DE REFORMATIE VAN DE KERK EN HET EVANGELIE VAN VRIJE GENADE
Uitgave van de Gereformeerde Kerk te Zwolle e.o. Versie 2.10 E-mail :
[email protected]
INHOUD VOORWOORD
3
DEEL 1. De Gereformeerde Kerk te Zwolle e.o.
5
1.1 1.2 1.3 1.4
Het Evangelie van vrije genade Het hart van het Evangelie Samenvatting van de gereformeerde leer Verkondig het Evangelie!
DEEL 2. Deformatie en Reformatie
5 9 11 13 16
2.1 Ontwikkelingen in de GKv 2.2 De Vrijmaking van 2003
16 23
2.2.1 De inzet 2.2.2 Andere zaken
23 29
2.3 De nood der kerk
64
DEEL 3. Kerkscheuring in Zwolle 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
Inleiding Chronologisch overzicht Een aantal feiten De kerkenraad loopt vast De schorsing van vijf ambtsdragers De kerkelijke weg Een aantal belangrijke zaken Conclusies Een nieuw begin?
NASCHRIFT
67 67 68 69 73 79 85 92 106 107 112
Versie 2.10 2
Voorwoord Op zondag 12 oktober 2003 werd in Zwolle, in de ‘Waalse kerk’, de eerste kerkdienst gehouden van gemeenteleden, die zich hadden afgescheiden van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv). Sinds die tijd heeft de gemeente een redelijke groei doorgemaakt, waardoor het kerkelijk leven weer opgebouwd kon worden. We waren allen blij en dankbaar voor wat de Heere ons gaf. We hebben allemaal goede herinneringen aan die tijd. Begin 2006 mocht de gemeente een eigen predikant ontvangen. Na verloop van tijd kwamen er in Zwolle allerlei moeiten. De meest ingrijpende 'zaak' voor gemeente en kerkenraad was die van het ‘kerkgrenzenbeleid’. Verder waren er vragen over 'Zwijndrecht' en later over de breuk in de gemeente van Bergentheim/Bruchterveld. Als gevolg hiervan ontstond er onvrede in de gemeente en de kerkenraad liep vast, vanwege sterke meningsverschillen. Door het inschakelen van een externe voorzitter werd de situatie binnen de kerkenraad enige tijd werkbaar. Maar de onvrede in de gemeente bleef en werd versterkt door toenemende moeite met de prediking. In het najaar van 2009 liep de kerkenraad opnieuw vast. Het ging toen om de ratificering van een aantal synodebesluiten en om de houding die wij aan zouden moeten nemen tegenover de ontwikkelingen vanuit de GKv. Vijf ambtsdragers hebben toen een ‘Verklaring en oproep’ ingediend bij de kerkenraad, waarin hun moeiten met de gang van zaken binnen de kerken en de kerkenraad verwoord werden. Deze ‘Verklaring en oproep’ werd in de meest absolute termen afgewezen. Vervolgens werden deze vijf ambtsdragers geschorst, wat in december 2009 tot een scheuring heeft geleid. Vanwege al deze gebeurtenissen leek het de kerkenraad goed om inzicht te geven in de gebeurtenissen die hebben geleid tot het ontstaan van de ‘Gereformeerde Kerk Zwolle’, vergaderend in ‘De Vijverhoeve’. U mag dit schrijven dan ook zien als een verantwoording van wie wij zijn. De beoogde doelgroep is breed, want het is zeker niet ondenkbaar dat vanwege de kerkelijke moeiten en verwarring van de laatste jaren, het rechte zicht op het geloof dat wij belijden, verloren dreigt te gaan. De opdracht aan de schrijvers van deze brochure kent daarom ook verschillende aspecten. In de eerste plaats: waar gaat het om als we spreken over het ´Kerk van de Heere Jezus Christus` zijn? Daarnaast: hoe staat het met de ontwikkelingen binnen ‘De Gereformeerde Kerk (hersteld)’ (DGK) vanaf 2003 tot op heden in het licht van de geschiedenis? Hoe werd er gedacht, gesproken en geschreven binnen de GKv sinds de tijd van de Vrijmaking van 1944, en hoe verhoudt zich dat tot het 3
denken, spreken en schrijven binnen de DGK? In deze brochure leest u eerst wat wij geloven en belijden. Daarna komen de ontwikkelingen binnen de GKv en de DGK aan de orde. In deel drie volgt een beschrijving van de ontwikkelingen, die tot de scheuring van de gemeente te Zwolle hebben geleid. Het is onze hartelijke wens en bede dat deze brochure ons zal helpen om het rechte zicht op ons algemeen en ontwijfelbaar christelijk geloof te behouden of terug te vinden en dat het ook bij alle betrokkenen tot bezinning zal leiden, waardoor de eenheid met allen die met ons willen staan op de vaste grondslag van Schrift en belijdenis, weer gevonden en bewerkstelligd kan worden. Wij worden geconfronteerd met een verbroken broederband en beschouwen deze brochure als een uitgestoken broederhand. Zwolle, juli 2010 De kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Zwolle e.o. (De Vijverhoeve)
4
1. DE GEREFORMEERDE KERK TE ZWOLLE e.o. In dit eerste deel geven wij aan waar het in de kerk om gaat, namelijk om de verkondiging van het Evangelie van Gods genade aan zondaars. Dit Evangelie is op God gericht, het is trouw aan het Woord van God en het richt onze aandacht en heel ons leven op Christus Jezus, de Heiland van de wereld en de Leidsman en Voleinder van ons geloof. We laten eerst zien waar de Gereformeerde Kerk van Zwolle e.o. voor wil staan. Vervolgens geven we aan wat het hart van het Evangelie is, namelijk dat er redding is voor zondaars door het geloof in Christus, Die zondaars rechtvaardigt. Daarna geven we een overzicht van een aantal belangrijke punten van de bijbelse (of gereformeerde) leer. We eindigen dit deel met aandacht te vragen voor het belang van de prediking van het Evangelie in onze tijd. 1.1 Het Evangelie van vrije genade De Gereformeerde Kerk te Zwolle e.o. is een kerk die in de lijn wil liggen van de algemene christelijke kerk, zoals die na de Pinksterdag, door de apostelen en andere verkondigers van het Evangelie, op vele plaatsen en in vele landen is gesticht. De kern van het Evangelie - en daarmee ook van de gereformeerde leer - is, dat er voor zondaars alleen genade is door geloof in Jezus Christus. Door dit geloof worden zondaars gerechtvaardigd. Dit geloof is een gave van God. Het wordt gewerkt door de Heilige Geest, vooral door de verkondiging van het Evangelie. Dit geloof wordt versterkt door het gebruik van de sacramenten, die de beloften van het Evangelie bevestigen en verzegelen. Het Evangelie van vrije genade is door de eeuwen heen een aangevochten Evangelie geweest. Dit komt omdat wij - zondige mensen - graag zelf bij willen dragen aan onze verlossing. We zien dit streven bij de Joden, we zien het ook al in de eerste christelijke gemeenten. Na verloop van tijd kreeg de leer van goede werken ook in de Rooms-Katholieke Kerk een plaats. Christenen konden zelf een bijdrage leveren aan hun heil. Hiermee werd het wezen van het Evangelie losgelaten. Behalve dit, hebben vele andere dwalingen en misstanden, waaronder de pauselijke hiërarchie, deze kerk in verval gebracht. Aan het begin van de 16e eeuw leerde Martin Luther inzien wat het is om uit genade te leven. Voor hem was Romeinen 1:16 en 17 doorslaggevend: "Want ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven."
5
De ontdekking door Luther van het ‘alleen door genade’ en het ‘alleen uit geloof’ is het begin geweest van de grote Reformatie van de 16e eeuw. De naam van de Geneefse reformator Johannes Calvijn is hiermee onlosmakelijk verbonden. Vooral door zijn invloed ontstonden in de Nederlanden gereformeerde kerken. Dat zijn de kerken die op de synode van Dordrecht 1618/19 de Drie Formulieren van Eenheid - de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse leerregels – aannamen, als samenvatting van hun geloof, zoals zij dat op grond van de Heilige Schrift beleden. Deze drie formulieren dienen als basis (akkoord) voor een gereformeerd kerkverband. Sinds de tijd van de Reformatie zijn er in Nederland tijden van verval en afval geweest. De Gereformeerde Kerken - sinds 1816 de Nederlands Hervormde Kerk – werden vrijzinnig. De betrouwbaarheid van de Bijbel werd ter discussie gesteld en het geloof in God, zoals Hij zich in de Bijbel openbaart, stierf weg. In haar prediking en belijden lieten zij het Evangelie van vrije genade los. In de prediking van het Woord van God kwam de mens centraal te staan en de eigentijdse cultuur werd doorslaggevend. Dit leidde in 1834 tot de Afscheiding en in 1886 tot de Doleantie. Hieruit ontstonden in 1892 de Gereformeerde Kerken in Nederland (de Vereniging). Bovenschriftuurlijke bindingen en hiërarchie van kerkelijke vergaderingen, waarbij classes en synoden ambtsdragers schorsten, leidden in 1944 tot een kerkscheuring. Hieruit zijn de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) ontstaan. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw kreeg allerlei vrijzinnigheid de ruimte binnen de Gereformeerde kerken (vrijgemaakt). Dit heeft geleid tot het ontstaan van De Gereformeerde Kerken (hersteld) in 2003. Dit korte overzicht van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland laat zien dat er telkens weer periodes van verval zijn. Hierbij wordt het Evangelie losgelaten en verliest het Woord van God haar gezag. Geloof in God maakt plaats voor geloof in (het kunnen van) de mens. Een leven naar het Woord van God maakt plaats voor een leven naar eigen inzicht. Hiermee is niet alles gezegd. God zelf zorgt er voor dat bij deformatie er ook weer sprake is van reformatie: terugkeer tot de Heere en zijn Woord en dienst. Terugkeer tot de belijdenis van de gereformeerde kerken in ons land, terugkeer ook tot de gereformeerde kerkregering en eredienst1. De kerk belijdt hierover in zondag 21: Vraag 54: “Wat gelooft u van de heilige, algemene, christelijke kerk?” Antwoord: “Dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente, die tot het eeuwige leven uitverkoren is, van het begin van de wereld tot aan het einde vergadert, beschermt en onderhoudt. Hij doet dit door
1. Doleantie - Wederkeer, opstellen over de Doleantie van 1886, pg. 7.
6
zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof. En ik geloof dat ik van deze gemeente een levend lid ben en eeuwig zal blijven.” Terugkeer tot de Heere en zijn Woord betekent dat God, de Schepper van hemel en aarde, weer wordt erkend als de God, Die het hoogste gezag heeft over ons persoonlijke leven, over het kerkelijk leven en over het maatschappelijke en politieke leven. In artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden wij dat wij Hem door twee middelen kennen: “Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering van de hele wereld.” (en) “Ten tweede maakt Hij Zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons bekend door zijn heilig en goddelijk Woord, namelijk voor zover dat voor ons in dit leven nodig is tot zijn eer en tot behoud van de zijnen.” In artikel 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden wij: "Wij ontvangen al deze boeken, en deze alleen, als heilig en canoniek, om ons geloof daarnaar te richten, daarop te gronden en daarmee te bevestigen. En zonder in enig opzicht te twijfelen, geloven wij alles wat zij bevatten". Artikel 7 zegt: "Wij geloven dat deze Heilige Schrift de wil van God volkomen bevat en voldoende leert al wat de mens moet geloven om behouden te worden. Daarin heeft God uitvoerig beschreven op welke wijze wij Hem moeten dienen. (…) Daaruit blijkt duidelijk dat wat daarin geleerd wordt, volmaakt en in alle opzichten volledig is." De christenen van alle tijden en plaatsten beginnen hun geloofsbelijdenis met de volgende woorden: “Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde.” Hiermee belijden zij dat deze aarde en alles wat daarop is, door God is geschapen en Hem toebehoort. Alle mensen worden daarom opgeroepen God te geloven en Hem de eer te geven (Soli Deo Gloria). Wij leren deze God kennen uit zijn goddelijk Woord, dat bepalend is voor ons denken en leven en voor onze opvattingen (Sola Scriptura). Door de zondeval in het paradijs is de mens in zonde gevallen en is de aarde door God vervloekt. Verlossing is alleen mogelijk door geloof in Jezus Christus, waardoor zondaars gerechtvaardigd worden (Sola Fide en Solus Christus). Dit geloof is een gave van God, dat gewerkt wordt door de Heilige Geest in de prediking van het Evangelie. Redding is een genadegave. De mens kan op geen enkele manier aan zijn eigen redding bijdragen; hij is helemaal aangewezen op de genade van Christus (Sola Gratia). Het begint en het eindigt met God: Soli Deo Gloria. De leer van Gods vrije genade is in Nederland aan het begin van de 17e eeuw ter discussie gesteld door Arminius en de Remonstranten. Op de synode van Dordrecht is deze leer – in tegenwoordigheid van vele buitenlandse afgevaardigden – gehandhaafd en opnieuw vastgelegd in de Dordtse Leerregels. Op
7
grond van de Dordtse Leerregels worden de vijf punten van de leer van Gods genade geformuleerd (ook wel de vijf punten van het calvinisme genoemd)2. Deze zijn: 1. De algehele verdorvenheid en verlorenheid van de mens. Door de zondeval is de mens moreel geheel bedorven geworden en leeft er allerlei kwaad in zijn hart. Dit wordt ons aangezegd in de prediking van Wet en Evangelie, waardoor wij schuldig voor God gesteld worden. Wanneer wij onze schuld en verlorenheid inzien, is er het Evangelie dat spreekt over genade, vergeving en verzoening door geloof in Christus Jezus. 2. De verkiezing tot het geloof en het eeuwige leven, zonder voorwaarden vooraf of eigen werk. Het geloof, waardoor wij behouden worden, is een gave van God, dat gewerkt wordt door de Heilige Geest. Het is God die roept en tot bekering brengt. Het is alles zijn werk en daarom betekent genade ook een genadige verkiezing. Dit wil niet zeggen dat wij maar af moeten wachten. Het Evangelie dient krachtig te worden verkondigd met een duidelijke oproep en bevel tot bekering. Door deze verkondiging roept God zijn kinderen tot geloof. Allen die dit Evangelie afwijzen, blijven in hun zonden en de toorn van God blijft op hen. 3. De verzoening door de dood van Christus aan het kruis. Christus heeft aan het kruis geleden voor de zonden van allen die God de Vader aan Hem gegeven heeft. Zijn lijden en sterven is voldoende om de zonden van heel de wereld te verzoenen, maar alleen de gelovigen krijgen deel aan dit heil. 4. De roeping van God en de werking van de Heilige Geest zijn onwederstandelijk; niet tegen te staan. Dit betekent niet dat we geen weerstand bieden tegen het werk van God, maar dat de genade van God sterker is. Het heil dat in de verzoening door Christus is verworven, wordt ons heil door de verborgen werking van de Heilige Geest. Door het Evangelie wordt deze gemeenschap met Christus ons aangeboden, door het geloof krijgen wij daaraan deel. De Heilige Geest dringt binnen in ons hart, buigt onze wil om en maakt ons van dood levend. 5. De volharding van de heiligen. Dit houdt in dat God de gelovigen zal vasthouden in hun geloof. Niet ónze ijver en ónze verdiensten maken de genade van God effectief. Gods werk en zijn welwillendheid staan borg voor onze volharding. “De belofte van het eeuwige leven, die verbonden is aan het geloof in Christus, kan ons troosten onder het kruis. Zij kan ons kracht geven om staande te blijven. Onze hoop omvat dan ook de toekomst, zelfs tot na de dood. En niets is zozeer in strijd met haar als de twijfel over wat er met ons in de toekomst zal gebeuren. Gods verkiezende genade houdt ons gehele
2. Deze reeks staat ook bekend onder de naam 'TULIP': Total depravity; Unconditional election; Limited atonement; Iresistible grace en Perseverance of the saints.
8
leven in barmhartigheid geborgen. Hij geeft in de gemeenschap met Christus zekerheid in leven en sterven”3. De gereformeerde leer werkt door in onze opvattingen over liturgie en eredienst. Kenmerkend voor de gereformeerde eredienst is de aandacht voor de hoofdzaak: de verkondiging van het Woord van God (en daarom staat de preekstoel in het kerkgebouw centraal). We kunnen ook zeggen: de Heere en zijn heilswerk en beloften staan centraal. Een gereformeerde kerkdienst is een eredienst voor God. Alles wat in een kerkdienst plaats vindt moet tot eer van God zijn. Onze God is heilig, volmaakt en zeer geducht. Gereformeerde kerken zijn geroepen tot het beoefenen van gemeenschap met elkaar. Zij doen dit door middel van een kerkverband, volgens de regelingen van de gereformeerde kerkorde, die teruggaat op de Dordtse Kerkorde van 1618/19. De kerkorde is voornamelijk bedoeld om dienstbaar te zijn aan de orde en vrede in de kerken en regelt zaken als: ambten, kerkelijke vergaderingen en opzicht en tucht. Het algemene principe en uitgangspunt is dat Christus de enige Bisschop en het enige Hoofd van de kerk is: “één is uw Meester, en gij zijt allen broeders”, Matteüs 23:8. 1.2 Het hart van het Evangelie Het hart van het Evangelie is dat er redding is voor zondige mensen door geloof in Jezus Christus. Dit is kernachtig verwoord in Johannes 3:16: "Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe." De taak van de kerk is in de eerste plaats de verkondiging van het Evangelie aan kerkleden en aan allen die het willen horen. Haar getuigenis is sinds de dagen van Johannes de Doper steeds hetzelfde geweest: bekeert u, want het koninkrijk der Hemelen is - door de komst van Christus naar deze aarde - nabij gekomen. Wanneer we op willen komen voor de kerk, dan kan dat alleen door middel van het belijden en voorleven van dit getuigenis. Reformatie of wederkeer begint daar waar weer met nadruk gewezen wordt op onze zonde en ellende en er bij ons een - hernieuwde en doorleefde - overtuiging komt van eigen schuld, verlorenheid en onmacht om onszelf te verlossen. Het begint bij een hernieuwde en doorleefde overtuiging, dat wij van onszelf moeten afzien en onze toevlucht moeten nemen tot Jezus Christus, onze Verlosser en dat wij alleen door het geloof als zondaars gerechtvaardigd worden. Alleen zo kunnen wij door de genadige werking van de Heilige Geest een leven leiden, dat 3. Zie voor deze 5 punten en voor dit citaat: Prof. dr. W. van ’t Spijker, ‘Vijf punten van het calvinisme’. Reformatorisch Dagblad, 24 maart 2009.
9
uit genade opbloeit. Dat wil zeggen: een leven uit dankbaarheid. Want dit rechtvaardigend geloof werkt een vroom en heilig leven uit. Dit geloof beweegt de mens zich te oefenen in de werken die God in Zijn Woord geboden heeft (artikel 24 NGB). Vraag en antwoord 2 van de Heidelbergse Catechismus luidt: Vraag 2: “Wat moet u weten om door deze troost gelukkig te leven en te sterven?” Antwoord: “Ten eerste hoe groot mijn zonden en ellende zijn. Ten tweede hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word. Ten derde hoe ik God voor zo’n verlossing dankbaar moet zijn.”
Om nog wat duidelijker aan te geven waar het ons om moet gaan geven we hier een citaat door uit een preek van ds. H.F. Kohlbrugge over Romeinen 7:14: “Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde”.4 ‘Ik ben vleselijk!’ Dat is juist de oorzaak, waarom ik niet bij de wet in huis kan blijven, waarom ik bij de wet niet kan leven. Want de wet is geestelijk, maar ik ben vleselijk. Wanneer ik half vleselijk en half geestelijk was, dan zouden wij toch niet in vrede met elkaar kunnen leven. Ik zou immers het werk der wet niet verder dan tot de helft brengen. Hiermee zou ik niet geholpen zijn. Het zou vergeefse arbeid zijn en ik zou er toch geen dank voor ontvangen. De wet velt een geestelijk oordeel en vraagt in alle opzichten naar volmaaktheid. Want de wet is geheel geestelijk. De wet wil bemind worden door een geheel geestelijk hart. De wet wil gehoorzaamd worden met lust en met de daad. Zij wil dat we onze goede werken doen uit vrije wil en met een toegenegen hart. De wet is immers geestelijk en doet op een geestelijke wijze uitspraak over onze daden. Maar ik ben geheel vleselijk, met mijn gehele mens, met lichaam en ziel, met verstand en wil, met al mijn zinnen en mijn leden. Zo leef ik inwendig en uitwendig. Zo ben ik geboren, uit zondig zaad voortgebracht en in zonden ontvangen. Daarom is het gedichtsel van mijn hart boos van mijn jeugd aan, en het houdt niet op. Daarom ben ik een onreine uit onreinen, en is er op de bodem van mijn hart enkel zonde. Alles is zonde wat in en aan mij zich roert en beweegt. Al mijn krachten, begeerten, lusten en neigingen zijn zonde. Mijn hele bestaan is zonde. Alle indrukken, die ik van buitenaf in mij ontvang, worden tot zonde, of de zonde kleeft er zich aan vast. Zo zijn ook al mijn vermeende gerechtigheden een met bloed bezoedeld, wegwerpelijk kleed. Er woont in mij niets goeds. Alle werken van het vlees doorkruisen zich in mij. Wat ik ook doe of wat ik ook laat, ik zondig en ben vleselijk. Ook al wil ik het niet, ik zondig toch. En hoe ik het ook haat, ik zondig toch. Zó leeft en woont en beweegt en werkt in mij de zonde en kleeft het boze mij overal aan. ‘Ik ben vleselijk.’ Laten wij deze woorden meenemen en in onze harten bewaren. Christus heeft de schuldbrief van de Zijnen op Zich genomen. Toen het uur van betaling 4. Uit: Twaalf twaalftallen leerredenen deel 1 en 2, onder redactie van ds. H.A.J. Lutge en dr. J.C.S. Locher. Vertaling : Stichting de Tabernakel.
10
kwam, heeft Hij volledig betaald. Wat wij ook aan zonde zien, verborgen en openbaar, het was in deze schuldbrief opgenomen. ‘Dat Christus gestorven is, dat is Hij eenmaal der zonde gestorven; maar dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode; alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij der zonde gestorven zijt, en Gode levend zijt in Christus Jezus, onze Heere.’ En hebt u werkelijk vergeving van uw zonden in het bloed van Christus? Zeg dan vrijmoedig: ‘Ik ben heilig!’, ook wanneer u niets dan onreinheid in u ziet. Zalig zijn degenen, die niet gezien en nochtans geloofd hebben. Dit is de toeleiding tot de kennis van de enige Mens die de genade heeft, Jezus Christus. Hij is gekomen in het vlees. Hij is waarachtig en eeuwig God en waarachtig mens. Hij is ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit de maagd Maria. Hij is verlaten door zijn God, vervloekt door de wet en door zijn volk. Hij is niet gekend door de heidenen. Door de eeuwige Geest heeft Hij Zichzelf vrijwillig aan God opgeofferd, terwijl Hij onstraffelijk was. Alleen door het volkomen geloof heeft Hij alles volbracht. Nu is Hij voor allen, die Hem gehoorzaam zijn (zich aan Hem onderwerpen), een oorzaak van de eeuwige zaligheid geworden. Het geheim van het geloof is nu, om te leren verstaan: dat onze oude mens met Hem gekruisigd is. Nu is het lichaam der zonde te niet gedaan, opdat wij de zonde niet meer dienen. Dit is een geheim, dat men niet zal vinden in alle heiligingsstelsels en daaruit voortgevloeide zedenleer. Het is verborgen voor de wijzen en verstandigen. Velen denken dat zij het kennen, terwijl zij Christus verloochenen met hun werken (Titus 1:10-16, 1 Joh. 4:6). Het Evangelie is bedekt in degenen, die verloren gaan, en die van onder hun God weghoereren (Hosea 4:12, 2 Kor. 4:3-4).
1.3 Samenvatting van de gereformeerde leer Hieronder geven wij in het kort een aantal belangrijke punten uit de gereformeerde leer. God de Schepper De wereld dankt haar begin aan God de Schepper. In zes dagen schiep Hij de hemel en de aarde en al wat daarin is en Hij rustte op de zevende dag. De schepping van de wereld door God staat beschreven in Genesis 1 en is een thema dat in heel de Bijbel aan de orde is. God heeft niet alleen de wereld geschapen, maar Hij houdt deze wereld ook in stand en regeert over alle dingen. Alles wat Hij doet is goed, wijs en rechtvaardig. In alles is Hij volmaakt en volkomen heilig. De mens De Heere God heeft de eerste twee mensen uit klei (of aarde) geboetseerd en vervolgens hen de levensadem ingeblazen. De mens is naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen. Dat wil zeggen dat de mens geschapen is om God te dienen, te eren en te verheerlijken.
