Verkondiging en catechese Als opener van de reeks dinsdaglessen over volwassenencatechese hield de bisschop een grondige bijbelse verkenning over de relatie tussen verkondiging en catechese. Vooral is het zijn bedoeling om doorheen de woorden en concepten heen te zoeken naar wat ten diepste wordt bedoeld met verkondiging en catechese. Dat is overigens ook de bedoeling van de in september uitgegeven brochure “Groeien in geloof”, die een handreiking wil zijn om dit werkjaar verder te werken aan volwassenencatechese. Rita Boeren
Het zelfstandig naamwoord ‘katèchesis’ ontbreekt volledig in de Griekse bijbel. Wel komt het werkwoord “katèchein” voor, een laat-Grieks woord dat betekent: iemand informeren over iets, iemand onderrichten, iemand beleren. Degene die dit onderricht geeft is ‘ho katèchôn’ en “katèchoumenos” is een passief deelwoord met als betekenis: “onderwezen”. Lucas schrijft in de inleiding op zijn evangelie dat hij dit alles geschreven heeft “opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen van de woorden waarin gij werd onderricht” (Lc. 1,4) In de tweede brief van Clemens (17,1) wordt dit woord gebruikt voor het onderricht aan catechumenen. Zo getuigt de geschiedenis van het woordgebruik van de vroege ontstaansgeschiedenis van het catechumenaat. Het zelfstandig naamwoord “kerygma” (verkondiging) is gevormd vanuit het veel meer voorkomend werkwoord “kèrussein”. Dit heel oud Grieks werkwoord verwijst naar de activiteit van een gezant of heraut, die een boodschap publiek bekend maakt. In de bijbelse literatuur verwijst het naar een activiteit van Gods gezant, die een boodschap brengt vanwege de God, die zich openbaart in woord en
handelen. Het woord kerygma slaat soms op de activiteit van de verkondiging, maar meestal op de inhoud. Een derde groep woorden gaat over “leren”. Het zijn gewone Griekse woorden, die een specifiek christelijke betekenis krijgen: “didaskein” (onderricht geven), “didaskalos” (leraar) en “didachè” (leer, belering). Ook hier gaat het vooral om het verwoorden van een inhoud. Het gaat bijvoorbeeld om de leer van Farizeeën en Sadduceeën, de leer van Jezus en vooral om de leer van de apostelen. Die leer is een norm voor het geloof en voor het kerkelijk leven. Dit divers woordgebruik verwijst niet alleen naar activiteiten en inhoud, maar achterliggend ook naar ambten. De bisschop gaat daar in een tweede stap wat dieper op in.
we bijna niet meer met zekerheid zeggen, gezien de lange en ingewikkelde traditiegeschiedenis en de uiteenlopende beelden over Mozes. In het boek Deuteronomium wordt Mozes uitdrukkelijk “profeet” genoemd. Hij is de prediker die Israël voor de keuze stelt van leven of dood. Tegelijk is hij de lijdende Dienaar, die bidt en lijdt voor zijn volk. In wat men traditioneel het Priesterschrift noemt, is Mozes de vrijgestelde voor het gesprek met God. Vanuit het Nieuwe Testament gezien is Mozes de auteur van de Thora, de Wetgever. Zozeer wordt hij geïdentificeerd met de Wet, dat men zeggen kan: “Mozes en de profeten”, in plaats van “de Wet en de profeten”. Mozes heeft de wil van God geopenbaard en rondom hem is het volk ontstaan. Mozes is dan ook het referentiepunt, zowel voor de verkondiging als voor de leer.
