Schriftelijke neerslag van de drie basisreferaten Voorplein van de volkeren Interreligieuze en interlevensbeschouwelijke ontmoeting Stadshal Gent – 13 mei 2013
Referaat Marc Peersman (katholiek) -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ Vraag: Denkt u en ervaart u dat onze tijd en cultuur nood hebben aan hoop? Denk bijvoorbeeld aan het hoge aantal zelfdodingen bij jongeren, de ‘boom’ van depressies en verwante symptomen, de economische crisis die een welvaartsdaling in het vooruitzicht brengt…? Ja , er is een gebrek aan hoop, ja, er zijn heel wat ernstige problemen -‐ik ben niet blind en niet naïef-‐ en ik analyseer ook graag –met Paul Verhaeghe, Riccardo Petrella, Eddy Van Tilt of Herman De Dijn-‐ de ziekmakende effecten van een doorgeslagen moderniteit en een alles dominerend neo-‐liberaal marktdenken. Maar toch is dat niet mijn eerste gevoel. Ik leef namelijk graag, en ik hou van de wereld. Ik ben geen cultuurpessimist die zich blindstaart op wat fout loopt. Je moet niet eens ver op reis gaan om te beseffen dat onze welvaart, voor de meesten althans, ongezien is, zelfs wanneer hij in de toekomst enkele procenten zou dalen. Dat we -‐ondanks alles wat niet blinkt-‐ op een goudmijn zitten. Die vrijheid en emancipatie, die mogelijkheden en overvloed, die culturele rijkdom… In plaats van te kankeren en te zeuren dat in België niets functioneert en alles om zeep is, zou ik op de eerste plaats een besef van blijheid en levensgenot verwachten. En niet uitsluitend een gevoel van crisis en verval. Ook bij katholieken zie ik dat niet altijd. Daar neemt het crisisgevoel vaak de vorm aan van heimwee en onverwerkt verdriet. Om wat is geweest: de tijd dat katholiek en burger synoniemen waren, dat de katholieke instellingen en organisaties de hele maatschappij opbouwden, dat de kerk in het centrum van de wereld stond. Vandaag is de wereld seculier, de publieke ruimte werelds, en ontdek ik dat de grote meerderheid van de mensen die ik ontmoet (mijn studenten en collega’s op de ‘katholieke’ hogeschool, mijn vrienden en buren, tot een groot deel van mijn eigen familieleden) niet geloven in God (of in het transcendente), of niet in Jezus Christus. Je kan –als katholiek-‐ de secularisering betreuren en de toenemende pluraliteit onaangenaam vinden, maar ik vind beide fantastisch nieuws. (Ik begrijp daarom niet goed waarom men die pluraliteit vaak zo angstvallig wil neutraliseren en onzichtbaar maken). Want beide dagen mij uit om te (her)ontdekken wat ik zelf eigenlijk geloof. Voorbij alle vanzelfsprekendheid. Voorbij alle treurnis en gevoel van verlorenheid. Voorbij alle vermeende gevoel van superioriteit of morele grootheid. Het christendom of de kerk moet geen macht nastreven en heeft onze cultuur de les niet te spellen. Integendeel, de
seculiere wereld daagt mij als christen en katholiek uit om meer mezelf te worden: om veel duidelijker te laten zien hoe ik, midden deze wereld, van en met Christus leef en dit mijn leven daadwerkelijk omvormt en tekent. Als het christelijk geloof vandaag een bron van hoop is, dan is het dat in alle bescheidenheid, in de eenvoud en waarachtigheid van een herontdekt en beleefd geloof: kwetsbaar, niet prestigieus, maar authentiek en profetisch. ‘Het christendom is vandaag geen verloren eiland, geen geïsoleerde vesting, maar staat voor een nieuw begin’ (Jean-‐Pierre Denis, hoofdredacteur La Vie). “In een seculiere samenleving hangt de vitaliteit en de vruchtbaarheid van het christendom niet af van de kracht van haar instituties of van hun politieke invloed, maar van haar spirituele capaciteit zich in te schrijven in het hart van een gedeelde menselijkheid. Precies omdat het christendom zich inschrijft in onze geschiedenis, die de identiteit lijkt te bedreigen, wordt het voor christenen dringend zich aan te bieden, zonder omwegen vanuit de eigen bronnen.” (CL. DAGENS, Catholiques en France, réveillons-‐nous!, Bayard, 2012, p. 154) Vraag: Ervaart u uw geloof als een bron van hoop? Welke elementen in de inhoud en de beleving van uw geloof bevatten aanzetten tot een ‘hoopvol leven’? Naar aanleiding van zijn boek ‘Ander Geloof. Naar een actief pluralisme in Vlaanderen’ zei Steve Stevaert, zelf niet gelovig, dat hij ‘graag volle kerken had’. Want gelovige mensen vertonen meer cohesie (versus individualisering), waarden en normen (versus normloosheid), solidariteit (versus onverschilligheid) en zingeving (versus verzuring of depressie). Dat is mooi, en zelfs door onderzoek aangetoond. Maar is het de essentie? Het plaatst gelovige mensen in de publieke sfeer, volwaardig en relevant, zeker. Het ziet hen niet als fanatieke voetbalsupporters, wiens gehechtheid volstrekt irrationeel en irrelevant is, maar die men graag hun private hobby gunt, op voorwaarde dat ze geen overlast veroorzaken. Stevaert kijkt naar geloof als een factor van stabiliteit en maatschappij-‐ opbouw, als een ethisch en moreel fundament van het democratisch bestel. Dat is genereus, maar voor mij toch een echte valkuil. Toen ik 18 was en theologie ging studeren, zag ik God en geloof ook zo. Geloof was voor mij ethiek en waardenbeleving. God riep op tot revolutie en inzet voor een betere wereld. Het was de tijd van de politieke theologie. Pas toen ik later trouwde, evolueerde en verdiepte zich dat beeld. Ik ontdekte God en geloof als een waagstuk van vertrouwen, van zich toevertrouwen, van zich openstellen. En toen we kinderen kregen, ontdekte ik misschien voor het eerst, mijn eigen kwetsbaarheid. Dat je in het leven niet alles zelf kunt ‘maken’, maar het voornaamste ontvangt. Eindelijk ontdekte ik de Bijbel als Blijde Boodschap. Als God die naar mij toe komt, als Christus die mij wil ontmoeten, die mij overvloed van leven aanbiedt, die mij, eigenlijk volkomen onverdiend en onwaardig, zegt: jij bent mij alles waard. Het is, zo schrijft Paul Tillich, alsof een stem zegt: ‘Jij bent aanvaard. Jij bent aanvaard door dat wat groter is dan jij, en waarvan jij de naam niet kent. Vraag nu niet naar die naam, misschien vind je hem later. Probeer niet nu iets te doen, misschien zal je later veel doen. Zoek niets, presteer niets, plan niets. Aanvaard eenvoudig het feit dat je aanvaard bent.’ Geloof is daarom voor mij een bron van hoop omdat het mij het volgende aanreikt:
