Catechese en haar bijdrage in geloofsontwikkeling Essay over de aansluiting van de geloofsstadia van Fowler op de catechese van de Reformatie
Inhoud 1
Inleiding ......................................................................................................................................3
2
Catechese van de Reformatie ......................................................................................................3 2.1 Inleiding ..............................................................................................................................3 2.2 Kennis = Geloofskennis ........................................................................................................3 2.3 De catechetische driehoek ...................................................................................................4
3
Geloofsontwikkeling....................................................................................................................5 3.1 Inleiding ..............................................................................................................................5 3.2 Jean Piaget (1896 – 1980) ....................................................................................................5 3.3 Lawrence Kholberg (1927 – 1987) ........................................................................................6 3.4 James W. Fowler (1940 - heden) ..........................................................................................6 3.5 Aantekeningen bij het model van Fowler .............................................................................9
4
Aanbevelingen voor de gereformeerde catechetiek ....................................................................9 4.1 Inleiding ..............................................................................................................................9 4.2 aanbevelingen voor Stadium 1 .............................................................................................9 4.3 aanbevelingen voor Stadium 2 .............................................................................................9 4.4 aanbevelingen voor Stadium 3 ........................................................................................... 10 4.5 aanbevelingen voor Stadium 4 ........................................................................................... 11 4.6 aanbevelingen voor Stadium 5 & Stadium 6 ....................................................................... 11
2
1 Inleiding De catechese als overdracht van het christelijke geloof heeft vanaf de Reformatie in de Gereformeerde Kerken een grote plaats ingenomen. Pas veel later zijn er diverse theorieën ontstaan over het verloop van de geloofsontwikkeling. Met dit essay wil ik de vraag beantwoorden in hoeverre deze nieuwe inzichten de catechese uit de tijd van de Reformatie onder kritiek stellen. Sluit de catechetiek zoals gepraktiseerd in de tijd van de Reformatie wel in voldoende mate aan bij de geloofsontwikkeling van kinderen, jongeren en volwassenen of had men het eigenlijk helemaal anders aan moeten pakken? Het viel buiten de scope van dit essay om empirisch onderzoek te doen naar de huidige praktijk van catechetisch onderwijs. De aanbevelingen die gegeven worden zijn dus gebaseerd op de praktijk van catechese tijdens de Reformatie, maar zijn gericht op de huidige praktijk van catechese. Hebben we het goede uit de tijd van de Reformatie vast weten te houden? En zijn de mogelijke tekortkomingen van de catechese in de tijd van de Reformatie in de huidige praktijk van catechetisch onderricht in voldoende mate ondervangen? De opzet van dit essay bestaat uit een beschrijving van de catechese tijdens de Reformatie. Voor dit deel van het essay heb ik mij voornamelijk gebaseerd op het promotieonderzoek van W. Verboom naar de catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, waarbij ik mijzelf dus beperkt heb tot de catechese van de Reformatie. Vervolgens geef ik een beschrijving van de geloofsontwikkeling van kinderen, jongeren en volwassenen aan de hand van het werk van de theoloog en ontwikkelingspsycholoog J.W. Fowler. Dit deel van het essay heb ik voornamelijk gepasseerd op zijn boek ‘stages of faith’ en het proefschrift van C.G. Vergouwen naar geloofsopvoeding. Het laatste deel van het essay bestaat uit aanbevelingen voor de gereformeerde catechetiek die zijn gebaseerd op de voorgaande delen. 2
Catechese van de Reformatie
2.1 Inleiding Binnen het geheel van de catechese tijdens de Reformatie blijkt sprake te zijn van een grote uniformiteit. Overal vormen gezin, school en Kerk een catechetische driehoek 1. Door de kennis van de catechetische basisstukken leert het gedoopte kind te verstaan welke gaven en opgaven verbonden zijn aan het feit dat hij behoort bij de verbondsgemeente van Christus en dat hij een schepsel van God is. Verder leert hij deze gaven en opgaven zich persoonlijk toe te eigenen2. 2.2 Kennis = Geloofskennis Dit laatste is een belangrijk uitgangspunt, het gaat bij de kennisverwerving om een persoonlijke toeeigening. De kennis die de catechisant bijgebracht wordt is dus niet zozeer intellectuele kennis, maar veel meer geloofskennis. Duidelijk zien we dit bijvoorbeeld terug in de toelichting die Ursinus is het Corpus Doctrinae Christiane geeft op vraag en antwoord 2 van de Heidelbergse Catechismus (1563). De kennis van de Wet betekent een confrontatie met de eis van de Wet, waardoor we onze ellende voor God gaan inzien3. Dit is dus een kennis die het hart en het verstand raakt. Tegelijkertijd zien we wel degelijk ook een meer intellectuele opvatting van kennis terugkomen4. Deze vorm van kennis blijft echter wel gezien worden als een voorbereiding op de existentiële geloofskennis. Catechese is een heilsmiddel en gebeurd in het krachtveld van de Heilige Geest.
