RN M@gazine 4 1
Redactioneel Het stemmen via internet heeft de gelederen van Restauratoren Nederland onlangs flink beroerd. De ALV werd uitgesteld, omdat internetstemmen in strijd met de regels zou zijn. In onze rubriek De Kwestie besteden we aandacht aan het onderwerp: is het nou wel of niet rechtsgeldig? Hoewel een internet-stemming voorlopig misschien dus niet gebruikt mag worden om besluiten op te baseren, informatief is zo’n stemming wel. Er werd een paar weken voor de ALV een survey gedaan om uw mening over het RN-M@gazine te vragen, met als belangrijkste vraag: willen we het digimagazine voortzetten, en zo ja hoe? Zoals gezegd, een besluit wordt niet genomen op grond van de stemming, maar we kunnen ons voordeel doen met de wensen, opmerkingen en tips. Gelukkig kunnen we constateren dat het overgrote deel van de stemmers vóór voortzetting is: 58 van de 59 respondenten stemde voor. Verder leverde de enquête informatie op over hoe de RN-leden het RN-M@gazine nu zien, en hoe ze het zouden willen. Zo is het merendeel van de lezers (65-70%) van mening dat RN-M@gazine meer dan nu de uitstraling van een vakblad moet krijgen; nu vindt de helft van de respondenten dat het meer de kant op gaat van een verenigingsblad. Ook werd door verschillende mensen geopperd dat er meer wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd moet worden. Dat gaan we uiteraard proberen; waarbij het zeer gewaardeerd wordt als leden zelf hun onderzoeken ter publicatie aanbieden, of wijzen op hun bekende onderzoeken die interessant zouden kunnen zijn voor RN-M@gazine. Verder is het verheugend om te zien dat bijna iedereen die de moeite heeft genomen de enquête in te vullen, het blad prettig leesbaar vindt, hoewel een enkeling het taalgebruik (te?) populair vindt. Ook goed nieuws is, dat driekwart van de respondenten aangeeft zelf kopij te willen aanleveren. Dat is dus nog een grote bron aan vakinformatie, die gepubliceerd kan worden. Iedereen die de moeite genomen heeft de survey in te vullen: veel dank! Voor iedereen die meer wil weten: de resultaten van de survey zullen besproken worden tijdens een volgende ALV. Tot slot: als redactie proberen wij van ieder RN-M@gazine een gevarieerd nummer te maken, waarin alle disciplines aan de orde komen. Daarom proberen we de redactie zo samen te stellen dat vertegenwoordigers van alle disciplines zitting hebben in de redactie. De metaal-, textiel en hout- of meubelhoek zijn op dit moment ondervertegenwoordigd, en restauratoren uit die branches zijn welkom. Het vergt niet veel tijd, en is wel erg leuk. Mocht je belangstelling hebben of meer informatie willen vragen, stuur dan een mail naar
[email protected], dan nemen we snel contact op. Henriette Fuhri Snethlage Hoofdredacteur
Aan dit nummer werkten mee: Gabriëlle Beentjes, Jente van den Bosch, Pol Bruys, Henriette Fuhri Snethlage, , Robi en van Gulik, Ruud van Helden, Martina Hoffmann, , Gerard Jongebloed, Gini Kingma, Marijke Naber, Bernard van Noordwijk, Susan Smelt, Josien Verdegaal, Lidwien Wösten, Nico van der Woude.
2
Inhoudsopgave
Hoe verzet je een berg – de “beklimming” van de Mont Blanc – deel 1 .............. 4 Herkregen cachet van een 17de eeuws psalmenboekje ............................. 10 De Glasvondst van Roermond ..................................................... 15 De kwestie: internet-stemmen .................................................... 21 Waar zijn we mee bezig? ........................................................... 21 Symposiumverslag Loodwit ........................................................ 26 Symposiumverslag Restoring The Thinker ...................................... 30 Symposiumverslag Filling & Retouching ........................................ 32 Colofon ................................................................................. 36
3
Hoe verzet je een berg – de “beklimming” van de Mont Blanc – deel 1 De aanloop naar restauratie van een maquette van de Mont Blanc Robien van Gulik, Marijke Naber
Teylers Museum is, samen met de Stichting Restauratie Ateliers Limburg (SRAL), bezig met de voorbereidingen voor de restauratie van een maquette van het Mont Blanc massief uit 1787. Net als bij een echte bergbeklimming kent deze restauratie een lang en complex voorbereidings-traject en we begeven ons dan ook al enige tijd op een steil en slingerend pad. Na enkele jaren van voorbereiding blijken we al klimmend zelfs bijna een volledige cirkel te hebben gemaakt; we bevinden ons nu weer recht boven ons beginpunt. Maar de top is dichterbij.
Afb 1 De beklimming van de Mont Blanc door Horace Benedict de Saussure, Christian von Mechel (1737-1817), gravure, 1790.
Omdat het hier om de restauratie van een zeer bijzonder en complex object gaat, lijkt het ons leuk om nu eens het gehele proces eens te belichten, inclusief het voortraject. De meeste restauraties beginnen bij de advies- of offertevraag van de kant van de eigenaar. In ons geval begon de restauratie met een afscheidsreceptie. Het verhaal van onze “beklimming” van de Mont Blanc is in drieën te verdelen: deel 1, de aanloop (de voorbereidingen van de hele expeditie), deel 2, de beklimming (het vooronderzoekstraject) en deel 3: de tocht naar de top (de feitelijke restauratie en presentatie). Hieronder is het eerste deel, de aanloopfase, beschreven, onderverdeeld in etappes. In augustus 1787 was de geleerde Horace Benedict de Saussure (1740-1799) de eerste man die een wetenschappelijke expeditie hield naar 4
de top van de Mont Blanc. Als geoloog was hij op zoek naar het oudste gesteente ter wereld. Hij was ervan overtuigd dat, ondanks het feit dat jonger gesteente normaal gesproken bovenop ouder gesteente ligt, bij de Alpen hierop een uitzondering werd gemaakt. Het oudste gesteente moest dus volgens hem de top van de Mont Blanc zijn, aangezien dat toen de hoogst bekende berg was. In 1787 bedwong hij samen met zijn huisknecht en achttien dragers en gidsen de berg. Onderweg en op de top deed hij vele wetenschappelijke proefjes om de sneeuw, de rotsen planeten en dieren (een meegevlogen vlinder), temperatuur en windsnelheid te observeren. Hij bepaalde het kookpunt van water en berekende de hoogte van de berg, volgens zijn berekeningen 4775 meter. Moderne berekeningen komen tot een hoogte van 4807 m; de nauwkeurigheid van de berekeningen van De Saussure is verbijsterend. Charles François Exchaquet (1746-1792) was directeur van de mijnen in de Savoie en behalve dat ook fervent bergbeklimmer én cartograaf. Op zijn zoektochten naar ertsaders leerde hij het gebergte als geen ander kennen en maakte hij zeer nauwkeurig aantekeningen. Bovendien had Exchaquet een zakeninstinct. Door de toenemende wetenschappelijke belangstelling voor de berggebieden, was er behoefte ontstaan aan gedetailleerde kaarten. Omdat bestaande kaarten geen hoogtes aangeven waren driedimensionale kaarten de oplossing. Deze techniek was overigens al uitgevonden in de tweede helft van de 17de eeuw; Lodewijk XIV en zijn ministers vonden de tweedimensionale kaarten van de militaire ingenieurs niet begrijpelijk genoeg en vroegen om ‘plans-relief’. In 1785 begon Exchaquet aan het modelleren van zijn eerste reliëfkaarten van de Mont Blanc, aanvankelijk van een zwaar en moeilijk te hanteren aardewerk. Al experimenterend kwam hij op een beter materiaal: papier maché op basis van hout. In het voorjaar van 1787 werd zijn maquette in een tijdschrift aangeboden voor de prijs van dertig louis. Toen in de maand augustus van dat jaar De Saussure de top bereikte, sprong Exchaquet handig in op dit nieuws: met rood gaf hij op zijn maquette de route aan die De Saussure gevolgd had. Hij maakte meerdere exemplaren en bijbehorende prenten en documentatie. Maquettes raakten intussen steeds meer geliefd bij verzamelaars in Europa. In 1792 ontwierp Exchaquet zelfs miniatuurmodellen voor de verkoop aan toeristen die Chamonix overspoelen. Hoewel er een groot aantal maquettes moet zijn geweest, zijn er nu nog maar vijf bekend, waarvan het best bewaarde exemplaar zich sinds 1799 in de collectie van Teylers Museum bevindt. Teylers Museum had net in 1784 zijn deuren geopend voor het publiek en wilde een kennis- centrum van kunst en wetenschap zijn. Geen wonder dat de eerste museum- directeur Martinus van Marum het door De Saussure afgehakte topje van de Mont Blanc aankocht. Ook verwierf hij een maquette die naar aanleiAfb. 2: De maquette in de Ovale Zaal onder ding van de expeditie was gemaakt. het portret van Pieter Teyler.
5
De maquette had sinds 1984 een mooie plaats in de Ovale Zaal, pal onder het portret van Pieter Teyler, de grondlegger van het museum. In een houten vitrine van 106 x 55 x 35 cm zie je van bovenaf het dal van Chamonix, met de bergketen van de Mont Blanc als zuidgrens en die van de Brevent als Noordgrens, een gebied van 120 km2 op schaal 1:15000. Het lijkt gemaakt te zijn van een soort papier maché (maar is dus van hout), minutieus beschilderd met natuurlijke details, zoals de bruine bergwanden en de witte ijslaag van de gletsjers, struikjes, bomen en huizen. Vier koperen staafjes geven de vier windstreken aan, wegen en paden zijn rood gekleurd, rivieren wit. De gletsjers zijn doormiddel van kwartskristalletjes weergegeven. Kleine genummerde etiketjes verwijzen naar plaatsen die De Saussure in zijn beschrijving noemt. De route die De Saussure tijdens zijn expeditie genomen had, en speciaal door Exchaquet met een stippellijn van piepkleine rode voetstapjes is toegevoegd, is in de loop der jaren geheel vervaagd. De bijna 225-jarige maquette ziet er verkleurd en smoezelig uit.
Afb 3 De 225-jarige maquette ziet er vaal, verkleurd en een beetje verwaarloosd uit.