1. Vreugde en vrijheid. Geloof biedt bevrijding van de voortdurende noodzaak om mezelf te moeten ontwerpen, bewijzen en waarmaken. Geloof is niet op de eerste plaats doen of ethiek, maar cadeau. Hij geeft zich aan mij, volledig gratuit. Dat verlost me van de drang voortdurend mezelf te moeten bewijzen. We zijn niet niemand. We zijn ook niet gedoemd, of aan onszelf overgeleverd. We zijn door God gekend en bemind. Dat is voor mij als gelovige niet zomaar een theorie of een levensbeschouwing. Het is een grondervaring: radicaal aanvaard te zijn. Het christendom is niet eerst een leer of een moraal. Het is allereerst van de orde van de ontmoeting. In Jezus Christus komt God mij tegemoet. Het evangelie is Gods levend Woord waarin Hij ons zijn liefde toezegt (cfr. een huistaak van dochter Hannah, toen in het lager onderwijs, over het verhaal van Jezus en de overspelige vrouw: de essentie van het verhaal lijkt: ‘we moeten elkaar vergeven’, maar is eigenlijk: ‘er is Iemand die jou vergeeft’). Je daaraan toevertrouwen is geen deus ex machina. Het neemt de realiteit en de problemen van het gewone leven niet zomaar weg. En toch is alles anders geworden. “Ma vie continue, sans changements apparents. Cependant tout a changé” (Thierry Bizot, Catholique anonyme, Seuil, 2008, 208), Ik geloof dat mij oneindig veel is gegeven, en dat maakt me dankbaar en blij. Dat maakt me ook vrij en onbevangen. Ik ben niet mijn eigen schepper. De zin van mijn leven hangt niet af van wat ik kan presteren. Ik ben niet uitsluitend mijn eigen project. Mijn geloof geeft me ruimte om te ademen, het biedt ‘ontspanning’ en relativering in een wereld die vooral zoekt naar beheersing, controle, en actieve zelfbepaling. Waar velen ‘moe worden van het moeten kiezen’ (Marc Desmet, Alain Ehrenberg). Volgens Erik Borgman is dit weerbarstige aspect van de religie juist een van haar meest waardevolle. “Religieus gezien is de echte vraag van het menselijk bestaan niet: waar ga je voor? Religieus gezien is de echte vraag: waar buig je voor? Wat geeft jouw leven waarde, wat vraagt volgens jou om en dwingt je tot eerbied en toewijding? Deze nadruk op eerbied is een belangrijk tegengewicht tegen de dwang van onze cultuur om autonoom te zijn, zelfstandig en eigen baas. Ons ego is niet onze laatste grond, onze eigen keuze niet onze hoogste waarde. Wetenschap, doorgaans gezien als de uitdrukking van menselijke autonomie bij uitstek, is uiteindelijk gebaseerd op eerbied voor de wereld, de feiten, de waarheid die in deze feiten oplicht en door voortgaande toewijding verder aan het licht kan komen. Recht schept inderdaad autonomie en vrijheid, maar is gebaseerd op eerbied voor een waarde en een waardigheid die mensen recht geeft op rechten”. (uit Erik Borgman, Overlopen naar de barbaren, 2009, 40, over ‘religie als verlichting van de Verlichting’). “Precies hier verwekt het christendom schandaal, omdat het zegt dat de mens niet almachtig is, dat niet alles is toegelaten, dat het individu niet alle rechten heeft. Dat is pure ‘contestatie’ in onze liberale cultuur. Daarom noem ik het christendom de enige tegenkracht tegenover de alomtegenwoordige markt.” (Jean-‐Pierre Denis, in Tertio, jan 2012) 2. Betrokkenheid en solidariteit Geloof vervreemdt of isoleert niet, het biedt niet louter een spirituele of innerlijke verrijking, maar is vooral een diepe bron en drijfveer tot humaniteit. Omdat de Liefde die ik ontvang mij meteen met de ander en met de wereld verbindt. Ik ben van Iemand anders (dan
mezelf), en dat maakt me vrij. Vrij van zelfgenoegzaamheid, en daardoor juist betrokken, attent en solidair. Christelijke identiteit bestaat erin dat men zich opent voor een ander/Ander, en zo juist zichzelf wordt. Dat men zichzelf maar vindt, als men zich durft toe te vertrouwen en te ‘binden’. Hier opent zich een bijzonder, ietwat tegendraads, maar voor de samenleving hoopvol mensbeeld: ‘jamais l’un sans l’autre’ (Paul Valadier). Niet een mensbeeld van ‘groei uit jezelf’ of ‘word wie je wil’, maar van ‘durf jezelf toevertrouwen’. Laat de ander je leven binnen en zie de ander staan, zoals hij/zij is. Want in de ander (de arme…) ontmoet de gelovige Christus zelf. In de moderne democratie hoor je vooral pleiten voor respect en tolerantie. Omdat we allen vrij en autonoom zijn, moeten we elkaar verdragen en mekaar niet lastig vallen (met ons geloof of onze overtuigingen). De vraag is echter of dit volstaat om een ‘samen’-‐leving op te bouwen? Want hoe raakt iemand die enkel in vrijheid en autonomie ‘gelooft’, nog overtuigd dat ieder mens, bij uitstek de zwakste, zorg en toewijding waard is? Het bijbels geloof biedt hier een uniek perspectief. Het vraagt niet om respect, maar om liefde. “Respect is een tandje terug, liefde is méér” (Freek De Jonge, VPRO, Kortgehouden, 2005). Mensen zijn beeld van God juist in hun afhankelijkheid van en openheid voor elkaar. Dit opent een interessante en hoopvolle kijk op maatschappelijke en (multi)culturele verhoudingen. Christenen zijn geroepen om liefde (veeleer dan respect) concreet te maken in de wereld. Daarom pleiten zij in zorg, onderwijs en welzijnswerk voor een benadering die de mens niet uit het oog verliest, te midden van een heersende logica van planmatigheid, efficiëntie en rendement (voorbeeld: het presentiedenken van Andries Baart). Daarom kunnen zij ook geen voorstander zijn van een publieke ruimte waarin enkel ‘neutraliteit’ mag heersen en geloof wordt geprivatiseerd. Zij zoeken relatie met mens en wereld. Zij streven niet naar een multi-‐culturele samenleving (die is gewoon een feit), maar naar een inter-‐culturele. Het verbond met God leidt tot verbond met elkaar: een pact dat verplicht tot samenleven, tot een ‘gedeelde cultuur’, tot een praktijk van gastvrije liefde, tot métissage. “In het leren kennen, in het bewerkstelligen van verbindingen, afstanden, nabijheden en vermengingen beoefen je de kunst van het samenleven die een vrucht is van politiek realisme en van menselijke en religieuze hoop” (Andrea Riccardi, Samenleven in tijden van botsende identiteiten, p. 166). 3. Perspectief en toekomst “In het hart van het christendom staat Christus die zich voor ons geeft. Ik sta steeds weer in bewondering over de ongelooflijke, nucleaire kracht van die gave, die in staat is om onszelf en de wereld te veranderen.” (Jean-‐Pierre Denis, in Tertio, jan 2012) Geloof is een bron van opstanding en hoop. Omdat het Paasgeloof is en de overgang van dood naar leven viert. Die hoop is niet naïef, het is geen goedkope vreugde. Alsof de gelovige gespaard zou blijven van de zwaarte van het bestaan, van het lijden en de eindigheid. Integendeel. Christus heeft ons bestaan gedeeld, ten einde toe, tot in de dood. Hij heeft lijden, onrecht, duisternis of kwaad niet ontweken. Hij is er doorheen gegaan. Juist zo heeft hij hun macht gebroken. Die machten zijn er zeker nog wel en laten zich voortdurend gelden. Maar ze hebben niet meer het laatste woord. Daarom zijn christenen mensen van hoop, ook als alle schijn tegen is.
