Doop
Reader behorende bij de module catechese:
Doop
Mobiele Vorming Bisdom Roermond, afdeling Catechese en Vorming J.Marx
1
2
Inhoudsopgave 1.
Opbouw van een catechesebijeenkomst
Blz.
4
2.
Lesvoorbereidingsformulier
Blz.
6
3.
Tien tips
Blz.
7
4.
Evaluatieformulier
Blz.
8
5.
De essentie van de doop
Blz.
9
6.
Kerkelijke beschouwingen over de inhoud van de catechese
Blz.
12
7.
Een aantal mogelijke methoden (werkvormen)
Blz.
14
8.
Doopcatechese in het dekenaat Sittard
Blz.
19
9.
“Naar wie zouden wij gaan?” (“Algemene geloofsbezinning”)
Blz.
38
10.
Een lijst met materialen
Blz.
39
3
1. Opbouw van een catechesebijeenkomst Een catechesebijeenkomst wordt opgebouwd volgens het didactisch-analytische model zoals dat hier beschreven wordt. De punten die nu volgen dienen tijdens de voorbereiding van een bijeenkomst stuk voor stuk, in de hier beschreven volgorde, te worden doordacht. 1.
De doelstelling Wat wil ik met deze bijeenkomst bereiken bij de deelnemers? Deze concrete doelstelling (een doelstelling van 1 bijeenkomst of een beperkt aantal bijeenkomsten) dient te worden beschreven in achteraf direct waarneembaar leerlingengedrag. Dit geldt voor cognitieve doelen en doelen m.b.t. vaardigheden. Indien het gaat om affectieve doelen dan dient men zich te realiseren dat deze nauwelijks systematisch aan te leren zijn, dat men vaak alleen maar instrumenten kan aanreiken waarmee de deelnemers zelf aan de slag kunnen gaan; de begeleider kan uiteindelijk alleen maar hopen dat zo een doel wordt bereikt (men kan alleen maar verwachten dat de deelnemers bereid zijn om te luisteren, niet dat ze dit ook nog leuk vinden). Voor een algemene doelstelling (de doelstelling van een grote reeks lessen, een gehele cursus, enz.) kan men de formulering algemener houden. Als voorbeeld kunt u eens kijken naar de doelstellingen zoals ze zijn geformuleerd in § 8 van deze reader.
2.
De beginsituatie Waar staan de deelnemers aan het begin van de bijeenkomst m.b.t. de doelstelling? Weten ze er al iets van, vinden ze dit interessant, enz.?
3.
Inhoud/onderwerp Wat stel ik aan de orde om mijn doelstellingen te bereiken? Welke concrete onderwerpen zullen besproken gaan worden (in het kader van de doelstelling)?
4.
Methode/opbouw Welke weg volg ik tijdens deze bijeenkomst met de deelnemers om van de beginsituatie te komen tot het beoogde doel? De meeste bijeenkomsten zullen globaal de volgende opbouw kunnen hebben: a. Inleiding: Hier wordt de bijeenkomst geopend door de inhoud op een voor de deelnemers interessante manier aan de orde te stellen. Hier kan het onderwerp verbonden worden met een actualiteit, een interesse, een voorafgaand onderwerp, enz.; ook het belang van het onderwerp kan hier aan de orde komen.
4
b. Kern: Nu komt het hoofdgedeelte van de inhoud aan bod. In dit deel van de bijeenkomst wordt duidelijk wat de essentie is van deze bijeenkomst. Dit kan op zeer veel verschillende manieren gebeuren. Belangrijk is wel dat er getracht wordt om diverse zintuigen van de deelnemers in te schakelen, dus niet alleen luisteren maar ook bijvoorbeeld kijken, praten, voelen, bewegen, ruiken, enz.. Dit al naar gelang de doelstelling van de bijeenkomst. c. Afsluiting: In dit deel krijgen de deelnemers de gelegenheid om het gebodene zelfstandig te verwerken, tot iets van zichzelf te maken. Dit kan onder andere gebeuren door hier weer andere zintuigen in te schakelen dan in de kern van deze bijeenkomst gebruikt zijn. Hierbij kan er weer aan zeer veel zaken worden gedacht. Bijvoorbeeld: een lied zingen, toneelspel, bibliodrama, tekenen, knutselen, bewegingsspel, uit het hoofd laten leren, een actie opzetten, een tekst lezen, een aantal opdrachten laten maken, enz., enz.. 5.
Leermiddelen. Wat heb ik nodig om via de gekozen methode, de gekozen inhoud zodanig aan de orde te stellen, dat de doelstelling bereikt wordt? Hier wordt gedacht aan alles wat er gebruikt kan worden variërend van een schrift tot een pen, computer, schoolbord, teksten, boeken, m.a.w.: alles wat de leerlingen direct in hun handen krijgen en/of op een andere manier voorgeschoteld krijgen.
6.
Evaluatie. Dit element is bedoeld om na te gaan of de beoogde doelstelling bereikt is. Deze evaluatie kan plaatsvinden aan het einde van de bijeenkomst, aan het begin van de volgende bijeenkomst of bijvoorbeeld door opdrachten mee naar huis te geven. Ook is het mogelijk om een reeks bijeenkomsten te evalueren. De vorm waarin geëvalueerd wordt is sterk afhankelijk van de doelstelling en kan variëren van een proefwerk tot een gesprekje, tot een tekening laten maken.
5
2. Lesvoorbereidingsformulier N aam :
G roep:
D atum :
D oelstelling:
Beginsituatie:
Inhoud:
T ijdlijn
M ethode: Inleiding:
Kern:
A fsluiting:
Evaluatie:
6
Leerm iddelen:
3. Tien tips
1
Laat tijdens de bijeenkomsten niet alleen woorden spreken maar ook beelden, symbolen en muziek.
2
Laat de kinderen, naast de aangereikte kennis, ook leren van elkaar en van de eigen ervaringen.
3
Laat de kinderen veel met elkaar praten over het gebodene en leer ze dit te doen op basis van argumenten.
4
Geef de kinderen altijd de kans om het gebodene op een eigen manier te verwerken. Gebruik hiervoor zoveel mogelijk verschillende werkvormen.
5
Kennis is een belangrijk uitgangspunt voor de eigen meningsvorming en verdieping.
6
Behandel de aangereikte kennis net zoals je dat bij elk schoolvak ook zou doen : laat het ze leren, vraag het af, geef een proefwerk, enz..
7
Laat de kinderen zien dat geloven veel te maken heeft met ons eigen leven en de daaraan verbonden zinvragen.
8 9 10
Geef de kinderen de gelegenheid om, binnen door u gestelde grenzen, iets te kiezen. Laat ze bijvoorbeeld kiezen uit: a. Diverse verwerkingsvormen. b. Diverse benaderingsvormen. c. Diverse concrete uitwerkingsmogelijkheden. NEEM HUN INBRENG SERIEUS. Dit verhoogt hun motivatie om deel te nemen. Hoe ouder, hoe meer eigen inbreng mogelijk is. Ook zorgt dit er voor dat er andere relevante benaderingswijzen in het leerproces hun intrede doen. Betrek, zoveel als mogelijk, de gevolgen voor het dagelijks leven bij het behandelde. Dit bijvoorbeeld met betrekking tot: a. Hun eigen leven. b. De omgang met anderen. c. Hun verhouding tot de wereld. d. Hun inzet t.o.v. de wereld, de anderen, enz..
7
4. Evaluatieformulier voor deze bijeenkomsten Geef kort antwoord, per bijeenkomst en voor het geheel, op de volgende vragen. U kunt dit doen door een rapportpunt te geven (1-10) of door een kort antwoord te formuleren: 1.
Hoe beoordeelt u de inhoud van deze bijeenkomsten? 1-ste bijeenkomst: 2-de bijeenkomst: 3-de bijeenkomst: Het geheel:
2.