11
De zondeval In het paradijs is de mens in zonde gevallen, toen hij tegen het bevel van God in, van de boom der kennis van goed en kwaad at. Hierdoor is hij in zijn denken en doen geheel verdorven geraakt en in de macht van de duivel gevallen. In de eerste mens Adam hebben alle mensen gezondigd en de zondeschuld en zondesmet heeft zich naar al zijn nakomelingen verbreid. Elk mens staat schuldig voor God. Het geweten van de mens getuigt hiervan. Vanwege de zonde van de mens heeft God de aardbodem vervloekt. Moeite en ellende zullen hier op aarde niet ophouden. Deze aarde zal nooit een paradijs kunnen worden. Openbaring De mens is geschapen naar Gods beeld en daarom heeft ieder mens een ingeschapen besef van God en van zijn wil. Door de zondeval is dit besef verduisterd en proberen mensen dit besef zo veel mogelijk te onderdrukken. Toch blijft het bestaan van God voor ieder mens voldoende zichtbaar in de schepping en regering van de wereld. Vanwege onze zonde verzetten wij ons tegen elke gedachte aan God en kunnen wij Hem niet uit de schepping naar waarheid leren kennen. Daarom heeft Hij ons zijn Woord gegeven. Hierin leert Hij ons over Zichzelf en laat Hij ons zien wie wij zijn en wat Hij voor ons wil zijn. Het werk van Jezus Christus Toen de mens in zonde viel, was hij veroordeeld voor eeuwig verloren te gaan. God heeft echter in zijn oneindige barmhartigheid verlossing beloofd. Zijn eigen Zoon is naar deze wereld gezonden en heeft de straf, die de mens moest ondergaan, gedragen en heeft het leven, dat de mens voor God moest leven, geleefd. Zijn plaatsvervangend en verzoenend lijden wordt toegerekend aan allen die tot geloof komen. Gelovigen hebben leven in Christus. Het werk van de Heilige Geest De Heilige Geest brengt mensen tot bekering. Hij doet dit door de prediking van het Evangelie, waardoor Hij mensen tot erkenning van hun zonden brengt en hen wijst op Christus, de Verlosser. Hij werkt waar geloof in ons hart en maakt ons zo van harte bereid om voor Christus te leven. V&a 91 van de H.C. geeft als antwoord op de vraag wat ‘goede werken’ zijn het volgende antwoord: “Alleen die uit waar geloof, naar de wet van God en tot zijn eer gedaan worden, maar niet die op onze eigen mening of op geboden van mensen gegrond zijn”. De noodzaak en de realiteit van waar geloof wordt beleden in v&a 87, waar gevraagd wordt: “Kunnen zij dan behouden worden, die in hun goddeloos en ondankbaar leven voortgaan en zich niet tot God bekeren?” Antwoord: “Beslist niet, want de Schrift zegt dat een onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, oplichter, of een dergelijke zondaar, het koninkrijk van God niet beërven zal. ” 12
Het einde van de wereld Jezus Christus is na zijn opstanding opgevaren naar de hemel. Vandaar uit regeert Hij over heel de wereld. Eens zal Hij terugkomen. Onverwachts. Alle mensen zullen Hem dan zien. De doden zullen opstaan en allen zullen voor de rechterstoel van God verschijnen. De gelovigen, die hun hoop en verwachting op Christus hebben gesteld, zullen opgenomen worden in heerlijkheid, maar allen die geen gehoor hebben gegeven aan de roep tot bekering en niet hebben geloofd, zullen voor altijd verloren gaan. Het verbond Een centraal punt in de gereformeerde leer is het verbond. Gelovigen zijn met hun kinderen opgenomen in het verbond, dat God met Abraham heeft opgericht en hebben door het geloof deel aan de beloften van dat verbond. Dat betekent dat God aan de gelovigen en hun kinderen belooft hun God en Verlosser te zijn. De kinderen van gelovigen zijn in Christus geheiligd en dienen daarom als leden van het verbond gedoopt te worden. Zij zijn erfgenamen van de belofte van het verbond. Zij eigenen zich de belofte van het verbond toe door het geloof, dat gewerkt wordt door de Heilige Geest door middel van de verkondiging van het Evangelie. Zie hierover verder op pag. 30: A. De eis van het verbond 1.4 Verkondig het Evangelie! Voordat Christus naar de hemel opvoer, heeft Hij zijn discipelen opgedragen het Evangelie te verkondigen aan heel de wereld. Hierover lezen wij in Marcus 16:15-16: “En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden”. De verkondiging van het Evangelie in zijn volle omvang en rijkdom blijft ook voor ons van het grootste belang. Daarvoor zijn predikanten nodig en daarom is het noodzakelijk dat juist hiervoor gebeden en geofferd wordt. De Heere Jezus heeft eens gezegd: "De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst" (Matteüs 9:37 en 38). Laten wij daarom met volharding bidden en met ijver eraan werken dat er predikanten komen, die het Evangelie in haar volle rijkdom verkondigen; predikanten, die hun hoorders op hun ellende en zonden wijzen, hen schuldig voor God stellen en hen in die weg de genade van God in Christus Jezus voorstellen en verkondigen; predikanten die bekommerd zijn om het heil van hun hoorders en met ontferming over hen bewogen zijn. Als Gods Geest predikanten 13
bezielt, gebeuren er grote dingen. We geven hiervan een voorbeeld uit de tijd van de Doleantie van 1886. De Reformatie - 27 juni 1953 – C. Veenhof Onder de streep Ds. K. Fernhout (in memoriam) God geeft soms aan zijn kerk ambtsdragers, die, als je ze eenmaal hebt ontmoet, nimmer meer vergeet. Er straalt uit hun wezen, onbewust en argeloos, een zuiverheid en vroomheid, die je diep ontroeren. In hen is vervuld wat Paulus van de ambtsdragers zegt, n.l. dat ze een liefelijke geur van Christus moeten zijn. Als je hen leert kennen, merk je, dat het tóch mogelijk is, dat Christus gestalte krijgt in zijn dienstknechten. Eén van die ambtsdragers in Christus' kerk was ds. K. Fernhout. (…) Nog één ding van wat ds. Fernhout toen vertelde wil ik memoreren. Toen hij in Zwartsluis kwam wachtte hem een enorme taak. Van alle kanten werd hem gevraagd voorlichting te geven en te preken. Soms deed hij dat laatste tien maal in de week. Maar - aldus ds. Fernhout - het kostte geen moeite. Het was alsof de teksten op je af kwamen en voor je ogen sprongen en hun rijke inhoud je gul aanboden! Waar je anders uren en dagen mee worstelde zag ik in die dagen in enkele uren. De Heere deed zijn Woord voor je leven met een duidelijkheid en directheid als ik voor dien en na dien zelden meer heb beleefd. Is dit niet de vervulling van Gods belofte, dat Hij zijn knechten, die werkelijk alles om Hem loslaten en die zich werkelijk geheel aan Hem overgeven en die inderdaad alleen Gods eer zoeken, zijn Woord zal geven in de opening van hun mond? Ja, zo vervult God zijn beloften aan hen die in der waarheid zijn dienaren willen zijn. In ieder opzicht. Ook dat ervoer ds. Fernhout! Eénmaal, zo vertelde hij, had hij zijn vrouw zien schreien in die dagen. Dapper had ze de geweldige versobering van het leven, toen het traktement tot op één kwart was teruggebracht, gedragen. Een keer werd het haar te machtig. Op een oudejaarsavond had ze niets meer in huis. En er moest nog zoveel betaald en gekocht worden. Ds. Fernhout troostte haar door haar te wijzen op Hem, die altijd helpt - al is het op zijn tijd. Toen hij de oudejaarsavondpreek had gehouden en weer thuis was gekomen vond hij in de gang een envelop met een bankbiljet van duizend gulden! Nooit heeft hij vermoed door wie God hem deze uitkomst schonk.
Zo was het in de dagen van de grote Reformatie van de 16e eeuw. Zo was het in de dagen van de grote opwekkingen van de 18e eeuw. Zo was het in de dagen van Afscheiding en Doleantie. Predikanten trokken rond en preekten in de kracht van Gods Geest het Evangelie, tien, vijftien en zelfs twintig keer per 14
week. 's Morgens vroeg, voordat mensen aan het werk gingen, overdag en 's avonds. En de mensen kwamen; bij honderden, bij duizenden. Wat een zegen heeft dit gebracht: vele duizenden hebben zich bekeerd en werden behouden. Zo werd de kerk gebouwd. We eindigen dit deel met de bede uit Psalm 85:5-12 (een bede om Israëls herstel): Herstel ons, o God van ons heil, doe teniet uw afkeer van ons! Zult Gij voor altoos tegen ons toornen, uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? Zult Gij ons niet doen herleven. opdat uw volk zich in U verheuge? O HERE, toon ons uw goedertierenheid, en schenk ons uw heil! Ik wil horen wat God, de HERE, spreekt; want Hij zal van vrede spreken tot zijn volk en tot zijn gunstgenoten; maar laten zij niet terugkeren tot dwaasheid. Waarlijk, zijn heil is nabij hen die Hem vrezen, zodat heerlijkheid in ons land woont. Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander, gerechtigheid en vrede kussen elkaar, trouw spruit voort uit de aarde, en gerechtigheid ziet neder van de hemel.
15
2. DEFORMATIE EN REFORMATIE In de jaren negentig van de vorige eeuw deed zich een omslag voor in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). In veel gemeenten werden er veranderingen in de liturgie doorgevoerd, die vaak gepaard gingen met vervlakking in de prediking. De geboden van God kwamen ter discussie te staan. Generale synoden bevestigden en bevorderden deze omslag met tal van synodebesluiten. Hiertegen werd in de pers, in brochures, op vergaderingen en door middel van appèlschriften en revisieverzoeken, bezwaar gemaakt. De bezwaren werden meestal afgewezen. Uiteindelijk leidden deze ontwikkelingen tot de vrijmaking van 2003. Hieronder geven wij eerst een overzicht van de ontwikkelingen binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en daarna geven wij aandacht aan de vrijmaking van 2003 en de ontwikkelingen in De Gereformeerde Kerken (hersteld). 2.1 Ontwikkelingen in de GKv Als kerkelijk omkeerpunt in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) kan de synode van Ommen (1993) gezien worden. Deze synode heeft de regel ten aanzien van het vrouwenstemrecht van de synoden van Arnhem (1930) en van Groningen-Zuid (1978) opgeheven. Ze heeft uitgesproken dat aan de belijdende zusters het deelnemen aan de stemming bij de verkiezing van ambtsdragers in de gemeente van Christus niet langer onthouden behoord te worden. Hiermee werd gebroken met een eeuwenlange kerkelijke opvatting over de positie van man en vrouw in de kerk. Verder heeft deze synode besloten tot het instellen van een studiedeputaatschap 'eredienst'. Dit was het begin van - soms ingrijpende liturgische veranderingen in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Op de synode van Berkel en Rodenrijs 1996 (verder: Berkel) diende een rapport van de studiedeputaten eredienst5. De synode van Berkel heeft naar aanleiding van dit rapport besluiten genomen betreffende Liedboek-gezangen. Zij heeft ook een nieuw huwelijksformulier ter toetsing (en gebruik) vrijgegeven. Bezwaren tegen het meewerken aan de nieuwe bijbelvertaling in opdracht van het Nederlandse Bijbelgenootschap, werden afgewezen. De synoden van Leusden (1999) en van Zuidhorn (2002-2003) hebben verder gewerkt in de lijn van de synoden van Ommen en Berkel. We bespreken nu in het kort een aantal belangrijke kwesties6. 5. Rapporten deputaten – studiedeputaten eredienst. G.S. Berkel en Rodenrijs 1996. Uitgeverij De Vuurbaak Barneveld. 6. Voor nadere informatie verwijzen wij naar de brochures die het LWVKO heeft uitgegeven en naar de website www.synodezwollezuid.nl.
16
A. Gezangen In de gereformeerde kerken worden vanouds vooral psalmen gezongen en dat gebeurt op de melodieën van Genève. Het boek van de Psalmen is het Liedboek dat de Heere zelf aan zijn kerk gegeven heeft. In dit Liedboek zingt de kerk van alle eeuwen over de grootheid en trouw van haar God, over haar strijd en aanvechtingen en in dit alles over haar geloof en vertouwen op God, Die een Redder en een Verlosser is. De Geneefse melodieën zijn speciaal voor de psalmen gemaakt. Ze zijn eenvoudig en ingetogen en geschikt voor gemeentezang. Het zingen van psalmen gaat terug op de vroegchristelijke kerk. In de loop van de tijd hebben nieuwe liederen ingang gevonden, die de psalmen vaak verdrongen7. In de tijd van de Reformatie zijn de psalmen opnieuw ontdekt en opnieuw ingevoerd. De psalmzingende gemeente is sindsdien een kenmerkend onderdeel van de gereformeerde eredienst. In het leven van gereformeerden hadden de psalmen hun plaats; zij kenden hun psalmen en zongen die in hun huizen. We zouden kunnen zeggen dat de psalmen hen begeleiden van wieg tot graf. Sinds de synode van Berkel worden de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) geconfronteerd met gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Dit Liedboek bestaat vooral uit liederen, die gedicht, vertaald en aangepast zijn door mensen die niet instemmen met de gereformeerde leer. In veel liederen zijn dwalingen aan te wijzen. Om invoering van deze liederen mogelijk te maken zijn nieuwe criteria opgesteld. Nagenoeg alle bezwaren tegen veel liederen zijn door achtereenvolgende synoden afgewezen.8 De eer van God, de belijdenis van de kerk en de eenheid van de gemeente zijn met deze liederen in het geding gebracht. Deze situatie kan gezien worden als een herhaling van 1807, toen een bundel ‘Evangelische Gezangen’ werd ingevoerd, waar dezelfde bezwaren tegen in gebracht werden. Deze ‘gezangenkwestie’ speelde een belangrijke rol tijdens de ‘Afscheiding’ van 18349. B. Prediking In de kerk staat de prediking van het Evangelie van Jezus Christus centraal. Deze prediking gaat uit van het gezag van de Heilige Schrift als het Woord van God en geeft uitleg van de tekst in samenhang met het geheel van de Schriften en met de geschiedenis van het heil. In de prediking bedient de predikant de Christus naar de Schriften aan de gemeente en klinken de beloften en bedrei7. Zie hierover: Dr. H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht II, pagina 498 ev. 8. Zie voor nadere informatie: J.P.C. Vreugdenhil en H. Vreugdenhil-Busstra, Lied tegen het licht. Woord en Wereld nr 40, Bedum 1998. En: H. Vreugdenhil-Busstra, Weet wat je zingt! Bedum 2001. Uitgave in eigen beheer. 9. Afscheiding – Wederkeer. Opstellen over de Afscheiding van 1834. Pagina 117 ev.
17
gingen van het Evangelie krachtig door; we kunnen ook zeggen: de beloften en de dreiging van het verbond. Tegelijkertijd zoekt de predikant aansluiting bij het leven van de gelovigen in hun aanvechtingen, hun strijd, hun zonde en ellende en hun vertrouwen op de beloften van God (de drie punten uit v&a 2 van de H.C.). Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw wordt er geëxperimenteerd met nieuwe vormen in de prediking, zoals de narratieve prediking. De hoorder moet meer in beeld komen en de preek moet vooral laagdrempelig zijn. Nauwkeurige exegese (of bijbeluitleg) wordt al meer vervangen door mooi proza, waarbij vaak op het gevoel van de hoorder ingespeeld wordt. Predikanten trachten hun preek op te vrolijken met vertoon van allerlei voorwerpen op de kansel, met toneel en drama en met verhaaltjes over van alles en nog wat. In sommige kerken is de kansel afgedankt. C. Liturgische veranderingen In de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) is een ontwikkeling op gang gekomen die geleid heeft tot vergaande liturgische vrijheid. In veel gemeenten hebben vrouwen en kinderen een actief aandeel in zondagse erediensten, de orde van dienst is veel vrijer geworden, de begeleiding van de gemeentezang is aan grote veranderingen onderhevig. De menselijke inbreng wordt vergroot, de eerbied voor God verschuift naar de achtergrond, de prediking dreigt eenzijdig en oppervlakkig te worden. Het lijkt erop, dat daar, waar het Evangelie niet meer centraal staat en in haar volle kracht en heerlijkheid verkondigd wordt, motivatie voor de kerkdienst gezocht moet worden in de liturgie. Liturgie is geen onverschillige zaak. Het tweede gebod is hier in het geding en ook het onderwijs van artikel 32 NGB. D. De geboden van God Ongeloof en afval in het leven van de christen en van de kerk wordt zichtbaar in het loslaten van Gods geboden. Deze afval begint met het loslaten van het eerste en tweede gebod. God wordt niet meer als Heer over heel het leven erkend en het gezag van zijn Woord wordt ter discussie gesteld. In de jaren voor en na 2003 kwamen vooral het 4e en het 7e gebod ter discussie te staan. In wezen kwam hiermee heel de wet ter discussie. Wie tegen één gebod zondigt, zondigt tegen alle geboden, zo leert Jacobus ons. Waar één gebod ter discussie gesteld wordt, staan op een gegeven moment alle geboden ter discussie. Dit bleek uit de discussie die D.J. Bolt heeft gevoerd met ds. W. Wierenga over het 4e gebod. Zo was het ook ten tijde van de discussie over het 4e gebod in de 17e eeuw10.
10. Zie voor deze discussie: www.eeninwaarheid.nl. Tijdens de discussies over de zondag in de 17e eeuw, bleek op een gegeven moment ook dat niet alleen het vierde gebod, maar heel de wet ter discussie stond.
18
E. Het 4e gebod Op de synode van Leusden kwam voor het eerst de zaak van het vierde gebod aan de orde, naar aanleiding van een preek van de toenmalige ds. D. Ophoff op 2 juni 1996 te Nieuwegein over zondag 38 HC. De besluitvorming over deze kwestie leidde tot de constatering dat in het Nieuwe Testament de viering van de zondag niet met zoveel woorden aan het vierde gebod van Gods Wet is verbonden. Elke dag en heel het leven wordt door Chrístus geheiligd. Vanuit de opstanding van Christus krijgt de eerste dag van de week in de Schrift profiel. Hiermee brak de kerk met een overtuiging, die teruggaat op de apostolische kerk en die fundamenteel is geweest voor de strijd voor zondagsrust en zondagsheiliging door de eeuwen heen. Kerkenraden en kerkelijke vergaderingen hebben sinds de tijd van de Reformatie steeds sterk aangedrongen bij de overheden om te waken voor de zondagsrust. Anti-revolutionaire en gereformeerde politici hebben zich de afgelopen honderd jaar bij lagere en hogere overheden ingezet voor zondagsrust en zondagsheiliging. In hun strijd voor zondagsrust kregen zij vaak steun van socialistische partijen; zij het dat beider motieven niet dezelfde waren. De discussie over het vierde gebod gaat al snel over wat wel en niet mag op zondag en over ‘werken op zondag’. Deze discussies zijn niet onbelangrijk, maar het gaat allereerst om de plaats die de Heere en zijn dienst in ons leven en in het maatschappelijk leven heeft. F. Het 7e gebod De Bijbel leert ons dat het huwelijk een levenslange samenlevingsverband is van man en vrouw en dat echtscheiding een groot kwaad is. Aangezien wij allen zondaars zijn gaat er in en buiten het huwelijk veel verkeerd. Toch dienen man en vrouw tot het uiterste te gaan om hun huwelijk in stand te houden. Hierin is zegen van God te verwachten. Onze God haat de echtscheiding. In de Bijbel komen wij één grond tegen die echtscheiding wettigt (overspel) en één die in echtscheiding doet berusten (verlating vanwege het geloof). Synodebesluiten geven kerken nu meer ruimte, dan het Woord van God dat doet, door de mogelijkheid open te laten dat er meer gronden of oorzaken kunnen zijn. G. Het Schriftgezag Het Schriftgezag is in discussie gekomen onder andere door een bijdrage van de toenmalig drs. A.L.T. de Bruijne in het boek 'Woord op schrift'. Hierin problematiseerde hij het Schriftgezag door aandacht te vragen voor de mogelijkheid dat niet alles wat zich in de Bijbel aandient als feit, ook zo aangenomen moet worden. Hij liet de mogelijkheid open dat onderdelen van Genesis 1-11 niet als waar gebeurde geschiedenis te lezen is. Bijbelschrijvers zouden zich niet altijd bewust zijn geweest van de betrouwbaarheid van hun bronnen. Hij houdt het voor mogelijk “dat er onnauwkeurigheden in de Bijbel staan. Dit komt omdat hij sterk de nadruk legt op het feit dat bijbelse geschiedschrijving ook mensen19
werk is, en daarom dus niet volmaakt. Hij acht het verder mogelijk dat de bijbelschrijver in zijn beschrijving van de geschiedenis feit en fictie kan hebben vermengd. Zelfs zou de bijbelschrijver daarbij gebruik kunnen hebben gemaakt van mythische verhalen of motieven uit de heidense oudoosterse godsdiensten. Deze onbeschermde hypothesen maken inbreuk op de betrouwbaarheid van de Schrift.”11 Na de vrijmaking heeft prof. Schilder een serie artikelen geschreven over de ‘tussentoestand’. We geven hier een citaat door, waar de kwestie van ‘feit en fictie’ aan de orde komt. De Reformatie - 3 augustus 1945 – K. Schilder Hoofdartikel De gelijkenissen zijn geen sprookjes. Het sprookje is in de romantiek geliefd geweest; want het rekent met alle categorieën grondig af; het werpt tijds- en ruimterelaties vrijmoedig overboord; het speelt in en ook met een ‘wereld’, die er niet kan zijn. Niet alzo de gelijkenissen van Christus. Ofschoon zij geen historie verhalen, willen zij toch onderwijzen; de historische inkleding dient de openbaring van zekere gedachten. Met de werkelijkheid van het kosmische leven wordt dan ook geenszins een spel gespeeld; integendeel: daarvan wordt in het onderwerp der gelijkenis juist uitgegaan; zij vormt daarvan de onderbouw, het substraat; zij is het ‘raam’, het ‘schema’ zelf, waarin de in de gelijkenis ‘verhaalde’ dingen kunnen gebeuren. Wie hierop acht geeft, moet toch wel tot de conclusie komen, dat de Heiland, tenzij Hij zich zou accommoderen aan het plompe bijgeloof, in de parabel van Lucas 16, slot, ervan uitgaat, dat er een tussentoestand IS. Die is het kader, waarin het verhaal gebeurt en alleen gebeuren kan. Het verhaalde wordt in dat schema geprojecteerd. Immers, de beide mannen-in-kwestie, de gelovige bedelaar en de ongelovige rijkaard, zijn gestorven. De één is in de glorie, de ander in de pijniging. En beiden bevinden zich nog vóór de wederkomst van Christus, vóór de jongste dag. De rijke man immers heeft nog broeders op aarde; zijn familie leidt nog haar gewone leven; er is nog mogelijkheid van bekering. De dag der dagen is nog niet geweest. En toch is er bij beiden bewustheid van de staat, die enerzijds de rijkaard, anderzijds de bedelaar is toegewezen. Er blijft natuurlijk binnen dit kader zeer veel, dat duidelijk het kenmerk draagt van ‘inkleding’ te zijn, en niet meer; zo het ‘gesprek’ tussen Abraham en zijn ongehoorzame kind; de druppel water op de tong; en wat dies meer zij. Maar het kader zelf, dat maakt die inkleding mogelijk. En kader is: een bewuste toestand, die valt tussen het individuele sterven en de dag der dagen. Nu kan men tegenwerpen: de Heiland laat zich hier niet over uit. Want: Hij heeft zich maar aangepast bij de joodse begrippen van die tijd. Maar daartegenover stellen wij, dat gereformeerde Schrift- en Christusaanvaarding anders spreekt. Zij erkent wèl een accommodatie, een aanpassing van Christus en van de Schrift aan wat de mensen uit vroeger dagen leerden, 11. Site www.synodezwollezuid.nl
20
dachten, zich voorstelden, maar erkent niet een óvernemen van wat daarin scheefgetrokken was, en slechts als bijgeloof te brandmerken viel. Wie overneming van inhouden van bijgeloof of ongeloof door Christus zou leren, of zou menen, dat de bijbelschrijvers zelf zich daaraan ‘wagen’ (of zelfs geheel ‘argeloos’ het doen), die zou in strijd komen met wat de Schrift zelf ons leert aangaande de betrouwbaarheid van Christus als Hoogste Profeet en Leraar, zonder enige zonde of dwaling; en die zou ook aan de inspiratie der Schrift te kort doen".
Dit citaat geeft goed weer waar het om gaat in de discussie over het Schriftgezag. H. Gasten aan het Avondmaal De generale synode van Amersfoort 2005 nam een besluit om het Heilig Avondmaal open te stellen voor leden van kerken waarmee geen zusterkerkrelatie bestaat. Daarentegen zegt artikel 60 van de Kerkorde dat “alleen zij die belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer hebben gedaan en godvrezend leven” toegelaten kunnen worden. Dat geldt ook voor hen die “een goede attestatie” van een zusterkerk kunnen overleggen. Met dit besluit wordt de weg geopend naar een ‘open avondmaalstafel’. Het praktiseren van een open avondmaalstafel kan gezien worden als het afscheid nemen van de kerkelijke tucht. I. Oerknal van prof. Douma In 2004 publiceerde prof. dr. J. Douma het boek ‘Genesis’ als eerste deel uit de serie ‘Gaan in het spoor van het Oude Testament’. In dit boek pleit hij voor een hernieuwd doordenken van de relatie tussen wetenschap en Bijbel. Daarbij gaf hij onder meer aan dat hij ruimte wilde laten voor de mogelijkheid dat het heelal ontstaan is uit een oerknal. Ook een samengaan van schepping en evolutie sloot hij niet per definitie uit. In het ND van 11 augustus 2007 en 22 augustus 2007 herhaalde hij dit standpunt nog eens. Kort gezegd verdedigt dr. Douma in genoemde publicaties de volgende standpunten: a. De wereld en het heelal zijn door God geschapen, maar dit kan wel gebeurd zijn d.m.v. een oerknal die miljoenen jaren geleden heeft plaatsgevonden. Wie de schepping ontkent is een atheïst. Maar wie de oerknaltheorie met een beroep op de Schrift afwijst (en daarvoor geen ruimte wil laten) is een fundamentalist. b. Wie de scheppingsdagen opvat als perioden van miljarden jaren loopt volgens dr. Douma exegetisch vast, maar hij acht dit spreken wel legitiem omdat daarin sprake zou zijn van een christelijke verwerking van wetenschappelijke kennis van de kosmos. c. Dr. Douma acht het mogelijk dat ook aan de schepping van de mens een evolutionair proces is voorafgegaan. Hij spreekt in dit verband over ‘preformaties’ die aan de schepping van de mens vooraf gingen. Volgens zijn verdediging van een boek van drs. ing. P. Hessels (Toekomstmuziek! , 2005) 21
acht dr. Douma het daarbij verdedigbaar die gedachten o.m. te gronden op de constatering dat de bouwstenen van de mens grotendeels overeenkomen met die van de bonobo (mensaap). d. Dr. Douma ziet Genesis 1 vooral als een geloofsgetuigenis in de vorm van een kadervertelling (‘kaderhypothese’), en niet als een feitelijke weergave van een schepping in zes dagen. De scheppingsdagen moeten volgens dr. Douma niet letterlijk worden genomen. Het bewijs daarvoor ziet hij o.a. in het feit dat er al voor de schepping van zon, maan en sterren sprake was van licht12. De generale synode van Amersfoort-Centrum heeft de bezwaren tegen deze opvattingen afgewezen. J. Kampen-Noord Sinds 3 oktober 2004 vergadert de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord in de toenmalige aula van de Ichthus scholengemeenschap. Er deed zich toen een scheuring voor naar aanleiding van een eenzijdige ontzetting uit het ambt van alle ambtsdragers en het op non-actief stellen van de predikant door de Buitengewone Classis Kampen. Bezwaren tegen deze gang van zaken zijn door de Particuliere Synode van Overijssel en door de generale synoden van Amersfoort-Centrum en Zwolle-Zuid afgewezen. De achtergrond van de moeiten in Kampen-Noord hangt nauw samen met de hierboven geschetste ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). De ‘vernieuwingsgezinden’ binnen de kerkenraad van Kampen-Noord richtten hun pijlen (in samenwerking met een aantal docenten van de Theologische Universiteit en later met steun van kerkelijke vergaderingen) vooral op de predikant. Hun belangrijkste aanklacht was, dat deze man klassiek gereformeerd wilde zijn. K. Beoordeling Wanneer er zoveel fundamentele zaken in discussie komen, is er wat aan de hand. Een christen wordt geroepen om zijn leven te laten leiden door de Bijbel, het Woord van God. De kerk richt zich in alles naar dat Woord, waarbij - ook in de eredienst - niet tekort gedaan wordt aan de grootheid, heiligheid en soevereiniteit van God. Wanneer de betrouwbaarheid van de Bijbel ter discussie komt, komen de geboden van God ook ter discussie te staan en daarmee heel het christelijke leven. En niet alleen dat. Ook het Evangelie van Gods genade voor zondaars wordt van haar waarheid en kracht beroofd. Waar gekort wordt op de geboden van God, wordt gekort op het verlossingswerk van Christus. Eén van de ‘functies’ van de Wet is, dat deze laat zien hoe zondig en ellendig wij zijn. De Wet heeft een ontdekkende en tevens een naar Christus uitdrijvende functie. Zie hiervoor zondag 2 H.C.: Vraag 3: “Waaruit kent u uw ellende?” Antwoord: 12. Zie: www.synodezwollezuid.nl
22
“Uit de wet van God.” Zie ook v&a 115 van de H.C.. We zien een kerk-brede beweging, waarin vooral theologen, predikanten en kerkelijke vergaderingen voorop gingen. Een beweging, die vele geestelijke slachtoffers veroorzaakt en kerkreformatie noodzakelijk heeft gemaakt. 2.2 De Vrijmaking van 2003 Tegen bovenstaande ontwikkelingen is jarenlang bezwaar gemaakt. Dit gebeurde op allerlei wijze: in het blad ‘Reformanda’, op vergaderingen van de Landelijke Werkgroep Voor Kerkelijke Ontwikkelingen (LWVKO) en in brochures. Op 12 februari 2003 verscheen er in het Nederlands Dagblad een publieke ‘Oproep tot Reformatie’, die algemeen werd afgewezen. Op 4 september 2003 kwam er in Berkel en Rodenrijs de eerste afgescheiden gemeente samen en op zaterdag 20 september 2003 werd er een ‘vrijmakingsvergadering’ te Zwolle gehouden, waar een acte van ‘Vrijmaking of Wederkeer’ werd voorgelezen. In oktober 2004 verscheen er een ‘manifest’ van een aantal predikanten op de website ‘gereformeerdblijven.nl’. Als gevolg van de afval binnen de GKv ontstonden er gemeenten in Berkel en Rodenrijs/ Bergschenhoek, Zwijndrecht, Veenendaal, Zwolle, Ermelo, Olterterp, Assen, Groningen, Bergentheim / Bruchterveld, Mariënberg en Emmen. Het ontstaan en samenleven van deze gemeenten ging niet zonder moeite gepaard. Er was al gauw verdeeldheid als gevolg van verschil van opvatting over het ambt, de kerk en het gezag van kerkelijke vergaderingen. Dit leidde tot scheuringen in Veenendaal, Zwijndrecht, Bergentheim/Bruchterveld en Zwolle. Dit is een trieste ontwikkeling. Het is gemakkelijk om te zeggen dat de duivel er alles aan doet om de zaak van de reformatie te verstoren. Dat zal zo zijn, maar tegelijkertijd geloven wij dat onze God boven de macht van de duivel staat en al deze ontwikkelingen over ons brengt. Ons past daarom geen houding waarbij alleen naar de duivel of naar een ander gewezen wordt (die zondigt en zich bekeren moet), maar vooral een houding van zelfonderzoek. Waarom brengt onze God dit over ons? Zijn er misschien dingen die wij verkeerd gedaan hebben? Was de reformatie van 2003 wel voldoende reformatie? 2.2.1 De inzet De eerste vraag die wij onszelf moeten gaan stellen, is de vraag naar de aard of de inzet van de kerkreformatie van 2003. Opvallend is dat het vooral ging over kwesties, zoals: gezangen, prediking, liturgie en eredienst, het vierde gebod en het zevende gebod. Daar zijn nog meer kwesties bijgekomen: schriftkritische opvattingen over de eerste elf hoofdstukken van Genesis, het huwelijk als levenslange samenlevingsvorm van man en vrouw, de kwestie Kampen-Noord, 23
de nieuwe bijbelvertaling, gasten aan het Avondmaal, enz. Gaat het om al deze kwesties? Gaat het om Gods geboden, die wij moeten gehoorzamen? Of ligt het dieper? In de brochure 'Laten wij ons bekeren'13, vinden wij wellicht enige aanknopingspunten voor de vraag of de inzet van de kerkreformatie eenzijdig geweest is. Is het voldoende als we zeggen dat “bekering een terugkeer is naar de gehoorzaamheid aan heel Gods Woord” (p. 4)? Is het voldoende als gezegd wordt: “Allen worden we nu voor indringende vragen gesteld: hoe willen we de Heere dienen, hoe serieus willen we zijn geboden nemen, hoe sterk willen we beseffen dat wij, zondaars, zonder het hoog houden van de geboden van de Heere verloren zijn” (p. 5)? We lezen ook: “onze praktijk wordt norm in plaats van Gods Wet. Dat is de diepste achtergrond van het verval in de kerken. Maar: tot de wet en de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad (Jes 8:12)” (p. 6). In het appèl lezen wij: “Daarom moeten wij ons allen verantwoordelijk weten voor de oproep om tot een radicale terugkeer te komen naar eerbiedige gehoorzaamheid aan Gods Woord” (p. 89). Op de pagina's 85 en 86 wordt een citaat van K. Schilder aangehaald: "Het afgaan van de geboden Gods, dat klein begint, haast onmerkbaar, maar dat straks eenmaal volgehouden in z'n consequenties, de kerk meesleurt in de afgrond eer ze het weet, dat is altijd bij elke neerwaartse gang der kerk de enige oorzaak. En het zien van dat gebrek en het volhardend strijden daartegen is het enige en eerste middel om daarvan bevrijd te worden, met een gezelschap dat zich weer formeren gaat rondom de eenvoudige daad van de simpele voor God verantwoorde en voor mensen (…) grijpbare gehoorzaamheid”. De Bazuin - 6 februari 2008 – S. de Marie Geloofsoptimisme oorzaak van deformatie GKv? Remedie tegen deformatie Wat is dan wel de oorzaak voor de geconstateerde ontwikkelingen binnen de GKv? Niet, dat men de leden van de kerk zag als kinderen van het verbond. Niet, dat men de avondmaalsviering nodig achtte voor een ieder die belijdenis van zijn of haar geloof had afgelegd en die werd opgeroepen zichzelf te beproeven aan Gods Woord. Want dat was tot haar behoud! Maar de oorzaak is dat men de eis van het verbond niet meer onverkort ging prediken. Dat men de bepalingen van het verbond, de geboden ging loslaten (zoals [het] 4e en 7e gebod). Dat men al meer de prediking van de verbondsdreiging en verbondswraak ging nalaten. (…) Daarom is de enige remedie: reformatie, terugkeer naar Gods Verbonds Woord. Terugkeer naar de gehoorzaamheid en onderwerping aan het Woord van de God van het verbond. Die boodschap is
13. Laten wij ons bekeren – de gereformeerde kerken na “Zuidhorn” – een oproep tot reformatie. Uitgave van de Landelijke Werkgroep Voorlichting Kerkelijke Ontwikkelingen, brochure nr. 2. 2003.
