Regels en richtlijnen voor studenten en docenten betreffende vaardigheidsonderwijs en patiëntencontact Faculteit geneeskunde AMC/UvA Vastgesteld door het OWI-GEN op 3 juli 2013 Volgens het Raamplan 2009 is de arts in staat om doeltreffend en ethisch verantwoord een lichamelijk onderzoek uit te voeren en om voor open en respectvolle communicatie tijdens het lichamelijk onderzoek te zorgen. Uitgangspunt bij alle vaardigheden is dat de juiste techniek ervan eerst goed beheerst moet worden, voordat de pathologie aan bod komt. Oefening in fysische diagnostiek vindt doorgaans plaats door studenten het onderzoek op elkaar te laten oefenen. In de latere fase komt daar het oefenen van fysische diagnostiek op simulatiepatiënten of echte patiënten bij; voor gespreksvaardigheden heb je al in het eerste jaar contact met simulatiepatiënten.
1. Inleiding Tijdens de opleiding geneeskunde aan het AMC/UvA komen studenten vroeg in contact met patiënten, bijvoorbeeld tijdens patiëntcolleges en de verpleeghulpstage in het eerste studiejaar. Ook vindt training plaats in communicatieve vaardigheden en lichamelijk onderzoek met medestudenten en simulatiepatiënten. Je gedraagt je hierbij professioneel en je wordt tijdens het oefenen vaak ook beoordeeld op professioneel gedrag. Daarnaast houd je je aan de kwaliteits- en veiligheidsvoorschriften van het (zieken)huis waarin je verkeert. Je dient hiervan dus op de hoogte te zijn. Onderdelen van het lichamelijk onderzoek worden vanaf het eerste studiejaar door studenten onderling geoefend. In het eerste jaar gaat het daarbij vooral om het wennen aan aanraken en aangeraakt worden, het opdoen van vaardigheden op het gebied van spoedeisende hulp en het bij elkaar leren herkennen van structuur en functie van het lichaam. Bovendien wordt ter voorbereiding op de verpleeghulpstage geoefend in verzorging van een patiënt /medestudent in bed. In de loop van de bachelorfase leren studenten het onderzoek van hoofd en hals, thorax, abdomen en perifere vaten, alsook meting van pols, bloeddruk en centraal veneuze druk. Deze vaardigheden leert men door op elkaar te oefenen. Ook de kennismaking met specialistisch onderzoek op het gebied van neurologie, orthopedie en heelkunde en psychiatrie vindt plaats door op elkaar te oefenen. De beginselen van specialistisch onderzoek op het gebied van gynaecologie/obstetrie worden aangeleerd op daarvoor geschikte fantomen. In de onderwijsweken voorafgaand aan de coschappen, komen 1
al deze onderdelen nogmaals aan bod, evenals het leren “prikken” en mammaonderzoek. Ook deze vaardigheden worden op elkaar geoefend. Gynaecologisch- en andrologisch onderzoek worden in deze periode door speciaal daarvoor opgeleide docenten aangeleerd.
2. Voorwaarden en belemmeringen bij patiëntencontact In het kader van de wet BIG 1 blijft de superviserende arts of opleider tijdens practica of colleges verantwoordelijk voor het welzijn van de aan de student toevertrouwde patiënt. Hij of zij dient het niveau van bekwaamheid van iedere student die in het kader van de opleiding een patiëntcontact aangaat vast te stellen. Van studenten wordt verwacht dat zij pas met het afnemen van een anamnese en het doen van lichamelijk onderzoek bij werkelijke patiënten starten, nadat zij een zeker niveau van bekwaamheid daarin hebben bereikt (daarnaast dient de patiënt natuurlijk ook toestemming te geven voor het oefenen op hem/haar). Deze bekwaamheid wordt opgedaan door training met medestudenten en/of simulatiepatiënten. Datgene wat redelijkerwijs onderling of met behulp van simulatiepatiënten kan worden aangeleerd, moet daarom zodanig worden geoefend dat dit in principe naar behoren en zelfstandig kan worden uitgevoerd. Zodoende voorkomt men dat het contact tussen student geneeskunde en patiënt wordt gebruikt om vaardigheden die niet in zekere mate worden beheerst te oefenen: patiënten mogen nimmer aan ongeoefende studenten worden blootgesteld. Het zal in dit verband duidelijk zijn dat ongepaste, ontactische of inadequate vragen of opmerkingen tijdens de anamnese emotionele schade kunnen aanrichten bij de patiënt. Je hebt bij de start van het onderwijs in de Geneeskunde een WGBO verklaring ondertekend waarbij je o.a. onder het afgeleide beroepsgeheim valt, met een toestemmingsvereiste en informatieplicht (informed consent) (WGBO = wet op de geneeskundige behandelovereenkomst). Daarnaast dient de student op de afdeling bekend gemaakt te worden met de kwaliteit- en veiligheidsvoorschriften van het huis waarin de student zich bevindt (bijvoorbeeld de JCI standaard in het AMC). Dit is een verantwoordelijkheid van het afdelingshoofd, maar ook de student moet er naar vragen alvorens handelingen op patiënten te gaan uitvoeren. Volgens de AMC-JCI regels moet je je altijd voorstellen met naam en functie en identificeer je de patiënt altijd via twee identificatoren (bijvoorbeeld, naam en geboortedatum).