Hoe beoordeelt u de presentatie van deze bijeenkomst? 1-ste bijeenkomst: 2-de bijeenkomst: 3-de bijeenkomst: Het geheel:
3.
Hoe beoordeelt u de inleider van deze bijeenkomsten? 1-ste bijeenkomst: 2-de bijeenkomst: 3-de bijeenkomst: Het geheel:
4.
Hoe beoordeelt u de sfeer tijdens deze bijeenkomsten? 1-ste bijeenkomst: 2-de bijeenkomst: 3-de bijeenkomst: Het geheel:
5.
Geef een punt voor deze bijeenkomsten als totaal. 1-ste bijeenkomst: 2-de bijeenkomst: 3-de bijeenkomst: Het geheel:
8
5. De essentie van de doop De Katechismus van de Katholieke kerk zegt hierover onder andere: Met betrekking tot de sacramenten in het algemeen: op bladzijde 256: § 1117: Door de Geest die haar “tot de volle waarheid brengt” (Joh. 16,13), heeft de kerk geleidelijk de schat ontdekt die zij van Christus gekregen heeft. En als trouwe beheerster van de goddelijke mysteries bracht zij de bediening ervan tot een grotere helderheid, zoals zij dit ook gedaan heeft voor de canon van de heilige Schrift en de geloofsleer. Zo is de kerk er in de loop van de eeuwen toe gekomen onder de liturgische vieringen er zeven te onderscheiden die in de eigenlijke zin van het woord sacramenten zijn die door de Heer ingesteld werden.
op bladzijde 275: §1210: De sacramenten van de Nieuwe Wet zijn door Christus ingesteld en ze zijn zeven in getal, te weten het doopsel, het vormsel, de eucharistie, de boete, de ziekenzalving, de priesterwijding en het huwelijk. De zeven sacramenten raken alle fasen en belangrijke momenten in het leven van de christen: zij brengen het geloofsleven van de christen tot ontstaan en groei, verlenen genezing en zending. Er bestaat dus een zekere gelijkenis tussen de fasen van het natuurlijk leven en die van het geestelijk leven.
op bladzijde 275: §1212: Door de sacramenten van de christelijke initiatie - het doopsel, het vormsel en de eucharistie - wordt de grondslag van heel het christelijk leven gelegd. “Het deelgenootschap aan de goddelijke natuur, waarmee de mensen door de genade van Christus verrijkt worden, vertoont een zekere overeenkomst met de oorsprong, de groei en de voeding van het natuurlijk leven. Herboren door het doopsel, worden de gelovigen immers door het sacrament van het vormsel gesterkt en in de eucharistie met het brood van het eeuwige leven gevoed, zodat zij door deze sacramenten van de christelijke initiatie meer en meer de schatten van het goddelijk leven deelachtig worden en vooruitgaan op de weg van de volmaakte liefde”.
9
Met betrekking tot de doop: De Katechismus van de Katholieke kerk zegt hier onder andere over: Op bladzijde 287-288: §§ 1275-1284: §1275 De christelijke initiatie bestaat uit een geheel van drie sacramenten: het doopsel dat het begin is van het nieuwe leven; het vormsel dat er de bevestiging van is; en de eucharistie die de leerling voedt met het lichaam en bloed van Christus met het oog op zijn omvorming in Christus. §1276 “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de vader en de Zoon en de heilige Geest, en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28,19-20). §1277 Het doopsel is de geboorte tot het nieuwe leven in Christus. Het is naar de wil van de Heer noodzakelijk voor het heil, net zoals de kerk, waarvan het doopsel de poort is. §1278 De wezenlijke rite van het doopsel bestaat in het onderdompelen van de dopeling in het water of in het gieten van water over zijn hoofd, onder aanroeping van de allerheiligste Drie-eenheid, dat wil zeggen van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. §1279 De vrucht van het doopsel of de doopgenade is een rijke werkelijkheid met als inhoud: de vergeving van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden; de geboorte tot het nieuwe leven waardoor de mens een aangenomen kind van de Vader, een lidmaat van Christus, een tempel van de heilige Geest wordt. Door het feit zelf wordt de gedoopte ingelijfd in de kerk, het lichaam van Christus, en wordt hij het priesterschap van Christus deelachtig. §1280 Het doopsel drukt in de ziel een onuitwisbaar geestelijk merkteken, dat de gedoopte heiligt voor de christelijke eredienst. Vanwege het merkteken kan het doopsel niet herhaald worden.
10
§1281 Zij die omwille van het geloof de dood ondergaan, de geloofsleerlingen en alle mensen die, onder de stuwkracht van de genade, zonder de kerk te kennen, in alle eerlijkheid God zoeken en er zich op toeleggen zijn wil te doen, worden gered, zelfs als zij het doopsel niet ontvangen hebben. §1282 Sinds de vroegste tijden wordt het doopsel aan kinderen toegediend, want het is een genade en gave van God die geen menselijke diensten veronderstelt; de kinderen worden gedoopt in het geloof van de kerk. Het binnentreden in het christelijk leven geeft toegang tot de ware vrijheid. §1283 Wat betreft de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn, nodigt de liturgie van de kerk ons uit te vertrouwen op de goddelijke barmhartigheid en te bidden voor hun heil. §1284 In geval van nood kan iedereen dopen, als hij maar de intentie heeft te doen wat de kerk doet en water giet over het hoofd van de dopeling met de woorden: “Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.”
Verder zijn aanbevelingswaardig om te lezen o.a. de §§ 1213, 1121, 846, 847, 848, 1223, 1226, 1229 - 1274, 2156, 1446 en 1997.
11
6. Kerkelijke beschouwingen over de inhoud van de catechese 6.1 Bij volwassenendoop: Het Algemeen directorium voor de Catechese (Srkk, Utrecht, 1998, blz 34) zegt hier over: §88 Onder invloed van Gods genade en gevoed door het handelen van de kerk doorloopt het geloof een rijpingsproces. De catechese die in dienst staat van dit groeien, is een gefaseerd gebeuren. Goede catechese gebeurt trapsgewijze. In het op het doopsel voorbereidende catechumenaat zijn er vier fasen in de vorming: 1. 2. 3. 4.
Het pre-catechumenaat, de tijd van de eerste evangelisatie die tot bekering zal leiden en waaronder het kerygma of de eerste verkondiging uiteen wordt gezet; Het catechumenaat in de eigenlijke zin, bestemd voor de volledige catechese, en aan het begin waarvan plaats vindt de “overreiking van de evangelieën”; De tijd van innerlijke zuivering en verlichting, waarin meer de nadruk ligt op de voorbereiding op de initiatiesacramenten; in deze tijd vindt ook “de overdracht van de geloofsbelijdenis” en “de overdracht van het gebed des Heren” plaats; De tijd van de mystagogie die gekenmerkt wordt door de vertrouwdheid met de sacramenten en het opgenomen worden in de gemeenschap.
§89 In de tijd van de kerkvaders gebeurde de eigenlijke catechumenale vorming (zie ook §88, punt 2 (J.M.)) door de bijbelse catechese waarin het verhaal van de heilsgeschiedenis centraal stond; de directe voorbereiding op het doopsel gebeurde door de leerstellige catechese (zie ook §88, punt 3 (J.M.)) waarin de zojuist doorgegeven geloofsbelijdenis en Onze Vader werden uitgelegd, samen met de morele implicaties daarvan; in de fase die volgde op de inwijdingssacramenten, gebeurde het door de mystagogische catechese (zie ook §89, punt 4 (J.M.)) die bijdroeg tot het innerlijk doorleven van de sacramenten en zich in te voegen in de gemeenschap. Dit schema van de kerkvaders is nog steeds een bron van licht voor het catechumenaat in onze tijd en voor de initiatiecatechese.
