RN M@gazine 5
1
Redactioneel In dit nummer een noviteit: ingezonden brieven. Eén van de artikelen in het vorige RN-M@gazine heeft nogal wat stof doen opwaaien, met name in de BPF-Sectie. Hoewel de teneur van de ingezonden stukken kritisch is – ook over het functioneren van de redactie - zijn we toch verheugd dat er gereageerd wordt op artikelen als dat nodig gevonden wordt. RN-M@gazine is bedoeld als een platform voor inhoudelijke discussie. Bovendien is het aanleiding om de formule van het blad en de functie van de redactie tegen het licht te houden ; natuurlijk is er ruimte voor verbetering . Uiteraard hebben we een uitgebreide reactie op de kritische stukken opgesteld; deze vindt u elders in deze uitgave. Verder drie artikelen, die –als eerste stap in de richting van een meer wetenschappelijk blad zoals dat genoemd wordt peer reviewed zijn: over een methode om tot een beslissing te komen over het al of niet digitaliseren van archiefstukken; een samenvatting van een afstudeerscriptie over de restauratie van een beschilderde vaandel en het vervolg op een artikel uit het vorige RN -M@gazine, over de aanloop naar de restauratie van de 18de -eeuwse maquette van de Mont Blanc. Voor dit jaar is deze uitgave het laatste nummer van RN-M@gazine. Met de nadruk op voor dit jaar. Het bestuur is zich aan het bezinnen op de vorm en de inhoud van het RN-M@gazine, onder andere naar aanleiding van de enquête die er in het voorjaar gehouden is. Bovendien is er een sollicitatieronde gaande voor de functie van h oofdredacteur van het M@gazine. Het bestuur houdt u op de hoogte. Henriette Fuhri Snethlage Hoofdredacteur
Aan di t nummer werkten mee: Gabri ëlle Beentjes, Henri ette Fuhri Snethl age, Robi en van Gulik, Merel Lantman, Mari na van der Lecq, Constant Lem, Valéri e Martens -Moni er, Daphne Rei js, Karin Scheper, Arnol d Truyen, Josien Verdegaal , Marjan de Vi sser, Ni co van der Woude.
2
Inhoudsopgave Ingezonden .............................................................................. 4 Ingezonden .............................................................................. 6 Reactie van de redactie .............................................................. 8 De beklimming van de Mont Blanc - deel 2 .................................... 10 Van Fragment tot Vaandel ......................................................... 16 Wat doe je wel, wat doe je niet? En waarom? Digitaliseren ............... 25 De kwestie: milieu ................................................................... 30 Waar zijn we mee bezig? ........................................................... 32 RN Masterclass-Modular Cleaning Program .................................... 36 Cursusverslag-Modular Cleaning Programme ................................. 39 Colofon ................................................................................. 44
3
Ingezonden De irreversibiliteit van een gepubliceerd artikel Kritische reactie op het boekrestauratie -verslag dat verscheen in RN-M@gazine 4 Ons digitale vakblad bevat artikelen van, voor en/of door restauratoren, en het is natuurlijk de bedoeling dat we allemaal wijzer worden van wat er gepubliceerd wordt. Dat kan omdat er bijvoorbeeld over nieuwe technieken of materialen wordt geschreven, er verslag wordt gedaan van een symposium of een groot project, of vanwege een meer theoretische of filosofische benadering van een bepaald probleem. Wat niet zou moeten gebeuren is dat er een verslag van een behandeling verschijnt, opgetekend door een niet -restaurator waarbij de uitvoerend restaurator ook niet genoemd wordt, en waardoor bij andere vakbeoefenaren de haren recht overeind gaan staan omdat de beschreven behandeling zo uit de jaren „80 van de vorige eeuw lijkt te komen. Achterhaald en volgens de h uidige inzichten onethisch. Toch verscheen er zo‟n artikel in het vorige RN-M@gazine, onder de titel “Herkregen cachet van een 17 d e -eeuws Psalmenboekje” door Bernard van Noordwijk. Ondanks deze optimistische titel stemt de beschrijving van deze casus mij niet vrolijk. De genomen beslissingen en beschreven behandelmethode doen denken aan restauraties zoals die 30 jaar geleden uitgevoerd konden worden. Met de ingrijpende behandeling (waarbij het boekje is gedemonteerd, het beslag is afgenomen en schoongemaakt, een nieuwe bandrug is aangebracht en ontbrekende delen van de marmerpapieren dekbladen zijn aangevuld met “gelijk” marmerpapier) is de integriteit van het boekje niet gerespecteerd, en de noodzaak tot een dergelijke interveniërende ingreep wordt ook ni et duidelijk. In tegendeel, dat de ethische overwegingen (en behandeling) in dit geval niet deugen blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat tot besluit gezegd wordt dat dit boekje niet is gerestaureerd omdat het nog zo vaak gelezen wordt, maar meer om nostalgische redenen. Waarom dan zo'n ingrijpende behandeling als er tegenwoordig zulke prachtige methoden zijn om heel minimaal in te grijpen met behoud van vorm, functie en originele constructie en materialen? Van elke boekrestaurator moet verwacht worden dat hij of zij bekend is met alternatieven voor de traditionele rugvernieuwing. Don Etherington beschreef zijn “Japans papiermethode” al in 1992. De vele variaties op de genoemde techniek, al dan niet met gebruikmaking van ondersteunende en aanvullende materialen, zijn in nationale en internationale publicaties beschreven. Daarbij zijn de grote voordelen (het feit dat de methode minder ingrij pend is, het behoud van de oorspronkelijke verschijningsvorm beter waarborgt en tóch sterk en functioneel is) altijd duid elijk uiteengezet. Het probleem van dit nu toch gepubliceerde artikel is natuurlijk dat in dit geval de betrokken anonieme restaurator en de redactie weliswaar 4
door de mand vallen, maar dan toch vooral in de ogen van ervaren boekrestauratoren (alhoewel ik kan me voorstellen dat ook sommige minder ervaren boekrestauratoren of restauratoren met een andere discipline hun wenkbrauwen even opgetrokken hebben). Een eenmaal gepubli ceerd artikel kan een geheel eigen leven gaan leiden, daar doet een ingezonden kritische brief niets meer aan af. De beschreven methode kan immers als voorbeeld dienen en aangehaald worden in voetnoten als “nog gangbaar in 2011”. Voor de meeste beginnende boekrestauratoren is een dergelijk verslag op zijn minst verwarrend, en voor ge ïnteresseerde, potentiële opdrachtgevers zelfs misleidend. Want zij kunnen hierdoor de indruk krijgen dat dit is wat je kunt of moet verwachten wanneer je een boek naar een restaurator brengt. “Al uw zilver wordt gepoetst, en het vergane leer vervangen, kortom, uw boekje weer als nieuw”; de ene opdrachtgever zal hiervan huiveren, de ander zou het graag willen, maar waar het op neer komt is dat boek - restauratoren dergelijke behandelingen niet meer (zouden moeten) uitvoeren. Dit artikel is een slechte repr esentant van de boekrestauratiepraktijk. Of eigenlijk juist een pijnlijk goede: er zijn helaas nog veel bekwame binders die ondeskundig zijn op het gebied van restauratie, of andere boekliefhebbers die graag boeken herstellen, maar onoordeelkundig – zij het met de beste bedoelingen – te werk gaan. Door publicatie wordt de suggestie gewekt dat dit toch wel eens een goede aanpak zou kunnen zijn. Tenslotte, niet alleen het ontbreken van informatie over de restaurator, ook de aanduiding van de titel “gastconservator” bij de naam van de auteur roept vragen op. Bernard van Noordwijk was gastconservator van het Bijbelsmuseum voor de tentoonstelling Zondags zilver, gehouden van 17 februari tot 4 juni 2006. Betreft het hier soms een restauratie van een boekje in verband met deze tentoonstelling, en is de behandeling dan al tenminste 4 jaar geleden uitgevoerd? Of gaat het om een recente behandeling aan een van de objecten uit Van Noordwijks eigen collectie? Juist omdat de restaurator niet zelf aan het woord is lijk t dergelijke informatie relevant. In Nederland is RN-M@gazine het enige vakblad voor restauratoren waarbij alle disciplines bediend worden; voor boek - en papierrestauratoren en restauratoren van fotografische materialen verschijnt ook nog twee keer per jaar Au Courant, beide onder de paraplu van Restauratoren Nederland. Juist vanwege deze unieke positie van het vakblad is het waarborgen van kwaliteit van groot belang. Ik hoop dat de redactie van RN-M@gazine in de toekomst kritischer kijkt naar restau ratieverslagen, waarbij de uitvoerend restaurator buiten beeld blijft of wordt gehouden, en bij twijfel vooral te rade te gaat bij restauratorleden van de vereniging in de desbetreffende specialisatie. Dat is niet alleen essentieel voor de kwaliteit van het tijdschrift zelf, maar zeker ook voor het aanzien van ons vak. Karin Scheper, Boekrestaurator, Universiteitsbibliotheek Leiden 5
Ingezonden Geachte redactie, In het laatste nr van RN-M@gazine staat een artikel van Bernard van Noordwijk over de restauratie van een 17 e eeuws boekje, een psalmenboekje uit 1639.Bernard van Noordwijk is een collectioneur die in een lang leven een prachtige verzameling religieuze boekjes-met-beslag uit de 16 e t/m 19 e eeuw verzameld heeft. Aan deze verzameling werd in 2006 onde r de titel „Zondags Zilver‟ een tentoonstelling gewijd in het Bijbels Museum in Amsterdam. Het is de grote verdienste van Van Noordwijk deze collectie bijeengebracht te hebben en hij weet er boeiend en met groot enthousiasme over te vertellen. Maar is hij ook restaurator? De restaurator van het beschreven boekje? Dat wordt uit het stuk niet duidelijk. Doet hij misschien verslag van een door een ander uitgevoerde restauratie waarvan hij als verzamelaar getuige was en waarvoor hij mogelijk bemiddeld heeft? In elk geval roepen de restauratie en de manier waarop die beschreven worden vele vragen op. De schade aan een boekje waarvan gezegd wordt dat het bandje “door de tand des tijds behoorlijk was aangetast” blijkt gezien de foto‟s en de verdere beschrijving te bestaan uit een los plat, een kwetsbaar scharnier, licht beschadigde kapjes en een breuk in één van de platten. Voor het herstel van dit soort schade zijn tegenwoordig betrekkelijk eenvoudige en weinig ingrijpende technieken beschikbaar die functie en aanblik van het boek bevredigend kunnen herstellen, zonder ingrijpende gevolgen voor de authenticiteit. Hier echter wordt het boek compleet gedemonteerd en van zijn sluitingen en beslag ontdaan. Dat beslag wordt gewassen en gepoetst. Na het demonteren wordt het boek geneutraliseerd, “om de pH-waarde van de boekband terug te brengen”, die overigens later van het boek zal worden losgehaald. De noodzaak van de ontzuring wordt niet duidelijk gemaakt. Een pH-test en de uitslag daarvan worden niet beschreven. En het resultaat van het neutraliseren maakt bufferen kennelijk overbodig. Na een niet heel duidelijke beschrijving van de positie en de herkomst van de overlijmstroken en het herstel daarvan, en de vervaardiging van een steunrug, wordt beschreven hoe de “buitenkant van de boekband” met een oppervlaktereinigingsmiddel wordt behandeld om “resterend vuil te verwijderen”. Resterend na een eerdere droge reiniging? Die wordt niet beschreven. En waarom wordt de bekleding pas nu gereinigd? In elk geval wordt het oude le er teruggezet om “tussen vilt in de pers uit te harden ”. Moet het leer uitharden? Waarom? Na nog enige handelingen waarvan de noodzaak niet wordt aangegeven, wordt, als de band dan geheel hersteld is en weer met het boekblok verbonden, tenslotte de bandbek leding met een dressing behandeld. 6
