REGELS VOOR HET UITGEVEN VAN HISTORISCHE BESCHEIDEN SAMENGESTELD IN OPDRACHT VAN HET BESTUUR VAN HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP
GEHEEL HERZIENE 4e DRUK
J. B. WOLTERS— GRONINGEN — 1966
REGELS VOOR HET UITGEVEN VAN HISTORISCHE BESCHEIDEN SAMENGESTELD IN OPDRACHT VAN HET BESTUUR
VAN HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP
GEHEEL HERZIENE 4e DRUK
J. B. WOLTERS - GRONINGEN -1966
Verantwoording De commissie, door het bestuur van het Historisch Genootschap benoemd om de Regels voor het uitgeven van historische bescheiden te herzien, is bij haar werk uitgegaan van de bestaande regels, in de editie van 1954. Tegenover deze publikatie heeft zij zich echter geheel en al vrij gevoeld, zoals trouwens ook haar opdracht bedoelde. Zij meent overigens – al wijken de nieuwe regels in sommige opzichten vrij sterk af van die van 1954 – de oude regels slechts dan te hebben prijs gegeven, waar de systematiek en vooral de duidelijkheid der richtlijnen zulks gebood. Vergelijking van de vorige uitgaaf met de huidige laat zien hoeveel de commissie aan haar voorgangster verschuldigd is en ook welke wijzigingen van principiële aard zijn aangebracht. De praktijk zal moeten leren of hier werkelijk van verbeteringen mag worden gesproken. In de huidige regels is rekening gehouden met meer soorten van historische bescheiden (ook met die van de allernieuwste geschiedenis) dan vroeger het geval was. Over het algemeen betekende dat, dat er wat meer genuanceerde en wat minder stringente richtlijnen moesten worden geformuleerd. De in het oog springende veranderingen in de richtlijnen op het gebied van het oplossen van afkortingen en het gebruik van haken achten wij evenzovele verduide lijkingen en vooral vereenvoudigingen. De huidige commissie was veel breder samengesteld dan de vorige : nieuwe en nieuwste geschiedenis waren er veel ruimer in vertegenwoordigd, met de eisen van filologen en juristen is zeer veel rekening gehouden. Dit heeft in de boezem van de commissie wel moeilijke discussies gegeven, maar geen onoplosbare problemen geschapen, zodat de gehele commissie de verantwoordelijkheid draagt voor het geheel der Regels. Zij heeft daarbij geen adviezen gevraagd, wel veel literatuur geraadpleegd. Naast de Franse, Duitse en Engelse regels, waarnaar in de tekst van onze regels wordt verwezen, hebben de volgende publikaties tot de meningsvorming bijgedragen: Voorschriften bij het uitgeven van geschiedkundige teksten. Koninklijke Commissie voor Geschiedenis van de Koninklijke Belgische Academie, Brussel 1955. CLARENCE E. CARTER, H i s t o r i c a l editing, in: Bulletins of the National Archives, nr. 7 (August 1952), Washington D.C.
4 A. E. COHEN, Regels voor de bewerking van de bronnenpublikaties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam 1956. P. GERBENZON, Enkele opmerkingen over uitgave-techniek, in: Tijdschrift t voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 78 (1960), p.20-31. A.J.VEENENDAAL, Enkele aspecten van het uitgeven van historische teksten, in: Nederlands Archievenblad, jg.63 (1958-1959), p.25-35. F. W. N. HUGENHOLTZ, voorzitter W. JAPPE ALBERTS J. C. BOOGMAN P. GERBENZON A. J. VEENENDAAL C. B. WELS, secretaris
I. Algemene regels 1. Het uitgeven van bronnen heeft ten doel de geschiedvorsing en de geschiedschrijving te bevorderen. 2. De uitgever van handschriften en degeen, die oude drukken opnieuw uitgeeft, moeten zich tot taak stellen de tekst van het handschrift of van de oude druk zo getrouw mogelijk weer te geven en daarbij ook belangrijke bijzonderheden der handschriften of drukken zoveel mogelijk aan te duiden. Normalisering van taal en stijl der teksten is ontoelaatbaar. 3. De uitgever onderzoeke allereerst de aard van het handschrift of van de oude druk en de staat van overlevering en gaat na of hij met een origineel handschrift, een concept (minuut) of een afschrift te doen heeft. 4. Wanneer de originele tekst voorhanden is, dan worde die afgedrukt; het bestaan van minuten, afschriften e.d. van die tekst moet vermeld worden, indien hun aanwezigheid om de een of andere reden van belang is. Indien het origineel niet voorhanden is, dan verdient in het algemeen het concept (of de minuut) de voorkeur boven een afschrift. 5. Wanneer alleen afschriften van een tekst voorhanden zijn, dan behoren deze alle te worden opgespoord en de belangrijkste onderling vergeleken. Het afschrift dat het dichtst bij de oorspronkelijke tekst lijkt te staan of om een andere reden de voorkeur verdient, worde afgedrukt; kennelijke vergissingen mogen aan de hand van de overige afschriften worden verbeterd, mits hiervan in een noot rekenschap wordt afgelegd. Afwijkende lezingen der niet afgedrukte afschriften worden in noten vermeld voorzover kennis van de afwijkingen voor de gebruiker van enig nut kan zijn. 6. Wanneer een of meer concepten van de uit te geven tekst voorhanden zijn, dan worden deze met de af te drukken tekst vergeleken ; woorden of zinsneden, die in belangrijke mate van de tekst afwijken, worden in een noot opgegeven. 7. Wanneer een tekst blijkt te bestaan uit verschillende, niet bij elkaar behorende stukken, dienen deze afzonderlijk uitgegeven of althans in de uitgave gescheiden te worden.