Mozes Eeuwenlang draaide de godsdienst van Israël op “priesters en profeten”. Voor Wijzen of leraars was er slechts een kleine rol. Schriftgeleerden treden pas na de ballingschap naar voor. Een categorie apart vormt “Mozes”. Wat historisch de rol van Mozes is geweest, kunnen
Priesters, profeten, wijzen Het ambt van priester had uiteraard te maken met het verrichten van cultische taken. Maar priesters hadden ook de taak de Wet uit te leggen. Er waren in de Wet veel voor-
schriften en bepalingen, bijvoorbeeld over reinheid en de gaafheid van offers. De priesters deden op hun manier ook aan verkondiging. Ze proclameerden de tien geboden (+ proloog!) en het verbond tussen Jahweh en het volk. Deze verkonding gebeurde in het kader van eredienst, feesten, pelgrimages en bezoeken aan de heiligdommen. Ook werden de Wet en de gebruiken uitgelegd, wat zelfs leidde tot een hele casuïstiek. Dit leidde vanzelf naar “belering”. Verkondiging is toch allereerst verbonden met de activiteit en de gestalte van de profeten in Israël. Een profeet weet zich door God geroepen en gezonden om iets te gaan zeggen, ongeacht of de profeet zijn woorden zo inleidt of niet. Wanneer Jesaja naar de koning gaat, geeft hij een echte boodschap, vervuld met kracht, beladen met goddelijk gezag. Naargelang de situatie, neemt het woord van de profeten heel verschillende vormen aan: aanklacht, bedreiging, oproepen tot bekering, heilsboodschap. En hoewel profeten zich kritisch uitlaten over priesters, toch komt hun spreken voort uit dezelfde bron: de verkondiging van het verbond en de Wet. De bisschop wijst hier op een misverstand. Vaak denkt men dat profeten iets heel nieuws verkondigen, terwijl ze in feite herinneren aan de oorsprong. Profeten gebruiken ook graag ‘vreemde’ literaire genres: liederen, gebeden, een boeteliturgie, wijsheidsspreuken,... En ze geven onderricht, soms zelfs aan leerlingen (zie bv. Jes. 8, 16). De echte leraars komen uit de stroming van de Wijzen. Zij willen mensen brengen tot wijsheid en zo tot geluk. Veel van hun leerpunten komen uit de profane wijsheid. Maar ze
zien alles wel als een gave van God. En ze zeggen: “Het begin van alle wijsheid is de vreze Gods”. Ook de leraars zijn dus verkondigers! De bisschop besluit dat in het Oude Testament verkondiging en belering wel degelijk onderscheiden zijn en teruggaan op verschillende ambten, roepingen of taken. Maar ze zijn ook niet te scheiden. Profeten zijn bijwijlen leraars, priesters en wijzen verkondigen ook.
Jezus In zijn openbaar leven verschijnt Jezus allereerst als leraar, een typisch joodse leraar van de Wet. Hij plaatst zich naast de schriftgeleerden, soms tegenover hen. Maar het valt op dat Jezus een speciale leraar is. Hij beroept zich niet op andere leraars, maar spreekt ‘met volmacht’ over wat ‘oorspronkelijk’ gold, over wat
God eigenlijk heeft gewild. Jezus is een leraar met een nieuwe leer. Zo verklaart hij bijvoorbeeld al het voedsel rein! Andere punten uit de Wet stelt Hij scherper, bijvoorbeeld de regels over echtscheiding. Voor zijn leerlingen is Hij een Messiaanse leraar, wiens leer een eschatologische dimensie heeft. Jezus treedt tegelijk op als profeet. Hij roept op tot bekering, roept leerlingen om met Hem mee te gaan en verkondigt de nabijheid van het Rijk Gods. Jezus ziet dreiging boven Israël en situeert zijn optreden in het kader van “de Mensenzoon”. De bisschop wijst erop dat de verhouding tussen Jezus en “de Mensenzoon” complex is. Op de ene plaats toont Jezus zich als woordvoerder van “de Mensenzoon”. Op een andere plaats gaat het om een volledige identificatie. In ieder geval heeft Jezus toch ook een apocalyptische boodschap gebracht. Merkwaardig
is daarbij hoe de eerste kerk met deze apocalyptische boodschap heeft kunnen omgaan. Men is er in gelukt deze boodschap te spiritualiseren, zonder in een zware crisis te belanden. De bisschop vindt het apocalyptische perspectief ook voor vandaag een belangrijke vraag is. In dezelfde lijn is het belangrijk dat wij ons in de catechese en verkondiging afvragen wie nu profeten zijn en wat zij voor ons betekenen.