Het mensbeeld van de bijbel is niet het moderne (horizontale) beeld van iemand die alleen maar ‘vooruit’ wil gaan. De bijbelse mens beweegt verticaal, met vallen en opstaan. De bijbel weet dat mensen mislukken en fouten maken. Daar ligt ook absoluut de klemtoon niet op (echt niet!). De essentie is het weer opstaan, rechtop komen, verrijzenis, verlossing. Een fout maken en niet herbeginnen, dat zou pas zonde zijn. Voor christenen is hoop daarom niet louter optimisme, maar het is de belofte zien die juist middenin de kwetsbaarheid (en de kwetsuur) schuilt. Het is de deur van de toekomst nooit definitief sluiten (bijvoorbeeld: in de omgang met zgn ‘zwakkere’ of ‘moeilijke’ jongeren of leerlingen op school). Christenen verheerlijken het lijden niet, maar zijn juist wel daar te vinden waar mensen lijden, vanuit het geloof dat liefde uiteindelijk sterker is, en er door de miserie heen toch ‘leven’ en ‘opstanding’ bestaat. “Ring the bells that still can ring. Forget your perfect offering. There is a crack in everything. That’s how the light gets in.” (Leonard Cohen, Anthem). “Daarom moet de kerk weer de verrijzenis verkondigen en het eeuwig leven. De wereld vraagt niet om veel ethische regels waar de kerk nu vooral mee bezig is. Daardoor herleidt men het christendom tot ethiek en moraal. Je moet hoop geven. En de meest ware woorden die kerk heeft als een schat, zijn de woorden van het geloof. Liefde is en blijft sterker dan de dood. En dat is iets wat in ons leven altijd te verwezenlijken is” (Enzo Bianchi, prior Bose). Christenen zijn adventsmensen. Ze leven niet enkel van wat er nog (te redden) is. Ze leven van waar ze naartoe gaan, van wat hen toekomst geeft (wat op hen toe-‐komt). Hun u-‐topie vervreemdt christenen niet van de wereld, juist integendeel. Het maakt hen kritisch en geëngageerd. Maar ook open op het onverwachte. Voor christenen is de wereld niet een in zichzelf gesloten geheel. De blijde boodschap doorbreekt het immanente frame van deze wereld (Charles Taylor). Ze is eschatologisch. De toekomst is voor christenen niet louter futur (uitvergroting van het nu, door onze mogelijkheden op te bouwen), maar ze is evenzeer a-‐ venir (niet naar onze hand te zetten, groter dan onze kunde). Daarom zijn christenen volop actieve burgers in deze wereld, maar zijn ze tegelijk burgers van een hemelse wereld (die komende is). Hun toebehoren aan Christus plaatst hen midden deze samenleving, maar vanuit het perspectief van het Godsrijk. Zie de Brief aan Diognetes uit de 2e eeuw na Christus: “De christenen verschillen niet van anderen, ze zonderen zich niet af, ze wonen op de aarde, maar het zijn hemelburgers. Ieder vreemd land is hun vaderland en ieder vaderland is voor hen een vreemd land. Zij gehoorzamen aan de wetten, en zij overtreffen de wetten door hun levenswijze. Zij zijn arm, maar maken velen rijk. Ze hebben aan alles gebrek en van alles overvloed. …” Een christengemeenschap participeert tenvolle en constructief aan de maatschappij, maar poogt tegelijk in haar levenswijze een hoopvol alternatief te tonen. Haar roeping is profetisch. “De kerk dient ervan af te zien uitsluitend een instrument voor de morele opvoeding van de samenleving te zijn. Ze dient evenwel te zijn wat zij in feite is: de stem van de hoop, die het komend koninkrijk Gods verkondigt, de overwinning van het leven op de dood, het getuigenis van ware naastenliefde, wat heel iets anders is dan een economie van menselijke liefdadigheid.” (Enzo Bianchi).
Vraag: Kunt u voorbeelden geven van de reële hoopvolle impact van het geloof? In uw eigen leven? Hoe uw geloofsgemeenschap hoopvol inwerkt op de samenleving, ‘injecties van hoop’ biedt voor het samen leven vandaag? Ik denk dat we dat vandaag vooral nog (of opnieuw) te leren hebben. Opnieuw ontdekken hoe Christus ons bevrijdt, van onze drang tot zelfconstructie, van onze zelfgenoegzaamheid, om open te komen en ‘vrij’ te worden voor anderen. Een ‘alternatief van hoop’ tonen door een eenvoudige en authentieke levenswijze als christen en als christengemeenschap. In alle bescheidenheid waarachtig evangelisch leven en zo teken zijn van ‘wat mogelijk is’. De zusters van Malonne, voor humaniteit en mildheid, temidden van een sfeer van wraak. Ouders die -‐met vallen en opstaan-‐ zorgen voor een gehandicapt kind. (Voorbeeld van de dagelijkse zorgzaamheid van de ene mens voor de –afhankelijke-‐ andere, tegenover de neiging tot ‘professionalisering’ van opvang en zorg). De generositeit en hartelijkheid van christenen ondereen, bijvoorbeeld wanneer ik een dienst in Londen bijwoon, en daar als ‘broer’ in Christus hartelijk in de gemeenschap wordt onthaald. De broeders van Tibherine die de mensen die op hen beroep deden niet in de steek lieten, zelfs met gevaar voor hun eigen leven.. Vrijwilligers die in alle eenvoud mensen in nood nabij komen (ziekenbezoek, sociaal restaurant, opvang vluchtelingen…), vzw De Tinten of Huize Triest…: initiatieven van menselijkheid midden de diepste nood, die weerstaan aan de idee dat ellende, lijden, dood… het laatste woord hebben. De lectio divina (meditatief bijbel lezen, op de lezing van die dag) die we met een aantal collega’s op de hogeschool om de maand houden. Mijn dochter die enthousiast van de Jokri Ontmoetingsdagen thuiskomt, en vindt dat het typische hieraan is: ‘dat je jezelf daar niet moet bewijzen’. De hoop is als een klein meisje (Charles Péguy). “Het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou, de liefde waar ik het meest van hou, is de hoop. Geloof, dat verwondert me niet. Liefde, dat is geen wonder. (…) Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop. Daar ben ik van ondersteboven. Ze zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat en ze geloven dat het morgen allemaal omslaat. Wat een wonder is er niet voor nodig dat zij dat kleine hoopje hoop nooit als overbodig ervaren
maar met voorzichtige gebaren in hun hand en in hun hart bewaren, een vlammetje dat keer op keer weer wankelt en dreigt neer te slaan maar altijd weer weet op te staan, en nooit wil doven. Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven” Ch. PÉGUY, Le Porche du mystère de la deuxième vertu (vertaling Frans Van Bladel).
