Deze studie naar armoedemechanismen, overlevingsgedrag en het falen van regels is een oproep aan onderzoekers, uitvoerders, beleidsmakers, hulpverleners om meer en vaker oog en oor te hebben voor het héle verhaal van arme mensen, inclusief de achterliggende werkelijkheid. Alleen dan wordt duidelijk hoe ingrijpend en ingewikkeld armoede is en wat armoede doet met mensen, gezinnen, kinderen. Alleen dan krijgt men antwoord op de vraag waarom regels anders uitwerken dan gedacht of bedoeld, waarom zo veel zaken zo vaak fout gaan.
REGELS DIE MENSEN BLOKKEREN
Regels die mensen blokkeren
REGELS DIE MENSEN BLOKKEREN
Ik dacht: wie heeft er in mijn dagboeken zitten lezen? Sjaria Didden, ervaringsdeskundige
Dit verhaal is veel indringender dan al die studiedagen die ik gevolgd heb. Toos van Leeuwen, ervaringsdeskundige
Armoedemechanismen, Vanuit rechtvaardigheidsprincipes is het rechtmatig dat afgeweken kan worden van de formele regelgeving. Wetten en regels zijn in principe ondergeschikt aan rechtvaardigheid.
overlevingsgedrag
Harry van Dijck, medewerker sociale dienst
en het falen van regels
Ria van Nistelrooij
Stichting Sjakuus Plompetorengracht 19 3512 CB Utrecht tel 030 231 48 19 e-mail:
[email protected] website: www.sjakuus.nl
Ria van Nistelrooij
Voor de 354.000 kinderen die in het rijke Nederland moeten opgroeien in een situatie van armoede
te weinig ruimte om aan de armoede te ontsnappen
REGELS DIE MENSEN BLOKKEREN Armoedemechanismen, overlevingsgedrag en het falen van regels
Ria van Nistelrooij
Stichting Sjakuus maart 2003
veerkracht van arme mensen: uitzichtloos balanceren zonder houvast
Deze studie is gebaseerd op gesprekken met ervaringsdeskundigen. De concept-tekst van het boek is met hen doorgesproken. Zonder hun expertise, hun boosheid, hun verdriet, hun openheid, hun zelfkennis en hun eerlijkheid was dit boek nooit tot stand gekomen. Respect en dank!
Regels die mensen blokkeren Utrecht, maart 2003 © Ria van Nistelrooij ISBN 90 71003 46 9
De uitgave van dit boek is een initiatief van: Katholiek Centrum Welzijnsbehartiging Oost-Brabant Instelling voor maatschappelijk activeringswerk Emmaplein 19-21, 5211 VZ Den Bosch (073 6921345) Stichting Leergeld Tilburg Fonds voor school- en vrijetijdsbesteding voor schoolgaande kinderen Postbus 178, 5000 AD Tilburg (013 5801211) Stichting Sjakuus Samenwerkingsverband voor sociale en economische rechtvaardigheid Landelijk knooppunt in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting Plompetorengracht 19, 3512 CB Utrecht (030 2314819)
De tekeningen in dit boek zijn gemaakt door Anna Reinders Het boek is vormgegeven en gedrukt door Pasklaar te Sittard
Het boek kan besteld worden door 10 euro over te maken op postbankrekening 239249 t.n.v. Sjakuus Utrecht. Het boek wordt u dan per post toegestuurd. Anti-armoedegroepen en organisaties van uitkeringsgerechtigden kunnen een gratis exemplaar aanvragen bij Sjakuus (030 2314819).
Voorwoord Armoede blijkt hardnekkig: mensen komen er niet gemakkelijk uit. Hoe komt dat? Maken arme mensen soms keuzes die hun meedoen in de samenleving en dat van hun kinderen niet ten goede komen? Ontwikkelen sommige mensen overlevingsgedrag dat hen nog verder in de ellende brengt? Heeft dat te maken met de regelgeving? De samenleving maakt regelingen die bedoeld zijn om mensen uit de armoede te helpen of de armoede op z’n minst beter draaglijk te maken. Dat lukt vaak niet: mensen maken er geen gebruik van; regelgeving sluit niet aan bij de werkelijkheid; regels blokkeren mensen. Hoe komt dat? Wat is het toch dat mensen in de armoedegreep houdt? Op zoek naar antwoorden op deze vragen beschrijft deze studie de werking van drie armoedemechanismen: de aanleiding waardoor men in de armoede kwam, de ‘staat van armoede’ en het ingesleten overlevingsgedrag. Het eerste mechanisme heeft te maken met oorzaken in de persoonlijke levenssfeer. Het tweede heeft betrekking op het arm zijn als zodanig, het dag in dag uit geconfronteerd worden met het feit dat er te weinig geld is. Dat dwingt mensen tot overlevingsgedrag, het derde mechanisme. Ook hierdoor wordt armoede in stand gehouden. Deze studie naar armoedemechanismen, overlevingsgedrag en het falen van regels is een oproep aan onderzoekers, uitvoerders, beleidsmakers, hulpverleners om meer en vaker oog en oor te hebben voor het héle verhaal van arme mensen, inclusief de achterliggende werkelijkheid. Alleen dan wordt duidelijk hoe ingrijpend en ingewikkeld armoede is en wat armoede doet met mensen, gezinnen, kinderen. Alleen dan krijgt men antwoord op de vraag waarom regels anders uitwerken dan gedacht of bedoeld, waarom zo veel zaken zo vaak fout gaan. Ongetwijfeld spelen daarbij ook grote maatschappelijke en economische processen een rol. Die blijven in dit boek buiten beschouwing. Niet omdat ze van geen belang zouden zijn, integendeel, maar omdat dit boek andere facetten belicht: de aard van de regels die uitgaan van de vooronderstelling dat alle mensen vrije, participerende burgers zijn; het alledaagse gedrag van mensen dat in het teken staat van financieel, emotioneel en sociaal overleven. Dit is niet de eerste studie naar bestaansstrategieën of overlevingstrategieën van arme mensen. In een onderzoek uit 1999 naar de effecten van de inkomensondersteunenende maatregelen van de gemeente Tilburg hebben Carla Verheijen en Joop Roebroek een hoofdstuk gewijd aan ‘leven en overleven met een laag inkomen: strategieën en emoties’. In het kader van het project ‘Landschappen van armoede’ hebben Annelou Ypeij, Erik Snel en Godfried Engbersen in 2002 enkele rapporten gepubliceerd waarin ingegaan wordt op bestaansstrategieën van arme huishoudens en op formele en informele sociale zekerheid. Uit genoemde studies spreekt een zekere bewondering voor het verzet en verweer van arme mensen die naast het formele armoedebeleid eigen steunnetwerken van informele sociale zekerheid weten op te bouwen en die het met een handige mix van formele en informele ondersteuning weten
te redden. Naast constante zorgen vanwege een voortdurend gebrek aan geld en een permanente confrontatie met instanties, verwijst armoede ook naar het creëren en gebruiken van kansen en mogelijkheden, naar eigen initiatief en creativiteit, naar eigen oplossingen, naar bezuinigingsstrategieën, naar informele activiteiten, naar ondersteuning en solidariteit binnen de wijk en buurt en naar het creatief aanwenden van de ondersteuning en mogelijkheden die door officiële instanties worden aangereikt. In genoemde studie wordt benadrukt dat armoede niet louter een kwestie van ‘zwak, ziek en misselijk’ is, van teneergeslagen zijn, van een gebrek aan kansen en mogelijkheden, van verdriet of een tekort aan materiële middelen, maar dat het ook een zaak is van uitdaging, opgewektheid, het grijpen van mogelijkheden, van vreugde en het ‘er het beste van maken’. Dit positieve beeld van ‘het redden ondanks alles’, van eigen ‘sociaal kapitaal’ van arme mensen, klinkt niet door in deze studie. Hier komen eerder de mensen aan het woord, de moeders met kinderen, die minder succesvol zijn in het organiseren van formele en informele sociale zekerheid, die dag in dag uit moeten ‘tobben’ om het hoofd boven water te houden en overeind te blijven in hun situatie van permanent geldgebrek. Ook deze mensen ontwikkelen overlevingsstrategieën, niet uit creativiteit, maar uit pure ellende en noodzaak. Die uit nood geboren overlevingsstrategieën helpen lang niet altijd en zijn ook lang niet altijd positief. Het zijn vaak noodgrepen, eerste reacties op korte termijn; ze verlichten de acute armoedepijn van dat moment, maar nemen ze niet weg, integendeel bevestigen en versterken de pijn en ellende vaak nog. Het beschrijven van deze werkelijkheid mag niet misverstaan worden als het maken van een schilderij van zieke, zwakke en misselijke mensen. Integendeel, deze studie is ingegeven door bewondering voor de vasthoudendheid van arme mensen om het vol te houden, om te blijven knokken voor het geluk van hun kinderen, vaak ten koste van zichzelf. Dat ze daarbij constant tegen blokkades en muren aanlopen, dat ze vaak met mislukkingen te kampen hebben, dat ze zich (moeten) begeven op doodlopende sporen … dat alles maakt het respect voor hun ‘alledaagse tobben’ groot en het voedt de maatschappelijke kwaadheid over de toenemende verharding van de samenleving die mensen aan hun lot overlaat en tot dit tobben dwingt. Die lelijkheid wordt in deze studie niet aan het oog onttrokken met ook hele reële verhalen van armen die het ondanks alles toch redden. Ook in deze studie gaat het om mensen die ‘doorgaan met leven’, die het beste willen voor hun kinderen en die er –en terecht– trots op zijn dat ze hun armoede stil kunnen houden voor anderen. De kracht van deze studie is dat ze in beeld brengt hoeveel inzet en energie dit vraagt van mensen. Stille armoede, armoede die verborgen blijft. Mensen praten er liever niet over. Als je een land bezoekt word je ook niet meteen meegenomen naar de achterwijken en de slums. Arme mensen zijn niet anders: ze willen goed voor de dag komen. Hun alledaagse, héle werkelijkheid geven ze pas bloot als je een vertrouwensband met hen hebt weten op te bouwen, als ze weten dat je aan hun kant staat, voor hun belangen opkomt, vecht voor volwaardig burgerschap voor àlle mensen. Dit boek is een vervolg op het kwalitatief onderzoek naar de beleving van armoede en het copinggedrag van moeders en kinderen in 15 bijstandsgezinnen dat Ria van Nistelrooij in
1998 publiceerde onder de titel Dan had mijn moeder een som in haar hoofd. De auteur en de mensen over wie of beter gezegd met wie zij schrijft, houden de samenleving een spiegel voor. Het is een uitdaging in die spiegel te kijken. Misschien dat wijzelf gaan zien waar ons denken niet spoort met de werkelijkheid van arme mensen en hoe onnadenkend we eigen oplossingen van mensen kunnen veroordelen vanuit een veilige positie van niet arm zijn. Dit boek geeft handvatten voor betere regelgeving en meer adequate hulpverlening. Het draagt bij tot meer begrip bij medemensen die nauwelijks weet hebben van stille armoede in Nederland, die armoede zelfs ontkennen omdat deze te ver van hen afstaat, die al te gemakkelijk oorzaken en schuldigen aanwijzen of die hun ogen liever sluiten, omdat ze de oplossing ook niet weten. Als begeleidingscommissie mochten we deel hebben aan de worsteling om een helder beeld te geven van een ingewikkelde werkelijkheid. We waren als het ware in de leer bij mensen die de armoede van binnenuit kennen, dagelijks moeten doorleven. Dat maakt stil en bescheiden. Milder in het oordelen over mensen en harder in het vechten tegen het onrecht van het voortbestaan van armoede in een rijke samenleving.
Tine Ansems Raf Janssen Wilma Kuiper Marja Wittenbols Tilburg, 21 februari 2003
klem tussen anonieme instanties
Inleiding De afgelopen jaren deed ik veel onderzoek naar de gevolgen van armoede voor kinderen. Regelmatig kwam ik in gezinnen die rond moeten komen van een minimuminkomen. Alleenstaande ouders, meestal moeders, en hun kinderen vertelden over het eeuwige geldgebrek, over de pogingen een betaalde baan te krijgen, over de strijd met de sociale dienst. Het waren schrijnende verhalen over een wereld waar ik aanvankelijk vreemd en naïef tegenover stond. Het begon al bij het werven van de gezinnen. Ik moest ervaren dat het niet altijd zeker is dat gemaakte afspraken worden nagekomen, kunnen worden nagekomen. Soms stond ik met mijn bloemetje, vragenlijst en cassetterecorder voor de deur, maar deed niemand open. “Oh, ik was het vergeten”, hoorde ik later. Of “Ik had geen beltegoed meer en kon je niet bereiken.” Of hun kind had ‘plotseling naar het ziekenhuis gemoeten’. Later leerde ik dat dit ‘all in the game’ is: het hoort bij de onvoorspelbaarheid die een armoedegezin kenmerkt. Ik leerde het te nemen zoals het kwam. Als ik mensen wilde bereiken, moest ik mij voegen naar hun werkelijkheid en die verloopt soms meer chaotisch dan ik zelf gewend was. Daar stond tegenover dat ik steeds opnieuw met veel warmte en gastvrijheid werd ontvangen. In sommige gezinnen was ik maar zo vrij mezelf een weg te banen door de drukke huiskamer en een vrij plekje aan tafel te zoeken. Soms verontschuldigden mensen zich voor de vale muren, het versleten meubilair of werd haastig een overvolle mand met nog te vouwen was weggezet. Die verontschuldigingen blijven me steeds weer pijnlijk treffen. Excuses voor de koektrommel die leeg is. Maar ook verontschuldigingen als de koek wat groter uitvalt. Dan haast men zich te zeggen dat het over is van een verjaardag. Al zoekende tussen de papieren kwamen de verhalen. Dat het nog wel gelukt zou zijn als die telefoonrekening er niet tussen was gekomen. Over de schoolboeken die ineens betaald moesten worden. Van die keer dat ze helemaal geen geld voor eten meer hadden. Dat ze soms wakker lagen van de schulden en het alsmaar door hun hoofd maalde…. Zo zat ik daar; uren en uren; luisteren en vragen. En intussen hield ik nauwlettend het rode ‘rec’-lampje van mijn cassetterecorder in de gaten, want ik wilde niets van het verhaal verloren laten gaan. Ik merkte dat niet alleen ikzelf, maar ook zij het verhaal compleet wilden hebben. Zeker wanneer er instanties bij betrokken waren. Ze lieten niets onbenut om me duidelijk te maken hoe de regelgeving werkte, hoe het gelopen was en waar het fout was gegaan. Ik begon dat steeds beter te snappen. Het heeft te maken met overleven, proberen je recht te halen in een ingewikkelde bureaucratische samenleving, onmacht voelen als dat niet lukt. Gevoelens en nuances zitten vaak in details en als onderzoeker moet je leren daar alert op te zijn. Regelgeving en instanties vormden heel vaak het decor van de verhalen. Meer nog dan andere zijn arme mensen afhankelijk van regels en instanties. Dat verplicht je als onderzoeker je in de details te verdiepen om recht te doen aan hun verhaal. Regels zijn ingewikkeld en uitvoerders bij instanties doen soms ingewikkeld. Het eigen gedrag van mensen vormt ook een deel van het verhaal. Daarop is men kwetsbaar, want er is altijd wel een buitenstaander die zegt: “Dan had je toch gewoon dit of dit kunnen doen.” Maar gewoon bestaat niet meer sinds die scheiding, sinds dat faillissement, sinds je voor elke eurocent je hand op moet houden. Ik leerde dat ik op het ‘ongewone’, het bijzondere, het speci-
fieke van armoedesituaties moest letten, dat ik ‘om het hoekje’ moest kijken: wat is er aan vooraf gegaan, wat gaat in het gezin om en vooral wat houdt de armoede in stand? Ik zag dat het leven mensen soms tussen de vingers door lijkt te glijden. Mijn ‘onderzoekers-waarom’ streed om voorrang met mijn bewondering en boosheid. Hoe is het mogelijk dat mensen zo moeten knokken in dit welvarende Nederland? Wat had ik het zelf dan eigenlijk goed en waar maakte ik me druk over? Het meest raakte me de onverwoestbaarheid waarmee arme ouders –meestal moeders; soms ook vaders– ervoor vechten dat hun kinderen het beter krijgen dan zijzelf, dat ze niet achtergesteld worden bij andere kinderen. Daar hebben ze veel voor over. Timide vrouwen veranderen in tijgers als ze het idee hebben dat hun kinderen onrecht wordt aangedaan. Achteraf schrikken ze vaak van hun eigen bravoure. De verhalen raakten mij en riepen gevoelens van bewondering, respect en kwaadheid op. Wat ik gehoord had in gezinnen moest doorverteld worden. Aan buitenstaanders, zoals ik er zelf ook een was geweest, aan beleidsmakers en ambtenaren. Maar ook aan leerkrachten, maatschappelijk werkers, mensen van de kerk. Allen die vanuit hun beroep en/of betrokkenheid in contact kwamen of wilden komen met deze gezinnen. Ik wil hen duidelijk maken hoe deze gezinnen leven. Wat armoede voor gevolgen heeft en wat het met hen doet. Ik wilde ook iets laten zien van de kracht, het vermogen zelf oplossingen te bedenken en de ijzeren wil om er het beste van te maken, speciaal voor hun kinderen. Over één ding bleef ik na die interviews alsmaar dubben. Het verontrustte me en tegelijk was er een drang om daar alles over aan de weet te komen. Het ging over de hardnekkigheid van armoede. Al die interviews en contacten dwongen me tot het inzicht dat de kans om in de armoede te blijven eigenlijk groter is dan de kans om eruit te komen. Ik zag mensen die na een klein baantje in de WAO terechtkwamen en op latere leeftijd weer in de armoede zaten. Ik sprak met mensen die te maken kregen met de armoedeval. Ik zag dat waar de kinderen de deur uit waren, de armoede en de eenzaamheid bleven. Ik kwam tot het besef hoe moeilijk het voor jongeren is aan de armoede thuis te ontsnappen. Wat houdt mensen toch vast in die armoede? Wat is die dynamiek? Wat zijn die mechanismen? Waarom werken goedbedoelde regelingen die anderen bedenken niet? Waarom maken mensen er geen gebruik van? Waarom blokkeren ze mensen in plaats van ze te helpen? “Laat je kind toch lenen om zijn studie af te maken, dat kan hij straks aflossen.” Een goedbedoeld advies van mensen die zelf nooit problematische schulden hebben gehad. Maar het werkt niet voor mensen voor wie lenen voor een studie gelijk staat aan schulden en die de angst voor schulden jarenlang met zich meedragen. In een armoedegezin werken regels vaak juist anders uit. Om de simpele reden dat er geen contant geld is, bijvoorbeeld. Geen geld om contributie of schoolboeken voor te schieten of de bus te betalen. We zagen dat arme mensen soms bewust of onbewust keuzes maken die hen nog verder in de ellende brengen. Uit angst, onvoorzichtigheid of om erbij te horen doen ze dingen die ze beter niet zouden kunnen doen. Dit boek gaat over armoedemechanismen in combinatie met het falen van regels. Het werpt een licht op de ‘kleine’ oorzaken daarvan, de oorzaken die liggen in de persoonlijke levensgeschiedenissen van mensen en in het overlevingsgedrag dat zij ontwikkelen. Ik ga niet in op de grote maatschappelijke oorzaken als de werking van de markt die mensen overbodig vindt, wegschuift en daardoor geen kansen geeft. Het boek gaat evenmin over het feit dat wij een samenleving van het geld en de haast zijn geworden,
die veel mensen niet tot hun recht laat komen. De sociale verhoudingen tussen mannen en vrouwen en de tegenstellingen tussen rassen blijven eveneens buiten beeld. In dit onderzoek blijf ik dichter bij de mensen om wie het gaat. Ik kijk naar de kleine oorzaken en hoe deze mensen gevangen houden in de armoede. Zo probeer ik meer zicht te krijgen op de alledaagse dynamiek van de armoede, het overlevingsgedrag van mensen en het niet werken van regels. Ik probeer duidelijk te krijgen wat armen arm houdt en wat het mensen haast onmogelijk maakt aan armoede te ontsnappen. Dat ontsnappen, dat wegspringen uit de armoede is uiteindelijk toch wat moet gebeuren. Daar is begrip en respect voor nodig, betere regels en een ruimhartiger beleid. Zeker voor mensen die al langer in armoede verkeren. Hun situatie en hun mogelijkheden kunnen aanmerkelijk worden verbeterd, indien de samenleving als geheel, de beleidsmakers en de uitvoerders en alle andere betrokkenen ook hun verantwoordelijkheid nemen en een einde maken aan het sociaal onrecht van het voortbestaan van armoede in een rijk land. Ria van Nistelrooij
Inhoud Deel 1
Armoedemechanismen en overlevingsgedrag 1
Kinderen die opgroeien in armoede
21
2
Twee werelden
29
3
Armoede en overleven
35
4
Overlevingspatronen
45
5
De missie van dit boek
57
Intermezzo
Fietsen...
59
Deel 2
Regels die blokkeren Voorbeelden uit de praktijk 1
Eigen bijdrage ziektekosten
67
2
Bijzondere bijstand
75
3
Participatiefonds
83
4
Tegemoetkoming studiekosten
91
5
Inkomensverlies als jongste kind 18 wordt
99
6
Studiefinanciering
107
7
Kinderalimentatie
115
8
Huursubsidie
123
9
Arbeid en armoede
131
10 Inkomensbreuk
139
Wat heet arm? Armoede is geen eenduidig begrip. Er zijn mensen die betwijfelen of er in Nederland wel sprake is van armoede. Zij plaatsen armoede ver weg in Afrika en stellen tot hun eigen geruststelling vast dat in Nederland niemand dood gaat van de honger. Zo lang er onderzoek is gedaan over armoede zijn er discussies gevoerd over de vraag hoe je bepaalt wie er arm is. Hier volgen enkele omschrijvingen: officiële en minder officiële, sommige uit de cijferwerkelijkheid, andere uit de levende werkelijkheid. “Arm zijn is: je kinderen niet kunnen geven waar ze recht op hebben; aangewezen zijn op kleren van het Leger des Heils; je gezondheid moeten verwaarlozen; bang zijn dat er bezoek komt; ruzie krijgen met je kinderen omdat die mee willen doen met de rest van hun klas; bang zijn dat de wasmachine, strijkbout of stofzuiger stuk gaan; op feestdagen vlees moeten bereiden volgens een recept uit het boekje ‘tien keer ander gehakt’; dag in dag uit alle energie moeten steken in het rondkomen; alsmaar moeten zitten rekenen en rekenen en steeds maar weer moeten zitten zeiken over geld.” Uit: ‘Wij vrouwen en de bijstand’, 1984 “Armoede is een vaag begrip. Het is niet wetenschappelijk vast te stellen boven welk bedrag rijkdom begint en waar beneden armoede begint. Daarom is een onderzoek naar armoede niet haalbaar. Je kunt met dezelfde cijfers tot andere conclusies komen.” Topambtenaar Nacinovic, adviseur College Algemene Bijstandswet, in 1987 “Mensen zijn arm wanneer de materiële, culturele en sociale middelen onvoldoende zijn om op een manier te leven die als minimaal aanvaardbaar wordt gezien in de samenleving waarin men leeft.” EU-Commissie 1989 “Armoede is synoniem aan ‘onvolwaardig burgerschap’ uitsluitend voor zover dit het gevolg is van een gebrek aan hulpbronnen om een volwaardig burgerschap te realiseren. Die hulpbronnen liggen op het financiële vlak (inkomen, consumptie), maar ook op het nietfinanciële vlak (gezondheid, welzijn, participatie, huisvesting, opleiding, betaald werk). Armoede duidt dan op een gebrek aan deze hulpbronnen ten opzichte van wat in een samenleving als minimaal noodzakelijk wordt gezien.” Verkenningscommissie ‘Oorzaken van armoede’, Sociale Conferentie 1997 In armoedeonderzoeken worden twee inkomensgrenzen gebruikt om armoede af te bakenen: de beleidsmatige armoedegrens en de lage inkomensgrens. Bij de beleidsmatige armoedegrens wordt een huishouden als arm beschouwd als het een inkomen heeft dat onder de 105% van de bijstandsnorm blijft. Bij de lage inkomensgrens wordt het bijstandsniveau voor alleenstaanden in 1979 tot uitgangspunt genomen. Voor latere jaren wordt de grens bijgesteld via de prijsindex. Armoedemonitor van het Sociaal en Cultureel Planbureau, 2001
“Het gevoel dat dingen afgesloten zijn voor je, dat het er niet voor je is.” Bijstandsvrouw in 2001 “Al tien jaar lang maar afgeprijsde dingen eten.” Bijstandsvrouw in 2002 “Dag in dag uit, steeds opnieuw, vanwege geldgebrek moeten kiezen tussen zaken die allemaal nodig zijn voor een fatsoenlijk leven. Geen keuze tussen het kopen van een nieuwe broek voor je dochter of een dagje vakantie; nee, dat zou een keuze zijn tussen iets noodzakelijks en iets van luxe. De dagelijkse keuze gaat bijvoorbeeld tussen het repareren van de kapotte fiets waar je kind mee naar school moet en het kopen van beleg voor de boterham voor datzelfde kind. Als je elke dag opnieuw voor dat soort keuzes tussen noodzakelijkheden staat, dan ben je arm.” Een praktijkdefinitie uit 2003 (van de begeleidingscommissie van dit boek)
dag in dag uit moeten kiezen tussen zaken die allemaal nodig zijn
mensen worden vastgehouden in hun armoede
Deel 1 Armoedemechanismen en overlevingsgedrag In het rijke Nederland moeten meer dan 350.000 kinderen en jongeren opgroeien in een situatie van armoede. Voor deze kinderen en voor de gezinnen waarvan ze deel uitmaken betekent dit dag in dag uit oplopen tegen belemmeringen en opboksen tegen beperkingen. Er ontstaat een eigen wereld die steeds verder wegdrijft van de wereld van de beleidsmakers en uitvoerders van voorzieningen en de rest van de samenleving. Arme mensen worden vastgehouden in hun armoede door de werking van armoedemechanismen, waaraan ze zelf mee vorm en inhoud geven door het ontwikkelen van overlevingsgedrag waartoe de situatie hen dwingt.
Inhoud deel 1 1. 2. 3. 4. 5.
Kinderen die opgroeien in armoede Twee werelden Armoede en overleven Overlevingspatronen De missie van dit boek
Daisy Het is alweer zes jaar geleden dat ik mijn eerste gesprekje met Daisy had. Daisy is dan 9 jaar. Ze zit op het speciaal onderwijs. Daisy is wat achter. Je merkt het aan de kinderlijke toon waarop ze je aanspreekt of aan de tekening die ze je laat zien. Het is moeilijk goed contact te krijgen met Daisy. Toch wil ik heel graag even met haar en met haar oudere zusje praten. Moeder helpt haar wat. “Vertel maar Daisy, over school.” Daisy heeft meer aandacht voor de poes, die ze wat hardhandig rondsjouwt. Dan vertelt ze. Dat ze wordt geplaagd op school. Ze pakken haar muts wel eens af, of schoppen tegen haar fiets. Ze doet er wat nonchalant over. Och, wat kan haar die andere kinderen ook schelen. Ze staat vaak maar wat alleen, bij het muurtje. Kinderen hebben haar uitgelachen, omdat ze gezegd had dat ze verliefd was op de poes. Was dat zo raar dan? Ze vertelt het tussen neus en lippen door. Niet eens als een aanklacht, maar gewoon als iets waar je toch niet aan ontkomt, het zoveelste voorval. Och, wat maakte het ook uit. Nu hadden zij en haar zusje echte Nikes gekregen. “Ja het was eigenlijk veel te veel geld”, zegt moeder, “maar het mocht een keer.” Van het geld van de verjaardag en de vader legde ook wat bij. Daisy haalt haar schouders op. Ze weet niet meer of ze er blij mee moet zijn, nadat haar oudere zus was nageroepen: “Jullie mama kan wel Nikes betalen, maar geen goede fiets.” Daisy ziet er slecht en ondervoed uit. Het huis waarin ze woont, moet eigenlijk eens flink gepoetst worden. Zij en haar zusje hebben vaak ruzie met kinderen in de buurt. Speelgoed is er in overvloed, maar het ligt er maar. Eigenlijk spelen ze meestal met hetzelfde. Op vakantie gaan ze nooit. Wel mogen zij en haar zusje soms mee met papa in de vrachtwagen. In de vakantie gaan ze ook wel eens naar de gratis speeltuin in de buurt. Daisy groeit samen met haar oudere zusje op in een bijstandsgezin. Haar moeder is inmiddels 6 jaar geleden gescheiden. Moeder is een lieve, spontane vrouw. Ze praat heel open, maar ze maakt geen goede zinnen. Ze kan ook niet zo goed schrijven en begrijpt soms brieven van instanties niet goed. Ze heeft alleen lagere school gehad. Drie jaar geleden kreeg ze de kans in een verzorgingstehuis te gaan werken in een ID-baan. Het ging niet goed. Ze was vaak ziek, kon het huishouden niet meer aan, verwaarloosde het huis en het gezin en kwam uiteindelijk terug in de uitkering. Met wat hulp van instanties is haar huis opgeknapt. Het blijft financieel heel moeilijk. Er zijn schulden en het komt regelmatig voor dat er geen geld voor eten meer in huis is. Op zo’n moment verandert het gedrag van moeder. Dan gooit ze alles in de strijd om geld te krijgen, voor eten, voor haar kinderen. Dan smeekt ze en belooft ze dat ze goed met het geld om zal gaan. Daisy is nu 15. Ze zit op praktijkonderwijs. Ik zie haar nog af en toe. Ze is de eerste die de deur openmaakt als ik aanbel. Soms is ze alleen thuis, dan is ze ziek thuis van school. Dat komt nogal eens voor. Ik maak me zorgen over haar. Ik weet dat ze minder kansen heeft op een goede toekomst dan andere kinderen.
20
1. Kinderen die opgroeien in armoede Inleiding Dit hoofdstuk gaat over kinderen en jongeren die net zoals Daisy opgroeien in armoede. Ze leven vaak in eenoudergezinnen, waarbij de moeder na een scheiding alleen voor de opvoeding staat. Soms speelt daarnaast ook een gebrek aan taalvaardigheden en opvoedingsvaardigheden. Altijd is sprake van gebrek aan financiële middelen. Dit alles plaatst deze gezinnen constant voor problemen, bijvoorbeeld bij het betalen van schoolboeken en het belemmert hen in hun mogelijkheden, bijvoorbeeld om de kinderen naar een sportclub te laten gaan. Bij deze situatie hoort ook kennis van de wegen die je moet bewandelen om zaken vergoed te krijgen. In dit hoofdstuk worden enkele van deze drempels beschreven. Hoe redden ouders het? Wat doen ze om te overleven? In het gezin van Daisy gaat dit moeizaam, in andere gezinnen is een beter sociaal netwerk of zijn meer vaardigheden om alternatieven te bedenken. Heeft armoede effecten voor de kinderen, nu en in de toekomst? Dit hoofdstuk gaat over de zogenaamde maatschappelijke participatie: waar komen kinderen tekort: direct, hier en nu? Bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid, vrijetijdsbesteding, onderwijs. Heeft armoede ook invloed op hun emotionele ontwikkeling, op hun toekomst? Tenslotte wil ik in het kort ingaan op wat ik de participatiespiraal heb genoemd. Het gezin van Daisy helpen is niet gemakkelijk. Dat ligt voor een deel aan de hulpverlening. Er wordt langs elkaar heen gewerkt. Het ligt ook aan de moeder van Daisy. Ze heeft niet meer zoveel vertrouwen in de hulpverlening. Geholpen worden en deel kunnen nemen aan de samenleving gaat niet alleen over extra geld, maar ook over vertrouwen en je gesteund voelen door de omgeving. Armoede en kinderen in Nederland In Nederland leven 354.000 kinderen en jongeren onder de 18 jaar in gezinnen op of rond het sociaal minimum. Door het hebben van schulden of een onvolledig inkomen –bijvoorbeeld omdat men een eigen gezinsbedrijf heeft– kunnen mensen ook ònder dat minimum zitten. Kinderen vormen de leeftijdsgroep met verhoudingsgewijs het hoogste armoederisico in Nederland. Armoede komt veel voor in éénoudergezinnen. Bijna de helft van de éénoudergezinnen heeft een inkomen onder of rond het sociaal minimum. Doordat het totale aantal éénoudergezinnen is gestegen is ook het aantal arme éénoudergezinnen toegenomen. Ruim een derde deel van de genoemde 354.000 kinderen en jongeren –om en nabij 37%; dat zijn bijna 200.000 kinderen– kan tot de etnische minderheden worden gerekend.1 Driekwart van alle arme huishoudens ontleent hun inkomen niet aan werk, maar aan een andere inkomensbron, meestal een uitkering. Mogelijk is daar door de recente nadruk op arbeidsparticipatie verandering in gekomen, maar niet duidelijk is in hoeverre men
1
Snel E, T. van der Hoek en T. Chessa, Kinderen in armoede. Opgroeien in de marge van Nederland. Rotterdam: RISBO/Erasmus Universiteit, Ministerie van VWS, Den Haag, van Gorcum 2001, pag 17-18.
21
met een betaalde baan ook uit de armoede is gekomen. Onderzoeken signaleren een stijging van het aantal werkende armen: huishoudens die ondanks het feit dat ze betaald werk hebben in de armoede blijven zitten. Beperkingen in uitgaven voor kinderen Wat betekent het om met kinderen rond te moeten komen van een minimuminkomen? Een alleenstaande ouder met een gehele of aanvullende uitkering op bijstandsniveau ontvangt per 1 januari 2003 inclusief toeslag en kinderkorting 955 euro. De kinderbijslag is ongeveer 94 euro per kind per maand. Gemiddeld besteedt een gezin 35 tot 40% aan woonlasten. Voor telefoon, verzekeringen en ziekenfondspremie is het gezin naar schatting 150 tot 200 euro kwijt. Daarnaast geldt voor eenderde van de gezinnen met kinderen dat er sprake is van schulden. Niet verwonderlijk dat ouders aangeven hooguit 250 tot 300 euro per maand te besteden te hebben. Dit is ongeveer 70 euro per week voor een gezin voor eten, kleding, wonen, gezondheid, vervoer, school, vrije tijd. Het onderzoek Drempels voor deelname 2 geeft inzage in de uitgavenpatronen van twintig gezinnen. Duidelijk blijkt dat gebrek aan geld concreet betekent dat bepaalde uitgaven voor kinderen niet gedaan kunnen worden. In eenderde van de gezinnen is sprake van materiële deprivatie, dat wil zeggen tekorten op het gebied van goede huisvesting, voeding en kleding. Uit genoemd onderzoek komt naar voren dat alle ouders noodzakelijke uitgaven voor school en gezondheidszorg het eerste doen. In het ene gezin is meer geld te besteden dan in het andere gezin, maar duidelijk wordt dat nagenoeg alle ouders dezelfde volgorde van prioriteiten aanbrengen in de uitgaven voor hun kinderen. Waar sprake is van fysieke armoede leert de ervaring dat uitgaven voor school en gezondheidszorg in de gevarenzone zitten en dat uitgaven in de sfeer van opvang, clubs en vakantie helemaal buiten beeld zijn. Waar al geen geld is voor opvang en clubs, is op vakantie gaan helemaal niet aan de orde, evenmin als recreatie of het aanschaffen van een computer. Een dergelijk onderzoek op microniveau geeft een indruk van de beperkingen die een laag besteedbaar inkomen geeft ten aanzien van uitgaven voor kinderen. In ruim de helft van de gezinnen is geen geld voor opvang en clubs. Slechts in eenderde van de gezinnen lukt het, weliswaar aangepast, op vakantie te gaan! Drempels In het gebruik van voorzieningen die bedoeld zijn voor hun kinderen, ervaren ouders belemmeringen die direct te maken hebben met het gebrek aan geld. Het betalen van schoolboeken, de ouderbijdrage, meedoen aan een schoolreisje of kamp is voor deze gezinnen moeilijk. De peuterspeelzaal valt af, omdat de ouderbijdrage weliswaar niet hoog is, maar te hoog om een positieve afweging te maken. Recreatieve en commerciële voorzieningen vragen contributies die het gebruik ontmoedigen of onmogelijk maken. Bij het gebruik van reguliere voorzieningen als de gezondheidszorg, onderwijs, recreatie lopen kinderen daarom het risico van sociale uitsluiting. Onderzoek van de
2
Nistelrooij R. van, Drempels voor deelname, een activerend onderzoek naar belemmeringen in het gebruik van voorzieningen in Cuijk voor kinderen en jongeren uit gezinnen met een laag besteedbaar inkomen. ’s-Hertogenbosch, KCW Oost-Brabant, 2001
22
3
GGD wijst uit dat 6% van de Bredase basisschoolkinderen bedreigd wordt in hun gezondheid vanwege geldgebrek. Drempels zouden minder hoog of afwezig kunnen zijn of opgeheven kunnen worden door een hoger besteedbaar inkomen, meer en betere vergoedingen en een betere toegankelijkheid van voorzieningen. Gratis peuteropvang, strippenkaarten voor het zwembad verstrekt door de gemeente, een vergoeding voor indirecte schoolkosten binnen het minimabeleid, zijn voorbeelden. Het gaat echter niet alleen om de aanwezigheid van drempelverlagende voorzieningen. Belangrijk is dat zij niet-stigmatiserend aangeboden worden, dat er goede bekendheid aan gegeven wordt en dat het doenlijk is deze voorzieningen aan te vragen. Scholen kunnen hierin een belangrijke taak hebben. Van essentieel belang is ook het klimaat op school: is er voldoende oog voor minimagezinnen en de moeilijkheden die zij ondervinden, bijvoorbeeld omdat ze geen auto hebben of geen luchtbed voor het kamp? Hoe redden ouders het? Uit onderzoek 4 komt naar voren dat er grote verschillen bestaan in de wijze waarop zowel ouders als kinderen financiële armoede ervaren en daarmee omgaan. Bij sommige gezinnen is alleen sprake van een financieel probleem. Met wat extra geld en voorzieningen zouden deze gezinnen goed geholpen zijn. Bij andere gezinnen is financiële armoede echter onderdeel van een veel complexer probleem. Genoemd worden psychische spanningen, zelf een problematische jeugd achter de rug hebben, overbelast zijn. Kinderen zijn voor een groot deel afhankelijk van de ouder, niet alleen voor hun mogelijkheden, maar ook voor de wijze waarop het gezin het redt. Hoe zijn de budgetterings- en opvoedingsvaardigheden van ouders? Hoe staan ouders zelf in de armoede? Schamen ze zich, zijn ze open over hun situatie? Welke spanningen geeft de armoedesituatie, wat weer zijn uitwerking heeft op de opvoeding? Ouders vormen een middelende factor die niet ontkend kan worden. Onderzoek laat zien5 dat een actief ‘copinggedrag’ –dit is de wijze waarop ouders omgaan met de armoede en met de stress die deze geeft– hierin een belangrijke rol speelt. Het kan de reële mogelijkheden voor de kinderen uitbreiden en ertoe bijdragen dat armoede een minder negatieve uitwerking op de kinderen heeft. Het blijkt bovendien dat kinderen dit copinggedrag overnemen. Directe en indirecte effecten - maatschappelijke participatie Wat betekent dit alles nu voor de 354.000 kinderen voor wie armoede dagelijkse realiteit is? Welke gevolgen heeft opgroeien in armoede voor hun toekomst? Daar is in Nederland nog weinig onderzoek naar gedaan. In jeugdonderzoek werd jarenlang armoede niet meegenomen als zelfstandige oorzaak van bijvoorbeeld leerachterstanden of probleemgedrag. Uit recent onderzoek wordt duidelijk dat arme kinderen minder in staat
3
Kroesbergen, H.T. Armoede en gezondheid van kinderen: een onderzoek in de stad Breda, gemeente Breda & GGD Stadsgewest Breda, 1997. 4 Snel E, T. van der Hoek, T. Chessa, Kinderen in armoede, opgroeien in de marge van Nederland. Rotterdam: RISBO/Erasmus Universiteit, Ministerie van VWS, Den Haag, van Gorcum, 2001 5 Nistelrooij R van, Dan had mijn moeder een som in haar hoofd, een kwalitatief onderzoek naar de beleving van armoede en het copinggedrag van moeders en kinderen in 15 bijstandsgezinnen. doctoraalscriptie Universiteit van Utrecht, Utrecht, 1998
23
zijn maatschappelijk te participeren, vaker psychosociale problemen hebben en meer regelovertredend gedrag vertonen.6 Kinderen uit arme gezinnen maken minder gebruik van culturele activiteiten en recreatieve voorzieningen.7 Het eerdergenoemde onderzoek van de GGD Breda 8 concludeert dat bij 6% van de kinderen de gezondheid en ontwikkeling door geldgebrek worden belemmerd. In dit onderzoek uit Breda is sprake van gezondheidsbevorderende activiteiten zoals bij een vereniging kunnen, op vakantie gaan, op zwemles kunnen. Gezondheidsbelemmerend is dat 20% van de kinderen niet dagelijks melk, groente en fruit krijgt en niet de medicijnen die ze behoeven. In hoeverre armoede werkelijk van invloed is op de gezondheidstoestand van kinderen, kan nog niet worden vastgesteld. Dat is nog te weinig onderzocht. Vast staat wel dat opgroeien in armoede van invloed is op de maatschappelijke participatie. Niet op vakantie zijn geweest en geen flitsende verhalen kunnen vertellen in het kringgesprek in de klas is niet leuk. Als jongere een gewild popconcert niet kunnen bezoeken, omdat jouw verdiende geld naar je studiekosten gaat, is evenmin leuk. Dit zijn duidelijke, voor zich sprekende voorbeelden van wat armoede in de dagelijkse realiteit voor kinderen betekent. Weliswaar gaat het om relatieve armoede en is de situatie in Nederland in 2003 niet levensbedreigend. Maar in deze tijd geen computer met internet hebben en het werkstuk niet op de verlangde wijze kunnen maken, niet met je klasgenootjes kunnen chatten of als enige niet de digitale schoolkrant kunnen ontvangen, kan gemakkelijk een gevoel van uitsluiting teweeg brengen. Dat het gevoel sociaal uitgesloten te zijn of er niet bij te horen van invloed is op het welbevinden, is ook voorstelbaar. Onderzoek 9 maakt duidelijk dat kinderen hun wensen voor zich houden, vroegwijs gedrag vertonen en in lastige dilemma’s verstrikt raken. Behalve de directe effecten zijn andere gevolgen aanwijsbaar. Last hebben van spanningen als kind omdat je ouders ruzie maken over geld of verwaarloosd worden omdat je moeder moe is van alle zorgen. Armoede kan van invloed zijn op de opvoedingskwaliteit van ouders. We spreken dan van indirecte effecten van armoede op kinderen. Participatiespiraal Er bestaan grote verschillen in de wijze waarop gezinnen omgaan met armoede en in de mogelijkheden die ouders weten te creëren voor hun kinderen. Dit geldt ook voor het laten deelnemen van kinderen aan sociale en culturele activiteiten ‘van waarde’ en voor belangrijke schoolkeuzes. Sommige gezinnen lukt het gemakkelijker dan andere parti-
6
Dekovic M, Snel E, Groenendaal J.H.A, Kinderen van de rekening: over effecten van armoede op kinderen. In: Engbersen G, Vrooman J.C, Snel E (red.). De kwetsbaren: tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997. 7 Hoff S.J.M, Dronkers J, Vrooman J.C. Arme ouders en het welzijn van kinderen. In: Engbersen G, Vrooman JC, Snel E (red.). De kwetsbaren: tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997. 8 Kroesbergen, H.T. Armoede en gezondheid van kinderen: een onderzoek in de stad Breda, gemeente Breda & GGD Stadsgewest Breda, 1997. 9 Nistelrooij R van, Dan had mijn moeder een som in haar hoofd, een kwalitatief onderzoek naar de beleving van armoede en het copinggedrag van moeders en kinderen in 15 bijstandsgezinnen. Doctoraalsriptie, Universiteit van Utrecht, Utrecht 1998
24
cipatiekeuzes te maken, bijvoorbeeld hun kinderen deel te laten nemen aan het verenigingsleven, een keer naar de schouwburg te gaan, te kiezen voor een goede opleiding. Soms komt dat omdat er net wat meer financiële ruimte is, bijvoorbeeld honderd euro meer en geen schulden. In die positieve gevallen is er meestal ‘slechts’ sprake van kortdurende of tijdelijke financiële armoede. Ook zie je dat de ouders soms een hogere opleiding hebben. Deze positieve situaties worden vaak gecreëerd door een strak financieel beheer en een copingstijl die gekenmerkt wordt door (zelf)vertrouwen en grote vaardigheden. Er is bijvoorbeeld een goed sociaal netwerk of men heeft zelf positieve ervaringen opgedaan waarop men op zo’n moment terug kan vallen. Uit de verhalen blijkt dat ‘participeren doet doorparticiperen’. Wanneer ouders de sprong wagen om hun kind aan te melden bij een club, ervaren zij dat de clubleiding mee wil denken bijvoorbeeld over de aanschaf van een tweedehands uniform, een tweedehands racket. Ze ervaren dat andere ouders best bereid zijn een keer voor hun kind te rijden. Het gaat hier om de ouders die ondanks de krappe financiële situatie durven investeren in de toekomst. Hiervoor is vertrouwen nodig en een sociaal netwerk dat hen daarin bevestigt. Zo’n houding breidt niet alleen de reële mogelijkheden uit, maar minstens zo belangrijk: het versterkt het vertrouwen. De ouders en hun kinderen komen als het ware in een zichzelf versterkende participatiespiraal naar boven. Ze krijgen meer contacten en horen daardoor weer over andere vergoedingen, goedkope alternatieven enzovoort. Armoedekeuzes Andere gezinnen, vaak zij die langduriger met armoede geconfronteerd zijn, kunnen (steeds) minder of geen participatiekeuzes maken of durven dat niet meer. Er zijn bijvoorbeeld schulden of er vallen steeds gaten in het uitgavenpatroon. Deze mensen maken ‘armoedekeuzes’, uit angst: angst voor kosten, angst om de kinderen aan anderen toe te vertrouwen, angst voor instanties, angst voor de wereld rondom. Het betekent soms ook dat er andere financiële keuzes gemaakt worden. Keuzes uit verzet of onmacht. Het zijn vaak keuzes tegen beter weten in. Ze komen de participatie niet ten goede. Armoede heeft het risico in zich van sociale uitsluiting, schaamte, wantrouwen. Wanneer men in de spiraal van armoede en sociale uitsluiting naar beneden zit, worden er keuzes ‘naar beneden’ gemaakt, angstkeuzes, die de participatie in de weg staan. Het lijkt of niemand meer te vertrouwen is. Het gevaar van sociaal isolement is dan reëel aanwezig. Overdracht van armoede Kijken naar gevolgen van armoede voor kinderen betekent ook dat nu nagedacht wordt over de vraag welke toekomst deze kinderen hebben. Welke mogelijkheden hebben deze kinderen om een nieuwe start te maken, wat wordt er geïnvesteerd in hun toekomst, welke kans hebben ze om uit de armoede weg te springen en er niet meer in terug te vallen? Als dat laatste toch gebeurt, is er sprake van overdracht van armoede of generatiearmoede. Hoe kunnen we dat voorkómen? Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het ontstaan van generatiearmoede, behalve door de ATD-Vierde Wereldbeweging.10
10
ATD staat voor Aide à toute détresse en betekent: hulp in alle nood. De ATD-Vierde Wereld richt zich op de allerarmste gezinnen, op de ‘vierde wereld’, de allerarmsten in de rijke landen, die buitengesloten worden, niet mee mogen doen.