Jonge kerk Matteüs presenteert Jezus in de Bergrede, discreet maar duidelijk, als de nieuwe Mozes. Niet in de zin dat Jezus de oude Wet afschaft, want er staat ook dat niets uit de oude Wet zal vergaan. Maar Jezus’ woord klinkt zo gezagvol, dat het de oude Wet vervult en nieuw maakt. Dit wordt gepresenteerd als een oorkonde van het Nieuwe Verbond. Daarmee is Jezus het referentiepunt. De apostelen roepen op: “Wees mijn navolger, zoals ik navolger ben” of beklemtonen dat hun woorden normatief zijn omdat “Christus, de Heer vertrouwen in hen heeft geschonken.“ In de oude christengemeenten kende men christelijke profeten. De meest karakteristieke gestalte van een christelijke profeet vinden we in het boek van de Openbaring, waar “Johannes” in naam van de verrezen Heer met diens gezag woorden richt tot “de kerken”: woorden van troost en bemoediging, maar ook van afkeuring en van oordeel. Ook christelijke leraars waren gekend in de nieuwtestamentische kerk. Al waren de benamingen nog zeer vloeiend, het gaat hier om een belangrijke activiteit van “belering”. Ook
de apostelen zijn leraars. Maar een apostel is toch ook méér dan een leraar. Apostelen zijn persoonlijke gezanten van de Heer Jezus, door Hem gezonden om mensen te verzamelen in de Kerk van Christus. Een apostel is ook vader van een gemeente, die hij mag oproepen tot zijn navolging, omdat hij Christus’ navolger is. Het is alsof de functie van Jezus, die deed denken aan die van Mozes, wordt overgedragen op de apostelen, en, zegt de traditie in Oost en West, ook op de opvolgers van de apostelen.
Verkondiging Formeel gezien is het kerygma de aankondiging van een gebeuren, niet van een leer. Dit gebeuren kan reeds gebeurd zijn. Maar het was de toehoorders niet bekend. Verkondiging is dan de openbaring van een geheim. De verkondiging is tegelijk de bevestiging van de echtheid van een gebeuren: “Hij is waarlijk opgewekt”. Het kan ook gaan om een gebeuren, dat nog moet gebeuren. Dan wordt verkondiging profetie. “Hij zal komen oordelen de levenden en de doden”. Alleszins schept verkondiging voor de toehoorders een nieuwe situatie, met een nieuwe oproep of hoop. Bijvoorbeeld: “Bekeer u”. Soms kan de verkondiging de aankondiging zijn van een nieuwe situatie. Bv. “Hier is méér dan Jona!” Dit betekent dat bij de melding van het gebeuren, meteen ook duiding wordt gegeven. In de joodse context gebeurt dit bij voorkeur door een verwijzing naar de Schriften. En men kan verwijzen naar de heilsbetekenis, bv. “Christus is gestorven voor onze zonden volgens de Schriften.”