1
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) beschermt patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door zorgverleners. www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/werken-in-de-zorg/registratie-in-big-register-van-beroepen
2
In de dagelijkse praktijk van het academisch ziekenhuis is het vrijwel onmogelijk om bij alle contacten tussen student en patiënt een opleider aanwezig te laten zijn die het hele patiëntencontact als observator bijwoont en daar vervolgens feedback op geeft. Dit brengt voor de opleiding de noodzaak met zich mee om te zorgen voor een optimale en adequate voorbereiding van de student, controle op het beheersingsniveau van de vaardigheden en adequate feedback in de trainingsperiode. Zodra patiënten namelijk onderworpen worden aan onderzoek door zelfstandige studenten, gaat over het algemeen de voortdurende controle op het adequaat verrichten van het onderzoek verloren. Een ander belangrijk aspect bij het afnemen van de anamnese en bij het verrichten van lichamelijk onderzoek, is het overslaan van “gevoelige” of ”emotioneel beladen” onderdelen, bijvoorbeeld als gevolg van verlegenheid, onzekerheid, afkeer, schaamte, emotionele betrokkenheid en/of culturele factoren. Zo zijn patiënten er over het algemeen niet bij gebaat als de student of coassistent bijvoorbeeld het rectaal toucher overslaat omdat dit teveel gêne oproept, de arteria femoralis of het mannelijk genitaal niet onderzoekt uit angst voor een erectie, het vaginaal toucher niet doet omdat hij/ zij dit niet durft, etc. Naast het feit dat deze onderwerpen vaker worden “vergeten”, zal het gebeuren dat studenten voor zichzelf en hun opleider rationaliseren dat zij zo hebben gehandeld. “Ik was al zo lang bezig en wilde de patiënt niet onnodig belasten” of “Ik beheers dat onderzoek nog niet zo goed en heb het dus maar aan de zaalarts overgelaten” zijn voorbeelden daarvan. Ook als het om het uitvragen en bespreken van gevoelige onderwerpen gaat, kunnen emotionele belemmeringen bij de student of coassistent het adequaat afnemen van een volledige anamnese in de weg staan. Denk hierbij aan situaties waarbij het nodig is om heel persoonlijke of intieme onderwerpen aan de orde te stellen zoals seksuele relaties buiten de partnerrelatie, drugs- en alcoholgebruik, seksuele geaardheid, onveilig seksueel contact en dergelijke. Dit gedrag valt allemaal onder professioneel handelen; omgaan met taken, met jezelf en met anderen. Dit professionele gedrag (PG) wordt gedurende de hele opleiding naast kennis en vaardigheden getoetst. De docent kan studenten beoordelen met een 5 voor PG waarna de studieadviseur onderzoek zal doen naar het eventuele structurele of incidentele karakter van het probleem. Naar aanleiding hiervan kan de studieadviseur de zaak voor leggen aan de examinator PG die na advies van de commissie PG aanvullende opdrachten kan verstrekken. Bij een 4 wordt de student altijd op geroepen door de commissie PG 3. Persoonlijke belemmeringen bij onderling oefenen van lichamelijk onderzoek Op verschillende manieren wordt binnen de opleiding geneeskunde aan het AMC/ UvA aandacht besteed aan hierboven genoemde aspecten, opdat studenten optimaal voorbereid zijn bij aanvang van hun eerste patiëntcontact. Echter, soortgelijke belemmeringen als bij “gevoelige” of ”emotioneel beladen” onderdelen 3