25
Slot Voor de toekomst van de kinderen is het essentieel dat overdracht van armoede voorkómen wordt. Daarom moeten onderzoek en beleid zich indringender dan tot nu toe de vraag stellen: hoe kan armoede bestreden worden en hoe kunnen negatieve volgen van armoede voor kinderen zoveel mogelijk ondervangen en voorkómen worden? Hiervoor zijn betere en meer toegankelijke voorzieningen nodig. Ook moeten gezinnen geholpen worden om in de ‘participatiespiraal naar boven’ te komen. Instanties dienen de gezinnen informatie, geld, ondersteuning en vertrouwen te geven. Helaas gaat dat nogal eens fout. De wereld van de regelgeving is een andere dan die van het armoedegezin. In het volgende hoofdstuk kijken we naar die twee werelden.
participatiespiraal naar boven
26
armoedespiraal naar beneden
de ballast van armoede
27
Lenny Lenny is dit jaar 52 geworden. Ze woont alleen met haar zoon van 19. Het huis is sober ingericht, maar ziet er keurig uit. Ik kom er graag, want het is er heerlijk rustig, ik krijg altijd koffie en Lenny praat honderduit. Tien jaar geleden is Lenny gescheiden van haar man. Deze mishandelde haar en maakte grote schulden. Op een dag besloot ze dat ze dit leven niet meer wilde. Ze bleef alleen achter met haar zoon en dochter. Door grote opoffering van haar kant heeft haar dochter de universiteit afgemaakt. De dochter heeft nu een baan en leidt haar eigen leven. Moeder en zoon leven wat teruggetrokken. Er zijn nauwelijks contacten in de straat of met familie. De zoon zit op MBO, hij heeft eigenlijk geen vrienden. Een heel aardige jongen, dat wel, maar hij is wat gesloten. Moeder en zoon trekken veel samen op. Je komt ze vaak samen tegen op de fiets. Moeder is heel gelovig en gaat regelmatig naar bijeenkomsten van de kerk. Lenny heeft vanaf haar scheiding een volledige bijstandsuitkering. Ze heeft een havo-diploma en heeft ooit in de administratie gewerkt. Nu hoeft ze op sociaal-medische gronden niet meer te solliciteren. Ze zou ook de aansluiting naar werk niet meer kunnen maken. Een sociale handicap verhindert dat ze in het arbeidsproces mee kan draaien. Ze is er ook al zo lang uit. Een computer hebben ze niet. Lenny lijdt onder haar situatie. Dat je door de sociale dienst bij voorbaat al als fraudeur gezien wordt, daar heeft ze nog het meeste moeite mee. Frauderen. Zij? Als ze weer op hercontrole moet bij de sociale dienst merkt ze dat ze al dagen ervoor gespannen is. Dan speelt ook haar migraine weer op. Toen haar zoon 18 jaar werd, veranderde haar uitkering in een uitkering voor alleenstaanden. Dat valt haar zwaar, zeker nu haar zoon ook nog de studiefinanciering misloopt. Dit heeft ermee te maken dat haar ex-man niet wil bijdragen. Ze heeft al van alles geprobeerd: studiefinanciering, bijzondere bijstand. Maar ze vangt steeds bot. Ze krijgt te horen dat ze maar moet lenen voor de studie van de zoon. Dat wil ze absoluut niet. Ze is blij dat ze op dit moment schuldenvrij is. Wie zegt dat ze het dadelijk terug kunnen betalen? Haar zoon moet nog maar zien dat hij een baan krijgt. “Jij hebt het over armoede en kinderen”, zegt ze, “maar als ze 18 zijn geweest, dan is het pas echt een probleem.” Neem nu de stage van haar zoon. Hij moet elke dag 15 kilometer op de fiets. Als het regent, zit hij de hele dag met natte kleren. Hij zou eigenlijk een regenpak moeten hebben, maar daar hebben ze het geld niet voor. Als haar zoon zijn studie maar af kan maken, dat is het belangrijkste. Ze maakt zich zorgen over hem. Ze kwam erachter dat hij soms verhalen verzint voor anderen. Over uitgaan en vrienden, terwijl hij ’s avonds bijna altijd bij haar thuis zit. Ze is bezorgd over de toekomst van haar zoon. Maar ze is te bang om daadwerkelijk stappen te zetten. Ze ziet ook geen richting waarin die stappen gezet zouden kunnen worden. Ze zit vast in haar situatie van armoede. Lenny is bang en tobt, maar vindt kracht in haar geloof.
28
2. Twee werelden Inleiding Mensen zoals Lenny en haar zoon leven gedwongen in een wereld die steeds kleiner lijkt te worden. Hun geldgebrek beperkt hen in hun sociale contacten en plaatst hen keer op keer voor problemen, wanneer zij net als anderen willen participeren. De regelgeving ten aanzien van studiefinanciering sluit niet aan bij wat de zoon nodig heeft om zijn studie af te kunnen ronden. Hierdoor verergert hun armoedesituatie en zijn de kansen voor de zoon om uit de armoede te komen afgenomen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de noodzaak van arme gezinnen gebruik te maken van een groot aantal voorzieningen. In dit gebruik worden beperkingen geconstateerd. Er blijkt een discrepantie te zijn tussen ‘de wereld van de regels’ en ‘de wereld van het armoedegezin’. Waar regels gebaseerd zijn op het participeren en de condities daarvoor aanwezig worden geacht, blijken gezinnen in armoede genoodzaakt het overleven tot hun leidende principe te hebben. Dit staat vaak haaks op de regelgeving. Hierdoor ontstaat een discrepantie, een ‘mismatch’: de werkelijkheid van de regels en de werkelijkheid van de mensen drijven uiteen. Het gezin trekt aan het kortste eind. Noodzaak Armoede dwingt arme gezinnen gebruik te maken van voorzieningen om in een (aanvullend) inkomen te voorzien en zo op minimale basis deel te kunnen nemen aan de samenleving. Zij worden geacht en in staat gesteld gebruik te maken van aanvullende regelingen om de vaste lasten terug te dringen of specifieke kosten vergoed te krijgen. Om hun kinderen net als anderen te laten participeren moeten ouders van alle voorzieningen gebruik maken en worden zij geconfronteerd met heel veel regels en regelingen die op hun beurt even zovele drempels kunnen zijn voor een goede participatie. Hierdoor ontstaat de situatie dat degenen met de minste mogelijkheden en de meeste problemen, de meeste inspanningen moeten leveren om hun kinderen op een gelijkwaardige wijze mee te laten doen aan de samenleving. Dit lukt ze vaak niet. Voorzieningen We kunnen de voorzieningen waar de overheid verantwoordelijk voor is, grofweg verdelen in: • Reguliere voorzieningen zoals woningverstrekking, algemene bijstand en ziektekostenverzekering, maar ook de openbare bibliotheek. • Reguliere voorzieningen specifiek voor kinderen zoals onderwijs, kinderopvang, jeugdvakantiewerk en buurthuiswerk. • Specifieke aanvullende rijksvoorzieningen zoals huursubsidie en studiefinanciering. • Specifieke gemeentelijke minimavoorzieningen zoals bijzondere bijstand, kwijtscheldingsbeleid en premiebeleid. Arme gezinnen hebben een maximum aan reguliere en specifieke voorzieningen nodig om een minimumpakket aan geld en goederen te genereren. Dat kost erg veel tijd, energie, moeite en emotie. In dit verband is het niet overdreven te spreken van zwaar werk, van ‘armenwerk’.
29
Alleen al om verzekerd te zijn van hun inkomsten en de noodzakelijke aanvullingen daarop hebben armen te maken met soms wel 15 instanties! Het ministerie van VROM (huursubsidie), de Gemeentelijke Sociale Dienst (uitkering, bijzondere bijstand), de rechtbank (alimentatie), de Gemeentelijke Kredietbank (lening), de Zorgverzekeraar (ziektekosten), de Informatiebeheergroep Groningen (studievergoedingen) en de Sociale Verzekeringsbank (kinderbijslag) vormen een kleine greep hieruit. Risico’s Afhankelijkheid van zoveel instanties en bij die instanties vaak weer van meerdere voorzieningen houdt een extra risico in. Je moet op de hoogte zijn van de vergoedingen die je kunt krijgen. Door de geringe sociale contacten, is de toegang tot informatie vaak beperkt. Als men toch weet voor wat men bij wie moet zijn, moet er veel geregeld worden. Dat kost veel tijd en energie. Er doet zich de zoveelste reeks afhankelijkheidsmomenten voor en confrontaties met mensen van wie je afhankelijk bent. Het betekent steeds weer een aanslag op je privacy en het gevoel steeds weer bekeken te worden als een potentiële fraudeur. Dit eist emotionele tol. Het komt je eigenwaarde niet ten goede. Elke voorziening kent bovendien zijn eigen traject, van aanvragen, behandelen, toekennen, afwijzen, bezwaar maken. In die trajecten kan het gemakkelijk ergens mis gaan. Dat heeft ingrijpende en nare consequenties. Vrij snel zijn de primaire bestaansvoorwaarden in het geding. Er mag niets fout gaan bij dit vergaren van het bestaansinkomen, want dan komt participatie in het gedrang. Calamiteiten in het gezin vormen een extra risico. Regels en intrinsieke beperkingen Voorzieningen zijn aan regels gebonden. Inhoudelijke voorwaarden zoals de hoogte van het inkomen, gezinssamenstelling en leeftijd van de kinderen beperken de grootte van de groep die ervan gebruik kan maken. Zij bepalen ook de omvang en de aard van de voorziening zelf, bijvoorbeeld de hoogte van het bedrag van de tegemoetkoming en de duur van de vergoeding. Een voorbeeld is de huursubsidie. Of men recht heeft en hoeveel de huursubsidie bedraagt, hangt af van de huursom, het gezamenlijke huishoudinkomen, vermogen en de gezinssamenstelling. Ouders stuiten op intrinsieke beperkingen van de regel. Dat wil zeggen: beperkingen die in de aard en de voorwaarden van de regel zelf liggen. Vanwege die intrinsieke beperkingen kan het zijn dat ouders of hun kinderen niet of maar gedeeltelijk in aanmerking komen voor de voorziening. De regel biedt dan geen soelaas of werkt soms zelfs nadelig. Regels en extrinsieke beperkingen Voorwaarden betreffen ook de inspanningen die verricht moeten worden om in aanmerking te komen voor voorzieningen. Hoe strenger en gedetailleerder dergelijke voorwaarden uitgewerkt zijn, hoe omslachtiger de uitvoering en de controle wordt. De hoofdbestanddelen van deze beperkingen zijn: • Zich op de hoogte stellen van de mogelijkheden en voorwaarden. • De juiste instantie en persoon benaderen. • Het verstrekken van gegevens voor het rechtmatig verkrijgen van de vergoeding. Dit zijn voorbeelden van extrinsieke beperkingen. Wanneer potentiële gebruikers niet aan de voorwaarden kunnen voldoen, kan dit ertoe leiden dat de uitvoering stokt en het gebruik van voorzieningen achterwege blijft of niet volledig is.
30
Regels blokkeren Mensen maken om uiteenlopende redenen geen of te weinig gebruik van voorzieningen en zoeken eigen oplossingen. Huishoudens onder de armoedegrens missen daardoor 11 een deel van de bescherming waarop zij rechten kunnen doen gelden. Regelingen die in dit verband een hoog risico lopen op niet-gebruik zijn de Toeslagenwet, de Algemene 12 Bijstandswet en de Huursubsidiewet. Het niet-gebruik kan oplopen tot tientallen pro13 centen. Van Oorschot onderscheidt twee benaderingen in een studie naar factoren die van invloed zijn op het niet-gebruik. Die factoren zijn: de regelgeving, de uitvoering en de cliënten zelf. Driekwart van het niet-gebruik kan verklaard worden uit het drempelmodel, dat wil zeggen uit onbekendheid met de regeling of uit het idee dat men er toch geen recht op heeft. Ongeveer één kwart kan verklaard worden uit het afwegingsmodel, dat wil zeggen uit angst voor schending privacy, niet afhankelijk willen zijn van de overheid en schaamte. Dit beeld komt ook naar voren in het eerdergenoemde rapport van Vrooman en Asselberghs, waarin gesproken wordt over de geringe behoefte, de verwachting geen recht te hebben, het geringe ingeschatte bedrag en de negatieve houding. Het grote niet-gebruik geeft aan dat er een kloof bestaat tussen het aanbod van voorzieningen en het gebruik ervan. Kloof tussen voorzieningen en geleefde werkelijkheid Gezinnen die niet langdurig arm zijn, een goed sociaal netwerk hebben, effectieve copingstrategieën bezitten en een heel strikt financieel beheer hebben, lukt het beter de weg door de instanties met succes af te leggen. Dat is de werking van de ‘participatiespiraal naar boven’, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk. Ervaring leert dat langdurig arm zijn negatief uitwerkt op mensen en dat deze negatieve werking zich versterkt in het contact met instanties en door de afhankelijkheid van regelgeving. Er ontstaat tussen het gezin en de instanties een toenemende afstand en een houding van wederzijds wantrouwen. Door niet-gebruik, herhaalde vervelende confrontaties en tegenvallers, het kiezen voor eigen oplossingen en het verkeerd gebruik neemt dit wederzijds wantrouwen toe en tegelijk daarmee de controle. Het denken en doen van de instanties sluit niet aan bij de werkelijkheid van mensen waarvoor de voorzieningen zijn bedoeld. Regels blokkeren naar twee kanten. Armoede wordt geleefd, regels worden uitgevoerd. Twee werelden die elkaar moeilijk verstaan. Twee werelden van denken en handelen Allebei deze werelden hebben hun eigen doelstellingen, prioriteiten en beperkingen. Aan de inhoudelijke voorwaarden van voorzieningen en de uitvoeringsregels liggen vooronderstellingen en uitgangspunten van politici en beleidsmakers ten grondslag. Participe-
11
Pommer E. Intensiteit van armoede en overheidsbeleid. In: Engbersen G, Vrooman J.C, Snel E (red.). Balans van het armoedebeleid: vijfde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000. 12 Vrooman, J.C. en Asselberghs K.T.M. De gemiste bescherming; niet gebruik van sociale zekerheid door bestaansonzekere huishoudens, Den Haag, VUGA, 1994 13 Oorschot W.J.H. van. Gedeelde verantwoordelijkheid: over omvang en oorzaken van niet-gebruik van sociale zekerheid in Nederland. Tijdschrift Sociale Wetenschappen, 39 (1), 1996
31
ren is het leidende principe. In de wijze waarop gezinnen armoede te lijf gaan speelt ook de geschiedenis en het ontstaan en voortbestaan van armoede een rol. De rode draad wordt gevormd door het leven in (stille) armoede in een welvaartsstaat. Overleven is het leidende principe. Participeren Instanties gaan uit van reeds participerende mensen die leven in een stabiele thuissituatie, die zonder ballast keuzes kunnen maken en kunnen investeren in de toekomst. Mensen die een sociaal netwerk ter beschikking hebben, die informatie opnemen en selecteren en op een instrumentele wijze gebruik kunnen maken van de voor hen geldende voorzieningen. Er is financiële reserve aanwezig, maar ook moed en vertrouwen dat je geholpen wordt. Dit zijn condities die voor arme mensen lang niet altijd gelden en al helemaal niet als ze al langere tijd op een minimum inkomen aangewezen zijn. Overleven De dagelijkse realiteit in het armoedegezin roept het beeld op van de drenkeling die het water aan de lippen staat. Overleven in de letterlijke betekenis doet denken aan nood, hulp zoeken, levensgevaar. Armoede die voortduurt, is niet alleen geldgebrek, het is de voortdurende crisissituatie, het leven van dag tot dag waarin gedacht en meteen gehandeld moet worden. Nu is geld voor schoolboeken nodig, nu moet een verjaardagsfeestje georganiseerd worden. Het constante geldgebrek heeft de regie. Er is sprake van een onveilige situatie van angst en krampachtigheid maar zonder perspectief, want alle energie is nodig om boven te blijven. Als de situatie langer voortduurt, kan dat leiden tot afdrijven, waardoor je in een isolement kunt raken. Niet levensbedreigend Sommige onderzoekers vinden ‘overleven’ een te zwaar woord voor armoedesituaties in Nederland en willen dit woord reserveren voor levensbedreigende armoedesituaties in Derde Wereldlanden. Ik deel dit standpunt niet. De levensbedreigende ernst van de armoedesituatie in arme landen zal niemand willen bestrijden. Je kunt echter de situatie van arm zijn in een Derde Wereldland niet één op één vergelijken met de armoedesituatie van mensen in welvaartslanden. In arme landen gaat het om openlijke, gedeelde armoede van een groot deel van de bevolking. Armoede in rijke landen is stille armoede, vaak gepaard gaand met schaamte en isolement. Het is relatieve armoede in een welvaartsstaat met als kenmerk een grote mate van afhankelijkheid van voorzieningen. In een welvarend land als Nederland langdurig aangewezen zijn op een te laag minimum, betekent een dagelijkse worsteling om het hoofd boven water te houden, om niet kopje onder te gaan, weg te glijden. Het is een constant gevecht om de situatie te overleven, financieel, sociaal en emotioneel. Er is geen ruimte om uit de armoede te komen, om een buffer te vormen, om een beetje speelruimte te creëren.
32
Mismatch Doordat het beleid te weinig rekening houdt met de situatie van overleven, ontstaan knelpunten in de aansluiting tussen de regelgeving en armoedegezinnen. Deze mismatch heeft een negatieve uitwerking op de participatie van kinderen en jongeren. • Het beleid is niet kostendekkend en je moet geld voorschieten. Het vergt eigen middelen om van de voorziening te kunnen profiteren. Bijvoorbeeld bijzondere bijstand voor witgoed: eerst moet de kassabon overlegd worden, voordat geld uitgekeerd wordt om de aankoop te financieren. • Het beleid stagneert in de uitvoering. Mensen zijn niet op de hoogte van het bestaan van voorzieningen of begrijpen de tekst van het aanvraagformulier en de uitleg niet. Bijvoorbeeld het niet-gebruik van huursubsidie. • Het beleid komt de kinderen niet ten goede of gaat zelfs ten koste van hen. Binnen regelingen wordt te weinig rekening gehouden met leeftijden en mogelijkheden van kinderen, gezinsrelaties, loyaliteiten en verantwoordelijkheden. Bijvoorbeeld als kinderen een vakantiebaantje hebben, wordt op de uitkering van de ouder gekort. • Ouders vertonen overlevingsgedrag dat niet aansluit bij de uitgangspunten, normen en voorwaarden van de voorziening en de mensen die deze uitvoeren. Er worden eisen gesteld waaraan ze niet, nog niet of niet meer kunnen voldoen. Bijvoorbeeld sociale vaardigheden. Ouders kunnen een zwakke schakel zijn bij het doen van een aanvraag en/of in het besteden van de vergoeding. Bijvoorbeeld doordat ze het geld aan andere zaken uitgeven dan waarvoor het bedoeld is. Hierdoor kan het participeren van de kinderen in het gedrang komen. Slot Instanties gaan er in hun regelgeving van uit dat alle voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de regelingen in het gezin aanwezig zijn. Ze houden te weinig rekening met de ballast van armoede. Instanties kijken te weinig mee met mensen, hebben te weinig zicht op de achterliggende werkelijkheid. Gezinnen blijven daardoor zitten in de hoek waar de klappen vallen. In hoofdstuk drie proberen we meer zicht te krijgen op de héle werkelijkheid. We kijken naar de dynamiek van het overleven in een armoedegezin en ontrafelen de mechanismen die daaruit voortkomen.
33
Trudy Trudy is een jonge alleenstaande moeder met vier kinderen. De drie jongens zijn 5, 9 en 12 jaar. Het jongste kind is een meisje van een half jaar oud. Het is haar oogappel. Trudy heeft de basisschool gedaan en enkele jaren huishoudschool. Daarna is ze al vroeg gaan werken in een fabriek. Dat was nodig om haar ouders financieel te ontlasten. Ze was tot voor kort getrouwd met een Turkse man, maar die is terug gegaan naar Turkije. Haar oudere kinderen zijn van een andere man. Trudy leeft van een volledige bijstandsuitkering. Ze is nu nog vrijgesteld van sollicitatieplicht. Als ze straks moet gaan werken, wil ze het liefst zelf haar kinderen blijven opvangen na schooltijd. Het huis van Trudy ziet er slecht uit. Een raam in de deur is stuk, overal is de lak af, op de grond ligt kapot tapijt. Ze laat me de beschimmelde douche zien en vertelt dat ze met de woningbouwvereniging in de clinch ligt over nieuwe radiatoren. Ze dacht met woningruil de woningbouwvereniging te omzeilen, maar daar heeft ze nu spijt van, want deze doet nu niets meer voor haar. Trudy zit met flinke schulden. Ze moet nog een boete betalen aan de gemeente omdat de kinderen een bankje hebben vernield en er liggen nog een aantal rekeningen van de tandarts. Daar kan ze wel mee naar de sociale dienst gaan, maar daar heeft ze weinig zin in: “Die vent is zo stug.” Ze kan moeilijk rondkomen van haar geld. Het belangrijkste vindt ze eten voor de kinderen, groente, fruit, maar soms is ze al blij als ze nog een brood in de diepvries heeft liggen. Als ze niks meer te eten hebben, gaat ze met haar kinderen bij haar moeder eten. Met de ouderbijdrage van school wacht ze tot de kinderbijslag komt. De oudste heeft elke dag 3 euro nodig zegt hij, voor drinken en iets te eten op school. Ze zou haar jongens graag op de sportclub laten gaan, voetballen of jiujitsu, maar zelfs met geld uit het declaratiefonds van de gemeente lukt dat niet. Trudy heeft weinig vertrouwen meer, weinig vertrouwen in instanties, maar ook weinig vertrouwen in haar omgeving. De familie heeft het grotendeels af laten weten. Ze heeft geen contact met andere ouders van school. Ze schaamt zich, zoals ze erbij zit. Ze schrikt altijd als ze de brievenbus hoort. “Wat ligt er nu weer in de gang?” denkt ze dan. Meestal laat ze de kinderen de post halen. Ze is bang voor de toekomst. Ze maakt zich zorgen, vooral over de tweede, dat hij het criminele pad op gaat. Trudy voelt zich arm. Ze loopt in tweedehands kleding. Het ergste vindt ze dat er nooit iets ‘kan’. Zo konden ze geen communiefeest vieren bijvoorbeeld. Ze moet voor kleding altijd naar de Zeeman of Vögele. Ze zou haar jongens ook wel eens in zo’ n moderne stoere spijkerbroek willen zien. Als ze nu maar eens schuldenvrij was. Dan kocht ze een bergskelter voor haar twee jongens. Dat is wel 350 euro, maar dan kunnen ze de buurt rond en hoeven ze zich niet meer te vervelen en de ruiten van de buren in te gooien. Naar het speeltuintje laat ze haar kinderen liever niet gaan. “Je mag niet discrimineren, maar als je daar komt, spelen er allemaal buitenlandse kinderen. De Nederlandse kinderen worden weggetreiterd.”
34
3. Armoede en overleven Inleiding Mensen als Trudy leven in een situatie van hardnekkige armoede waarin isolement en verlies aan vertrouwen een rol spelen. Overleven heeft hier de betekenis van uitzichtloosheid, van de ene dag in de andere leven en hopen dat men je kinderen niet van je afneemt. Regelgeving blokkeert hier omdat er veel voorwaarden vervuld moeten worden om Trudy op eigen kracht uit de armoede te laten komen. Regelgeving blokkeert ook omdat de voorzieningen ontoereikend zijn om de kinderen te laten participeren, want er is totaal geen buffer. Regelgeving blokkeert tenslotte omdat de situatie van armoede al langer aanhoudt en de eigenwaarde van Trudy in het geding is. Noodgedwongen overlevingsgedrag als zich terugtrekken, eisend gedrag naar instanties, niet-gebruik en onevenwichtige uitgaven maken het anderen moeilijk compassie te voelen en begrip op te brengen voor de situatie waarin Trudy en haar kinderen terecht zijn gekomen. Het is van belang door deze uiterlijkheden heen te kijken, te zoeken naar de achterliggende werkelijkheid. Om helder te krijgen waar en waarom regels blokkeren, is het belangrijk grip te krijgen op de mechanismen die armoede in stand houden. Deze armoedemechanismen voltrekken zich rondom drie aspecten van armoede, die ook in het verhaal van Trudy zichtbaar worden: • De oorzaak en het voortbestaan van armoede: lage opleiding, kansarmoede van huis uit, alleen moeten zorgen voor kinderen. • De staat van armoede: gebreken aan het huis, het chronische geldgebrek, de schulden, de calamiteiten, het niet optimaal gebruik kunnen maken van voorzieningen. • Het langdurig arm zijn: het zich arm voelen, het wantrouwen, de perspectiefloosheid, het isolement. De drie onderscheiden armoedemechanismen worden in dit hoofdstuk beschreven met het overleven als rode draad. De plaats van de regelgeving wordt aangegeven. Wat zijn armoedemechanismen? Een bedrieglijke valkuil van leven in armoede is het risico arm te blijven. Het voortdurend bezig (moeten) zijn met overleven, belemmert mensen juist om uit de armoede te komen. Er gaan mechanismen werken, die de armoede bestendigen. Armoedemechanismen zijn zichzelf versterkende processen die de armoede in stand houden. Armoede betekent niet alleen financieel, maar ook emotioneel en sociaal zien te overleven. Overleven met de participatiebeperkingen die de armoede deden ontstaan. Overleven met gebrek aan geld in een verzorgingsstaat. En tenslotte overleven als niet-participant in een welvaartsmaatschappij. Mensen die in zo’n situatie verkeren, die voor zo’n onmogelijke opdracht staan, zijn geneigd gedrag te ontwikkelen dat participatie juist in de weg staat. Regelgeving is niet op deze armoedemechanismen afgestemd en versterkt vaak de negatieve werking ervan.
35
De term ‘overleven’ Alvorens de armoedemechanismen te beschrijven, ga ik in op een aantal termen die te maken hebben met ‘overleven’: financieel overleven, emotioneel overleven, sociaal overleven, overlevingsgedrag, overlevingsstrategieën, overlevingspatronen. Andere onderzoekers vinden ‘overleven’ kennelijk een te zwaar woord en gebruiken liever het woord bestaansstrategieën.14 Dit woord suggereert ruimte en planmatig denken. Ik gebruik liever de termen overlevingsgedrag, overlevingsstrategieën en overlevingspatronen, omdat mijn ervaring is dat mensen die langer in armoede leven, zo door dat leven beperkt worden, dat ze nauwelijks een keuze hebben. Het leven lijkt hen te overkomen. Men wendt zich tot de eerste de beste kans. Ook al is het fysieke bestaan niet direct in het geding, de angst voor uitsluiting kan hen in een soortgelijke noodsituatie brengen. Dit reageren vanuit angst en beperking wordt een patroon. Armoede betekent financieel overleven, maar ook emotioneel en sociaal overleven. Financieel overleven Armoede is op de eerste plaats financieel overleven. Het betekent dag in dag uit bezig zijn met geld. Het is constant rekenen, constant een ‘som in je hoofd’. Haal ik het einde van de maand nog? Welke rekeningen komen er nog? Het betekent lenen van familie om de schoolrekening vandaag te kunnen betalen en niet weten of je het de volgende maand kunt terugbetalen. “Van wie kan ik nog lenen zonder dat die persoon erg ongerust wordt?” Financieel overleven is het niet vanzelfsprekend ergens aan deel kunnen nemen. Altijd speelt op de achtergrond de vraag welke kosten komen er nog bij, wordt het ergens vergoed? Het betekent leven in een constante crisissituatie: er mag niets stuk gaan. Een gestolen fiets is een ramp. Je niet kunnen houden aan afspraken omdat er geen geld is en toch iets geregeld moet worden voor het eten van die dag. Financieel overleven gebeurt ook in het groot. Nergens meer kunnen lenen en dan maar een te dure lening afsluiten bij een postorderbedrijf om noodzakelijke spullen bijvoorbeeld een matras te kunnen kopen. Emotioneel overleven Armoede is ook emotioneel overleven. Dit maakt heel moe. Wakker liggen van de schulden. Voor de derde keer terug moeten naar de sociale dienst met een afschrift. Voor aanbiedingen langs alle winkels in de stad gaan. Lopen omdat je fiets kapot is en geen geld hebben om een nieuwe band te kopen. Kinderen die zeuren of ze een ijsje mogen. Heel vaak nee moeten zeggen. Een ambtenaar die je ‘afzeikt’. Emotioneel overleven speelt ook omdat je alleen voor de opvoeding staat. Alleen beslissingen nemen, maar ook alles doen om je onafhankelijkheid niet te verliezen. Sollicitatieplicht opgelegd krijgen en niet weten hoe je dit moet combineren met de zorg voor je kinderen. Veel alleenstaande ouders voelen de druk zich waar te moeten maken in de opvoeding. Ze mogen niet mislukken. Dat hun kinderen van hen afgenomen worden is het ergste wat hen kan overkomen.
14
Ypeij A en E. Snel, Armoede en bestaansstrategieën: formele en informele sociale zekerheid in Amsterdam-Zuidoost, Rotterdam: RISBO, 2002. Ypeij, A, E. Snel, G. Engbersen, Armoede in Amsterdam-Noord, Rotterdam: RISBO, 2002
36
Sociaal overleven Armoede is sociaal overleven. Met kinderen is sociaal overleven in een welvaartsmaatschappij een levensnoodzaak. Ouders cijferen zichzelf weg om hun kinderen maar goed voor de dag te kunnen laten komen. “Ze zullen aan mijn kinderen niet merken dat we van een uitkering leven.” Mensen willen met kinderfeestjes niet voor anderen onderdoen en nodigen tien kinderen uit voor een bezoek aan MacDonalds. Ze doen dat terwijl ze goed weten dat ze daar nog weken voor moeten boeten. Maar de kinderen mogen niet de dupe worden. Ouders trachten uitsluiting en pesten te voorkomen, bijvoorbeeld door het kopen van merkkleding en populair actueel speelgoed. Sociaal leven heeft met het moment te maken. Nu erbij horen, nu niet uitgesloten worden. Uitspattingen doen om te overleven. “Vandaag gaan we naar de Efteling en we zien wel waar het schip strandt.” Zo’n uitstapje mag dan ook niet mislukken, want het is niet alleen financieel, maar ook sociaal en emotioneel een heel dure dag. Gedrag, strategieën, patronen Het financieel, emotioneel en sociaal overleven loopt door de armoedegeschiedenis van een gezin heen en uit zich in: • Overlevingsgedrag als het onvrije, door armoede en (de angst voor) uitsluiting en afhankelijkheid beheerste gedrag. • Overlevingsstrategieën als de doelbewuste persoonsgebonden handelswijzen, bedoeld om die beperkingen te overstijgen. Dit kunnen effectieve of minder effectieve strategieën zijn. • Overlevingspatronen als het terugkerende gedrag dat kenmerkend is voor mensen die langdurig in armoede leven. Hieronder vallen ook terugkerende, passieve en niet effectieve overlevingsstrategieën. Bij veel mensen die langdurig van een minimum moeten leven zie je zowel overlevingsgedrag als overlevingsstrategieën en overlevingspatronen. Neem de situatie van Trudy als voorbeeld hoe het veel armen vergaat. Trudy laat de rekeningen van de tandarts liggen, omdat ze opziet tegen de confrontatie met een vervelende ambtenaar. Dat is overlevingsgedrag. Als ze zou kunnen, kocht ze een bergskelter voor haar kinderen. Dat is een overlevingsstrategie. Het is haar manier om de beperkingen die de armoedesituatie geeft, te overstijgen. Het kopen van een te duur statusartikel op het moment dat er even geld is (kinderbijslag), is een oplossing om de problemen met de opvoeding de baas te worden (emotioneel overleven), en een middel om haar kinderen erbij te laten horen en het sociaal isolement te doorbreken (sociaal overleven). Niemand meer binnen vragen omdat men zich schaamt, het niet meer openen van de post, haar kinderen koste wat kost bij zich willen houden, onevenwichtige uitgaven doen. Dat zijn overlevingspatronen. Dit financieel, sociaal en emotioneel overleven is de leidende, steeds aanwezige zorg in een armoedegezin en zijn armoedegeschiedenis. Het vormt de ‘trigger’, de hefboom die armoedemechanismen in werking zet en versterkt. Omdat gereageerd moet worden op de noodsituaties van het moment, is er nauwelijks geld, energie, ruimte en aandacht om de zaken planmatig, effectief aan te pakken gericht op het participeren op de lange termijn. Toch is dit juist nodig om bijvoorbeeld met betaald werk uit de armoede te komen en te voorkómen dat het gezin opnieuw in de armoede terechtkomt.
37
Armoedemechanismen We onderscheiden drie groepen armoedemechanismen. Het zijn cirkels die de armoede in stand houden. Ze voltrekken zich rondom de drie genoemde levensaspecten van armoede. De eerste twee worden in dit hoofdstuk besproken. De laatste komt uitgebreider aan bod in hoofdstuk 4, waar we het hebben over overlevingspatronen. De armoedemechanismen zijn: I Armoedemechanismen rond oorzaken en voortbestaan van armoede Laagopgeleid zijn, een handicap hebben, gescheiden zijn, allochtoon zijn en de taal niet spreken. Deze omstandigheden kunnen de oorzaak zijn van het ontstaan en voortbestaan van armoede. Ze kunnen de combinatie van zorg en betaalde arbeid extra moeilijk maken. Ze kunnen ertoe leiden dat het vinden van geschikt werk bemoeilijkt wordt. Ze kunnen participatieproblemen veroorzaken. Ook de ballast of nasleep die de oorspronkelijke oorzaak met zich meebrengt - psychische problematiek, conflicten, schulden, rechtszaken - kosten extra geld en energie en kunnen een extra belemmering vormen om bijvoorbeeld met betaald werk uit de armoede te komen. Zolang de participatiebelemmeringen gerelateerd aan de oorzaak van armoede niet opgeheven zijn, zal het perspectief om uit de armoede te komen niet verbeteren. II Armoedemechanismen rond de staat van armoede De staat van armoede is het chronische geldtekort en de voortdurende crisis die dat teweegbrengt. Armoede betekent afhankelijk zijn van voorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs, gebrekkig participeren in een welvaartsmaatschappij, lenen om rond te kunnen komen, schulden maken en angst en onzekerheid over kosten. Gaten vullen en weer andere gaten laten vallen. Uitstellen van vervangingen van duurzame goederen. Vaak is er sprake van calamiteiten, het leven niet op de rails kunnen krijgen, stress. Er wordt van dag tot dag geleefd en er kunnen geen keuzes gemaakt worden ten behoeve van participatie op langere termijn. De geldproblemen worden steeds groter. Het wordt steeds moeilijker uit de armoede te komen. III Armoedemechanismen rond langdurig arm zijn De uitsluiting die langdurige armoede geeft en de aanhoudende afhankelijkheid van voorzieningen doen ingesleten overlevingsgedrag, overlevingspatronen ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn het zich extreem assertief opstellen, het ontkennen van armoede, het geen gebruik (meer) maken van voorzieningen, het ontwikkelen van een afwijkende levensstijl en het opereren in het grijze circuit. Dit gedrag, ooit bedoeld om financieel, emotioneel en sociaal te overleven, vormt nu een blokkade die de participatie juist in de weg staat. In de rest van dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk worden de drie armoedemechanismen beschreven, nu aan de hand van de armoedegeschiedenis in eenoudergezinnen. Na een duiding van factoren die in eenoudergezinnen hierbij mogelijk een rol spelen, wordt een schets gegeven van de beperkingen van de regelgeving.
38
I Armoedemechanismen rond oorzaken en voortbestaan van armoede Ontstaan van armoede Aan het hoofd van armoedegezinnen met kinderen staat vaak een alleenstaande moeder en een enkele keer een alleenstaande vader. Aan de situatie van het alleenzijn is meestal een scheiding vooraf gegaan. De inboedel en de schulden zijn verdeeld en de verzorgende ouder is aangewezen op eigen inkomsten. Dit kunnen inkomsten zijn uit (parttime) werk, een partneralimentatie of een (aanvullende) bijstandsuitkering. Rondkomen van een inkomen op of onder het bijstandsniveau heeft in veel gevallen te maken met de geringe mogelijkheid om voldoende inkomsten te genereren. Dit wordt mede veroorzaakt door de combinatie van een lage opleiding en de zorg voor de kinderen. De scheiding wijst soms al op onderliggende problemen van de meest uiteenlopende aard: faillissement, verslaving, psychische problematiek, arbeidsongeschiktheid, gedragsproblemen van kinderen, incest, schulden. De problemen laten op zijn minst hun sporen na en worden meestal ‘meegenomen’ in het nieuwgevormde eenoudergezin. ‘Erfenissen’ zoals verhuizing naar een ‘mindere’ buurt, aflossing van schulden, rechtzaken die energie vreten, verlies van vrienden en kennissen of problemen met de kinderen worden in combinatie met armoede nog zwaarder. Wat betekent armoedemechanisme één voor de regelgeving? De oorspronkelijke aanleiding van het ontstaan van armoede –bijvoorbeeld de scheiding– blijft aanwezig als een belemmering om uit de armoede te komen. De lage opleiding in combinatie met de zorg voor haar kinderen blijft de moeder parten spelen, tenzij zij in staat wordt gesteld onder schooltijd een opleiding te volgen. De ouder die na de scheiding de zorg voor de kinderen heeft, voelt zich daar vaak extra verantwoordelijk voor. De alleenstaande ouder wil haar/zijn taak goed doen. “De kinderen hebben al zoveel meegemaakt.” Liever dan meer inkomsten te hebben, zal zij ervoor kiezen zelf haar kinderen op te voeden. Het betekent ten aanzien van werkaanvaarding dat het directe belang van de kinderen bij elke stap meegewogen wordt en mogelijk in de ogen van anderen zelfs een te zwaar gewicht krijgt. Ook de nasleep en erfenis van de scheiding blijven haar achtervolgen: binnen de regelgeving wordt de moeder steeds geconfronteerd met haar ex-man, bijvoorbeeld voor de alimentatie en studiefinanciering van haar kinderen. Deze regelgeving houdt er geen rekening mee dat zij los wil komen van het verleden en dat zij en haar kinderen een nieuwe start moeten kunnen maken. De psychische belasting die de hele affaire de moeder bezorgde, kan haar hebben afgemat. Ook dit maakt het volgen van een opleiding en werkaanvaarding tot een risicovolle onderneming. De regelgeving moet deze voorgeschiedenis en de hieruit voortkomende beperkende condities voor participatie accepteren en respecteren.