Inhoudelijk gezien ligt de kern van Jezus’ verkondiging tijdens zijn openbaar leven in de profetie van de nabije komst van het Rijk Gods, met al wat dit betekent als uitdaging tot geloof, hoop en engagement. Dit gebeuren verbindt Jezus met zijn werken, met zijn persoon. Dit is heel uitdrukkelijk zo uitgewerkt in het evangelie van Johannes. Tegenover de joden is de kern van de verkondiging van de leerlingen dat Jezus de Messias is, de Mensenzoon. Het is de proclamatie van een nieuwe situatie voor de kinderen van Israël. Zij worden geroepen zich te bekeren tot Jezus de Messias en zich aan te sluiten bij de oproep van zijn leerlingen, bij de beweging van Jezus. Bij de verkondiging aan de heidenen gaat er nog wat vooraf aan de verkondiging van het Christusgebeuren. Hier moet eerst de ware en éne God worden verkondigd. Hier moet men eerst opgeroepen worden tot een bekering uit immorele praktijken. Hier moet eerst herinnerd worden aan de tien geboden. Bij Paulus en de andere apostelen, zie je hoe zij ook gevoelig waren voor de sporen van goedheid en waarheid, die zij aantroffen bij de heidenen. Je merkt ook hoe zij in dialoog gingen met de cultuur van die tijd en hoe zij het evangelie van Jezus Christus durfden vertalen in de categorieën en waarden van die cultuur, maar niet zonder een ernstige kritiek ervan. De bisschop vraagt zich af of we vandaag de christologie zomaar kunnen aanbrengen in een atheïstische wereld. Moet niet eerst aangebracht worden: “Er is maar één God en niets valt buiten Hem”? Zo’n verkondiging is iets heel strafs, beklemtoont de bisschop. Dat kan je niet alle vijf minuten
bewerkstelligen. Echte verkondiging verandert de situatie van de toehoorders.
Wijsheid De wijsheid (de ratio, de cultuur) komt van God en zou dus ook moet leiden tot God, tot kennis van God, van wat zedelijk goed is, en zo tot het heil. Maar dit blijkt niet het geval. Daarom, zegt Paulus, heeft God een andere weg gekozen, namelijk die van de verkondiging. De verkondiging staat dwars op de wijsheid. Ze wordt “een dwaasheid” genoemd. En inderdaad is de boodschap moeilijk te geloven. De waarheid van deze boodschap wordt niet gestaafd door de rede. Vooral stelt de verkondiging de evidenties van de wijsheid in vraag, haar normen en waarden. De inhoud van de verkondiging is de persoon van Christus, die werd gekruisigd en opgewekt. Voor wie dit Christusmysterie geloven kan, breekt een weg open van heil en van een andere, nieuwe wijsheid. Het Christusgebeuren stelt tegelijk de rede, de cultuur, de religiositeit in vraag én is er de vervulling van.
Getuigenis en belijdenis Getuigenis, een woord uit de rechtsorde, krijgt in het Nieuwe Testament de bredere betekenis van plechtig verklaren wat men gezien en gehoord heeft. In die zin verwijst het naar een intieme betrokkenheid. Ook Paulus kan zijn werk als apostel zien als getuigenis voor Christus. In de johanneische literatuur neemt dit be-
grip volledig de plaats over van het begrip verkondiging. De bisschop vraagt zich ook af in welke mate belijdenis een vorm van verkondiging is. Hoewel de geloofsbelijdenis allereerst de persoonlijke of collectieve toe-eigening van het geloof beoogt, is in situaties van diaspora de belijdenis (in woord, gebaar, kleding, houding) de manier om te getuigen. Feit is ook dat de oudste geloofsbelijdenissen (“Jezus is de Heer”, “Jezus is de Messias”, “Hij is opgewekt uit de doden en verschenen aan Simon...”) direct overgenomen zijn van de eerste verkondiging.
Morele voorwaarden Bij de verkondiging kan het niet gaan om eigen naam of faam, maar om het doen ontdekken van Christus en het eren van Gods Naam, lezen we in de tweede brief aan de christenen van Korintië. Christelijke verkondiging kan niet heimelijk zijn. In de volste betekenis is verkondiging openbaar. Christus wordt met vrijmoedigheid, zonder schaamte, zonder sluwheid en zonder het Woord Gods te vervalsen, verkondigd. Verkondiging dient ook te gebeuren zonder aanstoot te geven, om “onze bediening niet in opspraak te brengen” (6,3). “We gedragen ons in een geest van heiligheid en ongeveinsde liefde” (6,6) en “kampen alleen met geestelijke wapens, met de wapens van de gerechtigheid“(6,6).