24
nodig en die moet blijven klinken richting afvallige verbondskinderen en een afvallige kerkgenootschap. Als de enige remedie.
Het is waar dat het Woord van God en zijn Wet de norm voor leer en leven zijn en dat reformatie een terugkeer is tot deze gehoorzaamheid. De vraag is nu of hiermee alles is gezegd. Is het voldoende te zeggen dat deformatie ongehoorzaamheid is en reformatie een zaak van opnieuw leren gehoorzamen? In de brief aan de Hebreeën lezen wij dat de Israëlieten het land Kanaän niet in konden gaan vanwege hun ongeloof. Niet: vanwege hun ongehoorzaamheid, hoewel dat wel aan de orde was. We zien hier dat de bron, de oorzaak van ongehoorzaamheid, ongeloof is. Wie niet meer in God en in zijn Woord gelooft, wie de Heere niet meer serieus neemt, verlaat de geboden van God. Wanneer de vraag naar de reformatie van de kerk en naar de bekering van het kerklid aan de orde komt, zal eerst de vraag naar het geloof aan de orde gesteld moeten worden. Geloven wij in God? Geloven wij dat de Bijbel zijn goddelijk Woord is? Daarbij dient ook de vraag gesteld te worden wat het Evangelie ons te zeggen heeft. Geloven wij dat wij arme zondaars zijn, die alleen door God verlost kunnen worden? Hier is de vraag uit v&a 2 van de Heidelbergse Catechismus aan de orde. Reformatie en bekering betekenen dat wij ons opnieuw aan God onderwerpen. Het betekent dat wij opnieuw leren inzien en beseffen hoe groot onze zonde en ellende is en hoe wij daarvan verlost kunnen worden. Het is opnieuw leren zien hoe wij Gode voor onze verlossing dankbaar moeten zijn. Laten we het niet vergeten: goede werken zijn naar de wet van God en tot Gods eer, maar kunnen alleen uit waar geloof gedaan worden (H.C. v&a 91). Dat ongeloof de oorzaak van allerlei ontwikkelingen binnen de GKv is, is niet altijd even duidelijk geweest. Toch zijn er nu wel meer aanwijzingen dat dit het geval was. 1) Dat er iets aan de hand was met het geloof van predikanten, ambtsdragers en kerkleden blijkt al wel uit de veranderingen die waargenomen konden worden in prediking en liturgie. Predikanten leken het besef te verliezen dat het Evangelie een kracht Gods is. Zij namen de toevlucht tot praatjes en plaatjes. De liturgie en het gemeentelid gingen een nadrukkelijke rol spelen in de eredienst. God verdween in al zijn majesteit en heiligheid uit beeld; evenals de zondaar, die genadebrood zoekt. De mens kwam centraal te staan en werd in de eredienst welkom geheten. 2) We wijzen op het boekje van ds. J. Klapwijk met de titel: 'Gelukkig Gereformeerd!'. In dit boekje beschrijft hij de kern van de gereformeerde leer aan de hand van de vijf sola's: Sola Gratia, Sola Fide, Sola Scriptura, Solus Christus en Soli Deo Gloria. Hij besteedt aandacht aan de manier waarop 'evangelischen' de Bijbel lezen en hoe gereformeerden dat doen. Hij
25
bespreekt de eenheid van het Oude en Nieuwe verbond en het goed recht van de kinderdoop. In het voorwoord lezen wij het volgende (hij is 15 jaar zendeling geweest op Curaçao): "Ik wist niet zo goed waar ik in Nederland over moest preken, dus leek het me een goed idee om maar te beginnen met een aantal preken over de basis van het geloof. Tot mijn verbazing maakten deze preken veel los. Er werd door sommigen op gereageerd alsof ze deze boodschap voor het eerst hoorden. En dat terwijl de kern van de preken steeds was: we zijn gerechtvaardigd uit pure genade, alleen door het werk van Christus. Dat is een boodschap die zo uit de Heidelbergse Catechismus komt wandelen. Heel voorzichtig begon ik mij af te vragen: weten we als gereformeerden nog wel wat de rijkdom van onze eigen boodschap is?" We weten niet hoe ds. Klapwijk over allerlei 'kwesties' denkt die ons de laatste jaren hebben bezig gehouden. Afgezien hiervan, is het onze overtuiging dat wij allen terug moeten naar deze 'basis' en dat wij ons (opnieuw) met deze 'basis' moeten confronteren, wil er werkelijk sprake zijn van reformatie of wederkeer. 3) Behalve dit 'getuigenis' kunnen we ook denken aan de uitspraken van dr. G. Harinck over het verzoenend werk van Christus. We citeren hier uit een artikel van D.J. Bolt waarin hij de reactie bespreekt van G. Harinck op de reacties op een vraaggesprek van hem in het Nederlands Dagblad 14. Harinck en de verzoening Het heeft Harinck "hogelijk verbaasd dat bij het lezen van het interview bleek gedacht te zijn aan ontkenning van de kerkelijke geijkte verzoeningsleer à la Wiersinga". Wij willen wel eerlijk toegeven dat wij ook zo dom zijn in die richting te hebben gedacht, zij het niet aan Wiersinga zelf. Want die vervreemdende krantenkop van het interviewartikel, God, niet zozeer Jezus, en opmerkingen als - ik heb niet zo de drang om uit te leggen: Jezus redt; - over Luthers ontdekking: “Christus heeft het voor mij gedaan”: ik kan niet zeggen dat het bij mij echt een snaar raakt; - ik denk niet: Hij [Christus] heeft daar gehangen, anders had ik er moeten hangen; - Voor mij verdicht het christelijk geloof zich niet naar het kruis, doen inderdaad alle lichten op rood springen. Leg dat eerst maar eens goed uit voordat je verder met elkaar kunt gaan. We zijn dankbaar dat Harinck afstand lijkt te nemen van Wiersinga's ontkenning van het verzoenend karakter van Christus' lijden en sterven. Maar ik schrijf 14. Zie: www.eeninwaarheid.nl
26
bewust lijkt. Want ondanks lezing en herlezing van zijn 'verheldering' lees ik nergens iets over verzoening. Wel dat "het lijden en sterven van Jezus Christus centrale betekenis heeft". Maar welke betekenis heeft dat dan voor Harinck? Christus verzoening van al onze zonden, dát is toch van centrale en fundamentele betekenis voor heel ons leven? Zonder dat rest toch slechts eeuwige duisternis? Hoe kun je dan "drang" missen om dat te belijden? Hoe kan dat "geen snaar bij je raken"? En verder leert onze gereformeerde "dogmatische rimram" toch ook heel duidelijk dat Christus plaatsvervangend aan die vervloekte paal hing? En belijden we niet dat onze Heiland "heel de tijd van zijn leven op aarde, maar vooral aan het einde daarvan, de toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht aan lichaam en ziel heeft gedragen"? Daar zal toch nadere "verheldering" over moeten komen. Ik heb me erover verbaasd en vind het treurig dat Harinck niet ruiterlijk de gewraakte passages terugnam. Iedereen zegt wel eens iets wat je bij nader inzien niet kunt verantwoorden. Of zó dubieus blijkt te zijn of zó kan worden opgevat dat het aanleiding geeft tot heel veel misverstanden. We mogen helderheid van elkaar verwachten, zeker als het gaat om de kern van het evangelie, onze verzoening door Jezus Christus. Juist op het punt van het verzoenend karakter van Christus' lijden blijken steeds weer kerkgemeenschappen te verdwalen in valse leer zoals de recente kerkgeschiedenis zo tragisch aanwijst. Harinck weet dat als geen ander. Want waar we het altijd weer het moeilijkst mee hebben is immers: van pure genade leven. We hebben niet begrepen, volgens Harinck, dat hij "geen dogmatiek dicteerde aan Peter Bergwerff, maar alleen op een enkel punt openhartig mijn persoonlijke beleving toonde." Nee, br. Harinck, dát hadden wij wél begrepen. Maar daarom waren uw uitlatingen des te schokkender. Van een dogmatiekhoofdstuk kun je nog eens afscheid nemen. Hier gaat het echter om wat wij geloven en belijden. Zoals wij dat vóór in de kerk onder ede, want voor Gods aangezicht, hebben bezworen. Het raakt de zenuw van ons geloof. Misschien helpt deze ontboezeming mede om te laten inzien waarom er kortsluiting is opgetreden in de schakelkast van ons gereformeerde leven.
In dit verband wijzen we nogmaals op de invoering van de vele ‘nieuwe’ gezangen in de GKv. Dit verschijnsel is niet alleen iets van Nederland. In 1933 kreeg ‘The Presbyterian Church’ in Amerika een nieuw gezangenboek. Vierhonderd oude gezangen werden afgedankt, in veel nieuwe gezangen was de leer uit beeld verdwenen en in plaats daarvan kwamen ‘broederschap’, ‘oecumene’, ‘dienstbaarheid’ en ‘mystiek’. In dit verband werd opgemerkt: “Als je de trends van de religie wilt leren kennen, luister dan naar de manier waarop de religie zingt”. De invoering van de nieuwe gezangen werd gezien als een
27
overwinning op het ‘fundamentalisme’ in de Presbyteriaanse Kerk15. We kunnen de invoering van de vele ‘nieuwe’ gezangen in de GKv aanmerken als ‘een teken aan de wand’. Interessant is de manier waarop de GKv via hun website het geloof dat zij belijden, omschrijven. Het centrale punt van het Evangelie, namelijk de verzoening van de zonden door de dood van Christus en de rechtvaardiging, alleen uit genade en alleen door het geloof in Christus, wordt niet genoemd. De zonde en de zondaar komen niet in beeld. Gereformeerd vrijgemaakt De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt worden gevormd door 277 kerkelijke gemeenten in een bepaalde plaats of regio, verspreid over Nederland. Verbondenheid Zij weten zich met elkaar verbonden door het geloof in God. Hij geeft zich aan ons in Jezus Christus en bezielt ons door zijn heilige Geest. Omdat we samen bij God en Jezus Christus horen, willen we ook bij elkaar horen. Die verbondenheid in geloof hebben we uitgesproken in onze belijdenissen. Verder hebben we deze verbondenheid vorm gegeven in kerkordelijke afspraken. Zij functioneert in tal van onderlinge contacten en gezamenlijke activiteiten. Omgang Geloven is meer dan de overtuiging dat God zich bekend maakt in de bijbel. Essentieel voor het geloof is de liefde voor God en het vertrouwen, dat Hij als onze Vader in de hemel zijn weg gaat met zijn kinderen op aarde. Als leden van de kerkgemeenschap een gezamenlijke relatie met God en zo ook met elkaar. In de gemeenten helpen en stimuleren we elkaar in een levende verhouding met God. Daarbij is iedereen welkom. Eerbied We luisteren eerbiedig en zorgvuldig naar wat God in de bijbel te zeggen heeft. Dat blijkt steeds een goede boodschap te zijn, die mensen goed doet en die enthousiast maakt om er naar te leven. Kerk en maatschappij De GKv is een levende gemeenschap. Dat blijkt onder meer uit het werk dat de deputaatschappen doen. Daarnaast zijn veel leden van de kerken actief in politieke en maatschappelijke organisaties op allerlei gebieden.
Op grond van het bovenstaande menen we te mogen concluderen dat het uit beeld raken van het geloof in Christus als Redder van zondaren als grond voor de afval binnen de GKv gezien kan worden. We menen ook te mogen 15. J. Gresham Machen, Selected Shorter Writings. Uitgegeven door D.G. Hart. Pg. 274ev. De ontwikkelingen in de ‘Presbyterian Church in the U.S.A.’ in de jaren twintig en dertig van de 20e eeuw hebben uiteindelijk geleid tot het ontstaan van ‘Westminster Theological Seminary’ in 1929 (afscheid van Princeton Seminary) en tot ‘The Orthodox Presbyterian Church’ in 1936.
28
concluderen dat dit niet voldoende is ingezien of verwoord in de dagen van de reformatie van 2003 en daarna. Reformatie en bekering zijn niet alleen maar een kwestie van 'gehoorzaam zijn'. Eerst komt de zaak van het geloof: geloven wij in God en nemen wij zijn Woord serieus? Zien wij onszelf als arme zondaars, die alleen van genade moeten leven? Wordt daarom ook juist niet de wet zo scherp gepreekt, dat ons dat uitdrijft tot Christus? Om het met Calvijn te zeggen in een preek over 1 Timotheüs1: 1-2: Willen wij dat God ons zal liefhebben? Dan moeten wij hiermee beginnen, dat wij gaan voelen wat een ellendige schepselen wij zijn en dat wij uitgeworpen en verdoemd zijn. Wie er ook mag zijn die op heil en redding hoopt, en niet eerst eigen ellendigheid heeft gesmaakt en gevoeld, is als een man die uitspringt boven de wolken. Laten we dan de weg leren om te komen tot deze genade van God, die geen andere is dan deze, namelijk dat wij verbijsterd zijn over onze ellendigheid en slechtheid en beschaamd en neergeslagen zijn in ons gemoed. Want er is niets in ons, behalve slechtheid en goddeloosheid. Laten wij dan vluchten tot die oneindige genade en ontferming, waarmee God bewogen wordt ons lief te hebben, hoewel wij zelf zo onwaardig zijn.
Langs deze weg kunnen we komen tot een dankbaar leven in Christus door de krachtige werking van de Heilige Geest. 2.2.2 Andere zaken In de vorige paragraaf hebben wij de vraag gesteld of de inzet van de reformatie van 2003 wel ‘goed’ was. We bedoelden hiermee: was het niet eenzijdig? Ging het niet teveel om ‘kwesties’ en hebben we wel voldoende aandacht gehad voor de diepere oorzaak van de afval binnen de GKv, namelijk ‘ongeloof’ en voor de noodzaak die er bij onszelf is tot bekering? In deze paragraaf gaan we nader in op de oorzaken van allerlei moeiten binnen de DGK. De volgende onderwerpen zullen besproken worden: Wat is de eis van het verbond? Is dat geloof of is dat gehoorzaamheid? Hoewel beide zaken nauw met elkaar samenhangen, dienen zij naar onze mening wel onderscheiden te worden. Waar geen geloof is, kan ook geen sprake zijn van gehoorzaamheid. Vervolgens bespreken we de opvattingen over kerk, ambt, kerkelijke vergaderingen en kerklid. Heeft de kerk ‘maar’ één adres? Wat is het karakter van het ambt in de kerk? Moeten wij ons onderwerpen aan het gezag van de kerkenraad? Moeten wij de kerkenraad gehoorzamen? Hoe zit het met kerkelijke vergaderingen? Zijn dat ‘ambtelijke’ vergaderingen? Moeten wij ook die gehoorzamen, zoals wij Christus moeten gehoorzamen? En wat is de positie van gemeenteleden – de gelovigen – in een kerk met ambtsdragers? Zoals we zullen zien, leidt verschil van mening over deze zaken tot grote problemen in de DGK.
29
Bij de bespreking van deze onderwerpen maken wij gebruik van allerlei citaten om de lezer in staat te stellen het ene standpunt met het andere te vergelijken. We citeren voornamelijk uit ‘De Bazuin’ en uit ‘De Reformatie’. De citaten uit ‘De Reformatie’ zijn vooral genomen uit de jaren veertig en vijftig, toen dezelfde zaken in discussie waren als nu. We citeren onder andere K. Schilder, H.J. Schilder, P. Deddens en C. Veenhof. Dezen hebben allen in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw een duidelijk geluid laten horen, waar wij onze winst mee kunnen doen. Het is ons bekend dat prof. C. Veenhof later ‘buiten het verband’ is komen te staan. Dit neemt niet weg dat ook hij in de jaren veertig en vijftig veel goeds heeft geschreven. Het is onze wens dat, mee door deze bespreking, er meer duidelijkheid komt over de vraag wat er verkeerd gaat binnen de DGK en dat er studie en bezinning – en wellicht gesprek - zal komen over deze zaken. Belangrijke passages zijn onderstreept. Voor de leesbaarheid is de spelling aangepast. A. De eis van het verbond Een vraag die in nauw verband staat met de vorige paragraaf, is de vraag naar de eis van het verbond. Sinds de dagen van de vrijmaking van 2003 horen we in preken en lezen we in artikelen weer veel over het verbond. Wat is de eis van het verbond? Wanneer we uitgaan van één verbond vanaf Adam, dan is en blijft er de eis van gehoorzaamheid: doe dit en u zult leven. Het is waar dat er gehoorzaamheid gevraagd wordt. In het Paradijs kwam dat heel concreet aan de orde in het proefgebod. Adam en Eva mochten niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Toen zij toch toegaven aan de verleidingen van de duivel, bleek dat het niet alleen een zaak van gehoorzamen was, maar vooral een zaak van geloof. Geloofden zij wat God had gezegd of niet? En hebben zij daarna gehandeld? We zien dus dat aan alle gehoorzaamheid geloof vooraf moet gaan. Geloven is dan de eerste eis van het verbond. Geloven dat God bestaat en dat wat Hij zegt waar en betrouwbaar is. Door dat geloof zou Adam gehoorzaam gebleven zijn en zou hij in de staat waarin hij was, zijn gebleven. Na de zondeval werd het verbond een genadeverbond. De eis is en blijft: geloof. Dat geloof wordt geëist, maar ook geschonken aan zondige mensen die niet meer van zichzelf kunnen geloven en gehoorzamen. Toch voldoen zij aan de eis van de gehoorzaamheid, namelijk door geloof in Christus. Híj is onze rechtvaardiging en onze heiliging. Wij worden met Christus bekleed. Zo worden zondige verbondsovertreders toch gered. In het verbond dat de Heere met Abraham heeft opgericht, en waarvan alle gelovigen met hun kinderen erfgenamen zijn, komt dit sterk naar voren. Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend.
30
Ook als wij geloven en ons leven willen laten leiden door Gods Geboden, blijven wij wel zondaars. Dit is bepalend voor onze ontmoetingen en de gesprekken die wij met elkaar hebben. We zijn allemaal zondaars die alleen door Christus gered kunnen worden. Met andere woorden: ons vertrekpunt is altijd onze zonde en ellende (het eerste punt uit v&a 2 H.C.). Als zondaars nemen wij onze toevlucht tot Christus en bidden wij Hem om ons leven te vernieuwen door de kracht van zijn Geest. Dit klinkt wellicht vanzelfsprekend. Maar dat is het niet. Stel dat wij ons uitgangspunt nemen in het derde punt en zeggen: “wij zijn verloste kinderen van God en moeten nu uit dankbaarheid voor Hem leven”. Deze uitspraak is waar. Toch ligt hier een gevaar. Wanneer wij dit als uitgangspunt nemen, lopen wij het gevaar voorbij te gaan aan het feit dat wij nog altijd zondaars zijn en blijven. We dreigen de realiteit van de zonde in dit leven te verdoezelen. Dit zien we gebeuren als we geschokt en met afgrijzen reageren als iemand in de gemeente in zonde valt, of als we zelf geconfronteerd worden met de zonde in eigen leven. We ontkennen niet dat het hier om ernstige zaken gaat. Zonde is schuld, maar omdat wij allemaal zelf zondaars zijn en schuldig voor God staan, worden wij opgeroepen om niet onbarmhartig en hard over anderen te oordelen, maar elkaar terecht te helpen in een geest van zachtmoedigheid, ziende op onszelf. Wij allen kunnen immers in verzoeking komen (Gal. 6:1-3). Wie van genade leeft en vrede heeft met God, zal ook in vrede leven met zijn broeder en zijn zuster en tegenover zijn naaste een genadige houding aannemen. B. Over de kerk Volgens artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is de kerk “een heilige vergadering van de ware gelovigen, die al hun heil verwachten van Jezus Christus, gewassen zijn door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.” Artikel 29 zegt: “Zij die bij de kerk horen, zijn te kennen aan de kenmerken van de christen, namelijk aan het geloof en hieraan dat zij, na de enige Heiland Christus aangenomen te hebben, de zonde ontvluchten en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun naaste liefhebben, niet naar rechts of links afwijken en hun oude mens met zijn werken kruisigen. Dat wil echter niet zeggen dat er geen grote zwakheid meer in hen zou zijn, maar door de Geest strijden zij daar elke dag tegen, hun leven lang. Zij nemen voortdurend hun toevlucht tot het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Here Jezus, in wie zij vergeving van hun zonden hebben door het geloof in Hem.” Het geloof van de gemeente vertaalt zich in een kerkelijke organisatie, wat inhoud dat de gemeente ambtsdragers verkiest die leiding geven aan de gemeente door de prediking van het Evangelie, de bediening van de sacramenten en door de onderlinge en ambtelijke tucht. Ambtsdragers zijn gezanten. Zij zijn 31
gezanten van Christus, Die het enige Hoofd van de kerk is. Hij regeert zijn gemeente rechtstreeks door zijn Geest en Woord. Ambtsdragers dienen dit Woord te belijden en voor te leven aan de gemeente. Zij hebben een dienende taak. We spreken dan ook van ambtsdienst. Als wij ons afvragen of we met een ware kerk te maken hebben, dan kijken we naar de leer van de kerk en hoe die wordt beleden, gepraktiseerd en gehandhaafd. De belijdenis laat zich niet uit over het kerkverband; hoe belangrijk dat ook is. Het gaat allereerst om een vergadering van gelovigen, zoals artikel 27 NGB dat beschrijft. Heeft de kerk maar één adres? Kan er op elke plaats maar één ware kerk zijn? Dat is wel de bedoeling. Alle gelovigen in één plaats hebben de roeping samen te komen in één vergadering, waar het Evangelie verkondigd en de sacramenten bediend worden. De praktijk is - zeker in onze tijd - vaak anders. Het kan zijn dat er in de plaats waar wij wonen helemaal geen kerk meer is of dat de kerk die er is, vrijzinnig is. In ons land wordt het Evangelie nog wel verkondigd, maar door afval en verwarring in kerkverbanden is het niet altijd even duidelijk waar de 'ware kerk' in een bepaalde plaats is. Intussen aarzelen woordvoerders van de DGK niet om in alle ootmoed te melden dat de DGK de enige ware kerken zijn. Sinds 2003 heeft de kerk een ander adres gekregen, en dat is dan een gemeente, die aangesloten is bij het verband van de DGK. De Bazuin – 27 december 2007 – T.L. Bruinius Roeping Met name de tweede zin, “In deze vergadering komen immers bijeen degenen die behouden worden, en buiten haar is er geen heil”, roept vaak veel vragen op en heeft al vaak tot onenigheid en strijd geleid. Toch is dat niet nodig. We moeten dat goed zien. Als het in de Bijbel gaat over het heil in Christus, dan is dat altijd in verband met de gemeente. De Heere biedt verlossing en verzoening aan zijn verbondsvolk. Aan zijn gemeente. Niet aan allerlei losse, individuele gelovigen. Buiten de gemeente om. Ja, natuurlijk hebben gelovigen ook een persoonlijke band met de Heere. Maar niet buiten de kerk om. Niet los van de kerk. Buiten de kerk is dan ook geen heil “te zoeken of te vinden”. (…) Gaat iedereen die buiten de kerk is dan zonder meer verloren? (…) De kerk leert dat God groot is en almachtig. Hij kan door zijn Heilige Geest ook buiten de kerk geloof werken. Dat is zijn vrijmachtig welbehagen. En het is niet aan ons om daar een oordeel over te hebben. (…) Maar er zijn ook velen die oprecht willen geloven. En over hen zullen wij niet oordelen. We denken dan o.a. aan hen met wie wij nog niet zo lang geleden een waren. Velen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt strijden nog en
32
spannen zich in voor het recht van Gods Woord. We horen dat ook uit bijvoorbeeld de Hersteld Hervormde Kerk. Onze zorg en ons verdriet is dat ze niet met ons gaan. Dat ze zich nog niet laten roepen naar de kerk van Christus. Dat ze niet zien dat die kerk een ander adres heeft gekregen.