39
II Armoedemechanismen rond de staat van armoede In een staat van armoede Wanneer het na enkele jaren niet gelukt is betaald werk te vinden, duidt dit vaak op een complexere situatie. Na een aanvankelijke inkomstenterugval ontstaat armoede of ze duurt voort en verergert. De reserve raakt op. De auto is de deur uit, een dagje uit zit er niet meer aan, de videorecorder is stuk en kan niet meer gerepareerd worden. Het gezin moet zich blijvend aanpassen aan een ander bestedingspatroon en verkeert zo in een constante ‘staat van armoede’. Er ontstaan patronen als ‘gaten vullen’ met de kinderbijslag of geld lenen om rond te komen. Waar schulden zijn –in eenderde deel van de eenoudergezinnen is dit het geval– leeft men onder het bijstandsniveau. Uit de schulden komen is voor een gezin nagenoeg onmogelijk. Vaak is sprake van ‘weglekken’ van geld: een verslaafd kind, een ex-partner die het huis leeghaalt, oude schulden die openstaan. De staat van armoede kenmerkt zich voorts door een onstabiele leefsituatie. Er zijn bijvoorbeeld conflicten met de ex-partner of de buren, perikelen rond de omgangsregeling, spanningen met de opgroeiende kinderen. Het lijkt alsof er altijd dingen ‘onder controle gehouden moeten worden’. Er is angst voor mogelijke calamiteiten. Angst dat de wasmachine stuk gaat. Angst voor de telefoonrekening. Angst voor onverwachtse gebeurtenissen: een kind dat valt en de broek kapot heeft. Deze calamiteiten hebben een grote impact op het gezin, omdat er geen reserve meer is en omdat men niet zo gemakkelijk voor een klus een beroep kan doen op familie en kennissen. Het leven verschraalt. Wat betekent armoedemechanisme twee voor de regelgeving? De staat van armoede maakt dat geen optimaal gebruik gemaakt kan worden van regelingen, zoals deze bedoeld zijn. Er is geen geld om voor te schieten voor de club of het zwembad en daardoor kan geen gebruik gemaakt worden van een declaratiefonds. Hetzelfde geldt voor een fonds maatschappelijke participatie. Wanneer het bedrag dat men kan krijgen niet toereikend is, kan er geen gebruik van worden gemaakt, want er is geen geld om het aan te vullen. Wanneer gezinnen geen schulden hebben worden ze gemakkelijk naar de gemeentelijke kredietbank gestuurd om een lening af te sluiten voor duurzame goederen. Er wordt ten onrechte verondersteld dat er aflossingscapaciteit is. Dit is niet de realiteit in een armoedegezin en door de lening verslechtert de situatie alleen maar. “Dan maar geen nieuwe koelkast.” Door de instabiele situatie in het gezin, het risico van calamiteiten waarvoor geen oplossing is omdat ‘de rek eruit is,’ kan het beleid gemakkelijk stagneren in de uitvoering. Er worden eisen gesteld. Bijvoorbeeld op een bepaald moment een aanvraagformulier inleveren. Wanneer de band van je fiets lek is, of je kind is ziek en er is geen oppas, de telefoonkaart is op, kan niet aan de eisen worden voldaan en loopt het gezin misschien een vergoeding mis. De combinatie van de staat van armoede en regelgeving die hier geen rekening mee houdt, vormt een risico voor de maatschappelijke participatie van kinderen. Het gaat dan om het gebruik van voorzieningen in de sfeer van wonen, gezondheidszorg, onder-
40
wijs, opvang, clubs en verenigingen en recreatie. Wanneer een uitgave gedaan moet worden bijvoorbeeld voor een beugel, voor schoolboeken of voor de studie waarvoor op dat moment geen geld is en de regelgeving schiet tekort, zal de ouder haar toevlucht zoeken tot onvermijdelijke armoedeoplossingen: • Schuiven met geld en rekeningen • Nog zuiniger leven • Rekeningen laten liggen • Lenen bij familie of kennissen • Schulden maken • Bij postorderbedrijven kopen op afbetaling tegen hoge rente • Uitstellen van de uitgaven of de participatie • Afhaken: niet deelnemen of halverwege stoppen • Tegen beter weten in meedoen: doen wat je anderen ook ziet doen • ’Het moet maar zoals het kan’: leven met ongemakken • Berekenend gedrag Armoedeoplossingen zijn altijd noodoplossingen die in de meeste gevallen niet leiden tot een effectief gebruik van de betreffende voorziening. Ze komen de participatie, maar ook de gezondheid van het kind niet ten goede. Vaak zal de financiële situatie er op termijn alleen maar door verslechteren.
III Armoedemechanismen rond arm zijn Armoede die voortduurt, doet iets met mensen. Langdurig arm zijn, geeft het gevoel niet mee te tellen. Anderen hebben het gemaakt, jij voelt je misschien de ‘looser’, die het niet heeft gered. Armoede is in Nederland verborgen, omdat het niet ‘hoort’. Het is iets geworden waar je je voor moet schamen, want we zijn allemaal ‘selfmade-men’ geworden, winnaars die naar believen hun kwaliteiten inzetten. In dat klimaat leidt armoede tot schuldgevoel en schaamte. Mensen hebben de wens om hun armoede maar te verbergen, weg te stoppen. Armoede is daarmee haast identiek aan sociale uitsluiting. Aan de gewone dingen van het leven kun je niet meedoen. Al wat op de teevee voorgespiegeld wordt als vanzelfsprekend, is er voor jou niet. Dit móet je wel het gevoel geven gefaald te hebben. Armoede betekent daarnaast financieel in toenemende mate afhankelijk zijn van instanties, van je omgeving. De uitsluiting door armoede èn de afhankelijkheid die daarmee gepaard gaat, nopen tot een antwoord: actief zijn in de armoedebeweging, maar ook ‘vals assertief’ zijn om je recht te halen zonder te hoeven buigen, ‘shoppen’ zodat je uiteindelijk aan niemand verantwoording hoeft af te leggen. Het kan ook leiden tot zelfuitsluiting: geen gebruik meer maken van voorzieningen, opereren in het grijze circuit, extreem sober leven of juist alle perken te buiten gaan. Armoede kan een levenswijze worden, een daginvulling. Armoedemechanismen rond langdurig arm zijn hebben te maken met een stijl van leven en overleven die niet aansluit bij de eisen van de samenleving. Overlevingspatronen zijn:
41
zelfuitsluiting, illegaliteit, valse assertiviteit, extreem niet gebruik, arme omgeving. In het volgende hoofdstuk zullen vierentwintig overlevingspatronen worden besproken. Door deze overlevingspatronen wordt armoede in stand gehouden. Wat betekent armoedemechanisme drie voor de regelgeving? Overlevingspatronen zullen regelgeving frustreren, omdat ze in eerste instantie niet gericht zijn op een effectieve deelname aan de samenleving, maar op overleven van de aanvrager. Instanties en personen die regelingen maken en uitvoeren zouden de noodkreet, het protest, de onmacht die achter overlevingspatronen zit, moeten herkennen en inzien dat dergelijk gedrag direct met uitsluiting of de angst daarvoor te maken heeft. Dat kan een eerste stap zijn om dergelijke overlevingspatronen te neutraliseren, te doorbreken, te overwinnen. Stapeleffecten Armoede is temeer hardnekkig, omdat in een situatie van langdurige armoede een opeenstapeling van armoedemechanismen gaat plaats vinden. In het geval van werkaanvaarding kan de nasleep van een scheiding, het alleen opvoeden, conflicten met de ex, een zodanige druk leggen dat dit een negatieve invloed heeft op het goed kunnen functioneren in een betaalde baan. De staat van armoede kan doorwerken in de kansen een passende goedbetaalde baan te vinden, bijvoorbeeld omdat men geen auto heeft, zich niet representatief kan kleden, geen contacten heeft met ‘rijkere’ mensen. Er kan een armoedeval plaatshebben bij laagbetaald parttime werk, wat de staat van armoede bestendigt. De staat van armoede kan op zijn beurt weer oorzaak zijn van stress en ongemak, die het risico op ziekte en afhaken verhogen. Het langdurig uitgesloten zijn van betaald werk en van een goed inkomen, kan de eigenwaarde negatief beïnvloeden: “Het lukt mij toch niet.” Gedrags- en denkpatronen die pasten bij een geïsoleerde armoedesituatie kunnen blokkades zijn in een nieuwe werkkring. Het zijn allemaal voorbeelden van de hardnekkigheid die armoede kenmerkt. Slot Armoedemechanismen blijven zich herhalen en zullen steeds opnieuw de armoede in stand houden. Zolang de oorzaak van armoede en/of de participatiebelemmeringen die hiermee verbonden zijn niet weggenomen worden, kan armoede door betaald werk niet opgeheven worden. Zolang men over het randje van de armoedegrens zit, zullen de armoede en het geldgebrek alsmaar groter worden. Zolang stille en langdurige armoede noodzakelijkerwijs leidt tot een levenswijze die niet strookt met de gangbare eisen van de samenleving, zal degene die armoede treft de stap uit de armoede niet kunnen maken.
42
43
Corrie Corrie woont alleen met haar twee zonen van 15 en 10 jaar. Drieëneenhalf jaar geleden is ze gescheiden. Als suikerpatiënt tobt ze met haar gezondheid. Ze kan niet ver lopen en is eigenlijk te zwaar. Corrie leeft van een bijstandsuitkering en hoeft vanwege haar lichamelijke en psychische klachten niet te werken. Ze is zwaar getraumatiseerd in haar jeugd, waarvoor ze nu in behandeling is bij de GGZ. Ze slikt antidepressiva. Aan het begin van mijn gesprek met haar wordt er gebeld. Wehkamp komt een pakket ophalen, dat retour gaat. Corrie koopt daar wel eens kleding en sportartikelen voor de jongens. Ze geeft hen wat ze hebben moeten. Ze vertelt over de verzekering die ze recent heeft afgesloten bij Wehkamp voor vijf euro per maand. Dat heeft ze voor haar kinderen gedaan, zodat die straks niet met schulden opgezadeld zitten. Mocht ze komen te overlijden, dan worden deze kwijtgescholden. Corrie ziet zichzelf niet oud worden met haar slechte gezondheid. Ze hoopt dat ze nog enkele jaren kan leven tot de jongens op eigen benen staan. Ze spaart via een spaarbelegfonds. De kinderen kunnen dan van dat geld eventuele onkosten betalen als ze er niet meer is. Corrie vertelt heel open. Ik ben te gast bij een innemende vrouw. De hele kamer is gevuld met sigarettenrook. Overal op de tafeltjes en in de vitrines staan beeldjes van poezen. Een verzameling? Ja, ze houdt ervan, ze vindt dat mooi. Verder koopt ze nauwelijks iets voor zichzelf. De jongens, daar doet ze het allemaal nog voor. “Ik ben niet belangrijk, als mijn kinderen maar vooruit komen, dat is voor mij nummer één.” Ze maakt zich zorgen om de kinderen. Als ze bijvoorbeeld weer naar het ziekenhuis moet. Laatst moest hun vader hen opvangen en verbelde de oudste voor 250 euro! Dat zo’n man dat nou niet in de gaten houdt. Ze heeft nu een telefoonkaart. Dan heeft ze het zelf in de hand. Het loopt tegen de feestdagen. Ze hoopt op een verrassing van haar vriendinnen, misschien een kerstpakket. Van haar mogen ze alle feestdagen overslaan. “Wat het moeilijk maakt is dat anderen zoveel kunnen. Je probeert wel wat te doen. Gourmetten met Kerst. Maar het is toch niet zoals bij anderen. Wij hebben geen extra chocolaatjes en snoepjes. Dat kan allemaal niet. De kinderen? Die reageren nergens op, die vinden het allemaal wel prima.” Iets wil ze nog wel even kwijt. Ze heeft Marokkaanse buren. Die zijn hartstikke lief en brengen altijd fruit. Maar als allochtonen naar de sociale dienst gaan, krijgen ze alles zo maar voor elkaar. Als zijzelf iets indient, is het altijd wel een afwijzing of er is iets mee. Zij krijgen voorrang boven haar, vindt ze.
44
4. Overlevingspatronen Inleiding Net als veel andere armen is Corrie een overlever. Het geringe perspectief dat ze heeft, lijkt haar leven en handelen te sturen. Het overlevingsgedrag maakt haar situatie er op de lange termijn niet beter op. Alles lijkt naar voren geschoven te worden, naar het moment van nu. Haar gedrag wordt bepaald door armoede, uitsluiting en gebrek aan perspectief. Er zijn kleine lichtpuntjes, zoals de beeldjes die gekoesterd worden, haar vriendinnen die een kerstpakket maken of de Marokkaanse buren die een pannetje eten brengen. In dit hoofdstuk beschrijf ik 24 typen overlevingspatronen die ik tegenkom in arme gezinnen. Overlevingspatronen zijn een verzamelnaam voor uiteenlopende vormen van gedrag dat: • terugkomt in meerdere armoedegezinnen; • direct voortkomt uit arm zijn en gebrek hebben; • effectief is binnen de situatie van het moment; • niet effectief is om te participeren op de langere termijn. Het beschrijven van deze overlevingspatronen gebeurt in de vorm van een typologie. Dat wil zeggen dat de patronen die beschreven worden in de werkelijkheid nooit in die zuivere vorm voorkomen. De werkelijkheid is vaak complexer, meer samengesteld. Dat zullen we ook zien in het tweede deel van dit boek. De uit de werkelijkheid gedestilleerde typen van gedrag zijn nodig om een beter inzicht te krijgen op de ingewikkelde werkelijkheid van alledag. Overlevingspatronen hebben te maken met de manier waarop je met het beperkte budget omgaat. Het zegt ook iets over de wijze waarop je problemen, die armoede met zich meebrengt, oplost. Het is een antwoord op het arm zijn en hoe je je staande houdt in de (rijke) omgeving. Tenslotte bepalen ze je houding naar instanties waar je meer of minder afhankelijk van bent. In de typologie van overlevingspatronen onderscheiden we: 1 Omgaan met geld 2 Omgaan met problemen 3 Omgaan met de omgeving 4 Omgaan met instanties Ad 1. Omgaan met geld Overlevingspatronen hebben te maken met bestedingsgedrag, de manier waarop arme mensen omgaan met het beperkte budget. Juist omdat het budget beperkt is, wordt bewust of onbewust en vaak ongewild teveel geld uitgegeven, wat weer leidt tot armoede of armoede in stand houdt. Besproken worden: a. Angst voor kosten b. De knellende band c. Erbij willen horen
45
d. Crisisuitgaven e. Risico’s vermijden a. Angst voor kosten Geldgebrek gaat dikwijls gepaard met angst. Angst dat er iets stuk zal gaan in het huishouden. Tien keer naar boven lopen om je ervan te vergewissen dat de wasmachine nog draait. Constant bang zijn voor onverwachte zaken. Wanneer een van de kinderen valt, kijk je het eerst of de jas of broek kapot is. Een geschaafde arm of been is niet zo erg; die genezen vanzelf en dat kost niets. Ouders vinden het vreselijk als ze zich betrappen op deze gedachte, maar die komt in een reflex. Er is de angst voor de bijkomende kosten van school. Met wat voor een brief komt je zoontje nu weer thuis? Je schrikt al als je de kosten ziet en je maakt op grond van deze eerste schrikreactie soms ingrijpende keuzes. Of je maakt ‘voorzichtige keuzes’: de middelbare school dichtbij of de club waarvan de kosten te overzien zijn. b. De knellende band. Geldgebrek veroorzaakt stress. Het noodzaakt je constant op de kleintjes te letten, vaak nee te zeggen tegen de kinderen. Je kunt nooit eens spontaan in de stad iets leuks kopen, zeggen ouders vaak. De stress die hierdoor veroorzaakt wordt, doet ouders soms ‘uit de band springen’ ter wille van de kinderen. De knellende band ‘verstikt’ hen, ze houden dat niet vol. Ze kopen iets dat eigenlijk veel te duur is: een cd-speler voor de kinderen met hun verjaardag; ze gaan met zijn allen een dagje uit en ‘zien wel waar het schip strandt.’ Gebrek aan perspectief speelt hierin mee: het maakt toch allemaal niets meer uit. c. Erbij willen horen De angst voor sociale uitsluiting kan maken dat juist veel geld wordt uitgegeven aan materiële zaken. Ook de reële ervaring van uitsluiting, gepest worden bijvoorbeeld, kan ouders - al dan niet op aandringen van hun kinderen - ertoe aanzetten dure merkkleding te kopen of een duur stuk speelgoed. “Ze zullen aan mijn kind niet zien dat we van een uitkering leven.” Er ontstaat overcompensatie: de nadruk komt te liggen op uiterlijke zaken en daar wordt heel gevoelig op gereageerd. Behalve dure kleding en duur speelgoed kunnen dure apparatuur en sieraden de functie vervullen van statusverhoging. Ook aan het vieren van een extra duur communiefeest wordt buitengewoon veel waarde gehecht. d. Crisisuitgaven Korte-termijnuitgaven komen voort uit de kwetsbaarheid van het gezin, de te krappe jas. Er is altijd een tekort, een gebrek, iets wat stuk is of elk moment stuk kan gaan. Wanneer een fiets, een bed, de koelkast kapot gaan moet er een snelle oplossing komen, want het artikel is onmisbaar. Er wordt iets goedkoops of tweedehands op de kop getikt of er wordt tegen hoge rente geleend bij een postorderbedrijf. Het artikel is daardoor altijd te duur. Het is weer snel versleten en er moet iets anders komen. Vaak zie je dat men constant bezig is om te ruilen: bankstellen, salontafels, televisies. Telkens probeert men exemplaren te krijgen die net weer iets beter zijn. De tijd en het geld ontbreken om spullen aan te schaffen met een goede en verantwoorde verhouding tussen prijs en kwaliteit. Door
46
crisisuitgaven komt men niet toe aan degelijke aankopen of vervangingen. De mogelijkheid ontbreekt om iets te kopen dat echt van jou is, waar je je aan kunt hechten. e. Risico’s vermijden Mensen die een armoedegeschiedenis hebben, willen liever niet lenen. Je moet al zo vaak lenen voor de nood van de dag: eten, studieboeken, geld voor de bus. Lenen heeft een negatieve klank. Je hebt het niet gered. De trots waarmee mensen vertellen dat ze het tot nu toe zonder schulden hebben kunnen stellen, spreekt boekdelen. Vaak hebben ze eerder met schulden te maken gehad. Dan blijft de angst voor schulden heel lang en heel diep bestaan. Ze willen daarom niet lenen, ook niet voor studiefinanciering, waarmee ze op termijn de kansen voor hun kinderen zouden kunnen vergroten. Hiervoor lenen proeft als rood staan, in plaats van investeren in de toekomst. Vaak durven de mensen financieel geen risico te nemen. Ze verzekeren zich bijvoorbeeld veel te hoog, bang dat er iets gebeurt en dat ze daarvoor geen reserve hebben. Ook durven ze moeilijker als vrijwilliger deel te nemen aan stichtingen of verenigingen waar geld in omgaat, bang dat ze persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden. Het ‘gewoon maar doortobben’ met de ongemakken die erbij horen, past in dit rijtje. Ad 2. Omgaan met problemen Overlevingspatronen hebben te maken met de oplossing die men zoekt voor de problemen waarmee armoede mensen confronteert. Armoede is in een welvaartsmaatschappij nagenoeg gelijk aan uitsluiting. Dit gevoel van uitgesloten zijn kan al een ervaring zijn vanuit de jeugd. Oplossingen voor de problemen die daarmee samenhangen worden vaak gezocht in de geldsfeer. Besproken worden: a. Geld als oplossing b. Wegcijferen c. Emotioneel kopen d. Verslaving e. Ontkennen van problemen f. Te drastische maatregelen a. Geld als oplossing Geld en materiële zaken kunnen symbool worden voor de oplossing van allerlei soorten problemen. Opvoedingsproblemen, problemen met de buren, huisvestingsproblemen. Er wordt groot speelgoed gekocht om de opvoedingsproblemen af te kopen. Er wordt uitgekeken naar het moment waarop men van de schulden af is, het moment dat het jongste kind de deur uit is. “Als ik nou maar eens een autootje had.” Er wordt nog maar een huisdier bijgekocht om de veiligheid te vergroten, ondanks de kosten die zo’n dier met zich meebrengt. Om dat te rechtvaardigen wordt geredeneerd dat het je dwingt minstens twee keer per dag de deur uit te gaan en dat zo de kans op isolement wordt verkleind. Juist doordat er geldgebrek is, krijgt geld een uitvergrote betekenis. “Ik voel me soms alleen nog een portemonnee”, klaagde een alleenstaande moeder met puberzonen die om de haverklap geld vroegen aan haar. Er wordt buitenproportioneel veel waarde gehecht aan geld. Geld wordt doel. Er wordt met de kinderen veel over geld gepraat. Het thema geld kan in het gezin heel beladen worden en inzet zijn van vele conflicten.
47
b. Wegcijferen ouder voor kind, kind voor ouder. Veel arme ouders cijferen zich weg voor hun kinderen. Ze doen dit uit liefde, maar het kan ook uit schuldgevoel zijn. Ze lopen zelf in oude kleding, op oude schoenen of sparen eten uit de mond. Soms neemt dit extreme vormen aan. Ze eten zelf brood en geven hun kinderen warm eten. Ze bezuinigen op de kapper voor zichzelf en gaan nooit meer uit. Ze voelen zich schuldig als ze eens een pilsje of gebakje nemen. Ze hebben een poetsbaantje om de merkkleding van hun kinderen te betalen. Omgekeerd cijferen ook de kinderen zich weg voor hun ouders. Ze vragen niet meer om bij de hockeyclub te mogen, want ze hebben al geïnformeerd hoe duur het is en willen dit hun ouders besparen. Vaak beperken ze hun wensen of bedenken zelf een oplossing. Ze lenen het geld dat ze gekregen hebben voor hun verjaardag uit aan moeder, zodat deze eten kan kopen en ‘vergeten’ het terug te vragen. Ze slikken hun wensen in wat betreft vakantie of computer. Ze staan het geld van een bijbaantje af voor de huishouding, in plaats van het te investeren in hun studie. c. Emotioneel kopen Emotionele motieven liggen soms ten grondslag aan het verzamelen van allerlei materiële zaken. Hebbedingetjes, herinneringen, foto’s, verzamelingen, maar ook huisdieren moeten het gemis aan emotionele warmte compenseren. Blindelings spullen kopen, voor de kinderen of zichzelf, een koopverslaving, voor kleding, buitenproportionele cadeaus, te grote feesten. Met kopen lijkt het alsof de armoede bezworen wordt. Het leidt tot onevenwichtige uitgaven en uiteindelijk tot schulden. De armoede wordt niet onder ogen gezien, ontkend. Er wordt geen verantwoordelijkheid genomen voor de gevolgen van het koopgedrag. “Ik mag toch wel iets hebben.” Soms is er sprake van beperkte verstandelijke vermogens. Soms is het een reactie op een jeugd in armoede: Er is zo’n krapte geweest in het verleden, dat men als het ware ‘doorschiet’, de armoede de rug toe wil keren. d. Verslaving Er kan sprake zijn van een verslaving: drank, gokken, drugs, eetverslaving, verslaafd kopen. Dat doet het geld ‘weglekken’ in een gezin. Vaak ligt hieraan een trauma ten grondslag. Men kan het leven niet op de rails krijgen, het leven glipt door de vingers. Toegeven aan de verslaving geeft (heel) tijdelijk het gevoel dat er geen problemen zijn. Je verlegt er de grenzen mee die door de buitenwereld zijn opgelegd. Er zijn mensen die jarenlang proberen om van de verslaving los te komen, maar steeds zijn er perioden dat men terugvalt en dat schulden ontstaan. Beloften die niet nagekomen worden, ontkenning van de probleemsituatie, onverantwoord gedrag. Verslaving van de ouders leidt niet alleen financieel tot uitsluiting van de kinderen, maar meestal ook tot verwaarlozing in de opvoeding. Een verslaving kan zowel oorzaak als gevolg van armoede zijn. Het houdt de armoede in stand en het risico van generatie-armoede is groot. e. Ontkennen van problemen De problemen die de armoedesituatie geeft, stapelen zich op en kunnen niet meer overzien worden. Ze worden zo groot dat men ze eenvoudigweg gaat ontkennen. Men vlucht weg, zoekt rust in onwerkelijkheden: “Ik ga nu een jaartje werken en dan ga ik weer terug naar school.” “Die beugel is niet meer nodig, de tanden groeien vanzelf wel recht.” Problemen kunnen geheel ten onrechte als een ‘leuke uitdaging’ worden gezien. Als de tie-
48
nerdochter zwanger raakt, zegt moeder: “Ha, ik word oma.” Het is een omkering van het negatieve naar het positieve. Een overdreven reactie die vaak niet past bij de feitelijke omstandigheden. Het is een vorm van ‘doorgeslagen veerkracht’ of vluchtgedrag: “Dat kan er ook nog wel bij.” Een doorschieten in het positieve. f. Te drastische maatregelen Met heel rigoureuze maatregelen probeert men het probleem weg te regelen. Op korte termijn en in financieel opzicht komt er mogelijk ruimte en enige lucht, maar op langere termijn worden problemen vaak alleen maar groter. Een jonge vrouw vertelt hoe ze haar naam veranderde om emotioneel los te komen van haar vader en om op die manier toch een aanvullende beurs te kunnen ontvangen. Een ‘monsteroplossing’, die in geen verhouding staat tot het oorspronkelijke probleem. Zelfs de identiteit werd hierbij op het spel wordt gezet. Een jongen ging bij zijn broer wonen om meer studiefinanciering te kunnen ontvangen en liep daardoor een groot bedrag aan bijzondere bijstand mis. Het zijn noodconstructies om regelgeving te omzeilen of naar eigen hand te zetten. Negen van de tien keer zijn het omwegen waarin men zelf verloren raakt en blijkt het juist de valkuil te zijn die men wil vermijden. Ad 3. Omgaan met de omgeving Overlevingspatronen zijn vormen van gedrag dat armoede in stand houdt. Een aantal van die patronen heeft betrekking op het omgaan met de omgeving. Er ontstaat een levenswijze die, bewust of onbewust, niet gericht is op participatie aan de maatschappij. Dat bemoeilijkt het meedoen aan de samenleving en de poging armoede de rug toe te keren. De patronen komen ook voort uit het feit dat armoede jouw omgeving en het sociale netwerk verandert, evenals de bronnen die je tot je beschikking hebt. Besproken worden: a. Armoede verbergen b. Geen steun aanvaarden c. Ik hoor er (toch) niet bij d. Niemand helpt mij e. Dat is niet voor ons f. Afwijkende levensstijl g. Armoede als levensinvulling a. Armoede verbergen Armoede kan tot schaamte leiden en het verbergen ervan leiden. Moeder schaamt zich voor het meubilair en de ongeverfde muren in huis. De kinderen mogen geen vriendjes mee naar huis nemen. De school mag niet weten dat ze van een uitkering leven. Men liegt tegenover de buren over de werk- en inkomenssituatie. Bekend zijn de voorbeelden van kinderen die ziek gemeld worden, om ze thuis te houden van het schoolreisje. Ouders schromen om bij school te zeggen dat ze het niet kunnen betalen. Sommige jongeren leven jarenlang in ‘twee werelden’: de armoede wordt krampachtig geheimgehouden voor klasgenoten. Van allochtonen is bekend dat zij het ‘gemaakt moeten hebben’ ten opzichte van hun familie in het thuisland. Er wordt op hun financiële ondersteuning gerekend. Zich schamen voor de armoede kost extra geld en men houdt daarmee ondersteuning af.
49
b. Geen steun aanvaarden. Hulp en steun aanvaarden van anderen kan heel bedreigend zijn als je arm bent. Er wordt angstig en afwijzend op gereageerd. Vaak ligt het eraan door wie en hoe het gegeven wordt. Hulp aanvaarden is ook de angst dat je misschien iets terug moet geven, waartoe je niet in staat bent. Hulp van familie kan je in een vervelende positie brengen: zij gaan zich met jouw leven bemoeien. Hulp aannemen kan als heel vernederend ervaren worden. In bepaalde milieus of culturen is het aannemen van tweedehands kleding of meubilair een bron van schaamte. Goedbedoelde hulp wordt verontwaardigd afgeslagen. Niet durven ontvangen betekent alles moeten doen op eigen kracht en voor geld. De kans op sociaal isolement is groter. Je mist dan ook de positieve ervaring van genoten steun en vertrouwen. c. Ik hoor er toch niet bij Langdurige armoede kan je het idee geven dat je afgesloten bent van zaken. Geldgebrek kan je reëel uitsluiten van zaken die voor anderen wèl bereikbaar zijn zoals: een auto hebben, met je familie uit eten gaan, een weekendje in een bungalowpark, een zomervakantie. Dit kan het gevoel geven dat je er niet bij hoort, dat dit alleen voor anderen is weggelegd. Het kan daarbij ook gaan om huiselijke zaken als je huis mooi versieren met de kerst, gourmetten met de feestdagen. Ook al spelen deze zaken zich in huiselijke kring af, het kan nog het gevoel geven dat het ‘niet zo is als bij anderen’. Wèl kunnen gourmetten met de feestdagen, maar niet zo uitgebreid. Niet tevreden zijn als het kinderfeestje niet voldoet aan wat klasgenoten deden: met zijn tienen naar de bowlingbaan. Het gevoel dat je afgesloten bent van bepaalde zaken, werpt een smet op alles wat je doet. d. Niemand helpt mij Het gevoel dat je er niet bij hoort en dat niemand je helpt, is funest voor het behalen van je rechten en het mobiliseren van steun. Doordat je er niet voor open staat en denkt “niemand helpt mij”, zend je de verkeerde signalen uit. Dit kan hulp vanuit de sociale omgeving in de weg staan. Het betekent ook dat je afgesloten wordt van belangrijke informatie die nodig is om je recht te halen; bijvoorbeeld vergoedingen van de gemeente, koopjes of buitenkansjes. Het kan samen gaan met het gevoel dat anderen, bijvoorbeeld allochtonen, altijd àlles krijgen, dat zij gemakkelijker toegang hebben tot vergoedingen van de gemeente, terwijl je vindt dat jezelf eigenlijk iets meer recht hierop hebt. Hierdoor kan rancune opgebouwd worden, die discriminatie tot gevolg kan hebben. e. Dat is niet voor ons Wanneer je langdurig aan bepaalde zaken niet mee hebt kunnen doen, geeft dat een zekere onwennigheid, een onzekerheid. “Ik heb niet geleerd te leven.” “Ik weet niet hoe ik me op een feest moet gedragen.” “Mag je veel chips nemen? Hoe moet je dat doen?” De afstand voor ’wereldse’ zaken wordt groot: “Wat moeten wij met een computer?” Je ontwikkelt een zekere wereldvreemdheid, wanneer je nooit de gelegenheid krijgt je te bewegen in bepaalde situaties. Er ontstaat een arme omgeving. “Dat is afgesloten voor ons; daar horen wij niet bij; dat is niets voor ons soort mensen.” Dat idee nestelt zich in je hoofd en het kan je horizon beperken. Dit kan ook zo zijn wanneer het om een schoolkeuze of beroep gaat. Niet alleen de reële kansen, maar ook het beperkte denken gaan jouw mogelijkheden bepalen en die van je kinderen.
50
f. Afwijkende levensstijl Armoede kan een levensstijl worden en een manier van in het leven staan. Verzet tegen de bestaande machtsstructuren kan daar een onderdeel van zijn. Het zich verzetten tegen alle rijkdom, extreem sober gaan leven. Je gaat je identificeren met een groep die genoegen moet of wil nemen met minder. Bepaalde voorzieningen raken buiten bereik, waardoor je de aansluiting gaat missen en aan armoede gaat wennen. Hier kan bij horen dat je niet meer kunt genieten van bijvoorbeeld een kopje koffie met een gebakje of een pilsje. Alles wordt doorgerekend. Of je gaat alles overdreven vinden, een luxe, of zonde van het geld. Er ontstaat afkeuring van luxe en je geeft af op het gemak dat anderen zich permitteren: “Een wasdroger is luxe. Ik mankeer niks aan mijn handen.” Er ontstaat een zekere starheid en je kunt je niet meer inleven in de situatie van anderen. Sommige mensen gaan zelfs zover dat ze anderen gemak misgunnen. g. Armoede als levensinvulling Armoede kan een levenswijze worden, een dagtaak, een levensinvulling. Voorbeeld is de man die al jaren zijn huishoudboekje tot op de cent bijhoudt, alle krantenberichten over armoede bewaart en alle bijeenkomsten over armoede bezoekt. Zijn levensstijl is er een geworden van: hoe kan ik met nog minder rondkomen, hoe kan ik nog minder stoken, eten, telefoneren? De afstand tot het ‘normale’ leven wordt daardoor steeds groter. Ad 4. Omgaan met instanties Armoedegedrag heeft ook te maken met de relatie en opstelling ten aanzien van instanties. Door mentale en fysieke belemmeringen kan het omgaan met instanties zo moeizaam en stroef verlopen dat de toegang tot voorzieningen die via deze instanties verlopen, bemoeilijkt wordt of zelfs geblokkeerd. Dat kan armoede in stand houden en participatie in de weg staan. Naast het veel voorkomende feit dat instanties vaak niet of onvoldoende voldoen aan hun informatieplicht en zich onvoldoende klantvriendelijk opstellen, kan er bij arme mensen sprake zijn van een zelf gekozen isolement en vormen van zelfuitsluiting. Dan is het voor instanties ook extra moeilijk om deze mensen te bereiken. Ten aanzien van het omgaan met instanties spelen de volgende typen overlevingsgedrag: a. Niet-gebruik b. Vermijden van instanties c. Vijanddenken d. Shoppen e. Assertiviteit f. Grijze circuit a. Niet-gebruik In het gebruik maken van bijvoorbeeld gemeentelijke voorzieningen, spelen overlevingspatronen en het niet weten een grote rol. Anderen beslissen of je in aanmerking komt voor een vergoeding en er zijn voorwaarden aan verbonden zoals het prijsgeven van je privacy: inkomsten, uitgaven, gezinssituatie. Je wordt gedwongen aan te geven waar je het niet redt: je tekort aan geld, je kapotte spullen, je bril of het gebit dat je nodig hebt. Bij medische of sociale indicaties gaat het er altijd om dat je ’bewijst dat je ín voldoende mate gebrekkig bent’. Gebruik maken van rechten is op die manier niet waardevrij en brengt je in een ongelijke positie. Mensen schamen zich of voelen zich vernederd.
51
Het zet je eigenwaarde op het spel. Wanneer door armoede je eigenwaarde toch al kwetsbaar is geworden, kan het aanvragen van voorzieningen teveel gevraagd zijn: ‘Liever arm dan afhankelijk’. Mensen zijn door hun isolement vaak niet op de hoogte van de regelingen. Het kan ook zijn dat mensen apathisch zijn of een nonchalante houding aannemen. Dit zorgt ervoor dat mensen zich ook niet meer op de hoogte stellen van de regelingen. Ook dat is overlevingsgedrag. b. Vermijden van instanties Het gebruik van voorzieningen en daarmee het contact met instanties kan zo confronterend zijn, dat mensen geen gebruik meer maken van hun rechten. Ze vermijden de instanties om niet geconfronteerd te worden met de emoties die dit bij hen oproept. Het idee nog een keer afgewezen te worden, kunnen ze niet meer aan. Ook het gevoel gewantrouwd te worden, bij voorbaat gezien te worden als een fraudeur, is onverdraaglijk. Een te hoge prijs moeten betalen, bijvoorbeeld de spaarbankboekjes van de kinderen moeten laten zien, kan bij mensen hevige emoties oproepen. Je vernederd voelen door een ‘broekie’ van een ambtenaar. Kwaadheid, een gevoel van vernedering, schaamte, schroom, maar ook trots staan het gebruik van voorzieningen in de weg: je respect overeind houden en het niet willen inleveren voor een paar luizige centen. c. Vijanddenken Vijanddenken in de omgang met instanties maakt dat niet op een vrije en ongedwongen wijze gebruik gemaakt kan worden van voorzieningen. “Als je niet uitkijkt, pakken ze je.”; “Je moet altijd op je hoede zijn.”; “Ze zijn gemeen.” Je gaat denken dat ze alles met opzet doen om jou dwars te zitten. Dat ze je jennen, uitproberen, het je zo lastig mogelijk willen maken. De aanscherping van de regelgeving en de wet ‘boeten en maatregelen’ hebben dit versterkt. Mensen begrijpen niet dat ze voor sommige maatregelen die in het kader van het armoedebeleid bestaan, eerst zelf geld moeten voorschieten. Ze gaan er vanuit dat instanties hun situatie kennen en weten dat zij geen geld kunnen voorschieten. Als ze merken dat dit begrip er niet is, worden ze kwaad en voelen ze zich machteloos. Die gevoelens van kwaadheid en machteloosheid die mensen opdoen in de contacten met de sociale dienst, kunnen aanleiding zijn tot een niet-aflatende machtsstrijd. De sociale dienst gaat symbool staan voor alles wat met overheid en autoriteiten te maken heeft. In deze machtsstrijd is het lastig ‘zaken doen’, omdat er een teveel aan negativiteit en een te grote emotionele lading op komen zitten. Er is veel opgekropte of openlijke woede die een uitweg zoekt. Agressie aan de balie is hiervan een uiting. d. Shoppen De term shoppen wordt gebruikt voor het op meerdere plaatsen tegelijk hulp vragen. Vaak gebeurt dit als de nood aan de man is. Als reactie op calamiteiten en het afhankelijk zijn op zo’n moment van anderen gaan mensen ‘shoppen’. In plaats van zich te wenden tot de meest in aanmerking komende instantie grijpt men alle strohalmen die men binnen zijn bereik kan krijgen. Hierdoor ontneemt men zich de kans om een traject met één instantie succesvol af te ronden. Door eerdere negatieve ervaringen en de angst afhankelijk te worden van anderen, keert men zich weer snel af van een bepaalde helper of hulpinstantie en gaat tegelijkertijd naar anderen. Het gevolg is dat nergens goede hulp geboden kan worden. Door overal het probleem neer te leggen frustreert men de hulp-
52
verlening. Ook wordt het probleem wel ‘geknipt’. Mensen denken: ik bepaal zelf wel aan wie ik welk stuk van mijn problemen voorleg. Ze voelen zich te kwetsbaar als alles in één keer bij een hulpverlener ligt. Op deze manier kan moeilijk een vertrouwensrelatie ontstaan, wat weer negatieve gevolgen heeft voor een volgende noodsituatie. e. Assertiviteit Assertief zijn kan als overlevingsstrategie heel effectief zijn. Staan voor je rechten en daarbij goede argumenten gebruiken, kan je goede hulp opleveren. Ook bijvoorbeeld het gedeeltelijk gebruik maken van voorzieningen door het reëel inschatten van de slaagkans, kan voorkomen dat je teleurgesteld wordt. Hetzelfde geldt voor het afwegen van de moeite die je voor iets moet doen en wat het uiteindelijk oplevert. Het tegen je wil steeds opnieuw gebruik moeten maken van voorzieningen en je moeten verantwoorden, maakt je echter zeer kwetsbaar. Om staande te blijven gaan sommige mensen in de omgang met instanties brutaal gedrag vertonen. Ik heb dit benoemd als ‘valse assertiviteit’. Het gedrag dat vertoond wordt, is puur functioneel voor het verkrijgen van rechten en behoort niet tot het gangbare gedrag van de persoon. De situatie dwingt mensen een grote mond te hebben om niet gekwetst te worden. ‘Valse assertiviteit’ maakt dat mensen wel voldaan zijn als ze hun recht gehaald hebben, maar vaak geen prettig gevoel hebben bij de manier waarop. f. Grijze circuit of fraude Een reactie op de armoede en uitzichtloosheid kan zijn dat men zich wendt tot het ‘grijze circuit’ of uitkeringsfraude pleegt door bijvoorbeeld verkeerde opgaven. Op een niet legale manier worden extra inkomsten verkregen en worden de regels ontlopen. Het grijzecircuit-denken komt voort uit het idee dat het toch allemaal niet eerlijk is. Het heeft alles met perspectiefloosheid te maken en het gevoel dat het niet uitmaakt wat je doet, met wantrouwen, met diep teleurgesteld zijn en onrecht ervaren, maar ook met isolement en gebrek aan een sociale omgeving die vertrouwen inboezemt. De alleenstaande moeder die alles heeft gedaan om werk te vinden en in de armoedeval blijft hangen, neemt een grijs poetsbaantje aan. Vaak heeft men er geen prettig gevoel bij, men voelt zich door de situatie gedwongen. Niet zelden heeft dit gedrag een tegengesteld effect. Men werkt zich door leugens, boetes of andere effecten verder in de armoede. Overleven door de armoedegeschiedenis heen Tot zover de typologie van overlevingspatronen. Deze gedragspatronen lopen als een rode draad door de armoedegeschiedenis van mensen heen. Hoe langer en hardnekkiger de armoede, hoe meer het overlevingsgedrag ingesleten is en de werkelijkheid gaat kleuren. De rode draad van overlevingspatronen weeft zich door en om het ontstaan en voortbestaan van armoede heen en geeft mede de kleur aan het perspectief. De rode draad vormt ook de weeffout in de staat van armoede: een verrassend motiefje dat allengs het hele weefwerk echter alleen nog maar strakker trekt. Uiteindelijk gaan de overlevingspatronen de leidraden vormen van het weefwerk in langdurige armoede: ze worden levensnoodzaak.