Belering In de visie van het Nieuwe
Testament is het geloof in Christus wel degelijk een leer. De apostel Paulus spreekt in zijn brieven voortdurend als “leraar”. In de eerste brief aan de christenen van Korintië schrijft hij: “Ik wil u niet onwetend laten...” (12,1); “Ik schrijf u dit, opdat gij zoudt leren” (4,6). Het kan ook in vraagvorm, bv. “Of weet gij dan niet?” (o.m. 3,16). Alleszins valt het niet te loochenen dat de apostel het als zijn wezenlijke taak ziet om te beleren. Christen zijn is willen leren. Het christendom is ook een leer, een weg die men moet leren kennen en beleven. Christenen zijn mensen die een bepaalde leer aanvaarden en opnemen. Uit het beleven van het geloof, volgt en groeit ook een weten. De inhoud van de nieuwtestamentische belering is verscheiden. De auteur van de Hebreeenbrief vermeldt dat in zijn gemeente een soort basisonderricht over Christus bestaat: een oproep tot bekering uit dode werken, tot het geloof in één God, een leer over doopsels, handoplegging, opstanding uit de doden en het eeuwig oordeel” (6, 1-2). Zelf vindt hij dat slechts een begin en spreekt over “het geheim van de Zoon, die zich na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, heeft neergezet aan de rechterhand van God”. Deze ‘hogere leer’ is in feite een interpretatie van het Christuskerygma in functie van de oudtestamentische en laatjoodse cultische traditie, licht de bisschop toe. In de eerste brief aan de Korintiërs gaat de belering van de apostel Paulus over moeilijkheden, ergerlijke toestanden of misbruiken in de gemeente, over de betekenis en de beleving van charismatische gaven, de viering van de eucharistie,... Dingen die bij ons vandaag thuishoren in de catechese of
het kerkelijk recht. In de brief van Jakobus betreft de lering de ware wijsheid en de ware vroomheid. In de brieven van Petrus gaat het over de roeping van de gelovige en de beleving van het doopsel. Bij Jezus gaat het over de ware eredienst, de ware Godskennis, de ware gerechtigheid. En inderdaad is leren altijd een zoeken naar waarheid. De belering van Jezus is een antwoord op de vraag: “Meester, wat moet ik doen om de hemel te bereiken?”
Opbouw Een andere vraag die de bisschop stelt, is hoe de belering wordt opgebouwd, welke “logica” wordt gevolgd. Wanneer Jezus mensen wil opwekken tot een betere morele of spirituele houding, gebruikt Hij graag voorbeelden. Wanneer Hij mensen tot een beter inzicht wil brengen, gebruikt Jezus graag een gelijkenis of een vergelijking. Ook doet Hij graag beroep op het “gezond verstand”, op wat toch voor elk mens evident moet zijn, en gebruikt dan ook een redenering vanuit het absurde (bv. Men zet toch geen lamp onder de korenmaat). Of Hij stelt de inconsequenties van een houding aan de kaak. In zijn vertellende parabels mikt Jezus op de kans tot identificatie die in het verhaal ligt. In discussies met schriftgeleerden doet Hij beroep op de schriften én op Zijn volmacht. Ook de apostel Paulus volgt een logica. Wanneer hij zich tot zijn gemeenten richt, spreekt hij heel vaak als ‘leraar’ en motiveert hij ook expliciet zijn belering. Dat is doorlopend zo in de eerste brief aan de christenen van Korintië. De bisschop