12
6.2 Bij kinderdoop: In het geval van de kinderdoop gaat het ook over catechese aan volwassenen: de ouders en indien mogelijk de peter en de meter. Vanuit het bovenstaande kunnen enige aandachtsvelden worden afgeleid en toegespitst op de actuele situatie: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Een (hernieuwde) kennismaking met geloven: wat is geloven, wat is de Kerk, wie is Jezus Christus? De bijbel (met voornaamste aandacht voor de heilsgeschiedenis). De geloofsbelijdenis. Het Onze Vader. Morele implicaties van het geloof (met name gericht op het opvoeden van jonge kinderen). De sacramenten. De doop. De doopliturgie.
Bedenk bij dit alles dat het er steeds weer om gaat om in de concrete situatie met de concrete mensen met de concrete mogelijkheden de catechese zo vorm te geven dat er daadwerkelijk een aansluiting wordt gevormd met het concrete leven van de deelnemers. Dit houdt bijna altijd in dat men zich zal moeten beperken in de aangedragen thema’s en in de wijze waarop deze worden aangereikt. Verder: De beleidsnota catechese van het bisdom Roermond “Gaat mee om het te zien” (1996) verwoordt de basisstructuren van de catechese als volgt: 1. Catechese zal moeten aansluiten bij de levensweg van de mensen: catechese zal dus op diverse niveaus moeten plaatsvinden. A. Preëvangeliserend (het gevoelig maken voor de diepere zin in het leven). B. Evangeliserend (een eerste kennismaking met het christelijk geloof). C. Vormend (het reeds opgewekte geloof wordt verder gevormd). D. Verdiepend (hier worden vormers gevormd). 2. Catechese zal de diverse opvoedingsmilieus moeten integreren: A. De parochie. B. De school. C. De familie. Ook zal de catechese de belevingsvormen van geloven moeten integreren: A. Leren. B. Leven. C. Vieren. Natuurlijk met een nadruk op het leren. De hier boven genoemde punten hebben een duidelijke invloed op de inhouden die ter sprake gebracht kunnen worden. Ook de werkvormen die men gebruikt dienen hierop te zijn afgestemd. Het is belangrijk om in elk project zoveel mogelijk van deze elementen te verweven.
13
7. Een aantal mogelijke methoden (werkvormen) Er zijn zeer veel goede bruikbare werkvormen voor de catechese. Wat hier volgt is dus zeker niet volledig. Iedereen wordt dan ook uitgenodigd om deze lijst naar eigen believen aan te vullen. Bedenk dat er altijd voldoende afwisseling in de gekozen werkvormen moet zijn en dat men zich steeds weer moet afvragen welke werkvorm het meest geschikt is in de concrete situatie om de vastgestelde doelstelling te halen. Doceren: Doceren wordt ook wel eens “frontaal onderricht” genoemd. Voordeel is dat zo totaal nieuwe informatie kan worden aangebracht en dat de hoeveelheid nieuwe informatie relatief groot kan zijn. Nadeel is dat het de leerlingen snel verveelt en het eenrichtingsverkeer blijft. Toch is het een noodzakelijke werkvorm als het gaat om het aandragen van bv. de openbaring, of om het geven van nieuwe informatie. Het kan boeiend worden gemaakt door allerlei didactisch materiaal te gebruiken.
Gespreksvormen: a. Het onderwijsleergesprek: Dit is eigenlijk een vorm van doceren waarbij de leerstof met de leerlingen wordt opgebouwd. Het is wellicht de meest gebruikte methode. Het stellen van de goede vragen is hierbij erg belangrijk. Vragen moeten duidelijk zijn en een antwoord mogelijk maken. Daarom moeten ze : concreet zijn; zorgen dat ze de juiste informatie bij de leerlingen activeren; kort zijn; een bepaald antwoord voor ogen hebben. Dit geldt voor de zgn. gesloten vragen. Een ander type zijn de open vragen. Deze hebben geen bepaald antwoord voor ogen, maar willen de creativiteit en de activiteit van de leerlingen stimuleren. Het is van groot belang dat alle leerlingen aan bod komen. b. Het klassengesprek: Dit is een gezamenlijk gesprek tussen de leerlingen rond een door de leerkracht bepaald thema, waarbij de leerkracht als moderator fungeert. Het is goed op zijn plaats bij bv. de afsluiting van een thema, waarbij men de leerlingen de leerstof op een persoonlijke manier wil laten verwerken.
14
Groepswerk: Kan partieel, parallel of totaal zijn. A. Partieel betekent dat men de klas in groepen verdeelt en elk groepje een andere opdracht geeft. B. Parallel: idem, maar allemaal met dezelfde opdracht. C. Totaal: de hele groep werkt aan iets. Dit kan bv gebruikt worden ter voorbereiding van een uitbeelding, een viering ... Groepswerk kan bv dienen als verwerking of om het gezamenlijke onderzoeken/bespreken van iets te stimuleren.
Starttechnieken (o.a. voor de inleiding): Deze zetten een leerproces op gang en zoeken tegelijk naar de beginsituatie betreffende het thema. A. Associatieoefeningen. B. Brainstorming. C. Vormen van enquête. D. Schrijftechnieken (op flap , individueel...). E. Foto’s kiezen. F. Zinnen afmaken. G. Teksten kiezen H. Heb jij dat ook al eens meegemaakt?... I. Herhaling van de vorige bijeenkomst. J. Laatst gebeurde mij toch iets... K. Aansluiten bij een actualiteit. Starttechnieken kunnen ook tussentijds gebruikt worden (evaluatie, herhaling, herbronning, samenvatting...).
Diverse didactieken (o.a. voor de kern): Kort a. b. c. d. e. f.
aangegeven: Een verhaal laten afmaken. Voorlezen met rolverdeling. Teksten vergelijken. Een hoorspel maken. Teksten navertellen. Een pantomime.
15
Uitgebreider besproken: 1.
Beelddidactiek Het gebruik van beelden (platen, foto’s, dia’s, enz) is slechts zinvol wanneer aan een aantal voorwaarden voldaan wordt. We hebben het hier niet over illustraties bij de les, die eerder een perifere rol spelen (hoewel ook deze aan een reeks criteria moeten voldoen: zichtbaarheid, kwaliteit, relatie met het onderwerp, stijl,...). Beelddidactiek is het uitbouwen van een les (moment) met beelden. Deze beelden moeten dus formeel en inhoudelijk interessant zijn. Kunstwerken zijn hier zeer geëigend, waarbij men ook op het begripsniveau van de leerlingen moet letten. Men kan drie didactische stappen onderscheiden: spontane waarneming en reactie; analyse van de formele structuur (wat zie je?); analyse van de inhoudelijke structuur (wat betekent het?). De leerlingen wordt dan het volgende gevraagd: kijk in stilte naar het beeld; zeg wat je ziet (schriftelijk en/of mondeling; individueel en/of klassikaal); zeg wat het betekent (hier kan ook een verhaal of de bedoeling van de maker aan bod komen); persoonlijk aspect: wat betekent het beeld voor jou?
2.
Bijbeldidactiek We onderscheiden enkele niveaus: informatie over de bijbel en de bijbelse omgeving; het leren lezen van de bijbel (de bijbelse taal leren verstaan); de centrale boodschap van de bijbel tonen; een brug slaan tussen de bijbel en het eigen leven; leren met de bijbel zelfstandig omgaan (het z.g. exemplarisch lezen en leren). Deze stappen zullen telkens aan bod komen in een lessenreeks waarin een bijbelverhaal besproken wordt. Er zijn verschillende benaderingswijzen (welke in de praktijk vaak door elkaar zullen lopen en door alle niveaus heen gaan) van bijbelverhalen. A. De historisch-kritische benadering Deze heeft vooral oog voor de historische en de culturele omstandigheden waarin de tekst tot stand is gekomen. B. De structurele benadering De tekst wordt op zichzelf beschouwd en alleen de tekst. Deze benadering brengt de lezer dicht bij de tekst en maakt de boodschap voor velen toegankelijk. C. De bevrijdende benadering Deze heeft vooral oog voor de kritische kracht van de bijbel: zij bevat herinneringen die ook voor vandaag bevrijdend kunnen zijn (individueel en maatschappelijk). D. De mystagogische benadering Deze benadering zoekt naar de mogelijkheid om de christelijke leer op een levende en in de bijbel verankerde manier op het spoor te komen. Het gaat erom dat men, aangespoord door de bijbel, God op het spoor komt in het eigen leven en dat van anderen. Zo wordt de bijbel dan ook gelezen met het oog op het “leren kijken met de ogen van het hart”.