De restauratie werd uitgevoerd, zo besluit de schrijver, niet om de functie “als bruikbaar psalmenboekje ” te herstellen, maar voor het “behoud van dit nagelaten kunstvoorwerp voor huidige en komende generaties”. Je vraagt je af waarom een boekje, dat niet meer gebruikt wordt om in te lezen en uit te zingen, een zo ingrijpende behandeling moet ondergaan. Is het als “kunstwerk” met “nostalgische waarde” niet veel meer gebaat bij een minder ingrijpende restauratie die de authenticiteit van het object meer zou waarborgen dan bij een behandeling waarvoor de tussenkopjes in het verslag veelbetekenend luiden: “Demontage”, “het psalmenboekje ontmanteld” en “De “remake””? In het stuk van Van Noordwijk is niet steeds dui delijk of de uitgevoerde restauratie correct beschreven wordt. Maar duidelijk lijkt toch wel dat de manier van restaureren op gespannen voet staat met de ECCO-richtlijnen waarin er naar gestreefd wordt de authenticiteit van het object zoveel mogelijk te wa arborgen en een ingreep niet verder te laten gaan dan strikt noodzakelijk. Die E CCO-richtlijnen worden door RN onderschreven. Tegelijk wordt in het stuk de schijn van voorzichtigheid gewekt door opmerkingen als “vanzelfsprekend opnieuw gebruikt”, “stabiliseren van de fysieke conditie ”, “verder verval voorkomen”. Dat zijn opmerkingen die iets anders suggereren dan de ingrijpende behandeling waaraan het boekje onderworpen is geweest. Wij menen dat noch de restauratie, noch het verslag van die restauratie de toets der kritiek kunnen doorstaan. Niet in elk geval de kritiek waaraan het blad van Restauratoren Nederland zich zou behoren te toetsen. Het zou goed zijn als de redactie zich een volgende keer bij de overwegingen om een artikel wel of niet te plaatsen, over een onderwerp uit één der restauratiedisciplines, zou laten adviseren door een restaurator uit de betreffende discipline. Namens de Vakgroep Boek van de sectie Boek, Papier en Fotografische Materialen van RN, Constant Lem, Boekrestaurator Koninklijk e Bibliotheek
7
Reactie van de redactie De publicatie van een artikel over de restauratie van een psalmenboekje in RN-M@gazine 4 heeft tot enkele reacties geleid van leden van de sectie Boek, Papier en Fotografische Materialen. Deze reacties zijn gericht op de beschrijving van de behandeling van het boekje, die in deze tijd, praktisch en ethisch gezien, discutabel gevonden wordt . Daarbij komt dat argumenten voor deze wijze van behandelen in het artikel niet gegeven worden. Om deze redenen vindt men het niet wenselijk dat dergelijke artikelen in het officiële magazine van Restauratoren Nederland verschijnen. De redactie van het RN-M@gazine neemt zich deze kritiek uiteraard ter harte. Allereerst moet gezegd worden, dat de plaatsing van een artikel waarin geen duidelijke argumenten aangedragen worden voor de gekozen behandeling, een ongelukkige keuze is geweest – daar is iedereen het over eens. Daar zal de redactie beter op moeten letten. Ook bij de plaatsing van een artikel van de hand van een derde persoon die niet de restaurator is die de beschreven behandeling uitgevoerd heeft, zal de redactie zich eerder achter de oren moeten krabben. Ten derde kunnen wij ons natuurlijk de vraag stelle n: mag een artikel waarin de beschreven behandeling voor velen niet meer van deze tijd is, helemaal niet in ons blad geplaatst worden? Het is duidelijk dat behandelingen van deze aard nog regelmatig uitgevoerd worden, is het dan niet verstandiger daar de discussie op inhoudelijke punten over te blijven voeren dan het maar helemaal buiten zicht te laten? Ondanks het feit dat bij het onderhavige artikel de inhoudelijke informatie hier te summier voor was (zie hierboven), is dit precies wat gebeurd is: er toch een discussie op gang gekomen. Hoewel dit natuurlijk niet het doel van de plaatsing van dit artikel was, is de redactie is hier toch blij mee. Het vierde punt betreft de vraag hoe de redactie gefunctioneerd heef bij de plaatsing van dit artikel, en of dat functioneren niet voor verbetering vatbaar is. Daarover kan het volgende gezegd worden . Tot nu toe is de insteek geweest dat de hoofdredacteur artikelen verzamelt en redigeert en ze vervolgens in het M@gazine publiceert. De andere leden van de redactie hadden vooral de functie van “ogen en oren in het veld” en als zodanig hebben zij niet altijd de wetenschappelijke en/of professionele merites van de te plaatsen artikelen beoordeeld. Dit blijkt dus niet de gewenste kwaliteit op te leveren. Om die kwaliteit in de toekomst wel te waarborgen zouden we twee maatregelen willen nemen: 1. De redactie formuleert (eventueel) in overleg met het bestuur , criteria waaraan artikelen moeten voldoen. 2. Naast een eerste beoordeling door de redactie worden per artikel één of twee meelezers ingeschakeld, die kritisch naar de methodes, ethiek en eventueel wetenschappelijk gehalte kijken. Dit hoeven niet iedere keer dezelfde mensen te zijn, het is ook mogelijk per keer te bekijken wie de meest geschikte meelezers zijn. Daartoe moe t er naast een actieve redactie een (groeiende) pool van mensen 8
gevormd worden, wat als gunstig neveneffect heeft dat er steeds meer mensen betrokken raken bij RN -M@gazine. Het is duidelijk dat RN-M@gazine nog maar in de kinderschoenen staat. Zo zijn we vorig jaar ook van start gegaan: beginnen en gaandeweg groeien. De kritiek op de plaatsing van het genoemde artikel helpt ons op deze manier om niet alleen het RN-M@gazine als vakblad, maar ook de organisatie van de redactie te verbeteren. De plaatsing van het genoemde artikel en de commotie die daaromtrent is ontstaan kan nu als het moment van bezinning aangegrepen worden en wellicht zorgen voor een groeispurt. Namens de redactie, Gabrielle Beentjes, Robien van Gulik, Henriette Fuhri Snethlage
9
De beklimming van de Mont Blanc - deel 2 De vijfde etappe nader toegelicht Arnol d Truyen
In het vorige nummer van RN-M@gazine is het ingewikkelde voorbereidingstraject beschreven van de restauratie van de Mont Blanc maquette uit het Teylers museum. De maquette werd met zijn vaste vitrine en al naar Maastricht om in de ateliers van de Stichting Restauratie Atelier Limburg te Maastricht nader onderzocht te worden. Bij binnen komst in de SRAL werd allereerst de houten transportkist verwijderd en kon de vitrine met de maquette uit de kist worden getild. Hierna werd de conditie van de maquette nau wkeurig vastgelegd.
Afb. 1 De maquette van de Mont Blanc in de vitrine. Foto:Teylers Museum.
De maquette (afmetingen ongeveer 105 cm x 60 cm x 35 cm) bestaat uit tenminste 10 blokken hout, zo was meteen al af te leiden uit de openstaande naden. De blokken zijn voorzien van een gronderingslaag, vervolgens beschilderd en van papieren etiketjes voorzien waar met cijfers de route wordt aangegeven van de expeditie in 1787 van de geleerde Horace Benedict de Saussure (1740-1799). 10
In het Teylers Museum wordt de maquette bewaard in een eikenhouten vitrine die aan de bovenkant wordt afgedekt met een plexiglazen plaat. Omdat de maquette verankerd zat in de vitrine, werd eerste geprobeerd om hem in de vitrine te onderzoeken. Met behulp van een stereomicroscoop werd het oppervlak onderzocht. Vrij snel ontstond daarbij het eerste probleem: het was moeilijk om de microscoop boven ieder onderdeel te plaatsen: de houten vitrine belemmerde het onderzoek. Bovendien konden de zijkanten van de maquette niet worden bestudeerd terwijl dat wel van essentieel belang was. Deze zijkanten geven waarschijnlijk meer informatie over de constructie van de houten blokken waaruit de maquette is samengesteld. Met behulp van een spiegel werd de onderkant van de vitrine bekeken: het bleek dat de zijkanten van de vitrine met ijzeren spijkers op houten planken was bevestigd, waarop vervolgens de maquette is aangebracht. De houten bodemdelen van de vitrine zijn van grenenhout terwijl de zijkanten van eikenhout zijn. De ijzeren spijkers zijn door het zure eikenhout gaan oxideren waardoor ze behoorlijk vast in het hout zaten. In overleg met het museum werd besloten de zijkanten van de vitrine te verwijderen. Dit moest heel voorzichtig gebeuren, ener- zijds om de historische vitrine niet te be schadigen, anderzijds om de fragiele opbouw van de maquette niet aan te tasten. Er kon dus niet met het geëigende timmermansgereedschap worden gewerkt. Met behulp van speciale lijmklemmen werden de zijkanten langzaam omhoog gedrukt, zodat de roestige spijk ers langzaam los kwamen. De maquette kwam in zijn volle glorie tevoorschijn. De zijkanten, in feite de grenzen van het bergmassief, die jarenlang verscholen waren gebleven voor licht, waren anders en minder verkleurd dan de delen die wel aan het licht ware n blootgesteld. Nu kon een aanvang worden gemaakt met de daadwer kelijke bestudering van de gehele maquette. Eerst werd gekeken met ultraviolette straling. Zo kunnen oudere restauraties zichtbaar worden gemaakt. Er werd vastgesteld dat er in het verleden een uiterst dunne vernislaag op de bruine partijen en de genummerde etiketjes is aangebracht. De vernis is vergeeld. Verder is goed te zien dat er een dunne vettige laag over de gehele maquette was gestreken. De stereomicroscoop werd weer in stelling gebracht voor het microscopisch onderzoek van de sneeuwlaag boven op het bergmassief. Deze laag bestaat uit Afb.2 Met lijmklemmen werd de vitrine voorzichtig gedemonteerd. 11
een witte massa die nog niet nader onderzocht is, maar er onder de microscoop uitziet als een erg poreuze laag. De massa lijkt te zijn uitgegoten en onder de microscoop zijn opengesprongen luchtbelletjes zichtbaar die ontstaan zijn tijdens het drogen van de vloeibare massa. In deze open structuur zit veel stof en andere vervuiling die de oorspronkelijk witte laag een grijs grauw uiterlijk geven. Als we verder over de berg turen zien we gletsjers vormgegeven door kleine kwartssteentjes. Onder de steentjes is een lichtblauwe kleur geschilderd die moet suggereren dat er smeltend ijswater van de berg afloopt. Op de bovenkant van enkele steentjes is nog sneeuw geschilderd: het geheel ziet er erg realistisch uit. Dan ontwaren we plotseling kleine rode puntjes die op de sneeuw, gletsjers en de rest van de berg voorkomen. Op sommige delen zijn het duidelijk kleine voetstapjes, op andere is er slechts een vaag rood stipje te zien. Dit moet de route zijn die de expeditie van De Saussure gevolgd heeft. Wanneer we verder de berg afdalen, zien we kleine papiertjes met diverse cijfers die her en der zijn opgeplakt. Sommige papiertjes zijn donkerbruin verkleurd zodat de cijfers die erop staan nauwelijks meer te lezen zijn.
Afb. 3 De rode "voetstapjes" in de sneeuw .
Tegen de berghelling zijn de daken zichtbaar van kleine huisjes en dichte bossen van fijn geschilderde dennenbomen. Dan komen we 12
aan in het dal van Chamonix: hier ligt flink wat stof en fijne draadjes. Verder omhoog klimmend, komen we aan bij de grenzen van het bergmassief en aan de randen van de maquette. Als we over de rand kijken zien we de grenen houten planken waar de maquette op staat. Speurend met de microscoop vinden we tussen stof en andere vervuiling nog kleine kwartssteentjes en stukken van vullingen die in de loop van de jaren van de berg zijn losgeraakt. Van de achterkant van de maquette is in het verleden een stuk afgezaagd om hem in de vitrine te kunnen plaatsen. Op deze plek is de verfopbouw goed te zien. Afb. 4 De afgezaagde achterkant van de maquette.