53
Overlevingspatronen en participatie van kinderen Kinderen zijn voor hun participatie aan de samenleving voor een belangrijk deel afhankelijk van hun ouders. Welke keuzes maken ouders in hun bestedingen voor hun kinderen? Hoe gaan ze met hun problemen om? Hoe reageren ze op de omgeving? Hoe gaan ze met instanties om? Overlevingspatronen kunnen een belemmering vormen in de kansen die kinderen krijgen deel te nemen aan de samenleving. Ouders kunnen zich wegcijferen voor hun kinderen. Kinderen kunnen zich daardoor schuldig voelen. Ouders kunnen ook hun kinderen verwaarlozen, bijvoorbeeld vanwege een verslaving. In het contact met instanties kan het overlevingsgedrag een cruciale rol spelen. De angst dat de kinderen uit huis geplaatst worden bijvoorbeeld, kan deze contacten negatief beïnvloeden. Het kost wat kost bij haar kinderen willen blijven, kan een moeder haar eigen participatie en die van haar kinderen in de weg staan. Overlevingsgedrag dat ouders ontwikkelen als reactie op hun situatie van armoede kan een extra belemmering vormen in de opvoeding en in de kansen voor kinderen. Coping Een actief ‘copinggedrag’ kan van groot belang zijn in de middelende rol die ouders hebben ten aanzien van de effecten die armoede heeft op hun kinderen. Het kan de reële mogelijkheden voor de kinderen uitbreiden en ertoe bijdragen dat armoede een minder negatieve uitwerking op de kinderen heeft. Het blijkt bovendien dat kinderen dit copinggedrag overnemen. Arme ouders die het lukt in de ‘participatiespiraal naar boven’ te komen, hebben vaker een strak financieel beheer en een copingstijl die gekenmerkt wordt door (zelf)vertrouwen en grote vaardigheden. Bovendien hebben zij vaker een goed sociaal netwerk opgebouwd en/of positieve ervaringen opgedaan waarop ze terug kunnen vallen. In het kader van dit boek is de vraag interessant welke mogelijkheden of aangrijpingspunten er zijn om zulk actief copinggedrag van arme ouders meer kansen te geven. En meer specifiek speelt de vraag hoe regelgeving daaraan een positieve bijdrage kan leveren. Tussen overleven en coping De grens tussen overlevingsgedrag en copinggedrag is niet precies aan te geven. Vormen van overlevingsgedrag hebben een karakter van acceptatie, berusting, zich neerleggen bij onvermijdelijkheden. Het gaat ogenschijnlijk om vormen van passief gedrag, om emoties die niet omgezet worden in daadkracht om situaties naar je eigen hand te zetten. Coping daarentegen staat voor actief gedrag dat zich direct richt op het veranderen van de bedreigende situatie of van de emoties en spanningen die ermee gepaard gaan. Het Engelse werkwoord ‘cope’ geeft aan dat je ergens tegen op kunt, dat je tegen de situatie opgewassen bent. In situaties van permanente armoede is daarvan vaak geen sprake. Daar is vaak sprake van berusting. We hebben geleerd hierbij liever te spreken van ‘ogenschijnlijke berusting’, omdat het accepteren, het berusten in situaties, het lijdzaam ondergaan mogelijk toch een actiever karakter heeft dan wij op het eerste zicht voor mogelijk houden. We gaan in deze studie niet verder in op deze gedachte, maar volstaan met de verwijzing naar een essay over sociaal lijden waarin verder ingegaan wordt op deze acti15 vering van het ogenschijnlijk passieve. Het zet het noodgedwongen overlevingsge-
15
André Bons en Raf Janssen, Sociaal lijden; een essay over politiek geluk, Utrecht:Sjakuus, 2002
54
drag van arme mensen in een ander licht en doet meer recht aan hun ‘getob’ met de situatie waarin zij leven, moeten leven. Het zou ook een interessante aanvulling kunnen zijn op de gangbare benaderingen in de wetenschap, waar passief probleemgerichte coping een tot nu toe niet onderkende categorie is. In het kader van deze studie is het op dit moment voldoende te constateren dat het onderscheid tussen passief en actief gedrag op zich onvoldoende is om aan te geven waneer er sprake is van overlevingsgedrag en wanneer gedrag eerder het kenmerk heeft van coping. Om dit onderscheid te kunnen maken moet een tweede criterium worden toegevoegd, namelijk de vraag of het gedrag effectief is op de langere termijn. Heeft het gedrag bijvoorbeeld positieve effecten op de participatie van kinderen? Veel factoren spelen hierin mee. Wanneer een moeder de hulp inroept van een buurvrouw om de formulieren voor het declaratiefonds in te vullen, is dat in eerste instantie gericht op het regelen dat haar kinderen mee kunnen doen met een club. De contacten met haar buurvrouw kunnen ook haar (zelf)vertrouwen vergroten, haar sociaal netwerk uitbreiden en ze kan daardoor beter geïnformeerd zijn, wat weer een ‘doorparticiperend effect’ heeft. Bij coping is er sprake van een positieve spiraal naar boven. Bij overlevingsgedrag is er daarentegen sprake van een negatieve spiraal naar beneden. In de praktijk liggen de onderscheiden vaak minder scherp dan hier aangegeven. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat actief copinggedrag als het ware doorslaat en een negatieve lading krijgt. Een vrouw die zich armgemaakt voelt en assertief haar rechten claimt, kan haar kinderen heel wat extra’s bezorgen. Ze kan echter ook haar rechten verspelen, wanneer ze dat op een te agressieve toon doet. Veel hangt af van de mate waarin het gedrag effectief is op de langere termijn. Mogelijkheden van coping bij langduriger armoede Het feit dat er sprake is van overlevingsgedrag geeft al aan dat een situatie van permanente armoede gekenmerkt wordt door beperkte handelingsmogelijkheden. Armoede kent in alleenstaande oudergezinnen vier belangrijke bronnen van stress die deze beperkingen aangeven: afhankelijkheid van de sociale dienst, geldgebrek, alleen voor de opvoeding staan en schulden. Ouders geven aan dat het met de jaren dat de armoede voortduurt, steeds moeilijker wordt actief met de situatie om te gaan. Moeheid, uitzichtloosheid, depressie, steeds minder reserve, verlies van sociale contacten, verlies van vertrouwen, grotere schulden, kinderen in de puberteit, worden als oorzaak hiervan genoemd. Werd de situatie aanvankelijk nog als uitdaging gezien, na enkele jaren ontbreken de ‘puf’ en de middelen om de situatie naar de hand te zetten. Regelgeving en de contacten met instanties kunnen hierop een extra negatieve uitwerking. De armoedeval, terugval naar een uitkering voor alleenstaanden, steeds opnieuw alle formulieren in moeten vullen, je moeten verantwoorden, het gevoel bekeken en behandeld te worden als een potentiële fraudeur, als een ‘verliezer’. Dergelijke ervaringen en gevoelens hebben een fnuikende uitwerking op het vertrouwen dat je de zaken naar je hand kunt zetten. De kans dat je vlucht in overlevingsgedrag, neemt alleen nog maar toe. Copingvormen Deze studie gaat over mensen die al jarenlang in een armoedesituatie verkeren en vooral overlevingsgedrag hebben ontwikkeld, hebben moeten ontwikkelen om de acute problemen van hier en nu het hoofd te bieden. Overlevingsgedrag is vaak geen vrije keuze,
55
het is een door de situatie opgelegde noodgreep. Alle ouders, ook de ouders over wie dit boek gaat, streven ernaar om hun kinderen betere participatiemogelijkheden te geven. Om dat doel te bereiken zullen ze uit hun overlevingsgedrag moeten kruipen en (opnieuw) de kracht vinden om effectieve copingstrategieën te ontwikkelen. Ook in situaties van langdurige armoede blijven er tekenen dat arme mensen daartoe in staat zijn. Om de ernst van de langdurige armoede aan te geven en om een werkelijkheidsgetrouw beeld te geven van de situatie waarin mensen verkeren en van hun gemoedstoestand, wordt in dit boek vooral overlevingsgedrag beschreven. Maar er zijn ook voorbeelden van effectieve copingstrategieën, zoals ‘budgetaire duivelskunstenarij’, ‘prijskopen’, onderlinge hulp, het opbouwen van sociale netwerken, het opzetten van ruilkringen. Deze copingvormen worden hier niet verder besproken. Deze studie gaat over regelgeving en over gedrag ten aanzien van instanties die deze regels uitvoeren. Daarom beperken wij ons tot het beschrijven van overlevingspatronen en copingvormen die betrekking hebben op regelgeving. Ze zijn in een schema bij elkaar gezet (zie figuur 1). Om misverstanden te voorkómen zij opgemerkt dat het geen uitputtende opsomming is. In een bredere studie over handelingsstrategieën van arme mensen zouden ook de velden die in ons schema wit blijven, kunnen worden ingevuld en het schema zou mogelijk moeten worden aangevuld met andere ingangen.
Omgaan met geld
Omgaan met problemen
Onvermijdelijke armoedeoplossingen Schuiven met geld en rekeningen Nog zuiniger leven Rekeningen laten liggen Lenen bij familie of kennissen Schulden maken Uitstellen van de uitgaven of de participatie Afhaken: niet deelnemen of halverwege stoppen Tegen beter weten in meedoen: doen wat je anderen ook ziet doen ’Het moet maar zoals het kan’: leven met ongemakken Berekenend gedrag
Overlevingspatronen
Copingvormen
Angst voor kosten De knellende band Erbij willen horen Crisisuitgaven Risico’s vermijden Geld als oplossing Wegcijferen Emotioneel kopen Verslaving Ontkennen van problemen Te drastische maatregelen
Omgaan met de omgeving
Armoede verbergen Geen steun aanvaarden Ik hoor er (toch) niet bij Niemand helpt mij Dat is niet voor ons Afwijkende levensstijl Armoede als levensinvulling
Sociale steun zoeken
Omgaan met instanties
Niet-gebruik Vermijden van instanties Vijanddenken Shoppen Assertiviteit Grijs circuit
Informatie zoeken Doelgerichte actie Assertief zijn
Figuur 1: Armoedeoplossingen, overlevingspatronen en vormen van copinggedrag
56
5. De missie van dit boek Normaal opent een boek of werkplan met het aangeven van een missie: wat wil je ermee bereiken? Natuurlijk staat dat ook al omschreven in het voorwoord en de inleiding. Desondanks heb ik ervoor gekozen om halverwege het boek de stand van zaken op te maken wat betreft de missie ervan, hetgeen we ermee willen bereiken. Lezers die op dit punt zijn aangekomen, kunnen even checken of ze nog op het spoor zitten van wat deze studie zich ten doel stelde. Tegelijk kunnen ze beoordelen of het boek wel voldoet aan het gestelde doel. Aan onderzoekers Dit boek wil meer aandacht en respect van de wetenschap voor het ‘getob’ van arme mensen. Er moet meer nagedacht worden over het onderscheid tussen of beter gezegd de samenhang tussen overleven en coping. Bij een aantal onderzoekers slaat coping nu te exclusief op actieve handelwijzen van ‘verliezers’ die toch winnaar zijn en greep houden of krijgen op hun armoedesituatie; overleven slaat meer op het ‘getob’ van de ‘verliezers’ die verliezer blijven, geen greep krijgen op hun armoedesituatie, er soms of vaker onderdoor dreigen te gaan, die eronder lijden en die desondanks toch door gaan met adem halen, met leven en het ondanks alles toch rooien. De wetenschap moet meer speurwerk doen naar de stille kracht van deze ogenschijnlijke passieve actievormen, uit respect voor de alledaagse werkelijkheid van arme mensen en als opdracht om vanuit concrete situaties samen met de mensen waarom het gaat wegen te banen om een einde te maken aan condities die tot armoede leiden en deze in stand houden. Onderzoek naar armoede kan niet neutraal blijven. Aan beleidsmakers en politici Dit boek wil duidelijk maken wat de dagelijkse werkelijkheid van arme mensen is en dat deze werkelijkheid steeds verder wegdrijft van de anonieme werkelijkheid van de cijfers en de rapporten waarop het beleid zich doorgaans baseert. Het beleid moet sleutelen aan zijn gehoor, meer ruimte geven aan de stem van mensen en wat minder horig blijven aan zijn eigen vooringenomenheden en echo’s. Aan uitvoerders Dit boek wil aan mensen en instanties die regels uitvoeren meegeven dat de vooronderstellingen waarop hun regels gebaseerd zijn vaak haaks staan op de werkelijkheid van arme mensen; dat ze meer met regels moeten werken in plaats van volgens de regels; dat ze mee moeten denken met de mensen en beter moeten aansluiten bij hun werkelijkheid. Aan arme mensen Dit boek laat arme mensen zien hoe onderzoekers te werk gaan die zich laten leiden door maatschappelijke kwaadheid en door de politieke weigering situaties van ongelijkheid, tweedeling en onrecht te accepteren zoals ze nu eenmaal zijn. Dit boek maakt arme mensen ook duidelijk dat het van respect getuigt een eerlijke typering te geven van hun overlevingsgedrag, dat vaak noodgedwongen reactiegedrag is, maar dat er ook toe kan bijdragen dat de situatie van armoede in stand blijft.
57
Aan de samenleving Dit boek vraagt bij iedereen in de samenleving aandacht voor de positie van de kinderen: het belang van het kind en diens toekomst hebben absolute voorrang. Dat moet de graadmeter zijn om in te grijpen, ouders op hun nummer te zetten of te overrulen, regels te omzeilen of op te rekken, beleid bij te stellen, politiek ter verantwoording te roepen. Kinderen hebben recht op een volwaardige en faire kans, ondanks het feit dat hun ouders in armoede zitten. Daarom is deze studie ook opgedragen aan de 354.000 kinderen die in een rijk land nog steeds moeten leven in een situatie van armoede.
58
Intermezzo Fietsen...
Ik was al een paar keer in dit gezin geweest. Een paar keer voor een interview en later ook nog eens voor een akkefietje met de bijzondere bijstand. Eerst viel het me niet zo op. Er lag een fiets, vlak voor de deur, toen ik wilde aanbellen. Een grote jongensfiets. Tja, dat gebeurt zo in een gezin van 5 kinderen. Je kunt als moeder niet alles in de gaten houden. Ik stapte er overheen en belde aan. De volgende keer lagen er twee. Onrustig, alsof ze er net waren neer gegooid. Een grote mensenfiets hing tegen het lage muurtje aan. De grote fietstassen moe en uitgeblust er nog aan. Ik zag nog een klein fietsje achter het muurtje. Klein, eigenwijs op een standaardje. Het bleef net staan. Met een omwegje kwam ik bij de voordeur. Het ging me pas echt opvallen toen ik daarna nog een keer kwam. Een hoop fietsen, kriskras neergegooid en neergevallen op de stoep. Ze versperden de weg naar de voordeur. Om daar te komen, zou ik er zeker twee moeten verleggen. Ik pakte er een op, keek om me heen. Daar bij het lage muurtje, was nog plaats. Ik reed de fiets erheen. De tweede fiets. Mijn oog viel op de lamp die wat verbogen was. Ook was er wat lak van het stuur. Zonde, dacht ik. Zeker een ongelukje mee gehad…. ‘Hallo’ hoorde ik plotseling. Ik schrok, voelde me betrapt. De vrouw des huizes: “Ja, die jongens altijd met die fietsen. Laat maar liggen hoor.” Geloof het of niet, maar ik had een fietsenrek thuis in het schuurtje. Over. Weliswaar voor 4 fietsen, maar dat was toch een begin. Ze zouden er mooi inpassen. Zou ik? Maar wie ben ik, dacht ik. Misschien wil ze wel helemaal geen fietsenrek. Misschien voelt ze zich beledigd. Wie ben ik om uit te maken dat hun fietsen mooi op een rijtje in een fietsenrek moeten staan. Ik waagde het er op. Ze was er blij mee. Ja, dat kon ze wel gebruiken. Enkele maanden later kwam ik bij hen door de straat. Ik keek terloops naar het huis. Op de stoep lag een hoop fietsen, kriskras neergegooid en neergevallen op de stoep. Ik glimlachte.
Tot zover het verhaal….dacht ik, om duidelijk te maken dat onze fietsenrekken niet passen, dat aangeboden hulp lang niet altijd werkt al is het nog zo goed bedoeld. Dat zowel mijn aanbod als het schrijven erover wat naïef waren, besefte ik later. Het verhaal kreeg een vervolg. Een vervolg dat ik niet had voorzien.
Ik liet het fietsenverhaal lezen aan de mevrouw van wie de fietsen waren. Of ik het verhaaltje mocht plaatsen, zomaar, als bruggetje in het boek, om duidelijk te maken dat aangeboden hulp niet altijd werkt. Haar eerste reactie was verontschuldiging: “Oh, maar ik was heus wel blij met het fietsenrek hoor, maar ik heb het niet gebruikt want….”
60
Ik viel haar in de rede: “Ja maar het gaat me niet om het fietsenrek. Wat kan mij dat fietsenrek schelen”.
Was dat eigenlijk wel zo? Is dat niet een ‘luxe gedachte?’ Draait het in een armoedegezin tenslotte toch niet vaak om de knikkers: geld en materie. Van mooie woorden kun je niet eten. Maar tegelijk wist ik dat ik om zo’n onnozel fietsenrek onze relatie niet op het spel wilde zetten.
Ze dwong me haast te luisteren: “Ik kan die fietsen niet achter het huis neerzetten, want de schutting is kapot en dan ben ik bang dat ze weggehaald worden. Vóór op de stoep heb ik er beter zicht op. En dat fietsenrek is eigenlijk niet zo geschikt voor bij de voordeur, want het is te licht. Ik moet het dan eigenlijk vastzetten aan de grond, maar ik ken niemand die dat voor mij wil doen” Ze vertelde over de kapotte schutting achter het huis, waar ze al twee jaar tegenaan keek. Bijzondere bijstand kreeg ze er niet voor. Er was wel iemand die het karwei voor haar zou kunnen doen, maar dat was eigenlijk een collega van haar. Ze wilde hem liever niet in haar huis binnenlaten. Hij hoefde niet te zien hoe ze er bijzat……. Het was toch al erg genoeg. Ze had het me al eerder verteld. Dat er eigenlijk voor minimagezinnen een klussendienst zou moeten zijn. Zo’n klussendienst zou tegen een kleine vergoeding kleine klussen op moeten knappen. Er zijn zoveel karweitjes waar je tegenaan loopt: dingen ophangen, electra, tuinwerk. Als alleenstaande vrouw lukt je dat gewoon niet. Zeker niet als je dan ook nog geen geld hebt. Ze had zelfs geïnformeerd naar de mogelijkheden van een dienstenruilsysteem. Ze zou er alles voor over hebben om daaraan mee te kunnen doen.
Ik probeerde het tot me door te laten dringen. Haar probleem was niet alleen een fietsenprobleem. Misschien waren die fietsen zelfs wel mijn probleem. Ik, die zo van orde hield, dacht het probleem te kunnen reduceren tot het gemis aan een fietsenrek. Maar door haar dat fietsenrek te geven, had ik haar met een extra probleem opgezadeld! Want nu moest ze zich nog verontschuldigen dat ze het niet gebruikte. Ze had extra hulp nodig om het te kunnen gebruiken. En bovendien was het kreng nog te klein ook! Weer zo iemand die goedbedoeld hulp wilde geven die geen hulp was. Misschien was ze wel kwaad geworden en had ze het rek achterin de schuur gegooid om het vervolgens nooit meer te willen zien. Waarom had ik niet beter naar haar vraag geluisterd. Ik wist het toch, van die klussendienst. Ik wist toch dat dààr haar probleem zat.
“ Mensen oordelen zo snel, zei ze”. Ik wist dat ze mij daar ook mee bedoelde.
61
Ze vertelde dat dàt haar nog het meeste pijn deed. Ze was verdrietig geworden toen ze het verhaal van het fietsenrek las. “Het is zo confronterend. Je voelt zelf ook wel die onmacht. Maar mensen zien dingen en zeggen niks. Of ze oordelen en zeggen later: Ik zag het wel aankomen.” Ze vragen zelden naar het waarom. Ik breng de krant rond ’s morgens en als ik te laat ben, beginnen de mensen te mopperen. Niemand die vraagt: “Wat ben je laat, hoe komt het?”.
Er kwam een boze mail terug als reactie op mijn fietsenverhaal. Van een bijstandsvrouw, buurvrouw van de vrouw met de fietsen. Ze had mijn verhaaltje gelezen en was woest geworden. Wie ik wel dacht dat ik was met mijn verhaal over die fietsen. Ik moest maar eens op een willekeurige woensdagmiddag door de wijk rijden, dan zag ik overal wel fietsen op de stoep liggen. Dat had echt niks met armoede te maken….. Die kwam aan. Nee, eh, natuurlijk niet, sorry. Zo liepen we alledrie te hoop op een ‘stom’ fietsenverhaal. De eigenaresse van de fietsen omdat het haar confronteerde met haar onmacht duidelijk te maken waar echt het probleem ligt. De (loyale) buurvrouw omdat zij terecht niet geconfronteerd wil worden met het eeuwige stigma van armoede. Ikzelf omdat ik dacht te weten wat armoede was en dacht het juiste gedaan te hebben. Er bovendien een verhaal over wilde schrijven. Met de fietsenvrouw, haar buurvrouw en mij is het weer goed gekomen. Dit voorval heeft me weer geleerd hoe belangrijk het is open te communiceren. Er worden te vaak, niet passende, ongevraagde fietsenrekken geplaatst. Daarmee zijn we niet alleen bevoogdend en stigmatiserend bezig. We geven mensen in armoede er met het huidige armoedebeleid nog een probleem bij, in plaats van de situatie voor hen te verbeteren. Om hulpverlening vanuit instanties aan te laten sluiten bij datgene wat er echt nodig is in een gezin, dient geïnvesteerd te worden in een goede relatie waarin oog en oor is voor de werkelijke noden in het gezin.
62
63
64
Deel 2 Regels die blokkeren Voorbeelden uit de praktijk Belemmeringen in de regelgeving. Alle arme gezinnen kunnen hierover verhalen vertellen. Vaak soortgelijke verhalen. Deze wijzen erop dat iets in de regelgeving mensen belemmert, dat de regels niet het gewenste effect hebben, dat mensen de neiging of noodzaak hebben er geen of een verkeerd gebruik van te maken. In dit deel komen voorbeelden aan bod van regelgeving die niet werkt of verkeerd uitpakt.
Inhoud deel 2 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Eigen bijdrage ziektekosten Bijzondere bijstand Participatiefonds Tegemoetkoming studiekosten Inkomensverlies als jongste kind 18 wordt Studiefinanciering Kinderalimentatie Huursubsidie Arbeid en armoede Inkomensbreuk
Lisa Lisa is een alleenstaande moeder met vier kinderen in de leeftijd van 1 tot 14 jaar, die moet rondkomen van een minimuminkomen. Zoon Björn van 11 wordt door de tandarts doorverwezen naar de orthodontist voor een beugel. Ze moet hiervoor naar een stad vijf kilometer verderop. De orthodontist vertelt haar dat de beugel met de bijbehorende controles haar ± € 1600 zal gaan kosten. Ze zal elke drie maanden terug moeten komen voor controle. Zij zal de rekeningen ontvangen en kan die dan doorsturen naar het ziekenfonds. Lisa informeert of ze bijzondere bijstand kan krijgen voor de eigen bijdrage die ze moet betalen. Dit kan, want het zijn medische, noodzakelijke kosten waar geen voorliggende voorziening voor is. Een jaar lang gaan Lisa en haar zoon elke drie maanden naar de orthodontist. Dit kost haar wel elke keer 12 strippen voor de bus, want ze heeft geen auto. Het voorschieten van de rekeningen wordt steeds moeilijker. Op een gegeven moment, wanneer ze ook nog een hoge telefoonrekening heeft, lukt het niet meer en de rekeningen stapelen zich op. Eén keer toen er geen geld was ‘vergaten’ ze maar naar de controle te gaan. Vanaf toen is het langzaamaan verwaterd. Lisa zag eigenlijk ook geen verbetering in de stand van de tanden en Björn vond de beugel ook niet meer zo interessant als in het begin. Ze besluiten te stoppen met het idee om over een paar jaar nog eens te kijken of het echt wel nodig is. Dan is er misschien ook meer geld.
66
1. Eigen bijdrage ziektekosten Probleem: eigen bijdrage in de ziektekosten Het komt nogal eens voor dat kinderen via de tandarts worden doorverwezen naar een orthodontist voor gebitsregulatie en dat een correctiebeugel wordt voorgeschreven. Dit betekent behalve de beugel zelf een behandelingstraject van minimaal een jaar. Van de kosten wordt driekwart betaald door het ziekenfonds, de rest is eigen bijdrage. In principe wordt voor mensen tot een bepaald inkomen de eigen bijdrage vergoed door de bijzondere bijstand. Ook in andere situaties kan het voorkomen dat de ziektekostenverzekering niet het gehele bedrag vergoedt en een eigen bijdrage vraagt. Daardoor kunnen moeilijke situaties ontstaan voor mensen die een inkomen hebben onder of rond het minimum: ze lopen tegen beperkingen aan. Beperkingen Niet dekkende vergoeding ziekenfonds Het ziekenfonds vergoedt voor kinderen tot 18 jaar 75% van de kosten tot maximaal € 360, tenminste wanneer men aanvullend verzekerd is. Een kwart van de kosten komt voor eigen rekening van de cliënt. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Na het 18e levensjaar wordt nog maar een heel klein deel van de kosten door het ziekenfonds vergoed en zijn daardoor de eigen kosten veel hoger. Ook dan kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Het feit dat niet alle kosten door het ziekenfonds worden vergoed, vormt een eerste belemmering om gebitsregulatie toe te passen, ook al is er de mogelijkheid van de bijzondere bijstand. Bijkomende kosten De beugel zelf kost ruim € 1600, de kosten voor controles komen daar nog bij. Voor het aanmeten en de controles moeten ouder en kind regelmatig naar de orthodontist. Wanneer dit in een plaats verderop is, moeten daar reiskosten voor gemaakt worden. Deze bijkomende kosten leggen een extra druk op het huishoudbudget. Bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand worden deze kosten vaak niet meegenomen. Arme gezinnen hebben soms nog geen tientje in huis. Het doen van dergelijke uitgaven plaatst hen voor grote problemen. Geen geld om voor te schieten Soms moeten rekeningen direct betaald worden of worden deze thuisgestuurd. In andere gevallen worden de rekeningen naar de zorgverzekeraar gestuurd en vraagt de zorgverzekeraar het bedrag terug dat je zelf moet betalen. Voor het direct betalen of voorfinancieren is in de regel in een minimagezin geen geld voorhanden. De ouder moet dus zelf een regeling treffen met de orthodontist, de zorgverzekeraar en de sociale dienst over het betalen van de rekeningen. Drempels in de regeling Voor mensen met weinig inkomen is er de bijzondere bijstand van de gemeente. Medische kosten worden per definitie vergoed. Wel wordt draagkracht berekend. Dat zou
67
kunnen betekenen dat men niet alle kosten vergoed krijgt. Ook zijn er nog steeds gemeenten die een drempel hanteren om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand. De eerste 25 euro bijvoorbeeld moet je dan zelf betalen; het bedrag dat daar bovenuit gaat krijg je vergoed. Meestal moet je het geld voorschieten. Je krijgt het dan zes weken later van de bijzondere bijstand terug. Een andere regeling treffen met de gemeente is ook mogelijk. Je moet dat wel weten en het betekent dat je er zelf om moet vragen. Vervoer Huishoudens met een laag besteedbaar inkomen, beschikken meestal niet over een auto. Ze kunnen dus niet snel even de auto pakken voor een bezoek aan de orthodontist. Ze zijn aangewezen op het openbaar vervoer of op een goede fiets. Het verhoogt de druk op de ouders die vanwege een krappe beurs toch al veel extra tijd en werk moeten steken in het draaiend houden van het huishouden. Extra tijd en werk Veel extra tijd en werk gaan ook zitten in het treffen van regelingen om de gebitsregulatie te kunnen betalen: de tandarts vragen een brief te schrijven over de noodzaak van de gebitsregulatie; regelingen treffen met de tandarts over de betaling; bezoeken brengen aan de sociale dienst om bijzondere bijstand te regelen; formulieren invullen en laten controleren; in de gaten houden of het wel allemaal loopt zoals het zou moeten lopen. “Nou als ik bijzondere bijstand aanvraag dan is dat ook gewoon nodig. Maar dan is het wel heel erg belangrijk dat je je zaken goed op een rij hebt en dat je dan bijvoorbeeld de tandarts maar een heel mooie brief moet laten schrijven met de bijbehorende kosten van hoe duur het allemaal is. Daar ga ik dan mee naar het ziekenfonds en daar vraag ik precies wat het ziekenfonds vergoedt. Voor het resterende bedrag vraag ik bijzondere bijstand. Dus je moet een hele weg afleggen, de zaken goed op een rijtje hebben en alle kosten precies uitvragen. Tandartsen hebben er een hekel aan. Ik zei tegen hem: Ik kan er niks aan doen, maar je doet het toch maar. Dat is de wet, anders krijg ik niks.” Inzet persoon De eigen bijdrage voor bepaalde medische voorzieningen werpt een extra drempel op om van de voorziening gebruik te kunnen maken: ‘arm zijn’ wordt een factor. Ook gaan de privé-omstandigheden een rol spelen en er is sprake van je persoonlijk moeten verantwoorden. Bovendien wordt er een beroep gedaan op vaardigheden en persoonlijke inzet om gebruik te kunnen maken van bijzondere bijstand. Afhankelijk zijn Om de gebitsregulatie te laten doen zijn minimagezinnen aangewezen op de vergoeding van de bijzondere bijstand. Mensen met weinig geld hebben daar geen keuze in: het is een onvermijdelijke gang. Mensen voelen die dwang en ervaren dat ze daardoor heel afhankelijk worden. Bijzondere bijstand is geen extraatje. Een afwijzing betekent onherroepelijk dat de ouder in de problemen komt. Het kan op dat moment zelfs de bestaanszekerheid aantasten.
68
Keten van afhankelijkheid Door de financiële afhankelijkheid van anderen wordt het gezondheidstraject een keten van afhankelijkheidsmomenten waarin niks mis mag gaan: goodwill van het ziekenfonds, goodwill van consulent, kennis van zaken van de consulent, eigen assertiviteitsvaardigheden, therapietrouw zijn, contant geld voor vervoer, uithoudingsvermogen van de ouder, medewerking van zoon of dochter, etc. De kans, dat er ergens iets mis gaat, is erg groot.
Denken en doen van instanties Het denken in termen van ‘klanten die diensten inkopen’ Het principe van de eigen bijdrage in de gezondheidszorg en de uitvoeringspraktijk hiervan vooronderstellen een klant die diensten in kan kopen en daar dus extra geld voor beschikbaar heeft. De regeling gaat ervan uit dat de klant een vrije keuze voor deze zorg kan maken met een stukje eigen risico, zonder dat dit gevolgen heeft voor de bestaanszekerheid. In de nog meer primaire levensbehoeften zou dan al voorzien moeten zijn. Het denken in termen van ‘vrije keuze’ Mensen met een laag besteedbaar inkomen missen het extra’s om een vrije keuze te kunnen maken. De vergoeding van de bijzondere bijstand is pure noodzaak om überhaupt deze medische zorg te kunnen betalen. Het is dus niet een ‘meevaller achteraf’, maar een voorwaarde om er gebruik van te maken. Men moet dus verzekerd zijn van volledige vergoeding vooraf, ook voor bijkomende kosten.
Eigen oplossingen A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen: 1. Rekeningen laten liggen De rekeningen van de gebitsregulatie kunnen niet betaald worden omdat er geen geld beschikbaar is. Er zijn in een armoedegezin altijd andere rekeningen die betaald moeten. Ook mag er niks tussenkomen, zoals een telefoonrekening die hoger uitvalt dan voorzien. Er zijn vaak uitgaven die plotseling prioriteit hebben of calamiteiten die extra uitgaven vergen zoals een fiets die gestolen wordt of een broek waar een gat in gevallen is. Dan blijven de rekeningen van de orthodontist liggen. 2. Lenen, schulden maken Het behandelingstraject aangaan en het tijdig betalen van de rekeningen gaat onherroepelijk ten koste van andere primaire noodzakelijke uitgaven. De enige uitweg is dan lenen bij familie, rood staan of schulden maken bijvoorbeeld bij een postorderbedrijf. 3. Uitstellen Bij afwijzing op een of meerdere fronten of wanneer de durf en de kracht ontbreken, kan het uitstellen van de behandeling het gevolg zijn. Uitstel betekent dat de druk wordt weg-
69
genomen. Op dat moment is er vaak geen andere keuze. Wanneer het kind al 18 is en de ouder alsnog besluit tot een behandeling, moet een nog hogere bijdrage betaald worden. 4. Afhaken Door ontmoediging, trubbels of tegenvallers haken ouders af. Er speelt een aantal problemen dat afhaken haast onvermijdelijk maakt: de chaos van de dag, onverwachte uitgaven, geen geld voor vervoer naar de orthodontist. Bij halverwege afhaken is er sprake van dubbele pech: de vergoeding vervalt en ook het doel –gebitscorrectie– is niet bereikt.
B. Overlevingspatronen 1. Angst voor kosten Vooraf is er vaak al angst voor de kosten die komen gaan. Door eerdere armoede-ervaringen of door onwetendheid is er weinig vertrouwen in anderen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand. “Is het wel waar dat ik alles vergoed krijg?” “Bij wie moet ik zijn?” “Wat moet ik invullen?” Daarnaast is er de angst voor de bejegening: “Wat vragen ze van me?” En wat te denken van angst voor rekeningen die maar blijven komen, of angst voor sociale uitsluiting en de angst als arm aangemerkt te worden. Dat alles kan een rol spelen in de te ondernemen stappen. 2. Ontkennen van problemen Mensen ontwikkelen irreële gedachten om voor zichzelf de keuze om eerder te stoppen te rechtvaardigen: “Misschien groeien de tanden vanzelf wel goed.” “Helpt het wel echt?” “Eigenlijk is het ook een luxe.” “Is het niet overdreven?” “Die orthodontist wil me alleen maar geld uit de zak kloppen.” 3. Zichzelf wegcijferen Een gevolg kan zijn dat ouders zich schuldig voelen. Ze willen koste wat kost voor hun kind toch de gebitsregulatie laten doen. Dat kan vaak alleen als ouders zichzelf wegcijferen door zelf gewoon minder te eten of geen kleren te kopen. 4. Over-assertief zijn Om niet zelf de eigen bijdrage voor te hoeven schieten, kan aan de orthodontist gevraagd worden om te wachten op het geld van de bijzondere bijstand. Hiervoor is durf en energie nodig en vanwege de noodzaak een ‘ja, te krijgen’ moet dit dwingend gebeuren: de andere partij moet per se meewerken. Die druk kan assertief gedrag het karakter geven van brutaliteit en dat werkt niet altijd in het voordeel om zaken geregeld te krijgen.
C. Copingstrategieën 1. Assertief zijn Een goed organisatietalent en het op het juiste moment de juiste mensen ‘inseinen’, kan een traject goed doen verlopen. Veel alleenstaande ouders geven aan dat hen dit alleen lukt in ‘goede tijden’, wanneer ze wat beter in hun vel zitten. Ook is men vaak na
70
enkele jaren ervaring in de bijstand vaardiger en mondiger geworden om de benodigde stappen in zo’n traject te zetten.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Het gebruik van een noodzakelijke medische voorziening door het kind, mag niet afhankelijk gemaakt worden van toevals- en persoonlijke factoren. De overheid dient hierin een verantwoordelijkheid te nemen. Medische zorg dient basiszorg te zijn en voor iedereen toegankelijk. De kosten dienen met een basispakket volledig vergoed te zijn, zodat gebruik voor iedereen gegarandeerd is. Zeker waar het kinderen betreft mag dit niet afhankelijk zijn van de persoonlijke en financiële situatie van de ouders. Iedereen moet gratis van de publieke gezondheidszorg gebruik kunnen maken. b. Berichtgeving in de media geeft aanleiding om kritisch naar de kostenberekeningen van orthodontiepraktijken te kijken. Er wordt in deze sector bovenproportioneel veel winst gemaakt en er is sprake van een monopoliepositie in de levering van hulpmiddelen. De hoge kosten worden door de zorgverzekeraar voor een deel doorberekend aan de klant. Gemeentelijke overheid a. De gemeente heeft als onderdeel van haar minimabeleid de mogelijkheid een collectieve aanvullende verzekering af te sluiten waar ook niet-uitkeringsgerechtigden met een laag inkomen gebruik van kunnen maken. Hiermee is de klant verzekerd van een goed pakket tegen minimale kosten en met zo min mogelijk eigen bijdragen. b. De gemeenten dienen alert te blijven op problemen die kunnen ontstaan door onvermijdelijke eigen bijdragen voor gezondheidstrajecten voor kinderen, in het bijzonder in de tandartshulp. c. Waar een gezondheidstraject gevolgd moet worden, dient de consulent samen met de cliënt naar het hele traject te kijken. Hoelang gaat het duren, hoeveel geld is nodig? Welke aanvullende kosten zijn er? Hoe kan niet-stigmatiserend vergoed worden? Voorkomen moet worden dat ouders ontmoedigd raken, afhaken vóór de behandeling afgerond is of dat het ten koste gaat van andere noodzakelijke voorzieningen. d. De gemeente kan voorschotten verstrekken. Beter is het de zorgverzekeraar te verzoeken de rekeningen van de eigen bijdrage direct naar de sociale dienst te sturen. De klant zet zijn handtekening en heeft verder geen bemoeienis meer. e. Hulpmiddelen die op voorschrift van arts of GGD gekocht worden, brillen, matrassen, incontinentiemateriaal, speciale anti-astma-dekbedden moeten door de gemeente volledig worden vergoed via de bijzondere bijstand. Datzelfde geldt voor homeopathische medicijnen. Deze vergoeding dient ruimhartig te zijn, zodat de klant ervaart dat hij hierin nog enige keuzemogelijkheid bezit. Instellingen en maatschappelijke organisaties a. Intermediairs kunnen drempels in het traject wegnemen en verminderen. Deze intermediairs kennen het gezin en beschikken over de benodigde informatie. Bovendien
71
is er empathie: invoeling, wat de ouder nodig heeft en vertrouwen in de noodzaak van de aanvraag. Dit geeft ouders ondersteuning en vertrouwen. b. Daar waar ouders prioriteiten anders leggen en er sprake is van een verminderd verantwoordelijkheidsgevoel, bijvoorbeeld door een verslaving, kan interventie door een hulpverleningsinstantie en directe overmaking van het geld een oplossing zijn. Dit hele traject kan echter omzeild worden, wanneer gezondheidszorg buiten de ouder om in zijn geheel en direct vergoed wordt. Arme huishoudens a. Mensen die in een armoedesituatie verkeren, dienen het mechanisme te onderkennen dat zij vanuit de reële armoedesituatie en vanuit de angst voor de kosten geneigd kunnen zijn concessies te doen ten aanzien van de gezondheid van hun kinderen. Ze moeten hier niet te snel aan toegeven, omdat ze daar later spijt van kunnen krijgen of later mogelijk geconfronteerd worden met verwijten van de kinderen. b. Schijnoplossingen zien te voorkómen en zo min mogelijk terugvallen op het gedrag dat vaak aangeduid wordt als typisch ‘armoedegedrag’. Door open te zijn over de moeilijkheden waarmee ze geconfronteerd worden en door de daarvoor bestaande instanties aan te spreken op hun taken in zo’n situaties, geven zij een signaal af in de gevallen waar de aanwezige voorzieningen ondeugdelijk en ontoereikend zijn voor minima. c. Tijdig aan de bel trekken en met een voorlopige rekening of kostenraming intermediairs en consulenten helpen om inzicht te krijgen in het totale gezondheidstraject en de daaraan verbonden kosten. Hierdoor kunnen deze sneller en effectiever de benodigde regelingen treffen en vergoedingen verstrekken.
72
keurslijf van armoede
73
Riet en Sjaak Riet en Sjaak vormen een gezin met vier kinderen in de leeftijd van 2 tot 12 jaar. Ze leven al vijf jaar van een WAO-uitkering, ongeveer 110% van het bijstandsniveau. Ze hebben een huurhuis, zijn kleinbehuisd met achter het huis een kleine tuin. Beneden zijn de kamer, de gang, een kleine keuken en een berging. Boven zijn vier slaapkamers en een douche. Ze merken dat er door de jaren heen steeds minder financiële reserve is. De bank is versleten, de televisie is steeds vaker kapot. Een wasmachine hebben ze gelukkig via de witgoedregeling van de gemeente kunnen kopen. Ze hebben al een keer schulden gemaakt bij de gemeentelijke kredietbank voor de aanschaf van twee nieuwe matrassen. Het gezin heeft veel was, elke dag twee trommels. Riet klaagt steeds vaker dat ze de was zo moeilijk kan drogen. Beneden is nauwelijks plaats en er is wel een zolderkamertje, maar dan moet ze steeds drie trappen op. Daarom zijn ze naar de gemeente gegaan om bijzondere bijstand aan te vragen voor een wasdroger. De eerste reactie van de consulent was: “Dat heeft geen zin, want dat krijg je toch niet.” Maar ze hebben doorgezet en schriftelijk een aanvraag ingediend. Die is echter afgewezen. De sociale dienst oordeelt dat er een voorliggende voorziening is: de Gemeentelijke Kredietbank. Er is nog aflossingscapaciteit, want ze betalen op dit moment maar 30 euro per maand af aan schulden. Ze worden daarom verwezen naar de Kredietbank voor een aanvullende lening.