van het onderzoek, kunnen zich ook voordoen als het gaat om onderdelen van de opleiding waarbij studenten lichamelijk onderzoek op elkaar verrichten. Aanleren van vaardigheden Actief oefenen, met adequate feedback van medestudenten, (simulatie) patiënten en opleider, bevordert en optimaliseert de eigen klinische vaardigheden. Daarom is het voor de aanstaande arts nodig bij zoveel mogelijk verschillende personen van beide geslachten het onderzoek onder begeleiding te verrichten. Studenten kunnen zich niet onttrekken aan het actief oefenen op medestudenten, op basis van welk motief dan ook. De faculteit draagt zorg voor geschikte voorzieningen, waaronder voldoende kleine ruimten en docenten voor het onderling oefenen, zodat de privacy van de student gewaarborgd wordt tegenover buitenstaanders, net zoals dat gebeurt bij een patiënt. Omdat het hier een oefensituatie betreft, is het niet toegestaan om gordijnen of kamerschermen te gebruiken tijdens de practica, zodat de docent en mede studenten geen belemmeringen ondervinden bij het meekijken, het geven van feedback of bij het wisselen van oefenpartner. Ervaringsleren door ondergaan van lichamelijk onderzoek Naast het actief oefenen op medestudenten heeft het passief ondergaan van lichamelijk onderzoek een duidelijke functie binnen de opleiding, in de zin dat studenten daardoor letterlijk ervaren wat het lichamelijk onderzoek voor een patiënt inhoudt. Bij dit laatste gaat het om het feit dat een ander hen aanraakt, de manier waarop dit gebeurt en de mate waarin dit al of niet gevoelig of pijnlijk is, maar ook om de gêne die optreedt bij inspectie en onderzoek van het ontklede lichaam. Dit speelt uiteraard in de klinische situatie bij de patiënt ook een rol. Bovendien kunnen studenten alleen zelf actief oefenen wanneer andere studenten hen daartoe de gelegenheid bieden: voor wat hoort wat. Het verplicht ondergaan van inspectie en onderzoek van het eigen lichaam stelt sommige studenten voor een dilemma. De noodzaak en het nut staan niet ter discussie, maar het onderling oefenen kan soms lastige gevoelens oproepen en soms zelfs bezwaren. Studenten kennen elkaar immers ook in andere verbanden en hebben net als iedereen hun sympathieën en antipathieën. De grens tot waar het lichamelijk onderzoek in alle redelijkheid onderling kan en moet worden geoefend is subjectief van aard en eveneens afhankelijk van de gangbare moraal, het tijdsgewricht en wellicht de publieke opinie. Tegenwoordig wordt aan het AMC/UvA het algemeen lichamelijk onderzoek op elkaar geoefend. Dit geldt ook voor het mamma onderzoek. De regels omtrent professioneel gedrag zijn in deze situaties niet onderhandelbaar, vooral de geheimhoudingsplicht geldt hier voor alle betrokkenen. Het gynaecologisch en andrologisch onderzoek wordt aangeleerd en uitgevoerd op fantomen en bij speciaal daarvoor getrainde docenten.