Aan de zijkanten is meer te zien. Op diverse plaatsen zijn ovale houten deuvels te zien waarmee de blokken, waaruit de maquette is opgebouwd, aan elkaar zijn vastgemaakt. De maquette bestaat uit een tiental houten blokken van verschillend formaat. Deze waren van het begin af aan al niet sluitend tegen elkaar bevestigd. De openstaande naden zijn oorspronkelijk met een grijze materie gevuld. Op enkele plaatsen is deze vulling uit de naden gevallen zodat de opbouw goed te bestuderen is. De samen- stelling van de vulling is nog niet onderzocht. De maquette is in het verleden op twee houten blokjes geplaatst waardoor hij aan de achterkant twee centimeter omhoog komt. Hierdoor past de maquette niet goed in de vitrine en rust de plexiglazen plaat Afb. 5 De maquette op blokjes.
13
op enkele plaatsen op de maquette. Op deze plaatsen zijn dan ook beschadigingen ontstaan. Door het schuin plaatsen van de maquette zijn vermoedelijk de naden van de aan elkaar gemaakt blokken verder open gaan staan en zijn er diverse vullingen uitgebroken. Enkele reinigingsproefjes op de sneeuw geven meteen resultaat: de sneeuw wordt weer wit en ook de minuscule, in rood uitgevoerde voetstapjes komen weer tevoorschijn. Echter, de kwartssteentjes die a angebracht zijn in de gletsjers van het bergmassief zijn heel moeilijk te reinigen. De steentjes liggen veelal los en zullen eerst moeten worden gefixeerd. Met fijne kwastjes en geleerde oplosmiddelen is het mogelijk om de steentjes aan alle kanten schoon te maken. Sommige steentjes gaan weer glinsteren waardoor de blauwkleurige, onder liggende verflaag weer door de steentjes heen schijnt. Hierdoor lijkt het alsof er daadwerkelijk smeltend sneeuwwater van de berg afstroomt.
Afb. 6 Na een reinigingsproef is het smeltend sneeuw water weer herkenbaar.
Op basis van het materiaaltechnisch vooronderzoek is een behande lingsvoorstel gemaakt. Wachtend op een akkoord om met de restau ratie te beginnen is de vitrine weer om de maquette gemonteerd en is het geheel op een veilige plaats bij de SRAL opgesteld. De noodza kelijke restauratie behelst de volgende onderdelen: het weer verwijderen van de vitrine, het verwijderen van stof en andere onregelmatigheden rondom de maquette, het verwijderen van oppervlaktevuil en oude retouche op de sneeuwlaag en de bruine bergen. De verkleurde etiketjes moeten vervolgens worden gereinigd (in totaal betreft het tachtig stuks). Tenslotte zal de reiniging en consolideren van de vele steentjes plaatsvinden, waarna de open staande naden kunnen worden gevuld. De laatste fase van de 14
restauratie is het retoucheren van de vullingen en beschadigingen in het verfoppervlak. Ons voorstel is om de maquette niet meer in de vitrine te plaatsen maar zodanig tentoon te stellen dat de gehele maquette zichtbaar wordt. Op naar de volgende en laatste etappe! Arnold Truyen is restaurator van gepolychromeerde beelden en beschilderde objecten en specialist voor de afdeling röntgenfotografie bij de SRAL De foto’s zijn eigendom van SRAL, tenzij and ers vermeld.
15
Van Fragment tot Vaandel De behandeling van een 18e -eeuws beschilderd rederijkersvaandel Daphne Rei js
Afb. 1 Voorzijde (links) en achterzijde (rechts) van vaandel ‘Liefde boven Al ’ (1750), Frans Hals Museum Haarlem, locatie ICAT Textielrestauratie, huidige maten 115 x 155 cm. Het vaandel voor behandeling. Foto’s januari 2011.
Na het behalen van mijn Master diploma tot restauratiedeskundige in 2009, had ik een enorme rugzak met theoretische kennis, maar nog te weinig praktijkervaring om mezelf restaurator te noemen. Ik ben daarom door gegaan met het tweejarig Post Initieel traject (PI) om mijn diploma als textielrestaurator te bemachtigen. In Januari 2011 kon ik beginnen met mijn afstudeeronderzoek naar de c onservering van een dubbelzijdig beschilderd vaandel uit de collectie van het Frans Hals Museum. Het vaandel Liefde boven Al, is afkomstig uit de Haarlemse rederijkerskamer de Wijngaard-ranken ; één van de drie rederijkerskamers die Haarlem rijk was. De aanleiding voor de conservering van het vaandel was de erg slechte staat en de verregaande degradatie die werd geconstateerd. Om deze reden werd het dan ook naar ICAT Textielrestauratie vervoerd, waar het mijn afstudeerobject werd. Het vaandel Het vaandel Liefde Boven Al bestaat uit een dubbelzijdig beschilderd doek en was vóór behandeling 115 cm. hoog bij 155 cm. lang. Het is opgebouwd uit drie effen banen ripszijde [1] van 52 cm. breed, een breedte die al vanaf het midden van de 17 de eeuw in Haarlem geweven werd.[2] Het vaandel is bruin, maar vermoedelijk is het van oorsprong goudgeel geweest . De beschildering aan de voorzijde van het vaandel bestaat uit de personificaties van de Liefde, Geloof en Hoop rondom een hart waarin Christus is weergegeven. Op een banderol boven de scène staat geschreven: “AAN DE BROEDEREN DER 247 JAARIGE WIJNGARDRANKEN”. 16
Op de banderol onder de scènes staat : “Zo lang wij Gunst tot kunst, en Liefd.‟ tot deugt betoonen. Zal onse wijngaardrank in vrijheit zeker woonen.” In het Noord Hollands archief werd een afbeelding gevonden met een aquarel van het vaandel, geschilderd in 1863 door Pieter van Looy, ter gelegenheid van het 247jarig bestaan van de rederij kerskamer. Op deze aquarel zou aan de onderzijde van het vaandel een datering staan: Links zou: “ANNO” moeten staan en rechts “1750.” Ook in de gegevens- registratie in het Frans Hals Museum wordt deze datering vermeld. Bij het origineel waren deze woorden echter niet zichtbaar, doordat de onderzijde van het vaandel gedeeltelijk vergaan bleek te zijn. Opvallend aan de aquarel was dat de banderollen met tekst hier blauw waren, terwijl de banderollen in werkelijkheid zwart zijn.[3] De achterzijde van het vaandel heeft grotendeels dezelfde beschil-dering. Aan de onderzijde bevindt zich ditmaal geen datum, maar een signering van de schilder is wel zichtbaar: “J.A.”. Helaas is niet duidelijk geworden wie J.A. is. Conserveringsproblematiek De combinatie van de gebruikte zijde en de verf zorgde voor een complexe restauratieproblematiek. Het behandelen van de zijde kon invloed hebben op de beschildering en de behandeling van de beschildering kon invloed hebben op de zijde. De beschildering en de zijden basis konden daarom ook niet als twee afzonderlijk te behandelen onderdelen gezien worden, maar moesten als één geïntegreerd geheel 17
Afb. 2 Vergroting van de centrale beschildering, met bovenaan de personificatie van de liefde; links de personificatie van het geloof met het boek, de miskelk en het kruis, rechts de personificatie van hoop, herkenbaar aan het anker.
Afb. 3 Aquarel van de voorzijde van het vaandel van rederijkerskamer ‘Liefde boven Al’, Pieter van Looy, 1863. Foto: Beeldbank Noord Hollands Archief. Identificatienummer: 53--‐ 002397G.
benaderd worden. Het feit dat het vaandel dubbelzijdig beschilderd is, maakte het nog complexer, omdat een behandeling aan de voorzijde, invloed kon hebben op de achterzijde van het vaandel en andersom. De behandeling van het vaandel is vanuit de textielrestauratie benaderd. Schades Het vaandel was in zeer slechte staat. Door intern verval van het materiaal, in combinatie met het gebruik, de degradatie door licht en de slechte bewaaromstandigheden, was de zijde erg broos. Dit resulteerde in een erg gefragmenteerd vaandel, waarbij opviel dat de fragmenten typische rechte breukvlakken hadden zoals bij verzwaarde zijde veelal gezien wordt. Door de fragmentarische staat lagen delen opeengestapeld, wat het vaandel moeilijk leesbaar maakte. Over het gehele oppervlak waren daarnaast deformaties aanwezig in de vorm van vouwen en kreukels. De vouwen leken samenhang te hebben met de manier van opbergen van het vaandel. Ook bevonden zich gleeën over het hele oppervlak. Deze waren ontstaan door het intern verval van de zijde in combin atie met beweging en lichtschade. De beschildering was op enkele locaties wat minder goed gehecht, waardoor enkele verfdeeltjes misten, voornamelijk op vouwen. Roestvlekken en schimmel, maakten het er niet beter op. Het vaandel was daarnaast bedekt met een grijs-zwarte laag vuil. Tot slot was er sprake van verdonkering van de zijde en zat er een spijker in de zijde. Onderzoek Voorafgaand aan de behandeling is uitgebreid onderzoek uitgevoerd in de literatuur om op kunsthistorisch vlak meer te weten te komen over het vaandel en om vergelijkbare objectbehandelingen in te zien. Daarnaast is er ook materiaaltechnisch onderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek naar de materialen was drieledig. Het eerste doel was de opbouw en de vervaardiging van het vaande l en zijn beschildering in kaart te kunnen brengen. Het tweede doel was om de schade die was aangetroffen beter te kunnen begrijpen en te verklaren hoe deze was ontstaan. Het derde doel tot slot was het kunnen bepalen van de meest geschikte behandeling van het vaandel. Om bovenstaande doelen te behalen is analytisch onderzoek uitgevoerd op het vaandel, in samenwerking met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Zo is er onderzoek gedaan naar de laagopbouw en de pigmentsamenstelling van de beschildering, naar de staat van de beschildering en naar het type bindmiddel dat gebruikt is. Met dit onderzoek kon beter bepaald worden wat voor effect de behandelingen op de beschildering zouden kunnen hebben. Tot slot is er onderzoek uitgevoerd naar de verzwaring van de zijde om meer te weten te komen over de invloed van de verzwaringsmiddelen op de degradatie van de zijde. Het onderzoek bleek niet eenvoudig. De gebruikte analytische methoden (Fourier Transform Infrared Spectro-scopy, Gas Chromatography -Mass Spectrometry, Scanning Electron Microscopy en onderzoek met de stereomicroscoop) 18
Afb. 3 Bovenaan de bovenste banderol van het vaandel, met enkel de basisbeschildering. Hieronder de overschilder de banderol onderaan het vaandel. Rechts een stereomicroscopische opname van de laagopbouw met overschildering van de beschildering. Microscopie opname: Matthijs de Keijzer .
gaven verschillende onderzoeksresultaten voor dezelfde monsters. Zo gaf één monster aan dat er dierlijke bindmiddelen aanwezig waren, maar tegelijkertijd ook bestanddelen van olie. Ook konden de onderzoeksresul taten zeer breed geïnterpreteerd worden. Onderzoek naar de laagopbouw en het ontspannen van de vezels verklaarden de ond er- zoeksresultaten echter nader. Door het ontspannen en uitvouwen van de vouwen werd de onderste banderol leesbaar en werd zichtbaar dat de banderol heel anders van uiterlijk was in vergelijking met de bovenste banderol. De onderste banderol bleek overschilderd en onder deze over-schildering bevond zich een verflaag met Pruisisch blauw. Dit verklaarde de blauwe banderollen op de aquarel. Chemische processen hadden er voor gezorgd dat de bovenste banderol zwart was geworden. Het onderzoek wees uit dat de or iginele laag van olieverf was en de overschildering vermoedelijk een dierlijk bindmiddel had. Dit verklaarde ook de tegenstrijdige uitkomsten van de analytische onderzoeken. Er werd geen grondering aangetroffen en ook een verzwaring was niet te traceren. De typische breukvlakken konden daarmee niet aan een verzwaring gerelateerd worden. Tests voor behandeling Naar aanleiding van het analytisch onderzoek en het literatuuronderzoek, is een aantal tests uitgevoerd met verschillende behandelmethoden om te bepalen of deze methoden voor dit vaandel geschikt zouden kunnen zijn. Aan de hand van deze tests is vervolgens bepaald welke behandeling daadwer kelijk op het vaandel toegepast ging worden. Omdat het analytisch onderzoek aantoonde dat de overschildering waarschijnlijk een dierlijk bindmiddel had en deze gevoelig zouden kunnen zijn voor vocht, is gekeken of het gebruik van cyclododecaan een mogelijk heid zou zijn in het aanbrengen van een barrière. [5] Na het uitvoeren van 19
enkele tests bleek dat de Cyclod odecaan een zeer bruikbaar middel zou kunnen zijn indien de juiste gereedschappen gebruikt worden en er voldoen-de praktische vaardigheden bij de restaurator zijn om de Cyclododecaan aan te brengen. Tijdens dit onderzoek is ervaren is dat de Cyclododecaan een barrière vormt indien deze volledig door de vezel opgenomen wordt en vervolgens na circa 3 dagen volledig sublimeert.