Het beginpunt Elke restauratie (en elke expeditie trouwens ook) begint met het zoeken van fondsen. In ons geval begon het avontuur andersom. Een directeur uit het lokale bedrijfsleven hield zijn afscheidsreceptie in zijn geliefde Teylers Museum. Aan de gasten vroeg hij in plaats van cadeaus een bijdrage voor het opknappen van de Mont Blanc maquette. Dit was natuurlijk een zeer aardige gedachte. De opbrengst was bescheiden maar gaf in elk geval de eerste aanzet tot het opzetten van dit restauratietraject. Het werk begon met een eerste grondige bestudering van de maquette. De maquette zag er zoals gezegd vaal, verkleurd en een beetje verwaarloosd uit. De houtblokken waaruit hij is opgebouwd waren van elkaar losgeraakt en de kieren waren goed zichtbaar. Er was al eens eerder over restauratie 6
nagedacht, maar de plaatsing tussen twee radiatoren maakte een opvullen van de kieren tot een zinloze activiteit: het bleek dat de kieren elk najaar groter werden en elk voorjaar, als de verwarming weer uit ging, kleiner. Opvullen zou kunnen leiden tot ontwrichting van het geheel. Afstoffen was ook niet zonder gevaar: kleine kwartskristalletjes verbeelden ijsblokken, en door het werken van het hout lagen er inmiddels een aantal los op het oppervlak. Ook de verflaag was bij de kieren gaan schilferen. Restauratie bleek een expeditie die niet onderschat moest worden. De eerste etappe Eerst probeerden wij als restauratoren van Teylers Museum een plan te bedenken voor de restauratie, maar we liepen op een aantal punten vast. We konden bijvoorbeeld niet goed zien hoe de verbinding tussen de houtblokken was en daarmee werd het heel moeilijk om te bepalen wat er nodig was om de toplaag te stabiliseren terwijl de onderliggende houtblokken nog wel konden blijven “werken”. Ook konden we niet goed bepalen hoe we de toplaag moesten schoonmaken, omdat we niet wisten uit welke materialen deze bestond. Om het eerste knelpunt op te lossen werd een offerte gevraagd aan een bedrijf dat röntgenopnames maakt van boorinstallaties om lekken te lokaliseren. Dit lijkt een merkwaardige keuze, maar omdat wij dachten dat de houtblokken wel eens door middel van metalen pennen met elkaar verbonden zouden kunnen zijn, leek een röntgenfoto ons een goed idee om deze verbindingen zichtbaar te maken. De keuze voor dit bedrijf werd ingegeven doordat we al in een ander verband contact met ze hadden. De röntgenexpert kwam de maquette bezichtigen en bracht een offerte uit die het geschonken bedrag in een keer zou opsouperen. En dat terwijl we nog helemaal niet zeker waren van resultaat: alleen metalen verbindingen zouden immers op de röntgenfoto te zien zijn, houten verbindingen niet. Na overleg met onze directeur besloten we om dit pad niet in te slaan. De tweede etappe Het was duidelijk dat er een degelijk plan van aanpak moest komen. De zoektocht naar deskundigen om ons hierbij te helpen, was niet gemakkelijk. Het bleek dat maquettes als deze nauwelijks meer bestonden, er was op alle fronten weinig ervaring met dergelijke objecten. Na enig zoeken door Bert Sliggers, conservator van Teylers Paleontologisch-Mineralogisch Kabinet, bleken er nog enkele maquettes van Exchaquet in het Stadtmuseum Görlitz (bijna op de grens tussen Duitsland en Polen) te staan en –belangrijker- ze waren ook nog kort geleden gerestaureerd. Op ons verzoek stuurde de restaurator haar bevindingen naar Haarlem. De verbindingen tussen de houtblokken van de Duitse “Mont Blanc” bleken van hout te zijn. We waren blij dat we niet met het röntgenbedrijf verder gegaan waren. In Nederland zochten wij advies bij het RCE (toen ICN), dat ons vervolgens doorverwees naar de Stichting Restauratie Ateliers Limburg. De derde etappe De SRAL reageerde enthousiast. Restaurator Arnold Truyen adviseerde om de maquette naar Maastricht te transporteren, waar apparatuur beschikbaar is om vast te stellen uit welke materialen de maquette bestaat en hoe groot de achteruitgang is. Er moest eerst antwoord gevonden worden op vragen als: uit welk hout bestaat de maquette? Hoe is de verbinding tussen de houtblokken? Waaruit bestaat de verflaag? Uit welk materiaal bestaat de witte (nu grijze) “sneeuwlaag”? Is de verbruining het gevolg van een verbruinde vernislaag of alleen van vervuiling? En zo nog een tiental andere vragen. 7
Afb 4: detail van de spleten tussen de houtblokken waarbij ook de vervuiling van de “ijsblokken” en de “sneeuwlaag” goed te zien is.
De vierde etappe Transport naar Maastricht hield in de eerste plaats in dat de maquette niet te zien zou zijn als de Ovale Zaal zelf na restauratie feestelijk geopend werd in juni 2011. Na enig overleg op hoog museaal niveau bleek dit niet onoverkomelijk te zijn. Als hij maar terug was in 2012 om als blikvanger te fungeren op de grote Mont Blanc tentoonstelling. De maquette moest met de 20ste-eeuwse vitrine en al getransporteerd worden, omdat wij het niet aandurfden om de maquette uit de vitrine te halen. We wisten immers nog steeds niet hoe de houtblokken met elkaar verbonden waren en hoe stevig die verbindingen nog waren. Ook moest het transport absoluut schokvrij gebeuren, anders liepen we het risico dat kwartssteentjes en verfschilfers van hun plaats getrild zouden worden en in de “gletscherspleten” zouden verdwijnen. Er moesten dus een kunsttransporteur en een degelijke transportkist aan te pas komen. Hiervoor moest eerst het gewicht bepaald worden. Maar hoe bepaal je het gewicht van een volle vitrine? Met een houten blok en een plank op een personenweegschaal blijk je een heel eind te komen. Het steekt tenslotte niet op een grammetje. Na een ochtend prutsen en balanceren kwamen we op een gewicht van 75 kg. Er werd een kist gemaakt die vier losse zijkanten had zodat de vitrine eerst op de bodem getild kon worden, waarna de zijkanten eromheen gezet werden. De vitrine stond op een plank die weer op een laag foam gelegd werd, in verband met de schokdemping. Zoals altijd kostte de voorbereiding voor het transport meer tijd dan het transport zelf, de maquette kwam na enkele uren veilig en intact aan bij de SRAL. Samen met de vitrine, alle gegevens van de voorgeschiedenis én het restauratierapport uit Görlitz. 8
De vijfde etappe Eenmaal aangekomen in Maastricht ging het vooronderzoek van start. Er kwamen tal van interessante dingen aan het licht, waarover Arnold Truyen in een vervolgartikel zal berichten. Na het vooronderzoek kwam de offerte voor de restauratie. Zoals we al gevreesd hadden, zou vooral het schoonmaken en consolideren van alle elementen van de toplaag (“sneeuw”, “ijsblokken”, geschilderde bomen en huisjes, etiketjes en verflagen) heel veel tijd gaan vergen. De kosten gingen ons restauratie- budget dan ook flink te boven: al met al is er 25.000 euro nodig. De cirkel is rond: we zijn recht boven het beginpunt aangekomen. Het is inmiddels zo’n omvangrijk project geworden dat er aparte fondsenwerving voor nodig is. De zesde etappe Deze etappe is een pas op de plaats. We weten dat we willen restaureren en we weten hoe, we moeten alleen nog het geld ervoor vinden. Een van de belangrijkste dingen bij het werven van fondsen is een goed idee hebben waar jezelf in gelooft en dan mensen te vinden die jou willen helpen je plan te verwezenlijken. De meeste mensen die geld geven doen dat uit een eigen passie en verbondenheid. In ons geval lijkt ons de bergbeklimmers een belangrijke doelgroep. Wij denken dat mensen die zelf bergen beklimmen vast en zeker onder de indruk zijn van het verhaal van De Saussures expeditie in 1787. Die mensen zijn te vinden via Bergsportverenigingen of misschien wel via bergsportwinkels. De “echte” Mont Blanc is immers nog steeds de trots van Europa. Zou het niet mooi zijn als vele enthousiaste bergbeklimmers het benodigde geld voor onze Mont Blanc maquette met kleine stapjes binnenbrachten? Om dit te bereiken hebben we het restauratieplan in een aantal delen geknipt. Goede gevers kunnen zich dan aan een of meerdere onderdelen verbinden, zoals aan het consolideren van de sneeuwlaag, het schoon- maken van het ijs of het vernieuwen van de verbruinde vernislaag die nu het zicht op de bomen en huisjes belemmert. Het toekomstvisioen van een mooie, heel bijzondere maquette waarbij de ijsblokjes onder uitgekiende belichting weer flonkeren op de witte sneeuw en de voetstappen van De Saussures expeditie weer goed te volgen zijn, is natuurlijk bijzonder aantrekkelijk. We hopen dan ook zo snel mogelijk aan de volgende etappe te kunnen beginnen, en natuurlijk zullen we ook daar verslag van doen. Robien van Gulik is Hoofd Papierrestauratie bij Teylers Museum, Marijke Naber is als Hoofd Fundatiehuis bij Teylers Museum verantwoordelijk voor de fondsenwerving voor dit restauratieproject. Alle foto’s zijn van Teylers Museum, Haarlem.
9
Herkregen cachet van een 17de eeuws psalmenboekje Bernard van Noordwijk
Tijdens de expositie ‘Zondags Zilver’ (2006) in het Bijbels Museum te Amsterdam maakte het gesoigneerde uiterlijk van de tentoongestelde kerkboekjes blijkbaar indruk. Kenmerkend voor deze tentoonstelling was, dat er uitsluitend goed geconserveerde boekbandjes met zilveren sloten, hoekstukken of randen te zien waren van midden 17de tot eind 19de eeuw. Het keurige aanzien van de getoonde bijbeltjes, missaaltjes en gebedenboekjes bracht menig bezoeker op het idee te vragen naar restauratiemogelijkheden. Eén museumgast vertelde, dat hij een beschadigd psalmenboekje uit de 17de eeuw had geërfd. Hij was er zó aan gehecht, dat hij het weer in behoorlijke staat teruggebracht wilde zien.
Afb 1 Het beschadigde psalmenboekje, voor en achterzijde. Hoogte 7,5 cm.