4
Het kan voorkomen dat studenten door overwegingen van persoonlijke aard, door geloofsovertuiging of emotionele factoren bezwaren hebben tegen het oefenen van lichamelijk onderzoek op medestudenten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bezwaar tegen het oefenen op of het onderzocht worden door personen van het andere geslacht. Het nut van het ondergaan van het onderzoek voor de opleiding alsook de noodzaak om patiënten te vrijwaren van de hoedanigheid van “proefkonijn” maakt echter dat het onderling oefenen van het algemeen lichamelijk onderzoek, bij voorkeur op medestudenten van beide geslachten, in de geneeskundestudie aan het AMC/UvA verplicht is. In zeer bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij lichamelijke bijzonderheden als brandwonden of ernstige littekens, kan het bij wijze van grote uitzondering nodig zijn deze student vrij te stellen van het zelf ondergaan van (delen van het) lichamelijk onderzoek. 4. Regeling rond bezwaren tegen onderling oefenen Studenten worden ruim van te voren via het rooster op de hoogte gesteld van alle onderwijsonderdelen waarbij zij geacht worden op elkaar te oefenen. Via voorbereidende colleges en/of via informatie over het betreffende practicum op Blackboard worden zij geïnformeerd over de daarvoor geldende regels en richtlijnen. Hiervoor is de vakgroep verantwoordelijk die het betreffende onderwijs verzorgt, waarbij de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij de coördinatoren vaardigheidsonderwijs ligt. Wanneer een student meent gegronde redenen te hebben voor het aantekenen van bezwaar tegen het ondergaan van lichamelijk onderzoek dient hij of zij dit zelf tijdig, d.w.z. minimaal 4 weken voor aanvang van het betreffende onderwijsonderdeel, aan te kaarten bij de studieadviseurs. De studieadviseur zal samen met de student kijken waar hij/zij tegenaan loopt en eventueel bemiddelen bij het zoeken naar een oplossing. De mogelijkheid bestaat dat bewijsstukken opgevraagd worden (bijvoorbeeld een artsverklaring). Indien nodig of zinvol, verwijst de studieadviseur de student door naar de coördinator van het vaardighedenonderwijs voor een gesprek. Als de student reële argumenten heeft die worden ondersteund door de studieadviseurs en de coördinator van het vaardighedenonderwijs, kan in overleg een tijdelijke aanpassing van het onderwijs worden gemaakt. Zo kan bijvoorbeeld een mannelijke student met een lichamelijke afwijking bezwaar maken tegen het ondergaan van lichamelijk onderzoek door studenten die hij niet kent. Er bestaat de mogelijkheid hem in een groep te plaatsen met een voor hem bekende medestudent bij wie hij dit bezwaar niet heeft. Bij de indeling van koppels studenten die onderling oefenen dient de docent daar rekening mee te houden. Vrijwel altijd zal een traject worden afgesproken waarin de student gedurende een periode toewerkt naar het volledig zelf actief en passief oefenen van het lichamelijk onderzoek. Mocht de studieadviseur niet overtuigd zijn of twijfelen aan de motieven van de student dan kan een oordeel van de commissie PG worden gevraagd. 5
Wanneer de coördinator vaardigheidsonderwijs in overleg met de studieadviseur tot een tijdelijke aanpassing van het onderwijs besluit, wordt de docent hiervan in kennis gesteld zonder dat de aard van de bezwaren kenbaar wordt gemaakt. Voor het zelf actief oefenen zal nooit vrijstelling worden verleend. Op deze wijze wordt optimaal recht gedaan aan eventuele gegronde bezwaren van de student, aan de privacy van de betrokkene, evenals aan de eisen die binnen de opleiding worden gesteld aan het vaardigheidsniveau van studenten geneeskunde. Het inadequaat volgen van deze bezwaarregeling kan gevolgen hebben, bijvoorbeeld studievertraging doordat pas later deelgenomen kan worden aan het betreffende onderwijsonderdeel. 