16
Alle benaderingswijzen hebben hun eigen waarde en geen kan absoluut gesteld worden. Bedenk ook nog het volgende: De bijbel is in de eerste plaats een geloofsboodschap. Toen de gelovigen van het volk van Israël de bijbel begonnen te schrijven, was dit in de eerste plaats omdat ze wilden getuigen van hun geloof. De gelovigen lezen de bijbel niet louter uit individuele interesse of als een tekst uit het verleden, maar als een getuigenis van het verbond van God met de mens dat zich telkens weer actualiseert. 3.
Systematische geloofsleer en didactiek Het systematisch ontvouwen van de geloofsleer moet zo gebeuren dat het niet over de hoofden van de leerlingen heen gaat. allereerst moet de geloofsleer de leerlingen dus toegankelijk maken voor de geloofstaal. De zinvragen moeten gesteld worden, waarbij het geloof verschijnt als een antwoord op deze vragen. De systematische geloofsdidactiek opent dus de vraag en formuleert in de taal van de leerling het antwoord van het geloof. Daarbij moet een verschil gemaakt worden tussen hoofdzaken en zaken die later uitgediept kunnen worden. Tenslotte mag het zeker ook niet ontbreken aan terugkoppeling, d.w.z. dat men de geloofsinhoud, die als antwoord verschijnt op de vragen van de mens, ook terugkoppelt naar diens leefwereld en hem tot conclusies brengt voor zijn concrete bestaan. Een goed hulpmiddel voor de programmering is het credo.
4.
Symboolcatechese Het is van groot belang dat mensen weer woorden vinden om over religie te spreken. Woorden die ook in staat zijn om iets van het geheim van ons leven aan te duiden. Het geheim dat onze zichtbare wereld ten enemale overstijgt. Symbolen zijn gebaseerd op menselijke basiservaringen en hebben deel aan de goddelijke werkelijkheid, zijn in staat om die goddelijke werkelijkheid present te stellen. Zo kunnen ze helpen om nieuwe woorden/beelden te vinden die zowel aansluiten bij de menselijke ervaringen als ook kunnen aansluiten bij de religieuze taal. Ze gaan om met schuld, dood, lijden, geborgenheid, verlangen, ziekte, passie, seksualiteit,... . Symbolen wekken altijd een heel denkproces op. Ze zijn niet voor iedereen hetzelfde, ze hebben een meerzinnige betekenis (dit in tegenstelling tot tekens die slechts één duidelijke afgesproken betekenis hebben). Symbolen zijn in de catechese heel belangrijk. De wijze waarop symbolen aan de orde kunnen komen is zeer gevarieerd. De hierboven besproken beelddidactiek geeft een mogelijkheid. Ook kan er o.a. nog gedacht worden aan: bijbelse symbolen, gedichten, muziek, video’s, enz.. Van belang is in elk geval de regelmatige confrontatie met symbolen om zo de symboolgevoeligheid te bevorderen. Het uitleggen van een bepaalde betekenis van een symbool kan noodzakelijk zijn als de leerlingen deze betekenis vanuit zichzelf niet kunnen ervaren. Zo kan het werken met symbolen er toe bijdragen dat mensen hun eigen leven, onze eigen wereld gaan ontdekken als het geheim dat het altijd al is: Gods liefdesverhaal met ons mensen.
17
Verwerkingsvormen (o.a. voor de afsluiting): Proberen de behandelde stof te laten beklijven en persoonlijk te laten verwerken.
18
A.
Een collage maken
B.
Kleuren, knippen, plakken.
C.
Invuloefeningen
D.
Opstel schrijven
E.
Interview houden
F.
Uitbeelden
G.
Een getuigenis beluisteren
H.
Een diaklankbeeld of videoband met bespreking
I.
Een gebed maken waarin de leerstof biddend verwoord wordt
J.
Een klassegesprek
K.
Bibliodrama
L.
Lied leren en zingen
M.
Puzzelen rond het thema
N.
Proefwerk/overhoring (met het bijbehorende “uit het hoofd leren”
O.
.................
8. Doopcatechese in het dekenaat Sittard Catechesekring dekenaat Sittard: een dekenale doopvoorbereiding. 1.
De organisatie 1.1
Vooraf: Het is van het grootste belang voor de acceptatie van de nieuwe werkwijze dat de mensen er langzaam aan kunnen wennen en er regelmatig van horen. Dit zou kunnen door: 1. Preken in de kerk. 2. Informatie in de parochieblaadjes. 3. Huis-aan-huis bladen (b.v. Maas en Mijn, Trompetter). 4. Wijkbladen. 5. T.V.-gazet. 6. De Sleutel. 7. Als een boom. 8. Informatieborden in de kerken (affiches met folders). Het zou goed zijn om in de catechesekring hier een contactpersoon voor aan te wijzen . Deze persoon kan dan met zekere regelmaat voor publicaties zorgen.
1.2
De opzet: a. De nu volgende opzet is in principe bedoeld om één jaar mee te werken. Daarna dient deze te worden geëvalueerd en eventueel te worden aangepast. b. Op 5 lokaties verdeeld over het dekenaat vindt de voorbereiding plaats: 1. Broek-Sittard: grote zaal van het klooster van de zusters van O.L.V. v.d. Apostelen. 2. Limbrichterveld: parochiezaaltje van de St.-Pauluskerk of Overhoven: parochiezaal van de H.Hartkerk. 3. Binnenstad: Jochem Erenshuis. 4. Urmond/Berg aan de Maas: gemeenschapshuis High Chaparel. 5. Ophoven, Leyenbroek, Sanderbout, Munstergeleen: parochiezaal Munstergeleen. De genoemde zalen zijn vrij willekeurig gekozen. Als iemand een voorstel voor een andere zaal heeft horen wij dat graag. De definitieve keuze zal natuurlijk in overleg met de betreffende pastores worden gemaakt. c. Dit gebeurt in een vast schema van drie avonden per keer, telkens van 20.00-22.00 uur: 1 x per 2 maanden een cyclus van drie maandagavonden op lokatie 1; 1 x per 2 maanden een cyclus van drie dinsdagavonden op lokatie 2; 1 x per 2 maanden een cyclus van drie woensdagavonden op lokatie 3; 1 x per 2 maanden een cyclus van drie donderdagavonden op lokatie 4. Dus: b.v. lokatie 1 start voor de eerste keer op maandagavond in week 1, dan is de tweede bijeenkomst maandagavond in week 2 en de derde in week 3. De tweede cyclus start dan op maandagavond in week 9, enz.. 19
d. e. f.
g.
h.