Gehavend boekje met de psalmen van Datheen In 1566 werd voor het eerst de Nederlandse psalmberijming van Petrus Datheen ingevoerd[1]. Deze liederen werden vanwege de bevattelijke bewoording (ontleend aan de volkstaal) uit volle borst meegezongen, eerst tijdens hagenpreken en later in calvinistische kerkdiensten. Ondanks forse kritiek uit taalkundige hoek heeft het gebruik van Datheens psalmen lang standgehouden; ze worden in sommige Oud-Gereformeerde Gemeenten (met name in Zeeland) nog gezongen. Omdat er geen approbatie (verlof tot het drukken van geschriften) op de boekjes met psalmen van Datheen uitgeoefend werd, zijn er in de loop der tijd veel uitgaven door diverse drukkers in omloop gebracht. In dit artikel staat een boekbandje centraal, waarin de psalmen van Datheen zijn vervat, uitgegeven in 1639 door Jan Janssen te Amsterdam. De inhoud is gedrukt bij Dominicus van Stichel. De tekst is gezet in gotische letters, zonder muzieknotatie. Het boekje is uiterst handzaam en heeft een hoogte van slechts 7,5 cm. 10
Het boekbandje was door de tand des tijds behoorlijk aangetast. De eigenaar wilde laten onderzoeken in hoeverre het boekje nog te herstellen was. Na zorgvuldige inspectie was de conclusie –mede vanwege de zeldzaamheid van het boekje– dat het alleszins de moeite waard zou zijn om tot restauratie over te gaan. Het boekblok is gedurende de eeuwen tamelijk gaaf gebleven; de bladzijden vertonen enige bruining, in de eerste pagina’s tekenen van een zilvervisje, maar gelukkig geen schimmel. De band lijkt oorspronkelijk en is van zwart leer met pukkelstructuur (bij vergissing ook wel haaienleer genoemd) getrokken over houten platten. Eén plat lag geheel los; het scharnier van het andere plat was uiterst teer. Zilverwerk Het boekje is voorzien van een klampAfb 2 Het boekblok was in redelijke staat, sluiting en vier hoekstukken, mooi de band was behoorlijk aangetast. gegraveerd met florale motieven. Om het zilverwerk te kunnen determineren moesten de delen van het slot en de hoekstukken voorzichtig van het boekbandje afgehaald worden. Aan de gravering en de montage was duidelijk te zien dat het slotje en de hoekstukken later gedateerd zijn dan het boekje; ze zijn onmiskenbaar in Schoonhoven gemaakt. In het zilver is geen jaarletter afgeslagen, wel een gehaltestempel in de vorm van een zwaardje. Dit duidt op een vervaardiging na 1814; in dat jaar werd dit keurmerk voor zilver van het tweede gehalte (833/1000) in gebruik gesteld. In het vage meesterteken zijn met enige moeite de letters J.K. en een figuurtje te onderscheiden, wat erop zou kunnen duiden dat de sluiting en de hoekstukken gemaakt zijn door Jan Kuylenburg, die vanaf 1807 in de ‘zilverstad’ als edelsmid werkzaam is geweest.[2] Tijdens de restauratie van het boekje kwamen in de houten platten restanten van vroegere spijkertjes tevoorschijn, waaruit geconcludeerd kon worden dat het bandje eerder -wellicht rond 1815– opnieuw is ingebonden. Zeer waarschijnlijk is toen oud sluitwerk verwijderd en vervangen door het huidige zilveren slotje en de huidige hoekstukken.
Afb 3 Het zilverwerk gedemonteerd.
11
Demontage Hoe het ook zij, van het hier besproken psalmenboekje werden het slotje en het hoekbeslag secuur verwijderd, waarbij de bevestigingsnageltjes met zilveren kopjes zoveel mogelijk werden gespaard. Met een mild schoonmaakmiddel werd het zilver gewassen en daarna gepoetst. Toen het boekje van sluiting en hoeken was ontdaan, werd het geneutraliseerd in een zuurkist, waarna het kon uitdampen. Dit om de PH-waarde van de boekband terug te brengen, Afb 4 De gedemonteerde leren boekband. zodat het leer bij bewerking niet zou verbranden. Zoals gememoreerd was één plat in z’n geheel van het boekbandje afgescheurd en de kans bestond dat het andere plat op het zwakke scharnier eveneens zou afbreken. Er werd dus besloten om ook dit gedeelte van de band te scheiden. Omdat het grootste gedeelte van het leer reeds loszat, kon de band droog van de houten platten worden afgehaald. Ook werden de gemarmerde schut- en dekbladen losgemaakt; de laatste waren met beenderlijm vastgeplakt op de houten platten. Eén van de twee platten was gebroken en er zaten spijkergaatjes in, vermoedelijk van vroeger sluitwerk. De kapitaalbandjes[3] -waarschijnlijk aangebracht toen het boekje omstreeks 1815 opnieuw werd ingebonden- en delen van het oorspronkelijke rugbeleg werden eveneens verwijderd en schoongemaakt. Het psalmenboekje ontmanteld Nadat plakselresten van de houten platten waren weggehaald, konden de daarin voorkomende gaatjes dichtgemaakt worden en enkele lengtebreuken gelijmd en geschuurd worden. De gemarmerde schut- en dekbladen werden gewassen en gerestaureerd met Japans papier en delen van eenzelfde marmerpapier. De rug van het boekblok werd eveneens ontdaan van alle stijfselresten. Noch het naaisel, noch de touwen waarmee het boekblok aan de platten was bevestigd, waren gebroken en konden –na te zijn verlengd– hergebruikt worden. Grappig was te Afb. 5 Het ontmantelde psalmenboekje. constateren dat oorspronkelijk voor het rugbeleg gebruikte perkamenten stroken waren gelijmd op de platten (ook aangeduid met de term maculatuur: beschreven perkament of papier dat niet meer van nut was en gebruikt werd als versteviging van een boekband). Waar dit rugbeleg gebroken was, werden de delen aan elkaar geplakt om vanzelfsprekend opnieuw benut te worden. De buitenkant van de boekband werd met een oppervlaktereinigingsmiddel 12
behandeld om resterend vuil te verwijderen. Aan de inhoud van het boekje hoefde niets gedaan te worden. Het boekblok was intact en na het enigszins rond te zetten lag het bij wijze van spreken kant en klaar te wachten om zó in de band herplaatst te worden. De ‘remake’ Over de rug konden de stroken van het perkamenten rugbeleg weer vastgelijmd worden. De houten platten werden aangehangen en de herstelde kapitaalbandjes teruggebracht. Over de boekblokrug werd van geverfd kalfsleer een nieuwe rug gelijmd alsook onder de uiteinden van de platten, gekordeerd[4] en daarna gedroogd. Het oude leer van de platten werd, nadat het geschalmd[5] was, teruggezet om tussen vilt in de pers uit te harden. Toen kon het eveneens geschalmde leer van de oude rug over het opgeruwde leer van de nieuwe rug worden gelijmd en gezwachteld. Na het drogen werd aan de binnenkant van beide platten ter opvulling een enkel dekblad opgebracht tussen de inslagen van het oude leer. Voor de zekerheid werd in het scharnier een stukje dun linnen gelijmd, dit om breken van het fragiele marmerpapier zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarna konden de gemarmerde schut- en dekbladen weer op hun plek worden gezet, rekening houdend met het terugplaatsen van het zilverwerk. Alvorens het slotje en de hoekstukken weer op het boekje te monteren werd de band behandeld met leerdressing. Hiermee werd het vetgehalte van de leren boekband weer op peil gebracht om uitdroging te voorkomen. Alle delen van het sluitwerk –inclusief de oorspronkelijke montagespijkertjes– werden herplaatst, exact op de plek waar ze eerder weggehaald waren. Daardoor werden littekens van de eerdere bevestiging volkomen bedekt; geen Afb 6 De herstelde leren band. enkele moet was meer te zien en het boekje herkreeg zijn vroegere allure. Tot besluit De beweegreden om dit versleten en kapotte psalmenboekje een restauratieve behandeling te doen ondergaan was –zoals de eigenaar meldde– van sentimentele aard. Het behoorde al heel lang in de familie en had derhalve nostalgische waarde. Het ging dan ook meer om de materiële kant van het boekje dan om de inhoud; dus geen functieherstel als bruikbaar psalmenboekje, maar behoud van dit nagelaten kunstvoorwerp voor huidige en komende generaties.
13
Afb 7 Het kleine psalmenboekje is weer hersteld.
Het is naar tevredenheid gelukt om de fysieke conditie van dit boekje te stabiliseren, zwakke delen aan te vullen of te versterken, zodat verder verval kon worden voorkomen. Het is te hopen dat in de toekomst nog veel in ongerede geraakte kerkboekjes op deze manier gered kunnen worden. Alles heeft z’n begin en z’n einde; maar de ondergang van dit boekje is met deze restauratie een flink stuk uitgesteld. Bernard van Noordwijk, gastconservator bij het Bijbels Museum te Amsterdam voor het project Zondags Zilver. Alle foto’s zijn gemaakt door de auteur. Noten: 1 Petrus Dathenus (1533-1588) bracht een deel van zijn bewogen leven door in Duitsland, de Nederlanden, Engeland, Frankrijk… In weerwil van zijn opleiding tot priester werd hij gereformeerd theoloog (in 1578 voorzitter van de Synode van Dordrecht) en hofprediker. Naast psalmen vertaalde hij o.a. de Heidelbergse Catechismus in het Nederlands en bewerkte liturgische formulieren. 2 Zie Dutch goldsmiths’ and silversmiths’ marks and names prior to 1812 door Karel Citroen, Primavera Pers, Leiden 1993, pagina 68. 3 Versierend stukje weefsel dat aan de boven- en onderkant van het boekblok op de rug van een ingebonden boek wordt bevestigd. 4 Korderen: touwen langs de ribben op de rug trekken tijdens het drogen om de ribben goed te laten uitkomen. 5 Schalmen:leer dunner maken door het met de hand te schuren. 14
De Glasvondst van Roermond Een beknopt overzicht Jente van den Bosch
In Roermond is de grootste en meest diverse glasvondst aangetroffen die ooit in Nederland en België is gedaan. De archeologische opgraving is uitgevoerd door SOB Research in december 2009, ter plaatse van Plangebied Quartier Damianus. In totaal werd ruim 1200 kilo, voornamelijk vensterglas aangetroffen (circa 1 -1.5 miljoen fragmenten). Inmiddels is de eerste inventarisatie afgerond. Jente van den Bosch, directeur van SOB Research, beschrijft de vondst. De glasvondst is niet alleen de grootste, de vroegste glasfragmenten van deze collectie behoren tevens tot de (kleine groep) vroegste fragmenten gebrandschilderd glas die in Nederland bekend zijn. Het is vooralsnog het oudste gebrandschilderde glas dat in de Provincie Limburg bewaard is gebleven. Deze glascollectie is in archeologisch en in kunsthistorisch opzicht zowel van nationaal, als van internationaal belang. Het glas werd aangetroffen in een in het midden van de 16de eeuw aangelegde toogkelder (zie afb. 1). De kelder en het daarboven gelegen huis zijn in gebruik geweest vanaf het midden van de 16de eeuw tot uiterlijk 1665, toen de tweede (gedocumenteerde) stadsbrand in Roermond plaatsvond. Op basis van de stijlkenmerken kan het gebrandschilderde glas worden gedateerd tussen circa 1200 en 1600. Dit betreft de stijlperioden van de Gotiek en de Renaissance. De ondergrens van deze datering is echter arbitrair. Vanwege de grote zeldzaamheid van vensterglas uit de Late Middeleeuwen in Nederland en België bestaat er weinig vergelijkingsmateriaal. Daarbij is het soms langdurige gebruik van versieringsmotieven een complicerende factor voor een exacte datering van de individuele fragmenten. Verschillende op het glas waargenomen versieringsmotieven komen al voor in illustraties in handschriften uit de 10de eeuw.