Afb. 4: Aangebrachte cyclododecaan met kwast op zijde, met in het midden water. Het resultaat was niet bevredigend door de vorming van een te dikke lijn. Eerste foto: Voorkant van de zijde met cyclododecaan en water. Tweede foto: Cyclododecaan doorgedrongen naar achterkant. Derde foto: Cyclododecaan volledig gesublimeerd. Het water heeft de verf van de zijde opgelost waardoor een kleurverschil zichtbaar is.
Het nadeel is dat de Cyclododecaan verwarmd moet worden om deze aan te kunnen brengen, maar meteen begint met sublimeren zodra deze afkoelt. De tijd om de Cyclododecaan aan te brengen is hiermee erg kort. Daarnaast is het lastig om dunne lijntjes aan te br engen. Het gebruik van een tjanting (bakje gebruikt voor batik) is een mogelijkheid, maar door de houding van het tuitje aan de tjanting (een soort kraantje) is deze methode in mijn ogen nog niet de beste. Door de snelle sublimatie van het materiaal is het lastig om een dunne barrière aan te brengen. Een dikkere barrière is niet gewenst omdat dit nog langer duurt dan drie dagen voordat dit geheel gesublimeerd is. Testresultaten lieten soms een wachttijd zien van tien dagen tot volledige sublimatie. Doordat de cyclododecaan hard wordt na aanbrenging, wordt een spanning gecre ëerd in de vezels. Hoe sneller de sublimatie daarom hoe beter. Doordat uit verder onderzoek bleek dat de overschildering minder gevoelig was voor v ocht dan in eerste instantie gedacht, is uiteindelijk besloten om geen barri ère met Cyclododecaan toe te passen. Wel is gekozen voor een methode van reiniging met filtreerpapier om het effect van het water te minimaliseren. Een bad zou meer schade aanbren-gen dan het bevochtigen en behandelen met filtreerpapier. Naast de tests met Cyclododecaan zijn tests uitgevoerd hoe de beschildering het best gereinigd kon worden. Zo zijn er tests gedaan met wattenstaafjes met speeksel en lijm, met make -up sponsjes en met oog-schaduwpenseeltjes naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. [6] De wattenstaafjes met speeksel gaven het beste resultaat. Tot slot is nog gekeken naar de consolidatie van de beschildering en de te gebruiken lijm voor het aanbrengen van een ondersteuning. Een eerste onderzoek leek er op te wijzen dat enkele verfdeeltjes 20
geconsolideerd moesten worden omdat er een aantal kale plekken in de beschildering zaten. In de literatuur[7] werd er veel geschreven over het gebruik van steurlijm als een consolidatiemiddel voor losse verffrag menten op vaandels. De steurlijm zou niet doorslaan, geen glans achter laten en goed hechten. Na verschillende tests en methodes bleek dit alles hier niet dit geval. De lijm liet een glans achter op de zijde en de beschil dering, er bleef een verdonkering zichtbaar en er was niet te zien wat de lijm aan de andere kant van het vaandel deed. Op zoek naar een andere manier om indien nodig de verfdeeltjes te consolideren, kwam ik via een artikel[8] uit bij een ander middel, namelijk laurylalcohol (1 -dodecanol, C 12 H 2 6 O). De lauryl-alcohol werd hierbij in vloeibare vorm aangebracht en geconsolideerd door deze met een spatula te verwarmen. Bij dit vaandel bleek deze methode niet te werken. Vermoedelijk omdat bij het vaandel uit het genoemde artikel, de laurylalcohol de grondering enigszins week maakte waarna de deeltjes gehecht konden worden. Aangezien er bij dit vaandel geen grondering aanwezig was, werkte dat hier niet. Doordat ook deze methode geen oplossing bleek te zijn, werd verder onderzoek naar de consolidatie van de verf uitgevoerd. Dit onderzoek wees uit dat de kale plekken waren gecreëerd door vouwen. De verf die nog op het vaandel aanwezig was, had daarnaast een goede hecht ing, waarmee consolidatie van de verfdeeltjes niet nodig was. Wat de lijm voor de ondersteuning betreft, is gekeken naar vier verschillende lijmen, te weten Lascaux 360, Mowilith DMC 2, Evacon R en Beva 59. Deze vier lijmsoorten zijn gekozen omdat deze de grootste kans van slagen zouden hebben in combinatie met de beschildering. Het vermijden van plaatsing van het object in een zuurkast was daarbij een belangrijk punt, net als de temperatuur die nodig is voor hechting. Een lijm werd gezocht die niet te pla kkerig zou zijn, wegens het moeilijk kunnen herplaatsen van de fragmenten. Een lijm dus die zou hechten aan de beschildering en een lijm die stabiel zou zijn onder de juiste omstan digheden. Na verschillende tests kwam Evacon R het beste naar voren. De lijm had een goede plakkracht, een goede hechting, was eenvoudig aan te brengen en stabiel in verschillende klimaatomstandigheden. Een erg belangrijk punt ook was dat de lijm al vanaf 80° C hecht terwijl Mowilith DMC dat bijvoorbeeld pas vanaf 100° C goed do et. Behandeling De behandeling van het vaandel is begonnen met plaatsing in de vriezer om de schimmel inactief te maken. Daarna is met behulp van een stof zuiger en kwastjes het vaandel ontdaan van het losse vuil en de inactieve schimmel. De beschildering is gereinigd met wattenstaafjes met speeksel en make up sponsjes en vervolgens zijn de vezels ontspannen door deze in een vochtkamer te plaatsen. Hiermee konden de opgevouwen delen uitgevouwen worden en werd het vaandel leesbaar. Om het vastzittende vuil uit het vaandel te verwijderen, de zijde recht op de draad te leggen en om de losse fragmenten terug te kunnen plaat- sen, is het vaandel gereinigd met behulp van filtreerpapier. Het vaandel werd hierbij deels bevochtigd, waarna het filtreerpapier het vo cht 21
inclusief het vuil eruit trok. Tijdens het droogproces ontstonden op sommige locaties nieuwe witte plekjes, wat migrerend vulmiddel bleek te zijn. Met behulp van ethanol konden deze vlekjes verwijderd worden zonder de beschildering verder te beschadige n. Na het reinigen is het vaandel ondersteund met behulp van een steun-weefsel van zijdecrepeline, welke op kleur van de zijde is geverfd. In een verhouding van 1:6 is Evacon R lijm op de zijdecrepeline aangebracht. Om het vaandel in zijn geheel te kunnen ondersteunen is een plaat gemaakt van Kapaline. De plaat is overtrokken met een laag molton en een zwarte katoen. Op de plaatsen waarbij op het vaandel lacunes zichtbaar waren, is Japans papier geplaatst. Het papier is met Javana, een verf op waterbasis voor zijde beschilderingen, in de kleur van het vaandel geverfd. Door het Japans papier na het verven te strijken, is de verf gefixeerd. Het vaandel is tot slot op de plaat genaaid en overtrokken met tule om de voorzijde te beschermen.
Afb. 6 Het vaandel aan de voorzijde voor behandeling (115 x 155 cm) en na behandeling (142 x 156 cm).
Conclusie De staat van het vaandel is na de uitgevoerde behandelingen duidelijk verbeterd. De actieve schimmelgroei is gestopt en de aanwezige schimmel-uitbloei verwijderd. Door het reinigen van het vaandel is de zijde soepeler geworden en zijn de vouwen en deformaties verminderd. Hierdoor konden fragmenten herplaatst worden en werd het vaandel beter leesbaar. Het verwijderen van het vuil vertraagt de de gradatie van het materiaal en door het camoufleren van de lacunes is de esthetische waarde van het vaandel verhoogd en kan het vaandel weer tentoongesteld worden. Het monteren op een plaat voorkomt hierbij dat het vaandel zelf gehanteerd hoeft te worden en dat het bij opslag en tentoonstellen ondersteuning krijgt. Daphne Reijs is zelfstandig textielrestaurator te Den Haag. Dit artikel is een samenvatting van haar afstudeerscriptie , die op te vragen is via
[email protected] . De Foto’s zijn gemaakt door de auteur, tenzij anders vermeld is. 22
Noten 1. Een ri psbindi ng i s een afgelei de effenbi nding waarbi j de ketti ngdraden bi j het ri jgen zi jn verdubbel d, of waarbi j twee of meer naast elkaar gel egen kettingdraden tegeli jk de i nsl ag bi nden. Bron: Texti ellexicon, 1991, pp.77. 2. Col enbrander, S. 2010, pp 211. 3. Vol gens de gegevens van het regi stratiekaartje van het Frans Hal s Museum en vol gens de aquarel van P. van Looy (zi e afb.2). 4. Gl eeën ontstaan al s op meerdere pl aatsen naast el kaar in een weefsel de vezel s breken. Door het breken ontstaat een opening. 5. In het arti kel van Hacket, J., Szuhay, B., 2003, pp. 169 -172, wordt gesproken over een behandeling van een beschil derde vl ag, met cycol ododecaan al s barri ère. De v l ag i s niet dubbel zi jdi g beschilderd zoal s bi j di t vaandel , echter vooral de toepassing in de textiel restauratie was hierbi j bel angri jk. 6. In Oktober 2009 is een l ezi ng gevolgd over het mechanisch reini gen van beschilderde oppervl akten, welke gegeven werd do or de Ri jksdienst Cultureel Erfgoed (RCE). Aan di t onderzoek werkten Henk van Keul en, Suzan de Groot, Marjol ein Groot Wassi nk, Ineke Joosten en Maude Daudin mee. Het onderzoek resul teerde in een lijst van reini gi ngsproducten die door schil deri jen restaurat oren gebruikt worden. De producten zi jn ti jdens het onderzoek getest en geanalyseerd op chemi sche structuur, maar er i s ook getest of de producten een resi du op het object achterli eten en wat voor i n vl oed de manier van toepassi ng op het object heeft. 7. Takami ,M., Eastop, D. The conservation of a Korean painted silk banner, c. 1800: paint analysis and support via solvent -reactivated acrylic adhesive , 2002,p. 747-754. 8. Laki , I. “Aesthetic aspects of the restorati on of three guil d banners.” In: Painted Textiles: Postpri nts from a forum, 1997, pp. 135 -137.