1
Verboom, catechese, 85 Verboom, catechese, 166 & 170 3 Ursinus in Verboom, catechese, 180 4 denk hierbij aan de Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 21 2
3
De catechetische literatuur van de Reformatie brengt de theologische vraag of deze geloofskennis leerbaar is nauwelijks ter sprake. Volgens Verboom is de reden hiervan dat de leerbaarheid, als pneumatologische werkelijkheid, zozeer als een ‘conditio sine qua non’ wordt gezien dat van verantwoording geen sprake hoeft te zijn5. De catechisanten kunnen de geloofskennis bereiken door de werking van de Heilige Geest. Hoewel het menselijk verstand is verduisterd door de zonde, kan de doelstelling door de werking van de Heilige Geest toch worden bereikt. En tegelijk, de kennis blijft ten dele. Daarom denkt de gereformeerde catechese nooit in termen van gearriveerdheid en volleerdheid. Een mens moet blijven leren en studeren en daarmee een leerling van de Catechismus blijven. 2.3 De catechetische driehoek Zoals gezegd vormen gezin, school en Kerk een catechetische driehoek. Hieronder geef ik een korte uiteenzetting van elk van de drie ’krachtvelden’. Gezin Wat de gezinscatechese betreft is vooral het Verbond het theologisch motief voor de taak van de ouders. Vanuit hun belofte bij de Doop van hun kind hebben zij de roeping hun kind tot geloof op te voeden. Over de methodiek van de gezinscatechese is echter nergens echt gereflecteerd. Ouders prenten hun kinderen de catechetische stukken in door middel van memorisatie. Zij doen dit in samenwerking met de catechese op school en in de Kerk. Dat ouders hun taak vaak verwaarlozen, blijkt uit de herhaalde vermaningen om ernst te maken met de taak die zij hebben ten aanzien van hun kinderen6. School De scholen vormen een belangrijk medium in de catechese. Hoewel de overheid een eigen verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van het schoolwezen, dragen scholen een duidelijke kerkelijk stempel. Van het begin af aan heeft de Reformatie het als haar taak gezien om met het schoolonderwijs de gereformeerde religie onder het volk te verspreiden7. Vanwege de godsdienstige betekenis van de scholen is het vanzelfsprekend dat de catechese als snel als afzonderlijk vak op het lesrooster verschijnt. Vrijwel overal kent men een vervlechting van leesonderricht en catechetische vorming. De methode voor de eigenlijke catechese bestaat uit memorisatie, explicatie en recitatie van basisstukken (de Decaloog, het Apostolicum, het Onze Vader, de Sacramenten, Bijbelteksten, Psalmen, liederen en gebeden8). Kerk De centrale plaats wordt door de Kerk zelf ingenomen. Net als in de gezinscatechese is ook hier Het Verbond de dragende kracht. Bij de vorming ligt het zwaartepunt op de Catechismusdienst. Het heeft overigens veel moeite gekost om de Catechismuspreek in te voeren, veel bepalingen vanuit kerkelijke zijde zijn nodig om de Catechismuspreek in te laten burgeren (tweede helft van de zeventiende eeuw)9. Omdat lang niet alle kinderen naar school gaan, wordt de catechese aan kinderen gezien als een alternatief voor de catechese op school. Meestal wordt de kindercatechese op zondagmiddag gehouden. Net als op de scholen bestaat de didactische zijde van de kerkelijke catechese uit memorisatie, explicatie en recitatie van basisstukken. Voorafgaand aan de openbare geloofsbelijdenis volgt men de belijdeniscatechisatie. De leeftijd waarop jongeren belijdenis afleggen verschilt van twaalf tot vijftien jaar. Als de leeftijd waarop jongeren belijdenis afleggen naar een later tijdstip verschuift, groeit er tussen de kindercatechese en de belijdenis een vacuüm. Overal is de 5
Verboom, catechese, 183 Verboom, catechese, 99 7 Verboom, catechese, 106 8 Verboom, catechese, 88 9 Verboom, catechese, 113 6
4
openbare geloofsbelijdenis verbonden met de eerste Avondmaalsgang. De Part. Synode van Zeeland (1591) noemt het afblijven van het Avondmaal zelfs een zonde tegen de eerste tafel van de wet10. Lange tijd heeft de Kerk ervoor kunnen zorgen dat de band tussen belijdeniscatechese en Avondmaalsvierende gemeente bewaard bleef. Pas in de achttiende eeuw is er een groeiende beweging waar te nemen die de toegang tot het Avondmaal voor alle belijdende leden afwijst. 3
Geloofsontwikkeling