6 8. Indien teksten ten dele letterlijk en ten dele in samenvatting worden uitgegeven, worde het letterlijk aangehaalde gedeelte in romein, het in samenvatting gegeven gedeelte bij voorkeur in cursief gedrukt. In regesten worden geen aanhalingen gedaan, tenzij men een bepaalde uitdrukking, die in het regest niet gemist kan worden, niet goed kort omschrijven kan. Regesten worden typografisch duidelijk onderscheiden van de tekst of de samenvatting. 9. Van het voorkomen van ledige bladzijden of gedeelten van bladzijden in handschriften worde of in een noot of in de inleiding melding gemaakt. 10. Indien van een uit te geven tekst de oorspronkelijke samenhang is verloren gegaan (bijv. door fouten gemaakt door een afschrijver of tengevolge van fouten eertijds begaan bij het inbinden), trachte men die te herstellen. Een eventuele oude verdeling in hoofdstukken of paragrafen worde opgespoord en hersteld. 11. Alinea's kunnen, om de samenhang en de logische opbouw van een tekst duidelijker te maken, weggelaten of aangebracht worden. 12. Bedorven plaatsen worden zoveel mogelijk hersteld met vermelding van de lezing van het handschrift in een noot. In geval van twijfel worde de lezing van het handschrift behouden en de gegiste oorspronkelijke lezing in een noot vermeld. 13. Verkortingen in het handschrift, waaronder ook begrepen door beginletters aangegeven eigennamen, worden, indien de betekenis volkomen duidelijk is, stilzwijgend opgelost; titulatuur (bijv. Z.M.) behoeft niet te worden opgelost. Verder neme men art. 28 in acht. Kennelijke verschrijvingen in het handschrift (bijv. woorden die bij vergissing tweemaal geschreven zijn) worden verbeterd; indien zulks voor een goed begrip noodzakelijk is, wordt van de verbetering in een noot rekenschap afgelegd. Onzekere lezingen of onzekere oplossingen van afkortingen worden, indien en voorzover dit voor de gebruiker van de tekst van belang geacht kan worden, cursief gedrukt; indien de plaats in kwestie een noot behoeft, kan van romein gebruik gemaakt worden. Gecodeerde teksten geve men gedecodeerd uit.
7 14. Alle woorden of woordgedeelten, die hetzij ten gevolge van slordigheid van de schrijver ontbreken, hetzij tengevolge van beschadiging onleesbaar zijn geworden of geheel zijn weggevallen, worden aangevuld en tussen teksthaakjes afgedrukt, met in achtneming van art. 13, voorlaatste lid. Men geve van zijn handelwijze rekenschap in een noot. Onbegrepen of bevreemding wekkende woorden kunnen desnoods worden gevolgd door resp. een vraagteken of een uitroepteken, geplaatst tussen teksthaakjes. Dezelfde haakjes worden gebruikt voor opschriften van hoofdstukken en/of nummers van hoofdstukken en paragrafen, die de uitgever aan de tekst toevoegt, alsmede voor de bladzijde- of folionummers, zo die in de tekst worden aangegeven (zie artt. 21 en 22). Gedeelten die het handschrift tussen haakjes vat worden tussen ronde haakjes afgedrukt. 15. Indien de aanvulling als bedoeld in art. 14, le lid, onmogelijk is, dan plaatse men in de lacune enige punten, zo nodig met aanduiding in een noot van de omvang van het onleesbare of weggevallen gedeelte. Bij lacunes van meer dan een regel dele men de omvang altijd in een noot mede. 16. Van contemporaine veranderingen in een handschrift, aangebracht hetzij door de schrijver zelf hetzij door anderen in opdracht van de steller, worde steeds de eindredactie opgenomen; vroegere redacties worden slechts dan in een noot vermeld, wanneer zij van belang zijn voor het leren kennen van de eerdere gedachtengangen van de steller. 17. Indien gedeelten van een tekst door een andere hand zijn geschreven, worde zulks in een noot vermeld en, zo mogelijk, verklaard. Blijkt uit de aard van het schrift of de kleur van de inkt dat gedeelten van de tekst later bijgeschreven zijn door de hand die de tekst schreef, dan moet daarvan in een noot melding gemaakt worden. 18. Wanneer de uitgever iets uit de tekst weglaat, worde dat door drie streepjes (kastlijntjes) aangegeven en in een noot of in de inleiding verklaard.
8 19. Het wordt de uitgever aanbevolen de eventueel in de tekst voorkomende interpunctie te vervangen door een moderne, of bij het ontbreken van een oorspronkelijke een moderne aan te brengen, indien hij ervan overtuigd is dat daardoor de tekst op meer adequate wijze wordt toegankelijk gemaakt. 20. In de tekst onderstreepte woorden of zinnen kunnen, indien de onderstrepingen oorspronkelijk zijn of uit anderen hoofde van belang zijn, worden gespatieerd of in noten kenbaar gemaakt. 21. Oorspronkelijke opschriften, die de inhoud van hoofdstuk-
ken aanduiden, blijven behouden. Voor later toegevoegde of gewijzigde opschriften gelden de artt. 17, 34 en 41. Zo nodig kunnen opschriften door de uitgever worden aangebracht, met in achtneming van art. 14, 3e lid. 22. Het verdient, zeker bij de uitgave van langere teksten, aanbeveling de hoofdstukken, paragrafen, artikelen e.d. te nummeren en de paginering in de tekst aan te duiden ; indien een oude nummering voorhanden is, blijve die behouden. Voor de door de uitgever aangebrachte nummering, en voor het aangeven van de nummers der bladzijden of bladen van het handschrift in de tekst geldt art. 14, 3e li d. 23. Elke verzameling van stukken worde chronologisch geordend, tenzij een systematische ordening verkieslijker lijkt. Het verdient aanbeveling doorlopend te nummeren en niet bij iedere rubriek een nieuwe nummering te beginnen. Bij het uitgeven van chronologisch geordende verzamelingen van stukken kunnen aan de bovenrand van elke bladzijde de jaartallen aangegeven worden. 24. Is de verzameling chronologisch geordend, dan verdient dikwijls de toevoeging van een systematische lijst der afgedrukte stukken aanbeveling; is zij systematisch geordend, dan worde steeds een chronologische lijst toegevoegd.