1.3
20
De startavond van elke cyclus verschuift per lokatie t.o.v. de andere lokaties, zo dat er bijna altijd wel ergens in het dekenaat een cyclus van start gaat. Dus als b.v. lokatie 1 start in week 1, dan start lokatie 2 in week 2, lokatie 3 in week 3, enz.. De vrijwilligers die met de ouders contact opnemen bepalen in overleg met de ouders bij welke regio men wil aansluiten voor de voorbereiding. De deelname van de ouders is in principe gratis. Hoogstens laten betalen voor boekjes e.d.. De bijeenkomsten worden geleid door twee vrijwilligers (afkomstig uit of te rekruteren door de catechesekring). De aanwezigheid van een priester lijkt ons onontbeerlijk. Dit zou bij toerbeurt kunnen plaatsvinden. Hiervoor kan t.z.t. in overleg een schema worden samengesteld. Het is de bedoeling dat de vrijwilligers tijdens de bijeenkomsten de aanwezige ouders trachten te beoordelen op de mogelijkheid dat een aantal van hen in de toekomst dit soort bijeenkomsten zelf gaat leiden. Zo kunnen dit soort bijeenkomsten steeds zelfstandiger worden (zonder de band met de kring ooit helemaal te verliezen!)en krijgen de vrijwilligers van de catechesekring weer tijd om aan een volgende activiteit te beginnen. Bij deze opzet wordt uitgegaan van de doop van kleine kinderen. Indien er anderen gedoopt willen worden dan kan hun in overleg met de catechesekring een aangepast programma geboden worden.
De stappen: a. De doopouders bellen hun pastoor voor de doopaanvraag. b. De pastoor legt uit dat er een doopwerkgroep in het dekenaat werkzaam is ter voorbereiding van de ouders op het doopsel. Deze doopwerkgroep beveelt hij van harte aan. Ook zegt hij dat iemand van deze groep contact zal opnemen. c. De pastoor geeft de naam en het adres van de ouders door aan de werkgroep. d. Een vrijwilliger van de doopwerkgroep neemt contact op met de doopouders om een afspraak te maken. e. De vrijwilliger gaat naar de doopouders toe om (indien het niet anders kan, kan dit ook telefonisch): 1. Te feliciteren met de geboorte. 2. De ouders (en de peter en meter) uit te nodigen voor de bijeenkomsten. 3. Een introducerende folder te overhandigen. 4. Concrete afspraken te maken (hoe, wat, waar). f. De ouders volgen de voor hen bestemde bijeenkomsten. g. Op verzoek van de betreffende pastoor(-s) kan tijdens de laatste bijeenkomst aandacht worden besteed aan de concrete invulling van de betreffende doopviering. Ook kan op verzoek van de pastoor worden geassisteerd bij de concrete voorbereiding van de concrete doopviering. h. Indien de pastoor het onder punt g genoemde zelf wil doen, dit is dus de gewone gang van zaken mits de pastoor vooraf uitdrukkelijk verzoekt om het onder g genoemde, dan worden na de laatste bijeenkomst de ouders weer verwezen naar de betreffende pastoor voor het maken van de concrete afspraken betreffende de doopviering.
2.
De bijeenkomsten 2.1
Eerste bijeenkomst Duur: 2 uur. Inhoud: Wat is geloven? Wie is Jezus Christus?. Doelstelling: Na afloop van deze bijeenkomst zijn de deelnemers in staat om : in hun eigen woorden weer te geven wat de kern van geloven is voor henzelf; op enigerlei wijze weer te geven wie Jezus voor hen, op dit moment van hun leven, is. Opbouw: 1. 5 min. Korte opening (d.m.v. gebed) en overzicht van de komende bijeenkomsten. 2.
15 min. Kennismaking. De inleiders en de deelnemers stellen zich aan elkaar voor. Gedacht kan b.v. worden aan: naam, leeftijd, aantal kinderen, beroep, verloop van de zwangerschap, wat men verwacht van deze bijeenkomsten, waarom men het kind wil laten dopen, enz.
3.
15 min. Samen kijken naar de video Algemene geloofsbezinning, thema: geloven. Voordat de video wordt gestart krijgen de deelnemers een aantal richtvragen: A. Welke uitspraak spreekt u het meeste aan? Waarom? B. Welke uitspraak spreekt u niet aan? Waarom? C. Hoe zou uzelf verwoorden wat geloven voor u is?
4.
25 min. Gezamenlijk worden de antwoorden op de vragen besproken. Alle deelnemers worden uitgenodigd om te reageren op elkaar. Leerpunt: de kern van geloven is voor velen o.a.: vertrouwen.
OF (als er geen video met t.v. beschikbaar is): 3. 10 min. De deelnemers krijgen ieder een vel papier met daarop verschillende beelden rond geloven (het vel met de kompas). Opdracht: kijk naar de beelden, kies dat (die) beeld (-en) dat (die) voor u het beste weergeeft (-even) wat voor u de kern van geloven is. 21
22
4.
30 min. Gesprek rond de gemaakte keuze. Een aantal deelnemers wordt gevraagd weer te geven welke beelden men gekozen heeft en waarom. Iedereen mag hierop reageren. Indien u iedereen wilt laten vertellen over de gemaakte keuze, dan zal dit onderdeel langer duren. Leerpunt: kern van geloven is voor velen: (o.a.) vertrouwen.
5.
15 min. Pauze.
6.
10 min. De deelnemers krijgen ieder een vel papier met daarop verschillende beelden van Jezus. Opdracht: kijk naar de beelden, kies dat (die) beeld (-en) dat (die) voor u het beste weergeeft (-even) wie Jezus voor U is.
7.
25 min. Gesprek rond de gemaakte keuze. Een aantal deelnemers wordt gevraagd weer te geven welke beelden men gekozen heeft en waarom. Iedereen mag hierop reageren Indien u iedereen wilt laten vertellen over de gemaakte keuze, dan kan dit onderdeel langer duren. Leerpunt: Jezus is God en mens, Zoon van God, gestorven voor onze zonden, een mysterie, een begeleider op de levensweg van gelovige mensen en dus kan Hij in verschillende levensfasen verschillend benaderd worden.
8.
8 min. Korte evaluatie. Geef kort schriftelijk antwoord op de volgende vragen (u kunt dit doen door het geven van een “rapportpunt” (1-10) of door een kort antwoord te formuleren): 1. Hoe beoordeelt u de inhoud van deze bijeenkomst? 2. Hoe beoordeelt u de presentatie van deze bijeenkomst? 3. Hoe beoordeelt u de inleider van deze bijeenkomst? 4. Hoe beoordeelt u de sfeer tijdens deze bijeenkomst? 5. Als u deze bijeenkomst (als totaal) een punt moest geven (1-10), welk zou dat dan zijn?
8.
2 min. Afsluiting d.m.v. een kort gebed.
2.2
Tweede bijeenkomst Duur: 2 uur. Inhoud: De Kerk. De sacramenten. Doelstelling: Na afloop van de bijeenkomst zijn de deelnemers in staat om in hun eigen woorden weer te geven hoe de Kerk zichzelf ziet (instituut, Volk Gods onderweg) en wat de Kerk voor hen in hun leven betekent. Ook zijn ze in staat om zeker één aspect van het wezen van de sacramenten in hun eigen woorden weer te geven en om zeker drie sacramenten te noemen. Opbouw: 1. 5 min. Korte opening met gebed, terugblik op de vorige bijeenkomst (aan de hand van de ,de vorige keer ingevulde, evaluatieformulieren) en vooruitblik op de huidige bijeenkomst. 2.
20 min. De groep wordt in een aantal kleinere groepjes verdeeld (3-4 personen per groepje). Elk groepje krijgt een blaadje met stellingen rond de Kerk. Gevraagd wordt of ze de stellingen in het groepje willen bespreken aan de hand van de volgende vragen: a. Welke stelling spreekt u het minste aan? Waarom? b. Welke stelling spreekt u het meeste aan? Waarom? c. Hoe zou u uw mening over wat de Kerk is, zou moeten zijn, willen verwoorden? Wijs in elk groepje iemand aan die in de grote groep het antwoord namens het kleine groepje zal geven.
3.
25 min. Plenaire presentatie van de antwoorden van de groepjes. Geef iedereen de kans op elkaar te reageren.
4.
15 min. Pauze.
5.