Referaat Bahattim Koçak (moslim) -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ Ik ben blij en dankbaar om deze ontmoeting. In deze, soms donkere dagen waarin onze wereld al jaren verkeert, wordt het samenleven tussen volkeren, culturen, godsdienstige gemeenschappen en beschavingen zwaar op de proef gesteld. Daarom is een avond als deze, waarin mensen met verschillende achtergronden elkaar willen ontmoeten om elkaar te bemoedigen en te sterken op de weg van de vrede,voor mij een lichtpunt en van grote waarde. De mens is opgebouwd uit een aantal aspecten die hem de kracht en macht geven om te functioneren in de wereld. Deze aspecten zijn stuk voor stuk essentieel om zijn handelen vorm te geven. Een van deze aspecten is “hoop”. Hoop is een fenomeen dat in iedere mens plaats heeft. Deze hoop is een eigenschap van de mens. Hoop bestaat in alle mensen. Hoop is het geloven dat er een goed einde zal zijn. Het vooruitzicht hebben dat alles wat je doet uiteindelijk tot een positief resultaat zal leiden. (Het) Geloven dat er na lijden toch een periode van rust en vrede zal zijn. Hoop laat jou geloven in een goed einde, hoop laat een mens daadwerkelijk werken om doelen te bereiken. Als jij en ik geen hoop hebben, zullen we nooit ons best doen om iets te bereiken, en daarom zullen we ook niets bereiken! Hoop is een drijfveer, hoop is kracht. Het geeft de mens de macht om te leven, om te werken, om grote dingen te bereiken. Zonder hoop zou de mens nooit ontwikkeld zijn, zonder hoop zou de mens nooit leven. Hoop is de drijfveer geweest voor alle ontwikkelingen en bewegingen die in de gehele geschiedenis van de wereld hebben plaatsgevonden. Hoop is bovendien een bron van eerbaarheid en deugd. Want een hoop op een goed einde geeft de mens het gevoel te werken voor een goed doel. Als ik een doel voor ogen heb dat verbonden is met hoop, zal ik mijn werk als zeer eervol zien. Het is een eer om een hoopvol doel na te streven. Hoop in het elimineren en verdrijven van onrechtvaardigheid, oorlog en onderdrukking. Het is een eer om deze doelen na te streven om hiervoor te werken. Hoop verbetert de genezing van mensen. Het is in verschillende studies bewezen dat hoopvolle, strijdbare in een goed einde gelovende patiënten een veel betere prognose hebben dan mensen die zich neerleggen bij hun ziekte. Deze hoop is in elk mens, elk individu aanwezig. In elke ideologie en samenleving is de hoop aanwezig. De hoop op een goed einde, een beter toekomst. Elke groep mensen gebruikt deze hoop om aansporing te vinden en om kracht te putten voor de doelen die zij nastreven. Elke gemeenschap leeft onder andere van hoop…… hoop om iets op te bouwen en hoop om het hoogste te bereiken. Deze hoop uit zich in
verschillende vormen. Zo zal iemand die aan de lotto meedoet hopen op de hoofdprijs. Een gokverslaafde zal hopen op winst. Maar ook een hard werkende boer zal hopen op een goede oogst. Een idealist die de wereldvrede een feit wil maken hoopt inderdaad dat dat zal gebeuren. Hoop kan zoals duidelijk ook in slechte vormen voorkomen. Waarom is hoop in de Islam zo belangrijk en zo goed? Omdat hoop in de Islam gevestigd is op de positieve kanten van het leven. Aan alles wat goed is, zowel op individueel als op maatschappelijk niveau. Allah helpt ieder als individu om zijn leven een goede vorm te geven, om zijn leven zo goed mogelijk op te bouwen. Allah geeft ons de mogelijkheid om ons te ontplooien, en heeft ons beloofd daarmee te helpen. De hoop in Allah om ons de gezondheid te geven, de kracht te geven etc. Allemaal op individueel niveau. Maar ook op maatschappelijk niveau is de hoop groot. De hoop op vrede, de hoop op rechtvaardigheid. De economische crisis, landen die failliet gaan, de grote armoede, terrorisme, racisme, verzuring, onbegrip; Je zou voor minder pessimistisch worden. Het klinkt allemaal ook heel negatief. De vraag is hoe je nog hoopvol kan kijken naar de toekomst, als er toch zoveel slechte dingen gebeuren? Hoe kan je over hoop spreken als er nog steeds zoveel onrecht bestaat? “ Investeer in de mens en je zult zien dat alles goed komt” zijn de woorden van een wijze man met wiens teksten ik tijdens mijn studies heb kennisgemaakt. Het was ook door hem dat ik vandaag voor de klas sta. Investeren in de mens! Hoe doe je dat? Wel, ik denk dat het ‘geloven in het goede in de mens’ een belangrijke stap is om mee te beginnen. Geduld tonen is een ander belangrijk aspect in deze investering. Mijn geloof is mijn bron; hoop is één van de aspecten dat mijn geloof ook versterkt. Mijn visie verruimt en het geeft mij een positieve kijk voor de toekomst. Allah zegt in de Koran het volgende: “… wanhoopt niet aan de barmhartigheid van Allah…”, Deze woorden herhalen zich een paar keer in de Koran; Toen Yusuf in een put werd achtergelaten door zijn broers was het Allah die hem geruststelde met deze woorden. Toen Mozes met de farao moest praten, toen Ibrahim op de brandstapel stond, waren het dezelfde woorden die hen geruststelde. Zelfs toen Maria beviel van Jezus, zonder dat een man haar had aangeraakt en ze niet wist wat te antwoorden aan de priesters, was het Allah die haar geruststelde met dezelfde woorden.