II.
Bijzondere regels voor middeleeuwse teksten
25. Behoudens het bepaalde in dit artikel, wordt de spelling der handschriften ongewijzigd afgedrukt. a. In het algemeen verdient het aanbeveling met betrekking tot de letters u – v en de letters i – j bij het afdrukken niet de spelling van het handschrift doch de gebruikelijke moderne uitspraak van het middelnederlands te volgen. Het letterteken w worde zo nodig opgelost in uu, vu, uv, of vv. Beide voorafgaande leden van dit artikel gelden in veel mindere mate voor Oudfriese en Oostnederlandse teksten. In latijnse teksten worden de letters u – v op dezelfde wijze behandeld als in de Middelnederlandse; het letterteken j worde echter steeds als i afgedrukt. Bij geslachtsnamen blijve de spelli ng van het handschrift zoveel mogelijk behouden. b. Wat betreft de weergave van i-klanken trachte de uitgever vast te stellen en in zijn inleiding mede te delen welk onderscheidingscriterium (hetzij de vorm van het letterteken hetzij het gebruik van punten) voor de schrijver beslissend was en dient hij bij de uitgave daarnaar te handelen. c. De schrijfwijze u met bovengeschreven o moet, zo mogelijk, door een bijzonder teken u weergegeven worden. Dit voorschrift geldt alleen voor Duitse of Duits gekleurde teksten ; in laatmiddeleeuwse teksten komt het teken u voor om aan te duiden dat een u, geen v bedoeld is : men drukke dan een u af. De ligaturen w en ce en het teken e worden ongewijzigd overgenomen. 26. De uitgever volge met betrekking tot de hoofdletters het ten tijde van de uitgave geldende gebruik, indien de aard van de tekst geen andere handelwijze gebiedt. Het verdient aanbeveling de in de tekst voorkomende hoofdletters vet af te drukken. In de inleiding legt de uitgever verantwoording af omtrent de in het handschrift aangetroffen rubricering en de wijze waarop hij die, zo nodig, heeft aangegeven in de uitgave van de ekst.
10 27. Het is geoorloofd aaneengeschreven woorden te scheiden en gescheiden woorden aaneen te schrijven, volgens het modern gebruik, tenzij scheiding of aaneenvoeging in de tekst de spelling heeft beïnvloed. Het enclytisch voornaamwoord en of ne blijve aan de woorden waarbij het hoort gehecht; de negatie en of ne blijve afzonderlijk; negheen en engheen blijven duidelijkheidshalve aaneengeschreven. 28. Voor het oplossen van afkortingen geldt art. 13. Bij het oplossen van afkortingen dient te worden nagegaan op welke wijze het handschrift gewoon is de afgekorte woorden voluit te spellen. Bij onzekerheid volge men art. 13, voorlaatste lid. Verkortingen in het handschrift die munten, maten en gewichten aanduiden kunnen door de tekens en verkortingen van het handschrift weergegeven worden. Ook verkortingen als voirn. en voirs. hoeven niet te worden opgelost. 29. Behoudens in de hierna te noemen gevallen worden getallen en jaartallen, die de tekst geeft in romeinse cijfers met romeinse cijfers in kapitaal afgedrukt. In de uitgave van rekeningen, toltarieven en dergelijke teksten, die mede terwille van de getallen worden uitgegeven, moeten de getallen in arabische cijfers worden gedrukt. Daarbij worden vergissingen en verschrijvingen, tengevolge van het gebruik van romeinse cijfers in het handschrift ontstaan, in een noot door opgave van die cijfers aanschouwelijk gemaakt. Bovengeschreven letters, die het geslacht en de naamval van het jaartal aanduiden, worden afgedrukt. Indien in de tekst een jaartal gedeeltelijk in cijfers en gedeeltelijk in letters wordt aangegeven, volge men het handschrift op de voet. De punten, die in sommige handschriften romeinse cijfers omgeven, kunnen worden weggelaten. 30. Aan de afdruk van elke oorkonde, akte of brief ga vooraf: a. de datering, berekend naar de tegenwoordige kalender; men plaatse eerst het jaar, dan de maand, dan de dag. b. een korte inhoudsopgave of regest, zoveel mogelijk in één zin samengevat, met in achtneming van art. 8, 2e lid.
11
c. een beschrijving van de overlevering der oorkonde ; bij originelen worden de zegels beschreven ; dorsale aantekeningen, indien zij van belang zijn voor de toelichting van de tekst, worden weergegeven en gedateerd ; bij afschriften vermelde men de tijd van ontstaan ; de bewaarplaats worde steeds medegedeeld. d. een opsomming van vroegere drukken en vermeldingen in regestvorm, alsmede facsimiles. e. een opgave van de desbetreffende literatuur. Al deze vermeldingen dienen typografisch van de druk van de tekst te verschillen. Bovendien dienen de onder a en b opgegeven vermeldingen in lettertype van de overige vermeldingen af te wijken. 31. De woorden, aan een vooroorkonde ontleend, worden met een kleiner lettertype afgedrukt. Bij het afdrukken van keizerlijke en pauselijke oorkonden blijven behouden de afbrekingen van de regels van de ondertekening, van de recognitie door de kanselier, notaris enz. en van de dagtekening. De zogenaamde digniteitspunten worden steeds door twee punten weergegeven. 32. Het chrismon aan het begin van de eerste regel van sommige oorkonden worde door C aangeduid. De kruistekens aan het begin van bisschopsoorkonden worden afgedrukt, zo ook de kruistekens die aan de ondertekening soms voorafgaan. 33. Aan een oorkondenboek of een omvangrijke regestenverzameling worde een beschrijvende lijst der gebruikte handschriften toegevoegd. 34. Toevoegsels bij de tekst, die al of niet van de schrijver zelf afkomstig zijn (bijv. glossen), worden afzonderlijk in een noot onder de tekst – waarheen door middel van een * verwezen wordt – gedrukt, met een mededeling omtrent de aard van de toevoeging.