15 min. Samen kijken naar de video Algemene geloofsbezinning, thema: sacramenten. Voordat de video wordt gestart krijgen de deelnemers een aantal richtvragen: A. Welke uitspraak spreekt u het meeste aan? Waarom? B. Welke uitspraak spreekt u niet aan? Waarom? C. Hoe zou uzelf verwoorden wat sacramenten voor u zijn? D. Aan welke sacramenten hebt u persoonlijke herinneringen? 23
6.
30 min. Gezamenlijk worden de antwoorden op de vragen besproken. Alle deelnemers worden uitgenodigd om te reageren op elkaar. Leerpunt o.a.: met sacramenten stelt de Kerk God present op kruispunten in ons leven.
OF (als er geen video met t.v. beschikbaar is): 5. 25 min. De groep wordt weer in groepjes verdeeld. Elk groepje krijgt een stukje van de tekst over sacramenten uit de Algemene geloofsbezinning (blz.53-60). B.v.: blz. 53-55 (1ste alinea) + blz. 55 (vanaf de tweede alinea) - 57 (1-ste alinea) + blz. 57 (vanaf de tweede alinea) - 60. Vraag hun om in het kleine groepje de volgende vragen te beantwoorden, resp. de volgende opdrachten te vervullen: a. Geef een korte samenvatting van uw stukje tekst (elk groepje heeft een andere tekst). b. Wat spreekt u het meeste/minste aan in de tekst? c. Hoeveel en welke sacramenten hebt u tot nu toe ontvangen? + Voor het groepje met het eerste tekstfragment: d. Welke herinneringen hebt u aan de door u ontvangen sacramenten? + Voor de groepjes met het tweede en derde tekstfragment: e. Probeer met het oog op het doopsel eens te zeggen wat U vindt van Uw voorbereiding, de viering en het waarmaken van het doopsel.
24
6.
Plenaire presentatie van de antwoorden van de groepjes. Iedereen wordt uitgenodigd te reageren op elkaar.
7.
8 min. Korte evaluatie. Geef kort schriftelijk antwoord op de volgende vragen (u kunt dit doen door het geven van een “rapportpunt” (1-10) of door een kort antwoord te formuleren: 1. Hoe beoordeelt u de inhoud van deze bijeenkomst? 2. Hoe beoordeelt u de presentatie van deze bijeenkomst? 3. Hoe beoordeelt u de inleider van deze bijeenkomst? 4. Hoe beoordeelt u de sfeer tijdens deze bijeenkomst? 5. Als u deze bijeenkomst (als totaal) een punt moest geven (1-10), welk zou dat dan zijn?
8.
2 min. Afsluiting d.m.v. een kort gebed.
2.3
Derde bijeenkomst Duur: 2 uur. Inhoud: Het doopsel. De doopviering. Doelstelling: Na afloop van de bijeenkomst zijn de deelnemers in staat om de betekenis van het doopsel, voor de Kerk en voor henzelf, in hun eigen woorden weer te geven. Ook kunnen zij van tenminste twee aspecten van de doopviering de betekenis weergeven. Opbouw: 1. 5 min. Korte opening met gebed, terugblik op de vorige bijeenkomsten (m.b.v. het evaluatieformulier), vooruitblik op de huidige bijeenkomst. 2.
25 min. De groep wordt in kleine groepjes verdeeld en elk groepje krijgt een stukje tekst over het doopsel uit “Het geloofsboek van de Belgische bisschoppen” b.v.: 1: blz.101-102 (derde alinea); 2: 102 (vierde alinea)-103 (derde alinea); 3: 103 (vierde alinea)-104 (tweede alinea); 4: 104 (derde alinea)-105. Gevraagd wordt om de tekst te lezen en om dan de volgende vragen in het groepje te beantwoorden, resp. de volgende opdrachten te vervullen: a. Geef een samenvatting van de tekst (de andere groepjes hebben een andere tekst). b. Zijn er nog vragen over de inhoud? c. Wat spreekt u wel/niet aan in de tekst? d. Had u verwacht dat het doopsel deze betekenissen heeft in de Kerk? Wijs iemand aan die namens het groepje de antwoorden geeft in de grote groep.
3.
20 min. Plenaire presentatie van de antwoorden van de groepjes. Iedereen mag reageren op elkaar.
4.
15 min. Pauze.
5.
30 min. Men gaat met de gehele groep het kwartetspel (over de betekenis, opbouw en symbolen van de doopviering) spelen. Om de beurt neemt ieder een kaartje van het spel op. Men leest de tekst op het kaartje dan voor en reageert op het gelezene. Zo wordt de symboliek van de liturgische handeling uitgelegd en bediscussieerd. Door te zorgen dat de kaartjes door elkaar liggen voorkom je dat als nog niet alle kaarten geraapt zijn toch de meeste aspecten (in elk geval deels) aan de orde zijn geweest. 25
OF: 5. 30 min. Elke deelnemer krijgt de brochure “Doopsel waarom?” van de werkgroep voor liturgie Heeswijk. Gezamenlijk wordt deze brochure doorgelezen (vanaf “Een doopviering”) en krijgen de deelnemers de gelegenheid om te reageren op het gelezene. OF: 5. 30 min. De begeleider van de groep neemt zoveel mogelijk voorwerpen mee die tijdens de doopviering gebruikt worden. Hij/zij laat deze voorwerpen zien en vertelt over het gebruik ervan en over de betekenis. Ook is het mogelijk om de deelnemers te vragen of zij weten wat het is en wat het betekent. Tenslotte zou de begeleider voor de betekenis en het gebruik ook kunnen terugvallen op de hierboven genoemde brochure “Doopsel waarom?”. Natuurlijk kan dit onderdeel ook worden verzorgd door de tijdens deze avond aanwezige priester. OF: 5. 30 min. Als de betreffende priester aan de catechesekring heeft gevraagd om met de deelnemers ook hun eigen doopviering voor te bereiden dan zou men dit nu kunnen doen. Vraag dan vooraf aan de betreffende priester waar hij de ouders eigen inbreng wil geven en welke keuzemogelijkheden ze hebben. Loop met de ouders de viering dan stap voor stap door en vertel iets over de betekenis van de diverse aspecten en over de door de priester aangegeven keuzemogelijkheden. Dit kan natuurlijk alleen in de grote groep indien het een gezamenlijke doopviering betreft. Indien het gaat om een individuele doopviering dan kan de concrete voorbereiding alleen plaatsvinden in een apart gesprek met deze ouders. 6.
26
15 min. A. U hebt nu de gelegenheid om de ouders de brochure “Doopsel waarom?” te geven en kort toe te lichten (indien nog nodig). Deze brochure mogen ze mee naar huis nemen. Ook het boekje “Algemene geloofsbezinning” kunt u nu aan de ouders meegeven (nadat het nog kort besproken is). Deze spullen mogen ze houden: “Om later nog eens door te lezen”. B. U kunt nu bij de ouders peilen of er behoefte bestaat aan een vervolg op deze bijeenkomsten. Het zou mogelijk zijn om met geïnteresseerden vervolgbijeenkomsten te organiseren die b.v. vooral als thema hebben: De geloofsopvoeding van kleine kinderen. Als voorbeeld kunt u materialen laten zien uit de serie: Dopen en dan... Als er interesse bestaat dan kan dit worden besproken in de maandelijkse bijeenkomsten van de CDS. Daar kan dan worden bekeken hoe we het kunnen organiseren. C. De ouders hebben nu de laatste kans om op- en/of aanmerkingen te maken, vragen te stellen, enz.. D. Nu kunt u de ouders weer verwijzen naar hun eigen priester om met hem concrete afspraken te maken over de doopviering.
7.
8 min. Korte evaluatie. Geef kort schriftelijk antwoord op de volgende vragen (U kunt dit doen door het geven van een “rapportpunt” (1-10) of door een kort antwoord te formuleren): 1. Hoe beoordeelt u de inhoud van deze bijeenkomst? 2. Hoe beoordeelt u de presentatie van deze bijeenkomst? 3. Hoe beoordeelt u de inleider van deze bijeenkomst? 4. Hoe beoordeelt u de sfeer tijdens deze bijeenkomst? 5. Als u deze bijeenkomst (als totaal) een punt moest geven (1-10), welk zou dat dan zijn?