74
2. Bijzondere bijstand Probleem: niet-gebruik bijzondere bijstand Het komt vaak voor dat een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt afgewezen. Vaak zijn betrokkenen niet op de hoogte van de reden ervan of ze vinden het niet terecht. Het gaat dan om aanschaf van in hun ogen noodzakelijke duurzame goederen. Ze worden verwezen naar de Kredietbank, terwijl er eigenlijk nauwelijks aflossingscapaciteit meer is, omdat men al een lening heeft. Voorziening De bijzondere bijstand is er voor extra kosten die mensen hebben en waar geen voorliggende voorziening voor is, denk aan de eigen bijdrage medische kosten of duurzame goederen. De bijzondere bijstand is geïndividualiseerd, er wordt rekening gehouden met individuele omstandigheden van zowel materiële als immateriële aard. De bijzondere bijstand kent geen vast pakket. Het gaat zowel om bijzondere kosten als bijzondere omstandigheden. Normale kosten van bestaan (stookkosten) kunnen door bijzondere omstandigheden (ziekte) extra hoog en daardoor bijzonder worden. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid tot beperkte categoriale bijstand voor groepen personen die bepaalde (zelfde) kosten hebben, bijvoorbeeld indirecte schoolkosten of kosten voor de aanschaf van duurzame goederen. Het hangt van het gemeentelijke beleid af of dergelijke categoriale regelingen toegepast worden. Gemeenten hebben een grote beleidsvrijheid in het vaststellen van voorwaarden en het honoreren van aanvragen voor bijzondere bijstand. Ze hebben beleidsruimte in het vaststellen van de draagkracht en draagkrachtduur en het al dan niet toepassen van het drempelbedrag (maximaal 104 euro) Als er geen draagkracht is, wordt in principe het hele bedrag vergoed. Ook wordt gekeken of er een voorliggende voorziening is. Sommige gemeenten hanteren een administratieve drempel van € 22,69. Voor echtparen en eenoudergezinnen geldt een vrijlating van het vermogen van € 9640.1 Beperkingen Niet-gebruik De gemeenten krijgen samen meer dan een half miljard euro voor het toepassen van de bijzondere bijstand. Dat wordt weliswaar als niet geoormerkt geld in het gemeentefonds gestopt, maar iedere gemeente weet welk bedrag aan bijzondere bijstand zij ontvangt van het rijk. Van dit bedrag aan bijzondere bijstand komt in veel gemeenten te weinig direct terecht bij mensen die recht hebben op deze voorziening. Veel gemeenten houden geld van de bijzondere bijstand over. Zelfs als men het geld geheel gebruikt wil dat nog niet zeggen dat het allemaal ten goede komt aan minima; de uitvoeringskosten zijn vaak bijzonder hoog. Ongeveer 30% van de mensen die er recht op hebben, begint niet eens aan het aanvragen van bijzondere bijstand.
1
Sociaal Info Januari 2002, Elsevier bedrijfsinformatie, Den Haag, 2002. De bedragen die in dit onderzoek worden gehanteerd, zijn gebaseerd op de bedragen die golden voor het jaar 2002.
75
Geen heldere voorlichting De voorlichting over de mogelijkheden van bijzondere bijstand is niet altijd optimaal. Lang niet alle gemeenten hebben een goed toegankelijke gids met een overzicht van voorzieningen die voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen. Rechthebbenden moeten er vaak –soms wanneer ze al een aantal jaren op het minimum zitten– per toeval achter komen waar ze gebruik van kunnen maken. Niet-uitkeringsgerechtigden zijn vaak nog minder op de hoogte van de mogelijkheden. De voorlichting bereikt hen niet omdat zij geen direct contact hebben met de gemeentelijke sociale dienst. Consulenten spelen geen actieve rol bij het aanvragen of zoeken naar mogelijkheden zaken vergoed te krijgen. Onduidelijke criteria Daar waar wel voorzieningen beschreven worden in een gids, gaat dit niet zelden gepaard met een veelheid aan voorwaarden waar men aan moet voldoen. Dit bemoeilijkt de leesbaarheid van de gids. Ook blijft het afwachten of de aanvraag gehonoreerd wordt, al voldoe je aan de criteria. Doordat maatwerk voor de gemeente in plaats van maatwerk voor de cliënt uitgangspunt blijft, is het voor mensen moeilijk hun recht te halen, want ze hebben ‘niets in handen’. Dit maakt hen afhankelijk van wat de gemeente beslist. Geringe slaagkans Er zijn zoveel voorwaarden die tot een afwijzing kunnen leiden dat de slaagkans zeer gering is. Behoort het artikel tot het gangbare verstrekkingenpakket? Zo ja, welk deel of welke kwaliteit wordt vergoed? Is de aanschaf noodzakelijk? Zijn er voorliggende voorzieningen? Heeft men recent nog een soortgelijke aanvraag gedaan? Heeft men de juiste procedure gevolgd? Is er sprake van draagkracht? Mensen ervaren dat hun specifieke situatie niet gezien wordt: “Alles wordt op één hoop gegooid”, is de reactie van mensen die een aanvraag deden. Mensen nemen deze geringe slaagkans mee in hun afweging een aanvraag te doen. Slechte ervaringen of verhalen over slechte ervaringen werken belemmerend bij het doen van een (volgende) aanvraag. De hoge prijs voor het aanvragen Er moet veel ‘armenwerk’ gedaan worden bij het aanvragen van bijzondere bijstand. Je moet de aanvraag beargumenteren. Dit kan heel emotioneel zijn, wanneer je zelf van de noodzaak overtuigd bent. Hierdoor is de kans op een vervelende confrontatie met de consulent groot. Ook zijn nogal wat persoonlijke gegevens nodig. De aanvrager dient een inkomens- en vermogenstoets te ondergaan. Voor medische zaken is een brief nodig van een arts. Dit kan lastig zijn wanneer je hiermee geen goede relatie hebt of niet wilt dat hij op de hoogte is van je aanvraag. Soms komt een consulent thuis de aanvraag beoordelen. Je moet formulieren in vullen en meerdere keren naar het gemeentehuis. De vraag is of men deze hoge prijs wil betalen. Weinig zicht op beoordelingscriteria Wanneer een aanvraag wordt afgewezen, is de reden waarom dit gebeurt voor mensen vaak niet duidelijk. Ook ervaren ze dat anderen wel een vergoeding voor een soortgelijke kostenpost hebben ontvangen en zijzelf niet. De ervaring is dat het niet alleen per gemeente erg verschilt, maar dat ook de ene bijstandsconsulent op mogelijkheden wijst en zich hiervoor inzet, terwijl de andere consulent bij een aanvraag al snel zegt dat je het
76
toch niet krijgt. Door het uitgangspunt van maatwerk ervaren mensen willekeur. De uitvoeringspraktijk versterkt het wantrouwen: “Een klein bedrag krijgen is niet mogelijk, maar het hele circus mag wel veel geld kosten”. Dit versterkt het vertrouwen in de bijzondere bijstand niet en maakt een volgende aanvraag al bij voorbaat meer emotioneel beladen. In beroep gaan In beroep gaan is vaak moeilijk, zeker wanneer de argumentatie van de afwijzing onduidelijk is. Je moet een bezwaarschrift kunnen schrijven en het is bovendien een zware emotionele belasting.
Denken en doen van instanties Uniforme normeringen De verlening van bijzondere bijstand wordt afgestemd op bijzondere omstandigheden, waarmee in principe alle soorten kosten van bestaan voor vergoeding in aanmerking moeten kunnen komen. Gemeenten maken echter te weinig gebruik van deze reikwijdte en passen vaak uniforme normeringen strikt toe. Dat past niet bij maatwerk. Klimaat van afschrikking Het klimaat waarin bijzondere bijstand wordt verstrekt is er nog teveel een van afschrikking en ontmoediging. De cliënt ervaart teveel dat de sociale dienst op zijn hoede is voor misbruik. Dit wordt versterkt door onvoldoende en onheldere voorlichting en de vele voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Bijvoorbeeld door de herhaalde aanduiding: ‘alleen als’, ‘niet het hele bedrag’, ‘alleen in gevallen dat’. Dit nodigt potentiële klanten niet uit om een aanvraag in te dienen en kan mensen ook halverwege doen afhaken. Men voelt zich in de rol gezet van potentiële fraudeur en ervaart nog eens extra hoe afhankelijk en klein men is. Mensen die te goeder trouw een aanvraag doen voelen zich hierdoor gekleineerd. Niet aansluiten bij specifieke behoefte Er wordt te weinig uitgegaan van specifieke omstandigheden in het gezin en de reële behoefte van de cliënt. Een wasdroger of een fiets bijvoorbeeld horen niet bij de gangbare verstrekkingen van duurzame goederen van de bijzondere bijstand. Wanneer de gezinssituatie en bijvoorbeeld ook huisvestingsomstandigheden meegenomen worden in de beoordeling, kan datgene wat in eerste instantie een luxe aanschaf lijkt, bij nader inzien een verantwoorde en noodzakelijke aankoop zijn. Door het ‘overleven als gezin’ als uitgangspunt te nemen en aanvragen te beoordelen in het licht van ‘meer en beter participeren van alle gezinsleden op de lange termijn’, zal ruimhartiger verstrekt kunnen en dienen te worden. Denken in termen van reserveren De gemeente gaat er vanuit dat gezinnen kunnen sparen en dat voor de algemene bestaanskosten kan worden gereserveerd. Reserveringscapaciteit is echter van veel dingen afhankelijk en die moeten worden beoordeeld. Maar wat zijn de criteria daarvoor? Als
77
de koelkast of de wasmachine kapot gaan, wordt dat als bijzondere omstandigheid gezien. Een verslaafd kind dat geld uit moeders portemonnee heeft gestolen of een gestolen fiets behoren tot de ‘normale kosten van bestaan’. In die gevallen gelden geen bijzondere omstandigheden. Omdat ervan uitgegaan wordt dat er aflossingscapaciteit is, wordt men vaak meteen al voor een lening doorgestuurd naar de Kredietbank. Geen oog voor inspanningen cliënt Bij een aanvraag voor bijzondere bijstand, blijkt dat iemand die schuldenvrij is of weinig schulden heeft, eerder wordt doorverwezen naar de Gemeentelijke Kredietbank dan iemand met schulden. In het laatste geval –zeker wanneer er geen aflossingscapaciteit meer is– krijgt men eerder bijzondere bijstand toegekend. De klant zonder schulden ervaart dit als onrechtvaardig. “Je kunt beter schulden hebben.” Instellingen adviseren dit soms ook in die richting. De klant ervaart dat hij afgestraft wordt voor de inspanningen die hij gedaan heeft om schuldenvrij te blijven. Niet op de hoogte Cliënten hebben nogal eens ervaringen met consulenten niet of onvolledig op de hoogte zijn van de regelingen die de bijzondere bijstand kent. Ook is er vaak geen of onvolledige dossieroverdracht, waardoor mensen steeds opnieuw hun verhaal moeten vertellen en hun aanvraag moeten beargumenteren.
Eigen oplossingen A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Schuiven met posten De meeste mensen zullen de keuze voor dingen die zij beslist noodzakelijk vinden –bijvoorbeeld schoolboeken voor de kinderen, vervoer naar het ziekenhuis, homeopathische geneesmiddelen, therapie, scholing, wasmachine– niet af laten hangen van het al dan niet vergoed krijgen van de bijzondere bijstand. Zeker niet wanneer het om hun kinderen gaat. De kosten worden betaald met vakantiegeld of de kinderbijslag, die daar niet voor bedoeld is. Men cijfert zichzelf als ouder weg, bezuinigt op eten. Het volgende citaat illustreert dit: “En als er dan toch weer iets extra’s betaald moet worden, bekijk ik alle mogelijkheden maar weer: kan het van de kinderbijslag, bezuinig ik op kleding voor mezelf, kan ik nog meer reclames afgaan, een keertje extra een ei eten in plaats van vlees en zo verder. Als het kleine bedragen zijn, bijvoorbeeld 5 euro per week, dan lukt dat nog wel. Maar als ik ineens 25 euro op moet hoesten heb ik een probleem.” 2. Lenen Waar mogelijk zal men de oplossing in eigen kring zoeken. Van de uitkering of het lage inkomen kunnen de kosten niet betaald worden; dus wordt er geleend van familie of kennissen. Het gevolg is afhankelijkheid van familie met alle mogelijke nare verplichtin-
78
gen en verantwoordingen van dien en een maandelijks ‘gat’ aan het begin van de maand wanneer aan moeder of de buurvrouw (een deel van) het geld teruggegeven moet worden. 3. Schulden maken Wanneer geen gebruik gemaakt kan worden van de bijzondere bijstand, kan tot een bepaalde hoogte geleend worden bij de Gemeentelijke Kredietbank. De rente is voor bedragen tot 1900 euro 13,2%. Steeds vaker maken mensen echter gebruik van de diensten van postorder- en grootwinkelbedrijven. Met de kreet ‘koop nu, betaal later’ wordt een schijnoplossing aangeboden voor de acuut gevoelde nood van bijvoorbeeld de versleten matras of de gestolen fiets. Bij de afbetalingsregelingen krijgen mensen te maken met woekerrentes die op kunnen lopen tot 24% (maximum kredietvergoedingspercentage 2002). Dit levert hoge maandelijkse aflossingsverplichtingen op. Mensen komen hierdoor nog verder in de schulden. Het voordeel is dat men zich aan niemand hoeft te verantwoorden. Je bent dan gewoon een klant.
B. Overlevingspatronen 1. Niet-gebruik Veel mensen zijn onvoldoende op de hoogte van de mogelijkheden van de bijzondere bijstand. Wanneer ze geconfronteerd worden met bijzondere uitgaven of noodsituaties, weten ze de weg naar deze voorziening niet te vinden. Ook is er schroom, het opzien tegen de procedures en de trots of de onwil om er gebruik van te maken. Mensen schatten hun slaagkans in. Ze vragen dan bijvoorbeeld voor een bril wel bijstand aan. Daar hebben ze goede ervaringen mee en dat ‘gaat altijd vlot’. De procedure en afloop zijn bekend. Voor andere zaken, bijvoorbeeld een matras, laten ze het zitten. Ze moeten dan de consulenten opnieuw overtuigen, zijn onbekend met de afloop en een zoveelste afwijzing kunnen ze er echt niet meer bij hebben. 2. Vijand denken Door negatieve ervaringen met bijzondere bijstand en het gevoel daar weinig in te zeggen te hebben, verliezen de gezinnen het vertrouwen in de sociale dienst als ondersteunende instelling die je helpt als je echt omhoog zit. Ook heeft het een fnuikende uitwerking op het zelfvertrouwen van mensen. Je inspanningen om je gezin het meest noodzakelijke te geven worden blijkbaar niet gezien en erkend. Dit doet je twijfelen aan de waarden die jij hoog hield: een goede opvoeding van je kinderen bijvoorbeeld.
C. Copingstrategieën 1. Sociale steun zoeken Aanvragers van de bijzondere bijstand hebben er vaak baat bij wanneer ze iemand meenemen naar de sociale dienst. Deze kan de aanvraag ondersteunen met argumenten, is zelf niet afhankelijk en kan meeluisteren naar de tegenargumenten. Men is dan zelf ook minder kwetsbaar en hoeft zich minder door emoties te laten leiden. De ervaring is dat de kans dat de aanvraag toegekend wordt, groter is wanneer er iemand meegaat.
79
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Maatwerk bij de verlening van bijzondere bijstand is van essentieel belang, omdat de bijzondere bijstand het laatste vangnet vormt in het stelsel van sociale voorzieningen. Door de decentralisatie van het armoedebeleid is de bijzondere bijstand bovendien een steeds belangrijker instrument geworden als aanvulling op het rijksbeleid voor het voorkomen van armoede en schulden en voor het mogelijk maken van deelname aan sociaal-maatschappelijke zaken. In feite betekent de omvang van de bijzondere bijstand dat de landelijke overheid haar verantwoordelijkheid onvoldoende neemt: het sociaal minimum is te laag gemaakt; de landelijke overheid zou het minimum structureel moeten verhogen. Zo’n verhoging zou veel armoede oplossen en voorkomen. b. Er is een landelijke regeling voor inkomensondersteuning (‘de motie lang-laag’) op handen voor mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen. Deze regeling is bedoeld om de ergste armoede te bestrijden en meer rechtsgelijkheid tussen gemeenten te bewerkstelligen. De invoering van deze landelijke regeling mag echter niet leiden tot vermindering of het wegvallen van de categorale regelingen zoals vele gemeenten deze nu kennen of het minder ruimhartig verstrekken van bijzondere bijstand waar individuele omstandigheden dit noodzakelijk maken. De Tweede Kamer heeft in 2000 al uitgesproken dat langdurige minima jaarlijks een extra uitkering moeten krijgen. Die uitspraak is nog steeds niet omgezet in daadwerkelijk beleid. Nu zijn er moeizame afspraken gemaakt voor het jaar 2003. De rijksoverheid en de politiek in het algemeen kunnen iets van hun aangetaste geloofwaardigheid herstellen als ze iets kordater en sneller zouden handelen, als het gaat om het uitvoeren van maatregelen die ten gunste zijn van arme mensen. Gemeentelijke overheid a. Maatwerk bij bijzondere bijstand betekent als uitvoerder bij de sociale dienst inzicht hebben in armoedesituaties. Het betekent ook overzicht hebben: wanneer is de financiële grens bereikt, wat is in dit gezin nodig? Dat inzicht is lang niet altijd aanwezig bij consulenten. Standaardisering en uitwerking van beleidsregels waarin aangegeven is aan welke cliënten, in welke omstandigheden welke vorm van bijstand moet worden verleend, geeft een minimumgarantie die de cliënt het vertrouwen in de bijzondere bijstand kan (terug)geven. b. Categoriale bijstand voor groepen mensen die bepaalde kosten hebben dient optimaal en breed toegepast te worden voor de groep tot 120% van de bijstand. Deze regelingen bieden de mogelijkheid om bijvoorbeeld extra hoge woonlasten en deelname aan sociaal-culturele activiteiten te vergoeden. Categoriale regelingen zijn veel efficiënter en effectiever dan individueel maatwerk, zeker als het groepen betreft die aanwijsbare extra kosten hebben, zoals bijvoorbeeld kosten in verband met schoolgaande kinderen. Zeker bij dergelijke duidelijk aanwijsbare groepen en aanwijsbare kosten getuigt het van verstandig bestuur om te kiezen voor c.q. vast te houden aan ‘categoriaal maatwerk’: dat kost minder en werkt beter. c. Daarnaast zal er ruimhartiger en creatiever moeten worden omgegaan met individuele aanvragen, waarbij bestaanszekerheid en het voorkomen van bestaansverschraling uitgangspunten zijn. Hierbij mag ook nagedacht worden over
80
gebruiksgoederen die op het eerste gezicht een luxe artikel lijken –zoals een computer of een afwasautomaat– maar in het licht van toenemende automatisering, het combineren van zorg en arbeid en de maatschappelijke participatie puur noodzaak kunnen zijn. d. Bij verwijzing naar de Kredietbank dient kritisch gekeken te worden naar al aanwezige schulden of naar het voorkómen van het ontstaan van problematische schulden. e. Er kan gewerkt worden met een spaarregeling. De gemeente heeft per persoon een persoonlijk spaarpotje voor witgoed. Elk jaar dat de persoon in de bijstand zit, komt er een bedrag bij. Bij aanvaarden van werk kan het spaarpotje meegenomen worden. Instellingen en organisaties a. Een Bureau Sociaal Raadslieden, een lid van het cliëntenplatform, maatschappelijk werker, leerkracht, iemand van de GGD kan bemiddelen door de noodzaak van een aanschaf duidelijk te maken in ambtelijke bewoordingen. Een GGD kan medisch indiceren voor hulpmiddelen. Een leerkracht of maatschappelijk werker kan het sociaaleducatieve belang aangeven van een aanvraag. b. Een cliëntenplatform of armoedeplatform kan een meldpunt inrichten of overzichten opvragen bij de sociale dienst van de aanvragen bijzondere bijstand van een jaar, de beslissingen en argumentatie erbij. Zij kan dit meenemen in de belangenbehartiging en op basis hiervan pleiten voor uitbreiding en voor bredere toepassing van de categorale bijstand. Arme huishoudens a. Je op de hoogte stellen van de regeling bijzondere bijstand: welke vaste verstrekkingen zijn er en welke criteria gelden daarvoor? b. Duidelijk maken dat in het geval van een (buitengewone) verstrekking deze noodzakelijk is. Hierbij inhoudelijke argumenten verzamelen eventueel met hulp van lotgenoten of deskundigen. c. Bijzondere bijstand als recht zien en als mogelijkheid om (beter) maatschappelijk te kunnen participeren.
81
Aysla Aysla is een alleenstaande ouder van Marokkaanse afkomst die leeft van een bijstandsuitkering met drie kinderen: een zoon van 11 en twee dochters van 8 en 9 jaar. Ze kan met moeite rondkomen, maar dan mag er niks tussen komen, zoals een hoge telefoonrekening. Via schoolsport hebben de kinderen kennis gemaakt met diverse sporten. De meisjes vonden tennis erg leuk en willen nu bij de plaatselijke tennisvereniging. Moeder heeft daar geen geld voor, maar ze heeft ‘via via’ gehoord van een regeling van de gemeente. Met een minimuminkomen kun je een vergoeding krijgen voor kosten van een club van € 75 per gezinslid per jaar. De contributie van de tennisclub is € 100 per jaar. Daarnaast heb je speciale kleding en een racket nodig. De moeder houdt de boot af. Ze zegt: “Jullie zijn nog te jong om zelf naar het tennisveld te fietsen en ik kan jullie niet brengen.” De kinderen zijn teleurgesteld. Haar zoon heeft het al jaren gehad over voetballen. Bij de voetbalclub is de contributie lager: € 75 per jaar. De vader heeft aangeboden dat hij de kleding en de schoenen wel wil betalen. Dan zouden alleen de kosten voor het kamp en de weekenden overblijven. Ze weet niet wat dat kost. Ze wil bovendien haar zoon niet bevoordelen boven de meisjes.
82
3. Fonds maatschappelijke participatie Probleem: niet-gebruik participatiefonds De totaalkosten van een club of vereniging bedragen al snel € 180 op jaarbasis. Je moet dan denken aan contributie, de aanschaf van kleding, attributen, instrument, vervoer, consumpties, kosten van een weekend of kamp. Voor iemand met een inkomen rond het minimum zijn dat te hoge bedragen, zeker wanneer het om meerdere kinderen gaat. Veel gemeenten hebben een fonds maatschappelijke participatie, maar aan het gebruik ervan zitten nogal wat haken en ogen. Voorziening Veel gemeenten hebben voor deelname aan sociaal-culturele activiteiten een participatiefonds in het leven geroepen. Het gaat om bedragen van ± € 45 tot € 100 per kind per jaar. Meestal gebeurt dit geheel of gedeeltelijk op declaratiebasis, men moet bewijzen, bonnetjes overleggen en krijgt dan het bedrag uitbetaald. Het kan ook zijn dat een bijdrage categoriaal verstrekt wordt. Iedereen die tot een bepaalde doelgroep behoort en verondersteld wordt bepaalde kosten te hebben, komt in aanmerking. Hierbij wordt door de meeste gemeenten een inkomensgrens gehanteerd die hoger ligt dan het sociaal minimum: 110% of 120% van de bijstandsnorm. In sommige gemeenten wordt deze bijdrage aan cliënten van de sociale dienst automatisch verstrekt. Soms wordt men op de hoogte gesteld wanneer men eerder een aanvraag heeft ingediend. Men dient de aanvraag dan wel zelf opnieuw in te vullen.
Beperkingen Voorwaarden in de regeling In sommige gemeenten is de vergoeding gebonden aan voorwaarden. Een gezin moet bijvoorbeeld ten minste drie jaar een laag inkomen hebben. Ook de leeftijden van de kinderen kunnen een criterium zijn. Soms geldt een grens tot 12 jaar. Het zich afvragen: “Kom ik wel in aanmerking”, vormt op zich al een drempel. Niet dekkende vergoeding De te ontvangen bedragen dekken vaak de kosten van lidmaatschap van een vereniging of sportclub niet. De vergoedingen zijn meestal net genoeg om de contributie van de goedkopere sportclub of vereniging te bekostigen. Een lidmaatschap confronteert je echter met veel aanvullende kosten: muziekinstrument, sportartikel, speciale kleding of uniform, vervoer, kosten van reisjes en weekenden of kampen. Als je als lid van een club niet aan alle activiteiten mee kunt doen, is de kans op sociale uitsluiting aanwezig. Geen geld voor bijbetaling of voorfinanciering Een declaratiefonds vergoedt achteraf. Hiervoor moeten bonnen bewaard worden en moet er voorgefinancierd worden. Dit vormt in een minimagezin al een probleem, want
83
er is daarvoor niet voldoende contant geld beschikbaar. Ook het zelf moeten bijdragen omdat de vergoeding niet alle kosten dekt, is een drempel om geen gebruik te maken van het participatiefonds. Meerdere kinderen De wensen van het kind voor een club blijven in principe uitgangspunt voor ouders. Bepaalde clubs zijn echter voor minimagezinnen niet in beeld, bijvoorbeeld paardrijden of ballet. Ook houden ouders rekening met de kinderen die het hard nodig hebben, sport voor lichamelijke ontwikkeling of Scouting voor de sociale omgang. Ouders willen daarbij echter voorkomen dat het ene kind uit het gezin bevoordeeld wordt boven het andere. Het kan betekenen dat bij een ontoereikende vergoeding geen van de kinderen de kans krijgt lid te worden van een club. Dit ‘schipperen’ speelt ook mee in de afwegingen van welke club en voor wie? “Als mijn twee kinderen allebei op een sport willen, ga je afwegen welk kind het liefst wil of wie het het meeste nodig heeft. De ander komt dan volgend jaar aan de beurt. Dat is dan niet anders.” Organisatie en vervoer Nog afgezien van de drempels in kosten en vergoedingen, speelt de factor organisatie een rol. In een gezin dat rond moet komen van een minimuminkomen, is het een ‘hele toer’ om kinderen ‘op tijd en met de juiste spullen op de club’ te krijgen. Zeker wanneer sprake is van een alleenstaande ouder en er meer dan twee kinderen zijn. Er is vaak geen auto beschikbaar en alles moet op de fiets of lopend gebeuren. Er mogen zich geen calamiteiten voordoen. Het bezig zijn de eindjes aan elkaar te knopen levert de alleenstaande ouder al een dagtaak op. De structuur die lidmaatschap van een club vereist in het gezin, levert hiermee een extra drempel op.
Denken en doen van instanties Verantwoordelijkheid bij de ouders Clubs en verenigingen zijn lang niet voor alle kinderen zonder meer toegankelijk. Dit heeft met financiële beperkingen te maken, maar kan ook het gevolg zijn van tekort schietende verantwoordelijkheden of opvoederkwaliteiten. De verantwoordelijkheid voor het lidmaatschap wordt nu geheel bij de ouders gelegd. Ook wordt er te weinig gedaan om de toegankelijkheid van clubs en verenigingen voor alle kinderen te garanderen. De gemeente schiet hiermee tekort in haar participatiebeleid ten gunste van kinderen. Uitgaan van extra geld voor participatie van kinderen De vergoeding wordt gezien als een gunst. “Het is maar een tegemoetkoming”, wordt door ambtenaren en politici vaak benadrukt. Er wordt nagelaten te zien of deze vergoeding werkelijk leidt tot participatie. Het mensbeeld is: “Ouders moeten er zelf ook iets voor over hebben.” En ook: “Bij een te gemakkelijke regeling maken ouders er misbruik van.” De kinderen worden daar echter de dupe van. Het is een irreëel beleid, omdat men lekker gemaakt wordt met een ontoereikende vergoeding.
84
Eigen oplossingen De eigen oplossingen zijn sterk afhankelijk van de individuele mogelijkheden van de ouders. Hierdoor heeft het ene kind dat opgroeit in een minimagezin geluk en het andere kind pech. Mogelijke oplossingen zijn:
A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Schuiven met rekeningen Ouders gaan geen geld lenen of schulden maken om hun kind op de club te laten gaan. Wanneer een vergoeding ontoereikend is of een categorale vergoeding op een rode rekening wordt gestort, zullen andere uitgaven prioriteit hebben. Het geld wordt dan niet aangewend waar het voor bedoeld is. Het wordt uitgegeven aan zaken die op dat moment noodzakelijker zijn, bijvoorbeeld nieuwe schoenen of schoolgeld. 2. Uitstel of afstel Wat we zien is dat ouders het lidmaatschap zoveel mogelijk uit gaan stellen. Alles afwegend wordt geconcludeerd dat het financieel niet haalbaar is, ook niet met de vergoeding van de gemeente. Afstel volgt. “Dat lukt me nooit met drie kinderen.” Of een zoon wil alleen de computerclub en dat is te duur, dus laten ze het maar zitten. Wanneer het kind eenmaal op het voortgezet onderwijs zit, moet hij vaak nog meer aangespoord worden en dit wordt nagelaten. 3. Zien waar ‘het schip strandt’ Sommige ouders doen hun kind toch op de club van de keuze en zien maar waar ‘het schip strandt’. Het kan gepaard gaan met irreële gedachten: “Ik laat de rekeningen wel gewoon liggen, dan helpt iemand mij vast wel.” Het gebeurt ook dat men halverwege afhaakt of weg blijft op het moment dat er een rekening niet betaald kan worden. Dit kan gebeuren door de stress die het oplevert. Sommige ouders zijn goed in het verzinnen van smoezen waarom een kind enkele weken de club niet bezocht heeft.
B. Overlevingspatronen 1. Angst voor kosten De totale kosten over een jaar van een club of vereniging zijn bij ouders vaak niet bekend. Ouders zien ook bij voorbaat op tegen eventuele extra kosten. Daarnaast is er de onzekerheid over de vergoedingen. De ouders moeten zich verzekerd weten dat op tijd de kosten betaald kunnen worden. Ook willen ze voorkomen dat het kind geconfronteerd wordt met aanmaningen van de penningmeester of de leiding. Het kind mag geen stigma krijgen van ‘arm kind’ vanwege betalingsmoeilijkheden. De ouder wil het kind na een eerste periode niet teleurstellen: er moet zekerheid zijn dat de vergoeding ook volgend jaar ontvangen wordt. Ze willen niet het risico lopen dat het kind na een half jaar moet afhaken.
85
2. Crisisuitgaven - korte termijnuitgaven Ouders zullen het geld van het declaratiefonds of categoriale bijstand eerder besteden aan concrete, korte termijnuitgaven, bijvoorbeeld een dagje uit of bezoeken aan het zwembad, dan aan het lidmaatschap van een vereniging. Dit kunnen ze overzien, ze weten wat het kost en de kinderen hebben er direct profijt van. 3. Ontkennen Men rekt de periode tussen twee lidmaatschappen. ‘We zijn ons nog aan het oriënteren” of “hij weet het nog niet.” Vragen van kinderen worden strategisch ontweken. Het wordt ook wel goedgepraat: “Hij geeft er niet zoveel om, hij is toch niet zo’n sporter.” “Dat is niks voor meisjes.” “Voetbal vindt hij ook leuk.” “Het is er nog niet van gekomen.” “Hij heeft het te druk met school.” 4. Wegcijferen De ouders gaan zich schuldig voelen. Ze worden versterkt in het gevoel dat ze tekort schieten wanneer hun kind niet op de club van zijn keuze kan. Er is toch een fonds? Dit gebeurt eerder wanneer het geld een categorale voorziening betreft en men het geld voor andere dingen aan heeft moeten wenden. Kinderen slikken hun wensen ten aanzien van een club in. Ze informeren naar de kosten en vullen in dat het toch wel te veel geld zal zijn. 5. Niet gebruik Wanneer het bedrag van het fonds maatschappelijke participatie te laag is, wordt er geen gebruik van gemaakt voor het lidmaatschap van een club. Hierdoor blijft er onterecht geld in de gemeentepot zitten wat bestemd is voor participatie van kinderen.
C. Copingstrategieën 1. Assertief en creatief zijn Sommigen lukt het tweedehands aan kleren en attributen te komen. Ze gaan praten met de clubleiding en vragen om uitstel of vermindering van contributie. Vaak boeken ze daar goede resultaten mee. De clubleiding laat de contributie betalen als de kinderbijslag binnen is. De verzorgende ouder kan de niet-verzorgende ouder vragen om het te betalen. Ook doen ouders wel vrijwilligerswerk bij de club in ruil voor de contributie. Niet alle ouders is dit gegeven. Hiervoor is vertrouwen en een goed sociaal netwerk nodig. Bovendien is er een rustige basis thuis en organisatietalent vereist. Zeker wanneer er drie of meer kinderen in het gezin zijn, lukt dit financieel en organisatorisch niet meer.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Het rijk dient actief lokale initiatieven te stimuleren en facilliteren als een Brede school of vormen van buitenschoolse opvang. Hier worden allerlei vormen van vrijetijdsbesteding en sport aangeboden zonder dat dit ouders geld hoeft te kosten. Dit geeft mogelijkheden voor minimaal gegarandeerde participatie van alle kinderen. Hieraan moeten
86
kinderen mee kunnen doen zonder voorfinanciering. Betalen en achteraf declareren is een onnodige drempel. Beter is het dat de gemeente aan sportvoorzieningen extra geld geeft, zodat arme ouders niet achteraf met bonnetjes hun geld terug moeten ontvangen. b. Het rijk geeft aan gemeenten extra geld om buurt- en clubhuiswerk nieuw leven in te blazen. Deze vormen van laagdrempelige wijk- of dorpsvoorzieningen bieden, naast het commerciële aanbod, een mogelijkheid aan kinderen uit gezinnen met een laag inkomen. Gemeentelijke overheid a. Clubs en verenigingen dienen voor alle kinderen toegankelijk te zijn ongeacht de financiële positie en mogelijkheden van de ouders. Een kind moet ten minste op één club van zijn keuze kunnen. Dit kan alleen als alle kosten vergoed worden door de gemeente. De regeling dient dus ook kosten te vergoeden van kleding, kosten voor een weekend, vervoer etc. Dit moet gebeuren zonder voorfinanciering. b. De overheid zal er op moeten toezien dat gelden uit een fonds ook daadwerkelijk gebruikt kunnen worden voor participatie van kinderen aan clubs en verenigingen. Wat betreft de uitvoering van de regeling dient gezocht te worden naar vormen van directe financiering. Vermeden moet worden dat het geld ‘toch weer naar iets anders gaat’ of op een ‘rode rekening’ gestort wordt. De sociale dienst kan bijvoorbeeld de contributie naar de club overmaken. c. Een declaratieregeling heeft als voordeel dat ouders een legitimatie hebben om het geld voor de club aan te wenden en zich later geen verwijten hoeven te maken. Na drie jaar lidmaatschap kan gekozen worden voor een vorm van automatische verstrekking met verantwoording achteraf. d. Voorlichting over de regeling zo dicht mogelijk bij de gebruikers, op school of op de club. Voorlichting is echter niet altijd genoeg. Bestandskoppeling (kwijtscheldingsregeling met het participatiefonds) maakt het mogelijk de juiste doelgroep te bereiken en het benadrukt dat het een recht is in plaats van een gunst. e. Het vermijden van stigmatisering dient meegenomen te worden in de keuze en vormgeving van de vergoedingsregeling. Overleg met de cliëntenraad hierover is aan te bevelen. Instellingen, scholen en belangenorganisaties a. Maatschappelijk werk, leerkrachten, kerken, GGD, stichting Leergeld kunnen intermediair zijn in het financieel en/of organisatorisch mogelijk maken van vrijetijdsvoorzieningen voor kinderen uit armoedegezinnen. Hierbij kunnen zij de ouders informeren over het lokale aanbod en stimuleren om de kinderen ten minste op één club van hun keuze te laten gaan. b. Een intermediair zoals Stichting Leergeld kan bemiddelen in het overmaken van gelden van de sociale dienst naar de club in het geval van een ‘rode rekening’ of een verslaving. Dit kan ook een vertrouwenspersoon van school of club zijn. c. Verenigingen en clubs hanteren maximum contributies, bieden tweedehands kleding en instrumenten aan en zorgen voor goede betalingsregelingen. Zij signaleren waar geldgebrek in het geding is en bieden adequate en niet stigmatiserende oplossingen.
87
Arme huishoudens a. Arme ouders zouden zich ervan bewust moeten zijn dat zij in de afwegingen voor het al dan niet aanmelden van hun kind de financiën mee laten spelen. Realistisch hiermee omgaan en ondersteuning vragen waar nodig, vergroten de slaagkans. Hierbij dient het belang van het kind voorop te staan en niet bijvoorbeeld de eigen trots. b. Geef de kinderen gelegenheid kennis te maken met sporten, educatie, cultuur en sociale activiteiten, door middel van schoolsport of activiteiten van een Brede School. Doe dit juist ook met die vormen waar men van huis uit misschien niet zo vertrouwd mee is, bijvoorbeeld ballet of drama. Kennismakingslessen kosten vaak niet zoveel geld. Je sluit dan niet bij voorbaat mogelijkheden voor je kinderen af. c. Openheid naar clubleiding en andere ouders opent nieuwe perspectieven en geeft vertrouwen. Vaak blijkt dat andere ouders begrip hebben en bijvoorbeeld willen rijden met de auto, eens iets uit willen lenen of eigenlijk ook op zoek zijn naar tweedehands kleding. De clubleiding is vaak bereid betalingsregelingen te treffen of een actie op touw te zetten. Zij willen ook niets liever dan dat hun leden trouw en met plezier de club bezoeken.
88
89
Mirjam Met haar ID-baan heeft Mirjam een inkomen op minimumniveau. Ze heeft twee zonen van 16 en 13, de oudste in de 4e klas, studiehuis Havo, de jongste in de brugklas HAVO/VWO. Beide kinderen hadden voor het nieuwe schooljaar een boekenpakket moeten kopen. De leerboeken waren gehuurd en de werkboeken en leermiddelen bij datzelfde boekenhuis gekocht. Kosten voor de oudste € 480, voor de jongste € 390 en samen voor nog eens € 280 aan extra leermiddelen, activiteiten en vrijwillige ouderbijdrage. Bovendien kochten ze samen nog eens voor € 90 aan schoolspulletjes in de winkel. De fiets moest gerepareerd worden en de oudste had een nieuwe rugzak nodig. Voor de buitenlandse reis naar Rome van de oudste kon gespaard worden, 12 euro gedurende twintig maanden lang, maar dat heeft Mirjam maar een paar maanden volgehouden. Er staat nu nog een bedrag van € 204 open. Mirjam ontving voor beide kinderen een vergoeding op grond van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS), respectievelijk 572 en 504 euro. De helft kreeg ze in augustus, maar dit was voor boeken en extra benodigdheden niet genoeg en ze leende voor het restant geld van haar moeder. In februari, als de tweede termijn van ‘Groningen’ kwam, zou ze dit geld terugbetalen. In diezelfde maand kwam haar oudste zoon met de mededeling dat het resterende bedrag voor de buitenlandse reis binnen drie dagen voldaan moest zijn. Toen ook nog in dezelfde week de fiets van de jongste werd gestolen, was ze ten einde raad en besloot een afspraak te maken met de mentor.
90
4. Tegemoetkomingen studiekosten Probleem: hoge schoolkosten en ontoereikende vergoedingen Schoolkosten van het voortgezet onderwijs en MBO bestaan uit kosten voor boeken, activiteiten en leermiddelen. In totaal bedragen deze gemiddeld respectievelijk € 545 en € 1005 2 Wanneer een kind een Mbo-school bezoekt in een grotere plaats, bedragen de reiskosten (onder de 18 en zonder OV-jaarkaart) al snel zo’n € 450 per schooljaar. Daarbij komen nog verborgen kosten, voor de fiets, zakgeld voor een schoolreis en extra noodzakelijke zaken als de aanschaf van een computer en toebehoren. Voor ouders tot een modaal inkomen is er de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS). Vaak worden hiermee de totaalkosten niet gedekt en sluit de termijnregeling niet aan. Voorzieningen Ouders die samen met hun partner een belastbaar inkomen hebben van maximaal € 24.949, kunnen een tegemoetkoming in het kader van de WTOS aanvragen bij de Informatie Beheer Groep. De peildatum is het tweede kalenderjaar voor de start van het schooljaar, voor schooljaar 2002-2003 is het 2000. De uitkering bestaat uit een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en een tegemoetkoming in de schoolkosten. De eerste is er voor leerlingen die voor aanvang van het schooljaar 16 jaar zijn en is gelijk aan het lesgeld voor het schooljaar (€ 852,20 voor 2001-2002). De hoogte van de tegemoetkoming in de schoolkosten is afhankelijk van het soort onderwijs en onder- of bovenbouw. Voor het schooljaar 2001-2002 waren de maximale bedragen: • Bovenbouw € 572,67 • Beroepsonderwijs € 845,39 • Overig onderwijs € 504,60 Voor speciaal onderwijs gelden aparte regels. 3 Sommige gemeenten bieden aanvullende bijzondere bijstand (soms categoraal) voor indirecte schoolkosten, vervoer of de aanschaf van een computer. Hiervan wordt nog te weinig gebruik gemaakt. Beperkingen Ten aanzien van schoolkosten wordt een aantal knelpunten gesignaleerd die verder gaan dan de ontoereikende WTOS. Het is het geheel van kosten en knelpunten in de vergoedingen waar ouders en kinderen tegenaan lopen en dat ontmoedigend kan werken op het volgen van onderwijs.