5. Bezwaren rond patiëntcontacten Tijdens de opleiding kunnen zich ook situaties voordoen waarin studenten/ coassistenten op grond van persoonlijke motieven bezwaar hebben tegen het onderzoeken van bepaalde patiënten. In zeldzame gevallen kan het voorkomen dat een student zeer grote aarzeling heeft bij het behandelen van een patiënt, bijvoorbeeld wanneer deze handtastelijk is geweest of intimiderend gedrag vertoont. Dit zijn echter uitzonderlijke situaties. In beginsel kan een student of coassistent de patiënten die aan zijn of haar zorg zijn toevertrouwd niet weigeren. Studenten geneeskunde die op basis van het bereiken van een zeker vaardigheidsniveau zijn toegelaten tot patiëntcontacten worden namelijk beschouwd als “verlengde arm” van de arts-opleider. Dit houdt in dat zij zich dienen te gedragen zoals het een goed arts betaamt en zich daarom, noodsituaties daargelaten, niet op persoonlijke bezwaren kunnen beroepen wanneer zij in het kader van hun opleiding geacht worden ervaring op te doen met anamnese en onderzoek bij patiënten. Uiteraard kunnen studenten wel bezwaar maken tegen het aangaan van een patiëntcontact wanneer het bijvoorbeeld een familielid of goede bekende betreft. In zulke bijzondere situaties kan een uitzondering worden gemaakt. 6. Bijzondere eisen op het gebied van kleding en uiterlijk In bepaalde omstandigheden, waaronder de verpleeghulpstage en andere momenten tijdens de opleiding waarbij de student in een zorginstelling meeloopt, worden eisen gesteld aan kleding en uiterlijk van de student. Denk hierbij aan het dragen van een dagelijks schone witte jas, een standaard uniform, aan voorschriften over het ontbloot zijn van de onderarmen uit hygiëne- overwegingen, wassen van handen na patiëntencontact, wassen met alcohol en aan specifieke kledingvoorschriften op operatiekamers. Wanneer bij onderdelen van de opleiding dergelijke voorschriften worden gehanteerd dienen deze van tevoren bekend worden gemaakt. De afdeling of instelling waar het onderwijsdeel wordt gevolgd is verantwoordelijk voor deze voorschriften en het tijdig bekend maken ervan. De hygiëne voorschriften als onderdeel van de kwaliteits- en veiligheidsaspecten voor artsen werkend in ziekenhuizen zijn voor de meeste ziekenhuizen niet onderhandelbaar. 6
Studenten voor wie dergelijke kledingvoorschriften een onoverkomelijk bezwaar vormen dienen dit tijdig, dat wil zeggen minimaal 4 weken voor aanvang van het betreffende onderwijsonderdeel, aan te geven bij de studieadviseurs. Ook in dit geval kan de studieadviseur indien zij dit nodig of zinvol acht doorverwijzen naar de coördinator van het vaardighedenonderwijs voor een gesprek. Standaarduniformen die bezwaarlijk zijn voor vrouwelijke studenten in een zorgstage kunnen wellicht worden vervangen door een broek + jasje. Geheel door kleding bedekte onderarmen kunnen in bepaalde omstandigheden worden gedoogd (zoals in de artsenkamer) maar niet wanneer de hygiëne in het geding is (zoals bij directe patiëntcontacten). Van vrouwen die een hoofddoek dragen wordt verlangd dat zij bij het betreden van ruimten waar het hoofd bedekt moet zijn uit hygiënische overwegingen (zoals in de operatiekamer) de hoofddoek vervangen door een operatiemuts of een andere, schone hoofddoek in plaats van de hoofddoek die buiten de operatiekamer gedragen wordt. Van de student wordt hierin een actieve, meewerkende participatie verwacht. De coördinator (blok, lijn of coschap) is in voorkomende gevallen het centrale aanspreekpunt wanneer een oplossing moet worden gevonden. Wanneer het gaat over uiterlijk en kleding van studenten is het ondoenlijk precieze criteria op te stellen voor wat wel of niet acceptabel is. Wat bijvoorbeeld aanstootgevend of niet gepast gevonden wordt, wordt voor een groot deel bepaald door subjectieve waarden en normen van de beoordelaar. Uitgangspunten voor kleding en uiterlijk kunnen echter wel worden geformuleerd. Studenten die direct of indirect betrokken zijn bij patiëntcontacten dienen zich professioneel en functioneel te kleden en te gedragen en niet in negatieve zin op te vallen. Deze formulering biedt houvast voor alle betrokkenen en tegelijk biedt zij enige bescherming tegen mogelijke willekeur bij het stellen van eisen. Studenten met direct of indirect contact met patiënten (bijvoorbeeld eerstejaars studenten die de verpleeghulpstage lopen of coassistenten op een ziekenhuisafdeling) worden geacht zich aan de niet onderhandelbare volgende voorschriften te houden: * Zorgen voor een optimale lichamelijke en geestelijke conditie Patiënten moet optimale zorg worden geboden. Dit betekent dat studenten en hulpverleners zelf in zodanige conditie zijn dat zij optimaal kunnen functioneren: zorgen voor goede voeding en voldoende nachtrust. * Zorgen voor een optimale hygiëne Dit houdt in elk geval in: goede lichaamshygiëne, schoon gewassen bijeengehouden haren, schone kleding, korte, schone en ongelakte nagels, geen onverzorgde wondjes, geen ringen, horloges of bungelende sieraden om of aan.