Literatuur Colenbrander, S ., Zolang de weefkunst bloeit: Zijdeweverijen in Amsterdam en Haarlem, 1585 – 1750,(di ss.), Amsterdam 2010, p. 211. Francino, H., “Cycl ododecaan i n de papi errestaurati e.” Boek Behoud Bericht 2, Amsterdam, 2000. Hacket, J., Szuhay, B. “Facing the Future: The use of cycl ododecane and remoi stenabl e ti ssue paper i n the conservati on of a pai nted silk fl ag” In: Tales in the textile: the conservation of flags and other symbolic textiles: pre prints: North American Textile Conservation Conference 2003 , November 6 to 8, 2003, New York (State), Offi ce of Parks, Recreati on, and Hi stori c Preservati on (2003) , pp. 167-176. Karsten, I.F., Kerr, N. “The effecti veness of adhesive support treatments for fl ags and banners: condi ti on of treated artifacts in Canada and the UK.” In: Tales in the textile: the conservation of flags and other symbolic textiles: preprints: North American Textile Conservation Conference 2003 , November 6 to 8, 2003 , New York (State), Offi ce of Parks, Recreati on, and Hi stori c Preservati on (2003) , pp. 155- 166. Laki, I. “Aestheti c aspects of the restorati on of three guil d banners.” In: Painted Textiles: Postprints from a forum, Museum of London , United Kingdom Institute for Conservati on of Hi stori c & Arti sti c Works (UKIC), 1997, pp. 135-137. Laki, I. “Eval uati on of conservati on methods for banners pai nted on both si des.” In: Painted Textiles: Postprints from a forum, Museum of London , United Kingdom Institute for Conservati on of Histori c & Arti sti c Works (UKIC) , 1997, pp. 133-139. Lennard, F., Lochhead, V. “Uni ted we stand! The conservati on of trade uni on banners.” In: Tales in the textile: the conservation of flags and other symbolic textiles: preprints: North American Textile Conservation Conference 2003, November 6 to 8, 2003 , New York (State) , Offi ce of Parks, Recreati on, and Histori c Preservati on , 2003, pp. 111-118. Lundeberg, M. “Conservati on of flags and banners using adhesives. ” In: Conservation of Flags symposium, Royal Army Museum . Stockhol m, Sweden, 1994. pp. 19-21. 23
McClean, L., Haldane, E.M. “Ave ndale for reformati on: Conservati on of a 17th century covenanting banner.” In: Tales in the textile: the conservation of flags and other symbolic textiles: preprints: NorthAmerican Textile Conservation Conference 2003, November 6 to 8, 2003 . New York (State) , Offi ce of Parks, Recreati on, and Hi stori c Preservation , 2003, pp. 143-154. Takami, M., Eastop, D. The conservation of a Korean painted silk banner, c. 1800: paint analysis and support via solvent -reactivated acrylic adhesive , 2002 , p. 747-754. Textielcommissie Musea, Textiellexicon; Verklarend weeftechnisch woordenboek, 1991, p 77. Internetbronnen Hi stori sche bronnen vaandel „Lief de boven Al .‟ Beel dbank Noord Holl ands Archief. Versi e maart 2011, geraadpl eegd Maart 2011. http://www.beel dbank.noord -hollandsarchief.nl/memorix/3998b 99e-fb8f-11df-9 e4d-523bc2e286e2
24
Wat doe je wel, wat doe je niet? En waarom? Een beslissingsmodel voor het digitaliseringsklaar maken van archieven Gabri ëlle Beentjes
Digitaliseren gebeurt meestal met een bookscan, onder een glasplaat. Daarvoor moet een archiefstuk een geschikte vorm hebben. Bij enkele digitaliseringsprojecten binnen het Nationaal Archief werden de restauratoren tijdens de voorbereiding op digitalisering van een aantal koloniale archieven geconfron teerd met objecten, die in hun huidige vorm niet geschikt zijn om met de bookscan te digitaliseren. Daarom is geprobeerd een model te creëren aan de hand waarvan besloten kan worden wel of niet iets aan die vorm te doen. Voor de archivaris is op de eerst e plaats de inhoud van een archiefstuk, de geschreven, getekende of gedrukte tekst, van belang. Maar die tekst is in een bepaalde vorm overgeleverd: losbladig, gebonden, gevouwen, opgerold. De vorm van een archiefstuk kan iets zeggen over de (ontstaans)geschiedenis ervan of over de gewoonten van de mensen die er aan of mee gewerkt hebben. Aantasting van de vorm zou een aantasting van de authenticiteit van het object kunnen betekenen. Daarnaast kan de huidige vorm van een archiefstuk voor bepaalde groepen me nsen (de oorspronkelijke of achtergebleven bewoners van de voormalige koloniën bijvoorbeeld) een grote emotionele waarde hebben en is zo‟n archief cultureel erfgoed. Koloniale archieven geven een stuk geschiedenis weer dat vaak op geen enkele andere manier aanwezig is in de betreffende landen en draagt soms gevoelige informatie in zich. Denk aan documenten met betrekking tot de slavernij. Dergelijke stukken haal je niet zomaar uit elkaar om ze gemakkelijker te kunnen digitaliseren. Beslissingsmodel Om te besluiten of de vorm van een object aangepast mag worden om het te kunnen digitaliseren hebben we ons in het Nationaal Archief een aantal vragen gesteld en vooral waardes afgewogen. Bijvoorbeeld: wat is de waarde van informatie die niet toegankelijk is omd at een stuk niet raadpleegbaar is? Maar ook: wat is de waarde van de vorm van een object, als deze goed raadpleegbaar is, maar niet te digitaliseren? Deze en meer vragen zijn opgenomen in het beslissingsmodel dat we ontwikkeld hebben. In het beslissingsmodel wordt een splitsing aangebracht in beslissingen met betrekking tot stukken waarvan de materiële staat of conditie wel geschikt is om op de meest eenvoudige manier te digitaliseren, en stukken waar dat niet het geval is. Als een stuk materieel in slechte staat is, vragen we ons af of het ondanks de slechte materiële staat wel fysiek raadpleegbaar is, in de betekenis van leesbaar.
25
Als dat ook niet het geval is, is de oplossing duidelijk: raadpleegbaarheid en daarmee toegankelijkheid van de geschre ven informatie gaat altijd vóór, omdat gebruik immers het doel van het bewaren van archieven is. Dus als in zo‟n geval de vorm aangetast moet worden om het object raadpleegbaar te maken en vervolgens te digitaliseren, dan wordt dat als verantwoord beschouwd. Natuurlijk moet in alle gevallen waarbij de vorm van een object aangepast wordt, documentatie plaats vinden, liefst met foto‟s, om de oorspronkelijke toestand vast te leggen. Maar ook als de materiële staat wel goed is kan een object niet-raadpleegbaar zijn: als het bijvoorbeeld heel strak gebonden is of zelfs gedriegd[1], waardoor de tekst niet leesbaar is omdat zij wegloopt in de vouw. In zo‟n geval mag ook ingegrepen worden in de vorm: de band of het naaisel mag verwijderd worden, zodanig dat de teks t goed leesbaar wordt – en daarmee kan het stuk in de meeste gevallen ook gemakkelijker gedigitaliseerd worden. In het geval van een gedriegd stuk is het bovendien zeer waarschijnlijk dat het papier zal scheuren als de bladen geforceerd opengevouwen worden . De drieg lossnijden voorkomt dus papierschade en maakt tevens de informatie beter toegankelijk, twee argumenten om de vorm te veranderen. De vorm aantasten Is de vorm van het stuk niet geschikt om te digitaliseren op de meest eenvoudige manier, dan wordt de lastige vraag gesteld of het object nog andere waarden heeft dan de puur tekstuele waarden. Een heel erg lastige vraag, omdat hier veelal weinig onderzoek naar gedaan is. De 26
belangen van de betrokken partijen lopen bovendien vaak nogal uiteen. Voor de archivaris is over het algemeen de geschreven, getekende of gedrukte informatie op de stukken het belangrijkste. Hij zal noteren hoe de stukken geordend zijn, gedriegd, gebonden, losbladig, lias, etc. Maar met die notitie vindt hij vaak dat hij al genoeg weet. Degene die digitale content wil hebben, zal ook sneller de vorm van het origineel opofferen voor het digitale beeld. Een restaurator moet belang hechten aan de oorspronkelijke vorm en context en zal er moeite mee hebben een goed functionerende en stabiele constructie los te halen alleen maar omdat er dan gemakkelijker een digitale kopie van gemaakt kan worden. En dat bovendien in de wetenschap dat er hoogstwaarschijnlijk geen tijd of geld is om de oorspronkelijke staat weer te herstellen. Zorgvuldig documenteren is zijn enige soelaas in zo‟n geval. Toch zou het best kunnen dat de manier van binden van archieven veel kan vertellen over de ontstaansgeschiedenis van dat archief, over het gebruiksdoel, over tradities binnen archiefbinderijen, materiaalgebr uik, technieken, enzovoorts – maar dat is secundaire informatie, die pas bewezen belangrijk zou kunnen zijn als er onderzoek naar gedaan wordt. Punt is, dat alles wat we nu weghalen of uit elkaar halen, dergelijk onderzoek in de weg staat. Een zorgvuldige beslissing of de vorm wel of niet aangetast mag worden, is daarom van wezenlijk belang. Natuurlijk zijn er gevallen genoeg waarbij er geen of minder bezwaar is om de vorm van een archiefstuk aan te tasten ten behoeve van digitalisering. Dat kan het geval zijn als het archief herbonden is, waarbij de nieuwe bindwijze uitgevoerd is op een min of meer standaard manier en met niet-specifieke materialen. Of, zoals al eerder gezegd, als de vorm ook de raadpleging in de weg staat of als de vorm zorgt voor informatieverlies of beschadiging van het origineel. Het kan ook zijn dat de vorm op zich wel bijzonder is, maar dat er binnen het betreffende archief nog heel veel meer stukken zijn met die vorm. Misschien is het mogelijk een representatieve hoeveelheid in origi nele staat te laten en de rest van het archief wel aan te passen aan de digitalisering. Er zou zelfs binnen de hele collectie vergeleken kunnen worden, of landelijk, om te zien of de vorm van die stukken nu echt bijzonder is of dat het er toch één van velen is. Al is het ook verdedigbaar om te zeggen dat de enig aanwezige spitselband binnen een archiefdienst behandeld wordt als een uniek exemplaar, terwijl bekend is dat in een andere archiefinstelling nog honderden spitselbanden van hetzelfde soort aanwezig zijn. Omdat die ene spitselband, binnen de context van dat archief, binnen die dienst, nu eenmaal wel uniek is. Met andere woorden, de waardestelling van de vorm van een object is iets dat vanuit verschillende gezichtspunten bekeken moet worden, vanuit verschillende disciplines en binnen een door alle betrokken partijen gedefinieerde context. Wijze van digitaliseren Als bevestigd is dat de vorm van een object samenhang en waarde heeft, is de volgende vraag of die waarden veranderen als de vorm van het 27
object verandert. Gaat het bijvoorbeeld om een bijzondere binding? Of is er bijzonder papier gebruikt? Een binding die losgehaald wordt, zal nooit meer hetzelfde zijn, ook niet na restauratie. Als echter het papier is dat het object bijzonder maakt, niet de binding, dan maakt het in feite niet uit of het gebonden is of niet, de waarde van het papier zal niet veranderen. Als de waarde wel verandert door het object aan te passen, kan wellicht de manier van digitaliseren zodanig aangepast worden dat wel gedigitaliseerd kan worden. Er zou dan in plaats van de bookscan bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden van een opname installatie met een wigvormige steun voor het boek, waardoor het boek niet helemaal open hoeft te vallen en een opname onder een hoek gemaakt wordt. Maar is daar genoeg budget voor? Aangepast digitaliseren is meestal duurder. Bij genoeg budget kan het object in de bestaande vorm gelaten worden en kan er gedigitaliseerd worden, bij onvoldoende budget is deze mogelijkheid uitgesloten. Vervolg ens kan er nog voor gekozen worden om verlies van informatie op de digitale kopie te accepteren. Of je dat accepteert zal onder andere afhankelijk zijn van de inhoud van de stukken. Gaat het om een rekeningenboek met juist in de vouw de bedragen, dan is da t onmisbare informatie. Dergelijke informatie onscherp of onleesbaar digitaliseren, maakt het hele digita liseren ervan zinloos. Het kan echter ook zo zijn dat slechts enkele woorden uit een groot verslag onscherp worden. Of dat het maar om een paar pagina‟s per deel gaat. Dan kun je je afvragen wat de relevantie van juist die pagina‟s is ten opzichte van het hele deel. Is de informatie gemakkelijk te herleiden? Hoe vaak wordt juist die pagina geraad pleegd? Is het mogelijk om, als de onderzoeker deze pag ina‟s nodig heeft, handmatig de informatie aan te vullen? Wil je dat? Het kan natuurlijk ook zo zijn dat verlies van informatie op de digitale kopie absoluut onbespreekbaar is, omdat de originelen na het digitaliseren fysiek niet meer beschikbaar zijn, of omdat de opdrachtgever eist dat alles leesbaar gedigitaliseerd moet worden. Verlies van waarde Ethische dilemma‟s treden op als een gebonden deel “analoog” wel leesbaar is (dus raadpleegbaar), maar de tekst in de vouw van het gebonden stuk digitaal niet leesbaar is omdat de bolling van het boekblok zo groot is dat de opname daar onscherp wordt. Immers, als een stuk handmatig goed leesbaar is maar digitaal niet, en de conditie van het stuk is goed, waarom zou je dan het stuk uit elkaar halen om het te kunnen digitaliseren? Dan moet de wens om de informatie digitaal toegankelijk te maken wel heel groot zijn… Op dit punt is het dus van belang om vast te stellen of verlies van de eerder omschreven waarden acceptabel is. Een moeilijke vraag, omdat de waarden van een object verschuiven in de tijd, door behandeling en digitalisering. De informatiewaarde neemt bijvoorbeeld sterk toe als het stuk gedigitaliseerd is. Het is immers voor een breder publiek toegankelijk. Vervolgens zal het stuk minder vaak de kast uit 28