3.1 Inleiding De geloofsontwikkeling van kinderen, jongeren en volwassen is uitgebreid onderzocht door Fowler. Zijn onderzoek wordt nog altijd als gezaghebbend beschouwd11. Mijn beschrijving van de geloofsontwikkeling richt zich daarom vooral op zijn inzichten, waarbij ik aan het einde van dit hoofdstuk wel een aantal kritische kanttekening plaats bij zijn theorie. De grondstructuur voor het werk van Fowler is echter gelegd door de Frans-Zwitserse ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget die met name bekend is geworden door het onderkennen en benoemen van de cognitieve ontwikkeling van mensen in diverse stadia. Daarnaast treedt hij in het voetspoor van de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Lawrence Kholberg die in staat was aan te tonen dat moreel denken en argumenteren, de basis voor ethisch gedrag, zich volgens stadia ontwikkelen12. Daarom zal ik hun werk eerst kort bespreken. 3.2 Jean Piaget (1896 – 1980) Piaget werkte aanvankelijk als bioloog, toen de psychoanalyse hem in zijn greep kreeg. Toen hij meewerkte aan de ontwikkeling van intelligentietesten voor kinderen werd hij geboeid door de denkpatronen achter de antwoorden die de kinderen gaven. Terug in Zwitserland begon hij kinderen van diverse leeftijden te observeren om er achter te komen hoe het denken van een kind zich ontwikkelt. Zijn belangrijkste inzicht was dat we niet kunnen begrijpen wat kennis is totdat we weten hoe kennis verkregen wordt. Hij zag kinderen niet als lege hulzen die gevuld moesten worden met kennis, maar als zelfstandige bouwers en verwerkers van kennis. Hiermee keerde hij zich tegen het tot dan toe dominante behavorisme en legde hij de basis voor het denken in ontwikkelingsstadia. Piaget onderkent vier stadia: a) Het sensomotorische stadium; b) Het voor-operationele stadium; c) Het concreet-operationele stadium; d) Het formeel-operationele stadium. Kenmerken van deze stadia zijn: a) Ze staan vast en zijn hiërarchisch geordend, het is onmogelijk om een stadia over te slaan; b) Ze zijn universeel en niet cultureel bepaald13; c) Het zijn logisch georganiseerde, afgeronde eenheden; d) Ze geven kwalitatieve verschillen in wijze van denken weer, niet zozeer kwantitatieve. De stadia zijn in eerste instantie gerelateerd aan de cognitieve ontwikkeling van kinderen en (jonge) tieners. Volgens Piaget zijn ze echter te veralgemeniseren naar andere functies. Dit brengt ons via Kholberg bij Fowler.
10
Verboom, catechese, 141 Wulff (1997, 404) in Vergouwen, geloofsopvoeding, 62 12 Vergouwen, geloofsopvoeding, 67 13 In zijn tijd een revolutionaire gedachte. In de jaren twintig was het nog een geaccepteerde gedachte dat ‘primitieve’ volken eenvoudiger denken dan de ‘ontwikkelde’ volken in de westerse samenleving. 11
5
3.3 Lawrence Kholberg (1927 – 1987) Kholberg was professor aan de Harvard Univercity en starte rond 1970 met zijn onderzoek als ontwikkelingspsycholoog. Hij beschouwt de theorie van Piaget over het ontwikkelingsverloop bij kinderen als waardevol en toont in zijn onderzoek aan dat ook de morele ontwikkeling van kinderen en jongeren volgens een vast patroon en in stadia verloopt. Kholberg onderscheit de volgende zes stadia waarvan er steeds twee samen een level vormen: Level 0 (premoreel: < 6 jaar) Level 1 (preconventioneel: 6 – 12 jaar) 1. Gehoorzaamheid en straf 2. Individualisme, instrumentalisme en uitwisseling Level 2 (conventioneel: 13 – 24 jaar)) 3. Interpersoonlijke overeenstemming 4. Wet en orde Level 3 (postconventioneel: > 25 jaar) 5. Sociaal contract 6. Universele ethische principes (principieel bewustzijn) Net als bij Piaget kan de mens geen stadia overslaan. Sterker nog: een mens kan niet eens een stadium van moreel denken bevatten verder dan het directe stadium boven het niveau waarop hij of zij zich nu bevindt. Ontwikkeling wordt gestimuleerd door sociale interactie. Door met morele dilemma’s te worden geconfronteerd leert men moreel op een hoger niveau te denken. Net als Piaget gaat hij ervan uit dat kinderen anders denken dan volwassenen. Anders dan Piaget heeft Kholberg de stadia niet beperkt tot de leeftijd van kinderen. 