Wat hier opvalt is het ‘absoluut’ spreken over de kerk. Het ‘buiten de kerk geen zaligheid’ betekent naar onze mening niet anders dan dat daar, waar de gemeente samenkomt, het Evangelie wordt verkondigd. De middelen van Gods genade zijn met de kerk – de gemeente – verbonden. Alle gelovigen hebben zich daarom aan te sluiten bij een ware kerk; een kerk waar het Evangelie wordt verkondigd. Deze werkelijkheid echter, staat of valt niet met lidmaatschap van een kerk, dat aangesloten is bij het kerkverband van de DGK. We mogen ook niet uit het oog verliezen dat er in onze tijd veel in beweging is. We moeten voorzichtig zijn met het verabsoluteren van eigen positie. Het bestaan van de Hersteld Hervormde Kerk geeft al aan dat er veel meer aan de hand is in Nederland dan de afval binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Er zijn alleen voorlopige adressen. Door verdergaande reformatie, door gesprek en contact zou het kunnen zijn dat adressen definitiever worden, veranderen of wellicht een andere naam krijgen. We wijzen er op dat het onjuist is om een vaandel te heffen met een kerknaam. Het is onze roeping het vaandel van het Evangelie te heffen. Daar zal men ons aan kennen. Laten wij ook niet onszelf beoordelen, maar laat het oordeel over aan anderen en aan God. Waar het Evangelie trouw verkondigd en voorgeleefd wordt, daar is de kerk en daar is Gods zegen. Het is eveneens onjuist om met de ‘kenmerken’ van de kerk te schermen naar artikel 29 NGB los van de omschrijving van wat de kerk is, volgens artikel 27 NGB. C. Over het ambt in de kerk Wij geloven dat Christus het enige Hoofd en de enige Bisschop van de kerk is. Hij regeert zijn kerk rechtstreeks door zijn Geest en Woord. Hij maakt daarbij gebruik van kerk en ambt om door middel van de genademiddelen (prediking en sacrament) zijn volk te vergaderen, te beschermen en te onderhouden. Ambtsdragers hebben een belangrijke taak, maar zij zijn geen bestuurders in de wereldlijke zin van het woord. In de zin van: de kerkenraad beslist en de gemeenteleden hebben dan gehoorzaam te volgen. Deze indruk wordt wel gewekt binnen de DGK. Om dit aan te tonen geven wij eerst een aantal citaten uit ‘De Bazuin’ en daarna een aantal citaten uit ‘De Reformatie’. Het gaat ons om de vraag: wat is de bijbelse opvatting over het ambt? Citaten uit ‘De Bazuin’ Om de aandacht te richten op de zaken waar het om gaat, geven we eerst een korte samenvatting. In de hierna volgende citaten lezen we over je ‘onderwerpen aan het gezag van de kerkenraad’. Mag dat zo gesteld worden? Staat de gehoor33
zaamheid aan ambtsdragers gelijk aan de gehoorzaamheid aan Christus? Wat is doorslaggevend voor de wettigheid van de ambtsdienst: de verkiezing of de bevestiging? Kennen wij een ‘wijding’ tot het ambt, zoals de Roomsen dat kennen? De Bazuin - 12 maart 2008 – T.L. Bruinius Waar naar toe? Zondige mensen (…) Nee, een ‘beste kerk’ zijn we niet. Niet als we bedoelen een kerk van volmaakte mensen. Het ontbreekt bij hen o zo gemakkelijk aan de juiste broederliefde, aan de nodige zelfverloochening en aan de bereidheid om zich te onderwerpen aan het gezag van de kerkenraad. De Bazuin 28 mei 2008 – H. Griffioen De gemeente en haar ouderlingen Ons regeren Wij behoren ook onze kerkelijke 'overheid' te gehoorzamen, "omdat God ons door hun hand wil regeren” (Zondag 39). De ouderlingen hebben het regeerambt ontvangen. Het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen zegt het zo mooi: "Christus die als Hoofd van de kerk zit aan de rechterhand van God de Vader, regeert en verzorgt zijn gemeente op aarde. Hij wil daarvoor de dienst van mensen gebruiken. Daarom schenkt Christus ambtsdragers aan zijn gemeente". Onze Heiland regeert zijn gemeente, wat heerlijk, wie zou niet dankbaar zijn? Als Hij daarvoor ouderlingen en diakenen gebruikt, kunnen we dezelfde dankbaarheid volhouden. Goed is het te leven onder het regiment van Christus en zijn ouderlingen. Deze regering is ons behoud, onze welvaart en onze gerustheid. Niets kan ons meer gebeuren. Als er dan toch iets misgaat in de gemeente of het een van ons persoonlijk, omdat er niet geluisterd en gehoorzaamd werd, dan is dat heel erg. Maar als we weigerden naar de ouderlingen te luisteren en hen te gehoorzamen, dan wordt dit buitengewoon ernstig."
In dit citaat wordt het ambt vergeleken met een ‘overheid’, die wij dienen te gehoorzamen. Het is waar dat gemeenteleden opgeroepen worden om hun ambtsdragers te gehoorzamen. De vraag is of ambtsdragers zich tegenover de gemeente mogen beroepen op deze oproep, wanneer zij willen dat gemeenteleden hen zullen gehoorzamen. Zij zullen toch altijd wijzen op de gehoorzaamheid aan Christus, zonder aandacht te vragen voor zichzelf of de eigen positie? Het is daarom de vraag of het vijfde gebod van toepassing is op de ambtsdienst (zie hierover verderop: P. Deddens – Bouquetje Polemiek 19 januari 1958).
34
Kerkblad (Zwolle) - 6e jaargang nr. 24, 14 december 2008 Vraag: Is het houden aan kerkgrenzen een ordezaak? Antwoord: De basis van deze orde is de H. Schrift. Christus vergadert zijn gemeente en roept de brs. en zrs. op om daar te komen. Ds. de Marie geeft een nadere toelichting: Als de Heere via de kerkenraad de betreffende brs. en zrs. oproept en [de kerkenraad] daarbij handelt overeenkomstig het grenzenbesluit uit december 2005 welke in mei 2006 is aangepast - besluiten die kerkrechtelijk genomen zijn - dan mag je toch verwachten dat er naar wordt geleefd. De betreffende brs. en zrs. worden zoals het besluit aangeeft pastoraal bearbeid en daarbij past geen tuchtmaatregel. In de afgelopen jaren is er negen keer in het kerkblad over geschreven. Het geeft toch ook een vervelende uitstraling naar Hasselt toe. In februari 2008 hielden we een gezamenlijke vergadering waarna we moesten constateren dat we vastgelopen zijn. Vervolgens hebben we advies gevraagd aan de classis. Dat advies is in het kerkblad gepubliceerd met ook een toelichting naar de betreffende brs. en zrs. toe. Nu wordt u als gemeente opgeroepen om die brs. en zrs. te helpen om te gaan. Eigenlijk is het een testcase: hoe gaan wij met de vastgestelde orde om? Daarop moeten we blijven appelleren doch wel in een geest van zachtmoedigheid.
Wat gaat er in deze redenering fout? (zie onderstreping) De Bazuin - 3 februari 2010 – C.A. Teunis De kerk in de praktijk, vandaag (2) Sinds onze vrijmaking zijn er gevaren voor de kerk blijven bestaan. Dan valt er aan te denken dat het heden ten dage gebeurt dat een gemeenschap zegt een wettige kerk te kunnen zijn door zelf ambtsdragers naar eigen begeerte te verkiezen en te bevestigen in het ambt. Een oeroude zonde. Koning Jerobeam I deed ook zoiets toen hij zelf, eigen gekozen, ambtsdragers aanstelde bij de kalverendienst in Bethel (I Koningen 12:31). Het onderwijs van de Schrift is echter geheel anders. Een ambtsdrager wordt nooit ambtsdrager uitsluitend door verkiezing door mensen. De Schrift leert ons dat Jezus Christus door God is aangesteld (Johannes 3:34). Hij is het enige Hoofd van de kerk (Efeze 5:23). Christus geeft gezag aan zijn apostelen (Johannes 2:21, Matteüs 28:16-20). Paulus is een apostel door de wil van God (2 Timotheüs 1:1). De apostelen dragen het door Christus aan hen gegeven gezag over aan ouderlingen, door oudsten aan te stellen (Handelingen 6:3 en 14:23). De ouderlingen dragen dit gezag over aan andere ouderlingen, oudsten stellen oudsten aan (Titus 1:5. 1 Timotheüs 4:14). Zo ontvangt elke ambtsdrager zijn gezag van Christus, doordat een bevoegd ambtsdrager aan hem het ambt, met het bijbehorende gezag, overdraagt. Zo stelt God Zelf zijn ambtsdragers aan, vaak met inschakeling van mensen (Handelingen 1:23-26). In De Gereformeerde Kerken krijgt dit onderwijs van de Bijbel navolging door de ambten in te stellen met instemming van de classis
35
(artikel 38 van de kerkenorde). Zo krijgen ouderlingen het hoogste gezag in de kerk (Handelingen 20:28. 1 Petrus 5:1-3). En als de ambten niet kunnen worden ingesteld verzorgt de genabuurde kerk de ambtelijke zorg, volgens artikel 39 van de kerkenorde. De Bazuin - 24 februari 2010 – C.A. Teunis Rechtzetting De kerk en gezag, een verduidelijking Als eerste betreft dat het gedeelte dat God Zelf zijn ambtsdragers aanstelt, waarbij Hij mensen inschakelt (apostelen, oudsten). Het is geheel juist te stellen dat het gezag van God komt via Christus, het Hoofd van de kerk. Het is ook geheel juist te stellen dat ambtsdragers namens Christus handelen bij de aanstelling van andere ambtsdragers. De gemeente is weliswaar ingeschakeld bij de verkiezing, maar uiteindelijk is het de kerkenraad die namens Christus aanstelt door middel van de benoeming en de bevestiging. Zo vindt de bevestiging ook plaats door middel van de dienst van een ambtsdrager. Er is daarom inderdaad geen sprake van democratische of eigenwillige verkiezingen. Daarnaar verwijzen de genoemde tekstverwijzingen. Het eerste mogelijke misverstand betreft de aanstelling van ambtsdragers. Ik hecht er waarde aan om aan te geven dat - anders dan er door mij in het artikel was geschreven - bij de aanstelling en bevestiging door de bevestigende ambtsdrager niet het gezag of enig onderdeel van het ambt wordt overgedragen aan de nieuwe ambtsdrager. Er is geen sprake van overdracht van de ene mens op de andere. Het ambt en de bijbehorende gaven met het bijbehorende gezag komen rechtstreeks van Christus. De raad van ambtsdragers verzorgt namens Christus de bevestiging, waarbij de te bevestigen ambtsdrager zijn belofte aflegt tegenover de Heere en de gemeente. Bij de bevestiging moet zo duidelijk worden dat de ambtsdrager langs wettige weg en dus van Godswege gezonden wordt, dat hij de vereiste gaven bezit en als een door God gezondene door de gemeente ontvangen, erkend en geëerd moet worden. (zie S.G. Huh, Presbyter in volle rechten, Vuurbaak Groningen, 1972, 167v). Er vindt daarbij geen overdracht plaats, zoals in roomse kringen wordt geleerd. Wel is de ambtelijke bevestiging van een ambtsdrager het middel van Christus om aan hem en de gemeente zijn aanstelling en de aan hem opgedragen ambtsdienst en zijn daarbij verleende gezag kenbaar te maken. Het tweede punt betreft de laatste zin van de hierboven geciteerde passage: "Zo krijgen de ouderlingen het hoogste gezag in de kerk (Handelingen 20:28. 1 Petrus 5:1-3)". Dit zou misverstand kunnen geven. Want Christus heeft het hoogste gezag. En er is ook geen ordening van hoger naar lager in de kerkelijke ambten van dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen. Maar dat is hiermee ook niet bedoeld. Bedoeld is dat de kerkenraad het hoogste gezag heeft in vergelijking met meerdere vergaderingen. Omdat alleen ambtsdragers direct gezag van Christus hebben ontvangen en meerdere vergaderingen alleen afgeleid gezag hebben.
36
De schrijver en de redactie verontschuldigen zich voor de mogelijke verwarring en hopen dat met bovenstaande correctie en toelichting eventuele misverstanden zijn weggenomen.
Het eerste citaat is een gedeelte uit een rede die is uitgesproken op een bijeenkomst van jongeren, in vergadering bijeen te Hasselt onder het motto 'Goed Begin' (van het jaar 2010). Kennelijk was daar geen of weinig commentaar op de rede. Binnen de redactie van De Bazuin ook niet; de toespraak kon zo in het blad worden geplaatst. We constateren dat lezers bezwaar hebben gemaakt en hoewel de schrijver en de redactie zich kennelijk niet kunnen voorstellen dat er misverstanden zouden kunnen ontstaan (mogelijke verwarring en eventuele misverstanden), wordt er wel wat rechtgezet en nader toegelicht. Wij hopen dat er radicaal afscheid genomen is van de opvatting dat ambtelijk gezag overgedragen wordt. De roeping tot het ambt en de wettigheid van die roeping is voornamelijk gelegen in de verkiezing (meestal door de gemeente). De gemeente wijst die broeders aan, die zij geschikt acht voor het ambt. Indien er een kerkenraad is, dan zal de kerkenraad vervolgens de verkozen broeders benoemen en bevestigen. De bevestiging is niet doorslaggevend (zie F.L. Rutgers – citaat verderop). Wij kennen geen ‘wijding’ tot het ambt. Hoe gaat het in een kerk waar nog geen kerkenraad is en waar (nog) geen aansluiting is met een kerkverband? Dan kiest de gemeente ambtsdragers en worden de ambtsdragers bevestigd in een dienst die geleid wordt door - als regel - de oudste verkozen broeder. Citaten uit ‘De Reformatie’ In de volgende citaten gaat het over de aard van het ambt en de vraag welk woord hiervoor typerend is. Gaat het voornamelijk om het ‘regeren’ en het ‘gehoorzamen’? Welke positie hebben ambtsdragers in de kerk? Is de bevestiging in het ambt doorslaggevend voor de wettigheid van het ambt? De Reformatie - 10 maart 1956 - P. Deddens Kleingoed 2 In een samenstelling met -cratie zit het Griekse werkwoord kratein. Wie daarvan de betekenis wil weten, kan b.v. opslaan het woordenboek van Pape; deze geeft vier rijen betekenissen; de eerste rij heeft als hoofdbetekenis (gespatieërd gezet): herrschen. En heersen is volgens Van Dale: als heer gebieden, heerschappij voeren. Dat is dus precies, waar de apostel Petrus de ouderlingen zo ernstig tegen waarschuwt (1 Petrus 5:3). Een mooi woord, consistoriocratie? Dat met zekere vreugde begroet moet worden? Helemaal niet. Ik keurde het scherp af. En laat niemand het gebruiken ‘als een goede benaming voor het door Christus ingestelde gezag in de kerk’.
37
Ja, maar, zegt iemand, er staat dan toch maar iets over de ouderlingen die 'wel regeren', in 1 Tim 5:17? O zeker, maar het frappante van 't geval is, dat daar nu juist niét het werkwoord kratein gebezigd wordt. Dat kan elk theoloog weten. En een beroep op 1 Tim. 5:17 om daarmee enige -cratie van mensen in de kerk goed te praten, welke -cratie dan ook, is er dus vlak naast. We moeten generlei mensenheerschappij in de kerk des Heeren hebben; zij heeft één enig Hoofd (NGB art. 31). Ik zou, meen ik, hiermee kunnen volstaan. Toch, om misverstand te ontgaan, nog even verder. In 1 Tim 5:17 staat het werkwoord pro(h)istanai. Volgens Pape (gespatieerd): an die Spitze stellen, sich voran stellen, vorstehen; Cremer-Kögel geeft: voranstehen, vorstehen. Dus: aan 't hoofd stellen of staan, vooraan staan, leiden, besturen. Zit daar toch weer niet 't begrip regéren in? O zeker, dat kan er niet van losgemaakt worden, het behoort er óók bij. Maar niemand wane, dat dáárin nu het specifieke van het ambt der ouderlingen te zoeken is. Als de apostel Petrus hen waarschuwt hoe het niet moet, dan laat hij onmiddellijk daaraan voorafgaan (vers 2), hoe het wél moet: ze moeten de kudde Gods weiden. Dat sluit het regeren niet uit, maar daarop valt de nadruk niet. Die valt op 't verzorgen en leiden en beschermen zoals een herder dat doet; dit vereist wijsheid, zelfverloochening, moed, voorzichtigheid en mededogen. Wij spreken wel van een regeerambt en van regeerouderlingen. Reeds eerder is er in dit blad op gewezen dat men zich hoede voor de eenzijdigheid, die het gebruik van deze termen met zich kan brengen. Daarop is gewezen door Prof. Rutgers in zijn rede: "De betekenis der gemeenteleden als zoodanig volgens de beginselen, die Calvijn, toen hij openlijk optrad, heeft ontwikkeld en toegepast" (blz. 23, 24). Prof. Rutgers schrijft: "In de terminologie, die Calvijn van de aanvang af steeds gebruikt heeft, wordt gesproken van ‘ouderlingen’ of van ‘opzieners’. En hij koos die naam, allereerst omdat die schriftuurlijk was, maar dan ook omdat hun mandaat er zo goed door werd uitgedrukt, en juist daardoor alle heerszucht des te beter werd afgesneden. Immers toen hij in zijn voorstel aan de overheid hun dienst vrij uitvoerig beschreef, werd uitsluitend melding gemaakt van hun geestelijke arbeid in en voor de gemeente. En nu was daarin zeker wel opgesloten, dat zij ook veel te regelen hadden; maar dit werd toch met geen enkel woord vermeld; terwijl bij dat stilzwijgen niet kan gedacht worden aan een zekere onvolledigheid, daar het ook kan worden opgemerkt in al wat hij later over dit punt heeft geschreven. Na verloop van tijd is men in de Gereformeerde Kerken wel eens gaan spreken van ‘regeerouderlingen’; maar die naam, die reeds op zichzelf niet kan dienen om hun dienst van die der predikanten te onderscheiden, brengt ook bovendien het gevaar met zich, dat op ‘regeren’ te veel nadruk gelegd wordt, en dan aan hun eigenlijk ambt en ook aan de betekenis der gemeenteleden weer wordt te kort gedaan. Naar de opvatting van Calvijn moest de kerk ook wel regeling en bestuur hebben; maar dat was in de kerkendienst toch volstrekt niet de hoofdzaak. Waar het om te doen was, zowel bij de ouderlingen als bij de predikanten, dat was: geestelijk opzicht over de gemeente te houden en door al hun arbeid haar geestelijke opbouw te bevorderen".
38
De Reformatie - 2 juni 1956 - P. Deddens Kerkenraad en gemeente Tot bijzondere dienst heeft nu de Heere Christus de opzieners van zijn gemeente verkoren. Daarom, om hun dienstwerk, zo ze dit getrouw volbrengen, hebben ze recht op grote eer, liefde en dankbaarheid van de zijde der gemeente. Waken zij niet voor onze zielen? (Hebr 13:17). Zullen de ouderlingen, die wél regeren, niet dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en in de leer? (1 Tim 5:17). Maar nu de gehoorzaamheid. Moet de gemeente dan niet doen wat de opzieners zeggen? Regeren zij de gemeente niet? O zeker, al zal niet voorbij gezien moeten worden dat de klank, die voor ons het regéren heeft, n.l.: één die gebiedt en anderen, die buigen in gehoorzaamheid, in 1 Tim 5:17 zó niet gehoord wordt; het Griekse woord heeft de (zachtere) betekenis van het Duitse vorstehen, d.i. leiden, besturen, aan 't hoofd staan. Maar gehoorzamen en volgen moet de gemeente zeer zeker. En de ambtsdragers hebben zonder enige twijfel gezag, groot gezag. Alleen maar - en dat is het punt, waar hier alles op aankomt - de gemeente moet niet gehoorzamen omdat de ambtsdragers iets zeggen, alsof het gezag zat in de personen. Dat gezag is niet verbonden aan hun persoon, zelfs niet aan hun ambt, maar aan het Woord, welks bediening hun is toevertrouwd. Daarom, bij de verklaring van Hebr. 13:17: "Zijt uw voorgangers gehoorzaam, en zijt hun onderdanig", zegt de Kanttekening: "Namelijk in alles wat zij u uit Gods Woord en volgens Gods Woord gebieden", waarna verwezen wordt naar Ezechiël 3. Daarom worden de dienaren des Woords herders genoemd, omdat ze de kudde hebben te verzorgen en te leiden, maar alleen naar het Woord. Gelijk het Formulier om te bevestigen de Dienaren des Woords zegt: "Nu is de weide, waarmee deze schapen geweid worden, niet anders dan de verkondiging des Goddelijken Woords met de aanklevende bediening der gebeden en der Heilige Sacramenten. Hetzelfde Woord Gods is ook de staf, waarmee deze kudde geleid en geregeerd wordt". "De gemeenteleden", aldus Prof. Rutgers, toen hij weergaf wat Calvijn over deze dingen gezegd had, "hebben dus onderwerping en gehoorzaamheid te betonen, niet aan de ambtsdragers persoonlijk, maar aan het Woord, dat in de naam des Heeren door hen bediend wordt. Uit de aard der zaak moet dit laatste dan ook werkelijk het geval zijn. Anders valt al hun macht; gelijk in het lichaam een orgaan dat niet meer met het hoofd in betrekking staat, zijn vermogen verliest. En nu gaat dat in een lichaam als vanzelf; maar in de kerk hebben de gemeenteleden daarop toe te zien; niet alsof zij een ambt zouden hebben, waaraan dat der dienaars ten slotte toch onderworpen was, maar eenvoudig omdat zij zelf als gelovigen aan Christus verbonden zijn. Die band is rechtstreeks; niet met een hiërarchie als een noodzakelijke tussenschakel; terwijl hun band aan de dienaars, juist integendeel, niet rechtstreeks, maar over Christus heenloopt, en niet anders werkt dan in en door Hem".
39
De Reformatie - 4 januari 1958 - P. Deddens Bouquetje Polemiek In deze lijn heel het schrijven van Marnix. Hij waarschuwt geenszins tegen de heerschappij van de meerdere vergaderingen, maar tegen hiërarchie van de kerkenraad. Men moet dus, gelijk wij meermalen betoogden, bij het woord hiërarchie niet slechts één kant uitzien (naar de meerdere vergaderingen), maar naar twee kanten (ook naar de kerkenraden). De Reformatie - 19 januari 1958 - P. Deddens Bouquetje Polemiek Ds. Doornbos schrijft: "De Heere zegt tot de leden der gemeente: "Zijt uw voorgangers gehoorzaam" en laat daarmee het oordeel van de voorgangers dat van de leden der gemeente prevaleren, d.i. van meer waarde zijn". Hij licht dat toe met het voorbeeld van een gezin: "In een gezin staan alle oordelen onder de heerschappij van Christus, maar de Heere stelt de man tot hoofd van de vrouw en laat het oordeel van de man dat van de vrouw prevaleren; en de Heere onderwerpt de kinderen aan de ouders en laat het oordeel van de ouders dat van de kinderen prevaleren". Conclusie: gelijk in een gezin, zo ook in de kerk. Maar dat laatste is nu net precies, wat bewezen moet worden. Genesis 3:16 zegt, dat de man over de vrouw heerschappij zal hebben. Doch 1 Petr. 5:3 verbiedt aan de ouderlingen heerschappij te voeren over de gemeente. De vader heet in de Schrift heer des huizes, oikodespotes, maar zulk een despoot (heer of heerser) is de kerkenraad niet, en geen enkele ambtsdrager. (…) De ambtsdragers hebben in 't geheel geen eigen gezag; hun gezag wordt bepaald door 't woord, dat zij spreken, n.l. of zij spreken de woorden Gods dan wel of ze spreken uit hun eigen hart. Niemand mag zeggen tot leden van Christus' kerk: gehoorzaamt mij, want ik ben ambtsdrager. De leden van Christus' kerk zijn geen kinderen, die onder een aardse despotes gesteld zijn, het zijn mondige zonen, die als de vrienden van de Heere Jezus Christus (Joh 15:15) weten, wat de Vader doet. Naar Gods Woord en de belijdenis der kerk (NGB art. 28) hebben de gelovigen ten plicht, de woorden en daden van de ambtsdragers te beoordelen en te controleren, zelfs zich aan hen te onttrekken, zo ze tonen zich aan Gods Woord niet te houden. Het is in de kerk niet de vraag: wie spreekt, maar de vraag is: wie daar spreekt, spreekt hij de woorden Gods? Indien het anders was, indien aan de ambtsdrager qua ambtsdrager gehoorzaamheid toekwam, dan was het grondbeginsel van de Reformatie verloochend, dat zegt: geen mens tussen Christus en de gelovigen. Christus is alleen Soeverein, alleen Meester, alléén Leidsman. De ambtsdragers moeten de kudde weiden, maar die weide is het Woord. En zij moeten de herdersstaf hanteren, maar die staf is alleen: het Woord. (…)
40
Ik heb niet gezwegen, toen ik merkte: men dicht de ambtsdragers een eigen plaats toe, daarom moet hun oordeel prevaleren boven dat van de meerdere vergaderingen. Ik mocht niet zwijgen. Want ducht men de hiërarchie van de synoden? Er is een andere hiërarchie n.l. van de kerkenraden en met name van de ambtsdragers. Dat is de grote ellende in de kerk van Christus geweest. Daaronder heeft de ganse kerk, tien, elf eeuwen lang gezucht, daaronder zucht Rome nu nog. Heerschappij van synoden? Helaas, ze was er, en we zullen er volhardend en ingespannen tegen waken. Maar heerschappij van de ambtsdragers? Ze is veel ouder en veel verschrikkelijker geweest, ze heeft onze voorouders naar de brandstapel en de galg gebracht. Zouden we dat vergeten? De Reformatie - 19 oktober 1957 - P. Deddens Gereformeerde Kerken en Personen inzake appèlprocedures Trigland, de trouwe en wakkere bestrijder der Remonstranten, de politieke en kerkelijke regering met elkaar vergelijkende, zegt: "de kerkendienst is meer gelijk een vaderlijke dan koninklijke waardigheid, en wordt daarom met eerbiedige leerzaamheid ... in waarde gehouden". Tegen de laster der Libertijnen, dat de synode de wet stelt, schrijft Trigland: "Wat anders is vermanen, wat anders de wet stellen. Het eerste doet de synode, het tweede niet". F.L. Rutgers Collegevoordrachten Zie: www.kerkrecht.nl Artikel 4 Bevestiging van predikanten Bij bezwaren moet die uitgesteld tot er een definitieve uitspraak gevallen is. Openlijke bevestiging met stipulaties. Deze is eigenlijk de openlijke aanneming van de uitgebrachte roeping en openlijke verbintenis van de gemeente aan de geroepen dienaar. Evenzo bij ouderlingen en diakenen. Niet minder en niet meer. De roeping heeft een inhoud, is er om iets te doen, en voorgehouden wordt wat die last is. De aanneming daarvan moet kenbaar gemaakt. Dit kan door correspondentie geschieden, zelfs mondeling. Indien het alzo geschied is, dan kan dat soms voldoende geacht worden, met name in de 16e eeuw. In de tijd der vervolging ging het vaak zo. Men moest in ‘t geheim samenkomen en dan trok openlijke bevestiging te zeer de aandacht. Na de vrijheid is de bevestiging in veel kerken nog niet aanstonds ingevoerd. In het begin der 17e eeuw werd de bevestiging nog niet tot het essentiële gerekend. Artikel 22 Bevestiging van ouderlingen De bevestiging heeft dezelfde betekenis als in art. 4 bij de dienaar des Woords. Ze is niet wijding tot het ambt, geen sacrament als bij Rome. Ze is niet essentieel nodig. In de 16e eeuw was niet bij alle kerken en dienaren des Woords de bevestiging in gebruik. Het is alleen de openlijke verbintenis tot de dienst in het midden der gemeente met de daarbij behorende stipulaties. Men kan dit niet privatim afdoen door een brief te schrijven. Het is een zaak tussen 41
hem en de kerk, niet tussen hem en de kerkenraad. Daarom in 't midden der gemeente. Openlijk moet hem voorgehouden worden, welke dienst de gemeente van hem verwacht. Die is het essentiële van de bevestiging. 't Geschiedt naar het Formulier door de gezamenlijke kerken bepaald, want het is niet een zaak tussen private personen.