HI.
Bijzondere regels betrekking hebbend nieuwe geschiedenis
op de
35. In een taal, waarin accenten voorkomen, worden deze naar de regels, die voor transcriptie van stukken in die taal gelden, aangebracht. Voor de uitgave van Franse teksten volge men zo mogelijk de Règles pratiques pour l'édition des anciens textes francais et provencaux, in: Bibliothèque de l'École des Chartes, jg.87 (1926), p.453-459. Voor Engelse teksten volge men zo mogelijk de Notes for the guidance of editors of Record Publications, British Records Association, Publications Section, London 1946. Voor Duitse teksten volge men zo mogelijk JOHANNES SCHULTZE, Richtlinien fur die dussere Textgestaltung bei Herausgabe von Quellen zur neueren deutschen Ges c h i c h t e, in : Blutter .fur deutsche Landesgeschichte, jg. 98 (1962), p.1-11. 36. In uitgaven van verzamelingen van stukken worden aan het hoofd van elk stuk afgedrukt: a. het nummer van het stuk in de uitgave (vgl. art. 49); b. de formele aanduiding van het stuk (bijv. memorandum, nota, instructie, telexbericht); indien het stuk een brief is, wordt de formele aanduiding achterwege gelaten; c. de steller van het stuk ; in het algemeen zal de steller van het stuk ook de ondertekenaar zijn ; in gevallen, waarin zowel de steller als de ondertekenaar aan de totstandkoming van het stuk hebben bijgedragen, wordt hiervan in een noot melding gemaakt (vgl. artt. 4 en 36 sub 1); d. de plaats van verzending, wanneer vermelding daarvan nuttig is; e. de geadresseerde; f. adres, wanneer vermelding daarvan nuttig is; g. de datum van verzending; bij telexberichten en telegrammen ook het uur; h. de datum van ontvangst of exhibitum; bij telexberichten en telegrammen ook het uur; i. de classificatie (bijv. in handen, zeer geheim);
13 j. de eventuele code; k. de wijze van verzending (bijv. per postzak, per vertrouwde koerier, met spoed, ijltelegram); 1. stadium van ontwikkeling, waarin het stuk verkeert (bijv. concept, minuut, origineel, fotocopie, 'stencil); in een noot kan melding gemaakt worden van de verschillende redacties van het stuk met hun bewaarplaatsen (bijv. belangrijke correcties van de ondertekenaar in het concept van de steller); m. opmerkingen (bijv. beschadigd); n. bibliotheek of archiefbewaarplaats waar het handschrift berust, de collectie of het archief waartoe het behoort, het nummer waaronder het in de catalogus of de inventaris wordt vermeld, en, zo nodig, de nummers van de bladzijden of bladen waarop het voorkomt. o. plaats(en) waar het stuk eerder uitgegeven is. 37. Bij dateringen, zoals bedoeld in art. 36 sub g en h, plaatse men eerst de dag, dan de maand, daarna het jaar. Is een stuk na 1582 volgens de oude kalender gedateerd, dan geeft men in de kop alleen de nieuwe datering. Bij vermelding van het uur geve men aan of de tijdaanwijzing in plaatselijke tijd dan wel in enige andere tijd is uitgedrukt; naar behoefte rekene men om tot G.M.T. 38. Bij een omvangrijk stuk, dat over een groot aantal jaren loopt, worde in de marge van de bladzijde het jaar, waarin de in het stuk verhaalde gebeurtenissen voorvielen, vermeld. 39. Hoofdletters blijven in het algemeen gehandhaafd. Indien in teksten hoofdletters volkomen willekeurig worden gebruikt, kan normalisering worden toegepast. 40. Samenvattingen worden gesteld in de derde persoon, en cursief gedrukt. 41. Marginale aantekeningen, die niet van de schrijver zelf afkomstig zijn, worden afzonderlijk in een noot onder de tekst — waarheen door middel van een * in de marge verwezen wordt — gedrukt, met een mededeling omtrent de aard van de toevoeging.
IV.