Vandaag zegt Allah hetzelfde: “… wanhoopt niet aan de barmhartigheid van Allah…”, Met andere woorden; heb hoop! De profeet Jezus zegt op het einde van zijn leven op aarde in het evangelie van Johannes: “ Ik zal u niet verweesd achterlaten. Nog een korte tijd en gij ziet mij niet meer. Maar ik zal u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven: de Geest van Waarheid. Hij blijft bij u en zal in u zijn”. Moslims en christenen ervaren inderdaad samen met nog anders gelovigen een enorme kracht die de volksmond bestempelt als de kracht van hierboven. HOPEN BETEKENT VERTROUWEN HEBBEN IN ALLAH! Maar ook in zijn schepselen, de mens. Want wij zijn het die hem vertegenwoordigen op aarde. Daar waar wanhoop aanleiding kan geven tot verdriet, eenzaamheid, slechte gevoelens, laat hoop een mens leven. Ik denk hierbij aan de volgende Koranvers; “Veltekoen mienkoem ümmetoen yed-‐oeyne ielelhayrie ve ye’moeroene bielma’roefie ve yenhewne aniel moenker; ve oelaa-‐ieke hoemoelmoefliehoeyn” “En laat er een groep onder U zijn die tot goedheid aanspoort en tot rechtvaardigheid maant en het kwade verbiedt, dezen zijn het die zullen slagen” Ik weet dat er genoeg moslims zijn die gehoor geven aan deze oproep. En dat geeft hoop. Nog beter is om zelf gehoor te geven aan deze oproep en mee te doen met hen die hoop uitstralen. Daar waar wanhoop aanleiding kan geven tot verdriet, eenzaamheid, slechte gevoelens, laat hoop een mens leven. Iemand die hoopt en dit ook uitstraalt, is alsof hij een soort licht bezit en dit ook doorgeeft aan anderen. Want hoop is een fakkel, hoop is licht, Hoop doet leven! Wil je leven en laten leven, blijf dan hopen. Mehmet Akif Ersof, een grote Turkse dichter en ook schrijver van het Turks volkslied zegt het volgende: “WANHOOP IS EEN MOERAS, EENS ALS JE ERIN VALT IS HET MOEILIJK OM ERUIT TE GERAKEN, HOU JE VAST AAN HOOP EN ZIE DAN WAT ER GEBEURT” We kunnen zelfs zeggen dat de hoop een middel is voor Gods uitdrukking van zijn oneindig diepe Genade. Een mens zou nooit dit middel van de hoop mogen opgeven. Fethullah Gülen, een Turks-‐Islamitisch geleerde zegt het volgende ivm hoop:
“Een mens die hoopt, bezit in mijn ogen ook een verheven geest. Het zijn mensen met een verantwoordelijkheidsgevoel. Zij zijn verantwoordelijk en wijs in al hun daden en beslissingen. Hun inzicht en onderscheid staat hen toe om zelfs de meest ingewikkelde problemen op te lossen. Daardoor planten zij hoop en vastbeslotenheid in de harten van zelfs de meest wanhopige mensen. Zij vermijden tot het uiterste om iemand kwaad te berokkenen en gebruiken al hun kracht, energie en mogelijkheden om de mensheid te helpen. Zij wanhopen nooit, vloeien steeds over van hoop en energie om de wreedheden te stoppen die in de wereld gebeuren en zij willen het hele universum verlichten. Terwijl anderen beneden hun verlangen van vrede en geluk leven en in een poel van wanhoop zijn ondergedompeld, streven zij op het pad van het stichten van een nieuwe wereld met een overvloed van hoop en leiden zij mensen naar nieuwe paden van heropleving”. We bevinden ons op de drempel van grote en verreikende veranderingen. De gemeenschap worstelt in de geboortekrampen van de nieuwe tijd die aankomt. Het valt niet te verwonderen dat de mensen bang zijn, onzeker soms hopeloos, over hun toekomst. Zij zijn zolang aan hun lot overgelaten geworden, in twijfels en tegenstellingen dat hun verbeeldingen verdord zijn, hun harten en gevoelens ziek en verzwakt. Met zulke gebroken geesten is hun toekomst zo donker en onbepaald, dat het helemaal geen verwondering hoeft te wekken dat hun onzekerheid hen over de drempel der wanhoop heeft geduwd. Zij verlangen naar enige redding, een kracht om zich overeind te kunnen houden zodat hun benen niet verzwakken. Zij verlangen naar een heldhaftig figuur om hen kracht te geven en een doel, een boodschap van hoop. Hoop is een toestand van de geest, voor alles verbonden met geloof. Zij die geloven hebben hoop en de kracht van hun hoop is direct in verhouding tot hun geloofskracht. Hierdoor kunnen sommige sterke geloofsuitingen voor sommige mensen als wonderen lijken. Zij die deze mate van geloof niet ervaren hebben, beschouwen zulke hoop en geloof in anderen als iets buitengewoons. Wanhoop en pessimisme ontspringen niet in het gevoel en de geest van wie een goede keuze heeft gemaakt, waar in te geloven. Gelovend, heeft hij zijn hele hart op dat geloof gezet. Een individu ontwikkelt zich door hoop. Op dezelfde manier verwerft een gemeenschap levenskracht en maakt zich op tot welvaart door hoop. Net zoals een wanhopige mens niet écht leeft is een gemeenschap zonder hoop verminkt en verlamd. Hoop bestaat erin dat een mens de eigen geest vindt en de mogelijkheden ziet die erin liggen. Door dit waar te nemen, komt hij in contact met de Almachtige en verwerft hierdoor een kracht die alle problemen kan overwinnen. Het is door deze kracht dat een stofdeeltje een zon wordt, een waterdruppel een oceaan en dat de menselijke geest de adem van het universum. De Profeet Adam, vzmh, voelde zich wanhopig en verward, toen hij besefte dat hij had gedwaald. Maar hij schudde deze hopeloosheid af en werd opnieuw levendig als hij zei: 'Ik deed mezelf onrecht aan.' Satan daarentegen faalde onophoudelijk en zinkt voor eeuwig in de leegte van zijn wanhoop. Al de moedige mensen die de toorts van de hoop in hun harten hebben uitgezet, hebben stormen doorstaan en overmachten overwonnen die
onoverwinnelijk leken. Bij sommigen is de hoop als de Ark van Noah, vzmh, die zijn passagiers naar de veiligheid en het leven vervoert doorheen golven zo hoog als bergen. Hoop verandert de harten van sommigen in paradijselijke tuinen, zo levendig en overvloedig zijn die. Nog anderen hebben zoveel hoop dat ze Yathrib, een heidense stad omvormen tot Medina, de stad van geloof, liefde en beschaving. Hoop en vastbeslotenheid inspireren het hart van een Berberslaaf zodat de rots van Gibraltar (Cebel-‐i Tarik) naar hem werd genoemd zodat hij steeds herinnerd blijft. Doorheen hoop vormde een andere jonge bevelhebber, de zevende Ottomaanse sultan, Mehmet de 2e, zichzelf om tot bliksem en bracht een heldere verandering aan in de loop der geschiedenis. Hij bereikte hoogten die weinigen bereikten nadien. Zulke individuen, zo vastbesloten en zo vol hoop, zijn opgestaan om geliefd te worden in het teken der Waarheid. Voor hun volk zijn zij als een levende vlag, een symbool van wat mogelijk is. Zelfs op een moment dat de mensen ineengekrompen liggen in hun vernedering, met gebroken fierheid, kan een individu dat geloof en hoop heeft verworven, de hele wereldorde uitdagen. Deze zet zijn strijd verder zelfs bij tegenslagen. Door alle rampen te overleven die zich voordoen en in het doel te volharden, brengt hij leven aan allen waarvan de geesten eerder haast dood waren. Kijk naar het land Syrië. Er zijn dokters die hun leven wagen om mensenlevens te redden. Zij zijn het die de loop van de geschiedenis veranderen. Zij zijn scheppers van hoop. Allah geeft hen die kracht en als ze christenen zijn vinden ze die kracht bij de profeet Jezus. Het is met de hoop dat reizen worden aangevat, dat rivieren van bloed en pijn worden overgestoken. alleen de wanhopige verliezen hun gevecht. Velen beginnen de reis, trots op hun prestaties en worden dan halverwege gebonden of afgeleid, omdat hun zwakke geloof en hoop hen niet hielp. Een kleine aardbeving, een vloedgolf volstaat om hun wil en vastbeslotenheid weg te nemen. Wat hen betreft die beginnen met te hopen en dan na enige tegenslag verzinken in wanhoop, hun toestand is écht treurig. Maar zij die de waarheid niet kunnen zien moeten zo wel handelen als ze hun doel niet bereiken. Zij die hun harten naar weelde en posities hebben gericht, steeds toegejuicht door voorbijgaande successen, worden vroeger of later zeker teleurgesteld. Deze mensen zijn blind. Het is de blindheid van hen die slechts geloven in consumptie van steeds nieuwe kleren, auto’s, GSM’s en reizen. De blindheid van hen die hun levensdoel beperken tot consumptie van dingen die slechts middelen zijn. Voor wie blijvend hoopt is de dag even kleurrijk als de tuin van het Paradijs, want zijn hart is gevestigd op een helderheid, zo groot als de zon. Zijn nacht is niet minder helder. Omdat zulke mensen nooit in het duister verblijven, schijnt de zon steeds, zelfs als deze niet te zien is. De mensen met blijvende hoop zijn geworteld met de stevigheid van grote oude bomen die noch door storm noch door sneeuw of vrieskou worden aangetast of verhinderd van vruchten te dragen. Wie zulke hoop heeft, zichzelf aan de eeuwigheid heeft toegewijd, is nooit onvruchtbaar maar draagt in elk seizoen vruchten indien steeds de noodzakelijke plichten worden uitgevoerd. Hoop is iets dat we soms méér nodig hebben dan voedsel, water of aarde: geduldige, vastbesloten gidsen die corruptie en beproevingen weerstaan en nooit verward geraken.