We besluiten dit onderdeel met een citaat uit het oude bevestigingsformulier voor dienaren des Woords: "Nu is de weide, waarmee deze schapen geweid worden, niet anders dan de verkondiging des Goddelijken Woords, met de aanklevende bediening der gebeden en der Heilige Sacramenten. Hetzelfde Woord Gods is ook de staf, waarmee deze kudde geleid en geregeerd wordt". D. Grenzen aan de erkenning van het ambt Het ambt in de kerk is niet te vergelijken met een burgerlijk regeerambt. Een wereldlijke gezagsdrager verliest zijn ambt lang niet altijd als hij zich misgaat. Een ambtsdrager wel. Direct. Ambtsdragers hebben hun eigen verantwoordelijkheden; gemeenteleden ook. Zij mogen niet op goed vertrouwen ambtsdragers in hun gedragingen volgen. C. Veenhof Om de Unica Catholica, p. 277 ev. “Met een bisschop (een opziener)” - aldus Calvijn – “staat het niet als met een koning. Want ook al verricht een koning niet wat eigenlijk zijn taak is, zo behoudt hij desniettemin de eer en de titel. Maar bij het beoordelen van een bisschop moet gelet worden op het bevel van Christus, dat altijd in de kerk zijn kracht moet hebben”. En als zo'n ‘bisschop’ in woord of daad niet op het bevel van Christus let, dan moet hij in dat spreken en in die handelingen om Christus' wil verworpen worden. Dr. H. Bouwman Gereformeerd Kerkrecht I, p. 32916 In dat dienend werk is Christus de apostelen voorgegaan. Hij is niet "gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen" (Marc. 10:45). Dit werk is Hem opgedragen door de Vader (Joh. 4:34). Maar die genadewil van de Vader heeft tot doel de verlossing en de zaligheid van de mensen, zodat Jezus is een dienaar van God ten behoeve van de gemeente. Hij is de enige gezalfde. Aan Hem alleen is het ambt in het midden van de gemeente. Op grond van zijn volmaakt werk is Hem gegeven alle macht, en de ambtsdragers in de kerk zijn niet anders dan organen, waardoor Christus zijn dienst op aarde in de kerk uitricht. Hij zelf is Koning, 16. We citeren een aantal keren uit H. Bouwman, Gereformeerde Kerkrecht. In dit werk staat veel goeds te lezen en de opvattingen van Dr. F.L. Rutgers zijn erin verwerkt. Dit neemt niet weg dat de ‘omslag’ in het denken over het gezag van kerkelijke vergaderingen na Assen 1926 dit werk hier en daar heeft besmet.
42
Profeet, Priester. Hij is Apostel, Herder, Leraar, de enige Wetgever van zijn gemeente. (…) Daarom beleden ook de Protestantse kerken, dat het ambt, voor zover en zolang het in gehoorzaamheid aan Christus en naar de regel van het Woord bediend wordt, werkt als orgaan van Christus, maar dat het zijn karakter en tevens alle gezag verliest, wanneer het ophoudt orgaan van Christus te zijn en zich van het Woord van de Heere losmaakt.
E. Kerkelijke vergaderingen Hoe wordt er in de DGK gedacht over het gezag van kerkelijke vergaderingen? Hebben ‘meerdere vergaderingen’ ambtelijk gezag? Spreken zij met ambtelijk gezag? Is de kerkelijke weg een ‘ambtelijke’ weg? Staat ongehoorzaamheid aan uitspraken en besluiten van kerkelijke vergaderingen gelijk aan het ‘verwerpen van het gezag van het Hoofd van de kerk’? Heeft de classis gezag over de kerkenraad? We geven een aantal typerende citaten uit ‘Reformanda’ en ‘De Bazuin’ en leggen daar vervolgens een aantal andere citaten uit ‘De Reformatie’ naast. Hier en daar geven we commentaar. Citaten uit ‘Reformanda’ en ‘De Bazuin’. Reformanda - 11 oktober 2006 – T.L. Bruinius Besluiten in de kerk Bindend Zo gaat het eigenlijk nog steeds in de kerk. Zaken die in het belang zijn van alle kerken en zaken waar een plaatselijke kerk alleen niet uitkomt, worden behandeld met hulp van zusterkerken. Een kerkenraad kan naar de classis. Een classis kan naar de generale synode. Dat is de weg van de meerdere vergaderingen. De vergaderingen waar meerdere kerken bijeen zijn of waar àlle kerken bijeen zijn. De zgn. kerkelijke weg. In de kerkorde hebben de kerken samen vastgelegd dat ze voor bindend zullen houden, voor vast en bondig, zoals de oude tekst van de Kerkorde zegt, wat op die meerdere vergadering besloten wordt. Dat hoort bij ons samenleven als zusterkerken. De kerkenraden geven via de afvaardigingen van ambtsdragers naar de classis een machtiging om in hun naam besluiten te nemen, alsof de complete kerkenraden samen vergaderd zouden zijn. Zo staat het ook in de geloofsbrieven, de officiële brieven waarin een kerkenraad meedeelt welke broeders zijn afgevaardigd. Ambtsdragers ontvangen hun gezag van Christus. Dat is het hoogste gezag in de kerk. Maar door zo broeders af te vaardigen naar de meerdere vergadering delegeren ze, wijzen ze een deel van hun gezag toe, aan die meerdere vergadering. Zo spreekt ook de classis met ambtelijk gezag. Niet op dezelfde manier als de kerkenraad. Het gezag is van de kerkenraad afgeleid. Maar er is daardoor wel sprake van ambtelijk gezag. En op dezelfde manier heeft ook de generale 43
synode dat gezag, door middel van de afvaardiging van de classis. De kerkelijke weg is de ambtelijke weg die zijn oorsprong heeft in de instelling van de ambten door Christus. Besluiten van de meerdere vergadering worden dan ook als bindend aanvaard.
Hier wordt naar onze mening onzorgvuldig geformuleerd. We zouden bijna denken dat meerdere vergaderingen bestuursgezag hebben. We lezen: "Zaken die in het belang zijn van alle kerken en zaken waar een plaatselijke kerk alleen niet uitkomt, worden behandeld met hulp van zusterkerken". Beter zou zijn: alleen zaken die een mindere vergadering op de agenda van een meerdere vergadering zet, worden op een meerdere vergadering behandeld. Een meerdere vergadering zal ook altijd nagaan of zij bevoegd is tot behandelen (gaat het om een zaak is die des kerkenraads is, en dat ook moet blijven) en of het om een algemene zaak gaat, die meerdere kerken aangaat en gewichtig genoeg is om behandeld te worden. Een appèlzaak kan in behandeling genomen of terugverwezen worden. Een meerdere vergadering is geen scheidsrechter en ook geen instantie die bepaalt wat goed en kwaad is als een kerkenraad of mindere vergadering ergens niet uitkomt. Zij kan adviseren en zal bij een conflict een appèlschrift behandelen, maar zal – als het goed is - altijd oog houden voor eigen positie en bevoegdheid. Plaatselijke kerken zijn zelfstandig. Binnen de kerken hebben alleen kerkenraden ambtelijk gezag. Vandaar dat zij de plicht en het recht hebben besluiten van meerdere vergaderingen kritisch te bespreken en - als zij er mee eens zijn te ratificeren. Kerkordelijk is bepaald dat besluiten van kerkelijke vergaderingen voor vast en bondig gehouden zullen worden. Een besluit van een meerdere vergadering is daarom wettig en bindend. Dit sluit ratificering niet uit. Omdat plaatselijke kerken zelfstandig zijn, dienen zij nauwkeurig toe te zien op het werk van kerkelijke vergaderingen. De consequentie van dit alles is, dat kerkelijke vergaderingen terughoudend zullen zijn in het nemen van besluiten, waar alle kerken aan gebonden zijn en ook de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht zullen nemen bij het nemen van besluiten. Doen zij dit niet, dan is de kans groot dat er onvrede ontstaat en dat conflicten niet worden opgelost. De vraag, die kerkelijke vergaderingen zullen stellen is deze: hoe kunnen wij deze zaak zo behandelen, dat het voor iedereen duidelijk is en het niet op een volgende synode (of kerkelijke vergadering) terugkomt? Ds. Van Gurp schrijft in ‘De Bazuin’ ook over het ‘gezag’ van kerkelijke vergaderingen. Met wat hij hierover schrijft komt hij naar onze mening in strijd met 44
wat voor en na de Vrijmaking van 1944 is beleden over de positie van ambtsdragers en kerkelijke vergaderingen.
45
De Bazuin - 10 oktober 2007 – P. van Gurp Orde en vrede in de gemeente van Christus (3) Het gezag van kerkelijke vergaderingen Kerkelijke vergaderingen hebben gezag doordat de kerkenraden hun gezag daar samenbrengen. Het is van belang om daar alle nadruk op te leggen. Ook ten aanzien van het gezag van de meerdere vergaderingen hebben wij te maken met het gezag van de Heere Jezus Christus. De kerkorde geeft in haar regeling van de bevoegdheid van de meerdere vergaderingen uitdrukking aan die gedachte. In artikel 35 wordt namelijk over de bevoegdheid van classis, Particuliere en Generale Synode uitgesproken: ”de classis heeft de bevoegdheid rechtsgeldige uitspraken te doen ten opzichte van de kerkenraad. Dit geldt eveneens voor de particuliere synode ten opzichte van de classis en voor de generale synode ten opzichte van de particuliere synode”. Heel duidelijk wordt door de kerken dus uitgesproken dat de uitspraken van meerdere vergaderingen rechtsgeldig zijn. Dat betekent dat iedereen daaraan gebonden is. Het niet rekenen met de uitspraken en besluiten van bij bijvoorbeeld een classis en de ongehoorzaamheid eraan is niet minder dan het verwerpen van het gezag van het Hoofd van de kerk. (…) De meerdere vergaderingen hebben alleen gezag voor zover de kerkenraden hun ambtelijke gezag daar samenbrengen. Ook dat is in de kerkorde nauwkeurig geregeld. De crisis van het gezag Het blijkt in deze eerste tijd van ons kerkelijk samenleven nodig om hier uitvoeriger over te handelen. In de geseculariseerde samenleving van onze moderne tijd is er sprake van een crisis van het gezag, Mensen wensen niet meer bestuurd te worden, zij willen zelf bepalen waar zij heen gaan en wat zij met hun leven doen, zij verwerpen daarom het gezag van anderen. Maar wij geloven overeenkomstig de Schriften dat de Heere Jezus Christus als het Hoofd van zijn christelijke kerk de zijnen ieder afzonderlijk en gezamenlijk hun plaats toewijst. Hij wordt onze overste Leidsman genoemd, een militaire titel die betekent aanvoerder in de strijd. De Schrift geeft ook veel beelden van die strijd. In die strijd heeft ieder zijn eigen orde, zijn eigen plaats in de gelederen. Wij zullen alleen dan voorspoedig kunnen zijn in de strijd als wij ons onze plaats laten wijzen door Hem. Op welke wijze is het dat de Heere ons onze plaats wijst? Hij gebruikt daar in de kerkelijke samenleving kerkelijke organen voor, meerdere vergaderingen. De kerkorde spreekt daar heel uitvoerig over in verschillende artikelen. Daarin wordt steeds weer het gezag van de kerkelijke vergaderingen aangewezen. We noemden al artikel 35 van de kerkorde, waar gesproken wordt over de rechtsgeldigheid van de besluiten van de meerdere vergaderingen, dat is van het gezag ervan. Dat gezag wordt onderstreept door wat de kerkorde bepaald ten aanzien van de gang van zaken op elke classisvergadering.
46
Artikel 41: “De preses zal vragen … of de besluiten van de meerdere vergaderingen nageleefd worden”. Verder blijkt het gezag van de classis uit de regeling voor de instelling van de ambten. Artikel 38: “Slechts met instemming van de classis kunnen in een plaats voor het eerst of opnieuw de ambten worden ingesteld”. Let wel: de instemming van de classis wordt vereist. Er worden in de kerkorde geen voorwaarden gesteld voor het verlenen van deze instemming. Dat wordt aan de wijsheid van de classis overgelaten. Ook daar geldt het gezag van de classis. In datzelfde kader van het gezag van de classis moet dan ook het volgende artikel gelezen worden. Artikel 39: “Plaatsen waar nog geen kerkenraad kan zijn, zal de classis onder de zorg van een naburige kerkenraad stellen”. Dat houdt in dat de classis bepaalt hoe deze regeling uitgevoerd zal worden. Dat houdt ook in dat zij alleen, binnen het kader van de kerkorde, en met inachtneming van artikel 83 ten aanzien van het heersen, bepaalt wat onder die zorg moet worden verstaan. Wij moeten met elkaar er steeds op bedacht zijn dat wij vooral niet ons laten beïnvloeden door de gezagscrisis die in de samenleving aan de gang is. Zij bergt in zich het gevaar van independentisme, dat altijd uitmond in hiërarchie. De les van de geschiedenis van de kerken is dat in naam van het verwerpen van de hiërarchie door de meerdere vergaderingen, gepleit wordt voor de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk. Maar dat kwam er dan zomaar op neer dat in plaats van de beweerde synodocratie er dan dominocratie optreed, of consistoriocratie, dat is heerschappijvoering door een predikant of kerkenraad. Juist die hierboven genoemde regelingen van de kerkorde met betrekking tot het gezag van de classis over de kerkenraad beschermen de kerkleden tegen de hiërarchie.
In bovenstaande citaten worden dingen gezegd over kerkelijke vergaderingen die tot groot misverstand aanleiding kunnen geven. Laten we het hier duidelijk mogen stellen: een meerdere vergadering heeft geen ambtelijk gezag. Dat heeft alleen een kerkenraad. Een meerdere vergadering heeft ook geen ambtelijk gezag over een mindere vergadering; laat staan over een kerkenraad. Dat besluiten van meerdere vergaderingen voor vast en bondig gehouden moeten worden en dat een meerdere vergadering rechtsgeldige uitspraken doet ten opzichte van mindere vergaderingen, berust op kerkelijke afspraak. En niet op ambtelijk gezag. We zouden wel kunnen spreken van kerkelijk gezag.
47
Citaten uit ‘De Reformatie’ en de opvatting van prof. Greijdanus De Reformatie - 16 februari 1946 Inaugurele rede prof. Deddens Over kerkelijke vergaderingen Daarom gaat de redenering: de Kerken komen in Generale Synode samen en nemen haar besluiten, en de beslissing door deze kerken in Synodale vergaderingen is tevens haar ratificatie, geheel en al onjuist. Zeker komen de Kerken in Synodale vergadering samen, maar …. door middel van haar afgevaardigden. Het “alsof wij zelf tegenwoordig waren” in de credentiebrief is geen identificering, dit blijkt aanstonds op het dadelijk daarop volgende voorbehoud. Het onderscheid tussen regering en gezanten, lastgevers en lasthebbers, delegeerenden en gedelegeerden blijft gehandhaafd. De laatsten krijgen instructies mee, vaak bevelschriften geheten, waarbuiten zij niet mogen gaan. En in die credentiebrief staat opzettelijk uitgedrukt, evenalsof er geen art. 31 bestond: ge moogt, afgevaardigden, alleen besluiten onder verband van Gods Woord en de Kerkorde. Denkt er aan, overschrijdt de grenzen niet. Doet ge dit toch, dan accepteren we het beslotene niet. Zo spreken KO en credentiebrieven één taal.
De opvattingen van prof. Greijdanus In de jaren-30 van de vorige eeuw is er een discussie geweest over het gezag en de bevoegdheden van kerkelijke vergaderingen. Dit naar aanleiding van een dissertatie van M. Bouwman. Deze beweerde - op grond van de praktijk der vaderen - dat meerdere vergaderingen ambtsdragers mochten schorsen en dat zij ook ambtelijk gezag hebben. Prof. Greijdanus is hier tegen in gegaan. We geven de opvattingen die hij verdedigd heeft hier door17. Classisvergaderingen en synodes hebben geen hogere macht en zijn geen hogere vergaderingen. Zij zijn meerdere vergaderingen: er zijn meer kerken (niet: meer ambtsdragers) vertegenwoordigd. Zij verschillen principieel met een kerkenraad, waar sprake is van ambtelijk gezag. Classisvergaderingen en synodes zijn geen vergaderingen van ambtsdragers, maar van kerken, van afgevaardigden. Over het algemeen worden alleen ambtsdragers afgevaardigd naar kerkelijke vergaderingen. Hun bevoegdheid op een kerkelijke vergadering ligt echter niet in hun ambt, maar ligt in hun relatie tot hun kerken. Ze zijn afgevaardigden, ze vertegenwoordigen hun kerken. Het is onjuist te zeggen dat classis- en synodevergaderingen een ambtelijk karakter dragen. De ambtelijke bevoegdheid ligt in de plaatselijke gemeente en nergens anders. Het ambt is niet universeel. Plaatselijke kerken zijn zelfstandig ten opzichte van zusterkerken en ook ten opzichte van de vergaderingen van de gezamenlijke kerken. Er zijn bepalingen in de kerkorde die aan een meerdere vergadering bepaalde bevoegdheden geeft. 17. De artikelen over deze zaak zijn te vinden op de site www.kerkrecht.nl.
48
Dit heeft niets met gezag te maken, maar met afspraken. Deze afspraken zijn gemaakt om de orde en de vrede in de kerken te bewaren en te waarborgen. Bij het schorsen van ambtsdragers moet eerst de genabuurde kerk worden ingeschakeld. Niet omdat een kerkenraad het recht zou missen om te schorsen en af te zetten, maar om te voorkomen dat hij misbruik zou maken van dit recht door te schorsen en af te zetten op ongeoorloofde redenen, om ongewenste personen kwijt te zijn, of op ongenoegzame gronden. Verder heeft het zeker zin om na te gaan hoe onze vaderen hebben gehandeld in allerlei kwesties. Maar hun handelen is geen norm. Ook hun handelen moet telkens worden getoetst aan het Woord van God en aan de kerkorde. We mogen dus niet zomaar met onze kerkelijke vraagstukken gaan zoeken naar een soortgelijk geval in de geschiedenis om dan de zaak te beschouwen als aangewezen en afgedaan. In de tijd van de Doleantie ging het niet alleen om de vraag of kerkbesturen het Woord van God tegenwerkten en daarom verkeerde besluiten namen. Het ging ook om de bevoegdheid van meerdere vergaderingen. M. Bouwman nam in zijn dissertatie afscheid van de opvattingen over de bevoegdheid van meerdere vergaderingen, zoals die ten tijde van de Doleantie werden beleden. Hij verwoordde zijn opvatting in een stelling bij zijn promotie. Deze ging over artikel 39 van de KO en luidt als volgt: 'Ten onrechte heeft de Generale Synode der Gereformeerde Kerken van Utrecht (1905) artikel 39 der Dordtse kerkorde gewijzigd. De oude redactie verdient de voorkeur boven het artikel te Utrecht vastgesteld.” De oude redactie luidde: In de plaatsen, waar nog geen kerkenraad is, zal middelertijd bij de classis gedaan worden, hetgeen anders de kerkenraad naar uitwijzen van deze kerkorde opgelegd is te doen. De nieuwe redactie luidt: Plaatsen waar nog geen kerkenraad kan zijn, zal de classis onder de zorg van een naburige kerkenraad stellen. Dit artikel heeft in de zaak van Zwijndrecht een belangrijke rol gespeeld. We geven hier het commentaar van prof. Rutgers op dit artikel door. (…) “waar nog geen kerkenraad is”, d.w.z. er is er nog geen, maar er moet er zo spoedig mogelijk één komen. Onder leiding der classis, die zorgen moet dat er een kerkenraad komt, moet door de leden der gemeente een kerkenraad gekozen worden. Het heeft dan ook nooit aan de classis gelegen, dat een gemeente die zich uitbreidde, geen kerkenraad had. In de praktijk heeft men alle overheersing gemeden, want bij de toepassing waakte de classis er altijd voor zo min mogelijk de schijn van overheersing te hebben, zulke kerk niet voor vol te erkennen en iets met gezag op te leggen. Vooral kwam dit uit bij beroepingen. Nooit beriep nu de classis, maar de classis riep de gemeente samen en liet ze meestemmen. Ruimer toepassing van het artikel kan er plaats hebben, als het 49
geval zich voordoet, dat opeens een gehele kerkenraad op een plaats wegvalt. Bij kleine kerkenraden van twee ouderlingen en twee diakenen is het mogelijk, dat er één of twee plaatsen vacant zijn, die niet aanstonds vervuld worden en dat de beide andere ledig komen door verhuizing, bedanken, sterfgeval etc. Dan kan men bij analogie dit artikel toepasselijk maken. Ook dan moet weer de classis optreden. Dan is er op te letten, dat in zulk geval de classis daar niet als kerkenraad gaat zitten, maar moet ze zorgen, dat er zo spoedig mogelijk weer een kerkenraad komt en zal ze de gemeente samenroepen ter verkiezing en zich onthouden van kerkenraadhandelingen. Zo was het vroeger praktijk. Waren er zeer dringende zaken, bijvoorbeeld censuur, armenbedeling, dan deed dit de classis, maar slechts voor enkele dagen, in zoverre deed de classis wat des kerkenraads was. Het zitten van een classis vele dagen achtereen in de plaats van een kerkenraad is geheel in strijd met het gereformeerd kerkrecht. De eerste daad van de classis moet zijn: zorgen voor een nieuwe kerkenraad. De Reformatie - 20 mei 1938 - Prof. S. Greijdanus Niet geslaagd Mag een meerdere vergadering een kerkenraad terzijde schuiven, overheersen, zich in diens plaats stellen en doen wat des kerkenraads is? Daarop zegt het gereformeerd kerkrecht: neen. En daarop zegt de kerkorde: neen. En dat wel te doen is hiërarchie, opperbestuur. En dat te leren is het gereformeerd kerkrecht prijsgeven en de hiërarchie aanbevelen en bevorderen.
Over de samenwerking binnen het kerkverband, zegt prof. Greijdanus dat die niet op dwang berust, maar op overleg en overreding. Advies en raadgeving van buiten kan helpen, maar geen enkele dwingende macht kan op een kerkenraad worden uitgeoefend. Daar waar sprake is van een hiërarchie, kan een hoger bestuur het lagere commanderen. Maar op het gereformeerde erf komt dit niet te pas. Uitspraken van meerdere vergaderingen met de term: 'wij bevelen en gelasten', zijn niet gereformeerd. Wanneer een gehele kerkenraad afvallig wordt, dan valt de macht van de kerk weer terug op de gemeente. De classis helpt dan bij het kiezen van een andere kerkenraad. Zij mag niet handelen zonder de gemeente. We gaan verder met een artikel van prof. P. Deddens. Hij schrijft naar aanleiding van kerkrechtelijke zaken rondom de Vrijmaking van 1944 en over
50
de opvattingen van prof. Greijdanus. Het gaat over de synode van Assen, waar Dr. Geelkerken door de generale synode geschorst werd. De Reformatie – 14 oktober 1950 – P. Deddens Kerkrecht: Veel kerk en weinig recht? II (slot) Maar dan komt de synode van Assen 1926, waar onder leiding van prof. H.H. Kuyper het roer principieel wordt omgeworpen. Dr. Geelkerken wordt, naar art. 234 der Acte, afgezet op tweeërlei grond, namelijk een dogmatische: weigering om de verklaring, door de synode van hem gevraagd, te ondertekenen, en een kerkrechtelijke grond: voordurend verzet tegen kerkelijke vergaderingen, wier gezag hij niet wil erkennen. Dáár, in die tweede ‘grond’, ligt nu de strik, waarin de gereformeerde kerken gevangen zouden worden. Immers de synode sprak twee dingen uit: a. Gij, dr. Geelkerken, gaat in tegen Gods Woord, en b. Gij gaat in tegen mensenwoord. Beide stelt men naast elkaar. Er is dus tweeërlei gezag, waaraan ambtsdragers en leden zich te onderwerpen hebben: a. het gezag van Gods Woord; b. het gezag van mensenwoord, in casu dat van de kerkelijke vergaderingen. Zo krijgen dus de uitspraken en besluiten van de kerkelijke vergaderingen een eigen gezag, naast, en zoals het steeds gaat in de geschiedenis, straks boven Gods Woord. Er werd niet gezegd: dogmatisch wijkt ge af van de Heilige Schrift, en kerkrechtelijk eveneens, want ge hebt in die en die kerkelijke handeling u vergrepen aan het Woord van God - neen, neen, weerspreken van en verzet tegen menselijke besluiten is op zichzelf al zonde, een zonde zó ernstig, dat ze met afzetting dient gestraft. - Mensen-macht in de kerk eist: bukken! buig of breek! wat wij zeggen is omdat WIJ het zeggen, uw regel en wet. Met het aanvaarden van deze tweede grond heeft de hiërarchie haar intrede gedaan in de gereformeerde kerken, is ze daar binnen gehaald en heeft ze haar plaats ontvangen, en als ze door haar promoters naar de troon geleid wordt, blijkt ze, haar wezen angstvallig verbergend, zich omhuld te hebben met het kleed der noodzakelijkheid, der profijtelijkheid en der wettigheid. Dit is hetzelfde beginsel, dat tot heerschappij kwam èn in het pauselijk stelsel, èn in het dwangsysteem van de besturen der Ned. Herv. Kerk, waarvan ds. A. Kuyper eens uitriep: “O die synodale organisatie, driewerf en driewerf is ze vervloekt van de Heere der heerscharen!" Liepen allen ter synode in de val? Eén, door Gods genade, niet. Als de synode gaat besluiten dr. Geelkerken af te zetten op genoemde gronden, vermelt art. 242 der Acta: Prof Greijdanus verzoekt aantekening in de Acta, dat hij vóór stemde onder voorbehoud, dat hij niet instemt met het tweede argument: het verzet tegen de kerkelijke vergaderingen. Verder stemmen alle leden vóór. En als de synode, tegen de uitdrukkelijke bepalingen van de kerkorde in, gaat besluiten de ouderlingen en diakenen, die meegewerkt of zich geconformeerd 51
hebben aan het besluit van de kerkenraad van 13 maart om dr. Geelkerken te handhaven in zijn ambtelijke bediening, uit hun ambt van ouderling of diaken te ontzetten, lezen we in de Acta (art 245): alle prae-adviserende leden stemmen voor met uitzondering van prof Greijdanus. Alle leden stemmen eveneens voor; dr. van Es verklaart zich aan het besluit der synode te conformeren met behoud van gevoelen.
Tot zover uit het artikel van prof P. Deddens. Het artikel sluit als volgt: [De Heere] “beware de vrijgemaakte kerken. Opdat van haar kerkrecht nooit gezegd worde: veel kerk, weinig recht. Maar dat gelden moge: zuiver recht. In het buigen alleen voor Christus, onze eeuwige Koning”. De Reformatie - 19 september 1953 – P. Deddens Kerkelijk leven Synodale hiërarchie Op 't zoëven genoemde Gereformeerd kerkelijk Congres werd opgemerkt, dat het eigenlijke beginsel van de hiërarchie is de wereldgelijkvormigheid: een overbrengen op de kerk van hetgeen in de staat Gods ordinantie is: zij zet het dienen dat de Heere voor zijn kerk verordend had, om in een heersen, gelijk alleen op staatsgebied plaats heeft: men past op de kerkbesturen toe wat ons in de Schrift met betrekking tot de overheid gezegd wordt, ook al is die toepassing de ongerijmdheid zelve. We kunnen nog iets verder teruggaan: de eerste zetel van de hiërarchie bevindt zich in ons aller hart. Als we dat maar zien en geloven. Zonde tegen het eerste gebod. Zodat we vermaand worden, zo lief als onzer ziele zaligheid is, de enige ware God recht te leren kennen, Hem alleen te vertrouwen, in alle ootmoedigheid en lijdzaamheid ons Hem alleen te onderwerpen, van Hem alleen alles goeds te verwachten, Hem van ganser harte lief te hebben, te vrezen en te eren. Het ter harte nemen, het opvolgen van deze vermaning is DE waarborg tegen hiërarchie door ons en over ons. Dit is de eerste en beslissende factor.