De noten
42. Men geve twee categorieën van noten : a. een serie, die mededelingen bevat over de tekst; daarin wordt de opeenvolging niet met cijfers doch met letters aangeduid; b. een tweede, met volgnummers aangeduide serie, die de tekst toelicht. Bij het uitgeven van teksten die een intensieve annotering met noten van categorie a. behoeven kan gebruik worden gemaakt van regelnummering in de marge; de noten worden dan aangeduid door regelnummer en het woord dat annotatix behoeft. 43. De met letters aangeduide serie noten bevat: a. zo moge lijk en nodig, aanwijzing van de latere toevoegsels en interpolaties van de uitgegeven tekst (vgl. artt. 17, 34 en 41); b. de verworpen lezingen van het uitgegeven handschrift of de gegiste lezingen (vgl. artt. 12 en 13); c. zo nodig aanwijzing van veranderingen en verschrijvingen van het handschrift (vgl. artt. 13 en 16); d. de belangrijke afwijkende1ezingen, voorkomend in andere, van het uitgegevene onafhankelijke handschriften; e. de noten waarvan sprake is in de artt. 5, 9,14,15,18 en 20. 44. Opmerkingen van de uitgever worden steeds in noten van de tweede serie geplaatst. Tot de tekstverklarende noten kunnen ook gerekend worden verwijzingen naar andere documenten die op een bepaald onderwerp betrekking hebben, hetzij deze documenten voorkomen in dezelfde dan wel in andere bronnenuitgaven (z.g. cross-references). De noten moeten alleen verklaren wat bepaald verklaring behoeft. 45. In sommige bronnenuitgaven kan het wenselijk zijn ook bronnenontsluitende noten op te nemen, die verwijzingen be-
15 vatten naar onuitgegeven documenten, die in de uitgave zelf niet opgenomen worden, maar die voor de gebruiker met het oog op verdere studie van belang kunnen zijn. 46. Voor zover het noodzakelijk is voor het juist begrip van aard, samenstel en inhoud van het stuk, worden de in de tekst vermelde personen en plaatsen toegelicht. Men dele zo mogelijk de volle namen mede der vermelde personen, hun geboorte- en sterfjaren, hun ambten en verder hetgeen rechtstreeks met de tekst in verband staat. Het terechtbrengen of verklaren van namen van weinig bekende plaatsen of van bedorven of ongewone (verouderde, vertaalde enz.) plaatsnamen is wenselijk. Het is echter mogelijk, vooral bij meerdelige uitgaven van bronnen voor de nieuwe geschiedenis, waarbij niet ieder deel van een index is voorzien, persoonsverklaringen als bedoeld in het 1 ste en 2de lid van dit artikel in een alfabetische lijst achterin elk deel te geven, ter vermijding van telkens terugkerende voetnoten. 47. Verklaring van ongewone en duistere woorden, die voor geschiedkundigen de interpretatie van de tekst bemoeilijken, is wenselijk ; hierbij mag naar woordenboeken worden verwezen. 48. Slechts bij uitzondering neme men noten op, die alleen de aandacht vestigen op het belang, het merkwaardige en het interessante van zekere mededelingen uit de tekst. De annotaties moeten van strikt zakelijke en feitelijke aard zijn. Historische oordeelvellingen late men aan de gebruiker over. 49. De noten behoren niet aan het slot van elk stuk of achter in het deel, maar onder elke bladzijde geplaatst te worden. De noten worden in het algemeen per bladzijde genummerd. Wanneer de uit te geven bescheiden uit een groot aantal kleinere teksteenheden (titels en capita, oorkonden, brieven) bestaan, kan het aanbeveling verdienen per teksteenheid te annoteren. In elk geval dient gestreefd te worden naar typografische duidelijkheid.
V. De
inleiding
50. In de inleiding worden kortelijks de redenen opgegeven, die geleid hebben tot het uitgeven van de tekst; het wetenschappelijk nut, dat de uitgaaf kan opleveren, worde niet dan in algemene trekken aangegeven. 51. Indien de tekst is overgeleverd in één of meer codices, worden deze, voorzover dit niet reeds elders geschied is, alle beschreven, zoveel mogelijk met inachtneming van het systeem, toegepast door G. I. LIEFTINCK in : Bibliotheca Universitatis Leidensis, Codices manuscripti V, pars I, Lugd. Bat. 1948 ; in afwijking daarvan gebruike men voor de aanduiding van middeleeuwse schrifttypen de normen voorgesteld in : Nomenclature des écritures livresques du IXe au XVIe siècle. Premier colloque de paléographie latine (Colloques internationaux du C.N.R.S.; Sciences humaines IV), Paris 1954. Van oude gedrukte teksten, die aan de uitgave ten grondslag worden gelegd, worden alle overgeleverde staten van alle edities beschreven, zoveel mogelijk met inachtneming van het systeem, aangegeven in : F. BOWERS, Principles of bibliographical description, Princeton, New Jersey 1949. De onderlinge verhouding der tekstgetuigen worde vastgesteld en de keuze van de basistekst verantwoord. Indien losse stukken, afkomstig uit één of weinige archieven worden uitgegeven, worde de overleveringsgeschiedenis dier archieven beschreven, tenzij dit reeds elders is geschied. 52. Tenzij dit reeds elders is geschied, behoren van de uitgegeven tekst aard, doel en strekking in het licht gesteld, en de bestanddelen gekarakteriseerd te worden. Indien de tekst geheel of grotendeels door één of weinige auteurs is geschreven, worde hun leven en karakter beschreven, waarbij de nadruk gelegd worde op wat kan dienen tot opheldering van de tekst. Zo mogelijk worde het doel van de auteur en de redenen, die hem tot het schrijven van zijn werk geleid hebben, nagegaan en de geschiedenis van het ontstaan van het werk geschetst. De tijd van het totstandkomen van de tekst worde, zo mogelijk, vastgesteld. Alles, wat betrekking heeft op de bronnen van de auteur en
17 op het gebruik, door hem daarvan gemaakt, worde medegedeeld. Een korte uiteenzetting van het gebruik van de tekst in de geschiedschrijving is van belang. 53. De bij de uitgave toegepaste behandeling van de tekst en de wijze van uitgeven worden toegelicht. Wanneer bij de behandeling van bijzondere teksten (bijv. liturgische) wordt afgeweken van deze regels, worde dit vermeld ; tevens geve men aan welk ander systeem men bij de behandeling van de tekst heeft gevolgd. De in de tekst gebruikte jaarstijl en ook de genoemde militaire rangen, ambtelijke functies, letterwoorden, munten, maten en gewichten worden, zo nodig, verklaard. Organisaties en instellingen waarvan in de tekst geregeld sprake is, worden toegelicht. Toelichtende gegevens over personen en instellingen, die over talrijke noten verspreid zouden geraken, worden samengevat. 54. Het is niet de taak van de uitgever, de uitgegeven tekst in de inleiding wetenschappelijk te verwerken.