2
Schoolkostenonderzoek: schoolkosten in het voortgezet onderwijs en de BOL 2000-2001, Nibud, nationaal instituut voor budgetvoorlichting, Utrecht, 2001. 3 Sociaal Info Januari 2002, Elsevier bedrijfsinformatie, Den Haag, 2002
91
De hoge kosten van onderwijs Op het voortgezet onderwijs en het MBO hebben ouders te maken gehad met enorme kostenstijgingen. Deze werden veroorzaakt door onderwijsvernieuwingen als de basisvorming en het Studiehuis en andere curriculumeisen.4 Voor het voortgezet onderwijs gelden de hoge kosten vooral voor de brugklassen en het Studiehuis. Deze kunnen oplopen tot 800 euro. De kosten voor MBO bedragen in bepaalde studierichtingen 1200 euro 5. De vergoeding dekt niet de totale kosten De tegemoetkoming in de schoolkosten dekt voor een aantal richtingen de formele kosten, voor een aantal leerjaren/studierichtingen komt men er tot 180 euro aan tekort 6. Dit geldt vooral voor de brugklassen van HAVO/VWO, voor het studiehuis en voor bepaalde richtingen van het MBO. Ook dekt het niet de verborgen en extra kosten voor openbaar vervoer, fiets, computer of zakgeld voor een schoolreis. Vergoeding loopt achter de kosten aan De vergoeding door Groningen wordt uitgekeerd in twee termijnen: augustus en februari, terwijl de meeste kosten in het begin van het schooljaar gemaakt moeten worden. Men krijgt de boeken niet als men niet betaald heeft en komt daardoor in moeilijkheden met het volgen van lessen. Niet iedereen komt in aanmerking voor de tegemoetkoming of krijgt die later, bijvoorbeeld omdat men nog niet alle gegevens heeft aangeleverd. Geen zicht op de hoogte van de kosten Scholen geven nog te weinig heldere en tijdige informatie over de hoogte van de totale kosten. In de schoolgids worden wel enkele activiteitenkosten genoemd en de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage. Op de totale kosten van boeken en leermiddelen voor de individuele leerling heeft de schoolleiding vaak echter geen zicht. In het bijzonder op het MBO komt het vaak voor dat door het jaar heen extra boeken aangeschaft moeten worden of dat voor certificaten extra betaald moet worden. Er zijn nauwelijks scholen die de kosten aan een maximum binden. Ontbrekend beleid scholen Nog weinig scholen hebben een duidelijk participatiebeleid ten aanzien van schoolkosten. Er is weinig besef van de hoogte van kosten en er zijn weinig kostenbesparende maatregelen zoals een intern boekenfonds. Bovendien bieden scholen lang niet altijd aan alle ouders betalingsregelingen aan en wordt hier onvoldoende informatie over gegeven. Het gaat dan over het betalen in termijnen, uitstel van betalingen of kwijtscheldingsmogelijkheden.
4
Kennis over kosten: de beheersing van schoolkosten in het voortgezet onderwijs en de BOL. SEO Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, 2002. 5 Voorzieningen en kosten op scholen in Oss: een inventariserend en beschrijvend onderzoek naar voorzieningen en kosten op scholen in de gemeente Oss. Katholiek Centrum voor Welzijnsbehartiging, ’s-Hertogenbosch, 2000 6 Schoolkostenonderzoek: schoolkosten in het voortgezet onderwijs en de BOL 2000-2001, Nibud, nationaal instituut voor budgetvoorlichting, Utrecht, 2001.
92
Uitsluiting van deelname Het niet (kunnen) betalen kan van invloed zijn op de deelname aan onderwijsactiviteiten, vooral wanneer je geen leerboeken of leermiddelen hebt. Het geldt ook voor activiteiten. Veel scholen voor voortgezet onderwijs hebben een keuzesysteem voor de diverse ouderbijdragen. Wanneer je iets niet aankruist is dit je eigen keuze, maar het betekent wel dat het kind uitgesloten wordt van de desbetreffende activiteit.
Denken en doen van instanties Geen waarborg onderwijs als basisvoorziening De samenleving geeft een hoge prioriteit aan onderwijs en de overheid veronderstelt ten minste een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt (leerplicht tot en met 17 jaar). Ook voor ouders heeft onderwijs een hoge prioriteit. Het is voor hen de manier om hun kinderen die kansen te geven die ze zelf vaak gemist hebben en hen te behoeden voor armoede. Haaks hierop staan de groeiende kosten van onderwijs die maar voor een deel vergoed worden als men er al een vergoeding voor ontvangt. De oplopende bijdragen die ouders moeten betalen maken onderwijs tot een marktproduct, terwijl het een basisvoorziening is. Onderwijs afhankelijk van (financiële) mogelijkheden gezin Een verantwoorde schoolloopbaan en de toekomst van het kind worden volledig afhankelijk gemaakt van de (financiële) mogelijkheden, vaardigheden en keuzes van de ouders. Onderwijs zou juist zo min mogelijk financiële drempels in moeten bouwen. Door de financiële drempels wordt de angst voor de (komende) schoolkosten versterkt en worden ideeën –die school is voor ons soort mensen niet weggelegd– vaak in gezinnen met generatiearmoede, bevestigd. Het idee dat het nodig is als ouder bovenmenselijk grote offers te brengen. De uitspraak “al moet ik stenen eten”, lijkt hierdoor werkelijkheid te worden. Dit legt ook een hoge druk op kinderen om te presteren: ze mogen niet mislukken.
Eigen oplossingen: A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Lenen en schulden maken Desgevraagd geven ouders aan dat ze het liefst zelf willen betalen en ze zullen zich in alle mogelijke bochten wringen om dat mogelijk te maken. Voor grote kostenposten (boeken, schoolreis) leent men van familie. Want ook al komt er een tweede termijn van Groningen of bijzondere bijstand van de gemeente, er moet toch voorgefinancierd worden. “Je gaat op andere dingen bezuinigen, bijvoorbeeld eenvoudig eten. Voor mijn zoon doe ik alles, ik koop bijna geen kleren voor mezelf. Uitgaan doe ik nooit. Voor de computer hebben we eerst vier jaar moeten sparen. We zijn nooit op vakantie geweest.”
93
Aanschaf van een computer is niet mogelijk tenzij men een tweedehands exemplaar op de kop kan tikken. Nieuw aanschaffen kan alleen tegen ongunstige betalingsregelingen bij een grootwinkel- of postorderbedrijf. 2. Afhaken, niet deelnemen, schoolkeuze aanpassen Hoge kosten voor activiteiten bijvoorbeeld een buitenlandse reis of schoolkamp kan ouders ervan weerhouden hun kind mee te laten gaan. Zeker wanneer er geen spaarmogelijkheden zijn, zal het benodigde geld er niet direct kunnen zijn. Niet altijd wordt de werkelijke reden van absentie opgegeven. De angst voor de kosten en de onzekerheid kunnen leiden tot de keuze voor een andere dan het gewenste schooltype. Men gaat concessies doen –schilder worden in plaats van grafisch tekenaar– en kiest voor een Mbo-opleiding in de eigen woonplaats. 3. Ongemakken voor lief nemen Gevolg is ook dat men niet optimaal kan participeren of met veel ongemakken. Als er geen computer is, is men steeds aangewezen op andere oplossingen: op school werken na schooltijd, in de bibliotheek of huiswerk maken bij familie. Ook kan men moeilijker snel iets opzoeken op het Internet. Het ontbreken van een goede fiets kan eveneens ongemak veroorzaken. Het steeds met hindernissen moeten deelnemen, bevordert het leerplezier niet, het werkt demotiverend en leidt tot spanningen in het gezin.
B. Overlevingspatronen 1. Angst voor kosten Ouders zien bij een toekomstige schoolkeuze op tegen de kosten. Op de basisschool is dit voor de kosten van het voortgezet onderwijs; later weer voor MBO of HBO. Dit wordt versterkt doordat scholen geen kostenindicatie kunnen geven en ouders hierop hun keuze niet kunnen baseren. Ze moeten afgaan op verhalen van andere ouders. Doordat het om steeds hogere bedragen gaat, is het onderwijs voor hen zonder de vergoeding van Groningen onbetaalbaar geworden. De angst voor deze kosten geeft een zekere verkramptheid in het omgaan met schoolverplichtingen. 2. Angst voor uitsluiting van onderwijsactiviteiten Angst dat het kind daarvan de dupe zal worden speelt mee. Angst voor uitsluiting van een kind vanwege geldgebrek kan overcompensatie doen ontstaan. Ouders kopen dan juist de duurste en beste schoolspullen om het kind niet uit de toon te laten vallen. De angst dat het kind uitgesloten wordt van onderwijsactiviteiten is heel reëel: lessen volgen zonder boeken, is niet mogelijk evenals meegaan met schoolreis als hiervoor niet betaald is. 3. Armoede verbergen Onderwijs is een noodzakelijke voorziening en er wordt door ouders hoge prioriteit aan gegeven. Men schaamt zich vaak aan de school te laten weten dat men het niet kan betalen. Het klimaat van de school bijvoorbeeld een dreigende houding ten aanzien van niet-betalers werkt hieraan mee. Een spaarpotje waar een beroep op gedaan kan worden,
94
maar waar geheimzinnig over gedaan wordt, schrikt mensen af en doet hen zich schuldig voelen.
C. Copingstrategieën 1. Assertief zijn Sommigen lukt het wel om naar de directeur van school te stappen en een betalingsregeling te krijgen, maar dit gebeurt dan ‘discreet onder vier ogen’. Dit bevestigt voor ouders dat het een uitzondering is. Deze regelingen worden op die manier niet als een recht ervaren, maar eerder als een gunst en als een persoonlijk tekortschieten.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Het uitgangspunt: ‘investeren in jezelf’ door kosten te maken voor onderwijs sluit niet aan bij de belevingswereld en mogelijkheden van mensen met een laag besteedbaar inkomen. Er moet de garantie zijn dat schoolkosten geen drempel vormen voor het volgen van onderwijs. b. De overheid dient ten aanzien van het onderwijs haar zorgtaak waar te maken. Onderwijs dient gratis toegankelijk te zijn voor alle kinderen en jongeren. Ten minste zou het moeten leiden tot een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt waarbij de eigen keuze voorop dient te staan. Dit betekent minimaal een diploma hoger dan het voortgezet onderwijs. Dit dient los te staan van de financiële positie en mogelijkheden van de ouders. c. De ouderbijdrage dient een vast ‘basisbedrag’ te zijn voor voortgezet onderwijs en een vast bedrag voor MBO waarvoor men met de noodzakelijke zaken mee kan doen: schoolboekenfonds, schoolreis, buitenschoolse activiteiten, gebruik computers. De school moet voor dit bedrag een goed pakket (kunnen) leveren. De Tegemoetkoming voor mensen tot modaal is gelijk aan het basisbedrag en wordt rechtstreeks naar school overgemaakt. Dat is de enige manier waarop het onderwijs als goede basis voor de arbeidsmarkt echt financieel toegankelijk wordt voor iedereen. d. Het is bekend dat het merendeel van de jongeren van 12 tot 17 jaar VMBO doet, gevolgd door MBO. Hier vindt het vaakst vroegtijdig schoolverlaten plaats. Dit traject moet dus met de hoogste prioriteit financieel sluitend zijn. e. Een basisopleiding moet garantie geven op een baan. Gemeentelijke overheid a. De gemeente is alert op extra en verborgen kosten zoals vervoerskosten, extra leermiddelen en kosten voor een computer. Zij voorziet in een regeling als categorale bijzondere bijstand. Zij ondersteunt waar nodig ouders via school door een computerproject of de oprichting van een fonds.
95
Instellingen, scholen en organisaties a. De school voert een participatiebeleid waarbij kosten geen enkele belemmering mogen vormen om met schoolse en buitenschoolse activiteiten mee te doen. Zij kan dit doen door een maximum te stellen aan activiteiten- en leermiddelenkosten en door het instellen van een boekenfonds. Zolang ouders zelf bijdragen moeten betalen aan de school zorgt zij voor een goed onderscheid tussen vrijwillige en verplichte kosten en goede spaar- en betalingsregelingen. Arme huishoudens a. Arme ouders dienen ervoor te waken dat zij het volgen van onderwijs niet afhankelijk maken van belemmerende ideeën die het gevolg zijn van armoede: “dat is voor ons niet weggelegd” of “als jij graag gaat werken, mag dat”. Zij zouden hoe dan ook zoveel mogelijk moeten investeren in de toekomst van je kinderen. b. Schoolkosten mogen niet het individuele probleem zijn van arme ouders. De kinderen hebben het recht opgeleid te worden tot verantwoordelijke en bekwame burgers. Zij moeten een zo goed mogelijk aandeel kunnen leveren aan de samenleving. Hun talenten mogen niet verloren gaan. Voorkom dat je meegaat in de keuzes van je kind om vroegtijdig de school te verlaten en sta niet toe dat hij/zij concessies doet naar het soort opleiding uit financiële motieven. c. De prijs moet voor de kinderen niet te hoog worden door de druk bovenmatig te moeten presteren, omdat men anders de ouders teleurstelt. d. Voorkomen moet worden dat armoede zich herhaalt in de tweede generatie!
96
je kind moet het huis uit vanwege geldzorgen
97
Lia Lia, alleenstaande moeder in de bijstand, leeft met een zoon van 17 en een dochter van 20 jaar. Vanwege lichamelijke klachten is ze tijdelijk ontheven van sollicitatieplicht. Ze ontvangt een bijstandsuitkering van de sociale dienst voor alleenstaande ouders met de maximale toeslag. In totaal ontvangt zij € 942,32. Haar zoon wordt 18 en de normuitkering wordt omgezet in een uitkering voor alleenstaanden. Met de maximale toeslag wordt dit € 732,91. De kinderbijslag valt weg evenals de kinderkorting, omdat ze geen kinderen onder de 18 jaar meer heeft. In totaal heeft zij een inkomensverlies van ongeveer 290 euro per maand. De dochter zit op de HBO-V en heeft studiefinanciering voor thuiswonenden. Een basisbeurs van € 69 en een aanvullende beurs van € 166 euro, totaal € 235. Om haar studie volledig te kunnen bekostigen, om kleren te kunnen kopen en om uit te kunnen gaan, heeft ze een bijbaantje in de horeca. Ze verdient € 200 per maand en kan daarmee net rondkomen. De zoon zit op het MBO, hij heeft geen bijbaan en ontvangt een beurs van € 295 per maand. Hij zegt niet zoveel nodig te hebben, hij is veel thuis. Lia zelf echter heeft moeite om rond te komen, staat elke maand rood. Wanneer zij hierover begint met de sociale dienst, verwijst de consulent naar de uitgangspunten van de bijstandswet. Haar kinderen worden als economisch zelfstandig gezien en kunnen bijdragen in de kosten. Wanneer Lia aangeeft dat ze hiervoor te weinig hebben, oppert de consulent dat ze kunnen ‘lenen bij Groningen.’
98
5. Inkomensverlies als jongste kind 18 wordt Probleem: terugval naar een uitkering voor alleenstaanden Een alleenstaande ouder met een volledige bijstandsuitkering ontvangt zolang hij/zij kinderen heeft beneden de 18 jaar een uitkering voor alleenstaande ouders van € 732,92 (bedragen exclusief vakantietoeslag, januari 2002) met daarbij in de regel de maximale toeslag (20% van het minimumloon) van € 209,40; in totaal € 942,32. Zodra het jongste kind 18 is, wordt de normuitkering omgezet in een uitkering voor alleenstaanden van € 523,51. Met de maximale toeslag wordt het € 732,91. Een achteruitgang van de ene op de andere dag van € 209,40 in de maand. Omdat ook het recht op kinderbijslag vervalt, scheelt het ook nog eens € 241,25 per kwartaal. Een inkomensverlies van totaal € 289,82 per maand, een terugval van ruim 25%. Daar staat tegenover dat thuiswonende zoon/dochter eigen geld heeft. Dit kan zijn: studiefinanciering, eventueel aangevuld met geld van een bijbaantje; een uitkering; inkomsten uit stage of werk. Dit inkomen van het kind kan reden zijn om de ouder te korten op de toeslag. Voorziening Het basisbedrag van de bijstandsuitkering wordt berekend op grond van leeftijd en woonsituatie. Voor alleenstaande ouders die 21 jaar of ouder zijn, maar jonger dan 65 jaar is de landelijke norm 70% van het nettominimumloon, dit is € 732,92 exclusief vakantietoeslag7. Voor een alleenstaande is dit 50% van het nettominimumloon, € 523,51 per maand. Iemand wordt als alleenstaande ouder gezien wanneer zij een eigen kind jonger dan 18 jaar te verzorgen heeft waarvoor hij/zij kinderbijslag ontvangt. In de hiervoor beschreven situatie van Lia is dus geen sprake meer van een alleenstaande ouder, maar van een alleenstaande. Er zijn geen ‘ten laste komende kinderen’ meer. De kinderen hebben altijd eigen inkomsten van studiefinanciering en/of werk en worden als economisch zelfstandig gezien. Wanneer men alleen woont en de kosten met niemand kan delen, wordt het basisbedrag door de sociale dienst aangevuld met 20% van het netto wettelijk minimumloon, de maximale toeslag van € 209,40 (exclusief vakantietoeslag). Wanneer men de kosten met iemand kan delen, krijgt men een lagere toeslag. dit kan per gemeente verschillen. Verdienen de kinderen vanaf 18 jaar geld met een bijbaantje, dan wordt dit inkomen vanaf een bepaalde grens opgeteld bij het inkomen van de ouder en wordt er in bepaalde gemeenten gekort op de toeslag. Hiervoor wordt meestal de norm levensonderhoud van de studiefinanciering gehanteerd, vermeerderd met 10% van het netto wettelijk minimumloon. De gemeente kan een aanvulling geven ter overbrugging van de uitkering voor alleenstaande ouder naar een uitkering voor alleenstaanden, de toeslag voormalig eenoudergezin.8
7
Sociaal Info Januari 2002 Elsevier bedrijfsinformatie, Den Haag, 2002 Voor een uitvoerige beschrijving van de problematiek rond 18+ zie Juul Barten, Wat willen jullie nou van ons? Een beschrijving van de problemen die ontstaan als het jongste kind in éénoudergezinnen met een bijstandsuitkering 18 jaar wordt, Utrecht: Sjakuus, 2003 8
99
Beperkingen De ontstane situatie levert zowel voor de ouder als de kinderen een aantal beperkingen op. Plotselinge inkomensterugval De alleenstaande ouder wordt geconfronteerd met een inkomensterugval van ruim een kwart van het inkomen. In de kosten van levensonderhoud verandert op dat moment echter niets, want de zorg voor de kinderen blijft. Zelfs als de kinderen buitenshuis wonen kosten ze geld. De ouder wil blijven zorgen –is ook onderhoudsplichtig tot het kind 21 is– maar wordt verondersteld nu opeens ‘ouder-af’ te zijn. Opvoedingsmiddel uit handen Ouders moeten hun kind als kostganger zien en voor fundamentele rechten –eten en bed– laten betalen. Hierdoor komen ouder en kind in een zakelijke relatie tot elkaar te staan die niet aansluit bij beleefde werkelijkheid in een bijstandsgezin. Het kind moet alles zelf bekostigen en de ouder krijgt niet meer de gelegenheid om iets extra’s te doen: geen bijdrage voor studie, geen kleding, vakantie, attentie of cadeautje voor een ander. Vanwege financiële beperkingen wordt de opvoedingsverantwoordelijkheid voor een deel uit handen genomen. Verplicht kostgeld betalen Kinderen worden –wanneer ze 18 jaar zijn en thuis blijven wonen en de ouder heeft een bijstandsuitkering– verondersteld bij te dragen in de kosten. Hij/zij moet dit echter doen òf van zijn eerste verdiende jeugdloon òf van de studiefinanciering. Soms is er alleen een basisbeurs (zie regel 6), eventueel aangevuld met geld van een bijbaantje. De 18-jarige wordt als economisch zelfstandig gezien. De werkelijkheid is meestal heel anders. Te lage studiebeurs Vanuit de individualiseringsgedachte is het begrijpelijk dat men kinderen financieel niet afhankelijk van de ouders wil maken en hen economisch zelfstandig noemt. Hier staat echter niet meer dan het recht op een heel magere basisbeurs tegenover. Verder kunnen zij die zelfstandigheid alleen te gelde maken wanneer zij buitenshuis wonen of wanneer de ouder niet afhankelijk is van een uitkering. Pas dan is er de mogelijkheid door wat bij te verdienen enige financiële armslag te bewerkstelligen en mee te doen met leeftijdsgenoten. Afstraffing bijbaan Jongeren die uitwonend zijn mogen € 9402,48 (2002) bijverdienen zonder dat dit gevolgen heeft voor hun studiebeurs. Jongeren die thuiswonen met een ouder met een bijstandsuitkering, mogen niet meer verdienen dan de basisnorm van de studiefinanciering, dit is € 259,16 per maand plus 10% van het wettelijk minimumloon. Komt het bedrag hoger uit, dan wordt de ouder gekort op de 20% toeslag van de uitkering. Het betekent dat thuiswonende jongeren in dat geval niet meer dan ruim € 300 per maand, dit is ongeveer € 3700 per jaar kunnen verdienen. Niet alle gemeenten hanteren hierin echter dezelfde regeling. Sommige gemeenten laten de inkomsten van studerende jongeren tot 21 jaar geheel vrij. In de meeste gevallen is er sprake van een verrekening in boven-
100
staande zin. Daardoor zijn de mogelijkheden tot bijverdienen bij de jongeren die dit het meeste nodig hebben, beperkter dan bij kinderen van rijkere ouders. Dat is een kromme zaak. Juist om de nijpende financiële situatie thuis te verlichten, hebben veel jongeren een bijbaan. Ze worden daar eerder voor gestraft dan beloond. Hetzelfde probleem speelt bij de huursubsidie: de inkomsten uit een bijbaantje van kinderen van armere ouders worden boven een bepaalde grens wel verrekend met de huursubsidie; de inkomsten van kinderen van rijke ouders hebben geen enkele invloed op de hoogte van de hypotheekaftrek. Onderlinge spanningen Het leidt ongewild tot spanningen tussen de ouder en de ‘onderhoudsplichtige’ kinderen. Er ontstaan ruzies over computergebruik en telefoonkosten. Kinderen ervaren het als onrechtvaardig. Ze hebben het gevoel dat de armoede hen blijft achtervolgen. Een 18-jarige zoon: ”Nu pas voel ik me echt armoedig.” Ze verwijten moeder dat ze gescheiden is en geen geld heeft. “De jongere moet in feite een studielening aangaan om zijn moeder kostgeld te kunnen betalen.” Dat is hoe deze regeling ervaren wordt in het gezin. Moedeloos worden Zowel de ouder als het kind ervaren deze situatie als zéér onrechtvaardig. De ouder heeft alles gedaan om kinderen met weinig geld groot te brengen en te laten studeren. Op de valreep wordt haar dit nu onmogelijk gemaakt. Het feit dat het jongste kind 18 is geworden, is een straf. Dit brengt gevoelens van machteloosheid en onrechtvaardigheid mee, ook bij de kinderen.
Denken en doen van instanties Niet ‘ten laste komend’ In deze regel komen drie definities voor die belemmerend uitwerken ten aanzien van de participatie van arme ouders en hun inwonende 18+ kinderen: ten laste komend; economisch zelfstandig; woningdeler. Als de ouder geen kinderen meer heeft onder de 18 jaar, heeft zij geen ‘ten laste komende kinderen’. Ze ontvangt dus geen kinderbijslag meer en de uitkering wordt die van een alleenstaande. Kinderen blijven echter ‘ten laste komend’, zeker wanneer zij studeren. Dit werkt in de praktijk zo en ouders ervaren dat zo. Wanneer het kind thuis woont of in het weekend thuis komt, worden er kosten gemaakt voor eten, voor was en voor zakgeld. De ouder zal zorg aanbieden en het kind zoveel mogelijk willen ondersteunen. Bovendien zegt de wet dat een ouder onderhoudsplichtig is tot het kind 21 jaar is. Economisch zelfstandig Kinderen vanaf 18 jaar worden als economisch zelfstandig gezien, omdat zij altijd eigen inkomsten hebben. Dit kan zijn een inkomen uit werk, een uitkering, studiefinanciering en eventueel inkomen uit een bijbaan. Van dit inkomen worden zij verondersteld een bijdrage in kost en inwoning te voldoen aan de ouder. Hierbij wordt voorbijgegaan aan de ontwikkelingsfase van jongeren van 18 tot 21 jaar. Zij zijn bezig te groeien naar volwassenheid en met hun eerste eigen geld moeten zij wat kunnen experimenteren, zich kunnen
101
meten aan leeftijdsgenoten. Bovendien past het woord ‘economisch zelfstandig’ voor een partner, maar niet voor een inwonende 18-jarige. Kind als woningdeler Wanneer het inkomen van een thuiswonend kind boven een bepaalde grens ligt, kan men te maken krijgen met een derde belemmerende regel: inwonende meerderjarige kinderen als ‘kostendelers’ (voorheen woningdeler). Hierdoor komt de gemeentelijke toeslag van 20% op de helling. Kinderen worden verondersteld een substantieel deel in de kosten van inwoning bij te dragen. De wet gaat uit van een ‘gezinsinkomen’ als optelsom van inkomens in een gezin. Door dit te stellen wordt er geen rekening gehouden met afhankelijkheidsrelaties in het gezin en de gewichten die aan de inkomens en de uitgaven gehecht moeten worden. Autonomie gemeentelijk beleid Afhankelijk van de gezamenlijke woon-werk-studie-situatie en het beleid van de gemeente is het afwachten of op de toeslag van de uitkering gekort wordt en hoeveel. Het is afhankelijk van de gemeente waarin men woont. Er kan een overbruggingsregeling wordt toegepast en ook deze is niet altijd gelijk. De gemeentelijke verordeningen laten nogal wat variatie in het toeslagenbeleid zien9 Dit aanvullende bestanddeel van de bijstandsuitkering wordt dus een heel onzeker, wisselend en onvoorspelbaar gegeven. Geen oog voor onevenredig hoge lasten jongeren Door mee te moeten betalen aan de gezinslasten, betalen de kinderen een veel te hoge prijs voor hun zelfstandigheid. Terwijl hun klasgenoten door hun ouders wat extra’s toegestopt krijgen, worden zij gedwongen hun moeder te ‘onderhouden’. Dit dwingt hen extra veel te gaan werken. Echter een bijbaan wordt daar bovenop nog eens afgestraft. Deze belasting en (weer) de druk loyaal te moeten zijn, kan jongeren gemakkelijk ontmoedigd doen raken. Het uitgangspunt van ‘kosten kunnen delen’ houdt bovendien geen rekening met de vaak moeilijke startpositie van jongeren uit deze gezinnen. Geen oog voor positie kansarme jongeren Het beleid houdt geen rekening met de risico’s van generatiearmoede en de ‘overerfbaarheid van armoede’. Door dit beleid blijft armoede een kind achtervolgen en komt het niet los van de bijstandssituatie van de moeder. Het krijgt geen nieuwe kans, blijft zijn armoedejeugd ‘meezeulen’. De ‘generatie-armoede’ ligt hier op de loer. “Met mij wordt het ook nooit iets.” Kinderen hebben door het armoedegezin vaak geen ‘gemakkelijke verhouding tot geld’. Zij hebben er recht op om net als hun leeftijdsgenoten aan geld te kunnen proeven en hiermee om te leren gaan. Ze hebben in een armoedegezin al te vaak ‘volwassen taken’ gekregen. Het is nodig dat zij enkele jaren enige speelruimte krijgen. Geen oog voor kansarmoede Zolang mensen door de lage uitkering of het lage inkomen het gevoel hebben dat ze ‘van dag tot dag’ leven en hopen dat ze het einde van de maand halen, kan je van hen niet
9
Noordam, F.M. De Algemene Bijstandswet in hoofdlijnen, Lelystad: Koninklijke Vermande, 1996.
102
verlangen dat ze hierop ook nog inleveren. Armoede vormt al een risico voor de opvoeding en door de korting op de uitkering komen mensen nog meer met lege handen te staan. Mensen hebben bovendien niet zonder reden ‘nog steeds’ een gehele of volledige bijstandsuitkering terwijl hun jongste kind al 18 jaar is. Dan is er meer aan de hand, een problematisch verleden of belemmeringen om arbeid te verrichten. Eigen oplossingen De ontstane situatie brengt verschillende emoties en gedragingen teweeg bij zowel ouder als kind(eren). Dit is afhankelijk van de ‘kleur’ van de armoede in het gezin, de voorgeschiedenis, de relatie met de ex-partner. Bovendien geven ouders aan dat hun kinderen heel verschillend kunnen reageren op de situatie. Dit heeft te maken met hun karakter, maar ook met hun beleving van de armoede.
A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Nog zuiniger leven Het gezin zal de tering naar de nering zetten en nog zuiniger gaan leven dan voorheen.
B. Overlevingspatronen 1. Zichzelf wegcijferen: ouder voor kind Zelden laten ouders in deze situatie hun kinderen het veronderstelde kostgeld betalen. Ze willen dat hun kind niet ‘ook nog aandoen’. Het belangrijkste is dat zij hun studie kunnen bekostigen en net als iedereen wat kleding kunnen kopen en uit kunnen gaan. Hierdoor moet het gezin rondkomen van een inkomen dat berekend is op een eenpersoonsgezin. Moeder bezuinigt nog meer op zichzelf, op kleding, op uitgaan. 2. Zichzelf wegcijferen: kind voor ouder De loyaliteit van kinderen naar de moeder die nauwelijks rond kan komen is vaak sterk. Dit plaatst kinderen voor een dilemma. Kinderen voelen soms sterk de druk. Ze zeggen: ”Moeder heeft haar hele leven lang al haar creativiteit aangewend om voor ons dingen mogelijk te maken, nu moet ik maar helpen.” Ze voelen zich schuldig als het niet lukt. ”Red je het nog wel?” vragen ze. “Anders stop ik wel met de studie.” Kinderen passen hun studiekeuze aan. Gaan (veel te!) veel werken buiten hun studie om of stoppen met hun studie. Door de regel wordt een heel zware druk op de schouders van de jongeren gelegd. Zij zitten vaak al met dubbele gevoelens van loyaliteit naar het armoedegezin en eigen beslissingen willen nemen. Ze hebben ook in het verleden vaak al spaargeld of verjaardagsgeld moeten uitlenen voor de noodzakelijke boodschappen. Eindelijk hebben ze nu eigen geld, maar omdat ze veel moeten werken en de noden van het gezin hun zorg zijn, hebben ze geen tijd en geen geld om met leeftijdsgenoten op te trekken. “Ze krijgen geen kans jong te zijn”, verzuchten de ouders.
103
3. Te drastische maatregelen Kinderen gaan door de ontstane situatie eerder uit huis dan ze aankunnen of eigenlijk willen. Dit komt vaak voor. Hiermee gaan ze het conflict van het kostgeld uit de weg. Ook doen ze dit om een paar euro meer studiefinanciering te krijgen. “Je jaagt je kinderen gewoon het huis uit”, is de stelling van de ouders. Dit terwijl de ouders hen eigenlijk willen ondersteunen. 4. Oplossingen in grijs circuit Ook zie je dat de alleenstaande moeder zich gedwongen voelt ‘onorthodoxe’ oplossingen te zoeken, bijvoorbeeld zwartwerken. Hierbij speelt perspectiefloosheid en een gevoel van onrecht: “Het helpt toch allemaal niet.” Daarmee wordt armoede weer meer onzichtbaar gemaakt. Schaamte en schuldgevoel worden vergroot en het individuele karakter van de armoede wordt versterkt.
C. Copingstrategieën 1. Assertief zijn: ouders In enkele gevallen komt het voor dat ouders deze problematiek aankaarten bij belangenorganisaties, bij gemeente of politiek. De ontstane situatie is voor hen ‘de druppel die de emmer doet overlopen’. Ze ervaren dit als het grootste armoedeprobleem met betrekking tot hun kinderen en zijn het ‘beu’. Soms lukt het begrip te vinden bij de gemeentelijke overheid. Deze geeft dan een overbruggingstoeslag of verhoogt de ‘bijverdiennorm’ voor de kinderen. 2. Assertief zijn: kinderen Sommige jongeren kunnen het aan om naast hun studie te gaan werken. Dit is voor jongeren uit deze gezinnen een grote belasting. Jongeren die niet in een armoedesituatie opgroeien en wel eens iets toegestopt krijgen van de ouders, kunnen het verdiende geld gebruiken voor de leuke dingen van het leven: sporten, uitgaan, een hobby. Jongeren die noodgedwongen gaan werken vanwege de thuissituatie, hebben het geld hard nodig voor kleding, studieboeken, collegegeld. Zij missen het geld en de tijd om een hobby uit te oefenen. Door een gebrek aan ontspanning, vaak in combinatie met de stress thuis, betalen zij een hoge prijs voor het doorstuderen.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. De overheid zou de leeftijd waarop inwonende kinderen geacht worden bij te kunnen dragen in het gezinsinkomen, dus als economisch zelfstandig worden gezien, moeten verhogen naar 21 jaar. Er is dan sprake van een meerderjarige die redelijkerwijs ten minste een middelbare beroepsopleiding kan hebben afgerond en werk heeft of een hogere opleiding volgt. De ouder kan dan een bijdrage vragen. Wanneer het jongste kind jonger is dan 21 jaar moet niet gekort worden op de basisuitkering van de alleenstaande ouder en evenmin op de toeslag.
104
b. Het rijk dient in richtlijnen naar de gemeente over het toeslagenbeleid aan te geven dat gezinnen met inwonende jongeren tot 21 jaar ontzien moeten worden. Hier is geen sprake van gelijkwaardige partners die de kosten van levensonderhoud kunnen delen, maar van opvoeding in de zin van het overdragen van verantwoordelijkheid richting jongere, waar financiële zelfstandigheid een deel van is. c. De inrichting van de Wet op de Studiefinanciering is gebaseerd op het idee van zelf een deel bijverdienen. Thuiswonende jongeren met een ouder in de bijstand, dienen hierin dezelfde rechten te hebben als uitwonende jongeren. Zij zouden ook € 9402,48 per jaar moeten kunnen bijverdienen zonder dat dit financiële gevolgen heeft, niet voor hun studiebeurs (dat is nu al zo) en ook niet voor de uitkering van hun moeder/vader (en dat is helaas nu nog niet zo). Gemeentelijke overheid a. De gemeente kan een ‘toeslag voormalig eenoudergezin’ geven of een overbruggingstoeslag via de bijzondere bijstand. De gemeente is daarbij vrij in het bepalen van de hoogte van het bedrag. b. De gemeente kan zolang het kind studeert de bijverdiensten vrij laten, teneinde een situatie te scheppen die gelijk is aan de situatie van kinderen van rijkere ouders. Dit dient in elk geval te gebeuren tot het kind 21 jaar is. Instellingen en maatschappelijke organisaties a. Het is belangrijk dat instellingen en maatschappelijke organisaties weet hebben van deze verschuiving in de uitkering en zich bewust zijn van de consequenties voor het gezin en voor de toekomst van de jongere. b. Een Bureau Sociaal Raadslieden, maatschappelijk werk, belangenorganisatie, politieke partij, leerkracht kan zich er sterk voor maken dat de gemeente een soepel beleid voert en een jongere faire kansen geeft. Arme huishoudens a. Belangrijk is dat ouders hun ideaal –hun kinderen een kans op een goede toekomst geven– niet inleveren door ontmoedigende regels als deze. Vooral aan het eind van de zware zorgperiode, soms gecombineerd met parttimewerk, kan gemakkelijk een ontmoedigende houding van ‘ook dat nog’ ontstaan. b. Ouders en jongeren dienen waakzaam te blijven en lotgenoten of bondgenoten te zoeken om gezamenlijk deze regeling aan te vechten. Het aanleveren van casuïstieken om politici en beleidsmakers inzicht te geven in de ingewikkeldheid van de regeling, is hierbij een mogelijkheid.
105
Marion Marion is een alleenstaande moeder met één, nog thuiswonende zoon van 20 jaar. Ze leeft van een volledige bijstandsuitkering. Vanwege psychosociale klachten is ze tijdelijk ontheven van sollicitatieplicht. Toen de zoon 18 jaar werd, ging ze van een uitkering voor alleenstaande ouders naar een uitkering voor alleenstaanden. De gemeentelijke toeslag op haar basisuitkering bleef 20%. In totaal ontvangt zij € 732,91 per maand (exclusief vakantiegeld). De zoon volgt MBO en krijgt studiefinanciering voor thuiswonenden: een basisbeurs van € 51,66 per maand. Hij heeft geen recht op een aanvullende beurs omdat zijn vader verondersteld wordt bij te dragen in de studiekosten. Deze heeft een goed inkomen en zou het maximale bij moeten dragen, maar weigert te betalen. De kosten van de Mbo-opleiding bedragen ruim € 900 op jaarbasis en verder zijn er reiskosten voor de stage. De zoon heeft ook een particuliere ziektekostenverzekering af moeten sluiten van € 43 per maand. Marion heeft, toen haar zoon 18 jaar werd, een beroep gedaan op de zogenaamde hardheidsclausule. Omdat de vader de zoon erkend heeft en er nog wel contact is, is dit niet gehonoreerd. De gemeente en Groningen adviseren moeder en zoon om een lening af te sluiten in Groningen. Marion wil dit absoluut niet. De zoon zal altijd met de last van een schuld blijven zitten. Ze zal al blij zijn als hij straks werk heeft. Ze overweegt om haar zoon op een ander adres te laten inschrijven om een hogere basisbeurs te krijgen (€ 194,20), maar daar heeft zij geen prettig gevoel bij.
106
6. Studiefinanciering Probleem: weigering betalen ouderbijdrage Wanneer een jongere, op het MBO of hoger onderwijs studiefinanciering ontvangt, wordt ervan uitgegaan dat beide ouders bijdragen in de kosten van studie, ook indien de ouders gescheiden zijn. Om in aanmerking te komen voor een aanvullende studiebeurs dient eerst deze ouderbijdrage aangesproken te worden. Het komt echter vaak voor dat de nietverzorgende ouder weigert bij te dragen in de studiekosten. Hij kan hiertoe niet verplicht worden, maar het betekent wel dat de jongere de aanvullende beurs mis loopt. Hij wordt verondersteld een aanvullende lening aan te gaan in Groningen. Voorziening De studiefinanciering bestaat voor een Mbo-student, thuiswonend, niet verzekerd via ziekenfonds uit: 10 • een basisbeurs van € 51,66; een vast bedrag voor elke student onafhankelijk van het inkomen van de ouders; • een aanvullende beurs wanneer ouders niet of te weinig bij kunnen dragen van maximaal € 234,32; • eventueel een rentedragende lening van maximaal € 128,14 tot een maximum totaalbudget van € 414,12. Ouders zijn onderhoudsplichtig en worden verondersteld mee te betalen aan de studie van hun kinderen. Het te betalen bedrag is afhankelijk van draagkracht. Dit geldt ook voor de ex-partner, de niet-verzorgende ouder. Deze normatieve ouderlijke bijdrage wordt afgetrokken van de aanvullende beurs. Wanneer de niet-verzorgende ouder weigert te betalen, terwijl hij wel onderhoudsplichtig is, vervalt voor het kind het recht op de aanvullende beurs. Het kind kan een beroep doen op de hardheidsclausule om alsnog zijn recht op de aanvullende beurs te verwerven. Wil hij dit niet, wordt dit niet erkend, of weigert de niet-verzorgende ouder het inkomstenformulier in te vullen, dan kan de Informatiebank Groningen via de Belastingdienst nagaan wat het inkomen is van de betreffende ouder en hoeveel deze bij zou moeten dragen. Dit bepaalt dan vervolgens hoeveel extra lening het kind kan krijgen in plaats van de aanvullende beurs. Beperkingen Behalve bovenstaande regel krijgt het gezin te maken met de eerdergenoemde terugval naar een alleenstaande uitkering. (Zie regel 5). In de beperkingen dient gekeken te worden naar de totaalsituatie die nu ontstaat in het gezin. 1. Aankloppen bij familie Doordat sprake is van een bijstandsuitkering en studiefinanciering, dus twee uitkeringen van de overheid komen zowel ouder als zoon/dochter in een soort van ‘verhaalplicht’ terecht. Het kind moet voor de studie bij de niet-verzorgende ouder aankloppen en de
10
Sociaal Info Januari 2002 Elsevier bedrijfsinformatie, Den Haag, 2002
107
verzorgende ouder voor de kosten van levensonderhoud bij haar kind. Het lijkt of niemand zich nog verantwoordelijk voelt voor de ontstane situatie. Het kind draait uiteindelijk op voor de gaten die er vallen in dit systeem. Dit is altijd in het nadeel van het kind. 2. Naar de rechter Het kind dat geconfronteerd wordt met een ouder die zijn onderhoudsplicht niet nakomt en weigert mee te betalen aan de studie, kan naar de rechter stappen. Dat is een grote en zeer emotionele stap, die maar weinig kinderen willen en durven zetten. 3. Hardheidsclausule De enige weg die rest om alsnog in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs is de hardheidsclausule. Dit moet je zelf doen. De overheid heeft geen sancties om de niet-verzorgende ouder te dwingen te betalen. De weg van de hardheidsclausule is echter om emotionele redenen een zware gang voor de jongere en schept een nog grotere afstand tot de betreffende ouder. Al is het contact met de vader slecht, het op papier zetten dat je vader weigert voor jou te zorgen is extra pijnlijk. 4. Lange weg Aantonen dat de vader geen contact meer heeft leidt bovendien tot langdurige, energievretende procedures. Hier heb je ook de medewerking van derden voor nodig. Wanneer men dit gevecht al wint, zal het voor het studerende kind voor het lopende schooljaar te laat zijn. Aan het begin van het schooljaar moeten de meeste kosten gemaakt worden: collegegeld, lesgeld en geld voor boeken en leermiddelen. 5. Extra geld lenen Wanneer deze stappen tot niets leiden, wordt de jongere gedwongen om een extra lening aan te gaan. Hij/zij moet een rentedragende lening aangaan om naast de kosten van studie en eigen levensonderhoud, een verondersteld bedrag aan kostgeld te kunnen betalen. Als de niet-verzorgende ouder niet wil betalen, moet er nog eens extra geleend worden.