Afb 1. De gedeeltelijk uitgegraven kelder. In de noordwestelijke hoek van de kelder is de glasvondst zichtbaar, waarvan op dat moment al een deel was geborgen. 15
Vooralsnog kan worden aangenomen dat het merendeel van het glas afkomstig is uit de ramen van (voormalige) gebouwen in Roermond. Aangezien de oorsprong van de stedelijke ontwikkeling van Roermond ligt in het laatste deel van de 12de eeuw, wordt aangenomen dat die periode de ondergrens is voor datering van de oudste in de collectie aanwezige glasfragmenten. Op basis van de analyse een steekproef van de gave exemplaren van het onversierde glas kan worden geconcludeerd dat de gave ruitjes een gemiddeld gewicht hebben van circa 12.5 gram. Op basis van het totaal- gewicht van de vondstgroep (ruim 1200 kilo) moet worden geconstateerd dat het hier de resten betreft van minimaal 96.000 individuele ruitjes. Bij de bestudering van het versierde glas is geconstateerd dat van veel exemplaren de helft of minder binnen de glasvondst aanwezig is. Het lijkt dan ook reëel om er vooralsnog van uit te gaan dat de glasvondst bestaat uit de resten van circa 150.000 – 250.000 ruitjes fragmenten. Op basis van het totaalgewicht van de glasvondst (ruim 1200 kilo), de steekproefsgewijs vastgestelde, gemiddelde diameter van de glas- fragmenten (circa 1.5 millimeter) en het gemiddelde soortelijk gewicht van glas (circa 2500 kilo/ m³), kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen glasfragmenten een gezamenlijke oppervlakte van circa 320 m³ vensterglas vertegenwoordigen. Op veel van de ruitjes is langs de randen nog de afdruk/verkleuring aanwezig van de kit die het glas eerder met het lood heeft verbonden. Ook zijn op veel glasfragmenten mortelresten en sporen van lichte verwering aangetroffen. Op basis hiervan (en op basis van de enorme hoeveelheid fragmenten, de uiteenlopende datering en de vele verschillende stijlen) kan worden geconcludeerd dat de ruitjes in een eerder stadium, voorafgaand aan de depositie in de kelder, zijn gebruikt en deel hebben uitgemaakt van voormalige glas-in-lood ramen in veel verschillende gebouwen en huizen. In afwachting van een nadere oplossing voor de uitwerkingskosten heeft SOB Research inmiddels voor eigen rekening en risico meer dan 30 mandagen geïnvesteerd in de voorbereiding van de verdere uitwerking (database) van de glasvondst. De eerste resultaten van deze werkzaam- heden zijn hier samengevat. Het zal duidelijk zijn dit slechts een eerste aanzet is. Voor de verdere vastlegging, classificatie, datering en interpretatie van de verschillende delen van de collectie zal nog heel veel onderzoek moeten worden uitgevoerd. Vondstomstandigheden en vondstverwerking Bij de opgraving werd de glasvondst aangetroffen op de bakstenen vloer van de kelder, in de noordwestelijke hoek, hoog opgestapeld tegen de kelderwanden. Het glas werd aangetroffen onder een zandig/lemig grondpakket. Deze kalkrijke context (de mergelblokken, de bakstenen en de mortel van de kelder en de kalkrijke leem) en het ontbreken van organische zuren lijken de voornaamste factoren te zijn geweest die hebben geleid tot de hier aanwezige, buitengewoon goede conserverings- omstandigheden voor het glas. Afgezien van gebruiks- en verweringssporen uit de tijd dat het glas deel heeft uitgemaakt van vensters, hebben bijna alle glasfragmenten de tand des tijds uitstekend doorstaan. Slechts enkele glasfragmenten vertonen sporen van lichte irisatie. Ook de relatief droge omstandigheden, op een diepte van circa vier meter boven het aanwezige grondwaterpeil, zouden hierbij een rol kunnen hebben gespeeld.
16
In eerste instantie is het glas schoongespoeld en in hoofdcategorieën opgesplitst. Tijdens het schoonmaken en opsplitsen van het glas zijn circa 9400 glasfragmenten geselecteerd voor nadere uitwerking. Dit betrof alle fragmenten van het versierde glas, de gave en grootste fragmenten van het onversierde glas, alle fragmenten van het gebruiksglas en een selectie van het productieafval. Daarnaast werden ook enige tientallen loden strips, enkele aardewerkfragmenten, een mes, een niet leesbare koperen munt en een knikkertje geselecteerd. Bij het reinigen en in hoofd- groepen Afb 2 Paarsgekleurd ruitje met florale en opdelen van de ruitjes bleek dat er versemiflorale versiering. Het betreft een scheidene aanpassende fragmenten bijna compleet ruitje, samengesteld uit waren, en diverse ruitjes die deel hebben drie fragmenten, ca 6,5 cm. uitgemaakt van hetzelfde venster. Honderden individuele fragmenten konden al worden samengesteld (en daarbij aan elkaar worden gelijmd) tot grotere fragmenten of tot complete ruitjes. Ook zijn er veel glasfragmenten waarvan geen (aanpassende) andere delen in de vondstgroep aanwezig zijn. Onversierd glas Het merendeel van de glasvondst bestaat uit onversierd glas. Het betreft gave en vrijwel gave ruitjes (circa 240 exemplaren) en fragmenten van ruitjes. De ruitjes hebben zeer uiteenlopende vormen (vierkant, rechthoekig, rond, ovaal, trapezium, veelkantig, enz.) en afmetingen. De meeste ruitjes zijn licht getint (blauw, grijs, geel, bruin, enz.). De dikte van het grootste deel van het onversierde glas varieert van 1-2 millimeter. Daarnaast zijn er exemplaren aangetroffen die dunner zijn dan 1 millimeter, of dikker dan 2 millimeter (tot een dikte van ruim 4 millimeter). De omvang van de glasfragmenten varieert van circa 0.2 – 100 cm². Het gemiddelde gewicht van de gave individuele ruitjes bedraagt circa 12.5 gram. Het onversierde glas bezit geen stijlkenmerken die een datering mogelijk maken, maar aangenomen wordt dat de ouderdom van dit deel van de vondstgroep binnen dezelfde range ligt als die van het versierde glas.
Afb 3 Florale en eenvoudige geometrische versierings- motieven op bandruitjes uit de 13de en 14de eeuw. 17
Gekleurd glas Een beperkt deel van het versierde glas (enkele honderden fragmenten) betreft gekleurd glas zonder beschildering. Op basis van vorm, dikte en kleur kan het merendeel van deze vondstcategorie
worden gedateerd in de Late Middeleeuwen. Er zijn binnen deze categorie gave exemplaren en fragmenten aangetroffen in velerlei afmetingen (vanaf circa 150 cm²), vormen (vierkant, rechthoekig, rond, sikkelvormig, enz.), kleuren (rood, blauw, geel en bruin) en kleurtinten (licht tot donker). Gebrandschilderd glas uit de Late Middeleeuwen Van het gebrandschilderde glas kan circa een derde deel van de circa 8400 fragmenten worden gedateerd in de Late Middeleeuwen. Dit betreft voornamelijk gekleurd (rood, blauw, paars, groen, grijs en bruin) glas, waarop met grisaille - en later soms ook met zilvergeel - beschilderingen zijn aangebracht, die vervolgens bij een secundair verhittingsproces in het glas zijn ingebrand. Er zijn zowel gave exemplaren (circa 130 stuks) als ook grote en kleinere fragmenten van deze ruitjes aangetroffen. De oorspronkelijke omvang van de ruitjes varieert enorm (vanaf circa 3 tot 180 cm²). Bij de fragmenten varieert de omvang van circa 0.2 – 50 cm². Het grootste (uit drie fragmenten samengestelde), bijna complete ruitje heeft een om- vang van circa 160 cm² (zie afbeelding nr. 5). De dikte van deze ruitjes varieert grotendeels van circa 1–3 millimeter (met een minimale dikte van circa 0.5 millimeter en een maximale dikte van circa 4.0 millimeter). De vroegst te dateren versieringsmotieven betreffen florale en semiflorale versieringsmotieven en eenvoudige geometrische versieringen (of een combinatie van voornoemde motieven). Deze monochroom, met grisailleverf gekleurde) motieven zijn voornamelijk aangetroffen op blauw, rood, paars, bruin en groen gekleurd glas. Op basis van de stijlkenmerken moeten deze ruitjes vooralsnog kunnen worden gedateerd in de 13de eeuw tot in het begin van de 14de eeuw. Dit geldt ook voor de vroege exemplaren van de zogenoemde bandruitjes. Dergelijke ruitjes dienden meestal als Afb 4 Een ruitje met tekstrol, 8 cm hoog. omlijsting van de centraal in het glas-inlood raam geplaatste hoofdvoorstelling. De versieringen op deze lichtgroen getinte en geel gekleurde ruitjes komen veel voor in de periode van circa 1280 tot 1450 A.D. In de collectie zijn ook gave ruitjes en fragmenten van ruitjes uit de Late Middeleeuwen vertegenwoordigd met complexere geometrische voorstellingen, soms gecombineerd met afbeeldingen van tekstrollen, teksten en figuratieve versieringsmotieven. Deze voorstellingen zijn zowel volledig monochroom, als monochroom met een of meer polychrome elementen, uitgevoerd.
18
Gebrandschilderd glas uit de 16de eeuw Circa tweederde deel van het gebrandschilderde glas is uit de 16de eeuw afkomstig. De in de glascollectie weerspiegelde overgang van de versieringsmotieven van de volledig ontwikkelde flamboyante stijl van de Late Gotiek naar de versieringsmotieven van de Renaissance, aan het begin van de 16de eeuw, betrof een natuurlijk aandoend proces. Daarbij was sprake van een overgang naar een vrijere stijl, waarbij de schilderingen wonnen aan kwaliteit door het uitbundiger gebruik van kleuren, door invoering van het perspectief en door gedetailleerdere weergave van menselijke, antropomorfe en dierlijke figuren. Daarnaast valt ook de opkomst van afbeeldingen met teksten, architecturale en arabeske elementen en fantasiefiguren (saters, waterspuwers, demonen, enz.) Afb 5 Ruitje met een op. Een klein deel van de ruitjes is niet alleen figuratieve versiering, beschilderd, maar ook bewerkt door middel van 14de/15de eeuw, ca 10 slijp- en graveertechnieken. De omvang van de cm hoog. ruitjes was ook in deze periode zeer verschillend (van 2 tot meer dan 100 cm²). De gemiddelde dikte van het glas nam wel af. De meeste ruitjes hebben een diameter van 1–2 millimeter, maar in tegenstelling tot de ruitjes uit de Late Middeleeuwen zijn er vrijwel geen dikkere exemplaren aangetroffen en zijn er ook ruitjes aangetroffen die dunner zijn dan 1 millimeter. De veelvormigheid van de ruitjes is even groot als in de Late Middeleeuwen. Het overgrote deel van de uit deze periode afkomstige ruitjes is afkomstig uit een burgerlijke, niet-kerkelijke context.