VI. De
indices
55. Een nauwkeurige alfabetische index van namen (bijv. persoonsnamen, aardrijkskundige namen, scheepsnamen) is noodzakelijk. Een alfabetische index van zaken verdient aanbeve li ng. Het is vaak wense lijk de indices van namen en zaken onder te brengen in één algemene index. Bij gescheiden indices plaatse men kopregels. Indices zijn praktische hulpmiddelen voor de gebruiker ; niet dan bij uitzondering geve men ze een zelfstandige wetenschappelijke waarde. De onvermijde lijke moeilijkheden bij het indiceren van persoonsnamen losse men op door zoveel mogelijk verwijzingen. 56. Indien de' aard van de stukken daartoe aanleiding geeft, kan ook een glossarium van vreemde woorden of van technische termen worden opgenomen. 57. Een lijst met de volledige titels van de in de uitgave verkort aangehaalde werken is noodzakelijk; voor titelbeschrijving zie men: Regels voor de titelbeschrijving, Leiden, 5e of latere druk. Uitgaven van middeleeuwse oorkonden moeten worden gevolgd door een lijst van de bij de annotatie gebruikte werken. 58. Zo nodig worde een lijst ex art. 24 opgenomen. Persoonsnamen 59. In het algemeen worden alle namen, die in de tekst voorkomen, geen uitgezonderd, opgenomen. Evenwel moeten namen van schrijvers, die in noten of inleidingen aangehaald worden, weggelaten worden. 60. Personen worden op familie- of bijnaam en bij gebreke van dien op de voornaam geïndiceerd. Gelijkluidende familie- of bijnamen worden bijeen geplaatst op alfabetische volgorde der voornamen, terwijl personen met gelijkluidende voornamen chronologisch worden gerangschikt.
19
61. Indien personen worden opgenomen op hun geslachtsnaam, worden de voornamen of de voorletters daarachter, gescheiden door een komma, vermeld (bijv. Huygens, Constant ijn). 62. De bij persoonsnamen voorkomende adellijke titels: prins, hertog, graaf, jonkheer enz., worden achter de namen der personen, daarvan door een komma gescheiden, in de index vermeld. 63. Titels door academische studie of ambten verworven, worden, indien dit nut heeft, verwerkt in de biografische gegevens, die opgenomen worden hetzij in een noot (zie art. 46), hetzij in de index. 64. Van dubbele of meervoudige geslachtsnamen, waarbij aan de oorspronkelijke naam een andere geslachtsnaam is toegevoegd, worde de eerste naam als hoofdnaam beschouwd ; met opneming bovendien van de tweede en volgende namen op hun alfabetische plaats, met verwijzing naar de hoofdnaam (bijv. Hooft Graafland en Graafland, Hooft, zie : Hooft Graafland; Bakhuizen van den Brink en Brink, Bakhuizen van den, zie : Bakhuizen van den Brink). 65. Personen, in de tekst genoemd met de naam van hun heerlijkheid, worden zoveel mogelijk geïndiceerd op hun geslachtsnaam (bijv.: de heer van Zuylichem op Huygens), met opneming van de naam der heerlijkheid op zijn alfabetische plaats, met verwijzing naar de geslachtsnaam. Geslachtsnamen, bestaande uit een zelfstandig naamwoord, voorafgegaan door een of meer niet daarmede aaneengeschreven woorden (als: De Witt, Van de Spiegel, Ver Loren, Over de Linden, In 't Veld, In de Betou) worden geplaatst op die zelfstandige naamwoorden ; de meestal aaneengeschrevene (als : Uytenbogaert of Wtenbogaert, Utenhove, Vermeulen) daarentegen op de eerste letter van het voorvoegsel. Bij de letter W, die in gesloten lettergrepen voor Uu, in open voor U dient, verwijze men naar U, behalve bij de nog bestaande naam Wttewaall. 66. Namen van pausen, keizers, koningen, regerende keizerinnen en koninginnen, keurvorsten, kardinalen, bisschoppen, hertogen, markgraven, graven en stadhouders uit de huizen
20
Oranje en Nassau, kortom alle dynasten en kerkvorsten worden op hun voornaam geïndiceerd, met bijvoeging van hun voornaamste waardigheid of waardigheden. Kerkvorsten worden ook geïndiceerd op hun achternaam. (Bijv. Innocentius III, paus; Hendrik IV, keizer; Joachim Hector, keurvorst van Brandenburg; Philips de Goede, hertog van Bourgondië, Willem III, koning van Engeland, prins van Oranje; Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht; Jasper, heer van Culemborg). Zij worden bovendien geïndiceerd op de naam van de plaats of het land, waaraan hun voornaamste titel ontleend is, met verwijzing naar de voornaam. 67. Alle andere namen van mannen en vrouwen van vorstelij ken of edelen bloede worden in de index geplaatst alleen op de naam van het hertogdom, graafschap, heerlijkheid enz., waaraan zij hun naam ontlenen. Indien andere hertogdommen enz. van hen genoemd worden, indicere men die ook onder verwijzing naar de hoofdnaam. 68. Wanneer gesproken wordt van „de keizer", „de koning", „de bisschop van Utrecht", „de prins van Oranje" enz., worde de naam van de bedoelde titularis opgezocht en in de index opgenomen, overeenkomstig het bepaalde in art. 66. Algemene aanduidingen van instellingen en ambten, bijv. Staten van Zeeland, Stadhouder van Friesland, pensionaris van Gouda, waarbij dus geen bepaalde persoon bedoeld wordt, indicere men op de plaatsnaam. 