Als nu vele bloemknoppen van hoop beginnen te verschijnen, wachten vele zaden onder het oppervlak van de aarde op het eerste teken van de lente. Moge God hoop geven aan de wanhopige. Hebben wij wel nood aan hoop in een tijdperk waarin het aantal zelfdodingen maar stijgt, waarin de welvaart daalt, onbegrip en haat nog steeds bestaat? Wel, zeer zeker! Ik denk dat wanhoop juist aan de basis ligt van dergelijke gevoelens. Hoop kan hierbij helpen om terug op te staan en verder te kijken. Uiteraard moet ‘hoop’ wel goed en sterk ingevuld worden. Kwestie van geen ‘valse hoop’ te geven. Persoonlijk vul ik dit dan met mijn geloof. Woorden uit de Koran, zoals ‘wanhoop niet aan de barmhartigheid van Allah’. Een sterk geloof in Hem, zorgt ervoor dat ik ook sterker in mijn schoenen kan staan. In plaats van constant negatief te klinken moet men het maar eens omgekeerd proberen. Oplossingen aanbieden ipv problemen. Vandaag lijkt het alsof er geen licht is op het einde van de tunnel. Maar dat is er wel. Duizenden jaren geleden had men ook problemen, en toch is het leven verder gegaan. En met verder gaan bedoel ik dan ook vooruitgang. Niet enkel materieel/financieel/economisch. Ook op vlak van relaties staan we vandaag verder dan vroeger. Sinds vele jaren worden op verschillende niveaus relaties aangeknoopt tussen de verschillende religies en levensbeschouwingen. Doorgaans worden die gethematiseerd vanuit antropologische hoek, vanuit een multiculturele benadering. De politieke, juridische en socio-‐economische bekommernissen zijn daar ook niet vreemd aan, zowel op internationaal als lokaal vlak. Thema’s als islam en Europa, clash of civilisations, moslimimmigranten, islam en mensenrechten en dergelijke, behoren daartoe. Naast zoveel spanning in onze broze wereld waait er een frisse en nieuwe benadering van de wereldgemeenschap als menselijke familie. De ontmoeting tussen godsdiensten en levensbeschouwingen is niet meer het werk van specialisten, maar is het klimaat waarin wij allen leven. Ik denk hierbij vooral aan lokale ontmoetingen, bijeenkomsten zoals hier vandaag in Gent. Op het einde van de negentiger jaren heeft Kerkwerk Multicultureel Samenleven de werking opgericht die heet Relatieopbouw Moslims Christenen. De felicitatiebrief van de Belgische Bisschoppen aan de moslimgemeenschap ieder jaar op het einde van de ramadan is hiervan het blijvend teken van hoop. In Limburg zijn we in het jaar 2000 gestart met de Werkgroep Interreligieuze Dialoog Limburg, afgekort WIDL. Sindsdien zijn de vrijzinnigen ook toegetreden tot deze werking, die sindsdien heet Werkgroep Interlevensbeschouwelijke Dialoog Limburg. Het letterwoord is hetzelfde: WIDL. Dit zijn tekens van hoop in de onze samenleving. Op specifiek gelovig vlak zijn we in Limburg ongeveer tegelijkertijd gestart met de Interreligieuze Meditatie. Gelovigen van vier verschillende tradities die samen meditatieavonden doorbrengen. Alfabetisch: baháí -‐ christenen – moslims – sikhs, vier keer per jaar. Thans is dat nog één keer per jaar, op initiatief van de baháí. Als gelovige moslim citeerde ik zo even een zin uit de afscheidsrede van de profeet Jezus. Voor ons moslims is Jezus de grootste profeet na Mohammed, belangrijke bron van
inspiratie. Mijn interreligieuze contacten leren me hem te citeren zonder schroom, zoals christenen ook Djelal-‐oed-‐din Roemi citeren uit de 13° eeuw, ook gekend onder de naam van Mevlana, stichter van de mystieke Soefi-‐beweging in de islam. Naar buiten beter gekend als de mystieke Derwish-‐dansers. De talrijke interreligieuze contacten in Vlaanderen en ook hier in Gent in de Rabot-‐wijk zijn de tekens van hoop die de religies bij elkaar ontsteken. Ik wil afsluiten met een kort gedicht over hoop: Verlies de hoop niet Verlies de hoop niet, als je ergens om vraagt heb vertrouwen en zorg ervoor dat je niet klaagt Allah zal het je schenken wanneer Hij het wenst of het nu vandaag is of morgen of ander moment Verlies de hoop niet, en hou vast aan 't vertrouwen leer hieraan stevig en altijd in 't leven vast te houden de wijsheid van Allah is groot, dus berust daarin en zie de gunst van elk eind of van elk nieuw begin Verlies de hoop niet, blijf rustig en raak niet in paniek wat er ook gebeurt, wat het ook is, de problematiek smeek Allah en Hij zal jou beter geven dan je had maar wees niet als een mens die Allah elke dag vergat.