8.
2 min. Afsluiting d.m.v. een kort gebed.
Benodigde materialen voor de bijeenkomsten (waar mogelijk staan deze materialen verderop afgedrukt): 1-ste bijeenkomst: 1. Videoband Algemene Geloofsbezinning. 2. T.v. en videorecorder. 3. Vel met beelden rond geloven (o.a. kompas; per deelnemer). 4. Vel met beelden rond Jezus (per deelnemer). 5. Evaluatieformulier (per deelnemer). 2-de 1. 2. 3. 4. 5.
bijeenkomst: Vel met stellingen over de Kerk + vragen (per deelnemer). Videoband Algemene Geloofsbezinning. T.v. en videorecorder. Tekst uit Algemene geloofsbezinning blz.53-60 (of het gehele boekje (zie derde bijeenkomst)+ vragen (per deelnemer). Evaluatieformulier (per deelnemer).
3-de bijeenkomst: 1. Tekst uit Geloofsboek van de Belgische bisschoppen, blz 101-105 + vragen (per deelnemer). 2. Kwartetspel of: De brochure “Doopsel waarom?” (Werkgroep voor liturgie Heeswijk; per deelnemer). of: Diverse voorwerpen die tijdens de doopviering gebruikt worden. 3. Boekje Algemene Geloofsbezinning (bisdom Roermond) (per deelnemer). 4. De serie “Dopen en dan...” 5. Evaluatieformulier (per deelnemer).
27
GELOVEN!
28
JEZUS CHRISTUS
29
Kerk 1. 2. 3.
Welke stelling spreekt u het minste aan? Waarom? Welke stelling spreekt u het meeste aan? Waarom? Hoe zou u uw mening over wat Kerk is, zou moeten zijn, willen verwoorden? Wijs in elk groepje iemand aan die in de grote groep het antwoord namens het kleine groepje zal geven. De kerk is meestal een mooi gebouw. Zonder de paus en de bisschoppen was de Kerk beter af. Wij zijn de Kerk. Vroeger betekende de Kerk nog iets voor de mensen. Nu gaan alleen nog maar oude mensen erheen. Ik geloof op mijn manier, daar heb ik de Kerk niet voor nodig. Ik ga bijna nooit naar de kerk want de pastoor praat zo onduidelijk. Met Kerstmis ga ik naar de kerk, verder nooit. De Kerk geeft mij de gelegenheid om met en in de geloofsgemeenschap Jezus te ontmoeten. Door de Kerk heb ik het geloof leren kennen. Samen vieren is voor mij het belangrijkste in de kerk. Met en in de Kerk kan ik, kunnen wij, echt iets voor de wereld betekenen. In de Kerk voel ik mij verbonden met de gelovigen over de gehele wereld. Door de sacramenten van de Kerk kan ik God ontmoeten. Het geloof van de Kerk spreekt mij wel aan, maar dat gedoe rond allerlei ethische regeltjes (bijvoorbeeld het verbod op voorbehoedmiddelen, samenwonen, e.d.) vind ik maar niets. Samen zijn en vormen wij de Kerk door de eeuwen heen. De Kerk is er om het werk van Jezus Christus voort te zetten in leren, leven en vieren.
30
Het doopsel: uit God geboren Het doopsel in de Kerk sluit aan bij de opdracht die de verrezen Heer aan zijn leerlingen gaf:
“Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” .
(Mt. 28,19).
Jezus zelf liet zich dopen door Johannes in de Jordaan bij het begin van zijn optreden als brenger van de nieuwe boodschap. Toen klonk een stem uit de hemel: “Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde, in U heb Ik welbehagen” (Mc.1,11). Door dit gebaar van deemoed gaat Jezus staan onder de zondaars alhoewel Hij zonder schuld is. In het doopsel wordt driemaal ‘ja’ gezegd: een ‘ja’ van God, een ‘ja’ van de kerkgemeenschap en een ‘ja’ van de dopeling. ‘Ja’ zegt God tot de mens in het doopsel, ‘ja’ je bent iemand voor Mij. Je draagt een eigen naam. Je bent mijn kind. Ik wil je laten delen in mijn leven. Het ‘ja’ van God blijft ‘ja’: het doopsel merkt de dopeling onuitwisbaar en definitief. God neemt zijn woord niet terug. Hij maakt ons voorgoed deelgenoot aan zijn leven. Voorgoed worden we aangenomen als kinderen van God - wat er later ook aan tekortkomingen kan gebeuren. Daarom kan het doopsel niet herhaald worden. Het ja-woord van God wordt temidden van de gelovige gemeenschap uitgesproken door een bisschop, priester of diaken. In geval van nood kan iedereen het doopsel toedienen, als hij dit oprecht doet volgens de bedoelingen van de Kerk (maar het is niet toegelaten een klein kind te dopen tegen de wil van beide ouders in). ’Ja’ zegt ook de gelovige gemeenschap bij het doopsel tot de nieuwe christen. “Ja, wij geloven in dezelfde Vader, dezelfde Zoon en dezelfde Geest. We aanvaarden je als lid van de gelovige gemeenschap. We willen voor jou teken zijn van Gods geborgenheid. Als broers en zusters, kinderen van dezelfde hemelse Vader, zullen we naast je staan en je verder onze God leren kennen”. Dit kan je zien op meerdere momenten. Zo brengen ouders, peter en (of) meter de dopeling binnen in de kerk tot in de doopkapel en bij een kinderdoopsel ondervraagt de bedienaar de ouders: “Wat verlangt gij nu voor uw kind?”. Bij het doopsel van een volwassene is het vanzelfsprekend de kandidaat zelf die ‘ja’ zegt op de vraag naar het doopsel. En verder wordt gevraagd: “Bent u bereid zich in te zetten om uw kind op te voeden in het geloof, het te leren leven naar Gods geboden, God en de naaste lief te hebben zoals Christus ons dat heeft geleerd?” Aan de peter en meter, de getuigen van de hele kerkgemeenschap, vraagt de bedienaar of ze bereid zijn de ouders in deze taak bij te staan. Daarom moeten peter en meter echte gelovigen zijn, zelf gedoopt en gevormd en niet gekozen louter op grond van traditie of bloedverwantschap. Ouders, peter en meter en alle aanwezigen worden daarna uitgenodigd hun geloof in de Vader, de Zoon en de heilige Geest uit te spreken: dit is het geloof van de kerk waarin hun kind wordt gedoopt. Op dit engagement moeten ouders ernstig voorbereid worden, en ook op hun verantwoordelijkheid om hun kind gelovig op te voeden. Voor sommige ouders kan dit vandaag een echt catechumenaat worden, een vrij lange voorbereidingstijd, waarin zij hun eigen geloof opnieuw ontdekken en weer naar de gelovige gemeenschap toe groeien. 31
Door het doopsel tenslotte wordt een gelovige opgenomen in een gemeenschap die alle menselijk grenzen overschrijdt:
“Gij allen die in Christus zijt gedoopt, zijt met Christus bekleed. Er is geen jood of heiden meer, er is geen slaaf of vrije, er is geen man of vrouw: allen tezamen zijt gij één persoon in Christus Jezus”.
(Gal. 3,27-28).