69. Namen van vrouwen, hetzij ongehuwd, gehuwd, weduwe, gescheiden of hertrouwd, worden op haar eigen geslachtsnaam geïndiceerd, met toevoeging van de geslachtsnaam der mannen, met wie zij gehuwd zijn of achtereenvolgens gehuwd zijn geweest. Indien nodig worden in de index op hun alfabetische plaats opgenomen de geslachtsnamen der mannen, met wie zij gehuwd zijn of geweest zijn, vergezeld van de voornamen der vrouw, met een verwijzing naar haar geslachtsnaam (bijv. Hasselaer, Catharina Elisabeth, echtgenote achtereenvolgens van Mr Lieve Geelvinck, Francois Gabriel marquis de Chasteler en Georg Graf von Schlitz gen. von Gbrtz; Geelvinck, Catharina Elisabeth, zie Hasselaer, Catharina Elisabeth;
21 Chasteler, Catharina Elisabeth marquise de, zie : Hasselaer, Catharina Elisabeth; Schlitz gen. von Giirtz, Catharina Elisabeth Grkfin von, zie : Hasselaer, Catharina Elisabeth). 70. Verlatijnste en vergriekste geslachtsnamen worden in de index tot hun oorspronkelijke vorm herleid, tenzij die namen nagenoeg alleen in die uitheemse vorm bekend geweest en gebleven zijn (bijv. De Groot, Van Baerle, maar Sybrandi, Antonides, Salmasius). Nederlandse geslachtsnamen, in hun geheel in het Latijn, Grieks, Frans (of ook uit het Frans enz.) vertaald, worden in de meest gebruikelijke vorm opgenomen; met opneming, zo mogelijk en nodig, bovendien van de andere (oorspronkelijke of vertaalde) naam, met verwijzing naar die meest gebruikelijke vorm (bijv. Smet, De, zie : Vulcanius; maar Pistorius, Johannes, zie : Backer, Jan de). 71. In indices op middeleeuwse bescheiden worden personen, genoemd met een voornaam, gevolgd door een toenaam, die de herkomst van een plaats (al dan niet voorafgegaan door : van) aanwijst, geplaatst op de genormaliseerde voornaam (zie art. 75), terwijl bij de toenaam naar de voornaam wordt verwezen. 72. In indices op middeleeuwse bescheiden worden personen, genoemd met een voornaam, gevolgd door een toenaam (vadersnaam, moedersnaam, of andere verwantschapsnaam, beroepsaanwijzing, bijnaam of — wanneer het gehuwde vrouwen geldt — mansnaam), geplaatst op de genormaliseerde voornaam (zie art. 75). Wanneer de gebezigde toenaam kennelijk reeds een min of meer vaste geslachtsnaam geworden is, of indien de persoon thans veelal onder die toenaam bekend is, worde hij daarop geïndiceerd, terwijl de voornaam opgenomen worde met verwijzing naar de geslachts- of toenaam (bijv. Jan, zie : Matthijssen). Bij zeer vroege bescheiden (in het algemeen vóór 1300) kan het aanbeveling verdienen zowel op voor- als op toenaam te indiceren. De verschillende naamgenoten worden gerangschikt naar de toenamen in de bovengenoemde volgorde der soorten en ver-
22 der in elke soort alfabetisch (bijv. Jan Heinrics sone, Jan Pieters sone, Jan die Backer, Jan Lancvoet enz.). Aan de naam voorafgaande toevoegsels (zoals Jonge enz.) worden bij de alfabetisering verwaarloosd, doch wel, ter onderscheiding van naamgenoten, vermeld. Voorvoegsels als her (heere), der (die heere), mer (mijn heere), ser ('s heeren), ver (veren, vrouwen) – de laatste twee in vadersnamen en moedersnamen – worden bij de alfabetisering verwaarloosd, doch wel vermeld. 73. Alle voorkomende vormen van geslachtsnamen, die meer dan blote spellingvarianten zijn, worden in alfabetische volgorde éénmaal opgenomen, doch zonder aanwijzing van deel, bladzijde enz., alleen met verwijzing naar de meest gebruikelijke vorm, waar zij alle verzameld en na afscheiding door een komma achter die vorm vermeld worden (bijv. Barnevelt, zie: Oldenbarnevelt; Wickevoort, zie: Wicquefort). 74. Als norm voor de spelling van geslachtsnamen geldt de wijze waarop iemand zijn eigen naam schrijft. Bij verschil in de spelling der geslachtsnamen worde de naam in de index opgenomen naar die spelling, die de uitgever het minst ongewoon zal voorkomen; zo nodig worden de belangrijk verschillende spellingen opgenomen onder verwijzing naar de aangenomen spelling. 75. Bij indices op middeleeuwse bescheiden wordt de spelling van de trefwoorden van persoonsnamen afgeleid uit de spellingen, die in de tekst worden aangetroffen, en wel door vereenvoudiging naar de volgende regels: aa, ae, ai, ay te spellen als a, aa, eventueel a; ee te spellen als e, ee, eventueel e; ii, y, ij te spellen als i, ie, eventueel i; oo, oe, oi, oy te spellen als o, oo, eventueel ó; uu, ue, ui, uy te spellen als u, uu, eventueel u; gh te spellen als g; ck te spellen als k; x te spellen als ks; ph te spellen als f; niet-oorspronkelijke th te spellen als t. Dikwijls zijn verdere vereenvoudigingen mogelijk, men schrome niet daarvan gebruik te maken.