Referaat Ludo Abicht (humanist) -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ SPERO QUIA NON ABSURDUM Over de hoop in waarlijk duistere tijden. Je moet het maar durven: in maart 2013, net op het moment dat president Barack Obama een bezoek bracht aan de nieuwe regering van Israël en tijdens een toespraak in Jeruzalem er weer maar eens in geslaagd was grote verwachtingen voor een vredevolle en rechtvaardige oplossing van het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen op te roepen en tegelijkertijd alles bij het oude en slechte te laten publiceerde de Amerikaanse auteur David Shulman een artikel in de New York Review of Books onder de merkwaardige titel: Hope in Hebron. Voor wie de toestand in de bezette Palestijnse gebieden in het algemeen en de belegerde stad Hebron een beetje kent klonk het nogal ironisch of zelfs sarcastisch, maar dat was hoegenaamd niet de teneur van de bijdrage. Shulman beschrijft de activiteiten van kleine groepen van meestal jongere Palestijnen die de laatste tijd begonnen zijn met het opzetten van symbolische nederzettingen op verboden terrein, een opzettelijke parallel met de zogenaamde illegale nederzettingen van de zionistische kolonisten. Met dit verschil dat de Palestijnse actievoerders deze tijdelijke nederzettingen op hun eigen grondgebied optrekken en op deze manier de aandacht van de wereld op de aanhoudende gebiedsroof door de kolonisten en de Israëlische regeringen blijven vestigen. Het hoopvolle van deze acties is volgens de auteur het principieel geweldloze karakter van de acties, geïnspireerd door de vergelijkbare protesten van Gandhi en, in de Verenigde Staten, Martin Luther King. De reactie van de Israëlische strijdkrachten op deze acties is meestal minder geweldloos, wat het morele overwicht van de jonge Palestijnen beklemtoont. Shulman is ervan overtuigd dat een uitbreiding van deze geweldloze methode op termijn efficiënter zal blijken te zijn dan gewelddadig protest, raketaanvallen of zelfmoordcommando’s: Het is makkelijk, cynisch te zijn. Wat heb je nu aan vijfentwintig kinderen die “We shall overcome” zingen? Wat hebben deze Palestijnse buitenposten bereikt? Ze zijn hier vandaag, en morgen vernietigd. Op 20 maart werden Badia en Isa samen met andere Palestijnse, Israëlische en internationale vredesactivisten gearresteerd gedurende een vreedzame protestmars op Shuhada straat [in bezet Hebtron]; ze droegen T-‐shirts met het opschrift: “We have a dream” en maskers met foto’s van president Obama. Het valt niet moeilijk ons voor te stellen dat zowat alle deelnemers aan dit debat in Gent, of het nu katholieken, moslims of humanisten zijn, met overtuiging en enthousiasme aan een dergelijke actie zouden deelnemen, en ik ken in Israël, de Verenigde Staten en Europa duizenden joden die dat ook zouden doen. Indien je hen zou ondervragen over hun motivering, zouden ze allen moeiteloos en terecht naar hun eigen religieuze of levensbeschouwelijke traditie kunnen verwijzen, want als je je overtuiging ernstig neemt, kan je de inhoud van je
geloof of filosofische overtuiging niet loskoppelen van de manier waarop je de anderen, je medemensen behandelt. Waar ligt dan het verschil en is dat dan nog belangrijk? Het valt echter evenmin moeilijk, ons “christenen voor Israël” voor te stellen die, samen met hun zionistische bondgenoten uit de nederzettingen, de Palestijnse jongeren met stenen zouden bekogelen, moslims die een dergelijke vreedzame actie als een verraad van de noodzakelijke gewapende strijd voor de dar-‐al-‐islam zouden veroordelen en uiteraard joden die vinden dat die Palestijnen daar niets te zoeken hebben. Maar ook binnen het kamp van het vrijzinnig humanisme en zelfs de vrijmetselarij zijn er over dit en andere thema’s duidelijk elkaar bestrijdende groepen. Zodat de realiteit jammer genoeg iets ingewikkelder is dan we het zouden wensen of verwachten.. Waarmee ik om te beginnen twee zaken wil poneren: ten eerste leiden de religieuze en filosofische overtuigingen jammer genoeg niet vanzelfsprekend naar een menselijker, toleranter en rechtvaardiger wereld en kunnen de basisteksten, van de Tora en het evangelie tot de Koran en de geschriften van de Verlichtingsdenkers, om ons tot deze vier te beperken, op wel heel erg van elkaar afwijkende manieren geïnterpreteerd worden, en ten tweede kan ik hier onmogelijk in naam van “hét vrijzinnig humanisme” praten, op gevaar af een aantal medehumanisten voor het hoofd te stoten die op een aantal punten mijn meningen niet delen. Ik kan uiteraard wél vanuit mijn eigen atheïstische overtuiging spreken. Op de affiche van deze avond staan twee van de drie zogenaamd goddelijke deugden vermeld, met name het geloof en de hoop. Mag ik daaruit besluiten dat de liefde, die humanisten meestal de broederlijkheid en de socialisten de solidariteit noemen, door de initiatiefnemers als een te hoog gegrepen ideaal werd beschouwd om in één adem met de andere twee te worden vernoemd en besproken? Dat zou in deze onzekere en duistere tijden van een lofwaardige bescheidenheid getuigen, want, zoals de joodse traditie terecht zegt, wat willen we al over de liefde spreken, wanneer we nog niet eens aan het begin van de rechtvaardigheid toe zijn? De titel van het debat, “ons geloof als bron van hoop”, is goed gekozen, al zullen een aantal militante atheïsten over de term “geloof” struikelen. Ik denk dat ze ongelijk hebben. We kunnen er met Alan Bullock en Oliver Stallybrass, de auteurs van The Fontana Dictionary of Modern Thought (1977) van uitgaan, dat de meerderheid van de deelnemers hier agnosten zijn, dit wil zeggen mensen die tot de conclusie gekomen zijn dat we bijvoorbeeld het bestaan of niet-‐bestaan van een god of goden onmogelijk met absolute zekerheid kunnen bewijzen. Bullock en Stallybrass noemen deze agnosten gewoon “thinking people”, mensen die nadenken. We kunnen wellicht met grote waarschijnlijkheid aantonen dat het traditionele godsbeeld van de openbaringsgodsdiensten onmogelijk rationeel kan gehandhaafd blijven, maar daarmee hebben we het nog niet over wat de jezuïetenpater Roger Lenaers in zijn laatste boek, Op verkenning in een nieuw land (2011) onder meer “de Oerwerkelijkheid” en “de Oerliefde” noemt. Dit agnosticisme is echter niet meer dan een voorlopige schuilplaats, een veilig platform vanwaaruit we het recht, ik zou zeggen de intellectuele en morele plicht hebben om verder te gaan. In een democratische maatschappij mag ieder die
dat wil natuurlijk trachten terug te keren naar een vroeger, zeg maar primitief stadium van het geloof, maar daarmee plaatst hij of zij zich dan ook buiten de publieke en internationale discussie die sinds het begin van de moderniteit aan de gang is. We moeten deze regressie in naam van het recht op vrije meningsuiting respecteren, zolang deze houding zich niet vertaalt in een integristische of fundamentalistische poging om dit bekrompen geloof bij wet of met geweld aan de anderen op te dringen. Ons interesseert hier de sprong voorwaarts. Voor een intelligent filosoof als Soeren Kierkegaard betekende dit inderdaad een existentiële “sprong in het geloof”, terwijl het voor anderen de weg opent naar wat ik graag een “positief atheïsme” noem, dat wil zeggen een atheïsme dat weet dat het op een keuze berust, niet op onweerlegbare wetenschappelijke argumenten en zeker niet op een of andere vorm van antitheïsme of antiklerikalisme. Je kan deze keuze voor een wereld en een leven “alsof god niet bestaat” zonder meer een vorm van geloof noemen, zoals de Franse atheïst André Comte-‐Sponville het uitdrukte in L’esprit de l’athéisme (2006): “ik heb niet de pretentie te weten dat God niet bestaat; ik geloof dat hij niet bestaat”. Dit vormt uiteraard slechts het begin, want als atheïst kan je je het niet langer permitteren, nog maar eens de interne contradicties, fouten, historische misdaden, hypocrisieën en dwaasheden van de verschillende godsdiensten te ontmaskeren en aan te klagen. Sinds de discussies tijdens de Verlichting zijn al deze zwakke af zwarte plekken meer dan voldoende gedocumenteerd en geregistreerd, trouwens in toenemende mate door kritische geesten binnen deze godsdiensten zelf, wat hun kritiek des te geloofwaardiger maakt. Voor iemand die de mens in zijn leefwereld en natuurlijke omgeving centraal stelt, omdat er volgens hem geen andere werkelijkheid is, komt het er nu op aan uit te zoeken en aan te tonen hoe men op basis van dit seculier humanisme een antwoord kan geven op de vier grote levensvragen, zoals die reeds sinds de Griekse filosofie en doorheen de geschiedenis van onze cultuur geformuleerd werden: waar komen we vandaan, waar gaan we heen, wat kunnen we weten en wat moeten we doen? We weten dat de godsdiensten deze kernvragen vanuit de openbaring en op grond van de studie van de heilige geschriften beantwoord hebben, en we weten ook dat deze antwoorden lange tijd en over de wereld verspreid voor de meerderheid van de mensen bevredigend geweest zijn en buiten het kleine Europa nog steeds zijn. De vraag is niet, of atheïsten het daarmee eens zijn, ook al respecteren ze in een pluralistische samenleving de religieuze benadering van deze levensvragen en zullen ze zoals hierboven al is aangetoond op heel wat plaatsen en in heel wat gevallen met hun religieus geïnspireerde medemensen samenwerken, denk maar aan de opvang van vluchtelingen en asielzoekers of het verzet tegen intolerantie en racisme. Tijdens de beweging voor de burgerrechten van de niet-‐blanken in de VSA kwam de grote inspiratie van de christelijke dominee King, maar hebben duizenden joden en communisten vanaf de eerste dag aan zijn zijde gestaan: één van die jonge communisten was de New Yorkse joodse student Michael Schwerner die samen met andere activisten in 1964 in Mississippi vermoord werd, maar van wie de nagedachtenis vandaag nog in honderden zwarte kerken over het hele land vereerd wordt.