geeft twee voorbeelden. 1Kor. 1,10- 4,21): “Er is mij verteld dat er zware onenigheid en partijzucht onder u is. Dat kan niet, dat mag niet. Er mag geen verdeeldheid onder u zijn.” Vervolgens pakt hij de gemeente aan op hun eigen manier van spreken. De ene zegt: “Ik ben van Apollos”, de andere “Ik ben van Paulus”. En hij wijst hen op het absurde hiervan. Want door zich zo aan iemand te binden, maken ze zich tot slaaf, tot dwepers. Dit toont dat ze niet echt vrij zijn. Dit is een tegenspraak met het christelijk geloof. Hij wijst hen op de kern van het kerygma “Wij verkondigen een gekruisigde Christus”. Ook doet hij beroep op hun eigen ervaring en wijst hen op hun gevoel voor eigen waardigheid en voor het sacrale. “Breek de gemeente niet af, want ze is de heilige tempel van God”. In 1Kor. 8,1 - 11,1 gaat het over een dispuut over offervlees. Wie rijk was, kon elk vlees kopen. Armen moesten tevreden zijn met vlees van tweede keus. Dat vlees was eerst geofferd in de tempel en droeg een stempel. Sommigen vonden het moeilijk dit vlees te eten. Paulus stelt dat in principe elk vlees rein is. Wie dit inziet, mag gerust offervlees eten. Maar als deze vrije houding tegenover tempelvlees een broeder tot kwaad voert, mag men dat niet eten. De zorg voor de broeder gaat immers voor op het gebruik van de eigen vrijheid. En ware vrijheid ligt er precies in dat men van een gebruik kan afzien, omwille van het goed van de naaste. Hoe motiveert Paulus deze belering? Paulus verwijst naar het geloofspunt van het monotheïsme: “Er is één God”. Verder doet hij beroep op het primaat van de naastenliefde boven de kennis (gnosis). Dit
versterkt hij door de uitspraak: “Door te zondigen tegen de broeder, zondigt gij tegen Christus”. Ook verwijst hij uitvoerig naar zijn eigen voorbeeld en zegt: “Weest mijn navolgers, zoals ik het ben van Christus”. De bisschop besluit dat belering altijd een paradox inhoudt. Een christelijk leraar zal altijd zijn belering motiveren. Maar uiteindelijk berust die op geloof. Ook met de catechese vandaag kom je dit steeds opnieuw tegen.
Samen Tenslotte wijst de bisschop er op dat verkondiging (kerygma) en belering (didachè) altijd samen gaan, ook al werden ze in deze conferentie nogal afgescheiden bekeken. Dat heeft ons wel geholpen om de eigenheid van deze twee activiteiten of twee ambten beter te belichten. Maar de twee horen samen en lopen vaak gewoon door mekaar. Dat stel je al vast bij de profeten. De bisschop geeft twee voorbeelden: “Niets is zo onbetrouwbaar als het hart. Wie kan het peilen?” Deze zin staat niet in het Boek der Spreuken, maar bij Jeremia, die er meteen in zuiver profetische stijl aan toevoegt: “Ik, de Heer, doorgrond hart en nieren” (Jer. 17, 9-10). “Gaan ooit twee mensen samen op weg, zonder dat zij elkaar gevonden hebben?.... Zo doet de Heer ook niets, zonder dat Hij zijn besluit onthult aan zijn dienaars, de profeten” (Amos 3, 3-7). Ook Jezus vermengt spontaan profetische verkondiging met wijsheidsbelering.”Pas op voor valse profeten. Aan de vruchten zult gij ze kennen” (Mt. 7,15). “Wanneer gij een wolk
ziet opkomen uit het westen, zegt ge terstond: er komt regen en zo gebeurt het ook... Inconsequenten! Van het aanzien van aarde en hemel weet ge de juiste betekenis te bepalen. Waarom dan niet van deze tijd?” (Lc. 12, 54-56). Hoe spontaan de evangelisten verkondiging en leer met mekaar verbinden, blijkt bijvoorbeeld uit de Bergrede (Mt.) en de veldrede (Lc.). Matteüs presenteert de Bergrede als een belering van de Messiaanse leraar Christus. De zaligsprekingen klinken bij hem allereerst als een belering over de deugden, die leiden tot een volkomen gerechtigheid, maar ze zijn ook bij hem verbonden met een profetie, “want zij zullen....” (Mt. 5, 3-12). Er klinken ook profetische woorden die het kerygma formuleren: “Zoek eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid. Dan zal dat alles u erbij gegeven worden” (6,33). Bij Lucas klinken de zaligsprekingen duidelijk als profetie, als belofte van heil of aanklacht. Toch beleert ook hij zijn lezers over hoe ze het best handelen. Hij doet bijvoorbeeld beroep op de wijsheid: “Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, zo moet gij het hun doen” (6,31).