3.4 James W. Fowler (1940 - heden) Geïnspireerd door Piaget en in het voetspoor van Kholberg heeft Fowler in de Verenigende Staten onderzoek gedaan naar de geloofsvoorstelling bij kinderen, jongeren en volwassenen om inzicht te krijgen in de religieuze ontwikkeling. Fowler hanteert de volgende uitgangspunten: a) Geloof is een universeel verschijnsel14. Het is zo universeel dat een mens niet lang zonder geloof kan leven. Elk mens wordt geboren met het vermogen om te geloven, net als het vermogen om te leren spreken. b) Fowler maakt onderscheid tussen faith, religion en belief15. Samengevat is faith een diepe, rijke en persoonlijke aangelegenheid. Iets dat het leven van een persoon doel en betekenis geeft. Faith kan verankerd zijn in religion, maar dat hoeft niet zo te zijn, het kan zowel op religieuze als op niet-religieuze wijze tot uitdrukking komen. Belief is een bewuste verklaring of formulering van geloof, een geloofsbelijdenis in feite. Het woord ‘geloof’ omvat zowel faith, religion en belief, maar Fowler onderzocht het in de betekenis van faith. Als het in deze paragraaf over geloof gaat, gaat daarachter de betekenis van faith schuil. c) Geloof is een actieve manier van leven die het leven van de mens, en zijn ervaring daarvan, vormt. Het omgekeerde van geloof is daarom niet twijfel of atheïsme, maar nihilisme: het onvermogen van de mens om zich een beeld te vormen van zijn omgeving. Fowler onderscheid zes stadia van religieuze ontwikkeling die ik hieronder samenvattend beschrijf. Aan de eigenlijke stadia gaat een situatie vooraf die door Fowler wordt aangeduid als Undifferentiated faith (0 tot 2 jaar). Het kind leert op zijn ouders te vertrouwen en maakt zo kennis met elementen als hoop, moed, vertrouwen en wederkerigheid. Dit legt een belangrijke basis voor 14 15
Fowler, Faith, 14 Fowler, Faith, 14
6
de latere geloofsontwikkeling. Er wordt nog geen scheiding aangebracht tussen ‘ik en de ander’ en ‘ik en de wereld’ (geen objectieve werkelijkheid). De overgang naar stadia één ‘begins with the convergence of thought and language, opening up the use of symbols in speech and ritual play.’16 Stadium 1. Intuitive-Projective Faith (2 tot 6/7 jaar) Dit vinden we bij kleine kinderen. Zij baseren hun ideeën over God met name op die van de volwassenen die het dichtste bij hen in de buurt staan, vaak hun ouders. Dit doen ze intuïtief. De fantasie speelt ook een grote rol bij het ontstaan van de eerste voorstellingen. Het geloof is continu in verandering. Fowler noemt het ontstaan van verbeelding de grote kracht van dit stadium. De overgang naar het tweede stadium vangt aan bij de ontwikkeling van het concreet-operationele denken. Stadium 2. Mythic-Literal Faith (7-12 jaar, soms ook adolescenten en volwassenen) In deze periode vormen kinderen zich een geordend beeld van de wereld. Die wereld is vaak nog wel een beetje bedreigend. Het geloof in God geeft dan zekerheid. Zij nemen verhalen en voorstellingen vaak nog letterlijk, maar leren snel onderscheid te maken tussen echt en fantasie. God krijgt een gezicht, meestal dat van een oude man met een lange witte baard (een antropomorf beeld). Het denken is nog één dimensionaal en stelt het kind centraal. Verschillende standpunten kan een kind nog niet met elkaar in verband brengen. In deze fase is er een grote rol voor de leerkracht en bestaat er een grote gevoeligheid voor symbolisch en dramatisch materiaal. De overgang naar de derde fase vangt aan bij de opkomst van het beginnend formeel-operationele denken en het vermogen tot perspectiefnemen. Stadium 3. Synthetic-Conventional Faith (13-18 jaar, maar ook volwassenen) Het begin van deze fase komt overeen met Piaget’s fase van het formeel- operationele denken en Kohlbergs conventionele stadium17. Mensen in deze fase zijn bezig met het vormen van een eigen identiteit en zijn in staat om diverse waarden en voorstellingen met elkaar in verband te brengen. Vandaar ook de term synthetisch: het geloof wordt sterk gevormd door een combinatie van ideeën en waarden van identificatiefiguren en peer groups. Verder kunnen mensen in deze fase met abstracte begrippen overweg. Hun Godsbeeld veranderd van een antropomorf beeld naar een transcendente voorstelling. Beelden van God hangen vaak samen met interpersoonlijke relaties. Dus God wordt gezien als vriend, partner, ultieme