Seculiere humanisten kunnen dus niet naar die openbaring en exegese van de schriften teruggrijpen om een antwoord op de levensvragen te formuleren. Dat is de reden waarom de hoop zo’n centrale plaats in ons leven inneemt. Door deze hoop weten we niet dat onze inspanningen vrucht zullen dragen, maar we weten wel dat we zonder deze hoop zullen mislukken. Die hoop is echter niet blind of naïef, het is geen vlucht in een fantasiewereld waar zoals in Star Wars “The Force be with you!” Er is helemaal geen boven-‐ of buitennatuurlijke Kracht die ons zal komen redden en als er al een Messias zou bestaan, dan zal hij, zoals de kabbalist Isaac Loeria (1534 – 1572) zei, alleen dan komen, wanneer de mensen er zelf voor gezorgd hebben de gekwetste en uit haar evenwicht geraakte wereld te herstellen. Dat is voor Loeria de betekenis van het Tikkoen Olam, het herstel van de rechtvaardigheid en gerechtigheid in de wereld. De atheïstische twintigste-‐ eeuwse filosoof Ernst Bloch hertaalde die opdracht van Loeria als volgt: “De Messias zal eerst dan komen, wanneer alle gasten rond de tafel zitten”. Niet alleen in deze stad en dit land, maar ook in Oost-‐Congo, India, Darfoer, Palestina en Noord-‐Korea, om slechts een paar van de vele getroffen gebieden op te sommen. Deze hoop vertrekt vanuit de met allen gedeelde verontwaardiging van de onlangs overleden Stéphane Hessel, maar blijft daar niet bij stilstaan, omdat we uit ervaring weten dat naakte verontwaardiging, net als woede of angst, geen goede raadgever is en naar zowat alle kanten kan uitslaan. De hoop berust op een grondige, gedetailleerde studie van de geschiedenis van de emancipatie en de ontwikkeling van de democratie, met name op het feit dat er, binnen en buiten de gevestigde machten en instellingen, altijd al individuen en groepen geweest zijn die, om met King en de kinderen van Hebron te spreken, de droom van een betere wereld niet hebben opgegeven en de moed hebben gehad om de gevolgen van hun parrèsia, hun vrijmoedig denken, spreken en handelen te aanvaarden. Bertolt Brecht heeft natuurlijk gelijk, wanneer hij zegt: “gelukkig is het land dat géén helden nodig heeft”, maar we zijn nog lang niet zover. Intussen kan de kennis van de vele voorbeelden van verzet tegen onrecht en onwetendheid doorheen de geschiedenis van de mensheid letterlijk “hoop geven”, omdat zij het meestal veel zwaarder hebben gehad dan wij, en het toch maar volgehouden hebben. In deze zin had Willem De Zwijger ongelijk, toen hij beweerde dat het niet nodig was te hopen om eraan te beginnen. We hebben deze hoop wél nodig, want anders gedragen we ons zoals de arme, uitgebuite en door angst verlamde pachters uit de film De klompenboom die maar al te goed beseffen dat er buiten op straat groot onrecht geschiedt, maar ze hebben geen sprankje hoop op verbetering van hun mensonwaardig bestaan. Dat is het tweede aspect van deze hoop, die voor een deel in leven wordt gehouden door de kennis van het verleden. We moeten namelijk ook zelf iets doen, niet als Japanse keizerlijke kamikazes of islamistische zelfmoordcommando’s, of als de vele moegetergde gevangenen van de concentratiekampen die tenslotte toch maar tegen de met hoogspanning geladen versperringen liepen of het dodelijke machinegeweervuur van de wachters uitlokten, maar met de redelijke verwachting dat we er nu of later niet alleen zullen voorstaan en we de noodzakelijke veranderingen zullen doorvoeren. Die veranderingen, waarvan iedereen hier een lijst kan opstellen, komen er niet vanzelf, maar hebben mensen nodig om gerealiseerd te worden.
Seculiere humanisten hebben een groot, soms positivistisch overdreven vertrouwen in de wetenschap en vergeten af en toe dat ook die wetenschap geen absolute zekerheden kan garanderen. Het is inderdaad best mogelijk dat die neurowetenschappers en filosofen die beweren dat de vrije wil een illusie is en we vanaf het begin al voorgeprogrammeerd zouden zijn gelijk hebben. Maar ik behoor tot een generatie die in de beruchte strijd tussen nature en nurture heel ver in de tweede richting gegaan is, omdat we niet alleen dachten (mag ik hier zeggen: “geloofden”?) dat we op zoveel terreinen de wereld aan het veranderen waren, maar ook vol hoop waren dat wij deze nieuwe, solidaire en rechtvaardige wereld nog zouden beleven. Vandaag, een halve eeuw later, lijkt me de balans naar de andere kant te zijn doorgeslagen. En zolang er nog een redelijke kans bestaat dat de waarheid hierover eerder in het midden ligt – ja, we zijn grotendeels bepaald, maar zijn we daarmee ook volledig gedetermineerd? -‐ kunnen we het ons niet permitteren, bij de postmodernistische pakken te blijven neerzitten, zolang er wellicht nog zoveel te doen valt. Ik weet dat we in Gent zijn, maar Aalst, de stad van Daens en Boontje, is niet zo veraf. En ook daar moet ik even schoolmeesterachtig tussenkomen, want de stadsspreuk van Aalst is: Nec spe nec metu, zonder hoop noch vrees. Zonder nodeloze vrees is een perfecte eigenschap, maar hoe kan je nu zonder hoop op succes aan de moeizame ontvoogding van de arbeidersklasse beginnen of de mensen een geweten willen schoppen?