komen dus zal het minder raadpleegschade oplopen, waarmee de levensduur van het object verlengd is. Daarentegen verliest het authenticiteitswaarde als de oorspronkelijke vorm aangetast wordt. En daarmee misschien historische, documentaire, emotionele, of esthetische waarde. Het is dus zaak per geval af te wegen welke waardes men het zwaarst vindt wegen en of die door de aantasting van de vorm positief of negatief beïnvloed worden. Als de uitkomst is dat een verlies van waarde niet geaccepteerd wordt, is de conclusie dat er niet gedigitaliseerd kan worden. Alle voorgaande beslissingen leiden hiertoe: het object is goed leesbaar maar de vorm van het object is niet geschikt om op de meest eenvoudige manier te digitaliseren, het object heeft naast de tekstuele waarde nog andere waardes, die veranderen als het object veranderd wordt, de manier van digitaliseren kan niet aangepast worden, er wordt geen verlies van informatie op de digitale kopie geaccepteerd, er wordt ook geen verlies van waarden geaccepteerd – dus kan er niet gedigitaliseerd worden. Moet het stuk toch absoluut gedigitaliseerd worden, dan zal op één of ander beslissingsmoment een andere beslissing genomen moeten worden. Als geconstateerd is dat het object veranderd mag worden ten behoeve van digitaliseren, is daar nog de overweging of je na het digitaliseren de vorm van het stuk weer kunt en wilt herstellen en of daar geld voor is. Op dit punt in het schema worden niet zozeer conclusies als wel consequenties vastgesteld: als een object aangepast wo rdt aan digitalisering en de oorspronkelijke waarden kunnen achteraf niet hersteld worden, of er is geen budget om de vorm te herstellen, dan betekent dat waardeverlies van het object. Als er daarentegen wel geld is voor restauratie achteraf, dan houdt dig italiseren veel minder of misschien zelfs geen waardeverlies voor het object. Het is immers weer in de vorm teruggebracht die het voorafgaand aan de digitalisering had (al kan dat nooit 100% de originele vorm zijn) en bovendien is de (tekstuele) informatie digitaal beschikbaar dus veel toegankelijker dan voorheen. Gabrielle Beentjes is senior adviseur conservering Nationaal Archief Dit artikel is een aangepaste versie van het artikel dat eerder verscheen in het Archi evenbl ad (nr 4, 2011). Met dank aan de collega’s van het Nationaal Archief en de Koninklijke Bibliotheek die meegewerkt en -gedacht hebben bij de totstandkoming van dit beslissingsmodel.
Noten [1] De methode van dri egen wordt gebruikt om l osse bl aden of pakketten samen te voegen. Het naai sel bevindt zi ch dan niet in de vouw van het katern, maar dwars op het papi er.
29
De kwestie: milieu Henri ette Fuhri Snethl age
We hebben nu misschien andere zorgen, maar de redactie van RN-M@gazine vraagt zich af hoe restauratie en zorg voor het milieu zich verhouden. Directe aanleiding voor deze kwestie was het drukbezochte loodwitsymposium tijdens de restauratiebeurs. Dat loodwi t giftig is en gevaarlijk voor de volksgezondheid is alom bekend, en toch werd het door alle sprekers zeer betreurd dat het gebruik ervan verboden is. Met de opmerking “gewoon goed je handen wassen..” had een van hen weliswaar de lachers op zijn hand, maar het roept wel vragen op over het milieubewustzijn. En loodwit is natuurlijk lang niet het enige middel waar restauratoren mee werken, dat schadelijk is voor het milieu. In de Ethische Code (de ECCO richtlijnen voor het beroep) komt het milieu kort aan de orde. Op onze eigen website staat deze vertaald: “De restaurator moet er naar streven om alleen producten, materialen en procedures te gebruiken die, naar het huidige ken nisniveau, niet schadelijk zijn voor het cultureel erfgoed, het milieu of de mensen […]”. Maar in die ene zin zit natuurlijk al een tegenstelling: dat was goed is voor het cultureel erfgoed, kan behoorlijk schadelijk zijn voor het milieu. Hoe spaar je de geit én de kool? En hoe gaat het in de praktijk? Brengt iedereen die werkt met schadelijke stoffen de resten naar de chemokar of de plaatselijke vuilstort? Of spoelen we alles gewoon door de gootsteen? Dat is natuurlijk een gewetensvraag, die ieder zichzelf moet stellen. Het behoud van het cultureel erfgoed heeft onvermijdelijk schadelijke effecten op het milieu, maar tegelijkertijd heeft het verslechteren van het milieu tot gevolg dat ons cultureel erfgoed sneller achteruitgaat. Denk aan de zure regen, die onze gebouwen aantast. Instellingen zijn via Arbo-voorschriften en milieuwetgeving gebonden aan allerlei regels. Robert van Langh, Hoofd Conservering en Restauratie bij het Rijksmuseum, vertelt desgevraagd dat er in het Ateliergebouw juist heel veel aandacht is voor milieuaspecten. Zij zijn juist bezig een nieuw programma te introduceren omtrent het gebruik van chemicaliën: Toxic. Wereldwijd, vertelt hij, wordt in binnen musea aandacht besteed aan het beperken van de kooldioxide -uitstoot, en daarmee –mooi meegenomenhet besparen op de energierekening. Maar wat kan een particulier restauratieatelier doen? Recent verscheen een artikel van Megan de Silva en Jane Henderson: “Sustainability in conservation practice”[1]. Behalve een grote hoeveelheid literatuurverwijzingen naar zowel theoretische verhandelingen over milieubewust handelen als praktische zaken zoals checklists, bevat dit artikel ook een hoeveelheid eenvoudig toepasbare milieumaatregelen, die direct kunnen worden ingevoerd. Het gaat dan om aanbev elingen over het gebruik van alternatieven zoals: “Orvus WA has been identified as an 30
environmentally friendly alternative to the non -ionic surfactants Dehypon LS45 TM and Synperonic N” (p. 7). Maar ook over de organisatie van het restauratieatelier, bijvoorbeeld het hergebruik van materialen en afvalscheiding. En over het bijhouden van je kennis: “For instance, microcrystalline wax, a petrochemical produced by burning fossil fuels, is routinely applied as a protective coating on metal artefacts. This occur s despite evidence suggesting that protection offered is short -lived and never totally resistant to the acids, salts and water in sweat or humidity.” (p. 12). Het artikel is inmiddels online beschikbaar via de link http://dx.doi.org/10.1080/19455224.2011.566013 Een andere bron van informatie is de AIC (American Institute for Conservation) en zijn conservation -wiki. De AIC Commissie Sustainable Conservation Practice (voorheen de Green Task Force) heeft onderzocht hoe er toegewerkt kan worden naar een bedrijfsvoering die zoveel mogelijk rekening houdt met het milieu. Zij hebben hun aanbevelingen op een rijtje gezet. Via de link http://www.conservation-wiki.com/index.php?title=Sustainable_Practic es&goback=%2Egde_94889_member_71129216 is de betreffende pagina van de conservation-wiki te raadplegen. Wellicht is het een idee om eens te bekijken hoe deze aanbevelingen vertaald kunnen worden naar de Nederlandse restauratiepraktijk? Noten: [1] Journal of the Institute of Conservation (Vol . 34, No. 1, maart 2011, pp. 5 –15) .
31
Waar zijn we mee bezig? Henri ette Fuhri Snethl age
Valérie Martens-Monier Is: “Zelfstandig papierrestaurator in Groningen.” Gespecialiseerd in: “Ik heb niet echt specialismen, maar als ik iets moet noemen zijn het grote formaten, calqueerpapier en papyrus.” Komt uit: “Frankrijk, maar ik ben grotendeels in Zuid -Afrika opgegroeid. Mijn vader werkte voor een internationale scheepvaart maatschappij en daardoor heb ik in verscheidene landen gewoond.”
Afb. 1 Valérie in haar atelier. 32
Leerde het vak: “Eerst heb ik kunstgeschiedenis gestudeerd aan de École du Louvre. Mijn specialiteit was Egyptologie. Tijdens deze opleiding is de wens gegroeid om restaurator te worden. Ik heb mij toen aangemeld bij de IFROA (Institut Français de Restauration d‟Oeuvres Arts). Tegenwoordig heet dit het Institut National du Patrimoine. Destijds was het alleen een opleiding voor restauratoren, nu is het samengevoegd met de opleiding voor conservatoren. Het was een vierjarige opleiding, waarbij je meteen een discipline moest kiezen. Dat werd pa pier, vanwege mijn interesse in Egypte; ik wilde papyrus restaureren. Je moest aan een concours deelnemen om aangenomen te worden. Dat was best heftig; er werden drie rondes examens gehouden, waarbij je onder andere meerdere papier objecten moest beoordele n voor een jury en een kopie van een gewassen inkt tekening moest maken. Uiteindelijk werden maar twee papier-studenten aangenomen. Eenmaal aangenomen, maakten we direct kennis met het restaureren in de praktijk. Vanaf dag één heb ik echt gerestaureerd. ” Werkt nu aan: “Vandaag ben ik een ledenvergadering aan het voorbereiden voor de Restauratorenvereniging Noord, waar ik bestuurslid van ben. (Ik ben trouwens ook bestuurslid van de sectie BPF). Deze vereniging Noord is bedoeld voor de drie noordelijke provincies; we organiseren bijeenkomsten en willen gedachten uitwisselen over het vak. We hebben ongeveer 35 leden; alle disciplines zijn vertegenwoordigd: poppen -, lijsten-, meubel-, schilderijenrestauratoren... Ik ben de enige papierrestaurator. Veel van onze leden zijn geen lid van RN. Dat is ook een kwestie van generatie, ze zijn veelal in de praktijk in een atelier opgeleid. De meesten zitten niet in het circuit. Sommige van onze leden weten niet precies wat RN te bieden heeft. Ik heb daarom Clara von Waldthausen kort geleden gevraagd om iets te komen vertellen over de vereniging. Het lastige is natuurlijk dat alle activiteiten in het westen plaatsvinden en dat dat voor ons ver weg is. Toch denk ik dat men wel interesse zou hebben in de activiteiten, zoals de themadagen en symposia. Er is nu wel een nieuwe stroming binnen de vereniging Noord. In elke ledenvergadering komt nu wel aan de orde hoe je de kwaliteit van het werk kunt controleren en garanderen. Dat is lastig, want hoe weet je nu of een ander goed werk levert? Ik heb geen verstand van uurwerkenrestauratie of van antieke vuurwapens. Ook proberen we bijvoorbeeld de Ethische Code steeds onder de aandacht te brengen van de leden, of de noodzaak van documenteren. We organiseren diverse activiteiten. Z o doen we mee aan de Dag van de Groninger geschiedenis. Daar kunnen we onszelf onder de aandacht brengen van potentiële klanten. Sommige leden vinden dat echter te commercieel. Ook organiseren we bijeenkomsten over thema‟s, in verband met de professionalis ering. Zo hebben we een keer een conservator van het Groninger museum uitgenodigd, om ons 33
te vertellen welke eisen zij stelen aan restauratierapporten. Met regelmaat organiseren we atelierbezoeken, om te leren van elkaar.” “Daarnaast ben ik natuurlijk ook aan het restaureren. Ik moet nu een offerte schrijven voor een heel moeilijke restauratie. Het gaat om een handgetekende kaart uit 1775 van de gemeente Dongeradeel, bij Dokkum. Het probleem van dit werk is, dat het is geplakt op strokarton, en dat is houthoudend en zuur. Waarschijnlijk is het geplakt met een beenderlijm, dat weet ik nog niet precies. De kaart heeft waterschade, het papier is verkleurd en er is ijzergallusinkt gebruikt, die al behoorlijk is opgelost. Daarnaast is het ingekleurd met verschillende kleuren, onder andere vermoedelijk kopergroen, dat al in verregaande staat van oxidering is. Met ultraviolet licht zie je duidelijk grote halo‟s. De andere kleuren laten een soort craquelé zien en laten overal los.