garantie voor de eigen diepgang of waardigheid, compensatie voor de frustraties in de interpersoonlijke omgang, etc. Dit is ook de fase van de kritische zelfreflectie van de adolescent. Zo houden adolescenten sterk vast aan de van thuis meegekregen visies en waarden en zetten ze zich daar tegelijkertijd sterk tegen af. Fowler benadrukt dat men in dit stadium ‘potentially significant others’ nodig heeft om daarin het beeld van de ontluikende persoonlijkheid weerspiegeld in te zien18. Factoren die bij kunnen dragen aan de overgang naar fase vier zijn tegenspraken tussen belangrijk geachte gezagsbronnen en wijzigingen die door de officiële leiders worden aangebracht in beleid of rituelen die voorheen onaantastbaar leken. Stadium 4. Individuative-Reflective Faith (late adolescentie, maar vaak pas op de leeftijd van 35 tot 40 jaar, of helemaal niet) Persoonlijke inzichten en stellingnamen krijgen nu een kans. Dit is de periode van de jonge volwassenheid waarin men eigen (intern consistente en afgebakende) religieuze voorstellingen realiseert en zich daartegenover ook een houding weet te geven. Daarnaar verwijst het woordje ‘individueel’: men heeft zich het geloof eigen gemaakt. Zeker het begin naar dit stadium van autonoom-reflexieve zingeving kan turbulent verlopen omdat oude beelden uit de jeugd vaak strijdig 16
Fowler, Faith, 121 Fowler, Faith, 152 18 Fowler, Faith, 154 17
7
zijn met de nieuw verworven inzichten. Dit kan ook gepaard gaan met een zekere eenzaamheid, los van de groep moet iemand zijn/haar eigen ideeën vormen. Mensen zoeken een balans tussen authentiek zijn, hun positie in een groep en de ideologische keuze die ze hebben gemaakt. Omdat dit erg lastig is bereiken veel mensen dit stadium niet, maar blijven ze ergens tussen stadium drie en vier hangen. De grote kracht van dit stadium is het vermogen tot kritische reflectie op zowel identiteit als ideologie. Als keerzijde signaleert Fowler een overmatig vertrouwen op het kritische denken, naast een soort ‘secundair narcisme’ waarin de ‘werkelijkheid’ als ook de perspectieven van anderen te sterk worden geassimileerd in het eigen wereldbeeld. Dit zou kunnen leiden tot een eenzijdig individualisme. Stadium 5. Conjunctive Faith (2e levenshelft) De naam van dit stadium is ontleend aan het door Nikolaus Krebs von Kues (1401-1464) ontwikkelde begrip coincidentia oppositorum, het overeenkomen van tegenstelde zaken in een oneindig ver punt. In dit stadium wordt de zorgvuldig opgebouwde duidelijkheid in toenemende mate weer losgelaten. Dit is de periode van de integratie van verschillende inzichten en meningen. Deze inzichten staan wel op paradoxale wijze naast elkaar maar ze worden bij elkaar gehouden door een ‘deeper self’. Men ontdekt dat veel reacties gestuurd worden door het sociaal onbewuste (diepgewortelde, onbewuste mythen, ideaalbeelden, vooroordelen binnen het eigen zelfsysteem die teruggaan op de eigen opvoeding binnen een sociale klasse, religieuze traditie en etnische groep e.d.)19. Men staat daardoor ook meer open voor een relatie met God, wat betekent: het mysterie van Gods wezen, zijn voor mensen soms onnavolgbaarheid en geslotenheid (men ontwikkeld een epistemologische nederigheid). In dit stadium worden de tekortkomingen van de eigen godsdienstige traditie onderkend maar kan men daarin berusten. Ook ontstaat er meer ruimte voor perspectieven van anderen en andere geloofsopvattingen. In dit stadium is er echter sprake van een blijvende spanning tussen loyaliteit aan de eigen persoon, het eigen gezin of de eigen intentionele ordening en een rechtvaardigheidsstreven dat zich niet meer laat binden door klasse, religie of natie. Stadium 6. Universalizing Faith (zeer zeldzaam) In de zeer zeldzame gevallen waarin iemand de spanning tussen de eigen loyaliteit en het universele rechtvaardigheidsstreven overwint kan het laatste stadium van Universalizing Faith worden bereikt. Zo iemand belichaamt de imperatieven van absolute liefde en rechtvaardigheid, zonder zich nog om zijn of haar eigen zelfbehoud te bekommeren. Fowler spreekt dan over ‘subversieve’ persoonlijkheden: mensen in dit stadium vinden belangrijk wat anderen onbelangrijk vinden en men beschikt over een radicale identificatie