Denken en doen van instanties 1. Investeren in je toekomst! De regelgeving is gebaseerd op de gedachte dat jongeren dienen te investeren in hun toekomst. Dit investeren lukt misschien jongeren met rijke ouders die het geluk hebben dat de ouders bij willen dragen in de studiekosten. Ook is het eerder haalbaar voor jongeren die capaciteiten hebben om hoger onderwijs te volgen. Investeren lukt wanneer je zelfstandig kunt wonen en naast je studie een bijbaan aan kunt. Lenen van ‘Groningen’ is in zo’n situatie ook minder een bezwaar. Er is het vertrouwen dat men het later met een goedverdienende baan gemakkelijk terug kan betalen. 2. Geen rekening met startpositie kansarmere jongeren De startpositie in gezinnen met een minimuminkomen die bijvoorbeeld rond moeten komen van een uitkering, is heel anders. Economische zelfstandigheid heeft hier een hele
108
hoge prijs die alleen betaald kan worden door ‘superkinderen’ die bovennatuurlijke inspanningen verrichten. Ze gaan naar een HBO, gaan op zichzelf wonen, spannen een rechtszaak aan tegen hun vader, studeren met een hoge lening en sluiten een tijd simpelweg de ogen voor de armoede thuis. Kinderen die op één van deze vlakken minder scoren, doordat ze bijvoorbeeld sociaal niet zo sterk zijn, loyaal zijn naar thuis of minder hoog scoren op school, geen hardheidsclausule aankunnen, worden gedwongen thuis mee te gaan in de armoede. 3. Geen oog voor toekomst jongere De regelingen rond bijstandsuitkering en studiefinanciering gaan voorbij aan de sociaalemotionele gevolgen in het gezin. Argumenten zijn puur van economische aard, waarbij de overheid in geen gevallen financieel schade mag lijden. Er is geen oog voor de uitwerking die dit heeft in het gezin en de negatieve effecten voor de toekomst van deze groep jongeren. Dit geeft aan dat de overdracht van armoede en generatiearmoede bij de rijksoverheid niet of nauwelijks op de agenda staat. Juist het ‘op elkaar teruggeworpen worden’ in het gezin maakt dat jongeren ook emotioneel niet los kunnen komen van de armoede thuis. 4. Geen oog voor overleven als gezin Een kind van 18 jaar wordt in dit systeem gezien als gelijkwaardige partner van zijn ouders. Dit komt niet overeen met de ontwikkelingsfase waarin een kind van 18 zit. Ook gaat het voorbij aan de geleefde werkelijkheid in een bijstandsgezin waar loyaliteit en zorg aan de basis liggen van het jarenlang samen hebben moeten overleven. Eigen oplossingen De situatie die ontstaat kenmerkt zich doordat men geen kant op kan: er zijn in een minimagezin geen echt goede oplossingen.
A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Lenen Lenen van familie of bekenden kan leiden tot ongewilde afhankelijkheidsrelaties. Ook zijn gevallen bekend waarbij een beroep gedaan werd op particuliere fondsen. Het ‘sprokkelen’ bij anderen, het schuiven met rekeningen, de overlevingsweg zal op den duur tot schulden leiden die in tegenstelling tot de lening bij Groningen veel zwaarder belast zijn. Bijvoorbeeld bij postorderbedrijven waar een hoge rente betaald moet worden. Bovendien duurt de situatie voort, zolang zoon of dochter studeert. 2. Afhaken Een ander gevolg kan zijn dat ontmoediging ontstaat of de prijs voor het kind te hoog wordt. Hij/zij gaat vroegtijdig werken. Dit betekent –vanwege het ontbreken van een (vak)diploma– ongekwalificeerd, vaak zwaarder werk. Dit geeft een grotere kans op uitval: fysieke klachten of ontslag in slechtere tijden. Of men kiest voor een dubbele belasting van studie met een bijbaan. De uitzichtloosheid, stress en overbelasting kunnen maken dat de studie alsnog gestaakt wordt. Wanneer de zoon dan een uitkering aan-
109
vraagt of inkomen heeft uit werk, gaat weer de ‘samenwoonsituatie’ meespelen en belandt men van de regen in de drup. 3. Het moet maar zoals het kan: Er ontstaat een situatie waarin er een veel te laag gezamenlijk inkomen in het gezin is. Er wordt nog meer bezuinigd op primaire zaken als eten. Het wordt: ‘studeren met ongemakken’. De alleenstaande ouder en het kind worden beiden de dupe van de ontstane situatie. De moeder wil voor haar kind blijven zorgen, maar kan dit niet, met een uitkering voor alleenstaanden. De zoon/dochter heeft een ontoereikende studiefinanciering.
B. Overlevingspatronen 1. Angst voor kosten De angst voor geldgebrek en de angst weer met oud-zeer, de woede en teleurstellingen van vroeger geconfronteerd te worden, leiden tot ‘overlevingsgedrag’: keuzes die gedaan worden om direct geld over te houden. Men gaat brood eten om geld letterlijk uit de mond te sparen of zwart werken, soms tegen beter weten in. Als het niet toereikend is, zal men in de schulden terechtkomen. Men vlucht in ‘gaten vullen’ en hoopt het daarmee te redden. Het zal ten koste gaan van de meest primaire levenszaken als eten en kleding. 2. Geen lening aangaan Het is bekend dat in bijstandsgezinnen vaak geen gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om te lenen van Groningen. Men ervaart dit als ‘beginnen met een schuld’. Vaak zijn mensen in een armoedesituatie hier bang voor omdat men daar in het verleden mee geconfronteerd is geweest. Uit angst en omdat men geen uitweg weet, kiest men voor verkeerde, korte termijnoplossingen, terwijl lenen bij Groningen betere voorwaarden heeft. Door geen studielening aan te gaan, komt het gezin onvermijdelijk in de problemen. “Dan begint hij straks met schuld en dat vind ik oneerlijk. Ik heb niks meer met die man te maken en mijn zoon heeft ook geen contact meer. Ik vind het voor R. (zoon) geen haalbare kaart. Ik zal straks blij zijn als hij een baan heeft…Wij hebben al niks en dan nog met een schuld te beginnen.” 3. Zich zelf wegcijferen Het kind wordt voor een enorm dilemma gezet: enerzijds de loyaliteit naar thuis, anderzijds de noodzaak zijn toekomst veilig te stellen: “Ma, ik vind het heel erg, maar ik kies nu voor mezelf.” Het kan leiden tot conflicten over telefoon- of computerkosten. Ouder en kind komen tegenover elkaar te staan. De financiële en emotionele last, te vroeg zelfstandig gaan wonen, een (te) grote bijbaan, dat alles legt een enorme druk op de jongere die nog bezig is zijn (financiële) toekomst veilig te stellen. 4. Te drastische oplossing Misschien kan de zoon een bijbaan nemen, maar in het voorbeeld zal het voor de zoon al een hele opgave zijn om de opleiding af te maken. Bijverdienen naast de studie lukt
110
niet elk kind en is in een bijstandsgezin vanwege de inkomenstoets gebonden aan een maximum. Het gebeurt vaak dat zoon of dochter vroegtijdig zelfstandig gaat wonen. De basisbeurs is dan enkele honderden guldens per maand. Ook ontlast men daarmee de verzorgende ouder en soms komt het voort uit (beginnende) conflicten. Sommigen laten zich inschrijven op een ander adres, zonder daadwerkelijk te verhuizen.
C. Copingstrategieën 1. Doelgerichte actie Sommigen ouders en kinderen lukt het met veel inspanningen de weg van de hardheidsclausule te gaan en daadwerkelijk hun doel te bereiken. Hierbij geven zij wel aan dat je vroeg moet beginnen, dat de emotionele prijs hoog is en dat je er met een volgende zoon of dochter ‘gedrevener’ in wordt. Je hebt dan al een ‘voorbeeldbrief’.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Uitgangspunt van sociaal beleid dient te zijn dat kinderen ondanks de financiële situatie van hun ouders een start kunnen maken voor hun toekomst, zonder daarbij overbelast of overvraagd te worden. Bezuinigingen op de sociale zekerheid en op de studiefinanciering worden nu vooral afgewenteld op de kansarmere jongeren uit minimagezinnen. Dat is kortzichtig beleid. Juist bij kinderen uit gezinnen met lage inkomens moet de overheid met extra inzet en extra financiële middelen stimuleren dat een zo hoog mogelijk onderwijsniveau gehaald wordt. b. De wettelijke regeling die de niet-verzorgende ouder verplicht om de onderhoudsbijdrage voor de studie van zijn/haar kind te voldoen tot het 21e jaar moet geëffectueerd kunnen worden, zonder dat dit een zware en zeer emotionele last op de schouders van het kind legt. Via het aanstellen van intermediairs dient de overheid daarbij een actief beleid te voeren, buiten het kind om, om deze ouderbijdrage bij de niet-verzorgende ouder te verhalen. c. De basisbeurs, als gegarandeerd deel van de studiebeurs, dient verhoogd te worden. Het extra verdiende geld van thuiswonende studerende jongeren wordt vrij gelaten en de alleenstaande ouder wordt niet gekort. Het maximum te verdienen bedrag dient gelijkgesteld te worden aan het bedrag van niet-thuiswonende studenten. d. Laat de ouder haar alleenstaande ouderuitkering behouden tot het jongste thuiswonende kind 21 jaar is e. Voorkom dat armoede doorgegeven wordt aan de volgende generatie. Doordat er vaak sprake is van achterliggende problemen en minder mogelijkheden tot ondersteuning dan in een beter bedeeld twee-oudergezin, zal er een extra stimulans moeten zijn voor deze groep 18 + -jongeren.
111
Gemeentelijke overheid a. De gemeente kan een ‘toeslag voormalig eenoudergezin’ geven of een overbruggingstoeslag via de bijzondere bijstand. De gemeente is vrij in het bepalen van de hoogte van het bedrag. b. De gemeentelijke sociale dienst is alert op gezinssituaties waarin de ouder terugvalt op een uitkering voor alleenstaanden èn kinderen de aanvullende beurs mislopen. Zij springt hierin bij met behulp van een toeslag. c. De gemeente past geen korting toe op de uitkering van de ouder als het studerend kind bijverdiensten heeft die binnen het bedrag blijven dat vrij bijverdiend mag worden bij de studiefinanciering. Instellingen, scholen en maatschappelijke organisaties a. Het is belangrijk dat instellingen en maatschappelijke organisaties deze beperkende regel kennen en zich bewust zijn van de consequenties die dit kan hebben in het gezin en naar de toekomst van de jongere. Een Bureau Sociaal Raadslieden, maatschappelijk werk, belangenorganisatie, politieke partij, leerkracht kan zich er sterk voor maken dat de gemeente hierin een soepel beleid hanteert. Arme huishoudens a. Waar het om de toekomst van hun kinderen gaat zullen arme huishoudens zich helaas nog steeds voor moeten bereiden op ‘ook dat nog’ en ‘nou dit weer’ situaties. Bedenken dat men niet de enige is, lotgenoten zoeken en de knelpunten op papier zetten blijft nodig. Juist de concrete gezinssituaties maken duidelijk waar het in de regelgeving fout gaat. b. Niet de schuld bij jezelf zoeken, maar nagaan waarbij je hulp nodig hebt en welke hulp je kunt aanvaarden. Wat past bij je en is tegelijk goed voor de toekomst van je kind?
112
uitsluiting
113
Vera Vera is een alleenstaande ouder met drie kinderen in de leeftijd van 4, 7 en 9. Ze is drie jaar geleden gescheiden. Ze heeft een parttime baan in een winkel en sinds de scheiding krijgt ze aanvullende bijstand. Bij de afwikkeling van de scheidingsprocedure is door de rechtbank bepaald dat haar ex-man alimentatie zou betalen voor het onderhoud van de kinderen. De vader van de kinderen heeft een redelijk salaris en hij zou € 100,- per kind per maand moeten gaan betalen. Het eerste jaar ging het goed. Het bedrag werd elke maand keurig op de rekening gestort. Vera gaf dit op aan de sociale dienst en dit werd gekort op de aanvullende uitkering. Haar ex-man heeft ondertussen echter een nieuw gezin opgebouwd en de alimentatie is al meer dan een jaar steeds onregelmatiger binnengekomen. De laatste drie maanden is er niets meer betaald. Het betekent dat het gezin structureel geld mis liep. De laatste paar keer is het bedrag aangevuld door de sociale dienst als voorschot, maar wel onder de voorwaarde dat Vera zelf het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) inschakelt om de achterstallige alimentatie alsnog van de vader los te krijgen en de alimentatieprocedure weer ‘op de rails te zetten’. Haar ex-man heeft al eens laten horen dat hij ‘niet langer aan de sociale dienst wil betalen’ en probeert via zijn advocaat tot een ‘nihilbeding’ te komen. Wel geeft hij de kinderen ‘onderhands’ soms wat zakgeld, hij neemt ze mee naar een pretpark en ze hebben ook al eens een kleurentelevisie gekregen. Vera heeft het idee dat hij best kan betalen, maar dat hij er via allerlei slimme trucjes onderuit probeert te komen. Ze doet echter geen moeite de onderste steen boven te krijgen. Tenslotte maakt het voor hetgeen ze overhoudt aan besteedbaar inkomen niet uit.
114
7. Kinderalimentatie Probleem: weigering kinderalimentatie te betalen Kinderalimentatie, bijvoorbeeld een bedrag van € 200 per maand per kind van de expartner waar de alleenstaande verzorgende ouder recht op heeft, wordt in een groot aantal gevallen niet ontvangen. De vaders weigeren te betalen of betalen structureel te weinig. Men spreekt wel over ‘weigerachtige vaders’. Voorziening Ouders zijn onderhoudsplichtig tot kinderen 21 jaar zijn.Tot 18 jaar moeten zij de kosten van verzorging en opvoeding betalen, daarna hebben zij een voortgezette onderhoudsplicht. Het betekent dat ze de kosten van levensonderhoud en studie moeten betalen. Bij een scheiding moet voor de kinderalimentatie een regeling worden getroffen. Er kan onderling een bedrag afgesproken worden en de rechter bekijkt of dit bedrag naar verhouding niet te laag is. Als de ouders samen geen afspraak kunnen maken voor de minderjarige kinderen, stelt de rechter een bedrag per kind vast dat meestal maandelijks moet worden betaald. Dit is een bedrag naar draagkracht. Er kan ook later aan de rechter om een wijzigingsverzoek worden gevraagd. Bij de vaststelling van alimentatie is men verplicht een advocaat in te schakelen. De niet-verzorgende ouder betaalt elke maand het vastgestelde bedrag voor de kinderen. Beiden kunnen samen afspreken hoe de betalingen in de praktijk worden gedaan. Jaarlijks worden de alimentatiebedragen aangepast met een indexeringspercentage. In de regel ontvangt de alleenstaande ouder de kinderalimentatie zelf wanneer de ex-partner onderhoudsplichtig is. Gebeurt dit niet of onvolledig dan kan de gerechtigde ouder het LBIO, dat de inning tegen betaling over kan nemen, inschakelen. Het LBIO kan vereenvoudigd loonbeslag leggen of de deurwaarder inschakelen. Vanwege de ‘complementaire’ functie van de Abw telt de kinderalimentatie voor een bijstandsgerechtigde als inkomen. De sociale dienst vult het bedrag van de alimentatie aan tot de bijstandsnorm. De sociale dienst heeft een eigen zelfstandige verhaalsverplichting en zal op de onderhoudsplichtige ex-echtgenoot verhaal halen als dit mogelijk is, wanneer door de verzorgende ouder een bijstandsuitkering aangevraagd wordt. Zij doet dit op grond van de onderhoudsplicht als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. De verhaalzoekende gemeente hoeft zich ook niets van een eventueel nihilbeding aan te trekken. Gemeenten kunnen geheel of gedeeltelijk van verhaal afzien in geval van dringende redenen (Art. 92 Abw). Deze dringende redenen kunnen van financiële, emotionele of veiligheidsaard zijn11. Het is nu ook mogelijk dat van verhaal wordt afgezien, indien met degene op wie verhaal wordt gezocht een schuldsaneringsregeling is getroffen.
11
Noordam, F.M. De Algemene Bijstandswet in hoofdlijnen, Lelystad: Koninklijke Vermande, 1996.
115
Beperkingen 1. Vaders weigeren te betalen Bij weigerachtige vaders lukt het de gerechtigde ouder vaak niet, of maar gedeeltelijk om de kinderalimentatie tot haar beschikking te krijgen. De ouder mist dan voor het gezin een structureel deel van het inkomen. In geval van een gehele of gedeeltelijke bijstandsuitkering komt men daarmee onder het sociaal minimum terecht. 2. Periode overbruggen Het risico om tijdelijk met minder inkomen te zitten –een periode te moeten overbruggen en de onzekerheid hierover– is groot. Wanneer er geen sprake is van een bijstandsuitkering, maar er inkomen is uit huidig of eerder werk, dan mist de verzorgende ouder bij nalatigheid van de ex-partner het extra’s voor de kinderen waar men op grond van de beschikking van de rechter recht op heeft. Bovendien, wanneer de man een nieuw gezin sticht, heeft dit vermindering van de alimentatie tot gevolg voor het andere gezin. 3. Financiële onzekerheid. Er gaat soms een tijd overheen voordat er iets komt of er wordt te weinig betaald. Soms wordt een klein bedrag gegeven en volgt er weer een tijd niks. Hier kan men geen plannen op maken. Voorschotverleningen bieden in geval van een bijstandsuitkering wel soelaas, maar gaan gepaard met onzekerheid over hoogte en terugbetalen. De verzorgende ouder moet er zelf achteraan, terwijl het bestaansminimum in het geding is. De sociale dienst voelt zich niet meer verantwoordelijk wanneer er geen sprake meer is van uitkeringsgerechtigd zijn. Soms is men al financiële verplichtingen aangegaan, omdat men ervan uitgaat dat men het beter krijgt als men uit de uitkering is. 4. Emotioneel gevecht Er is strijd, kwaadheid en onmacht, soms ook schuldgevoel naar de ex-man. Doordat in deze gevallen de relatie met de ex-partner vaak slecht is, wordt het een gevecht tussen partners. De alimentatiestrijd wordt in de nabijheid van en over de hoofden van de kinderen uitgevochten. Kinderen kunnen zich hierdoor gemakkelijk schuldig gaan voelen. Vaak is de alimentatie inzet van een machtsstrijd tussen de ouders, terwijl het geld is waar de kinderen recht op hebben. 5. Alimentatie als sluitpost Vrouwen ervaren het als onrechtvaardig dat de man opnieuw kan beginnen en dat zij zelf ‘met de brokken blijft zitten’. Alimentatie vormt vaak het sluitstuk in trajecten van schuldsanering. “Ik heb dus geen alimentatie, want hij kan dat niet betalen, maar als er inderdaad de mogelijkheid van alimentatie is, dan vind ik niet dat je als vrouw zijnde daar achteraan moet, want je hebt al genoeg aan je hoofd.”
116
Denken en doen van instanties 1. Alimentatierechten ongebruikt laten Er is een aanzienlijke discrepantie tussen het aantal gevallen waarin alimentatie wordt toegewezen (in 40% van de echtscheidingsgevallen) en de rapportage van de ontvangen alimentatie (17%) 12. Het is terecht dat ex-partners een onderhoudsplicht hebben en dat van hen een bijdrage naar draagkracht wordt gevraagd. 2. Geen oog voor ongelijke positie vrouwen Vanuit het kostwinnersmodel, de scheiding van zorg binnenshuis en betaald werk buitenshuis –in veel huishoudens was tot voor kort sprake van dit traditionele model– heeft de man van oudsher meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Hij heeft meer mogelijkheden gehad om carrière te maken en zijn inkomenspositie te verbeteren. Het zou daarom redelijk zijn dat deze ongelijkheid gecorrigeerd zou worden via het moeten betalen van alimentatie. In de praktijk blijken veel mannen zich echter ‘in te dekken’ door handig boekhouden of willen de vrouwen geen alimentatie. 3. Nauwelijks inspanningen Ook de overheid in Nederland haalt niet het onderste uit de kan en ziet tot nu toe hierin te weinig noodzaak, wat blijkt uit de geringe inspanning die men doet om alimentatie te verhalen. In Nederland heeft alimentatie geen prioriteit als bron van aanvullende inkomsten. Structurele inkomsten waar de kinderen bovendien recht op hebben, worden daarmee afhankelijk gemaakt van de bereidheid van de ex-man om aan zijn onderhoudsplichten te voldoen, van de vaak verstoorde relatie tussen de partners en van de inzet van de gemeente. 4. Verantwoordelijkheid bij ouders De sociale dienst gaat ervan uit dat dit inkomen is waar men ‘in redelijkheid over kan beschikken’. Gemeenten zijn bevoegd en zien dit meestal ook wel als hun taak om in dit geval een voorschot te verlenen, maar de ouder dient dan wel zelf het LBIO in te schakelen. Het algemene overheidsbeleid is dat een ouder zelf verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de alimentatie. De sociale dienst ziet dit pas als haar taak wanneer zij zelf hierdoor gedupeerd wordt. Pas wanneer het de gerechtigde niet lukt om de alimentatie los te krijgen, zal de sociale dienst zelf verhaal gaan halen, al dan niet via de rechter. 5. Kinderen de dupe Veel vrouwen ervaren het ontvangen van alimentatie als een voortzetting van de financiële afhankelijkheid. Ook de ontvangende ouder heeft een verantwoordelijkheid, om alimentatie voor de kinderen te ontvangen. Buiten een bijstandssituatie worden de partners in een nieuwe situatie met elkaar geconfronteerd. De vraag is aan wie weigerachtige vaders en (moeders) het meest verschuldigd zijn, aan het gezin of aan de
12
Niphuis-Nell, M, Eenoudergezinnen, stiefgezinnen en uitwonende ouders. In: M.Niphuis-Nell. Sociale Atlas van de vrouw. Deel 4. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. 1997
117
gemeenschap? Feit is wel dat kinderen altijd de dupe worden, juist vanwege de onzekerheid van dit stuk basisinkomen. Daar kunnen geen plannen op gemaakt worden, zoals het aangaan van een lidmaatschap van een club. Eigen oplossingen Het hangt af van de strijdbaarheid en motivatie van de alleenstaande ouders en de ‘lange adem’ hoever zij gaan in deze strijd. Sommige ouders laten het ‘maar zitten’, anderen gaan tot op de bodem. Soms weet men dat de ex de boel oplicht, en alleen op papier niks heeft. Men doet dan alles om z’n gelijk te halen. Soms leidt het juist tot apathie of medelijden met de ex-man.
A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Nog zuiniger leven Wanneer de kinderalimentatie niet of niet op tijd betaald wordt, zal dit zich wreken aan het eind van de maand. Dan moet bezuinigd worden op eten, kleding en dagelijkse behoeften. Er wordt brood gegeten of goedkope blikgroenten in plaats van een volledige gezonde warme maaltijd. Om dit voor te zijn wordt door de moeders soms gehamsterd: men koopt houdbare groenten in.
B. Overlevingspatronen 1. Niet-gebruik Sommigen willen het geld helemaal niet, omdat ze blij zijn dat ze van de omgang met de ex-man af zijn. Ze zien van alimentatie af omdat ze de machtsstrijd beu zijn of het geld niet aan willen nemen. Alleen wanneer een verzorgende ouder niet afhankelijk is van de sociale dienst en de alimentatie vrij heeft, heeft hij/zij het extra geld van de alimentatie ook werkelijk in handen. Kinderalimentatie is in dat geval in tegenstelling tot partneralimentatie extra: er hoeft geen belasting over te worden betaald en het is niet van invloed op de hoogte van de huursubsidie. 2. Grijs circuit - fraude De vaders betalen geen alimentatie maar ‘stoppen’ af en toe de kinderen of verzorgende ouder wat toe. De vader betaalt bijvoorbeeld een televisie voor de kinderen, kleren of entree voor een pretpark. Dit wordt soms wel, soms niet in dank aanvaard door de vrouw. Wanneer hij het aan de kinderen geeft, kan het het karakter aannemen van ‘de kinderen kopen’. Soms gaat dit in de vorm van ‘onderhands’ regelen, buiten de sociale dienst om. De moeder gooit het op een akkoordje en de man geeft geld om kleding, cadeau’s of een uitstapje te betalen, want de alimentatie wordt ‘toch van de uitkering afgetrokken’. Het kan ‘zuur geld’ zijn als het met veel strijd en vechten gepaard is gegaan of wanneer het als ‘toegestopt geld’ onrechtmatig verkregen is.
118
C. Copingstrategieën 1. Ondersteuning In de gevallen dat er een goede relatie bestaat tussen de beide partners, nemen man en vrouw vaak wel beiden hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de kinderalimentatie. Vaak is dan sprake van een (parttime)baan van de vrouw en is daardoor de motivatie groter. Ook wordt naast de alimentatie wel extra geld gegeven aan de verzorgende ouder bijvoorbeeld om een lidmaatschap van een club te betalen. Omdat dit een structureel karakter heeft en niet de vorm heeft van ‘afkopen’, komt het de participatie van kinderen ten goede. Dit wordt zowel door de verzorgende ouder als door de kinderen gewaardeerd.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Belangrijk is de onderkenning van de problematiek en het inzicht dat een correcte afhandeling van de alimentatieverplichting aan de kinderen en het eenoudergezin ten goede komt. b. Alimentatie kan een structureel deel van het ‘gestapelde’ inkomen vormen voor de alleenstaande ouder, zeker in geval van parttime werk en het kan mensen daardoor onafhankelijk maken van de sociale dienst. Het is geld waar de kinderen recht op hebben. c. De rijksoverheid dient haar verantwoordelijkheid te nemen. Zij heeft een zorgplicht naar de kinderen toe en moet zich meer direct om hun welzijn bekommeren door buiten hen en de (strijd van de) partners om, de alimentatie te regelen. Zij dient daarbij optimaal de instrumenten in te zetten die zij tot haar beschikking heeft zoals loonbeslag, beslag op vermogen. d. Doel van verhaal zou moeten zijn het voorkomen dat het gezin onder de armoedegrens belandt en het scheppen van meer financiële ruimte in het eenoudergezin. e. Kinderalimentatie dient daarom niet als bestanddeel van het gezinsinkomen gezien te worden, maar moet extra zijn. Verhaal is nu een overheidsbelang en geen steuntje in de rug van het gezin. f. Wanneer ouders hun verantwoordelijkheid hierin niet nemen, dient de overheid de beschermende taak naar kinderen over te nemen en de alimentatie met alle middelen af te dwingen ongeacht of er sprake is van een uitkering in het gezin. Kinderalimentatie dient als een verworven recht voor kinderen gezien te worden waar volwassenen zich sterk voor moeten maken. Kinderalimentatie moet veel meer voorrang krijgen in de rij van schuldeisers bij een schuldsaneringsregeling. g. Voor het rechtvaardigheidsgevoel en als stukje basisinkomen voor zorgtaken van de verzorgende ouder is het belangrijk dat de overheid er alles aan doet om ervoor te zorgen dat de niet-verzorgende ouder betaalt. Gemeentelijke overheid a. De sociale dienst dient alert te zijn op situaties waarin de alimentatie niet, niet volledig of niet op tijd betaald wordt. Wanneer een gezin daardoor onder het minimum-
119
niveau belandt, moet zij tijdig een aanvulling geven, bijvoorbeeld in de vorm van een voorschot. Instellingen en maatschappelijke organisaties a. De verzorgende ouder ondersteunen en motiveren bij de pogingen om alimentatie te ontvangen. Aandacht vragen voor de duperende werking die de huidige situatie heeft voor het eenoudergezin. Arme huishoudens a. Ouders zouden beiden hun verantwoordelijkheid naar de afgesproken alimentatie moeten nemen zowel naar de kinderen als naar de uitkerende instantie toe. Geld ‘toeschuiven’ kan prettig zijn, maar dit is niet structureel en mag de alimentatie niet vervangen. De kinderen hebben recht op geld waarvoor beide ouders hun verantwoordelijkheid nemen. Het zal voor het kind bovendien de band naar de nietverzorgende ouder minder emotioneel belasten, wanneer hieraan met overheidssteun recht gedaan wordt.
120
121
Maria Maria is 55 jaar; 18 jaar geleden is ze gescheiden. In de periode dat haar kinderen klein waren, had ze een volledige bijstandsuitkering. Ze heeft altijd in een huurhuis gewoond met een huur van toen € 350 en nu € 500 en had recht op huursubsidie. Toen haar kinderen groter werden heeft ze een tijd een parttime baan gehad. Hiermee verdiende ze op een gegeven moment ongeveer € 1000 plus onregelmatigheidstoeslag. Met een belastbaar jaarinkomen van om en nabij € 18.500 zat ze rond de huursubsidiegrens. Toen zij een keer een ambtenaar op een cliëntenspreekuur vroeg of zij recht had op huursubsidie, antwoordde deze verontwaardigd: “Wat verbeeldt u zich wel, met uw inkomen?”. Een paar jaar heeft ze geen huursubsidie aangevraagd omdat ze dacht dat ze er geen recht meer op had. Achteraf bleek ze er wel recht op te hebben gehad. Ze heeft daarna een periode soms wel, soms geen huursubsidie ontvangen. Toen haar jongste zoon op kamers ging, werd ze als alleenstaande aangemerkt. Ze kwam daardoor in een andere tabel en verloor haar recht op huursubsidie. Dat kostte haar 160 euro. Nu is ze sinds een jaar volledig afgekeurd en heeft ze een lage WAO uitkering met klein pensioen samen ± € 850 netto per maand. Omdat ze zo in inkomsten achteruit is gegaan, en de huursubsidie wordt berekend op grond van het belastbare inkomen van het jaar ervoor, kan ze nu wel gebruik maken van de vangnetregeling van de gemeente.
122
8. Huursubsidie Probleem: onwetendheid over huursubsidie Nog altijd zijn er mensen die recht hebben op huursubsidie, maar dit niet aanvragen. Vaak uit onwetendheid of omdat iemand ooit gezegd heeft dat ze er geen recht op hebben. Bij verandering van woonsituatie, werksituatie en/of inkomenssituatie is het onduidelijk voor mensen of en in welke mate ze (nog) recht zullen hebben op huursubsidie of vangnetregeling. Dit geldt voor de eerste aanvaarding van werk of voor uitbreiding van uren werk, maar ook bij terugval van inkomsten. Die onzekerheid betreft ook extra inkomsten als alimentatie (partneralimenatie wordt wel, kinderalimentatie wordt niet als inkomen meegeteld). Huursubsidie is een inkomensafhankelijke regeling en de belangrijkste veroorzaker van de armoedeval. Meerderjarige kinderen kunnen ten aanzien van de huursubsidie op verschillende manieren ‘belastend’ zijn voor alleenstaande ouders. Voorziening Huursubsidie is een subjectsubsidie voor huishoudens die een te hoge huur hebben in verhouding tot hun inkomen. De subsidie wordt betaald door het ministerie van VROM en meestal verrekend met de huur. Of men in aanmerking komt voor huursubsidie hangt af van de hoogte van de huur, het inkomen en het vermogen; leeftijd en gezinssamenstelling spelen ook mee. Er wordt onderscheid gemaakt tussen eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens. Ouderen hebben aparte tabellen. De huurprijs moet liggen tussen de € 170,95 (meerpersoons < 65 jaar) en € 565,44 (VROM 1 juli 2002). Dit is de kale huur inclusief eventuele servicekosten. Voor het recht op huursubsidie voor de periode van 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 telt als peildatum 1 juli. Met het inkomen wordt het totale belastbare inkomen van alle bewoners bedoeld van het jaar 2001. Dit mag niet hoger zijn dan € 23.750,- (meerpersoonshuishoudens onder de 65 jaar). Van kinderen van 18 tot 23 jaar telt het inkomen mee vanaf € 4100,-. Bij een inkomensniveau van meer dan € 23.750 (zonder correctie inkomstenbelasting) vervalt het recht op huursubsidie. Het huursubsidiebedrag wordt vervolgens bepaald aan de hand van de ‘normhuur’, een bedrag dat aangepast is aan inkomen en gezinssamenstelling. Van normhuur tot ‘kwaliteitskortingsgrens’ (€ 307,49) wordt 100% vergoed, daarboven tot de aftoppingsgrens, 75%. Soms zal met een passendheidstoets door de gemeente gekeken worden of de woning bij de omstandigheden en de financiële situatie van de betrokkene past. Wanneer het actuele belastbare inkomen tenminste voor 20% gedaald is ten opzichte van dat van het voorgaande jaar kan men in aanmerking komen voor de Regeling bijdrage huurlasten (Rbh), een vangnetregeling. Hiermee kan men alsnog huursubsidie krijgen die past bij het lagere inkomen. Bij een groot deel van de huursubsidieontvangers wordt sinds kort een procedure van automatisch continueren toegepast voor het verlengen van de huursubsidie. De centrale doelstelling van het huur- en subsidiebeleid is betaalbaar wonen voor de lagere inkomensgroepen. (SZW 1999). De huurquotes voor huishoudens zijn de laatste jaren sterk toegenomen, vooral bij alleenstaanden en eenoudergezinnen. Woonuitgaven drukken steeds zwaarder op het budget van de sociale minima. Een gezin onder de lage inkomens grens besteedde in 1995-1996 47% aan woonlasten tegenover 35% bij een gezin
123
boven de lage inkomensgrens. Voor het gezin onder de lage inkomensgrens zakt het bestedingsaandeel huurlasten van 31 naar 26%, wanneer men huursubsidie heeft.13 Huursubsidie is een van de weinige instrumenten die vooral de laagstbetaalden bereikt en een progressief welvaartsverdelend effect heeft. Koppeling aan het prijspeil en aan de inkomstenbelasting bevestigt dit. Beperkingen 1. Verminderen of wegvallen huursubsidie Wanneer het totale belastbare inkomen in het gezin stijgt door werkaanvaarding of doordat een inwonend kind eigen inkomsten uit werk of een uitkering heeft, heeft dit gevolgen voor de hoogte van de huursubsidie. Wanneer het totale bedrag boven de inkomensgrens komt, vervalt het recht op huursubsidie. Hierdoor wordt de ouder voor het rondkomen voor een deel afhankelijk van de inkomsten van de inwonende zoon of dochter. 2. Tabel voor alleenstaanden De samenstelling van het gezin is ook op een andere manier van invloed: wanneer een ‘niet belastend kind’ met studiefinanciering als laatste vertrekt uit een eenoudergezin, gaat voor de ouder de tabel voor alleenstaanden gelden. Dit betekent dat met hetzelfde inkomen, het bedrag van de huursubsidie vermindert. De kinderen brengen echter regelmatig de weekenden thuis door en drukken daarmee op de uitgaven in het gezin. Wanneer zij weer thuis gaan wonen, versterkt dit de onzekerheid over de te ontvangen huursubsidie. 3. Huursubsidie om rond te komen In een minimagezin wordt de huursubsidie gebruikt om rond te kunnen komen. Huursubsidie vermindert in een minimagezin al gauw de huur met 40 tot 50%. Daardoor blijft de woonquote, het percentage van het inkomen dat aan woonlasten besteed moet worden, op een aanvaardbaar maximum. 4. Armoedeval Wanneer iemand werk aanvaardt, wordt het belastbare inkomen verhoogd, waardoor de huursubsidie vermindert of wegvalt. Verwervingskosten worden echter maar gedeeltelijk afgetrokken, zeker nu met het nieuwe belastingstelsel veel aftrekposten vervallen zijn. Men krijgt te maken met de armoedeval. Een minimale verbetering van het inkomen kan tot een forse verslechtering van het besteedbare inkomen leiden. 5. Te hoge huur betalen Het ontvangen van huursubsidie leidt tot een structurele verlaging van woonlasten. Globaal berekend ontvangen mensen met een laag inkomen en een ‘normale’ huurprijs
13
Priemus H, Armoede en volkshuisvesting. In: Engbersen G, Vrooman J.C, Snel E (red.). Armoede en verzorgingsstaat: vierde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1999.
124
ongeveer de helft van hun huurprijs terug. In de praktijk betekent het dat mensen met een minimuminkomen wanneer zij huursubsidie ontvangen tussen € 175 en € 225 aan huur betalen. Mensen die geheel misgrijpen op de huursubsidie of er geen gebruik van maken, betalen al snel € 350 tot € 450. 6. Niet op de hoogte zijn Het niet weten of men (nog) recht heeft of opnieuw recht heeft, maakt plannen maken in het gezin moeilijk. Onwetendheid kan ook het gebruik van de Vangnetregeling ontmoedigen. Men moet op de hoogte zijn van de Vangnetregeling wanneer men in de situatie zit dat men in belastbaar inkomen achteruit is gegaan. De huursubsidie wordt immers berekend op grond van het inkomen van het voorgaande jaar. “…plus…op dat moment kreeg ik geen huursubsidie meer omdat ik toen ook in een andere tabel viel. En dat heeft me bij elkaar 500 gulden in de maand gekost. Ik word er nog beroerd van als ik dat zo vertel. Ik vind dat zo, zo bitter. Ik denk, verdorie. Ik heb mijn kinderen tot fatsoenlijke burgers opgevoed, ze hebben alledrie een baan en hebben gestudeerd en moet je kijken wat er bij mij overblijft? Helemaal niks.”
Denken en doen van instanties 1. Instrument van volkshuisvestingsbeleid Huursubsidie wordt gezien als een instrument van volkshuisvestingsbeleid en niet van inkomenspolitiek of armoedebeleid. Mede daardoor is het gebruik maken van huursubsidie door minimagezinnen niet stigmatiserend. Dit werkt in het voordeel van een optimaal gebruik. In de praktijk van het minimagezin is huursubsidie wel degelijk een noodzaak om überhaupt rond te kunnen komen. 2. Uitgangspunt is woonsituatie Uitgangspunt is het gezamenlijke belastbare inkomen van de bewoners. Hierbij worden gezinsrelaties (ouder en kind), armoedeverleden, onzeker werk en leeftijd van inwonende kinderen niet in acht genomen. Dit maakt huursubsidie als instrument van armoedebeleid niet geschikt. In de uitwerking naar het armoedegezin heeft de huursubsidie echter deze functie wel. 3. Hogere huurprijzen tolereren Door steeds hogere huurprijzen toe te staan en hier tegenover een navenante verhoging van de huursubsidie te zetten, maakt de overheid een steeds groter structureel deel van het inkomen van arme gezinnen onderhevig aan het risico van niet-gebruik. Bovendien blijft huursubsidie afhankelijk van politieke wil en besluitvorming en door de open eindfinanciering zal het steeds afwachten zijn of de huursubsidie in zijn huidige vorm betaalbaar kan blijven.
125
Eigen oplossingen A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Lenen, schulden maken Geen gebruik terwijl er wel recht is, kan een belangrijke oorzaak zijn van tekorten en problematische schulden. Juist omdat het een maandelijkse, structurele en gegarandeerde vermindering van de vaste lasten is. Ditzelfde geldt voor de Vangnetregeling. Niet-gebruik heeft maandelijks terugkerende te hoge lasten tot gevolg en dit heeft gevolgen voor het rond kunnen komen. 2. Berekenend gedrag Doordat de huursubsidie op een structurele manier het rondkomen bevordert, brengt dit voor een armoedegezin terecht ‘berekenend’ gedrag met zich mee. Ten minste zal men de consequenties voor de huursubsidie meenemen in de keuzes die men maakt. Het ‘maximaal profijt zoeken’ wordt echter bemoeilijkt doordat drie factoren in het plaatje medebepalend zijn: inkomen, huur en gezinssamenstelling.
B. Overlevingsgedrag 1. Angst voor kosten: angst voor terugval van inkomen Het wegvallen van de huursubsidie hangt als een dreiging boven elke stap die men zet op de weg naar een grotere zelfstandigheid van ouders of kinderen. Dit kan een belemmerend effect hebben op werkaanvaarding of zelfstandig wonen. Wanneer men teveel huursubsidie heeft ontvangen, moet het teveel ontvangen geld terugbetaald worden. Terugbetalen is in een minimagezin geen haalbare kaart, omdat er geen reserves zijn en men dan onvermijdelijk onder de armoedegrens belandt. 2. Niet-gebruik Veel mensen die recht hebben op huursubsidie vragen dit niet aan. Dit kan zijn uit onwetendheid of omdat iemand ooit gezegd heeft dat ze daar geen recht op hebben. De woonsituatie, financiële situatie of regelgeving kan veranderd zijn: lager inkomen of verdienende kinderen die het huis uit zijn. Men dient daarom wel steeds opnieuw te informeren. Sommigen vragen het om principiële redenen niet aan of omdat ze hun hand niet op willen houden. Ook is niet iedereen op de hoogte van de gewijzigde regelgeving, van de Vangnetregeling en van de bijzondere bijstand (woonkostentoeslag).
C. Copingstrategieën 1. Informatie zoeken Sommige ouders stellen zich steeds goed op de hoogte van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor huursubsidie. Deze zijn ook op het Internet te vinden. Zij kunnen daarmee globaal schatten wat een gewijzigde situatie voor de huursubsidie betekent.
126
Hiermee maken ze zich minder afhankelijk van de informatie van een consulent en kunnen ze gemakkelijker plannen.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Wat betreft de huursubsidie dient het rijk uit te gaan van (meer) glijdende huursubsidietabellen die voorkomen dat mensen die vanuit een uitkering uitstromen naar laagbetaald werk, mensen die een parttimebaan met hoge verwervingskosten hebben, die verhuizen of wiens gezinssituatie verandert, een ‘armoedeval’ maken doordat de huursubsidie in verhouding te sterk vermindert of wegvalt. b. Huursubsidie is een ‘open eind’ financiering en is daarmee kwetsbaar wanneer het economisch minder goed gaat. De politiek zal moeten erkennen dat huursubsidie voor minimagezinnen een onontbeerlijk bestanddeel van hun inkomen uitmaakt en dat met het ontbreken ervan het woonaandeel in de bestedingen te hoog wordt wat onvermijdelijk zal leiden tot schulden. Gemeentelijke overheid a. De gemeente geeft middels pro-actief beleid maximale bekendheid aan de mogelijkheden die huursubsidie biedt, met name wijziging van woon-, werk- en gezinsomstandigheden. b. Juist omdat het in minimagezinnen als een stuk vast inkomen wordt gezien, is het zo belangrijk dat er goede voorlichting en een laagdrempelige uitvoering is, waarbij consulenten alles moeten doen om dit stuk zekerheid aan het gezin te geven. c. Ook nu de gemeente een minder bemiddelende rol krijgt in de uitvoering, zal voorlichting over huursubsidie en vangnetregeling vast onderdeel moeten blijven van armoedebeleid. d. De gemeente biedt financiële ondersteuning op maat met de vangnetregeling en woonkostentoeslag. e. De totale woon- en inkomenssituatie kan hierbij uitgangspunt te zijn. Alert zijn op ‘dubbel getroffenen’, wanneer het jongste kind 18 jaar wordt en de alleenstaande ouderuitkering omgezet wordt in een uitkering voor alleenstaanden waarbij tegelijkertijd de huursubsidie flink daalt doordat men in een andere berekeningstabel komt. f. De gemeente kan (blijven) adviseren bij het invullen van de benodigde formulieren of daar iemand speciaal mee belasten. Instellingen en maatschappelijke organisaties a. Belangenorganisaties en hulpverleners zijn op de hoogte en wijzen pro-actief op bestaande regelingen. b. Zij kunnen met de betrokkene een berekening maken over de te ontvangen huursubsidie of gemeentelijke vergoeding.