Afb 6 16de-eeuws fragment met een figuratieve afbeelding, ca 8 cm hoog.
Productieafval Er zijn 170 glasfragmenten geselecteerd die kunnen worden beschouwd als het afval van de productie van glasplaten. Dit betreft grote kernstukken met pontiel, bulls eye-kernen, half gesmolten fragmenten en afsnijdsels. Tevens is een klein aantal gebrandschilderde fragmenten aangetroffen die zijn vervormd als gevolg van grote verhitting. Op basis van de aanwezigheid van dit materiaal, in combi- natie met de aanwezigheid van de zeer grote glasvoorraad, kan worden geconcludeerd dat hier, mogelijk al in de tweede helft van de 16de eeuw en in ieder geval in het begin van de 17de eeuw, een glasmaker was gevestigd die glasplaten vervaardigde. De voorraad kan worden beschouwd als basismateriaal dat was verzameld om omgesmolten te worden.
19
In de Regesten (samenvattingen van historische gegevens) van Roermond komen meerdere vermeldingen voor van een glasmaker die aan het eind van de 16de eeuw en het begin van de 17de eeuw op de Dries (de huidige Dionisiusstraat) woonde en in 1604 overleed[1]. Dit betrof Marten Martens, alias Gelaesmaeckers, ook vermeld als Marten Gelaesmekers, de oude. Ook daarna is sprake van een glasmaker die het voormalige huis van Marten Gelaesmekers betrok. Dit betrof Merten Stams. Of dit inderdaad het huis met de kelder van de glasvondst betreft, is nog niet geheel duidelijk. Hopelijk zal nader onderzoek hierover meer duidelijkheid verschaffen. Afb 7 Voorbeeld van drie grote, dikke kernstukken, met pontiel.
Ten slotte Er zal nog veel vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd. In de eerste plaats zal de collectie moeten worden gedocumenteerd. Daarbij is het van belang dat alle individuele fragmenten van het geselecteerde deel van de collectie worden beschreven en worden gefotografeerd. Deze informatie dient vervolgens, bij voorkeur via het internet, toegankelijk te worden gemaakt voor de wetenschap en voor de samenleving. Daarnaast zal ook nader onderzoek moeten worden uitgevoerd naar de in de collectie aanwezige stijlontwikkelingen en technieken, de herkomst van het glas, de kunstenaars die de schilderingen hebben gemaakt, de teksten (en de daaruit voortvloeiende vervolgstudies naar met name genoemde personen), enzovoort. Bij een dergelijk onderzoek is het ook van belang dat er een vergelijkende studie wordt uitgevoerd naar andere grote glasvondsten en glascollecties, uit dezelfde periode, in Nederland, België en Duitsland. Tevens zou nader historisch onderzoek moeten worden uitgevoerd om meer zekerheid te verkrijgen over de identiteit van de glasmaker(s) die deze glasvoorraad in de periode tussen 1554 en 1665 A.D. heeft of hebben verzameld. Een nader onderzoek van het productieafval zou meer inzicht kunnen bieden in de hier gebruikte technieken voor de productie van glasplaten in deze periode. Jente van den Bosch is directeur/eigenaar van SOB research. Alle foto’s zijn eigendom van SOB Research. Noot [1] Informatie aangeleverd door J. L.M. Ruiten
20
De kwestie: internet-stemmen Henriette Fuhri Snethlage
Ooit is het stemmen van de leden via internet i ngevoerd o m zo veel mogel ijk led en te bereiken. Maar nu is h et bezwaar gerezen , d at het well icht niet rechtsgeld ig is, en dat op d eze manier besluiten wo rd en genomen zonder dat er voldoende toel ichting of discussi e aan vooraf is gegaan. Het bestuur heeft haar lich t op gestoken bij no taris Ruu d van Helden, gesp ecialiseerd in verenigingsrecht. Hi j bood aan o m toelichting te g even . “Samenvattend kan gesteld wo rden: Elektro nische Co mmunicatiemi ddelen leid en tot meer transp arant ie en acti evere deelname van de l eden mits de regels daarvoo r duidelijk zijn vast gelegd. Sinds een aantal jaren kent on s recht de mogelijkheid om elektronisch e communicatiemiddelen (met n ame e-mail ) al s alte rnati ef voo r of aanvu ll ing op de bestaande klassieke communicatiemid d elen te gebruiken. Gro te beu rsven nootsch appen zagen d eze uitdag ing: de communicatie met aan deelhoud ers werd verbeterd, info rmatie kon makkelijke r en sneller gegeven worden en aandeelhouders kregen d e mogel ijkheid om veel eenvoudig er te stemmen en zelfs d e mogelijkheid om de vergad eringen thuis te kunnen vo lgen. Stond vroeger de o proep voor een verg aderin g maar één dag in een kran t, thans staa t d eze weken lang op d e website van de o nderneming. Ook in het verenigi ngsrecht zijn deze nieuwe middelen op g ro te schaal in gevo erd: menig spo rtclub stuurt zijn contribu tienota hed en ten dage per e-mail. Wel stelt de wet strenge eisen: - de leden mo eten van de rechtspersoon uitdrukkel ijk deze moderne vormen aanvaarde n en di enen de statu ten daarto e aangep ast te worden en - moeten er duidelijke reg els komen voor het geb ru ik opdat de rechtszekerheid g ewaarbo rgd blijft. Uw nog jonge vereniging heeft d eze mod erne vormen ingevoerd . Maar in hun enthousi asme heeft het bestuur te weinig gelet o p bovenstaand e eisen en terecht heb ben daar en kele leden iets over g ezegd. Uw bestuur heeft daar goede nota van genomen en h eeft schrijver d ezes, notaris, verzocht hen bij te staan. Er moet wat geb euren om dit netjes af te handelen. Natuu rli jk kan alles met instemming van de leden gerepareerd wo rd en, maar hoe gaat h et er dan allemaal uitzi en? Men moet dan denken aan de volg end e zaken: 1. In de statuten wordt opgenomen dat elekt ronische co mmunicatiemiddel en zijn toegestaan. 2. Er moeten rich tl ijnen komen voo r h et beheren van het regi ster van e-mail adressen, de wijze van verzendin g, welke zaken vo oraf gepubliceerd moeten worden en hoe lang, ho e stemmi ngen moeten 21
verlo pen, hoe vo lmachten er uit moeten zien, hoe de intern etstem zi ch verhoud t tot de stem op de ALV, en hoe de discussie ro ndom internetstemmen gevo erd kan wo rd en. 3. Waarborgen voo r misbrui k worden vastg esteld 4. Het intensiever g ebruiken van d e RN web site waarop h et bestuur all e informatie kan plaatsen en welli cht oo k terstond na een bestuursvergad ering d e acti e punten kan doorgeven. 5. Wellich t ook d e invoering van h et geb rui k van een webcam zodat d e led en die niet kunnen komen toch de vergaderingen kunnen volgen. In d e komende A lgemene ledenverg aderin g zal een voorstel hier voor aan de leden worden voorgelegd . Ind ien deze voorstellen worden aangenomen, zu llen d e statu ten en het huishoudelijk re glement zo dan ig worden aangep ast d at al d eze zaken ju ri disch zijn afg edekt en b ij de KvK neergelegd kunnen worden. Zo zal de veren iging op verantwoorde wijze de elektro nische communi catiemidd elen kunn en gaan gebruiken ten voordel e van haar leden, die de beslu iten van het bestuur en /o f de ALV kunnen inzien en de info rmatiest ro om tussen bestuur en leden in de toekomst verb eter d kan wo rd en.” Ru ud van Hel den i s no taris b ij Mr M.J. Meijer Notarissen N.V. en zal op d e volgende ALV aanwezig zijn om de onderwerpen toe te lichten en uw vragen te b eantwoo rd en.
22
Waar zijn we mee bezig? Henriette Fuhri Snethlage
Gini Kingma Is: “Restaurator van schilderijlijsten en vergulde houten objecten in het Rijksmuseum Twenthe. Daarnaast heb ik mijn eigen bedrijf; de laatste paar jaar ben ik binnen mijn eigen bedrijf eigenlijk vooral (alleen) werkzaam voor het Stedelijk Museum Amsterdam.” Gespecialiseerd in: “Het vergulde hout.” Komt uit: “Amersfoort.” Leerde het vak: “In de praktijk. Ik heb een nogal kronkelige weg gevolgd naar de restauratie. Na mijn opleiding als landschaps- architect heb ik op een gegeven moment heb ik tegen mezelf gezegd: en nu ga ik iets doen wat ik echt leuk vind. Ik heb toen (onder andere) een opleiding handvaardigheid gedaan aan de Academie voor Beeldende Vorming. En van daar uit ik kwam uit bij restauratie; in dit vak kan ik met mijn hoofd én met mijn handen werken. Ik ben overal naar toe gegaan om mijn licht op te steken. Hout had vooral mijn interesse. Ik kwam terecht bij een meubelrestaurator, de heer Eilers, die werkte toen als docent aan de Afb 1 Gini Kingma en de lijst van één van de Chagalls. Collectie SMA Foto: Henriette Fuhri Snethlage. opleiding voor restauratoren aan het ICN. Daarna liep ik een stage bij het Rotterdams Historisch Museum, waar ik Leo Poot tegenkwam. Bij hem heb ik leren vergulden. Na deze stage, kwam ik terecht bij de Rijksdienst Beeldende Kunst, waar ik onder leiding van een meubelrestaurator aan een 18de-eeuwse, vergulde wandtafel werkte. Daar werkten veel restauratoren in andere disciplines, waar ik heel veel van heb geleerd. Ik ging ook voor het eerst echte cursussen volgen in het vak. En toen werd ik via Willemien ’t Hooft -de toenmalige directeur van de Opleiding Restauratoren- gevraagd voor een baan in het Metropolitan Museum of Art in New York, ze zochten iemand voor vergulde objecten. Assistant Conservator of Gilded Objects stond er opeens achter mijn naam – ik dacht dat ik droomde!”