Ingeschakeld worden in de wereldwijde katholieke kerk betekent concreet opgenomen worden in de plaatselijke gemeenschap van gelovigen. Daarom vindt het doopsel plaats in de eigen parochiekerk en wordt de gemeenschap op de viering uitgenodigd. Het derde ja-woord is het ja-woord van de dopeling zelf. Het is een indrukwekkend woord als het gaat om de doop van een volwassene. Heel de weg van de bekering ligt in zijn woord samengevat: “Ja, ik wil mij voortaan binden aan God en aan zijn Kerk, kind van God worden en lid van de katholieke gelovige gemeenschap. Ja, ik wil het evangelie als leidraad en inspiratiebron van mijn leven aanvaarden. Ja, ik geloof in de drië-enige God. Ja, ik keer mij af van zonde en onrecht”. Bij een kinderdoop verwoorden de ouders het geloof van de Kerk door hun verlangen om hun kind in dit geloof te laten dopen en hun bereidheid zich in te zetten om hun kind God te leren kennen. Is het dopen van een klein kind een inbreuk op zijn vrijheid? Neen. Gaan ouders dan ook wachten om hun kinderen hun taal te leren, tot ze die zelf kunnen kiezen? Ouders geven hun kinderen alles mee wat zij zelf belangrijk vinden: ook het geloof. Het kind zal zelf ook gelegenheid krijgen zijn doopsel te beamen. Iedere zondag bij de geloofsbelijdenis in de eucharistieviering. En ieder jaar worden we tijdens de paaswake uitgenodigd bewuster ja te zeggen op het nieuwe leven, dat we in het doopsel ontvingen. Ook bij de viering van het vormsel worden de doopbeloften vernieuwd. Driemaal ‘ja’ is nieuw leven, een nieuwe mens worden, delen in het leven van God zelf. Maar zo’n krachtig ‘ja’ is meteen een krachtig ‘neen’ aan het oude leven. Je tot God bekeren, is je afkeren van zonde en onrecht. Het eerste ‘neen’ tegen de machten van het kwaad komt weer niet van de kant van de mens. Wat kan een mens tegen de machten van het kwaad, die als een erfenis van generatie op generatie worden doorgegeven en telkens opnieuw beaamd? “Vertrouw je aan Mij toe”, zegt Christus bij het doopsel. “Ik heb op het kruis de machten van het kwaad verbroken.” Het doopsel schenkt algehele zondevergeving van erfschuld en van elk persoonlijk kwaad. Het laat de mens in Christus herboren worden: van dood naar leven, van zonde naar genade: “Gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zou leiden. Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding” (Rom. 6,3-5).
32
Soms wordt gedoopt door volledige onderdompeling in het water. Hierdoor komt de rijkdom van het sacrament beter tot uiting: opgenomen worden in het geheim van de dood en de verrijzenis van Christus. Met Christus gaat de dopeling onder in het water en sterft aan het oude leven. Hij rijst met Christus uit het water op en wordt geboren tot nieuw leven. Daarom heet het doopsel ‘het bad van de wedergeboorte’. Bij een gewone doop wordt de dopeling driemaal begoten met water. Bij de handeling worden de woorden gesproken:
Ik doop je in de Naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Een zalving met chrisma (olie door de bisschop op Witte Donderdag gezegend) voltooit de doophandeling: de gedoopte behoort tot het volk van God. Aan de paaskaars wordt een doopkaars ontstoken en aan de dopeling gegeven. De dopeling wordt bekleed met een wit gewaad. Allemaal tekenen die spreken van Pasen en van verrijzenis. Zo begint elk christelijk leven met een grote zending: “Kind van de Vader, word wie je bent. Groei in de kracht van de Geest naar volle gelijkenis met Jezus Christus.” Bij het einde van de doopviering wordt een dopeling gewoonlijk toegewijd aan Maria. Hij ontvangt een scapulier of een medaille van Onze-Lieve-Vrouw. De Moeder van God zal ook voor deze nieuwe christen een moeder zijn. Zij is tevens het beeld van de hele kerkgemeenschap, de moederkerk, die de dopeling zal dragen en steunen, want niemand kan zo’n zending alleen aan. Uit: Geloofsboek Belgische bisschoppen.
33
Doopsel waarom?
34
35
36
37
9. “Naar wie zouden wij gaan?” (“Algemene geloofsbezinning”) Het multimediale-project “Naar wie zouden wij gaan?” bestaat uit een boekje voor de deelnemers, een brochure met tips voor de organisatie en een videoband (verkrijgbaar via het infocentrum). Het 1. 2. 3. 4.
project gaat er van uit dat: Er bij velen een grote onbekendheid is inzake geloof. Veel mensen zoekend zijn. De eigen tijd een eigen benadering vraagt. De aanwezigheid van Christus in gewone zaken om je heen ervaarbaar is.
Het 1. 2. 3.
project probeert dan ook: Te zoeken naar de zin van het bestaan. In samen geloof beleven. In praktiseren.
Dit 1. 2. 3. 4.
doet het project door: Een eigentijdse benadering. Een zeer lage drempel (er wordt nauwelijks voorkennis voorondersteld). Voorbeelden uit het leven van alledag. Geen belerende vinger.
Het 1. 2. 3. 4. 5.
project is bedoeld voor: Ouders van eerste-communicanten, vormelingen. Doopouders. Kandidaat bruidsparen. Verenigingen in de parochie. Iedereen die met eigen motivatie en geloof wil bezig zijn.
Er worden vijf thema’s besproken: 1. Vrijheid. 2. Geloof. 3. De bijbel. 4. Kerk. 5. Sacramenten. Het 1. 2. 3. 38
project geeft vorm en inhoud aan deze thema’s: Zonder pasklare antwoorden. Met impulsen die uitnodigen tot discussie. Met het gesprek n.a.v. tekst en/of beeld als belangrijke werkvorm.
10.
Een lijst met materialen
Selectie van uitgaven van het infocentrum bisdom Roermond, afdeling Catechese en Vorming. Titel:
Artikelnummer:
Prijs:
Beleidsdocumenten: * Gaat mee om het te zien
653
€
2,27
Eerste heilige communie: * Chris de kaars (werkboek) * Chris de kaars (handleiding) * Chris de kaars (posterset) * Chris de kaars (muziekcassette) * Chris de kaars (partituur)
646 659 656 657 658
€ € € € €
9,50 11,34 11,34 10,21 3,40
Vormsel: * Vorm-fun (werkboek) * Vorm-fun (handleiding)
231 232
€ €
3,15 22,58
529
€
3,40
530 537
€ €
4,54 0,23
538
€
0,45
577 644 654 655 1054
€ € € € €
9,08 9,08 4,54 57,86 2,72
Algemeen: * Feestenkalender * Vierend het jaar rond (handleiding bij feestenkalender) * Boekenkast bijbel (voor jongeren-volwassenen) * Boekenkast bijbel (voor kinderen) Volwassenen: * Uw woord is een licht op mijn weg (1) * Uw woord is een licht op mijn weg (2) * Naar wie zouden wij gaan? * Video: Naar wie zouden wij gaan? * De kerststal
Voor inlichtingen en/of een complete lijst met de uitgaven kunt u contact opnemen met het infocentrum van het Bisdom Roermond, telefoon: 0475-386825. Openingstijden: maandag t/m donderdag van 9.00 uur tot 12.30 uur en van 13.30 uur tot 17.00 uur. Ook kunt u hier terecht om inzagemateriaal te lenen. Er is onder andere een doos met parochiecatechesematerialen en een kist met schoolcatechesematerialen te leen.
39
40
Colofon: Samenstelling en uitgave: Bisdom Roermond Afdeling Catechese en Vorming Postbus 75 - 6040 AB Roermond 0475-386803/386888 Auteur: J. Marx Imprimatur: Mgr. Dr. H.J.G.M. Schnackers 30 november 1998
© © © © ©
Overname teksten uit de “Katechismus van de Katholieke Kerk” met toestemming van het Secretariaat van het R.K. Kerkgenootschap. Overname pamflet “Doopsel waarom?” met toestemming van Werkgroep Liturgie Heeswijk. Overname teksten uit “Geloofsboek” van de bisschoppen van België met toestemming van de Belgische Bisschoppenconferentie. Corel Draw. Mobiele Vorming Bisdom Roermond, 2e druk 2002.