F. Afvaardiging naar kerkelijke vergaderingen Tijdens de zitting van de classis Zuid-West van 24 september 2009 is de afvaardiging naar de synode van Emmen geregeld, door middel van stemming. Ds. De Marie werd niet als primus afgevaardigd, maar als secundus. De kerkenraden van B&R/B en Hasselt hebben toen een buitengewone classisvergadering aangevraagd om ds. De Marie als primus naar de synode van Emmen afgevaardigd te krijgen. Deze classis kwam op 2 november 2009 samen. Op deze vergadering was een instructie van de kerkenraad te Zwolle, waarin het volgende te lezen is: “om op grond van artikel 33 KO het voorstel van DGK Hasselt e.o. en DGK Berkel en Rodenrijs/Bergschenhoek om ds. S. de Marie naar de GS Emmen 2009 als primus afgevaardigde te benoemen, onontvankelijk te verklaren”. De classis was echter van mening dat als er een predikant was, deze in ieder geval afgevaardigd moest worden. 52
De Reformatie - 6 maart 1954 Persschouw Over de verloochening van het Gereformeerd Kerkrecht In de Heraut van 26 Mei 1907 (No. 1534) bespreekt prof. [H.H.] Kuyper op verzoek van een inzender de vraag, of een kerkenraad ook een nietambtsdrager naar een classicale vergadering mag afvaardigen. T.a.v. deze kwestie schrijft prof. Kuyper dan, dat een classis [volgt citaat]: “de toelating met keurstem niet weigeren (kan) aan degenen, die de kerkenraad op wettige wijze heeft afgezonden. Onze vaderen hebben daarbij nooit geoordeeld, dat de wettigheid van die afvaardiging afhing van de vraag, of zulk een persoon ambtsdrager in die kerk was of niet. Als regel verdient het aanbeveling, dat de kerkenraad alleen ambtsdragers uit zijn midden afvaardigt en onze kerkorde schrijft dit dan ook als regel voor. Maar dat men deze regel nooit als een absolute bepaling heeft opgevat, blijkt wel daaruit, dat men meermalen zelfs op synodale vergaderingen personen heeft afgevaardigd, die op dat ogenblik geen ambt hadden, geen lid waren van de kerkenraad, maar eenvoudig lid waren van de gemeente. Zo heeft de Overijsselse Synode in 1618 twee personen afgevaardigd naar de Dordtse Synode, die met keurstem hebben gezeten en toch geen ouderling of predikant waren. En de Synode van Dordt heeft er niet aan gedacht hun het stemrecht te weigeren. Ook Voetius, onze beste canonicus, oordeelt er niet anders over. In zijn Pol. Eccl. Pars III, p. 194, handhaaft hij het recht van de kerkenraad om ieder lid van de gemeente, die naar zijn oordeel bekwaam is, naar de classis af te vaardigen, al vervult die gelovige geen enkel ambt in de kerk. De gedachte alsof de predikanten en ouderlingen, omdat ze ambtsdragers zijn, zeker recht zouden hebben om de meerdere vergaderingen met keurstem bij te wonen, wordt door Voetius uitdrukkelijk bestreden. Men komt op de meerdere vergadering niet als ambtsdragers samen, maar als kerken en de kerken hebben te beslissen, wie ze als haar afgevaardigden willen zenden. Ze kunnen daartoe ambtsdragers afvaardigen; zelfs zal dit in de regel wenselijk zijn, maar die afgevaardigde ontleent zijn kwaliteit niet aan zijn ambt, maar aan de afvaardiging door de kerkenraad. Niemand kan daarom de kerkenraad verbieden als zijn representant of vertegenwoordiger naar de meerdere vergadering te zenden, die geen ambtsdragers, maar een gewoon lid van de gemeente is.” “Als men ontkent, dat een gewoon kerklid lid-met-keurstem van een meerdere vergadering kan zijn,” aldus prof. Kuyper, “verwart (men) de ambtelijke kwaliteit met de kwaliteit van afgevaardigde van de kerkenraad en zou daardoor, al is dit niet zo bedoeld, een zekere hiërarchie invoeren.”
G. Houden voor vast en bondig Soms komt het voor dat een besluit niet voor vast en bondig gehouden kan worden. Wanneer dat al duidelijk is tijdens de vergadering, die het besluit moet nemen, kan de vergadering besluiten het besluit niet uit te voeren. Als er een meerderheid en een minderheid is, is het niet zomaar zo dat de meerderheid beslist. Hierover heeft ds. L. Doekes het volgende opgemerkt: 53
De Reformatie – 19 januari 1947 – L. Doekes Het boek van de week De meerderheid, die beslist, en daarmee uit. Dat is de theorie van de gedeformeerde kerk. Maar de gereformeerde zegt: de meerderheid moet nauwlettend toezien, dat zij het geweten van de minderheid niet door haar macht gaat aanranden. Dat hebben onze vaderen voor ogen gehouden. Toen in 1902 de meerderheid besloot tot opheffing van de Theologische Hogeschool te Kampen, weigerde de minderheid der synodeleden, zich daaraan te conformeren. Toen heeft de meerderheid nog zóveel respect voor de eenheid van de kerk betoond, dat zij besloot, het voorstel nog niet uit te voeren. Waar is die geest gebleven?
Het voor vast en bondig houden kent een tenzij. Maar wat is de betekenis van dit ‘tenzij’? Moet het voor de bezwaarde partij vaststaan dat het besluit in strijd is met Schrift en kerkorde, of moet het voor de vergadering, die het besluit nam, vast komen te staan dat het besluit in strijd is met Schrift en kerkorde? Het eerste is het geval. In de besluiten van synoden van de DGK lijkt de tweede opvatting in praktijk te worden gebracht. In besluiten van de synode van Zwolle is het refrein: “Tevens tonen appellanten niet aan dat dit besluit ingaat tegen Schrift, belijdenis en/of KO”. Toch hebben appellanten hun bezwaren uitvoerig toegelicht, juist vanuit het gereformeerde kerkrecht. Artikel 31 van de KO biedt niet alleen een mogelijkheid voor appèl, maar is ook een garantie tegen gewetensdwang. De Reformatie - 17 april 1949 - C. Veenhof Hoofdartikel Bezwaarden over en onder de synodocratie (41)
Over het voor vast en bondig houden uit artikel 31 K.O. De belangrijke vraag, welke zich bij het overwegen van deze woorden aan ons opdringt is deze: Hoe staat het met dat ‘bewezen worde’? Er zijn n.l. twee mogelijkheden. De eerste is deze: Een kerkenraad ontvangt officieel mededeling dat een classis of synode een besluit nam. Hij onderzoekt het en komt tot de overtuiging, dat het in strijd is met Gods Woord of de kerkorde. Nu moet hij evenwel beginnen met zich aan dat besluit in feite - men zegt in de kerk dan: de facto - te onderwerpen. Hij moet dus beginnen met dat besluit, voor zover het de kerk betreft waarover hij kerkenraad is, uit te voeren. Ondertussen wendt hij zich evenwel tot de meerdere vergaderingen met zijn ernstige bezwaren. Erkent nu de betreffende meerdere vergadering de geldigheid van die bezwaren en ziet zij dus de onjuistheid van het genomen besluit in, dàn kan de protesterende kerkenraad dat besluit eindelijk en metterdaad voor ‘niet-vast-en-bondig’ verklaren. Maar aanvaart de bewuste meerdere vergadering de bezwaren niet,
54
dan moet de kerkenraad zich onderwerpen, óf, als ze dat niet doet, een ernstig conflict riskeren dat op zijn afzetting uitloopt. Aldus is de mening van de gebonden kerken en thans ook van ds. Spier. Men merkt - dit even tussen haakjes - dat zo het gehele niet-voor-vast-enbondig-verklaren een paskwil wordt, ja, feitelijk vervalt! Want wanneer het volgens deze theorie zover komt, dat een kerkenraad een classicaal of synodaal besluit metterdaad voor niet-vast-en-bondig mag verklaren, bestaat het besluit niet eens meer! Want dan heeft de vergadering die het nam het al weer ingetrokken. De andere mogelijkheid is deze: Een kerkenraad ontvangt officieel mededeling dat een classis of synode een besluit nam. Hij onderzoekt het en komt tot de overtuiging, dat het in strijd is met Gods Woord of de kerkorde. Hij acht, na grondig onderzoek voor zichzelf bewezen, dat het tegen Gods Woord of de Kerkenordening indruist. Nu spreekt die kerkenraad uit, dat hij het bewuste besluit voorlopig niet-voor-vast-en-bondig zal houden en het dus in de door hem geregeerde kerk voorlopig niet zal uitvoeren. Tegelijk evenwel stelt die kerkenraad zijn bezwaren in de kerkelijke weg aan de orde: eerst op de classis, dan op de synode. En als dan eindelijk de synode een definitieve beslissing neemt, moet er ook een definitieve oplossing van het conflict komen. Hetzij doordat de bezwaren van de kerkenraad worden weggenomen; hetzij doordat het besluit wordt gewijzigd of opgeheven; hetzij doordat er een breuk ontstaat tussen die bezwaarde kerk en de kerken, welke die synode volgen. Deze laatste mogelijkheid nu achten de ‘vrijgemaakten’ de enige goede, wijl gereformeerde en Schriftuurlijke. Men merkt het verschil: het geschil concentreert zich om het zinnetje: "tenzij dat het bewezen worde". De synodocratische opvatting welke ds Spier thans óók huldigt zegt: de onschriftuurlijkheid van een genomen besluit moet bewezen worden voor de vergadering die het besluit nam en pas als deze dat geleverde bewijs aanvaart, mag de bezwaarde kerkenraad het door hem gewraakte besluit verwerpen. Neen, zeggen de vrijgemaakten, als een kerkenraad - en ook een kerklid - na ernstig onderzoek - het voor zichzelf bewezen acht, dat een besluit nietschriftuurlijk is, moet hij zo'n besluit direct voor niet-vast-en-bondig houden. Natuurlijk zo, dat hij zich onmiddellijk met dit bewijs óók in en kerkelijke weg tot de meerdere vergaderingen wendt.
H. Veelheid van kerkelijke zaken De DGK hebben om de twee jaar een generale synode. Dat betekent in de praktijk dat er veel besproken moet worden. Het is nauwelijks mogelijk om zowel de Acta van de voorgaande synode als al de deputatenrapporten voor de komende synode zorgvuldig te bespreken. In de zaak van de opleiding is sprake van geheimzinnigheid. Het rapport is alleen aan de kerkenraden toegestuurd en niet op de site geplaatst en er blijken ter synode ook ‘aanvullende’ rapporten besproken te worden. Intussen heeft de synode besloten dat er een eigen opleiding komt. Gemeenteleden zijn er niet in gekend. 55
De Reformatie - 25 mei 1946 Kerkelijk leven Een Amerikaanse waarschuwing tegen hiërarchie
In verband met de synode van de Christian Reformed Church maakt een predikant een aantal opmerkingen in verband met de late publicatie van de agenda van de synode. Hierdoor konden kerkenraden en andere kerkelijke vergaderingen de zaken die ter synode zouden dienen, niet in de kerkelijke weg voorbereiden. Er was ook geen gelegenheid voor discussie in de kerkelijke bladen. Hij deed het volgende verzoek. We verzoeken de synode eerbiedig deze zaak te corrigeren door zó de publicatie der synodale agenda, en vooral de rapporten van commissies van preadvies te regelen, dat er behoorlijk tijd gegeven wordt voor discussie in de kerkelijke bladen en in onze classisvergaderingen, aleer de synode samenkomt en actie neemt op de zaken in de agenda. Commentaar ds. H. Keegstra: “Dit verzoek van classis Minnesota zal wel bijval vinden op de synode en behoort aangenomen te worden." Hij spreekt van een recht en een roeping om rapporten over gewichtige zaken vooral in de vergadering van de classis in ernstige bespreking te nemen. Hij vindt dat waardeerbaar en zegt: "De gewoonte van zich in de mindere vergaderingen voor te bereiden voor de gewichtige arbeid onzer breedste kerkelijke vergaderingen, moet niet uitslijten, maar dient opgewekt en aangemoedigd te worden. Het belang van onze kerken wordt er mee gediend'.
En verder (tegen de synodale opvatting in de ‘gebonden’ kerken in Nederland): Vergelijken we deze uitspraak met wat Ds Keegstra schreef, dan zien we een merkwaardige onderscheid. De ‘appèl-synode’ spreekt van een ‘gebruik’, ds. K. van ‘een recht en een roeping’. Dit laatste is alleen gereformeerd, vgl. wat Prof. Deddens schrijft in ‘Eerste- en Tweedehands gezag’, blz. 52, over de bepaling van de generale synode van 1571, dat van “alle zware zaken … een iegelijke kerk bij tijds mag bedenken, en haar oordeel in de classisvergadering voortbrengen, opdat zij, die vanwege de classis uitgezonden zullen worden met voorbedachte oordeel en wat van al de kerken van die classis daarvan gevoeld wordt, mogen voortbrengen", een bepaling, die ook thans nog volle rechtgeldigheid bezit. Het hier gegeven recht dateert dus ook niet van ‘de laatste decennia’.
I. De kerkelijke weg De afgelopen jaren is ons steeds voorgehouden dat we de kerkelijke weg moeten gaan, als we het ergens niet mee eens zijn. De kerkelijke weg is echter een noodweg. Kerkenraad en gemeente dienen zich er samen voor in te zetten dat niemand de kerkelijke weg gaat. Deze verwijzing door ambtsdragers doet nogal
56
independentistisch aan, vooral als bij voorbaat vaststaat dat kerkelijke vergaderingen bezwaren zullen afwijzen. Indien een kerkenraad besluiten van kerkelijke vergaderingen gaat bespreken en ratificeren is het zijn roeping om ook na te gaan of er in de gemeente bezwaren leven tegen de besluiten. Een kerkenraad kan besluiten ratificeren, om daarna de bezwaarde gemeenteleden hiervan op de hoogte brengen met de mededeling, dat een gesprek daarover mogelijk is. Maar is dit een verstandige en wijze manier van werken? Heeft een kerkenraad geen boodschap aan de moeiten en zorgen van gemeenteleden, waar hij het niet mee eens is? Indien er in de gemeente bezwaren leven tegen bepaalde synodebesluiten, dient de kerkenraad deze gemeenteleden te horen en hun bezwaren te bespreken en te wegen voordat hij tot ratificatie overgaat. Het is de taak van de kerkenraad om synodebesluiten te ratificeren, maar synodebesluiten zijn niet een zaak van alleen de kerkenraad. J. Heemse 1984-1985 Bij de behandeling van bezwaarschriften wordt meermalen verwezen naar de besluiten van de synode van Heemse. Het gaat dan om de vraag in hoeverre een particuliere zaak ook andere kerken aangaat. De synode van Arnhem heeft de verantwoordelijkheid zeer beperkt, de synode van Heemse heeft dit rechtgezet. Hieronder volgt het besluit. Acta van de Generale Synode Heemse Artikel 124 Bezwaren tegen het besluit van de Generale Synode van Arnhem, Handelingen artikel 21, inzake het opnemen van een besluit inzake gravamina (agenda VIII c 4, 5, 8) Materiaal 1. brief van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Monster met het verzoek "het besluit, zoals die in art. 21 der Handelingen van de besloten zitting der G.S. Arnhem 1981 is vastgelegd, terug te nemen en als voorheen alle besluiten der G.S., óók m.b.t. gravamina [bezwaarschriften], ter kennis te brengen aan àlle kerken, door opname van alle besluiten in de Acta of Handelingen"; argumenten: 1. het besluit belemmert de kerken in haar toetsingsrecht; 2. het besluit is een regelrechte miskenning van het toetsingsrecht; 3. door dit besluit vindt "een stuk bevoogding van de kerken plaats"; 4. het besluit opent de weg naar willekeur; 2. brief van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te 's Gravenhage-West, waarin deze raad aan het onder 1 genoemde verzoek adhesie betuigt; 3. brief van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Enschede-Zuid met verzoek tot revisie van hetzelfde besluit.
57
Gronden: 1. de kerken zijn mede-verantwoordelijk voor de besluiten van haar afgevaardigden; 2. de kerken hebben de grenswacht te betrekken bij de op de meerdere vergadering genomen besluiten; 3. de kerken hebben het toetsingsrecht, ook wanneer zij niet bij de uitvoering zijn betrokken. Onder meer moet getoetst kunnen worden of gehandeld is naar de norm van de Heilige Schrift en de confessie; 4. het grondrecht van de toetsing is mee in het belang van de direct betrokkenen; 5. wat vertrouwelijk is meegedeeld, moet vertrouwelijk worden behandeld; 4. het besluit van de Generale Synode van Arnhem 1981, Handelingen artikel 21: 1. de generale synode zal in elk afzonderlijk geval beoordelen of een besluit inzake een gravamen in zijn geheel wordt opgenomen in de Acta of de Handelingen; daarbij zal beslissend zijn of de kerkenraden in het algemeen geroepen en in staat zijn het genomen besluit te beoordelen; 2. indien een besluit niet wordt opgenomen in de Acta of de Handelingen zal het, naast de toezending aan de betrokkenen, worden opgenomen in het archief. BESLUIT 1. het besluit van de Generale Synode van Arnhem 1981. Handelingen artikel 21, in zoverre te wijzigen dat de mogelijkheid van het niet opnemen van een besluit in de Acta of de Handelingen wordt weggenomen; 2. het besluit als volgt te formuleren: 1. Wanneer naar aanleiding van een gravamen in zaken die betrekking hebben op de eigen situatie van één of meer personen of van één enkele kerk - zaken van particuliere aard - een besluit wordt genomen, zal de generale synode in elk geval afzonderlijk beoordelen, of dit besluit in zijn geheel dan wel verkort in de Acta of de Handelingen moet worden opgenomen; 2. indien een besluit verkort wordt opgenomen in de Acta of in de Handelingen zal het volledige besluit toegezonden worden aan de betrokkenen en opgenomen in het archief. Gronden: 1. Naar de regel van artikel 31 K.O. vormen niet de kerkenraden binnen het ressort van de meerdere vergadering de appèl-instantie, maar de meerdere vergadering zelf is als appèl-instantie aangewezen. De afgevaardigden naar die vergadering hebben de opdracht en volmacht om "hof van appèl" te zijn. 2. Aan appelanten is toe te stemmen dat het niet opnemen van besluiten in de Acta en of de Handelingen de kerken verhindert te voldoen aan haar roeping te toetsen, of in de rechtsgang naar de normen van de Schrift en de kerkorde gehandeld is. 3. Zaken van particuliere aard die in de weg van appèl op de generale synode tot beslissing gekomen zijn, behoeven als zodanig geen beoordeling door alle kerken of haar leden. Alleen als men op enigerlei wijze tot de uitvoering
58
van de beslissing geroepen is, treedt de mogelijkheid van het "tenzij" van artikel 31 K.O. op. 4. Bij besluiten in zaken van particuliere aard is terughoudendheid in acht te nemen. Deze eis tot terughoudendheid heeft niet te maken met bevoogding of willekeur, maar beschermt de kerken tegen overschrijding van de grenzen van wat haar toekomt. De terughoudendheid is bovendien vereist in verband met de bescherming van de eer en de goede naam van appellanten en andere betrokkenen overeenkomstig het 9e gebod, waaraan ook kerkelijke vergaderingen gebonden zijn. Vroegere synoden hebben eveneens deze terughoudendheid betracht. (Vgl. o.a. Middelburg 1896, art 94; Arnhem 1902, art. 175) Het besluit wordt genomen met algemene stemmen. Buiten stemming blijven drie afgevaardigden die op de Synode van Arnhem 1981 aanwezig waren. In twee ronden wordt over de voorgestelde besluittekst gesproken. Er wordt op gewezen dat het om een belangrijk besluit gaat, ook voor de toekomst. Gevraagd wordt: hoe wordt dit in de toekomst gerealiseerd? De bedoeling is dat besluit voor besluit bekeken zal wordt, hetzij door het moderamen, hetzij door een commissie. Er worden door de commissie nog enkele redactie-wijzigingen aangebracht. De preses dankt commissie V hartelijk voor haar werk. Er is heel wat denkwerk verzet om tot een verfijnde en zorgvuldige redactie te komen. Hij is de rapporteur dankbaar dat deze zo nauwkeurig heeft kunnen formuleren. De preses spreekt de wens uit dat dit besluit dienstbaar mag zijn aan een goede rechtsgang binnen de kerken.
De synode besluit hier om alle zaken (al of niet verkort) in de Acta op te nemen. In de gronden lezen wij: "Aan appelanten is toe te stemmen dat het niet opnemen van besluiten in de Acta en of de Handelingen de kerken verhindert te voldoen aan haar roeping te toetsen, of in de rechtsgang naar de normen van de Schrift en de kerkorde gehandeld is". Om te laten zien hoe er binnen de DGK met Heemse wordt omgegaan, geven wij een citaat uit een (degelijk) rapport, dat op de vergadering van de kerkenraad van Zwolle heeft gediend in verband met de ratificering van synodebesluiten (Rapport van J. Sebens, Zwolle, 30 september 2009)18 . Toetsing van de rechtsgang In art.89 van de Zwolse Acta staat onder meer [citaat]: “In de vraag naar de ontvankelijkheid spelen twee zaken een rol, namelijk de rechtsgeldigheid en de toetsing. Prof. Kamphuis geeft aan dat ‘De lastgevers’, inzonderheid de kerkenraden, er steeds op hebben toe te zien dat ‘de lasthebbers’, in casu de meerdere vergaderingen, naar de norm van het Woord Gods en naar het overeengekomen kerkelijk recht handelen. Ook wanneer zij zelf niet bij de 18. Zie voor dit rapport de site: www.gereformeerdekerkzwolle.nl
59
uitvoering van een besluit betrokken zijn, blijft deze toetsing noodzakelijk, omdat de lastgever een eigen roeping tot beoordeling behoudt. (J.Kamphuis, Kerkelijke besluitvaardigheid, Vuurbaak 1970 bl. 62). De zaak hierbij in geding is echter de toetsing van de rechtsgang. Daarop doelde de uitspraak van Heemse in geval van particuliere vertrouwelijke zaken: het niet opnemen van besluiten in de Acta en of de handelingen verhindert de kerken te voldoen aan haar roeping te toetsen, of in de rechtsgang naar de normen van de Schrift en de kerkorde gehandeld is (Heemse 1984/1985 art. 124, grond 2). Maar daarnaast zullen bij een particuliere zaak ook de andere uitspraken van Heemse 1984/1985 moeten gelden (de tekst ervan staat in grond 1 en 2 hierboven)" [einde citaat]. Prof. Kamphuis is duidelijk: de kerkenraden hebben altijd de roeping om de rechtsgang te toetsen, ook wanneer zij niet bij de uitvoering van een besluit betrokken zijn. En daarom besloot Heemse dat de kerkenraden daartoe in staat moeten worden gesteld. Ook van 'particuliere' zaken stond Heemse nietopnemen in de Acta niet toe (Acta art.124, besluit 1), omdat "het niet opnemen van besluiten in de Acta en of de Handelingen de kerken verhindert te voldoen aan haar roeping te toetsen, of in de rechtsgang naar de normen van de Schrift en de kerkorde gehandeld is" (grond 2). De kerken hebben altijd de roeping om de rechtsgang te toetsen. Bij besluiten in zaken van particuliere aard is wel terughoudendheid in acht te nemen (grond 4), inhoudelijk, maar de rechtsgang dient getoetst; dat is der kerken roeping. De Zwolse synode somt het in haar Acta allemaal met instemming op. "Maar", schrijft de synode ook, "daarnaast zullen bij een particuliere zaak ook de andere uitspraken van Heemse 1984/1985 moeten gelden (de tekst ervan staat in grond 1 en 2 hierboven)". En daarop baseert zij als gronden voor afwijzing van het revisieverzoek [citaat uit de Acta]: 1. Voor revisieverzoeken betreffende appèlzaken of andere zaken van particuliere aard geldt dat alleen zij die op enigerlei wijze geroepen zijn tot de uitvoering van de beslissing, de mogelijkheid hebben tot het doen van een revisieverzoek op basis van art. 31 KO (Heemse 1984/1985, art. 124). 2. Bij besluiten van particuliere aard is terughoudendheid in acht te nemen. Deze eis tot terughoudendheid heeft niet te maken met bevoogding of willekeur, maar beschermt de kerken tegen overschrijding van de grenzen van wat haar toekomt. De terughoudendheid is bovendien vereist in verband met de bescherming van de eer en de goede naam van appellanten en andere betrokkenen overeenkomstig het 9e gebod, waaraan ook kerkelijke vergaderingen gebonden zijn. Vroegere synoden hebben eveneens deze terughoudendheid betracht (vgl. ook Middelburg 1896, art. 94; Arnhem 1902, art.175) (Heemse 1984/1985, art.124). [einde citaat uit de Acta]
60
Maar: 1. Als grond wordt hier verwezen naar een uitspraak van Heemse. Voor de volledigheid: Heemse formuleerde haar derde grond als volgt: "Zaken van particuliere aard die in de weg van appèl op de generale synode tot beslissing gekomen zijn, behoeven als zodanig geen beoordeling door alle kerken of haar leden. Alleen als men op enigerlei wijze tot de uitvoering van de beslissing geroepen is, treedt de mogelijkheid van het ‘tenzij’ van artikel 31 K.O. op." (Heemse 1984/1985, art.124). Het verschil zit 'm in het woordje ‘als zodanig’, dat Zwolle wegliet. Als zodanig: over een particuliere zaak behoeft niet ieder te oordelen; die gaat niet ieder aan. Inhoudelijk niet. Maar vervalt daarmee ieders plicht tot toetsing van de rechtsgang? Natuurlijk niet, lazen we bij Kamphuis, en daarom besloot juist ook Heemse dat die rechtsgang in elk geval beoordeeld moet kunnen worden aan de hand van hetgeen in de Acta staat; ook van een particuliere zaak. En waarom zou de rechtsgang door ieder getoetst moeten kunnen worden als er niet door ieder revisie gevraagd kan worden? Zolang het revisieverzoek zich niet inhoudelijk in de zaak mengt, maar betrekking heeft op de rechtsgang, komt zij met deze 'grond', die weliswaar ontleend is aan Heemse, maar daarvan toch verschilt, niet in strijd. En juist op basis van die Acta - waarin dus staat wat getoetst moet kunnen worden om de rechtsgang te beoordelen - ook in een particuliere zaak! - heeft Bergentheim/Bruchterveld de rechtsgang in deze zaak getoetst, en vraagt zij revisie aan. 2. "Bij besluiten van particuliere aard is terughoudendheid in acht te nemen", zegt de tweede grond. En dat spreekt voor zich. Inhoudelijk gaat de zaak niet ieder aan. Maar wat de rechtsgang betreft is ieder geroepen tot toetsing. We herhalen Kamphuis: "De lastgevers, inzonderheid de kerkenraden, hebben er steeds op toe te zien dat de lasthebbers, in casu de meerdere vergaderingen, naar de norm van het Woord Gods en naar het overeengekomen kerkelijk recht handelen. Ook wanneer zij zelf niet bij de uitvoering van een besluit betrokken zijn, blijft deze toetsing noodzakelijk, omdat de lastgever een eigen roeping tot beoordeling behoudt." De gronden onder het synodebesluit kunnen dus niet dienen om een verzoek tot herstel van de rechtsgang van een zaak niet ontvankelijk te verklaren. Wat Heemse daarover besloot, en wat Kamphuis daarover schreef - allemaal met instemming geciteerd door de synode - is duidelijk genoeg: hier is iedere kerk geroepen de rechtsgang te toetsen. En dus zullen eventuele bezwaren van iedere kerk tegen de rechtsgang moeten worden beoordeeld. Ook die van Bergentheim/Bruchterveld.