met het leven van mensen wiens toekomst geblokkeerd is. Men streeft hartstochtelijk naar een God-grounded leven: een rechtvaardige wereld die men niet verzonnen heeft, maar die in overeenstemming is met de goddelijke wil. Dit beeld van volwassen zingeving is sterk beïnvloed door Niebuhr’s begrip ‘radicaal monotheïstische zingeving’. Fowler beschrijft deze vorm van zingeving als ‘a faith relationship characterized by total trust in and loyalty to the principle of being’20. Kenmerken van de hierboven beschreven stadia zijn: a) Het ontwikkelingsmodel verloopt niet stapsgewijs (zoals bij Piaget en Kholberg) maar spiraalsgewijs21. Dat houdt in dat elk stadium het vorige in zich heeft maar complexer en uitgebreider is22. Elk stadium handelt over dezelfde existentiële vraagstukken. b) Een overgang naar een volgend stadium vindt plaats als het evenwicht van een bepaald stadium wordt verstoord door crisiservaringen die de vanzelfsprekendheid van de bestaande patronen van constitutief kennen van het individu aan het wankelen brengen. 19
Fowler, Faith, 198 Fowler, Faith, 204 21 Fowler, Faith, 289 22 Fowler, Faith, 274 20
8
c) Het specifieke stadium waarin iemand zich op een gegeven moment bevindt zal een belangrijke invloed uitoefenen op de wijze waarop met onvermijdelijke levenscrisissen om wordt gegaan. d) De stadia sluiten elkaar niet uit. Een mens kan zich op een overgang tussen twee stadia bevinden of in een bepaald stadium, maar met een aantal elementen uit een stadium ervoor. e) Mensen blijven hun hele leven beeldenstormers en beeldenbouwers. In elke periode worden oude beelden vervangen door nieuwe, en dat moet ook. Mensen moeten kunnen groeien en van voorstelling kunnen veranderen. 3.5 Aantekeningen bij het model van Fowler Het model van Fowler heeft ook kritische vragen opgeroepen. Met het oog op de onderzoeksvraag wil ik de volgende drie punten niet onbenoemd laten: a) ook al verbreedt Fowler zijn theorieën tot geloofsstructuren van mensen, toch blijft hij erg dicht bij de cognitieve opvattingen van Piaget en Kohlberg. Het gaat hem toch ook vooral om geloofsvoorstellingen en argumentaties. Dat geloven ook iets te maken heeft met ‘gevoelens’ en ‘waarden’ die men toekent speelt slechts in de marge mee. b) het benoemen van geloofsontwikkeling in verschillende stadia is een typisch voorbeeld van het verlichtingsdenken. De hiërarchische ordening heef iets elitairs in zich. Wat van mensen en sociale milieus die niet zover geraken in de geloofsgroei? Wellicht dat het beter is om niet te spreken over stadia, maar over verschillende stijlen van zingeving, waarbij wordt afgezien van het maken van specifieke ontwikkelingsclaims (Vergouwen). c) de inhoudsloze, functionalistische definitie van geloof doet onrecht aan de geloofsparticulariteit. Ook wordt geloof zo breed gedefinieerd dat het ongeloof de facto verdwijnt. De hiërarchische ordening van de geloofsontwikkeling moet naar mijn mening dan ook met name gebruikt worden als globaal hulpmiddel om inzicht te krijgen in de stadia die mensen doorlopen in hun geloofsvoorstellingen. We kunnen er bijvoorbeeld uit leren dat men van turbulente adolescenten nog geen afgewogen oordelen mag verwachten. 4
Aanbevelingen voor de gereformeerde catechetiek
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal ik op basis van de voorgaande twee hoofdstukken een antwoord geven op de vraag in hoeverre de catechese van de Reformatie aansluit op de geloofsstadia van Fowler. Per stadium geef ik aan welke aanbevelingen dit oplevert voor de huidige praktijk van catechetisch onderwijs. 4.2 aanbevelingen voor Stadium 1 In dit stadium spelen de ouders een grote rol. We hebben gezien dat men in de tijd van de Reformatie ook een belangrijke rol weg heeft gelegd voor de ouders. Zij hebben de roeping hun kind tot geloof op te voeden. Het is dan ook goed dat de kerk ouders met regelmaat op heeft geroepen deze roeping niet te verwaarlozen. Het is echter een gemiste kans geweest dat er in die tijd nergens echt gereflecteerd is op de vraag hoe je dat als ouders nu het beste vorm kan geven. Als aanbeveling voor nu zou ik ervoor pleiten om ook als kerk nadrukkelijk in te zetten op het begeleiden van ouders in de rol die zij hebben in de (geloofs)opvoeding. Dit kan natuurlijk een plaats krijgen in de prediking, maar ook via het aanbieden van cursusavonden, het aansnijden van het onderwerp tijdens de huisbezoeken, etc. Ook is het goed om de ouders te voorzien van materialen waarmee zij concrete handvatten ontvangen om het gesprek met hun kind(eren) aan te gaan. 4.3 aanbevelingen voor Stadium 2 In dit stadium is er een grote rol voor de leerkracht. Het kind ontwikkeld een groeiende belangstelling voor de aard der dingen op basis waarop er onderscheid gemaakt kan worden tussen 9