23
Werkt nu aan: “Voor het Stedelijk Museum ben ik nu aan het werken aan dri e lijsten uit ongeveer 1970. Die zijn dus pas veertig jaar oud. De RCE heeft sinds twee jaar een projectgroep onder leiding van Eric Domela Nieuwenhuis over waarde en waardering, onder andere voor lijsten. Doel daarvan is criteria voor waardering te ontwikkelen: wat moeten we behouden en wat niet en waarom? Ik ben ook deelnemer aan die projectgroep. Deze discussie is voor de lijsten waar ik nu aan werk heel relevant. De lijsten zitten om topstukken heen uit de collectie van het Stedelijk, drie grote schilderijen van Chagall uit het begin van de vorige eeuw. De lijsten zijn niet origineel, ze zijn gemaakt door Heijdenrijk, een bekende lijstenmaker. Toch is besloten om de lijsten te behouden voor deze schilderijen. Het gaat om verzilverde lijsten met een transparante lak. De lijsten zijn glad, met een zogeheten omgekeerd profiel. Ze zagen er niet goed uit, hadden veel slijtageplekken, beschadigde randen, butsen en krassen. De achterkanten van de lijsten waren een soort gatenkaas, zoveel is er in geboord. Deze schilderijen zijn veel uitgeleend, en blijkbaar moest er vaak weer een gat geboord worden voor het ophangsysteem of de bevestiging van het doek in de lijst. De grootste gaten in de achterkant heb ik opgevuld met zaagstof. Van de lijst waar ik nu mee bezig ben, stonden twee van de vier de verstekken open. Dat kwam doordat het schilderij heel krap in zijn lijst zat; het schilderij heeft de verstekken gewoon opengeduwd. Om te voorkomen dat dit opnieuw gebeurt, heb ik de sponningen van de lijst uitgeschaafd. Dat is weliswaar in strijd met de regel dat je geen oorspronkelijk materiaal verwijdert, maar in dit geval had ik geen keus: Ik kan natuurlijk niet het schilderij kleiner maken. De voorkant van de lijst is verzilverd met een bladmetaal, het is een zogenoemde polimentverzilvering. Lacunes vul ik op en de meest storende beschadigingen retoucheer ik met een mengsel van aluminiumpoeder en een pigment dat bestaat uit micapoeder gelamineerd met een laagje titaniumoxide (dit type pigment wordt ook veel in cosmetica verwerkt omdat het mooi glanst). Als bindmiddel gebruik ik Regalrez 1094, 25% in aromaatarme terpentine- dat is een goed getest bekend middel en is gemakkelijk te verwijderen. Eigenlijk ben ik nooit helemaal tevreden want hiermee kun je niet exact een bladmetaal imiteren. Je krijgt een ander soort textuur. Maar als ik met een bladmetaal zou restaureren, dan zou je een kleurverschil krijgen, vanwege de veroudering. Ik heb wel een test gedaan met het kunstmatig verouderen van bladmetaal, met verschillende middelen. Een test is bijvoorbeeld met ammoniumsulfide, dat het zilver heel snel oxideert, waardoor de kleurverande ringen optreden. Op de lijst heeft de vernis de oxidatie voor een deel tegengehouden, vandaar dat de lijst minder verkleurd is dan de teststroken. Toch heb ik gekozen voor retoucheren boven opnieuw verzilveren. Het is “eerlijker”. Het gaat om hele kleine lacunes, die goed geretoucheerd kunnen worden zonder dat ze storen; de lijst moet Afb 2 Test met het kunstmatig verouderen van natuurlijk niet gaan afleiden van het bladzilver. Foto: Henriette Fuhri Snethlage. schilderij. 24
Voor het Rijksmuseum Twenthe ben ik nu het onderzoek en de behandeling aan het voorbereiden voor twee kwablijsten uit 1654, die om portretten zitten die geschilderd zijn door Cornelus Jonson van Ceulen. Deze schilderijen gaan naar Praag voor een tentoonstelling. Wij restauratoren wilden eigenlijk de lijsten niet meesturen, omdat ze behalve heel bijzonder, ook heel kwetsbaar zijn. De lijsten zijn gemaakt van lindenhout, dat heel wormstekig is. Het hout is heel bros, als je erop duwt, steek je er doorheen. Al het hout, inclusief het snijwerk, is behoorlijk aangetast. Maar er is besloten om ze toch met de schilderijen mee te laten gaan, dus moeten de lijsten geconserveerd en gerestaureerd worden. Het is heel belangrijk om het hout steviger te maken, te consolideren, zodat de lijsten de reis overleven.
Afb 3 Portretten van jasper Schade en Cornelia Strick van Linschoten, Cornelus Jonson van Ceulen, 1654, Rijksmuseum Twenthe. Foto: Gini Kingma.
Waardeert in RN: Dat er een vereniging is! Het is belangrijk dat er een platform is, en een plek waar je je collega’s ontmoet. Zoals het onderwerp verzekeren, dat vind ik heel belangrijk. Maar ook de thema-avonden waardeer ik zeer. Mist nog: Ik weet nu niet zo direct wat ik mis, of nog meer zou wensen. Wil verder nog zeggen: Ik vind het heel leuk om hier aan mee te doen, om zo lijstenrestauratie als discipline aandacht te geven. Het vak ontwikkelt zich steeds meer – wat dat betreft heb ik wel een missie. Gini Kingma geeft het stokje door aan Valérie Martens-Monier.
25
Symposiumverslag Loodwit; Is er toekomst voor toxische historische bouwmaterialen zoals loodwit 15 april, Restauratiebeurs, Den Bosch Henriette Fuhri Snethlage
Het symposium over loodwit dat de RN-sectie Historische binnenruimten organiseerde samen met de RCE en de NMV kan met recht een succes genoemd worden. Het auditorium bleek te klein voor alle belangstellenden en in allerijl moesten extra stoelen bij elkaar gezocht worden. Loodwit is eeuwenlang toegepast voor schilderdoeleinden en met name op schilderijen en in het interieur. Het gebruik van loodwit is tegenwoordig verboden, op Europees niveau én op nationaal niveau. Maar als er één ding duidelijk was tijdens het symposium over loodwit tijdens de restauratiebeurs, was het wel dat de kwaliteiten van loodwit ongeëvenaard zijn. Elf sprekers lieten in hoog tempo hun licht schijnen over het onderwerp; de gemene deler was dat het (Europese) verbod de restaurator voor een probleem stelt. Of daar iets aan te doen is?
Afb. 1 Frederik Franken vertelt over museum Ons’Lieve Heer op Solder.
Het dagvoorzitterschap was in handen van Judikje Kiers, directeur van museum Ons’ Lieve Heer op Solder te Amsterdam. Tijdens de ingrijpende restauratie van dit museum stond zij voor de keuze: wel of niet loodwit. De eerste sprekers waren Frederik Franken, restauratiearchitect, en Ruth Jongsma, kleurenonderzoekster, die beiden betrokken waren bij Ons’Lieve Heer op Solder. Ruth deed uitgebreid onderzoek naar de oorspronkelijke afwerking in het interieur. Er waren veel verschillende lagen aangetroffen; gekozen werd om die kleuren terug te brengen, die het gebouw had in de laatste periode dat het nog een kerk was. Er werd een rozerode kleur gevonden, loodwit met dodekoprood, ijzeroxide, dat 26
zorgt voor de rode kleur. Er werd weliswaar een ontheffing aangevraagd en verkregen voor het gebruik van authentieke materialen, maar die gold niet voor loodwit. Er zijn diverse proefstalen gemaakt met andere mengsels wit met dodekop; geen van allen gaf het zelfde resultaat als loodwit. Uiteindelijk werd met pijn in het hart gekozen voor titaanwit. Het is afwachten hoe dit mengsel veroudert, maar het zal zeker anders zijn dan loodwit. Na deze casus gaf Katrien Keune, schilderijenonderzoekster, een zeer verhelderend mini-college over de fysische en chemische eigenschappen van loodwit en andere witten: titaanwit en zinkwit. De belangrijkste fysische eigenschappen, die zorgen voor de uitstraling, zijn textuur, lichtreflectie (kleur) en dekkingskracht ofwel dichtheid. De chemische eigenschappen die van belang zijn, zijn de reactiviteit en de houdbaarheid. Er zijn met name twee eigenschappen, die loodwit zo aantrekkelijk maken: het helpt bij droging verbindingen te maken tussen de moleculen (veel beter dan zinkwit en titaanwit) en het zorgt voor een grote elasticiteit van de verf. Dit zorgt ervoor dat verf met loodwit op de lange termijn goed houdt. In de praktijk werken velen graag met loodwit, omdat er geen alternatief is dat zo “goed” is. Thonis van der Weel, die trams restaureert kan daarover meepraten. Hij en zijn collega’s gebruikten loodwit om houten daken van trams te bedekken: het is waterdicht en elastisch, zodat het mee beweegt met het werkende houten dak. Noodgedwongen zijn ze nu overgestapt op zinkwit, maar niet van harte. “Gewoon goed je handen wassen”, is ook een oplossing. Ook Leonieke Polman betreurt het verbod op loodwit. Als restauratieschilder imiteert zij ondermeer marmerschilderingen. Op basis van vrij gelegde vensters van de historische wandafwerking herstelt zij decoratieve wandschilderingen. Dat werkt het best, als zij de oorspronkelijke materialen en gereedschappen kan gebruiken. “Loodwit is in verschillende situaties een reddende engel gebleken”, besloot zij haar bijdrage. Prof. dr. Jaap Boon introduceerde een voor de meeste toehoorders nieuw begrip ten aanzien van loodwit: zelfreparatie. Het is dé reden dat de oude meesters nog steeds bestaan. Bij het drogen gaat verf een reactie aan met zuurstof. Als de verf eenmaal droog is, stopt dit proces van oxidatie echter niet. Dat betekent dat de (chemische) binding niet blijvend is. Na honderd jaar wordt de verf weer vloeibaar: de verf valt uiteen en er ontstaan druipers. Alleen bij de oude meesters niet, en dat komt door loodwit. Lood heeft namelijk de eigenschap meerdere zuurgroepen te kunnen binden, zes of zeven. Als de ene oxidatieverbinding vervalt, maakt het nog vrije loodwit weer een nieuwe, andere verbinding. Zo wordt de verf bij elkaar gehouden: de zelfreparatie. Jaap Boon laat (als enige) ook een keerzijde zien van het gebruik van loodwit. Loodzepen die ontstaan kunnen zorgen voor ongewenste effecten: ze kunnen de verf transparant maken, zoals in de Asperges van Coorte bijvoorbeeld. Ook kunnen loodzepen die “naar buiten komen” het verfoppervlak veranderen. Na de pauze vertelde Nico van der Woude (SRAL) over de ervaringen met loodwit en chromaatgeel bij de restauratie van het Koninklijk paviljoen van station Hollands Spoor. Al het oorspronkelijke schilderwerk bevatte loodwit in lijnolie en –nog veel gevaarlijker– chromaatgeel. De SRAL-restauratoren gingen opzoek naar een alternatief verfsysteem, waarbij het verouderingsproces in het onderzoek werd opgenomen, om de 19de-eeuwse verf zo dicht mogelijk te benaderen. Dit werd echter niet gevonden, en de keuze viel op een contemporain verfrecept. 27
Afb.2 Er was grote belangstelling voor het symposium.