127
Arme gezinnen a. Betrokkenen zouden meer inzicht in hun recht op en de hoogte van de huursubsidie moeten hebben. Dit voorkomt onzekerheid, tegenvallers en ontmoediging en stimuleert een goede budgettering. b. Blijven informeren ook naar compenserende maatregelen van de gemeente wanneer de woon-werk- en/of gezinsomstandigheden gewijzigd zijn. c. Niet-gebruik vanwege principiële redenen of omdat men de wegen niet kent, heeft onvermijdelijke en onverantwoord grote gevolgen voor het maandelijkse netto te besteden inkomen. d. Vooral ouderen, allochtonen en niet-uitkeringsgerechtigden met een laag inkomen, dienen goed geïnformeerd te zijn over hun recht op huursubsidie en de noodzaak van deze voorziening om de alsmaar stijgende woonkosten te compenseren.
de euro doet je de das om
128
dan had mijn moeder een som in haar hoofd
129
Gertie Gertie is een alleenstaande moeder die de zorg heeft over haar twee dochters van 14 en 16 jaar. Ze is twee jaar geleden gescheiden. Ze heeft alleen lagere school gedaan; het is haar niet gelukt een voortgezette opleiding af te maken. Vroeger heeft ze als bejaardenhulp gewerkt. Om opnieuw in deze richting te gaan werken, zou ze een cursus moeten doen. Dat zag ze naast gezin, werk en zorg voor de kinderen toen niet zitten. Gertie heeft vanaf de scheiding een bijstandsuitkering ontvangen. Nu heeft ze een ID-baan als conciërge voor 36 uur op een basisschool. Ze komt daarmee netto uit op ruim € 900 per maand, 14 euro meer dan de uitkering. Ze ontvangt geen kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en weet nog niet of ze minder huursubsidie gaat ontvangen. Ze denkt dat ze niet meer in aanmerking komt voor de gemeentelijke witgoedregeling en het declaratiefonds. Ze heeft gedurende nog twee jaar een schuldenlast aan de gemeente van ruim € 45 per maand voor inrichtingskosten. Voor de kinderalimentatie heeft ze een incassobureau ingeschakeld. Ze rijdt een oud autootje om naar haar werk te kunnen. Ze komt elke maand tekort en moet het met het vakantiegeld weer wat ‘bijtrekken’. Haar oudste dochter wil dwarsfluit spelen bij de harmonie en haar jongste dochter wil op aerobics. Daar is geen geld voor. Om dit toch mogelijk te maken, besluit ze naast haar werk een poetsbaantje te nemen op zaterdag. Ze ziet er tegenop want dan zijn haar dochters weer een halve dag langer alleen thuis en ‘s avonds moet ze vaak nog het huishoudelijke werk doen.
130
9. Arbeid en armoede Probleem: betaald werk neemt armoede niet weg Mensen die na een uitkering een laagbetaalde parttimebaan of gesubsidieerde baan aanvaarden, ervaren dat ze er netto nauwelijks op vooruit gaan. Inkomensafhankelijke regelingen of minimavoorzieningen, bedoeld om het rondkomen te bevorderen, vallen weg of verminderen. Bovendien zijn er de verwervingskosten en kosten van representatie, vervoer en eventueel kinderopvang. Mensen die betaald werk gaan doen komen daardoor netto gelijk of lager uit dan met een uitkering. Bovendien is er weinig perspectief om uit de armoede te komen. Dat maakt het ook voor vrouwen die een periode volledig vrijgemaakt hebben om voor hun kinderen te zorgen extra wrang. Ze hebben het idee dat ze afgestraft worden. Het gevolg is hoe dan ook dat de vrouwen teleurgesteld zijn. Was er aanvankelijk weer perspectief, waar men naartoe werkte, nu ervaart men dat men niet uit die armoedecirkel komt. Een ander gevolg is dat de kinderen minder begrip hebben voor de armoedesituatie. Moeder heeft toch werk? Het zou toch beter gaan? Juist in de moeilijke leeftijd kan dit gemakkelijk tot spanningen in het gezin leiden. Er is vaak sprake van overbelasting van deze vrouwen, die vaak al jaren zichzelf weggecijferd hebben voor de kinderen en de nodige stress ondervonden door de scheiding en de armoedesituatie. Meestal durft men niet toe te geven dat het werk (te) zwaar is en dat men nog steeds in armoede leeft. De gemeente heeft zich ingespannen voor deze baan en eigenlijk is het ook wel weer leuk om te werken. Tenslotte moeten deze vrouwen door drukte veel van hun contacten die ze hadden toen ze in de bijstand zaten (lotgenoten) inleveren. Het brengt het gevaar van sociaal isolement met zich mee. Voorziening Een ID-baan (In- en Doorstroombaan) is bedoeld voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Ze moeten ten minste een jaar werkloos zijn en een uitkering ontvangen om hiervoor in aanmerking te komen. ID- banen worden gesubsidieerd door de overheid en worden bij voorkeur gecreëerd in onderwijs, zorg of toezicht. De bedoeling is dat men na enkele jaren doorstroomt naar een reguliere baan. Een gesubsidieerde baan wordt in de regel gesteld op 32 uur en de beloning bedraagt het eerste jaar maximaal het wettelijk minimumloon en daarna maximaal 130% van het wettelijk minimumloon. In geval van doorstroom mag dit oplopen tot 150%, maar dat vergoedt het rijk niet meer.
Beperkingen 1. Minimuminkomen De belemmering zit in het feit dat men als ID-er niet meer dan het minimumloon kan verdienen en per saldo nauwelijks meer aan besteedbaar inkomen heeft dan met een bijstandsuitkering.
131
2. Armoedeval: gemis voorzieningen Door een inkomen op of net boven het wettelijk minimumloon, krijgt men te maken met de armoedeval: voorzieningen die inkomensgerelateerd zijn, verminderen of vallen weg. Dat gaat om huursubsidie of voorzieningen in het kader van gemeentelijk minimabeleid zoals kwijtschelding van lasten of fonds duurzame goederen. Vaak hanteren gemeenten een bovengrens van 105, 110 of 120% van de, bij de betreffende categorie behorende bijstandsnorm, voor deze voorzieningen. In het geval van het minimumloon zit men als alleenstaande ouder daar al snel boven. Uit onderzoek is bekend dat bij de overstap van een bijstandsuitkering naar een baan op het minimumniveau (WML) een inkomensverbetering optreedt van netto 1 procent.14 3. Armoedeval: representatie en tijdgebrek In tegenstelling tot de situatie dat men thuis was, moeten nu extra kosten gemaakt worden voor representatie. De bijstandsvrouw die thuis nog genoegen nam met tweedehands kleding en vaak hetzelfde droeg, is nu gedwongen zich toch enigszins te kleden naar de maatstaven van het team waarin ze werkt. Soms komt daar beroepskleding bij. Er is een auto, een goede fiets of geld voor openbaar vervoer nodig. Een (oude) auto rijden is een heel zware aanslag op het minimumbudget. Kon de vrouw eerst nog op koopjes uit gaan voor eten, kleding en huisraad en had ze tijd om zelf een fiets te repareren, deze besparende activiteiten vallen weg wanneer een betaalde baan met zorg thuis gecombineerd moet worden. 4. Geen premie Er werd eerder door gemeenten een uitstroompremie verstrekt die nu vervangen is door een landelijke belastingmaatregel. Deze toetredingskorting van ± € 550 om de eerste kosten op te vangen en om tegemoet te komen aan de armoedeval, geldt niet voor gesubsidieerde banen. 5. Geen doorstroming In de collectieve sector zijn nauwelijks doorstroommogelijkheden naar een reguliere baan. Ook is de gesubsidieerde baan aan een maximum aantal uren gebonden. Dat wil zeggen dat men op of net boven het wettelijk minimumloon blijft ‘hangen’. De vaak lage opleiding biedt geen uitzicht op het verkrijgen van een beter betaalde baan. 6. Combinatie zorgtaken De combinatie van betaald werk buitenshuis en zorgarbeid met bovendien het alleenstaande ouderschap vormt een hoge belasting en leidt tot een verhoogd risico op ziekte en arbeidsongeschiktheid. De prioriteit voor de opvoeding blijft groot mede doordat de kinderen, die nu vaak in de puberteit zijn, al eerder met problemen zijn geconfronteerd. Het verhoogt de kans door zorgcalamiteiten die men alleen moet opvangen, afwezig te
14
Derksen W. De armoedeval. In: Engbersen G, Vrooman J.C, Snel E (red.). Balans van het armoedebeleid vijfde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2000.
132
moeten zijn van het werk. Hierin kan ook een mogelijk problematisch verleden van schulden en scheiding doorwerken. 7. Opvoeding voor alles Het belangrijkste voor veel van deze alleenstaande moeders is dat zij slagen in het moederschap. Hiervoor hadden ze alles opzij gezet, dit is de manier waarop ze zich profileren en het is voor hun identiteit belangrijk. Ze beschrijven het slagen van hun moederschap zelf vaak als compensatie voor het mislukken van andere zaken in hun leven: huwelijk, carrière en financiële situatie. Dit geeft een extra druk. 8. Zich geen raad weten met de kinderen Doordat vrouwen op deze manier overvraagd worden en er nog steeds sprake is van armoede, is er juist op het moment dat de kinderen op het voortgezet onderwijs zitten een wankele zorgbasis thuis met alle risico’s van dien. De kinderen hebben vaak hun prijs voor de armoede al betaald. Nu worden ze extra op de proef gesteld. Het ontbreken van buitenschoolse opvang voor deze groep maakt dat deze pubers aan hun lot worden overgelaten. “Ik kon mijn kinderen wel naar het kinderdagverblijf laten gaan, maar hoe moet je dat combineren? Hoe komen zij van school op een kinderdagverblijf? Wie doet dat? Ik kan me dat niet voorstellen. Ik wil mijn kinderen dat ook besparen, dat van ‘hot naar haar gesjees’. Want ook als ze ziek waren of een ouderochtend of zo… ik kon niks meemaken op school.” 9. Ontmoedigd raken, depressief zijn De combinatie van de ‘hoge prijs’ voor werk en daartegenover het lage inkomen en weer de armoede, ontmoedigt mensen. Het geeft hen het gevoel dat ze ‘er nooit uitkomen’ en dat het niet eerlijk is. Het werken en niet meer afhankelijk zijn van een uitkering vinden ze vaak wel prettig. 10. Geen ondersteuning De omgeving denkt dat de armoede is opgelost. Men wil mensen met ondersteuning (tweedehands kleding) niet in verlegenheid brengen. De sociale dienst is het zicht op de mensen kwijt en kan niet signaleren waar de armoede doorwerkt. Begeleiding vindt in het geval van een ID-baan plaats via arbeidsbureau of trajectbureau.
Denken en doen van instanties 1. Betaald werk nummer één Werk, werk, werk was en is nog steeds het motto van de opeenvolgende kabinetten. Hiermee wordt eenzijdig de nadruk gelegd op betaald werk buitenshuis. Het belang van zorg, zeker in eenoudergezinnen, wordt structureel onderschat en ondergewaardeerd. Vooral laagopgeleide vrouwen zijn tijdens hun huwelijk vaak thuisgebleven om voor hun kinderen te zorgen. Na de scheiding bleven zij thuis omdat ze prioriteit gaven
133
aan het opvoeden van de kinderen, vaak ook omdat de kinderen ‘al zoveel meegemaakt hadden’. 2. Alleen uitstroom telt Bij de uitvoering van de sociale zekerheid wordt steeds exclusiever nadruk gelegd op het aantal mensen dat uitstroomt uit de bijstand. Daar zijn ook alle inspanningen op gericht. Daarmee is er te weinig oog voor de hoge prijs die mensen betalen en voor het voortbestaan van de armoedesituatie. 3. Armoedeval als motivatieprobleem De armoedeval wordt door de overheid vooral als een belemmering gezien voor werkaanvaarding. Het zou de prikkel wegnemen om te gaan werken omdat men er met betaald werk financieel niet op vooruit zou gaan. Dit gaat uit van een mensbeeld van mensen die niet willen werken. De realiteit leert dat mensen wel willen werken, maar dat er extra voorwaarden geschapen moeten worden, omdat de armoede en de zorgsituatie de aansluiting bemoeilijkten. 4. Vrijstelling sollicitatieplicht als ‘gunst’ Vrijstelling van sollicitatieplicht en het recht op volledige of gedeeltelijke bijstand wordt door de gemeente als een gunst gezien. Dit is tegelijkertijd de valkuil voor vrouwen met weinig opleiding. Tijdens de uitkeringsperiode worden ze aan hun lot overgelaten, terwijl deze periode bij uitstek een kans is om vrouwen voor te bereiden op een baan buitenshuis. Dit kan door studie of vrijwilligerswerk dat past bij hun mogelijkheden en interesses. Ze komen dan veel beter toegerust op de arbeidsmarkt.
Eigen oplossingen A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Afhaken Door overbelasting lukt het vrouwen soms niet de nieuwe baan met zorg en het geringe inkomen te combineren. Zij worden ziek of haken op den duur af en komen in de WAO terecht of opnieuw in de bijstand.
B. Overlevingspatronen 1. Angst Er is bij veel alleenstaande ouders een extreme angst om de kinderen alleen te laten. Ook zijn veel ouders in deze groep bovenmatig bang dat hun kinderen iets overkomt. Dit weerhoudt hen ervan hun kinderen bij een vreemde oppas of een kinderdagopvang onder te brengen. Het beperkt hen in de mogelijkheden passend werk te vinden. De veranderde situatie versterkt ook de onzekerheid of men nog rechten heeft en welke.
134
2. Te drastische maatregelen De vrouwen willen het in hun nieuwe werkkring heel goed doen. Ze werken zich ‘over de kop’ om niet af te hoeven haken. Ze verwaarlozen het huishouden ervoor als het nodig is. Door oververmoeidheid komt het ook voor dat er fouten gemaakt worden in het werk. 3. Geen steun aanvaarden Het tegenstrijdige is dat deze vrouwen dolblij zijn dat ze van de sociale dienst af zijn, terwijl ze daar financieel eigenlijk nog een beroep op zouden moeten kunnen doen. Aankloppen bij de gemeente is echter het laatste wat ze willen, want dit wordt als een nederlaag beschouwd. Het wegvallen van de sociale contacten doordat daar geen tijd meer voor is, maakt dat zij hun strijd nog meer alleen moeten voeren. Mensen die jaren in armoede hebben verkeerd zijn zo ‘wars’ geworden van hulp dat ze denken het zelf allemaal wel uit te kunnen zoeken; ze kiezen eerder voor overleving dan om te zien naar goede hulp. 4. Grijs circuit De vrouwen zitten gevangen in een cirkel van armoede en komen (noodgedwongen) tot soms onhoudbare oplossingen. De kinderen, vaak van middelbare schoolleeftijd, stellen hoge eisen aan het gezinsinkomen. Vrouwen kiezen soms –naast hun baan- voor een poetsbaantje in de avonduren of op zaterdag. Met dit geld kunnen de kinderen net wel meedoen met uitstapjes op school of deelnemen aan een club.
C. Copingstrategieën 1. Doelgerichte actie Copingstrategieën zijn beperkt. Een mogelijkheid die vrouwen hebben is hun wensen ten aanzien van het combineren van zorg en inkomen duidelijk maken aan de sociale dienst. Soms lukt het hiermee een passende baan te krijgen, met flexibele werktijden. Hoe ouder de kinderen worden, hoe minder begrip en medewerking er is. Wanneer de kinderen bijvoorbeeld onder de 12 jaar zijn, kan een vrijstellingsregeling gelden en gaan vrouwen er financieel op vooruit. Door de sollicitatieplicht worden de copingstrategieën van vrouwen meer ingeperkt.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. Er dienen voor uitstromende alleenstaande ouders voldoende voorwaarden geschapen te worden om de combinatie met de zorg in het gezin aan te kunnen. Werk moet bovendien lonen. b. Zorgen voor jonge kinderen moet beloond worden met zowel zorggeld als met een goed scholingstraject om daarna goed toegerust de arbeidsmarkt op te kunnen. Alleenstaande ouders met kinderen van 5 tot 16 jaar zouden ter overbrugging een gedeeltelijke sollicitatieplicht moeten hebben. Hun inkomen wordt dan aangevuld met zorggeld of een uitkering en een vrijlating.
135
c. Uitstromers met een gesubsidieerde baan zouden dezelfde rechten op een uitstroompremie of belastingaftrek moeten hebben als mensen die uitstromen in een reguliere baan. Gemeentelijke overheid a. Het gegeven dat vrouwen als eerste prioriteit blijven houden hun kinderen ‘goed af te leveren aan de maatschappij’ dient vanuit het oogpunt van toekomstkansen voor kinderen en in het belang van het gezin, onderkend en gewaardeerd te worden. Het activeringsbeleid ten aanzien van deze groep dient dit als uitgangspunt te nemen. Waar nodig dienen extra faciliteiten ingezet te worden. b. Vrouwen met een gesubsidieerde of laagbetaalde, tijdelijke baan moeten minder aan hun lot overgelaten worden om te voorkomen dat ze in de armoede blijven of opnieuw in de armoede belanden. De gemeenten dienen het mechanisme te onderkennen dat ex-uitkeringsgerechtigden zich eerder zullen wenden tot vaak belastende overlevingsstrategieën dan dat ze weer ‘aankloppen’ bij de sociale dienst. c. Gesubsidieerd werk voor alleenstaande ouders moet gepaard gaan met een zorgtraject waarbij financiële tegemoetkomingen en begeleiding, scholing en doorstroming naar regulier werk geboden wordt. Juist in deze fase moet naar de totaalsituatie gekeken worden: is er opvang nodig, moeten reiskosten vergoed worden, moeten die voorgeschoten worden, kan men het werk aan, is er extra scholing nodig? d. De CWI’s dienen door middel van registratie inzicht te verkrijgen in mogelijke knelpunten bij uitstroom. Instromers in de bijstand zouden gecheckt moeten worden op eerdere mislukte arbeidservaringen. Er dient ondersteuning op maat geboden te worden. Gesubsidieerd werk dient minimaal na 2 jaar omgezet te worden in een reguliere baan. Instellingen en organisaties a. Organisaties als vrijwilligerscentrales en scholen erkennen de noodzaak van aangepast vrijwilligerswerk vanwege de extra hindernissen die het alleenstaande oudergezin in armoede kent. Zij hebben hier begrip voor en ondersteunen de kwaliteiten van vrouwen. b. Belangenorganisaties als Evagroepen en Comités Vrouwen en de Bijstand pleiten niet alleen voor waardering van zorgarbeid, maar zoeken ook naar wegen om een vloeiender arbeidsinpassing mogelijk te maken. Dit met het oog op een blijvende uitstroom uit de armoede en perspectief op een goede oudedagsvoorziening. Arme gezinnen a. Alleenstaande ouders zullen, mits er erkenning en waardering is voor de wens en noodzaak zelf voor hun kinderen te zorgen, reëel moeten kijken naar mogelijkheden van betaald werk voor de tijd na de zorgperiode om te voorkomen dat ze door gebrek aan opleiding en ervaring dan de boot missen en in de armoede blijven hangen. b. Het meewerken aan een uitstroom- of nazorgtraject, inclusief een financiële afbouw van inkomensondersteunende voorzieningen, vergroot de slaagkansen van een betaalde baan en de mogelijkheden om met het gezin uit de armoede te komen.
136
137
Ellie Ellie heeft met twee kinderen van 5 en 7 jaar. Ze is twee jaar geleden gescheiden. Ze werkt acht uur als zelfstandige (bedrijfje aan huis) en krijgt daarnaast aanvullend bijstand voor zelfstandigen (Bbz) van de gemeente. Via KLIQ komt ze voor 32 uur in loondienst bij een uitgeverij en houdt daarnaast haar bedrijfje aan, wat ze langzaamaan uit wil breiden. Na een jaar ontstaat er een arbeidsconflict, ze wordt ziek en haar contract wordt niet verlengd. Bovendien wordt haar de laatste maand maar een half salaris uitbetaald. Ook blijkt ze niet ziek gemeld te zijn en wordt haar werkweigering verweten. Hierdoor heeft ze zich te laat ingeschreven bij het arbeidsbureau en zou ze sowieso een sanctie krijgen op haar WWuitkering. Het GAK stuurt haar vervolgens daarom toch weer terug naar de gemeente voor een Bbz-uitkering, want ze zou toch aanvullende bijstand nodig hebben. De aanvraag voor Bbz wordt in behandeling genomen en in eerste instantie goedgekeurd, maar later afgewezen met het argument dat ze toch WW moet aanvragen omdat ze zich door haar baan op loondienst en niet op haar bedrijfje heeft gericht. Ze wordt teruggestuurd naar het GAK. Ze krijgt nu ook geen voorschot meer van de gemeente. Hiervoor moet ze eerst weer ‘de hele WW-molen in’ zoals ze zelf zegt. Ze zit nu sinds twee maanden nagenoeg zonder inkomsten. Ze klopt uiteindelijk aan bij de burgemeester.
138
10. Inkomensbreuk Probleem: stagnatie van inkomen bij situatiewijziging Wanneer voor het eerst een uitkering aangevraagd wordt, bij de overgang van loon naar uitkering of de overgang van de ene naar de andere uitkering, komt het nogal eens voor dat mensen ‘zonder geld’ komen te zitten. Aan de beslissing over het verlenen van bijstand of een andere uitkering gaat altijd een onderzoek vooraf. Nagegaan moet worden of aan alle voorwaarden is voldaan en of de gegevens juist en volledig zijn. Wanneer gegevens ontbreken of wanneer een aanvraag bewerkelijk is, kan hier veel tijd overheen gaan. Is er eenmaal positief beslist, dan duurt het meestal nog enige tijd voordat de eerste betaling is ontvangen. Zo’n situatie van de overgang van de ene regeling naar de andere, van de ene situatie naar de andere, kan ingrijpende gevolgen hebben. In onzekerheid verkeren De onzekere situatie geeft veel stress. Men durft niets af te spreken omdat men niet weet of en wanneer het voorschot komt. Mensen zijn, wanneer het voorschot beloofd is, soms wel enige dagen alleen maar bezig met overleven en hopen dat het geld er is. Ze kunnen niets doen om dit te versnellen. Ze lopen soms enkele malen per dag naar de pinautomaat om te kijken of er geld op staat, of denken dat het er is en staan in de supermarkt ‘voor schut’. Ondergaan In het licht van ‘stille armoede’ schaamt men zich toch vaak. Het gevoel je hand op te moeten houden en de trage regelgeving versterkt dit alleen nog maar. Situaties als deze vreten aan mensen: ze vergen het uiterste, zeker wanneer men de verantwoording heeft voor een gezin. Jaren later kunnen zij soms nog de vernedering en de onmacht verwoorden die zij in die periode gevoeld hebben. Vogelvrij De ouder wordt van de ene instantie naar de andere gestuurd en daarmee als het ware ‘vogelvrij’ verklaard. Omdat niet duidelijk is welke instantie uiteindelijk verantwoordelijk is en òf men recht heeft op een uitkering, staat men hierin vrij machteloos en is men afhankelijk van de goodwill van de gemeente. Onbetrouwbaar Als door een uitkerende instantie de toezegging voor een uitkering, later weer wordt ingetrokken, geeft dit een extra probleem. De vrouw kan een schuldeiser verzekerd hebben dat het geld op die datum komt en kan dit niet nakomen. Zo krijgt ze de naam onbetrouwbaar te zijn en dat kan in een volgende noodsituatie betekenen dat ze niet geholpen wordt. Dit alles heeft een fnuikende werking op het zelfvertrouwen van mensen en kost hen erg veel energie.
139
Voorziening De termijn binnen welke een beslissing op de aanvraag voor een uitkering moet zijn genomen is acht weken. Gaat het om een aanvraag voor een zelfstandige, dan is dit dertien weken en deze termijn kan nog worden verlengd. Wanneer de financiële nood van de betrokkene hoog is kan door de instanties een voorschot gegeven worden. B&W zijn bevoegd dit te doen, maar zijn dit niet verplicht. Het houdt namelijk een zeker risico in, wanneer achteraf blijkt dat geen recht op bijstand bestaat en het voorschot niet terugbetaald kan worden. ‘Het is voldoende’ zegt de wet ‘dat de noodzaak van bijstandsverlening aannemelijk is’ (Art. 74 Abw).15 Een voorschot wordt doorgaans verstrekt, omdat de betrokkene niet over voldoende middelen beschikt om de eerste periode te overbruggen. Voorschotten worden als renteloze lening verstrekt. Later wordt het voorschot verrekend met de uitkering.
Beperkingen 1. Inkomensbreuk Een ‘inkomensbreuk’ ontstaat wanneer men voor het eerst een uitkering aanvraagt na een scheiding. Eveneens is dit het geval wanneer men los/vast werk heeft met wisselende inkomsten. Er is dan soms wel, soms geen aanvullende bijstand of WW nodig. Het risico op een inkomensbreuk is er ook bij verwijtbaar ontslag. Ten slotte kan een ‘geldloos gat’ ontstaan bij nabetalingen die in het jaar daarna gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de huursubsidie of kwijtschelding. “Je moet eerst die molen weer in bij de WW voordat ze iets kunnen doen. Algemeen welzijn zegt; ‘Ik snap helemaal uw situatie, ik heb er alle begrip voor. U valt tussen wal en schip’. Maar ja… daar heb je zo weinig aan.” 2. Geldnood Er kan gemakkelijk een situatie ontstaan waarbij er totaal geen geld meer in huis is. Dit raakt aan de bestaanszekerheid: boodschappen voor de dagelijkse maaltijden, geld voor de bus. In een gezin met een minimaal inkomen mag niets mis gaan: vaak wordt het einde van de maand al niet gehaald, dus elke obstructie betekent acute nood. Rekeningen van huur, gas, telefoon, school, blijven liggen met als mogelijke gevolgen uitsluiting, afsluiting of uitzetting. Niemand neemt de kosten van de deurwaarder voor zijn rekening. 3. Wie is verantwoordelijk? Niet altijd is duidelijk of er recht is op een uitkering en wie de uitkerende instantie zal zijn. Cliënten kunnen dan een tijd heen en weer gestuurd worden van de ene instantie naar de andere, ook voor een voorschot. In het voorbeeld van Ellie was dat het geval. Omdat sprake was van een eigen bedrijfje èn van werken in loondienst, wordt de bal
15
Noordam, F.M. De Algemene Bijstandswet in hoofdlijnen, Lelystad: Koninklijke Vermande, 1996.
140
naar de andere partij toegespeeld waarbij de cliënt de dupe wordt. De vraag is wie als laatste verantwoordelijkheid neemt voor de bestaanszekerheid van het gezin. In dit geval belandt de moeder tussen wal en schip. 4. Rechtmatigheidtoets Iemand moet om een voorschot te krijgen aantonen niet meer in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en de benodigde stukken overleggen voor de rechtmatigheidtoets. De bijstand zal voor een voorschot ook eerst wijzen op de eventuele voorliggende voorziening, zoals in dit geval de uitvoeringsinstantie UWV. Het recht op een uitkering kan betwist worden wanneer er sprake is van verwijtbaar ontslag. 5. Beperkingen voorschot Een beperking van voorschotverstrekking is ook dat op het moment dat de beslissing op bijstand bekend is gemaakt en uiterlijk na de beslistermijn, geen voorschot meer kan worden verleend. Ook over de beslistermijn van een voorschot en de hoogte ervan staat niets geschreven in de bijstandswet. Hier wordt uitgegaan van redelijkheid.
Denken en doen van instanties Uitkering als gunst Een uitkering wordt nog teveel gezien als iets waar je dankbaar voor moet zijn. In die zin kan het gemakkelijk als machtsmiddel ingezet worden vanuit het idee: “wie niet werkt zal niet eten”. De diverse uitkeringen zijn in onze rechtstaat echter een basisrecht op grond van een situatie waar je zelf niet voor gekozen hebt: arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, zorgtaken. Werk boven inkomen De basisgedachte achter de ontwikkelingen van de wet SUWI: (Structuur uitvoering werk en inkomen) is dat werken op de eerste plaats komt. Dit is een politiek streven, maar vanuit de leefsituatie van een gezin, kan dit geen realiteit zijn: bestaanszekerheid dient op de eerste plaats te komen. Door mensen niet te geven waar ze recht op hebben en hen in een situatie te plaatsen dat ze dit recht niet kunnen claimen, wordt dit recht onderuit gehaald. Ze zijn op dat moment voor hun bestaanszekerheid afhankelijk van toevallige factoren en bureaucratie. Geen ‘voorschotbureau’ Doordat de oorzaak voor een deel in de bureaucratie ligt, voelt niemand zich echt verantwoordelijk voor de situatie. Ook schuiven instellingen de verantwoordelijkheid af naar andere instellingen, een strijd over de rug van de betrokkenen. “Wij zijn geen voorschotbureau”, is de geëigende reactie van de gemeentelijke sociale dienst.
141
Eigen oplossingen Er blijken in deze situatie weinig eigen oplossingen te bestaan. Er is nauwelijks ruimte voor effectieve strategieën omdat men in een afhankelijke positie zit. Men kan het slechts ondergaan. Er is sprake van overleven op drie niveau’s: financieel, sociaal en emotioneel.
A. Onvermijdelijke armoedeoplossingen 1. Lenen, schulden maken Meestal wordt in deze situaties geleend van familie of kennissen. Het gaat echter gauw om grote bedragen omdat het om structureel inkomen gaat. Lenen van familie geeft vaak vervelende afhankelijkheidsrelaties. In een enkel geval kan gebruik gemaakt worden van een noodfonds. Men moet daar dan wel op geattendeerd worden. Van zo’n fonds kan een renteloze lening of gift verkregen worden.
B. Overlevingsgedrag 1. ‘Vals assertief’ gedrag Wanneer ouders in acute nood zijn en geen uitweg weten, kunnen zij zich ‘eisend’ naar de instanties opstellen. Dit kan zelfs agressief gedrag tot gevolg hebben en bedreiging van medewerkers. Ook kunnen zij vervallen in slachtoffergedrag. “Ik moet mijn kindjes toch te eten kunnen geven.” Dit verslechtert de relatie met hulpverleners en consulenten.
C. Copingstrategieën 1. Doelgerichte actie In het beschreven voorbeeld wendde Ellie zich uiteindelijk tot de burgemeester in de hoop dat die de situatie zou begrijpen en zou ingrijpen. Ook komt het voor dat mensen die in een dergelijke situatie verzeild zijn geraakt, aankloppen bij een noodfonds. Deze noodhulp mag een adequate dienstverlening door sociale dienst of UWV echter niet vervangen.
Aanbevelingen Rijksoverheid a. De overheid dient een actievere rol te vervullen naar gezinnen die financieel tussen de wal en het schip dreigen te raken. b. Inkomensgarantie zou als beleidsdoel en onderdeel van armoedebeleid geformuleerd moeten worden. Dit is een taak die het rijk op dient te leggen aan de regisseur van armoedebeleid: de gemeentelijke sociale dienst. Dit voorkomt ook dat schulden zich ophopen en men later achterstanden niet meer inloopt.
142
Gemeentelijke overheid a. Inkomsten en bestaanszekerheid moeten gegarandeerd zijn. Bij het wegvallen van structurele andere inkomsten dient ten minste binnen 48 uur een voorschot verstrekt te worden om een inkomensbreuk te voorkomen. b. Minimabeleid van de gemeente dient eerst en vooral tot doel te hebben een bestaanszekerheid te garanderen en schuldenproblematiek te voorkomen. Dit zal gegarandeerd moeten zijn wil een gezin überhaupt kunnen denken aan participeren op terreinen als onderwijs, gezondheidszorg, recreatie. c. Vertrouwen in de sociale dienst zal juist op deze momenten bevestigd of afgebroken worden. Wil minimabeleid aansluiten bij wat mensen behoeven, dan zal op het moment dat de bestaanszekerheid in het geding is, adequaat gereageerd moeten worden. Instellingen en organisaties a. Maatschappelijk werk, Stichting Leergeld, Vincentiusvereniging dienen alert te zijn op deze situaties. Zij kunnen bemiddelen omdat zij niet afhankelijk zijn van de uitkerende instantie. Een gift of renteloos voorschot kan gezinnen in noodgevallen helpen, maar dit dient ‘hulp onder protest’ te zijn. Arme gezinnen a. Belangrijk is dat mensen hun verantwoordelijkheid nemen en de juiste stukken op tijd aanleveren. b. Verwijtbaar gedrag of ontslag nemen, plaatst mensen in een zwakke inkomenspositie. Men dient zich dit tijdig te realiseren.
143
bewondering voor de vasthoudendheid waarmee arme mensen blijven knokken voor het geluk van hun kiinderen
144
Samenvatting Deze studie naar armoedemechanismen, overlevingsgedrag en het falen van regels brengt in beeld hoe het komt dat armoede zo hardnekkig is en mensen in haar greep houdt. Het gedrag van mensen, hun vaak noodgedwongen reageren op knelsituaties, heeft daarmee te maken. En ook het werken, of beter gezegd het niet-werken van regels maken dat mensen in de greep van de armoede blijven. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel begint met een schets van de situatie waarin arme huishoudens en daarin vooral kinderen moeten leven. Vanuit die harde werkelijkheid wordt een overzicht gegeven van armoedemechanismen die voor een deel bestaan uit en versterkt worden door gedragspatronen die mensen vaak noodgedwongen ontwikkelen om in hun situatie het hoofd boven water te houden. Het tweede deel van de studie geeft tien voorbeelden hoe goedbedoelde regelingen toch niet blijken te werken, omdat ze niet of onvoldoende aansluiten bij de dagelijkse werkelijkheid van arme mensen. Hoe moeilijk het is om die aansluiting te vinden en vast te houden blijkt uit het intermezzoverhaal over fietsen dat de beide delen met elkaar verbindt. Het eerste hoofdstuk van deel I deel begint met een uiteenzetting over kinderen die moeten opgroeien in armoede. In het rijke Nederland geldt dat voor meer dan 350.000 kinderen en jongeren. Dat heeft grote directe en indirecte gevolgen voor de kinderen zelf, voor de gezinnen waar ze opgroeien en voor de samenleving als geheel. Er bestaan grote verschillen in de wijze waarop gezinnen omgaan met armoede en in de mogelijkheden die ouders weten te creëren voor hun kinderen. Sommige ouders lukt het met veel inventiviteit, een sociaal netwerk en veel opofferingen (met name van de moeder) er iets van te maken. De ouders en hun kinderen werken zich als het ware in een zichzelf versterkende participatiespiraal naar boven. Andere gezinnen, vaak zij die langduriger met armoede geconfronteerd zijn, lukt dat minder of niet. Zij kunnen (steeds) minder of geen participatiekeuzes maken of durven dat niet meer. Zij komen terecht of zitten gevangen in een armoedespiraal naar beneden: er worden keuzes ‘naar beneden’ gemaakt, angstkeuzes, die de participatie in de weg staan. Het lijkt of niemand meer te vertrouwen is. Het gevaar van sociaal isolement is dan reëel aanwezig. In het tweede hoofdstuk wordt beschreven hoe de wereld van de gezinnen die in de armoedespiraal naar beneden zitten heel verschillend is van de wereld waarin de bedenkers en uitvoerders van regelingen leven. Waar regels gebaseerd zijn op het participeren en de condities daarvoor aanwezig worden geacht, blijken gezinnen in armoede genoodzaakt het overleven tot hun leidende principe te hebben. Dit staat vaak haaks op de regelgeving. Hierdoor ontstaat een discrepantie, een ‘mismatch’: de werkelijkheid van de regels en de werkelijkheid van de mensen drijven uiteen. Het gezin trekt aan het kortste eind. Er worden enkele treffende voorbeelden gegeven van deze ‘mismatches’. Instanties gaan er in hun regelgeving van uit dat alle voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de regelingen in het gezin aanwezig zijn. Ze houden te weinig rekening met de ballast van armoede. Instanties kijken te weinig mee met mensen, hebben te weinig zicht op de achterliggende werkelijkheid. Gezinnen blijven daardoor zitten in de hoek waar de klappen vallen.
145
In het derde hoofdstuk wordt geprobeerd zicht te krijgen op de héle werkelijkheid van leven in armoede. De dynamiek van het overleven in een armoedegezin word beschreven en de armoedemechanismen die daaruit voortkomen worden ontrafeld. Deze armoedemechanismen voltrekken zich rondom drie aspecten van armoede: de oorzaak en het voortbestaan van armoede in de persoonlijke levensgeschiedenis van mensen (lage opleiding, kansarmoede van huis uit, alleen moeten zorgen voor kinderen); de staat van armoede (gebreken aan het huis, het chronische geldgebrek, de schulden, de calamiteiten, het niet optimaal gebruik kunnen maken van voorzieningen); het langdurig arm zijn (het zich arm voelen, het wantrouwen, de perspectiefloosheid, het isolement). Aangegeven wordt wat deze mechanismen betekenen voor de regelgeving en met name voor de wijze waarop arme mensen daarmee om (moeten) gaan. Het vierde hoofdstuk bevat een beschrijving van 24 typen overlevingspatronen die aangetroffen kunnen worden in arme gezinnen. Overlevingspatronen zijn een verzamelnaam voor uiteenlopende vormen van gedrag dat: terugkomt in meerdere armoedegezinnen; direct voortkomt uit arm zijn en gebrek hebben; effectief is binnen de situatie van het moment; niet effectief is om te participeren op de langere termijn. Het beschrijven van deze overlevingspatronen gebeurt in de vorm van een typologie. Dat wil zeggen dat de patronen die beschreven worden in de werkelijkheid nooit in die zuivere vorm voorkomen. De werkelijkheid is vaak complexer, meer samengesteld. Niettemin zijn deze uit de werkelijkheid gedestilleerde typen van gedrag nodig om een beter inzicht te krijgen in de ingewikkelde werkelijkheid van alledag. Overlevingspatronen hebben te maken met de manier waarop mensen met het beperkte budget omgaan. Het zegt ook iets over de wijze waarop men problemen, die armoede met zich meebrengt, oplost. Het is een antwoord op het arm zijn en hoe mensen zich staande houden in de (rijke) omgeving. Tenslotte bepalen ze de houding naar instanties waar men meer of minder afhankelijk van is. In de typologie van overlevingspatronen wordt een onderscheid gemaakt tussen: omgaan met geld; omgaan met problemen; omgaan met de omgeving; omgaan met instanties. Ten aanzien van alle vier deze terreinen worden telkens enkele typen van overlevingsgedrag onderscheiden en kort beschreven. Tenslotte worden enkele vraagtekens geplaatst bij het onderscheid tussen enerzijds overlevingsgedrag dat in veel opzichten gekenmerkt wordt door een ogenschijnlijk passief inspelen op problemen en anderzijds vormen van ‘copinggedrag’, dat gekenmerkt wordt door een meer actieve en op verandering gerichte aanpak van de problemen. Hoofdstuk 5 sluit het eerste deel af met het nogmaals formuleren van de missie van
deze studie. Er is bewust voor gekozen om halverwege het boek de stand van zaken op te maken wat betreft de missie ervan, hetgeen ermee beoogd wordt. Lezers die op dit punt zijn aangekomen, kunnen even checken of ze nog op het spoor zitten van wat deze studie zich ten doel stelde. Tegelijk kunnen ze beoordelen of het boek wel voldoet aan het gestelde doel. Er wordt kort aangegeven wat dit boek wil zeggen aan onderzoekers, aan beleidsmakers en politici, aan uitvoerders, aan arme mensen, aan de samenleving als geheel. Dan volgt een intermezzo over fietsen die voor het huis op de grond liggen, een aangeboden fietsenrek dat niet past en niet passend blijkt te zijn, goedbedoelde hulp 146
die niet werkt, problemen die te zeer van buitenaf worden benoemd, hulpverlening die niet aansluit bij datgene wat werkelijk nodig is, communicatie die te zeer aan de oppervlakte blijft. In het tweede deel komen voorbeelden aan bod van regelgeving die niet werkt of verkeerd uitpakt. Het zijn voorbeelden uit de praktijk. Alle arme gezinnen kunnen hierover verhalen vertellen. Vaak soortgelijke verhalen. Deze wijzen erop dat iets in de regelgeving mensen belemmert, dat de regels niet het gewenste effect hebben, dat mensen de neiging of noodzaak hebben er geen of een verkeerd gebruik van te maken. In deze studie worden tien regels beschreven die betrekking hebben op: eigen bijdrage ziektekosten; bijzondere bijstand; participatiefonds; tegemoetkoming studiekosten; inkomensverlies als jongste kind 18 wordt; studiefinanciering; kinderalimentatie; huursubsidie; arbeid en armoede; inkomensbreuk. Per regeling worden de beperkingen benoemd, het denken en doen van instanties wordt in kaart gebracht, aangegeven wordt welke eigen oplossingen arme huishoudens bedenken, en er worden aanbevelingen gedaan aan rijksoverheid, gemeentelijke overheid, maatschappelijke organisaties en arme huishoudens. Alle hoofdstukken in het boek worden voorafgegaan met een kort verhaal uit het leven van een van huishoudens waarin sprake is van langdurige armoede. Een voorbeeld, een verhaal uit duizenden.
147
148
Deze studie naar armoedemechanismen, overlevingsgedrag en het falen van regels is een oproep aan onderzoekers, uitvoerders, beleidsmakers, hulpverleners om meer en vaker oog en oor te hebben voor het héle verhaal van arme mensen, inclusief de achterliggende werkelijkheid. Alleen dan wordt duidelijk hoe ingrijpend en ingewikkeld armoede is en wat armoede doet met mensen, gezinnen, kinderen. Alleen dan krijgt men antwoord op de vraag waarom regels anders uitwerken dan gedacht of bedoeld, waarom zo veel zaken zo vaak fout gaan.
REGELS DIE MENSEN BLOKKEREN
Regels die mensen blokkeren
REGELS DIE MENSEN BLOKKEREN
Ik dacht: wie heeft er in mijn dagboeken zitten lezen? Sjaria Didden, ervaringsdeskundige
Dit verhaal is veel indringender dan al die studiedagen die ik gevolgd heb. Toos van Leeuwen, ervaringsdeskundige
Armoedemechanismen, Vanuit rechtvaardigheidsprincipes is het rechtmatig dat afgeweken kan worden van de formele regelgeving. Wetten en regels zijn in principe ondergeschikt aan rechtvaardigheid.
overlevingsgedrag
Harry van Dijck, medewerker sociale dienst
en het falen van regels
Ria van Nistelrooij
Stichting Sjakuus Plompetorengracht 19 3512 CB Utrecht tel 030 231 48 19 e-mail:
[email protected] website: www.sjakuus.nl
Ria van Nistelrooij