schijn en werkelijkheid. De leerkracht helpt bij het verkrijgen van een geordend beeld op de werkelijkheid. In de tijd van de Reformatie was een nadrukkelijke rol weggelegd voor de schoolcatechese. Hoewel het doel van de schoolcatechese met name was het hele volk met de gereformeerde religie te bereiken heeft die praktijk toch ook bij kunnen dragen aan de geloofsontwikkeling van het kind in stadium 2. Daarnaast heeft men ook in de kerken duidelijk aandacht gehad voor de catechese aan kinderen. Dit lijkt mij voor de huidige tijd een belangrijk gegeven omdat het gereformeerde onderwijs onder druk staat. Daarnaast merk ik (in elk geval in mijn eigen woonplaats Rotterdam) dat ouders er bewust voor kiezen om hun kinderen op een niet al te grote afstand van het woonadres naar school te laten gaan. Dit betekent dat de kinderen vaak naar een ‘algemeen christelijke’ school gaan. Hierdoor valt een belangrijke hoek van de catechetische driehoek weg: de schoolcatechese. Hierdoor is de rol van de ‘leerkracht’ uitsluitend beperkt tot die van de kerkelijke catechese. De leermethode op de scholen en in de kerken bestond in de tijd van de Reformatie uit memorisatie, explicatie en recitatie van basisstukken. Het is niet waarschijnlijk dat er ook nadrukkelijk gebruik werd gemaakt van symbolisch en dramatisch materiaal. Dit is wel aan te bevelen omdat kinderen in dit stadium hier een grote gevoeligheid voor hebben. 4.4 aanbevelingen voor Stadium 3 Volgens Fowler hebben jongeren in dit stadium een sterke behoefte aan ‘potentially significant others’. Uit de gelezen lectuur blijkt niet of men hier in de Reformatie bijzonder aandacht voor had, maar mijn aanbeveling is om te zoeken naar mogelijkheden om hier in te voorzien. Zo pleit theoloog en jongerenwerker C. Matsinger ervoor om het ‘peter- en meterschap’ nieuw leven in te blazen23. De peetouders zijn naast de natuurlijke ouders van het kind, dus een soort van ‘geestelijke ouders’. Als dit goed wordt opgepakt kan de peter of meter wellicht de rol van identificatiefiguur vervullen in dit stadium van de geloofsontwikkeling. Ook kan er nadrukkelijk voor gekozen worden om een jongerenwerker aan te stellen. Hierdoor hebben de jongeren voor allerlei zaken een vast en vertrouwd aanspreekpunt in de gemeente. Als laatste kan er voor gekozen worden om bijbelse personen te gebruiken als identificatiefiguur. Dit kan vorm krijgen door tijdens de inleiding van catechisatiemomenten telkens heel nadrukkelijk een bijbels persoon te belichten. Een heel ander punt betreft de leeftijd waarop de eerste avondmaalsgang plaatsvind. In de tijd van de Reformatie werd de belijdenis van het geloof afgelegd op een leeftijd variërend van twaalf tot vijftien jaar. Direct daarmee verbonden was de eerste avondmaalsgang. Al in de Oude Kerk werd de eerste avondmaalsgang gezien als een inwijding in het mysterie van het geloof24. De nadruk ligt hier niet zozeer op het intellect, maar de gemeenschap met God en de geloofsgenoten. Hoewel Fowler hier vrijwel geen aandacht voor heeft (zie paragraaf 3.5) denk ik dat het in dit stadium ook belangrijk is dat jongeren iets van het mysterie van het geloof ervaren. Het afleggen van de openbare geloofsbelijdenis en de daaraan verbonden eerste avondmaalsgang op een leeftijd variërend van twaalf tot vijftien jaar lijkt daarin een goede bijdrage te leveren. In de huidige tijd zien we een tendens waarbij jonge mensen moeite hebben met het afleggen van de openbare geloofsbelijdenis. Niet perse omdat ze niet geloven, maar omdat ze moeite hebben met een voorgoed besluit om toe te reden tot de kerk25. Mijn aanbeveling is om te zoeken naar mogelijkheden om het woord-karakter van de belijdenis minder te benadrukken door belijdenis ook als ‘doen’ te positioneren. Dit kan bijvoorbeeld door kinderen vanaf hun twaalfde levensjaar de mogelijkheid te geven het avondmaal onder verantwoordelijkheid van de ouders mee te laten vieren. Mogelijk kan dit in combinatie met een eenvoudige belijdenis die het kind moet uitspreken. De daadwerkelijke openbare belijdenis kan dan op latere leeftijd alsnog plaatsvinden. Het voordeel hiervan is dat de het kind/de jongere in deze 23