Afb. 2 De 18 d e -eeuwse kaart van Dong eradeel. De inktvraat is d uideli jk te zien.
Ik ben nu aan het overwegen of ik de kaart geheel moet restaureren of niet. Als ik ga restaureren, moet ik het papier losmaken van het karton. Ik heb al een klein stukje gedaan -ik ben aan de rand droog begonnen- maar wat als het in het midden niet lukt. En straks zitten er bovendien papier en karton resten aan de achterkant die ik moet verwijderen. Dan moet ik het nat doen, maar het vocht mag niet aan de voorkant komen. Bij de woorden die met ijzergallus inkt geschreven zijn, zal ik iets aan de voorkant moeten plakken om de losse stukjes te fixeren zodat ik de achterkant kan schoonmaken. Ik heb net in Amsterdam een workshop gevolgd over ijzergallusinkt, over het consolideren van beschadigde letters . Daar was het advies om zo min 34
mogelijk vocht te gebruiken. Om te werken met stroken Japans papier die met gelatine voorgelijmd zijn. Maar zelfs met deze methode is het moeilijk om mechanische schade te beperken. Maar zoals gezegd moet ik nog beslissen wat ik ga doen. Een complicerende factor is, dat ik niet weet hoe stevig het papier is. Bovendien bestaat er nog geen adequate behandeling voor kopervraat. Het is al met al een risicovolle behandeling. Ik zal de risico‟s goed moeten evalueren en met de klant overle ggen. Het is een probleem dat ik met collega‟s zou willen bespreken. Helaas heb ik die niet hier in de buurt. Misschien is het zelfs een onderwerp voor de Commissie Ethiek. Waardeert in RN: “Al het werk dat wordt gedaan. En het feit dat we vertegenwoordigd zijn als restauratoren. De sectie BPF organiseert heel veel themadagen, waardoor je blijft leren. Dat is voor mij heel belangrijk, zeker omdat ik in het noorden geïsoleerd ben.” Mist nog: “Ik mis eigenlijk de dynamiek die er in de papiersectie is bij de andere disciplines.” Wil nog zeggen: “RN maakt nu een rumoerige tijd door. Ik hoop dat er meer communicatie komt. Veel mensen hebben meningen en het is belangrijk dat het bestuur daar kennis van neemt. Dat is nu natuurlijk een thema, dus ik verheug me op de discussie die er komen gaan.” De foto’s zijn gemaakt door de auteur.
35
RN Masterclass-Modular Cleaning Program 1 en 2 september 2011, Rei nwardt Academi e, Amsterdam Merel Lantman, Marina van der Lecq
De Commissie Educatie van Restauratoren Nederland begon het nieuwe seizoen met een vliegende start in de vorm van een masterclass over het Modular Cleaning Program, gegeven door Chris Stavroudis. Op 1 en 2 september waren er in de Reinwardt Academie een veertigtal restauratoren uit binnen- en buitenland aanwezig om alles te weten te komen over deze handige tool voor restauratoren. Onder de aanwezigen bevonden zich restauratoren van diverse specialisaties zoals hout, boek en papier en textiel en historische binnenruimten, en natuurlijk schilderijenrestauratoren. Chris Stavroudis is schilderijenrestaurator met een eigen praktijk in Los Angeles. In samenwerking met Richard Wolbers (Winterthur/Universiteit van Delaware) heeft hij het Modula r Cleaning Program (MCP) ontwikkeld. Het MCP is een computer - programma en een methodiek. Het computerprogramma behelst verschillende databases en een reeks van 19 gerelateerde tabellen met ± 1700 velden gebouwd in filemaker Pro 11. De methodiek behelst ee n systematische en snelle manier van testen voor het reinigen van een kunstwerk met behulp van voorafgemaakte set componenten (stock solution set). Dit systeem is ontwikkeld om restauratoren te helpen in hun aanpak in het schoonmaken met oplosmiddelen, gels of waterige oplossingen. Het MCP is ontwikkeld vanuit het perspectief van de schilderijenrestaurator, maar de methode is universeel en kan worden toegepast op diverse te conserveren objecten. Het MCP is een nieuw instrument om ingewikkelde chemie toegankelijk te maken voor de ervaren restaurator, zodat hij of zij zich kan richten op de esthetiek van een gevoelige reiniging en niet verzandt in ingewikkelde berekeningen om een speciale oplossing te prepareren, en ook niet wordt beperkt door een kleine se lectie van bekende schoonmaakmiddelen. Het grote voordeel van het program - ma is dat het alle berekeningen voor je doet en je zo een hoop tijd bespaart. Het geeft je ook de mogelijkheid een groter scala aan reinigingsmi ddelen tot je beschikking te hebben. Wat het MCP nadrukkelijk niet is, is “Schoonmaken van schilderijen voor dummies” . Het programma is geschikt voor zowel Mac‟s als PC‟s. Je kunt het gratis downloaden via de website http://cool.conservation-us.org. Om een inlogcode te krijgen moet je een email sturen aan Chris. Dit omdat het programma nadrukkelijk alleen is bestemd voor gebruik door restaura toren met kennis van chemie van oplosmiddelentheorie.
36
Basiskennis De eerste dag richtte Chris zich op het reinigen van kunstwerken met waterige middelen. De presentaties van Chris leidden de restauratoren in de zaal in sneltreinvaart door de benodigde basiskennis van de chemie van reinigingsmiddelen. Hierbij kwamen onder andere de theorie van pH, buffers, zuren en basen, ionic strength, conductivity en chelating agents en surfactants aan de orde. Na de lunch -die overigens zeer goed verzorgd was - kwam het MCP aan de orde. Chris legde uit hoe het programma is ontstaan en hoe het in de praktijk werkt. Hij gaf als het ware een rondleiding door het hele programma. Hierbij kwamen de vier databases aan de orde: components, azeotropes, solutions en solution sets. Hierna demonstreerde hij hoe je een cleaning test begint (aqueous) en hoe je de test zou kunnen uitvoeren met behulp van de stock solutions set. Er was veel aandacht voor het verwijderen van de oplossingen, die worden gebruikt tijdens het schoonmaken, met name gels. Hierbij werd gesproken over “pH adjusted” water en “carbonated water”. Na de pauze was er aandacht voor een nieuwe feature in de laats te versie van het MCP: de “advanced” MCP. Het verschil met de “regular” MCP is dat er bij de advanced versie rekening wordt gehouden met de ionic strength van oppervlak en oplosmiddel. Kanttekening bij deze feature is de vraag, of deze complicerende factor noodzakelijk is en of het daadwerkelijk iets oplevert. De theorie is erg overtuigend, maar de conductiviteismeters die nodig zijn, zijn erg duur en de resultaten zijn nog niet significant beter. De eerste dag werd afgesloten met een aantal demonstraties van fictieve schoonmaaktests met behulp van MCP. Het doorlopen van de stappen in het programma werkte voor velen erg verhelderend. De tweede dag begon Chris met oplosmidde len. Wederom werd er in sneltreinvaart door de theorie van de chemie van oplosmiddelen heengegaan, waarbij onder andere intermoleculaire krachten, Hildebrand, Hansen en TEAS parameters en azeotropes aan de orde kwamen. Hierna liet Chris de interactieve int erface in het MCP zien die hij heeft ontworpen voor de test betreffende reiniging met oplosmiddelen. Het is een visueel hulpmiddel bij het samenstellen van een mengsel, waarbij je kunt spelen met de aliphatisch/aromatische balans en de verschillende intermoleculaire krachten, zoals polariteit en waterstofbruggen. Het is vooral een hulpmiddel bij het fine tunen van het optimale oplosmiddel voor een specifiek doel. Hierna was er aandacht voor solvent gels, de carbopol -ethomeen/ armeen gels. Ook voor solvent gels is een interactieve interface in het MCP. Het display laat je alle informatie zien die je nodig hebt. In de stock solution set zijn ook een aantal gels opgenomen die je met elkaar kunt mengen om ze op je doel af te stemmen. In de praktijk blijkt het vaak niet nodig te zijn gels te mengen. Een gel kan het beste worden aangebracht met een witte nylon kwast, deze wordt optisch doorzichtig als je de gel aanbrengt en daarmee kun je vervolgens heel precies 37
werken. Een gel moet nadrukkelijk niet worden gebru ikt als kompres, de gel mag niet uitdrogen; aangezien het een polyacrylic acid is, zal het niet makkelijk meer te verwijderen zijn. Aan het verwijderen van gels en residuen werd ook veel aandacht besteed, er waren in de zaal wat bedenkingen bij het verkiez en van Carbopol boven bijvoorbeeld Klucel G. Als het aanbrengen en reinigen van de gel op de juiste manier gedaan wordt, blijkt er een verwaarloosbaar residu achter te blijven. De optie om een geschikt afspoelmiddel te kiezen bij de gel moet nog worden ingevoerd in het MCP. Na de lunch begon Chris met de theorie achter emulsies en drie nieuwe materialen: Pemulen TR2, Velvesil en Cyclomethicone. Deze materialen worden experimenteel toegepast op acrylschilderijen. Chris is erg enthousiast over deze op silico nen gebaseerde micro-emulsies. Het is vrij nieuw en “very exiting!”. Tot Chris‟ verbazing reageerden zijn toehoorders echter lauw op deze nieuwe informatie, totdat uit het publiek de vraag kwam: “wat denkt u dat we niet hebben begrepen? ” Waarop hij de voordelen nog eens op een rijtje zette: Je kunt de emulsie beïnvloeden zowel aan de kant van de oplosmiddelen (polariteit, waterstofbruggen) als de watergedragen kant (pH, ionic strenght). Je kunt met dit materiaal een schoonmaakmiddel ontwerpen dat slechts een klein beetje oplosmiddel bevat. Je kunt de emulsie met water afwassen. De gels gedragen zich ook als surfactants door hun micelle -achtige molecuulstrutuur. Door de grote moleculen, kunt je er een stijve gel van maken. Het is makkelijk verkrijgbaar (Kremers). Gedraagt zich als een anti-redeposition agent. Als al dit niet overtuigt …
38
Cursusverslag-Modular Cleaning Programme 5 - 7 se pte m be r 20 1 1 , SR AL , Maastri cht Marjan de Vi sse r, se pt em be r 2 0 11