23 Bij de alfabetisering beschouwe men: c als k of s (athankeljk van de uitspraak); ch blijft onder c; z als s; j zo nodig als i en omgekeerd; v en w alfabetisere men doorelkaar. Achter het vereenvoudigde trefwoord worden in de tekst aangetroffen spellingen tussen haken opgenomen; zo nodig verwijze men van het ene trefwoord naar het verwante andere. Plaatsnamen 76. In de index worden opgenomen de in het werk voorkomende namen van geografische en geografisch-institutionele eenheden; waar dit nodig lijkt, worde achter een plaatsnaam een nadere aardrijkskundige aanduiding gevoegd. 77. De in het werk voorkomende namen van grachten, straten, gebouwen enz. binnen een stad of een dorp worden niet in de gewone alfabetische volgorde opgenomen, maar onder de naam van de stad enz., waarvan zij deel uitmaken. Instellingen, ambts- en waardigheidsbekleders worden op dezelfde wijze geïndiceerd onder de naam van de plaats waar zij fungeren. Men passe daarbij een systematisering toe met afzonderlijke alfabetische volgorde. 78. Wanneer een landstreek, een water, een stad, een dorp, een gebouw enz. in de loop van de tijd verschillende namen heeft gedragen, worden ook de oudere in het werk voorkomende namen in de index opgenomen met een verwijzing naar de hedendaagse, de jongste of de meest bekende naam (bijv. Tet(te)rode, zie : Overveen; Aelbertsberg, zie : Bloemendaal). 79. Plaatsaanduidingen in middeleeuwse bescheiden, waarvan het twijfelachtig is, of zij reeds vaste plaatsnamen waren geworden dan wel nog blote appellatieven waren, worden op laatstgenoemde plaatsnaam geïndiceerd, wanneer de geslachtsnaam zelf een herkomstaanduidende plaatsnaam is, voorafgegaan door: van (bijv. Coppetgins wiffs erve van Zoetermeer; Dircs broec van Alkemade; heren Jans ambacht van Egmond). Wanneer de bepaling echter bestaat uit een voornaam of uit een
24 soortnaam, die beroep, ambt of waardigheid aanwijst, worden zij op laatstgenoemde voor- of soortnaam geplaatst (bijv. der Abdissen broec; des Dincswerders lant; sHeren bansloet). 80. Als normale vorm (trefwoord) van plaatsnamen in Nederland (hetzij als zodanig gebezigd, hetzij als de herkomst aanduidende toenaam of geslachtsnaam van personen), waarnaar bij alle andere vormen verwezen wordt, gelde – ook voor middeleeuwse werken – in het algemeen de hedendaagse vorm zoals gespeld in de Bos-atlas. Wanneer de plaatsnaam aldaar niet voorkomt of wanneer de plaatsnaam of de plaats zelf niet meer als zodanig bestaat, worde de oude naamsvorm genormaliseerd op de wijze zoals is omschreven in art. 75. 81. Buitenlandse plaatsnamen worden in de index opgenomen in de hedendaagse vorm, met daarachter de vorm die in de tekst voorkomt (bijv. Mainz (Mentz); Karlovy (Karlsbad)). De plaatsnaam worde eveneens geïndiceerd in de vorm die in de tekst voorkomt, met daarachter een verwijzing naar de hedendaagse vorm (bijv. Mentz, zie Mainz). Indien buitenlandse plaatsnamen gewijzigd zijn, worde in de index de hedendaagse naam opgenomen, met daarachter de naam die in de tekst voorkomt (bijv. New-York (Nieuw-Amsterdam); Soekarnapoera (Hollandia); Kaliningrad (Königsberg)). De naam die in de tekst voorkomt worde eveneens geïndiceerd, met daarachter een verwijzing naar de hedendaagse vorm (bijv. Nieuw-Amsterdam, zie : New-York). Voor de hedendaagse aardrijkskundige namen zie men de Grote Wereldatlas, met dien verstande dat men voor Oosteuropese plaatsnamen beter de Bosatlas kan gebruiken.
Klapper van enkele belangrijke zaken (De cijfers verwijzen naar de artikels) Accenten . . Afkortingen Bedorven plaatsen . Chrismon . Code, teksten in - Datering . Digniteitspunten Dorsale notities Eigennamen Getallen . Gewichten . . . Glossen . Haakjes, gebruik van - . Hoofdletters, gebruik van - . Interpolaties Interpunctie Jaartallen . Kruistekens . Lacunes . Marginale notities . . Maten • • Munten . Normalisering van taal en stijl Onderstrepingen in de tekst . . . Opschriften Onzekere lezingen . Regesten . . . . . Recognitie . Samenvatting van de tekst . Spatiëringen, gebruik van - . Spelling . .. . . . Titels . Veranderingen in de tekst Vergissingen . Verkortingen . Verschrijvingen . Vooroorkonde . Weglatingen door de uitgever . Zegels
. 35 13, 28 12,14 . 32 13, 36 . 30, 36, 37 31 . 30 . 13, 25 29 . 28, 53 . 34 . 14 26, 39 17, 43 • • 19 29, 37 . . 32 . . 9,14,15 41 . . 28, 53 . 28, 53 . . 2 . 20 21 . 13 . 8, 30, 33 31 . . 8, 40 . 20 . . 2, 25, 74 62, 63 16,17 5 13, 28 13 . . 31 . 18 30 .
Inhoud Verantwoording I. Algemene regels
3
5
.
II. Bijzondere regels voor middeleeuwse teksten
.
.
9
III. Bijzondere regels betrekking hebbend op de nieuwe geschiedenis
, 12
IV. De noten .
14
V. De inleiding
16
VI. De indices .
18
Persoonsnamen .
18
Plaatsnamen .
23
Klapper van enkele belangrijke zaken .
25
Inhoud .
27