In diezelfde tijd deed zich in het Catshuis een dramatisch incident voor met verboden toxische materialen, waarbij een schilder overleed. Dit was de aanleiding voor de opdrachtgever (ProRail) om een formele ontheffing aan te vragen voor de laatste restauratiefase. Het bleek dat in de tussentijd de Europese regelgeving was aangescherpt en de nationale uitzonderingsregel voor loodwit was komen te vervallen. Er mocht ineens geen loodwit of chromaatgeel meer worden gebruikt. Gelukkig bleek de receptuur voor de laatste restauratie- fase te kunnen worden aangepast binnen de wettelijk gestelde eisen voor loodwit; chromaatgeel was toen niet meer nodig. De restauratoren van de SRAL houden de veroudering van de gebruikte materialen in de gaten. Nu is al duidelijk dat de glans van de reconstructieverf afneemt en zich beter bij het originele schilderwerk voegt. Ook Nico onderstreepte het nog eens: er is geen goed alternatief voor loodwit voor restauratie van historische interieurensembles. Vanuit een heel ander perspectief bekeek Carin Benders de zaak: zij is werkzaam bij de Arbeidsinspectie. Ze legde uit hoe het gebruik van loodwit in de wet is geregeld. Op Europees niveau bestaat de REACH-verordening. Daarin staat eigenlijk: loodwit mag niet worden gebruikt tenzij de Nederlandse staat het toestaat. In artikel 4.16 B van het Arbeidsbesluit wordt het gebruik van loodwit in binnenhuis en voor boten verboden. Voor restauratoren is niets bij wet geregeld. Dat betekent dat het niet gebruikt mag worden. Met die uitzondering dat het in minimale hoeveelheden wel mag voorkomen: in droge stof ten hoogste 2% van het gewicht. Het feit dat het in de wet niet geregeld is, betekent dat als iemand er iets aan zou willen veranderen, via de staatssecretaris ontheffing aangevraagd zou moeten worden. Iris Constant, juridisch waardestellend consulent bij de RCE, plaatste het verbod op loodwit in historisch en internationaal perspectief. Dat lood(wit) slecht is voor de gezondheid, wisten de Romeinen al: Vitruvius schreef in 40 v.C. 28
al over de kwalijke gevolgen van loden leidingen. Ook in de 17de eeuw staan in schildersboeken met verfrecepten al waarschuwingen over giftige looddampen. De zogenoemde loodziekte werd toen al erkend. Toch werd er in de loodwitindustrie in Nederland anno 1898 nog gewoon op de werkvloer geschaft. Sinds het REACH-verdrag er is, is het internationaal verboden, maar het verbod wordt in de diverse landen verschillend ingevuld. In Duitsland bijvoorbeeld mag het gebruikt worden voor restauratiedoeleinden. Er ontstaat nog even verwarring over de vraag of loodwit wel buiten gebruikt mag worden. Carin Benders van de Arbeidsinspectie zegt van niet: “het staat niet in de wet, dus het mag niet”. Wat er nu precies zo schadelijk is aan loodwit, legde Ton Spee uit, hij is beleidsadviseur arbeidshygiëne en toxicologie bij Arbouw, een adviesdienst voor gezond en veilig bouwen. De effecten van loodwit op de gezondheid is allereerst aantasting van het centrale zenuwstelsel, daarna volgen bloedarmoede, nierschade, aantasting van het spijsverteringskanaal en loodkolieken. Op grond van de risico’s en het ILO-verdrag (International Labour Organisation; het verdrag dateert uit 1921) concludeert Spee dat aanvragen voor ontheffingen weinig kans maken. Het is de keuze tussen bescherming van de gezondheid en bescherming van monumenten. Bert van Bommel van de RGD beaamt dat het belangrijk is om een afweging te maken tussen gezondheid en milieu enerzijds en behoud van het erfgoed anderzijds. Maar hij constateert tegenstrijdige regelgeving. Hij suggereert dat er een meldpunt zou moeten komen hiervoor. Nu kun je nergens terecht als je tussen wal en schip valt, bijvoorbeeld als gemeentelijke voorschriften anders zijn dan de rijksregelingen. Als laatste spreker trad Georg Kremer op, van Kremer Pigmente. Bij hem kun je loodwit gewoon in tubes kopen. Hij is zich wel bewust van de gezondheidsrisico’s van de loodhoudende verf. Kremer plaatste echter de risico’s in perspectief: in de jaren ’50 is er een onderzoek gedaan naar het loodgehalte in het bloed onder verschillende beroepsgroepen. Het bleek dat niet de schilders, maar de verkeerspolitie het hoogste loodgehalte in het bloed bezat, dankzij de loodhoudende benzine, die toen nog algemeen was. Bovendien is bijvoorbeeld loodrood veel giftiger, maar dat is niet verboden. Waarschijnlijk heeft dat te maken met commerciële belangen, en dat is jammer voor de restauratiewereld, stelde hij. Tijdens de discussie die volgde kwamen een paar belangrijke zaken naar voren. De vraag werd gesteld of het geen risico is als particulieren of schilders de kozijnen van huizen schuren en kaal halen. Tenslotte bevatten oude verflagen ook lood(wit). Dat wordt beaamd. Maar gevaarlijkér is geen argument; gevaarlijk is gewoon verboden, zegt Carin Benders. Het belangrijkste was toch wel het idee dat er misschien toch wel wat valt te veranderen aan het verbod op loodwit: er zou een gezamenlijk brief aan de staatssecretaris geschreven kunnen worden, om duidelijk te maken hoe belangrijk loodwit is voor restauratoren. We weten nu wat de weg is. Het wachten is op iemand die het initiatief neemt, zo besluit dagvoorzitter Judikje Kiers. De foto’s zijn gemaakt door de auteur.
29
Symposiumverslag Restoring The Thinker, results and discussions Singer Museum, Laren, 13 mei Henriette Fuhri Snethlage
Afb. 1 De vernielde Denker van Singer Museum. Foto: Tonny Beentjes.
Het is alweer meer dan drie jaar geleden dat De Denker van het Singer Museum vernield werd. In de nacht van 16 op 17 januari 2007 gingen bronsdieven het beeld met haakse slijpers te lijf, met desastreuze gevolgen. De dieven werden direct getraceerd, en het beeld werd opgegraven in de tuin van één van hen. Nu is het beeld weer hersteld. Maar er is een lange en diepgaande discussie aan de restauratie voorafgegaan, waarbij behalve restauratietechnische, ook diverse ethische aspecten aan de orde kwamen. Deze directie van het museum vond deze discussie belangrijk genoeg om er een symposium aan te wijden. Na de opening door bestuurslid Annemarie Vels Heijn, en een welkomstwoord van directeur museumzaken Jan Rudolf de Lorm, gaf algemeen directeur Reinier Sinaasappel een verslag van de gebeurtenissen rondom de diefstal. Hij stipte ook nog de kwestie aan van de waarde van de sculptuur, die later ook door François Blanchetière besproken zou worden. De financiële waarde van De Denker was van belang, omdat de eventuele restauratie bekostigd zou moeten worden van het verzekerings bedrag. De discussie over hoeveel de sculptuur waard was, duurde maar liefst één jaar en acht maanden. Als eerste spreker was Arjan de Koomen (UvA) uitgenodigd om het fenomeen iconoclasme toe te lichten. Hij begon ermee te zeggen dat dit geen geval was van iconoclasme. Iconoclasme is vernieling van beelden vanuit religieuze, politieke of sociale onvrede; daarvan was hier geen sprake. Centraal stond de vraag: moeten we De denker restaureren of beschadigd en wel tonen als een statement? Deze discussie is al veel vaker gevoerd over vernielde kunstwerken, zowel bij schilderijen als bij beelden. Tegenwoordig wordt authenticiteit belangrijk gevonden; in dat licht is het aanvullen van ontbrekende delen ‘not done’. In 1970 werd een grote versie van De Denker, die voor het Cleveland Museum of Art staat, vernield. Met dynamiet werd het beeld van zijn sokkel geblazen. De voeten en onderbenen en de sokkel 30
waren zo- danig vernield dat ze als verloren werden be- schouwd. Daar wordt De Denker sindsdien kapot en wel getoond, als een historisch monument. De afweging bij dit soort vernielingen is die van geschiedenis versus kunstgeschiedenis; de betekenis van de gebeurtenis (de vernieling) versus het belang van het werk als kunstwerk. Het Parijse Musée Rodin, als eigenaar van de gipsen modellen, werd uiteraard in de discussie over de restauratie betrokken. Dit museum is ontstaan uit de erfenis van Rodin zelf, en bezit de rechten om afgietsels te maken. Curator François Blanchetière lichtte in zijn lezing het denkproces toe dat zich binnen zijn museum heeft voltrokken. Aanvankelijk waren de Franse Rodin-kenners van mening dat restauratie niet mogelijk was, noch gewenst. Maar Blanchetière begrijpt dat dat gemakkelijk gezegd was: voor hun was Afb 1 De vernielde Denker in groot deze Denker slechts één van de vijftig Denkers, formaat, die voor het Cleveland en bovendien niet één van het Musée Rodin. Museum of Art staat, is níet Desondanks hielp het Musée Rodin met het gerestaureerd. Foto: Daderot. zoeken naar het juiste model (er bestaan vier gipsen modellen voor dit formaat; elk model is in detail anders, omdat ze allen hun eigen “defecten” hebben). En uiteindelijk gaven ze ook toestemming om het model te gebruiken. IJsbrand Hummelen, onderzoeker bij de RCE en lid van de adviescommissie benaderde de kwestie vanuit de ethische hoek: wat is de waarde van een kunstwerk als het gaat om authenticiteit - complexe materie. Helemaal duidelijk werd het dan ook niet, wat Hummelen beoogde met zijn verhaal. Authenticiteit levert hoe dan ook ethische dilemma’s op, volgens Hummelen. Hij haalde de publicatie van Nicole Ex nog maar eens van stal, “Zo goed als oud”, uit 1993, waarin verschillende soorten authenticiteit worden onderscheiden. In de kwestie van De Denker zijn zowel de sociale, als de culturele en materiële authenticiteit van belang. Een voorwerp wordt niet in “bevroren” staat overgeleverd, de tijd laat sporen achter. Moet je bij restaureren wel het voorwerp in authentieke staat terugbrengen? Dat zou betekenen dat je de historische sporen uitwist, de verhalen die ook belangrijk onderdeel zijn van het cultureel erfgoed. Het symposium werd afgesloten door Tonny Beentjes, de restaurator van De Denker. Zijn lezing vormde een verslag van de restauratie, dat overeenkomt met het artikel dat hij schreef en dat gepubliceerd is in RN-M@gazine 3. Dat behoeft hier dus geen samenvatting. Na afloop van de lezingen stond er een discussie op het programma. De discussie leverde niet heel veel nieuwe inzichten op, waarschijnlijk ook omdat de voertaal van het symposium Engels was; het bemoeilijkt voor velen de genuanceerde discussie. De discussie werd afgesloten met misschien wel de enige echt belangrijke vraag; is De Denker na deze restauratie, waarbij substantiële delen zijn aangevuld, nog wel authentiek? Volgens François moet deze vraag met “ja” beantwoord worden. “Zowel het proces dat heeft geleid tot restauratie als het resultaat is excellent. Onze mening in het Musée Rodin is ontwikkeld van “nee” tot “het is zeer goed gedaan”! 31
Symposiumverslag Filling & Retouching; Paintings & Painted Surfaces Maastricht, Bonnefanten Museum, 23 mei 2011 Lidwien Wösten, Susan Smelt
Filling and Retouching is één van de symposia die georganiseerd worden door Stichting Restauratie Atelier Limburg (SRAL). Ongeveer 120 toehoorders waren op deze mooie zonnige dag naar het Bonnefanten Museum te Maastricht gekomen om de diverse lezingen bij te wonen. De sprekers waren afkomstig uit verschillende disciplines binnen de restauratie, zoals metaal, lijsten, schilderijen, historische binnenruimten en moderne kunst. Het publiek werd welkom geheten door René Hoppenbrouwers, directeur van de SRAL. Hij sprak over algemene opvattingen in onze maatschappij over schoonheid. In de westerse wereld vermindert een object in waarde als er een kleine beschadiging aanwezig is. Ook veroudering wordt het liefst ontkend. Deze denkbeelden zijn ook terug te vinden in de restauratie van culturele objecten. Schades aan objecten moeten vaak zo onzichtbaar mogelijk worden gerestaureerd. Tijdens dit symposium werd aandacht besteed aan verschillende manieren van vullen en retoucheren en de mogelijke gevolgen. Er werd daarbij ingegaan op zowel de ethische als de esthetische kant. Ook werden verschillende materialen besproken.