Besluiten Voor zijn algemeen besluit, grijpt de bisschop naar een passage uit de in september verschenen verklaring van de bisschoppen “Groeien in geloof” (blz.9): “Merken we ten slotte op dat de eerste verkondiging niet alleen maar van belang is bij de aanvang van het geloof. Alsof het evangelie ons nadien niet meer in zijn radicale nieuwheid zou kunnen overkomen en raken! Eer-
ste verkondiging en catechese blijven altijd op elkaar betrokken en veronderstellen elkaar voortdurend. Catechese bouwt voortdurend verder op een geraakt worden door Gods Woord. En dat vraagt uit zichzelf altijd weer naar verdieping en catechese. Daarom is er in de Kerk een voortdurende nood aan catechese én verkondiging.” Dat geldt - zo gaat deze Handreiking verder (blz. 12 - 17) voor al de plaatsen en wegen, waar mogelijkheden zijn tot initiatie en catechese: bij de opvoeding in het gezin en de voorbereiding op eerste communie en vormsel, in de sacramentenpastoraal en de pastoraal bij jongeren, in de socioculturele sector, in het onderwijs en de gezondheidszorg, in de wereld van de kunst, de cultuur, in de media en in de zeer concrete dialoog met mensen die op zoek zijn. Hoe verkondiging en catechese van mekaar verschillen en bij mekaar samenhoren, hebben we ook gezien in de Heilige Schrift. De wortels van verkondiging en belering liggen in het Oude Testament, maar vooral in het Nieuwe Testament. Het blijkt oorspronkelijk te gaan om verschillende rollen, taken of ambten. Verkondigen is oorspronkelijk een zaak van de profeten, belering een zaak van priesters en wijzen. Beide rollen hangen samen, omdat ze beide delen in het gezag van Gods woord en zich beide laten normeren door de Wet van Mozes en het verbond. In het Nieuw Testament ziet men het verschil in die rollen. Maar in Jezus zelf en daarna ook in de apostelen zien we beide rollen samen aanwezig. Jezus is Leraar én Profeet. Ook Paulus ziet zijn taak als verkondiger en als leraar. Als we luisteren naar hoe in het Nieuw Testament de verkondi-
ging gebeurt, dan treft allereerst hoe ernstig dit genomen wordt. Verkondiging is er alles behalve een banaal aanzeggen van een algemene waarheid. Verkondiging is scherp en concreet. “Hij is waarlijk opgewekt”. “Bekeert u en gelooft in de blijde boodschap”. Verkondiging slaat op een gebeuren, dat een nieuwe situatie schept voor de toehoorders. Het geeft meteen een duiding van het gebeuren, vanuit Gods Woord in de Schrift en met het oog op ons heil. De inhoud is altijd dezelfde, maar tegelijk ook gevarieerd volgens de toehoorders, volgens de situatie en naargelang het meer of minder een oproep is. We onthouden verder dat het christelijk geloof ook een leer is, met verschillende niveaus en met raakpunten met menselijke wijsheid en gezond verstand. Ze draait om de vragen: “Wat moeten wij doen om christen te zijn?” “Wat mogen wij geloven?” “Wat mogen wij hopen?” Het is boeiend te zien hoe Jezus of Paulus hun beleringen motiveren of opbouwen. Beide gebruiken retorische of dialectische methoden, maar uiteindelijk grijpen zij terug naar de kern van de verkondiging, de kern van het geloof. Ook wij zullen moeten leren om spontaan over te gaan van het één naar het andere. Onze catechese moet zo zijn, dat zij op elk geschikt moment verkondiging kan worden. Onze verkondiging zal steeds weer vragen oproepen naar inzicht of toepassing, die wij zo goed mogelijk zullen moeten beantwoorden, met wijsheid en verstand, maar tenslotte ook met een beroep op het geloof. De Heer moge ons daarin met zijn Geest begeleiden! Bron: DACO november 2007.