Na twee dagen theorie over Richard Wolbers’ aque ous and solvent cleaning methodes in Amsterdam vertrokken zestien restauratoren van verschillende disciplines naar Maastricht. Daar zouden ze zich bekwamen in het mengen van de vijf orthogonale componenten, en het systematisch toepassen van de aqueous cleaning methode met behulp van de Modular Cleaning Programme . Dit alles onder leiding van de onvermoeibare Chris Stravoudis. De basis voor de aqueous cle aning methode wordt gevormd door water. Chris typeert het als e en bijzonder oplosmidde l: het is polair, heeft een sterke onderling e binding, en het dissocieert gedeeltelijk in H + en OH - . Water kan hierdoor worden aangepast met zuren en basen, chelators en surfactants (zepen). Vanuit deze wetenschap is de modular cleaning ontwikkeld. Op de workshop mengden wij onze eigen RN -MCP set voor zowel olieverf- als acrylschilderijen. De set bestaat uit 6x pH buffer, 2x6 chelating agent, 6x surfactant, 3x gelling agent en 2x4 adjusted water. Door water te mengen met één of meer concen - traten uit de set kan de restaurator lagen van elkaar sche iden, en veel soorten vuil, verf en vernis afzonderlijk of gezamenlijk verwijderen. Vanuit de aqueous cleaning methode ontwikkelde Chris samen met Richard de set “solvents and Solvent Gels”. In dit systeem wordt vrije oplosmiddelen en gels op basis van Ca rbopol® gebruikt met als uitgangspunt de gedachte “like dissolves like”. Drie eigenschappen van oplosmiddelen zijn hier belangrijk: de dispersiekrachten (Van der Waals krachten), de dipolaire krachten en de waterstofbruggen. Hansen formuleerde hiervoor dri e solubility parameters, die door Jean P. Teas vereenvoudigd zijn weergegeven in een driehoek grafiek [1] die weer terug komt in het MCP. In de oplosmiddelenset zijn de dispersiekrachten onderverdeeld in aromaten en afphaten, zodat er op basis van vier soo rten oplosmidde len elf gels gemengd werden. Drie op basis van Shellsol D40, 3x op basis van Xyleen, 3x Benzyl Alcohol, 1x isopropanol en 1x aceton. Mengen MCP Het praktijkprogramma best ond uit het mengen en testen van de MCP-set met een herhaling van de theorie – dit in hoog tempo. Meta Chavannes, onze lab -assiste nte, zorgde voor alle benodigde ingrediënten en maakte lijsten zodat alle 35 flessen aque ous en de 11 flessen solvent gels, en de 3 flessen Pemulen gels wer den
39
TEAS grafiek
gemaakt. Wanneer er 16 restauratoren samen mengen is een klein lab snel vol. Vooraf aan het mengen van de buffers en chelators werden de pH meters gekalibreerd, eerst op pH7 dan op pH4. De kalibrering leverde enige problemen omdat er kleine tot soms grote verschillen in p H werden gemeten. Voor het mengen zijn de recepten uit de RN -masterclass reader gebruikt. Deze zijn gefor muleerd door het MCP filemaker pro programma, en daardoor soms een beetje verwarrend in taalgebruik en opzet. Bij de meeste stoffen is het mengen e envoudig. Bij een buffer pH 6,5 bijvoorbeeld wordt een afgemeten hoeveelheid zwak zuur in een afgemeten hoeveelheid water gedaan. De base wordt hieraan toegevoegd tot de gewenste pH is bereikt. Eerst stijgt de pH snel, totdat het buffer evenwicht wordt ber eikt, dan moeten grotere hoeveelheden base worden toegevoegd totdat pH 6,5 is bereikt. Wanneer er teveel is toegevoegd en de pH is te hoog wordt kan er weer zuur worden aangevuld tot de exacte pH is bereikt. De juiste pH is het uitgangspunt. Anders is het bij de surfactant Sodium deoxycholic acid. Het zuur deoxychyolic lost niet direct op in water, pas wanne er er een 10% NaOH aan wordt toegevoegd lost het op waarbij eerst een witte brij ontstaat. Bij iedere scheut hydroxide lost er meer zuur op en schiet de pH op en neer. Langzaam wordt de stof steeds helderder. Het lab raakte steeds voller met grote voorraden anderhalve liter flessen die later uitgeschonken werden in 16setjes met 100ml flesjes. Alle flesjes moesten worden gelabe ld en verdeeld. Het mengen van 16 sets was veel werk, er was duidelijk een tijdsdruk voelbaar. Na mate de tijd vorderde begonnen de dagen v roeger, duurden langer en ging het tempo van mengen omhoog.
40
16 aqueous en solvent sets bij elkaar.
Testen MCP Op dinsdagmiddag werden testen uitgevoerd met de bestaande aqueous cleaning set van de SRAL om de methode te bestuderen en te oefenen. In groepen van vier werden verschillende schilderijen behandeld. De opstelling van de flesjes uit de set correspondeert met de opstelling in de computer, en is als volgt: links staan de buffers, vooraan de lage pH daaracht er oplopend naar 8,5. Rechts daarvan staan de twee chelators -eerst de zwakke chelator daarna de sterke ook gesorteerd op pH van laag naar hoog. De vierd e rij is voor de surfactants gesorteerd van laag naar hoog HLB (hydrophilic Lipophilic Balance number: hoe hoger het nummer hoe makkelijker oplosbaar in water). Deoxycholic acid werkt alleen bij een pH 8,5 en staat achteraan. Van Maypon is de HLB onbekend en staat daarom vooraan. Deze volgorde komt overeen met de volgorde van de stoffen in het computerprogramma. Let wel, het programma doet hiermee geen voorstel, het is alleen een volgorde. Chris be nadrukte dat ook tijdens het testen. De restaurator bepaalt zelf op basis van zijn gekozen doel de volgorde waarin de mengse ls worden getest en gemengd. Alle oplossingen zijn geconcentreerd, dit staat nadrukkelijk op de labels vermeld. De oplossingen zijn niet puur te gebruiken daarvoor is de conductiviteit te hoog . Er moeten altijd 5 delen (5ml) worden gebruikt, te beginnen met 1 deel water (1ml). Ook bij gebruik van het computerprogramma kan je je hierin niet vergissen omdat de bovenste blauwe balk bestemd is voor water. Stel, je wilt alleen een buffer pH 5,5 test en, voeg dan aan 1ml water, 1ml van het concentraat uit dat flesje toe. Vul de overige 3ml met water aan tot een totaal van 5ml. In het MCP programma –dat is geschreven door FileMaker Pro gaat het als volgt: op de “home” pagina staat links onder “begin a cleaning test”, hieronder zijn drie blokken voor basis informatie: 41
“identify yourself”, “identify your artwork” en “identify the type of cleaning”. De ge bruiker kiest een set waarmee hij wil werken en kan een reinigingstest beginnen. Het programma opent een nieuw scherm waarop drie vragen worden gesteld over de reiniging met puur water. De bedoeling is dat je eerst een test met water uitvoert. Als je niet tevreden bent met het resultaat kan je een volgend scherm aanklikken, dan begint de MCP methode. Het scherm toont nu vijf kaders onder elkaar, de bovenste is blauw “water within”, dan volgt een gele een buffer pH5,5, gevolgd door 3 blauwe velden, samen 5ml. Testen resultaten kunnen worden genoteerd, klik hiervoor “test it” en een nieuw scherm “enter test result” biedt de mogelijkheid de bevindingen te noteren, zelfs met fot o”s. Wanneer je meer wilt testen kies je voor “fresh start” om opnieuw te beginnen of “continue with testing”. Bij de laatste en heb je drie mogelijkheden om de huidige test aan te pass en: “increase or decrease” de pH of “modify” waarbij het mogelijk is om ee n chelator, een surfactant of een gel toe te voegen. Begin opnieuw met 1ml water, voeg hieraan de buffer naar keuze en/of voeg een stof toe en vul aan tot 5ml. Het is handig om de te st potjes te voorzien van een nummer corresponderend me t de volgorde van testen. De test resultaten kunnen worden uitgeprint. Testresultaten De schilderijen waarop werd getest gaven interessante resultaten. Bij een schilderij bleek een lij mlaag op de verf laag aanwezig en bood de surfactant Maypon goede resultaten. Bij een ander schilderij bleek een test met zowel buffer, chelator als surfactant de beste reiniging op te leveren waarbij vuil werd afgenomen en het vernis glanzend achter bleef. Alle watergevor mde middelen moeten overigens wel worden nagewassen. Hiervoor wordt “adjusted water” met eenzelfde pH, maar met een lage conductiviteit gebruikt. Daarnaast leerden de restauratoren de nieuwste mogelijkheden die de MCP biedt maar nog niet in de huidige ver sie van het computerprogramma zijn verwerkt. Chris werkt hard aan een nieuwe aangepaste versie en denkt die binnenkort online te kunnen zetten. Het betreft het toevoegen van een co -solvent en het toevoegen van een Pemulen TR2 gel. De Pemulen ge ls st aan ook achter in de reader vermeld. Door het toevoegen van 10% aromaat of alphat ic oplosmidde l (een combi is ook moge lijk) zoals Shellsol A10, Xyleen en Benzyl Alcohol kan een vernis worden opgelost en verwijderd van het verfoppervlak. Door toevoeging van 1:1 pemulenTR2 gel - met gelijke pH - aan de 5ml test vloeistof kan met een penseel het mengsel worden gemanipuleerd en levert een beter resultaat. Een combinatie van beiden is eveneens mogelij k. Net als alle watergevormde middele n kan dit middel ook worden nagewassen met “adjusted water” met eenzelfde pH. Op het schilderij waar ikzelf aan mee werkte bleek een testmengsel bestaande uit water, buffer pH 8,5, chelator Citric Acid 42
en Surfactant Deoxycholic acid met 10% co -solvent Benzyl Alcohol het vernis goed op t e lossen. Helaas konden wij door tijdsdruk geen testen uitvoeren met vrije oplosmiddelen of oplosmiddelen in gelvorm om met elkaar te vergelijken. Tot slot Door de praktijkles waarin de restauratoren zelf konden mengen en testen werd voor veel restaurator en pas duidelijk wat de mogelijkheden van de MCP zij n. Zelf denk ik dat de aqueous set voor veel mensen meer nieuwe inzichten biedt dan de solvent set. Dit komt doordat de nadruk op deze set lag tijdens de theorielessen, omdat het mengen veel meer tijd in beslag nam en de te sten ook voornamelijk op deze set waren gericht. Door de opzet van de workshop en de theorieles die daar aan vooraf ging, geloof ik dat deze methode voor veel restauratoren een nieuwe ontwikkeling gaat bieden in zijn of haar praktijk. Ti jdens de workshop werden door sommigen al afspraken gemaakt om samen producten in te kopen en testen te gaan uitvoeren. En de eerste bestellingen zijn al geplaatst. Aan diegene die niet de mogelijkheid hadden om aan de workshop deel te nemen maar wel de t heorie gevolgd hebben wil ik zeggen dat de workshop een eye opener was. Neem volgende keer je kansen waar of ga nu de uitdaging aan en meld je aan bij Chris Stravoudis en download de Modular Cleaning Programme . De f ot o i s ge m aakt door de aut e ur.
Noten: [1] http://cool .conservati on -us.org/cool ai c/sg/bpg/annual/v03/bp03 -04.html bezocht 18 september.
43
Colofon RN-M@gazine is een uitgave van Restauratoren Nederland, en verschijnt vier keer per jaar. Redactie: Henriette Fuhri Snethlage (hoofdredacteur), Robien van Gulik, Gabriëlle Beentjes, Josine Verdegaal, Nico van der Woude. Aanleveren kopij:
[email protected] Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande toestemming van Restauratoren Nederland.
44