7
* Geen onnodige last of ongemak veroorzaken voor de patiënt, familieleden en andere bij de zorg betrokkenen Dit houdt in elk geval in: gepaste nabijheid en afstand bewaren, basale beleefdheidsnormen in acht nemen, geen sterke lichaamsgeuren (uit mond of oksels) of parfum. Ook moet de student of coassistent, voordat hij/zij bij een patiënt een belastend (pijnlijk, onaangenaam, intiem) onderzoek gaat doen, zich afvragen of hij/zij de juiste persoon is om het onderzoek te doen. Dit geldt bij alle patiëntcontacten maar vooral bij jeugdige patiënten. Bij twijfel is voorafgaand overleg geboden. * Geen vermijdbare belemmering of verstoring van het patiëntcontact veroorzaken, noch in de communicatie, noch bij lichamelijk onderzoek Dit houdt in elk geval in: geen kleding of sieraden die in de weg zitten, het niet actief uitdragen van levens- of geloofsovertuiging (ook al is het onvermijdelijk dat bijvoorbeeld bepaalde kleding iets zegt over levens- of geloofsovertuiging), geen inmenging in persoonlijke aangelegenheden van de patiënt tenzij dit functioneel is. Verder dient het gezicht en de gezichtsuitdrukking van de student of coassistent geheel zichtbaar te zijn, wat dus inhoudt dat een sluier, die alleen de ogen van de vrouw zichtbaar laat, niet toegestaan is. * Geen aanstoot geven qua uiterlijk, kleding, haardracht, versierselen of anderszins Dit is uiteraard ook gebonden aan de heersende gewoonten, mode en algemene opvattingen van gepastheid en is veranderlijk over de tijd. Het houdt in elk geval in: geen spijkerbroek met gaten, geen pet, geen ongebruikelijke symbolen van eigen levens- of geloofsovertuiging, geen uitgebreide of opvallende piercings in het gezicht, geen decolleté. Tevens houdt dit in dat maatschappelijk geaccepteerde uitingen zoals baarden en snorren, het dragen van een hoofddoek, het dragen van een keppeltje, onopvallende, niet bungelende oorbellen of bijvoorbeeld schoon lang haar bij een man wel toegestaan zijn. Deze voorschriften vormen niet meer en niet minder dan een kader, waarbij altijd enige mate van goede wil en redelijkheid van alle betrokkenen mag worden verwacht. Tegelijkertijd zal de mate waarin aan dit kader wordt vastgehouden afhankelijk zijn van de omstandigheden en onderhevig zijn aan veranderingen in de loop van de tijd. 7. Bezwaren rond kleding en uiterlijk Juist omdat over kleding en uiterlijk van studenten gemakkelijk verschillen van opvatting kunnen bestaan, is afgesproken dat knelpunten, problemen en eventuele conflicten kunnen worden voorgelegd aan de studieadviseurs, die eventueel overleggen met de coördinatoren Vaardigheidsonderwijs.
8
8. Geheimhouding Studenten geneeskunde die op welke manier dan ook te maken hebben met patiënten, tijdens demonstratiecolleges, bij het meelopen in de kliniek of tijdens ‘eigen’ patiëntcontacten, zijn gebonden aan de wettelijke geheimhoudingsplicht zoals die voor artsen geldt (WGBO). Dit geldt ook ten opzichte van medestudenten, vooral in situaties waarin studenten onderling oefenen. 9. Slotopmerking Bovenstaande regels en richtlijnen zijn opgesteld in overleg met studenten en docenten binnen en buiten de faculteit geneeskunde van het AMC/UvA en moeten worden gezien als facultaire regelgeving die niet losstaat van de overige eisen en verplichtingen die de opleiding tot arts met zich meebrengt. In het bijzonder gaat het in dit verband om de in het Raamplan voor de artsopleiding genoemde eisen, bijvoorbeeld ten aanzien van het persoonlijk functioneren van de (aanstaande) arts, van communicatie en taalvaardigheid en van professionele attitude. 10. Gegevens studieadviseurs AMC In geval van bezwaren tegen onderling oefenen kan men contact opnemen met de studieadviseurs. Dit geldt ook voor knelpunten, problemen en eventuele conflicten rondom kleding en uiterlijk. De contactgegevens van de studieadviseurs zijn te vinden op Blackboard – AMC Algemeen (voor zittende studenten geneeskunde).
9