Het is onjuist om met een beroep op grond 3 (zaken van particuliere aard) bezwaren tegen de rechtsgang niet in behandeling te nemen. Het is eveneens
61
onjuist om van een ‘publieke’ zaak een ‘particuliere’ zaak te maken, om op grond daarvan bezwaren niet te behandelen. K. Het ambt aller gelovigen De kerk is een vergadering van gelovigen. Deze vergadering kiest uit haar midden ambtsdragers. Wat is de positie van gemeenteleden in een gemeente waar ambtsdragers zijn? Hebben zij nog wat te doen? Het ambt in de kerk is er ten dienste van de gelovigen. Beiden werken samen. Hier volgt een citaat uit H. Bouwman (Gereformeerd Kerkrecht, deel 1, p. 331 ev.) over de roeping en taak van het gemeentelid. Belangrijke passages zijn onderstreept. Dit ambt der gelovigen staat met het bijzondere ambt in het allernauwste verband. Het bijzondere ambt vormt niet op zichzelf een vertegenwoordiging van de kerk, en mag niet zijn een hiërarchie, die staat boven de kerk, maar het komt op uit de gemeente zelf, d.i. uit de gelovigen, die haar samenstellen. De gemeente is toch het mystieke lichaam van Christus, dat, naar de ordinantiën van de Heere geconstitueerd, in haar verschijning is de zichtbare openbaring van dat mystieke lichaam. In haar woont de Heilige Geest. Zij is draagster van het Woord, pilaar en vastigheid der waarheid. Zij moet de Heere dienen in het uitdragen van het Woord onder de mensen, in het heilig houden van de naam van de Heere, in het strijden voor de eer van de Heere en voor de komst van zijn koninkrijk. Christus' Woord moet in de kerk heerschappij voeren. Wie niet buigt onder het gezag van het Woord, tast het recht en de eer van de Koning der kerk aan. De macht in de gemeente berust uitsluitend bij Christus en vloeit uit Christus in de gemeente af. Maar evenals een lichaam functioneert door de organen, zo ook kan het lichaam van Christus eerst dan recht werken, wanneer het de organen bezit, die zich naar de instelling van Christus openbaren. En nu hebben niet de gelovigen de bijzondere ambten uitgedacht, maar Christus heeft deze organen voor zijn kerk verordend (Ef. 4:11, 1 Cor. 12:28), opdat deze haar roeping zou kunnen volbrengen en Christus zou dienen in de voorbereiding van de komst van zijn Koninkrijk. Hieruit wordt duidelijk, dat het ambt der gelovigen niet met de instelling van de bijzondere ambten is afgeschaft. Wanneer de bijzondere ambten zijn ingesteld, vervalt de roeping van de gelovigen niet. Integendeel, hun roeping als gelovigen blijft, en zij hebben ook als leden van de kerk een bepaalde taak te verrichten. Deze taak is niet alleen correctief, om kritiek uit te oefenen op de ambtsdragers, om te oordelen over het ambt, maar hun ambt functioneert tevens ook naast het bijzondere ambt. Wanneer men dit niet recht ziet, of wanneer men dit beginsel prijs geeft, loopt men gevaar in allerlei dwalingen te vervallen. Rome miskent het recht van de gelovigen, door de leden van de gemeente geheel afhankelijk te maken van de geestelijkheid, en alle terreinen van het leven te knechten onder de kerk. Ook de Luthersen, de Erastianen en de Caesaropapisten tasten het recht van de gelovigen aan, doordat zij òf de leerstand zetten tussen God en de mens, òf ook de kerk in haar regering afhankelijk maken van de wereldlijke regering. Aan de andere kant moet men ook op de hoede zijn tegen de dwaling van de Independenten, die het gezag eenzijdig leggen in de
62
congregatie, in de vergadering van de gemeente en dus het bijzondere ambt miskennen. Hoewel de Independenten de koninklijke heerschappij van Christus in de kerk erkennen, werd de eenzijdige toepassing van deze leer openbaar in het collegialisme, dat in beginsel de leer van de volkssoevereiniteit huldigt. Volgens de Heilige Schrift is Christus de Koning van zijn Kerk, en zowel de ambtsdragers als de leden van de gemeente moeten zich gedragen naar het Woord van Christus. Van deze grondgedachte uit kan zowel de vrijheid en het recht van de gelovigen als het gezag van het bijzondere ambt in de kerk worden gehandhaafd. De leden van de gemeente mogen nimmer worden beroofd van de vrijheid, die zij in Christus hebben. De band, die zij van Christus hebben, werkt rechtstreeks en mag niet door het bijzondere ambt worden gehinderd, zodat zij naar de begeerte van het nieuwe leven als kinderen van God en vrijgemaakten voor Gods aangezicht kunnen leven. Het is toch de roeping van de gelovigen, niet alleen in het verborgene de Heere te dienen, en in het gezins- en het bedrijfsleven hun God te vreezen, maar ook om op elk levensterrein zich als christen te openbaren, en om mee te werken voor de komst van Gods koninkrijk. Naast het werk van de bijzondere ambtsdragers hebben ook de leden van de gemeente tot roeping, hun gaven en krachten tot nut en zaligheid van andere gelovigen aan te wenden. Als gelovigen mogen zij zich aaneensluiten en verenigingen voor onderwijs, van onderlinge oefening en steun, van liefdadigheid en van de arbeid op het brede terrein van Gods koninkrijk oprichten, zonder de raad van de kerk te vragen. De mooie resultaten, die verenigingen voor onderwijs, voor traktaatverspreiding, voor Zondagsschoolarbeid, voor de oefening der barmhartigheid hebben opgeleverd, leggen een heerlijk bewijs af, hoe uitnemend en onmisbaar het is, dat de gelovigen zich aaneensluiten en elkaar steunen in de arbeid van Gods koninkrijk. Maar nog verder gaat het ambt van de gelovigen. Voetius aarzelt niet om aan de leden van de kerk toe te kennen een macht om te leren (potestas dogmatica), te regeren (potestas ordinis et regiminis) en recht te spreken (potestas jurisdictionis). De potestas dogmatica stelt hij daarin, dat alle gelovigen als profeten en priesters, bidden, profeteren, leren, vermanen, enz. naar de mate der gave, die zij hebben ontvangen (1 Cor. 11:4, 5 ; Rom. 15:14; 1 Thess. 5:11, 14). Zij kunnen de geschillen beoordelen met een oordeel des onderscheids, maar niet met een beslissend oordeel; zij kunnen, als een zaak beslecht is, daarop hun goedkeuring en approbatie verlenen, maar de leiding en beslissing moeten zij aan de bijzondere ambtsdragers overlaten. Omtrent de regeermacht van de gelovigen merkt hij op, dat waar een gemeente wordt geïnstitueerd of gereformeerd en er dus geen ambtsdragers zijn, zij met geheel vrij en onbeperkt stemrecht de ambtsdragers kiezen, en dat deze daardoor wettig gekozen zijn. En als een kerk wettig is geïnstitueerd, werken zij mee bij de verkiezing van de ambtsdragers, door hun stem uit te brengen, of door stilzwijgend of uitgesproken hun approbatie te geven. (Hand. 1:15-26; 6:36; 14:23). Ook bij de openbare belijdenis en bij het inkomen of vertrekken van de leden treedt de gemeente op (Hand. 9:26, 27). Eveneens wat door de meerdere vergaderingen besloten wordt, wordt aan de gemeente meegedeeld
63
(Hand. 14:27; 15:3 ; Col. 4:7). En wat de rechts- of tuchtmacht aangaat, hebben de leden van de gemeente het recht om niet alleen afzonderlijk, maar ook gemeenschappelijk met de raad van de gemeente in gevallen, wanneer openlijke ergernis gegeven is, te oordelen (Matth. 18:17; 1 Cor. 5:4, 5, 22; 6:35; 2 Thess. 3:14). Deze macht strekt zich uit ook tot de dienaren van het Woord (Hand. 11 : 2-18). Ook hebben zij het recht en de roeping, de gevallenen en de boetvaardigen te brengen tot de verzoening (2 Cor. 2 : 7, 8). Tenslotte zijn zij geroepen, mee te waken voor de heiligheid en de zuiverheid van de kerk, en zich te onttrekken aan de ontrouwe ambtsdragers en een vervalste kerk, indien deze niet willen luisteren naar het Woord van de Heere.
Wij wijzen op het volgende: “Integendeel, hun roeping als gelovigen blijft, en zij hebben ook als leden van de kerk een bepaalde taak te verrichten. Deze taak is niet alleen correctief, om kritiek uit te oefenen op de ambtsdragers, om te oordelen over het ambt, maar hun ambt functioneert tevens ook naast het bijzondere ambt. Wanneer men dit niet recht ziet, of wanneer men dit beginsel prijs geeft, loopt men gevaar in allerlei dwalingen te vervallen.” 2.3 De nood der kerk De geschiedenis leert ons dat tijden van kerkreformatie moeilijke tijden zijn. Juist daar waar tot reformatie en wederkeer wordt opgeroepen ontstaan moeiten en problemen. De laatste jaren hebben we daar zelf ervaring mee opgedaan. Wat is hiervan de oorzaak? We geven een aantal citaten door, uit de jaren na de vrijmaking van 1944. Om de "Unica Catholica" – C. Veenhof De nood der kerk. p. 5 ev. Eén van de weinige dingen, waaromtrent onder bijna allen, die thans in de kerk van onze Heere Jezus Christus tot leiding zijn geroepen, eenstemmigheid heerst, is dit, dat de kerk in onze dagen in grote nood verkeert. Maar terwijl bijna overal het besef, dat de kerk een haar tot in de kern van haar bestaan aantastende crisis doorworstelen moet, algemeen is, is de diagnose, welke men hier en ginds ten aanzien van de deze crisis veroorzakende ‘ziekte’ stelt, zeer gevarieerd, ja, soms zelfs volkomen tegenstrijdig. We horen ons toeroepen, dat de nood van de kerk ontstond door haar verburgerlijking; haar immuniteit voor de sociale ellende; haar naar-binnengekeerd-zijn; haar denken en leven in partij- en richtingscategorieen; haar onmacht om de prediking te transponeren in de geest en de taal van onze tijd; haar gemis aan apostolisch besef; haar niet verstaan van ‘de bijbelse boodschap’ enz. Hoeveel waarheidsmomenten er in deze beweringen ook mogen schuilen, in het licht der Schrift zijn al deze oordelen oppervlakkig en onjuist. Want in de Schrift getuigt de Heilige Geest, dat er maar één werkelijke nood is, waarin de kerk kan geraken, deze namelijk, dat zij het Woord van God verlaat, dat zij niet hoort, wat de Geest tot de gemeente zegt (Openb. 2:7 enz.). En die Geest zegt ook, dat er 64
maar tweeërlei crisis in de kerk kan komen, n.l. de crisis der bekering tot God, de crisis ten leven - of: de crisis der verharding, ten dode. Want juist aan de kerk wordt het toegeroepen: Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u, en doe (weer) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u, en zal Ik uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert (Openb. 2:5). Natuurlijk nemen deze crises in de historie der kerk telkens een andere, concrete gestalte aan, maar in wezen zijn ze altijd aan elkaar gelijk. Wanneer nu Christus' kerk hier of daar werkelijk in deze nood verkeert, is er maar één ding, dat ze nodig heeft. Ze moet in het vuur van de kritiek van de Heilige Geest! Dat wil zeggen: ze moet zich door het Woord van God laten oordelen en slaan tot ze gebróken wordt, tot ze de zonde in Gods kracht wegdoet in boete en bekering, tot Gods genade weer voluit in haar woont en over haar heerst. Omdat de zaak van Gods kerk in deze wereld zó staat, is het steeds nodig duidelijk en nadrukkelijk de zonden van de kerk te zoeken en in het volle licht te plaatsen. Dit is de éérste liefdedienst, welke God ten behoeve van zijn kerk van ons vraagt. Ongetwijfeld is dit een zeer hachelijke onderneming. Vooreerst is zulk een kritiek als het goed is in eerster instantie zelfkritiek. Maar bovendien worden Gods profeten juist om en in de vervulling van deze liefdedienst vervolgd. Hier is evenwel geen keus. Wie de zonde ziet in de kerk en ze niet noemt, haat de gemeente van God en haar Heer en Hoofd. Bij dit zoeken en belichten van de zonde, moeten we evenwel goed onderscheiden. Er was, is en blijft in Christus' kerk op deze wereld allereerst een wirwar van alle mogelijke boosheid en ongerechtigheid. Want een volstrekt heilige kerk komt er in deze bedeling nooit. Tegen deze zonden moet rusteloos en met alle macht gestreden, ook al weten we, dat ze hier nooit gebróken worden, dat we ze op deze aarde nimmer volkomen zullen overwinnen. Maar behalve dat deze onuitroeibare zonden en ongerechtigheden der kerk in haar leven wroeten, is het ook mogelijk, dat de kerk in haar organisatie, in haar structuur, in de normen voor haar arbeid, kórtom: in haar officiële woorden en daden de zonde nadrukkelijk en expres heeft opgenomen en ze nu vasthoudt en zó laat voortvreten - direct, en dagelijks, en ongehinderd, ook ondanks aanhoudende kritiek. Waar dit alles een feit is, is de situatie geheel anders! In het eerste geval stond de kerk in haar institutaire gestalte en met haar officiële instanties en woorden tegenover het in haar werkende kwaad. Het boze in haar was inderdaad een ‘Fremdkörper’ in haar lichaam, dat zij permanent trachtte uit te rukken en weg te doen. Maar in het laatste geval heeft zij de zonde en de ongerechtigheid een officiële functie en een ongestoorde werking in haar eigen lichaam gegeven. Zij erkent en aanvaardt dan het zondige en laat het meewerken aan de opbouw - in feite: de destructie - van de gemeente. In dit laatste geval is zo de situatie oneindig veel ernstiger. Wanneer b.v. in de Rooms-Katholieke Kerk krachtens haar bewust gekozen en gehandhaafde structuur de werkelijke heerschappij van Christus illusoir en de heilrijke genadewerking van zijn woord onmogelijk wordt gemaakt - dan is de
65
situatie fataal. Dan wordt het zó, dat - om met Calvijn te spreken - iedere vergadering (coetus), onverschillig welke, en het gehele lichaam (corpus) der Rooms-Katholieke Kerk de wettige gedaante (forma) der kerk mist. En iets dergelijks is geschied met de oude gereformeerde kerken van ons Vaderland. Toen deze zich lieten inschroeven in een organisatie, welke rechtens en feitelijk aan de leugen een even grote plaats en werkingssfeer in die kerken gunde als de waarheid, werd de zonde officieel in het lichaam der kerk als een constructieve - in feite weer: destructieve - factor ingedragen en werd haar een werking verleend, welke op de vernietiging van Christus' kerk móest uitlopen. Wij moeten deze tweeërlei' situatie van de kerk t.o.v. de zonde nauwkeurig onderscheiden. Want in het éérste geval wijst de kerk in haar officiële akten en stukken de zonde àf en vordert van alle in haar arbeidende ambtsdragers de bestrijding daarvan. In het andere geval geeft zij de zonde officieel recht van meespreken en behoort het derhalve tot de taak van alle ‘kerkdienaren’ dit kwaad te bevorderen of althans ongemoeid te laten voortvreten.
66
3. KERKSCHEURING IN ZWOLLE Hoe heeft het zover kunnen komen dat we ook in de DGK te Zwolle e.o. (verder: Het Anker) met een scheuring te maken kregen? Daarover gaat dit deel. De inleiding op dit deel geeft kort aan wat er rondom de schorsingsbesluiten is gebeurd. Daarna volgt een chronologisch overzicht van de gebeurtenissen. Vervolgens worden de belangrijke feiten op een rij gezet. Daarna volgt een bespreking van een aantal belangrijke zaken: het vastlopen van de kerkenraad, de schorsing van vijf ambtsdragers, de onbegaanbaarheid van de kerkelijke weg, en een aantal ‘kwesties’, die in het geding gebracht zijn. Dit deel eindigt met een conclusie en het wijzen op een mogelijke weg tot herstel van eenheid. 3.1 Inleiding Op vrijdag 11 december 2009 heeft een meerderheid van de kerkenraad van Het Anker, in een vergadering van de visitatoren van de classis Zuid-West Nederland, en met instemming van die visitatoren, vijf ambtsdragers voorlopig geschorst. Deze vijf ambtsdragers zagen hun schorsing aankomen en schreven daarom op 7 december 2009 een brief aan alle gemeenteleden. In deze brief gaven zij summier aan waar de moeiten binnen de kerkenraad over gingen en schreven zij dat op de vergadering van vrijdag 11 december 2009 over hun ambtsdienst beslist zou gaan worden. Zij verklaarden niet van plan te zijn hun ambt neer te leggen. Daar was wel om gevraagd door een kerkenraadslid en een visitator. Voor zover zij na konden gaan waren er geen gronden voor het neerleggen van hun ambt. De consequentie hiervan was, dat er een scheur in de gemeente dreigde. Toen de (voorlopige) schorsing ondanks deze dreiging toch werd doorgezet, hebben de vijf ambtsdragers woord gehouden. Zij bleven hun ambt uitoefenen en riepen de gemeente weg achter de meerderheid van de kerkenraad, die naar hun overtuiging een verkeerde weg bewandelde. Deze verkeerde weg bleek uit de absolute en algehele veroordeling van hun gevoelen - in een 'Verklaring en oproep'19 verwoord - door een meerderheid van de kerkenraad. De ernstige bezwaren van de vijf ambtsdragers tegen ontwikkelingen in de kerk en opvattingen binnen de kerkenraad, waren volgens de meerderheid van de kerkenraad ”zeer beslist en in alle onderdelen onschriftuurlijk”. Voor hun opvattingen en kritiek bleek daarom geen ruimte te bestaan binnen Het Anker. Dit is met een voorlopige schorsing, vervolgens met een schorsing en tenslotte met een afzetting bekrachtigd.
19. Zie voor deze ‘Verklaring en oproep’ de site: www.gereformeerdekerkzwolle.nl
67
3.2 Chronologisch overzicht De kerkenraad komt in het kerkblad van 5 oktober 2008 met een uitvoerig schrijven over de kerkgrenzen naar aanleiding van besluiten van de classis ZuidOost. Dit leidt in de gemeente tot ergernis en onrust. Een paar weken later worden enkele passages teruggenomen en nader toegelicht, onder betuiging van spijt voor gewekte ongenoegen en misverstanden (kerkblad 16 november 2008). De kerkenraad loopt vervolgens vast en krijgt hulp van buiten in de vorm van een tijdelijke voorzitter. De kerkvisitatie van 2009 leidt tot een reeks van vergaderingen van visitatoren met kerkenraad. Tegen het einde van het jaar 2009 wordt het beleid rondom de kerkgrenzen afgezwakt. Er ontstaan echter nieuwe problemen, wanneer synodebesluiten geratificeerd moeten worden en er een brief op de kerkenraad komt met het verzoek te bidden voor het herstel van de eenheid met allen die de GKv vanwege de onschriftuurlijke koers hebben verlaten. 20 oktober 2009 kerkenraadsvergadering over synodebesluiten 27 oktober kerkenraadsvergadering over synodebesluiten 25 november vergadering van kerkenraad met visitatoren; vijf ambtsdragers komen met een ‘Verklaring en oproep’ 29 november de viering van het Heilig Avondmaal wordt afgelast 1 december kerkenraadsvergadering over de ‘Verklaring en oproep’ 3 december kerkenraadsvergadering over de ‘Verklaring en oproep’ 7 december agenda, opgesteld door de visitatoren, waaruit vijf ambtdragers concluderen dat zij geschorst zullen gaan worden; rondschrijven van 5 ambtdragers; 11 december vergadering van visitatoren met kerkenraad; schorsing van vijf ambtsdragers. 12 december brief van Het Anker aan alle gemeenteleden, dat een reactie is op het rondschrijven en mededeling doet van de ‘voorlopige’ schorsing; brief van vijf ambtsdragers, waarin zij de gemeente informeren over hun schorsing en de gemeente wegroepen vanachter de meerderheid van de kerkenraad. 13 december de gemeente te Zwolle vergadert vanaf deze datum in De Vijverhoeve. 16 december vergadering van de kerkenraad van Het Anker met de kerkenraad van Berkel 17 december gemeentevergadering in De Zuiderhof (Het Anker) 21 december vergadering van de kerkenraad met de kerkenraad van Berkel (vanwege de late aanvang kon de vergadering niet afgerond worden) 22 december gemeentevergadering in De Vijverhoeve gemeentevergadering in De Zuiderhof (Het Anker) 68
28 december
vergadering van de kerkenraad van Zwolle met de kerkenraad van Berkel. Schorsing van vijf ambtsdragers. 30 december gemeentevergadering in De Zuiderhof (Het Anker) 21 januari 2010 gemeentevergadering in De Vijverhoeve 26 januari oproep van de kerkenraad (Het Anker) 1 april afzetting van vijf ambtsdragers door Het Anker en de kerkenraad van Berkel 3.3 Een aantal feiten Voordat we uitvoeriger op deze zaak ingaan, zetten we eerst een aantal feiten op een rij. 1. Geen afwijking in de leer De vijf ambtsdragers hebben nadrukkelijk verklaard geen enkele bedenking te hebben tegen de leer van de kerk. In overeenstemming met het ondertekeningsformulier zijn zij er “hartelijk van overtuigd dat de leer van de drie formulieren van eenheid – de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels – in alle delen geheel met Gods Woord overeenstemt”. Zij willen zich ook van harte blijven inzetten voor een kerkverband naar gereformeerd kerkrecht. 2. Veroordeling en schorsing In een 'Verklaring en oproep' hadden de vijf ambtsdragers hun moeiten met de gang van zaken op de kerkenraad en in de kerken (DGK) verwoord. De meerderheid van de kerkenraad van Het Anker schreef over deze 'Verklaring en oproep': “Van al de beschuldigingen in het document moest door de raad worden vastgesteld, dat ze ongegrond zijn. Daarom moest de 'Verklaring en oproep aan de Zwolse kerkenraad’ in al haar delen worden afgewezen”. Aan de kerkenraad van Berkel schreef de kerkenraad van Het Anker: ”De brief heeft de gemeente willen keren tegen de kerkenraad, die de visie en leer van de vijf broeders zeer beslist en in alle onderdelen als onschriftuurlijk had afgewezen.” Conclusie: wie het geheel of gedeeltelijk eens is met wat in de 'Verklaring en oproep' staat, is onschriftuurlijk bezig. Hij is censuurabel. Voor hem is geen plaats in de DGK te Zwolle e.o., zo hij zich niet bekeert. De kerkenraad heeft – zoals hierboven is vermeld - zijn oordeel over deze 'Verklaring en oproep' eerst door een (voorlopige) schorsing en later door afzetting van de vijf ambtsdragers bekrachtigd.
3. Het rondschrijven van 7 december 2009 Op 7 december 2009 richtten de vijf ambtsdragers zich in een rondschrijven tot de gemeente. Op dat moment was hun 'Verklaring en oproep' door de meerderheid van de kerkenraad afgewezen. Deze ‘Verklaring en oproep’ is op 69
de vergaderingen van 1 en 3 december 2009 aan de orde geweest. Tijdens de vergadering van 3 december is door een Zwolse ambtsdrager en een visitator aan de vijf ambtsdragers gevraagd hun ambt neer te leggen. De meerderheid van de kerkenraad betuigde hiermee stilzwijgend zijn instemming. Op vrijdag 11 december 2009 zou er verder gesproken worden over de ambtsdienst van de vijf ambtsdragers. Deze vijf ambtsdragers waren ervan overtuigd dat op deze vergadering tot hun schorsing zou worden besloten. Zij zagen dat bevestigd in de hen toegezonden agenda. Hierover lezen wij20: “Het was duidelijk dat we in de vergadering van 11 december geschorst zouden worden. Dat is ook bevestigd uit de op 7 december opgestelde agenda voor die vergadering, die we tevoren ontvingen. Midden in die agenda was een pauze, die werd voorafgegaan door gebed. Dat betekende dat er broeders vertrekken. In die noodsituatie hebben we u als gemeente op 7 december een brief geschreven, waarin we de moeiten uiteen zetten. We zouden geschorst worden en de gemeente wist nergens van”. 4. De voorlopige schorsing van 11 december 4a De schorsingsgronden De verwachte schorsingsgronden waren: 1. het niet kunnen ratificeren van een aantal synodebesluiten door twee ambtsdragers zonder daarover in revisie te gaan, op grond waarvan gezegd werd dat deze twee broeders de samenwerking binnen de kerkenraad opbraken; 2. het niet (meer) volmondig kunnen oproepen tot kerkvergadering naar artikel 28 NGB met Het Anker (na het afwijzen van de 'Verklaring en oproep'). Als schorsingsgronden voor de ‘voorlopige’ schorsing werden echter genoemd: 1. Scheurmakerij en 2. Woordbreuk. Deze schorsingsgronden zijn tot stand gekomen naar aanleiding van het rondschrijven van 7 december 2009. De schorsingsgronden voor de officiële schorsing die volgde op de voorlopige schorsing waren: 1. Scheurmakerij en 2. Woordbreuk. In de toelichting op de schorsing werden zaken genoemd die op 11 december 2009 nog niet aan de orde waren, namelijk het wegroepen van de gemeente achter de kerkenraad vandaan en het beleggen van een gemeentevergadering op 20. Verslag van de gemeentevergadering van 22 december 2009 in De Vijverhoeve.
70
dezelfde avond als de kerkenraad van Het Anker. Dit betekent dat de kerkenraden van Berkel en van Zwolle zich niet hebben beperkt tot het beoordelen van de 'voorlopige' schorsing, waartoe op 11 december 2009 werd besloten. De oorzaak van de scheuring werd zo bij de vijf ambtsdragers gelegd en niet bij de (voorlopige) schorsingsdaad. We kunnen ook zeggen: er is geen onderscheid gemaakt tussen oorzaak (schorsing) en gevolg (wegroepen achter de meerderheid van de kerkenraad). 4b. Een voorlopige schorsing Een voorlopige schorsing is een noodmaatregel. Het gaat niet om de vraag of dit een wettig middel is. Het gaat om de vraag of er redenen waren voor deze noodmaatregel. Juist omdat het om een conflict binnen de kerkenraad ging, lag een 'voorlopige' schorsing door het ene deel van de kerkenraad van het andere deel niet voor de hand. In een situatie zoals die hier aan de orde is, is er alle reden om eerst een andere vergadering te laten oordelen. De meerderheid van de kerkenraad van Het Anker heeft dit niet gedaan. Een ‘voorlopige’ schorsing betekent niet dat de zaak waar het om gaat onzeker is. Het betekent dat een kerkenraad zich genoodzaakt ziet in eigen verantwoordelijkheid te schorsen, gezien de ernst en de klaarblijkelijkheid van de zaak. Een schorsing – ook een ‘voorlopige’ schorsing, is altijd een gevolg van censuur. 5. Over de ware kerk De verklaring van de vijf ambtsdragers, dat zij moeite hebben om Het Anker zonder meer als ware kerk te erkennen, is gegeven nadat de meerderheid van de kerkenraad de ‘Verklaring en oproep’ had afgewezen. De kerkenraad van Het Anker schrijft: "Geen van de vijf broeders wilde op 3 december j.l. positief uitspreken dat de Gereformeerde Kerk te Zwolle de ware kerk van Jezus Christus is." De vijf ambtsdragers zelf gaven aan grote zorgen te hebben nu zij de kenmerken van de kerk in het geding zagen komen door zaken waarvan zij juist opriepen tot bekering. 6. De kerkelijke weg In de gewraakte synodebesluiten werden revisieverzoeken afgewezen. Dat betekent dat over de betreffende zaken door twee achtereenvolgende generale synodes uitspraak is gedaan. Daarmee is de kerkelijke weg ten einde. Er kan in principe niet nog eens revisie van een revisiebeslissing worden gevraagd. De kerkelijke weg was in de zaak van de schorsing geblokkeerd, wat een gevolg was van de houding van de visitatoren. Zij hebben niet alleen advies gegeven en hulp geboden, maar ook partij gekozen. Hiermee hebben zij de classis mee tot partij gemaakt. Verder hebben twee van de drie classiskerken aan de schorsing meegewerkt, terwijl van de derde kerk één van de twee kerkenraadsleden visitator is. Dit maakt dat van de hele classis nog maar één ouderling over deze 71
zaak zou mogen oordelen. Van een oordeel met meerderheid van stemmen zou geen sprake kunnen zijn. 7. De meningsverschillen De zaken waarover binnen de kerkenraad verschil van mening was, waren: - synodebesluiten (over de kerkgrenzen en over Zwijndrecht); - de houding die wij aan moeten nemen tegenover ontwikkelingen vanuit de GKv; - het schrijven van ds. De Marie en ds. Van Gurp in het landelijk kerkblad De Bazuin over ds. Hoogendoorn en ds. Van der Wolf; - onze houding tegenover de gemeente in Hardenberg (‘de Matrix’); - heerszucht en willekeur in kerkelijke besluitvorming; - de visie op de kerk en de ambten; - de afvaardiging van ds. De Marie naar de synode te Emmen. 8. Geheimhouding De kerkenraad had een aantal afspraken gemaakt om weer tot een werkbare situatie te komen en om de zaken die in bespreking waren, ‘binnen de kerkenraad te houden’. De meerderheid zag deze afspraken (en vooral de belofte van geheimhouding) als absoluut en volledig. De vijf ambtsdragers zagen deze afspraken als geldig, zolang de zaken in bespreking waren. Het ging immers over publieke zaken van leer en kerkregering. Over zaken dus, die de kenmerken van de kerk betreffen en in een ‘Verklaring en oproep’ aan de orde gesteld waren. Toen de zaken op de kerkenraad beslist waren, achtten zij zich niet langer aan deze belofte gebonden. Het feit van de ‘Verklaring en oproep’ wees er al op dat afwijzing ernstige gevolgen moest hebben. Volgens Het Anker zijn de volgende afspraken gemaakt21: Alle broeders beloven niets buiten de kerkenraad te brengen wat in zijn vergaderingen wordt besproken, dan alleen wanneer daartoe opdracht wordt gegeven door de kerkenraad. Alle broeders inclusief de preses bevestigen dit positief. (Notulen van de vergadering van de kerkenraad dd 22-11-2008) Aan de opstellers van het stuk wordt door de preses gevraagd te beloven dat ze niets van de inhoud in de gemeente zullen verspreiden. Dit wordt toegezegd. (Verslag van de vergadering van visitatoren met de kerkenraad, d.d. 25-112009)
Op de kerkenraadsvergadering van 11 december 2009 is het volgende opgemerkt:
21. Brief van Het Anker naar aanleiding van de schorsing van vijf ambtsdragers. 4 januari 2010, pagina 5.
72
Dominee De Marie merkt op dat we door de verstuurde brief aan de gemeente nu te maken hebben met scheurmakerij door de vijf broeders. Daarnaast is er verstoring van de orde binnen de kerkenraad in verband met het schenden van gemaakte afspraken. Concreet verwijst hij hiervoor naar de afspraken die op 25 november 2008, 3 januari 2009 en 25 november 2009 gemaakt zijn door de kerkenraad. Deze afspraken hielden in dat niets van wat op de kerkenraad besproken werd zonder toestemming van de kerkenraad aan de gemeente zou worden bekend gemaakt.