Afb. 1Toehoorders bij het symposium.
Laurent Sozzani, senior restaurator schilderijen bij het Rijksmuseum te Amsterdam, opende met de eerste lezing van deze dag. Hij hield een pleidooi voor het belang en de noodzaak van reconstructies van ontbrekende delen in het schilderij. Het reconstrueren van deze lacunes in een compositie wordt vaak bekritiseerd door zowel restauratoren als conservatoren. Aan de hand van verschillende restauraties gaf Sozzani aan dat reconstructies van ontbrekende elementen belangrijk kunnen zijn voor de visuele integriteit van het schilderij. 32
Uit de voorbeelden bleek de visuele impact van de reconstructies op de compositie van de schilderijen. Door deze reconstructies verandert de gehele visuele waardering voor het schilderij. Volgens Sozzani is niet retoucheren net zo goed een keuze als wel retoucheren. Niets doen kan volgens Sozzani eveneens verwoestend zijn. Elke retouche van zowel kleine of grote lacunes is in principe subjectief. Een goede reconstructie wordt gebaseerd op alle informatie die bekend is over het schilderij, de schilder en aanverwante onderwerpen. De tweede lezing werd gegeven door Angelique Friedrichs, restaurator historische binnenruimten bij de SRAL. Zij besprak de restauratie van een 14de-eeuwse muurschildering in de Dominicanenkerk te Maastricht. Sinds 2006 is in deze kerk een boekhandel gevestigd. Van deze muurschildering zijn slechts fragmenten overgebleven. Door een 19de-eeuwse tekening en beschrijving was bekend hoe de schildering er oorspronkelijk heeft uitgezien. Volgens Friedrichs zijn muurschilderingen in het verleden vaak te veel geretoucheerd en overschilderd, waardoor de originele verf en het handschrift van de kunstenaar niet meer zichtbaar zijn. Ook wordt bij het retoucheren van muurschilderingen vaak de tratteggio-techniek (een techniek waarbij evenwijdige lijntjes vlak naast elkaar worden gezet zodat het oppervlak wordt ontstoord) toegepast. Er werd besloten om bij deze muurschildering in de Dominicanen kerk terughoudend te retoucheren en geen gebruik te maken van de tratteggio-techniek. Om de bezoekers inzicht te geven in hoe de schildering er oorspronkelijk heeft uitgezien wordt op gezette tijden de 19de-eeuwse tekening op de wand geprojecteerd. Ook is er een informatiemeubel geplaatst waar een reconstructie van een deel van de schildering te zien is.
Afb. 2 Laurent Sozzani en George Dewispelaere in gesprek.
Hans Portsteffen, restaurator en professor aan de Cologne Institute of Conservation Science (CICS) en George Dewispelaere, hoofddocent aan La Cambre, Ecole Nationale Supérieure des Arts Visuels (ENSAV) te Brussel, gaven 33
een lezing over de restauratie van een Annunciatieretabel in Lopud, Kroatië. Het retabel bestaat uit een olieverfschilderij op doek met daarom heen een houten, beschilderde en vergulde omlijsting. Het retabel was in een zeer slechte staat door onder andere een wisselend klimaat in de kerk en aantasting van het hout door insecten. In de houten omlijsting zaten zowel diepe als oppervlakkige lacunes. Om de verschillende typen gaten te kunnen vullen zijn er verschillende vullingen ontwikkeld. Voor de diepere gaten ontwikkelde men bijvoorbeeld een vulling die met behulp van een injectienaald kon worden aangebracht. (De recepten van de verschillende vulmiddelen worden in de postprints afgedrukt). Het retabel heeft men geretoucheerd in de tratteggio-techniek, waarbij de strepen alleen van heel dichtbij te zien zijn. Kate Seymour, hoofd opleidingen van de SRAL, presenteerde twee nieuwe vulmaterialen die in het afgelopen decennium bij de SRAL zijn ontwikkeld. In de presentatie zijn de recepten en de bereidingswijze besproken. De eerste vulling is een mengsel van BEVA 371, microkristallijne was en een vulstof, over het algemeen kaoline. Het tweede vulmateriaal is een mengsel van Evacon R, Tylose C30 en aluminium trioxide. Verschillende proporties van de ingrediënten kunnen worden gekozen om de eigenschappen van de vullingen aan te passen. Met behulp van een simpele test werd de flexibiliteit van de verschillende proporties inzichtelijk gemaakt. Tot slot liet Kate Seymour casestudies zien waarin het gebruik en de eigenschappen van de twee vulmaterialen werden gedemonstreerd. Hubert Baija, senior restaurator lijsten en vergulding van het Rijksmuseum Amsterdam, besprak de conservering van twee gesneden en vergulde kwablijsten uit 1661. De kwablijsten zijn onderdeel van de collectie van het Rijksmuseum. De conservering van deze twee lijsten nam meer dan een decennium in beslag, omdat er destijds weinig bekend was over de originele vergulding. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de lijsten zijn gesneden uit lindenhout en dat de grondering op de lijsten bestaat uit dierlijke lijm zonder vulmiddel van ongeveer 1 mm dik. Vervolgens is hierop een dunne emulsieverf op aangebracht waar het bladgoud op is geplakt. Na het schoonmaken van de lijsten en het verwijderen van overschilderingen werd pas duidelijk dat op één van de lijsten maar 5% van de originele vergulding was overgebleven en op de andere lijst ongeveer 40%. Op een groter deel van de lijsten was de lijmlaag nog achtergebleven met zijn typische craquelépatroon. Enkele beschadigde delen van de lijsten moesten worden gereconstrueerd. Hubert Baija heeft hiervoor gebruik gemaakt van papier maché. Als vulmateriaal werd modostuc gebruikt. Op de vullingen is vervolgens een laag schellak aangebracht. De retoucheermethode is gekozen na uitgebreid testen van verschillende materialen, zoals bijvoorbeeld bladgoud. Grote lacunes zijn geretoucheerd met gouache van Talens, rauwe omber. Het goud is aangebracht met mica/luster pigment van Schmincke. Tot slot is met behulp van beits in een synthetische hars de retouche op toon gebracht. Tamar Davidowitz, restaurator in opleiding metaal aan de Universiteit van Amsterdam, heeft tijdens haar lezing verteld over de restauratie van De Denker van Auguste Rodin, waaraan zij een bijdrage heeft geleverd. Het bronzen beeld was zwaar beschadigd geraakt tijdens een mislukte diefstal uit de tuin van het Singer Museum in Laren. Men had destijds geprobeerd om het beeld in stukken te zagen, zodat het brons kon worden verkocht. Een deel van het been van De Denker ontbrak en er waren verschillende diepe zaagsneden aangebracht waarbij het brons was vervormd. Tijdens de restauratie heeft men ervoor gekozen om het ontbrekende deel van het been in brons te gieten. De zaagsneden heeft men 34
gevuld met een mengsel van epoxyhars en bronspoeder. Er zijn hiervoor verschillende testen gedaan om tot een juiste samenstelling van het vulmateriaal te komen. Nadat het ontbrekende deel en de vullingen waren aangebracht is het beeld geretoucheerd met Golden acrylic paints. De laatste lezing van het symposium werd gegeven door Claartje van Haaften, restaurator moderne kunst bij de SRAL. Claartje van Haaften vertelde tijdens haar lezing over het retoucheren van imitatiegoud op monochrome schilderijen van de hedendaagse kunstenaar Rudolf Stingel. De schilderijen waren onder andere langs de randen beschadigd door het vastpakken van de schilderijen met blote handen. Het was helaas niet mogelijk om deze vlekken te verwijderen, waardoor er geretoucheerd moest worden. Het was zeer lastig om deze monochrome schilderijen onzichtbaar te retoucheren. Na het doen van vele testen heeft men besloten om de vlekken te retoucheren met een airbrush waarmee een dunne, gelijkmatige verflaag kon worden aangebracht. Na overleg met de kunstenaar heeft men ervoor gekozen om te retoucheren met de originele verf. Ter afsluiting van het symposium werd kort het resultaat van de enquête besproken die door de bezoekers die dag was ingevuld. Er werd gevraagd van welke vul- en retoucheermiddelen men gebruik maakte en de redenen voor hun keuzes. Uit de enquête bleek onder andere dat er veel gebruik werd gemaakt van commercieel verkrijgbare vulmiddelen. Geen van de geënquêteerden maakte meer gebruik van olieverf om te retoucheren. De resultaten van de enquête zullen uitgebreid worden besproken in de postprints. Na afloop was iedereen uitgenodigd om buiten in de zon onder het genot van een drankje het symposium na te bespreken. Susan Smelt en Lidwien Wösten zijn beide Restaurator in Opleiding van schilderijen aan de Universiteit van Amsterdam/Stichting Restauratie Atelier Limburg. De foto’s zijn gemaakt door de auteurs.
35
Colofon RN-M@gazine is een uitgave van Restauratoren Nederland, en verschijnt vier keer per jaar. Redactie: Henriette Fuhri Snethlage (hoofdredacteur), Pol Bruijs, Robien van Gulik, Gabriëlle Beentjes, Josine Verdegaal, Nico van der Woude. Aanleveren kopij:
[email protected] Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande toestemming van Restauratoren Nederland.
36