IDEA 4-13, magazine van de Evangelische Alliantie over missionaire gemeenteopbouw Paas, laatste uur, 198 25 Dingemans, leerschool, 183 24
10
cruciale fase niet alleen beschouwend met geloofsvragen bezig is, maar ook deelneemt aan de gemeenschap. Tegelijkertijd moet hier uit worden gekeken om niet teveel het piëtisme te omarmen alsof geloven alleen draait om ervaring en gevoel. Terecht heeft Calvijn zich verzet tegen de doperse gedachte dat de Heilige Geest zonder het Woord het geloof bewerkt26. Catechese is en blijft nodig, ook na de eerste avondmaalsgang. 4.5 aanbevelingen voor Stadium 4 Factoren die bij kunnen dragen aan de overgang naar deze fase zijn tegenspraken tussen belangrijk geachte gezagsbronnen en wijzigingen die door de officiële leiders worden aangebracht in beleid of rituelen die voorheen onaantastbaar leken. Uit de onderzochte literatuur is het mij niet duidelijk geworden of hier in de tijd van de Reformatie, bewust of onbewust, rekening mee is gehouden. Het lijkt mij ook niet verstandig om beleid of rituelen te veranderen enkel en alleen omdat deze verandering mogelijk bijdraagt een overstap naar een volgend stadium. Veel mensen zijn juist gebaad bij vaste vormen omdat dit houvast geeft in een steeds veranderende wereld. Wel lijkt het mij met Dingemans goed om al in eerdere stadia flexibele geloofsvoorstellingen aan te dragen27. Waar mogelijk en verstandig moet de relativiteit van aangedragen beelden worden benadrukt. Hierdoor kan het gemakkelijker zijn om vanuit fase 3 een eigen godsbeeld te ontwikkelen op basis van nieuw verworven inzichten zonder dat dit direct leidt tot vervreemding van de eigen gemeenschap. Daarnaast verdient het de aanbeveling om te werken met een vorm van voortgezette catechese zoals we die vinden in de bepalingen van de Hervormde kerkorde28. Voorkomen moet worden dat de catechese na het afleggen van de openbare geloofsbelijdenis als voltooit wordt gezien. Een vorm van ‘éducation permanente’ is en blijft noodzakelijk voor de verdere geloofsontwikkeling. 4.6 aanbevelingen voor Stadium 5 & Stadium 6 Stadium 5 behandel ik samen met Stadium 6 omdat (a) de fasen vrij veel op elkaar lijken en (b) ik voor beide fasen dezelfde aanbevelingen mee wil geven. Vanuit het gegeven dat fase 6 vrijwel nooit bereikt wordt kunnen we leren dat een mens een leven lang ‘leerling’ blijft. In de tijd van de Reformatie heeft men dus terecht nooit in termen van gearriveerdheid en volleerdheid gedacht. Zoals in paragraaf 2.2) aangegeven vond men dat een mens moet blijven leren en studeren en daarmee een leerling van de Catechismus blijven. Gelet op de beschrijving van deze stadia denk ik niet dat hier een speciaal catecheseprogramma voor opgezet kan worden. Daar is denk ik ook geen noodzaak voor. Reeds in de Joodse traditie wordt benadrukt dat van volwassen verwacht mag worden dat zij zelf in staat zullen zijn om te leren29.
26
Verboom, catechese, 179 Dingemans, leerschool, 129 28 Dingemans, leerschool, 179 29 Dingemans, leerschool, 161 27
11
Literatuur De volgende boeken zijn geraadpleegd en/of geciteerd: Dingemans, G.D.J. e.a., In de leerschool van het geloof: mathetiek en vakdidactiek voor catechese en kerkelijk vormingswerk (Kampen: Kok tweede druk 1986) Fowler J.W., Stages of Faith: The Phycology of Human Development and the Quest for Meaning (New York: HarperCollins Publishers paperback edition 1995) Paas, S., De werkers van het laatste uur: de inwijding van nieuwkomers in het christelijk geloof en in de christelijke gemeente (Zoetermeer: Boekencentrum derde druk 2008) Verboom, W., De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn 1986) Vergouwen, C.G., Een hemelsbrede gelijkenis: Geloofsopvoeding in godsdienstpsychologisch perspectief (Kampen, Kok 2001)
12