9. Ondertekeningsformulier Er is gesteld dat de vijf ambtsdragers in strijd met het ondertekeningsformulier hebben gehandeld. Het ondertekeningsformulier gaat echter over bedenkingen tegen de leer van de kerk. Het kan niet gebruikt worden om ambtsdragers, die zich juist in willen zetten voor handhaving van de leer van de kerk en van de kerkenorde, een spreekverbod op te leggen of weg te werken. 10. Afgelaste viering van het Heilig Avondmaal De viering van het Heilig Avondmaal op zondag 29 november 2009 werd door de kerkenraad afgelast, vanwege moeiten binnen de kerkenraad. Op dat moment werd de gemeente betrokken bij de moeiten binnen de kerkenraad en had de kerkenraad direct opening van zaken moeten geven. Dit is niet gebeurd. Gemeenteleden die om nadere informatie vroegen, kregen die niet. Er zou (pas) op 22 december 2009 een gemeentevergadering worden gehouden. 3.4 De kerkenraad loopt vast Op 7 december 2009 hebben de vijf ambtsdragers alle gemeenteleden een brief geschreven waarin zij meedeelden dat zij als ambtsdragers waren vastgelopen en dat de kerkenraad op vrijdag 11 december 2009 zou beslissen over hun ambtsdienst. Een schrijven aan gemeenteleden door een deel van de kerkenraad is een ongebruikelijke stap. Maar is het ook een ongeoorloofde stap? De kerkenraad is een college van ambtsdragers. De leiding of regering van de kerk is aan hen gezamenlijk opgedragen. Dit betekent dat er op de kerkenraad beraad plaatsvindt over allerlei zaken en dat er zo een gezamenlijke mening of besluit tot stand komt. De kerkenraad streeft in alle zaken naar consensus, dat wil zeggen naar een standpunt waar alle ambtsdragers zich in kunnen vinden. Voor veel zaken is dit geen probleem. Er kunnen zich echter zaken voordoen waar dat wel een probleem is. Dat kan te maken hebben met de ingewikkeldheid van de zaak. Het kan ook te maken hebben met verschil van mening. Door discussie en door een goede leiding op de vergadering kan in veel gevallen een moeilijke zaak helder worden en kan er ook in een zaak waar de meningen 73
uiteenlopen toch een weg gevonden worden, waar iedereen op mee kan gaan. Lukt dit niet, dan zal er gestemd moeten worden. Als dan blijkt dat er sprake is van een meerderheid en een minderheid, is de zaak in principe beslist. Toch is dit nog niet het einde. De voorzitter zal dan vragen of de tegenstemmers zich bij het gevoelen van de meerderheid kunnen neerleggen. Als dat het geval is, kan de zaak als afgedaan worden beschouwd. Indien de tegenstemmers zich er niet bij neer kunnen leggen of grote moeite hebben met het gevoelen van de meerderheid, zal er nog een poging gedaan moeten worden om toch iedereen op één lijn te krijgen. Lukt dit niet dan zal het gevoelen van de meerderheid het kerkenraadsstandpunt worden en zullen de tegenstemmers zich er bij neer moeten leggen of (indien dat noodzakelijk geacht wordt) in appèl gaan bij de classis. Bij zware en moeilijke zaken kan de kerkenraad ook advies vragen aan de classis of een gemeentevergadering beleggen om de zaak met de gemeente door te spreken. Het is ook denkbaar dat besloten wordt een kerkenraadsbesluit niet uit te voeren; maar dan hebben we het over uitzonderlijke situaties. We geven hiervan een voorbeeld, dat een synodebesluit uit 1902 betreft. De Reformatie – 18 januari 1947 - L. Doekes Het boek van de week
Als er een meerderheid en een minderheid is, wil dat niet zeggen dat de meerderheid beslist. Hierover heeft ds. L. Doekes het volgende opgemerkt: De meerderheid, die beslist, en daarmee uit. Dat is de theorie van de gedeformeerde kerk. Maar de gereformeerde zegt: de meerderheid moet nauwlettend toezien, dat zij het geweten van de minderheid niet door haar macht gaat aanranden. Dat hebben onze vaderen voor ogen gehouden. Toen in 1902 de meerderheid besloot tot opheffing van de Theologische Hogeschool te Kampen, weigerde de minderheid der synodeleden, zich daaraan te conformeren. Toen heeft de meerderheid nog zóveel respect voor de eenheid der kerk betoond, dat zij besloot, het voorstel nog niet uit te voeren. Waar is die geest gebleven?
Uit het bovenstaande blijkt dat het stemmen op de vergadering vooral bedoeld is om het gevoelen van de vergadering te peilen. Het is een middel op weg naar een consensus. Een kerkenraad, die steeds door middel van stemmingen beslist over allerlei zaken, zoekt geen consensus en zal vatbaar zijn voor partijschappen. Hieruit blijkt hoe belangrijk de kerkenraadsvergadering als middel tot gesprek en overleg is. Als een kerkenraad op een goede, christelijke manier over allerlei moeilijke zaken overleg voert, zal de consensus er over het algemeen wel komen. Het gaat dan niet alleen over de vraag wat de enige juiste weg is, maar ook om de vraag: hoe ver kunnen wij nu gaan? Wat is - gezien de opvattingen binnen kerkenraad en gemeente (en de aard van de zaak) - nu mogelijk? Het gaat om de vraag: Wat vraagt de Heere van ons in de gegeven situatie? Verschil van inzicht mag niet tot verdeeldheid of scheiding aanleiding 74
geven. Wanneer de achtergrond van meningsverschillen te herleiden is tot herkenbare verschillen over de leer van de kerk of de kerkorde, is consensus niet meer mogelijk. De kerkenraad raakt dan verdeeld, er ontstaan partijschappen en alles draait op een gegeven moment om meerderheid en minderheid. Dat de kerkenraad als college functioneert, wil niet zeggen dat daarmee de verantwoordelijkheid van de individuele ambtsdrager er niet is of afhankelijk is van de meerderheid binnen de kerkenraad. Juist het zoeken naar consensus onderstreept ieders persoonlijke verantwoordelijkheid. Wanneer binnen de kerkenraad door verschil van inzicht, verdeeldheid ontstaat, is er reden tot zorg, juist omdat het op de kerkenraad niet mag gaan om de vraag wat de meerderheid ervan vindt. Gezien de verantwoordelijkheid van de individuele ambtsdrager betekent verdeeldheid binnen de kerkenraad over belangrijke zaken, dat ook de éénheid van de gemeente in het geding is. Wat is er binnen de kerkenraad van Zwolle gebeurd? A. Moeiten Binnen de kerkenraad van Zwolle waren er al geruime tijd moeiten - zo schreven de vijf ambtsdragers. Om uit deze moeiten te komen is er hulp geboden door de visitatoren. Voor zover na te gaan zijn de moeiten begonnen met de kwestie 'kerkgrenzen'. In het schrijven van de vijf ambtsdragers is te lezen dat er meer moeiten bij gekomen zijn, namelijk moeiten rond de ratificatie van synodebesluiten en verschil van mening over het zoeken naar eenheid met allen die willen staan op de grondslag van Schrift en belijdenis. Dit laatste punt heeft te maken met recente ontwikkelingen binnen de GKv, waarbij predikanten en bezwaarde gemeenteleden opnieuw voor de vraag komen te staan of zij zich dienen af te scheiden. Is onze houding hartelijk, meelevend en uitnodigend - ook al hebben wij over het één en ander onze vragen? Of niet? B. Ratificatie Als twee broeders moeite hebben met de ratificatie van synodebesluiten en geen mogelijkheden zien voor appèl, is dat jammer, maar dat hoeft verder geen probleem te zijn. De vraag is wel of de overige broeders de moeite genomen hebben het standpunt van deze twee broeders onder woorden te brengen en te begrijpen. Is dit het geval, dan is, bij alle verschil van inzicht, het vertrouwen in elkaar niet verstoord. Verder zou nagegaan kunnen worden in hoeverre moeiten opgelost of weggenomen zouden kunnen worden. In geval van een absolute en volledige afwijzing van de standpunten van anderen wordt de verdeeldheid binnen de kerkenraad benadrukt en ontstaan er partijschappen en loopt de kerkenraad vast.
75
De kerkenraad heeft van deze moeite met de ratificatie een (groot) probleem gemaakt. De samenwerking binnen de kerkenraad werd opgebroken, zo is gezegd. De ambtsdienst van deze twee broeders werd vervolgens ter discussie gesteld. Als ambtsdrager moet je immers besluiten van synode voor vast en bondig houden en als je het ergens niet mee eens bent, moet je in appèl gaan. De moeiten die de betrokken ambtsdragers met de ‘kerkelijke weg’ hadden, werden afgewezen. C. Het zoeken naar eenheid En dan is er het punt van onze roeping om eenheid te zoeken met allen die in waarheid de Heere willen dienen. Het gaat hier om onze houding tegenover de Gereformeerde Kerk te Kampen (de 'Ichthus-gemeente'), de stap van ds. Van der Wolf en om de vraag of wij bereid zijn om de moeiten en scheuringen in de gemeenten te Zwijndrecht en Bergentheim-Bruchterveld opnieuw te bezien en ons in te zetten voor herstel van de breuk. Wat Zwijndrecht betreft gaat het over de vraag of kerkelijke vergaderingen terecht geweigerd hebben mee te werken aan de instelling van de ambten. Wat Bergentheim-Bruchterveld betreft gaat het onder meer om de vraag of de schorsing van een meerderheid door een minderheid wettig is. De vijf ambtsdragers hebben bovenstaande punten aan de orde gesteld door middel van een document – ‘Verklaring en oproep aan de Zwolse kerkenraad’22. Dit document is in al zijn delen afgewezen. Dit betekent dat enige discussie over dit stuk niet mogelijk is. Het gevolg van deze vaststelling was dat de vijf ambtsdragers geconstateerd hebben dat zij vastgelopen waren. Een schorsing hing hen boven het hoofd. In deze situatie kwamen de vijf ambtsdragers voor de vraag te staan: wat moeten wij nu doen? Afwachten, de kerkelijke weg gaan of de gemeente informeren? De kerkelijke weg was voor hen geen optie, omdat die naar hun mening geblokkeerd was en niet functioneerde: twee van de drie classiskerken waren direct bij de schorsing betrokken en één classiskerk indirect door middel van een visitator, die partij had gekozen. Afwachten zou betekenen dat er geschorst zou worden en dat zij de daarop volgende zondag niet als ambtsdrager konden optreden. Zij zagen geen reden hun ambt neer te leggen en waren ook niet van plan in een schorsing te berusten. In die situatie hebben de vijf ambtsdragers gemeend zich tot de gemeente te moeten richten. Dit is een ongebruikelijke stap, maar gezien de vastgelopen situatie op de kerkenraad en de verantwoordelijkheid die een ambtsdrager heeft, wel een begrijpelijke stap23. Met dit rondschrijven werd de gemeente in 22. Zie site: www.gereformeerdekerkzwolle.nl 23. We zouden kunnen toevoegen: “en ook een moedige stap”.
76
summiere bewoordingen geïnformeerd over de moeiten binnen de kerkenraad en over de verwachte schorsing. De broeders hebben de gemeente ook laten weten dat zij geen redenen zagen hun ambt neer te leggen. Met andere woorden: een schorsing zou een scheur in de gemeente tot gevolg kunnen hebben. Het rondschrijven moet gezien worden als een laatste poging om de gemeente voor een scheur te bewaren. Toen op vrijdag 11 december 2009 tot schorsing werd overgegaan, kon het voor iedereen duidelijk zijn wat de gevolgen daarvan zouden zijn. We kunnen zelfs zeggen dat de kerkenraadsleden die op 11 december 2009 tot schorsing van ambtsdragers overgingen, willens en wetens een scheur in de gemeente hebben geriskeerd. Het is betreurenswaardig wanneer er een scheur in de gemeente komt als gevolg van een kerkenraad die vastloopt. Gemeenteleden worden opeens voor een keuze geplaatst. Zij moeten kiezen waar zij ter kerke zullen gaan. Deze situatie heeft zich in Zwolle voorgedaan en is mee veroorzaakt door de kerkenraad, die zijn moeiten te lang binnenskamers heeft gehouden. Er werd over zaken gesproken, die heel de gemeente en de toekomst van de gemeente aangingen, maar er is niet met de gemeente gesproken. Over deze zaken had op een gemeentevergadering met elkaar doorgesproken moeten worden. Wellicht hadden de uitkomsten daarvan de kerkenraad kunnen helpen om gezamenlijk verder te komen. De meerderheid van de kerkenraad was tegen een gemeentevergadering. Zelfs het afgelasten van het Heilig Avondmaal - waarmee de gemeente betrokken werd bij de moeiten binnen de kerkenraad was voor die meerderheid geen reden om direct een gemeentevergadering te beleggen. Ds. De Marie zei hiervan24: "Waarom dan toch niet eerder voorlichting gegeven? Nu gemeente, dat mòcht en kon de raad niet doen. De verdeeldheid binnen de raad was zo uitgesproken, dat dan die verdeeldheid binnen de gemeente zou worden gelegd. Bovendien kon hij niet met één mond spreken. Dan zou alles zijn geëscaleerd". We constateren dat ondanks dit zwijgen, alles geëscaleerd ís. Verder zien wij niet in waarom de kerkenraad niet met één mond zou spreken als de voorzitter van de kerkenraad namens de gehele kerkenraad de gemeente vertelt wat er binnen de kerkenraad aan de hand is. De vraag kan gesteld worden of de vijf ambtsdragers niet hadden moeten berusten in hun schorsing? Dat moet als regel wel de houding van elke ambtsdrager zijn, als er sprake is van een gezond kerkelijk leven en een kerkverband, waar kerkelijke vergaderingen goed functioneren. Wanneer dit niet het geval is, kan niet-erkennen van een schorsing betekenen dat ambtsdragers hun ambt blijven uitoefenen. Meestal leidt dit tot een nieuwe vergaderplaats, waarbij de gemeente uit een zondige situatie wordt weggeroepen. De vijf ambtsdragers konden de eerstkomende zondag niet in de kerkenraadsbank zitten; zij zouden 24. Toespraak op de gemeentevergadering van 17 december 2009.
77
bij hun gezin in de kerk moeten aanschuiven en zo in feite berusten in hun schorsing. Er was hier echter geen sprake van berusting in een schorsing, ook al waren zij het er niet mee eens. De situatie was kerkelijk vastgelopen en er was geen mogelijkheid tot een verantwoord appèl op de classis. Predikant en meerderheid van de kerkenraad hadden geschorst in een conflictsituatie binnen de kerkenraad. Het was in die situatie niet meer mogelijk samen in de kerk te zitten. De moeiten zouden eerst opgelost moeten worden. We hebben te maken met een situatie, die zich vaker voordoet bij kerkreformaties. We lezen hierover bij C. Veenhof (Om de Unica Catholica, p. 277 ev.) naar aanleiding van de schorsingen in de veertiger jaren van de vorige eeuw: In hoeveel harten is toen de vraag opgekomen: zou het niet het beste zijn, die schorsingen enz. in 'gelatenheid' te ondergaan en stil te dulden? Maar het werd allen duidelijk, dat dat niet mocht! Jezus Christus had niet getuchtigd, geschorst, afgezet en geweerd. Hij blijft roepen tot ononderbroken trouw en dienst. En daarom moest men verder gaan met preken, dopen, troosten, helpen, vermanen, leren! Wat er ook van komen mocht. Inderdaad, wie zó geschorst en afgezet waren, moesten zonder onderbreken hun ambt blijven vervullen. En wie zó van het ambt werd geweerd moest onverwijld in het ambt worden bevestigd. Want het is een fundamentele waarheid, geldend in de kerk van onze Heere Jezus Christus, dat wanneer ambtsdragers, individueel of in hun vergadering, daden verrichten of woorden spreken, die niet in overeenstemming zijn met de wil des Heeren, daden en woorden waar Jezus Christus dus niet achter staat, deze kerkelijke ambtsdragers dan en zo onmiddellijk uit hun ambt tuimelen, hun woorden en daden krachteloos zijn en door ieder kerklid per sé verworpen moeten worden. “Met een bisschop (een opziener)” - aldus Calvijn – “staat het niet als met een koning. Want ook al verricht een koning niet wat eigenlijk zijn taak is, zo behoudt hij desniettemin de eer en de titel. Maar bij het beoordelen van een bisschop moet gelet worden op het bevel van Christus, dat altijd in de kerk zijn kracht moet hebben.” En als zo'n ‘bisschop’ in woord of daad niet op het bevel van Christus let, dan moet hij in dat spreken en in die handelingen om Christus' wil verworpen worden.
Het wettig blijven uitoefenen van de ambtsdienst door geschorste ambtsdragers, is afhankelijk van de vraag waar het over gaat. Hierover nog een citaat.
78
De Reformatie - 2 oktober 1954 - De redactie Wederwoord br. G. Goossens Br. Goossens vergist zich deerlijk. Wij handhaven het ‘tenzij’ uit art. 31 ten volle. Voor alle gevallen, waarvan dat artikel spreekt: strijdig met Gods Woord of de KO, en vanaf de eerste vergadering (kerkenraad), die zulk een besluit zou nemen. Van dit ‘tenzij’ doen we niets af: het is meermalen in ons blad gebleken. Maar de fout van br. Goossens zit nu hierin, dat hij meent: niet voor vast en bondig houden betekent je precies zó gedragen, als was zulk een besluit nooit genomen. Hij kan zich niet voorstellen, dat men een besluit niet voor vast en bondig houdt, en dat men toch, als ambtsdrager ten onrechte geschorst zijnde b.v., zich vrijwillig van uitoefening van het ambtswerk onthoudt. Hij kan zich niet voorstellen, dat er inderdaad zeer ongelijke oorzaken van schorsing en afzetting zijn, n.l. of het daarbij gaat om de persoon van de ambtsdrager, die b.v. onbekwaam of ongeschikt tot de dienst geacht wordt, óf dat het bij de schorsing niet om de persoon van de ambtsdrager, maar om de fundamenten van leer of kerkregering gaat.
Deze citaten zijn bedoeld om aan te geven dat er situaties zijn, waarbij de ambtsdienst gewoon doorgaat, ook al is dat op een andere vergaderplaats. Toen de meerderheid van de kerkenraad tot schorsing besloot, kon hij weten wat de consequenties zouden zijn. Indien er een scheuring ontstaat, wil dat nog niet zeggen dat het onmogelijk is om weer tot eenheid te komen. Als beide partijen zeggen: dit willen we niet, dan is er op dat moment een opening om met elkaar een weg te zoeken om samen verder te kunnen gaan. Meestal lukt dit niet, omdat de ene partij erop uit is de andere partij weg te werken. In Zwolle heeft de ene partij de andere veroordeeld en geschorst. De schorsing werd uitgesproken zonder eerst de genabuurde kerk te raadplegen. 3.5 De schorsing van vijf ambtsdragers Op 11 december 2009 heeft de kerkenraad vijf ambtsdragers voorlopig geschorst. Volgens de kerkorde kan er pas sprake zijn van een schorsing als de kerkenraad van de genabuurde kerk daarover heeft vergaderd en tot hetzelfde oordeel komt. Een ‘voorlopige’ schorsing is een 'snelle actie'; een 'noodmaatregel'. Het is wel een wettig middel, maar kan alleen toegepast worden in onverwachte noodsituaties. Zeker in het geval van Zwolle is het een merkwaardige maatregel. Er is binnen de kerkenraad al lange tijd onenigheid en daarom was er geen sprake van een onverwachte noodsituatie. Integendeel. Het betrof een langdurige situatie van aanhoudende meningsverschillen. Als er dan al geschorst had moeten worden, dan had de kerkenraad eerst de genabuurde kerk de zaken moeten laten onderzoeken. Nu rekent de ene partij met de andere af.
79
Echter, waar er eenstemmigheid is in geloof en belijden mag er geen sprake van schorsing zijn. Ook niet als er verschil van mening is over de toepassing van de kerkorde en over de vraag hoe wij ons dienen op te stellen tegenover andere gemeenten buiten het kerkverband van de DGK die, net als wij, gereformeerd willen zijn. Als een kerkenraad er niet uitkomt zijn er wel andere mogelijkheden om de zaak op te lossen. Bijvoorbeeld het houden van een gemeentevergadering, een onafhankelijke commissie de zaak laten onderzoeken of de zaak op zijn beloop laten in hope op een betere toekomst. Dit is niet gebeurd. Er zijn wel visitatoren ingeschakeld, maar die hebben niet alleen geholpen en geadviseerd, maar hebben ook partij gekozen. A. Gronden Toen de vijf ambtsdragers met hun rondschrijven kwamen, stond het voor hen vast dat zij op vrijdag 11 december 2009 geschorst zouden worden. De gronden zouden dan waarschijnlijk zijn: niet instemmen met synodebesluiten, zonder in revisie te gaan, en de DGK te Zwolle niet meer zonder meer kunnen zien als ware kerk. Ieder heeft het recht om gemotiveerd tegen een synodebesluit te zijn en bij de ratificatie tegen te stemmen. Men is niet verplicht om in appèl of revisie te gaan. In de betreffende synodebesluiten ging het voornamelijk over de toepassing van het kerkrecht. Daar mogen de meningen over verschillen. Door gesprek en verdere studie mag dan gehoopt worden dat een kerkenraad en een kerkverband tot beter inzicht komen. Het is niet voor te stellen dat wanneer twee ambtsdragers tegen bepaalde synodebesluiten zijn, de kerkenraad in de problemen komt. Bovendien zijn ambtsdragers op een gegeven moment aftredend. En dan is het probleem - voor wat de kerkenraad betreft - ook opgelost. Volgens het kerkboekje van 2008 waren alle vijf ambtsdragers begin 2010 aftredend. Wat betreft het punt dat de vijf ambtsdragers de DGK te Zwolle niet meer konden zien als ware kerk, wijzen wij erop dat deze moeite vooral ontstaan is door de afwijzing van hun ‘Oproep en verklaring’. De vraag is op 3 december 2009 gesteld en het antwoord is toen gegeven. Het mag echter niet in de eerste plaats gaan om deze vraag en dit antwoord. Het moet gaan om de vraag: waarom deze vijf ambtsdragers niet meer volmondig konden zeggen: “de DGK te Zwolle is ware kerk en daarom roepen wij alle gereformeerden in Zwolle e.o. op zich bij ons aan te sluiten”. Het antwoord op deze ‘waarom-vraag’ is te vinden in de ‘Verklaring en oproep’, die in alle delen als onschriftuurlijk is afgewezen. De officiële schorsingsgronden zijn: scheurmakerij en woordbreuk.
80
De eerste grond is gebaseerd op het rondschrijven. Het is onjuist het rondschrijven te zien als ‘scheurmakerij’; het was bedoeld als een uiterste poging een scheur te voorkomen. Eén van de vijf ambtsdragers heeft op de kerkenraadsvergadering van 11 december 2009 naar aanleiding van het rondschrijven het volgende opgemerkt: Het is zeker niet de bedoeling geweest om de vrede te verstoren. Juist met het oog op het voorkomen van een dreigende breuk hebben we het ambt aller gelovigen ingeschakeld en de gemeenteleden opgeroepen het machtige wapen van het gebed voor de kerkenraad te gebruiken.
De tweede grond kan ook geen stand houden, gelet op de situatie waarin de vijf ambtsdragers zich bevonden en we ervan uit mogen gaan dat de kerkenraad op enig tijdstip toch opening van zaken zou moeten geven. Nu dit zo zwaar wordt aangezet, leidt dit tot een gerechtvaardigd vermoeden dat het nooit de bedoeling van de kerkenraad is geweest opening van zaken te geven. Dit vermoeden wordt bevestigd door de praktijk van de afgelopen jaren. We denken aan de gemeentevergadering, waar onder meer over de zaak van Zwijndrecht gesproken is en waar op een aantal vragen het antwoord geweigerd werd25. Verder stellen we vast dat de kerkenraad besloten had om het Heilig Avondmaal op 29 november 2009 niet door te laten gaan, vanwege de moeiten binnen de kerkenraad. De gemeente is op dat moment betrokken geraakt bij de moeiten van de kerkenraad en de kerkenraad had toen direct opening van zaken moeten geven. Dan zouden er op 7 december 2009 wat dit aangaat geen kerkenraadsgeheimen meer zijn geweest. Een kerkenraad kan ambtsdragers laten beloven om niet over zaken die op de kerkenraad aan de orde zijn te spreken, zolang die zaken nog op de kerkenraad besproken worden. Absolute zwijgverboden mogen als regel niet worden gegeven. Dit zou te kort doen aan de verantwoordelijkheid van individuele de ambtsdrager, die zich niet door een meerderheid van de kerkenraad monddood mag laten maken. Toen de 'Verklaring en oproep' was afgewezen, en dat heel nadrukkelijk, was duidelijk dat de zaak op de kerkenraad afgedaan was. Een schorsing dreigde. Het was of in appèl of naar de gemeente. Bepalend voor een ambtsdrager zijn de beloften die gegeven zijn bij de bevestiging tot ambtsdrager. Er is in dit geval geen sprake van een ‘zich misgaan in leer of leven’. Er waren meningsverschillen binnen de kerkenraad en die zijn ‘opgelost’ door een veroordeling van de ene partij door de andere en met een schorsing en afzetting bevestigd. 25. Zie ook de notulen van de gemeentevergadering (Het Anker), gehouden op 17 december 2009, naar aanleiding van de schorsing en de scheuring. Vraag 2: Wij vinden dit een eenzijdige vergadering. Dit klopt niet, is niet gereformeerd. Antwoord: Op deze vergadering zal er geen discussie zijn.
81
De ‘voorlopige’ schorsingsgronden van vrijdag 11 december 2009 zijn bij de officiële schorsing aangevuld met feiten, die zich na de schorsing hebben voorgedaan: het wegroepen van de gemeente achter de kerkenraad van Het Anker vandaan en het beleggen van een gemeentevergadering op dezelfde avond als de kerkenraad van Het Anker. Op deze manier worden oorzaak en gevolg niet van elkaar onderscheiden. De kerkenraad van Berkel had alleen de voorlopige schorsing van 11 december 2009 moeten beoordelen en geen dingen die daarna gebeurd zijn. Hoewel de oorzaken van de moeiten binnen de kerkenraad lagen en de ene partij de andere heeft geschorst, heeft de kerkenraad van Berkel toch met de gehele kerkenraad vergaderd. In dit geval had de kerkenraad van Berkel met beide partijen afzonderlijk moeten vergaderen om zelf tot een goed oordeel te komen. Hier is door de vijf ambtsdragers nadrukkelijk om gevraagd (per brief van 15 december 2009), maar dat werd afgewezen (per brief van 16 december 2009). Wij vragen ons in dit verband ook af in hoeverre één van de visitatoren mee heeft gedaan aan de beraadslagingen van de kerkenraad van Berkel. Het rondschrijven van 7 december 2009 is door de meerderheid van de kerkenraad aangegrepen voor het formuleren van de gronden voor schorsing. Dat betekent dat de ambtsdragers niet geschorst zijn om inhoudelijke zaken, hoewel de kerkenraad hun opvattingen en visie als onschriftuurlijk had afgewezen. Een bepaalde daad wordt aangegrepen om een schorsing, die kennelijk al vaststond, te motiveren. Als het niet de bedoeling van de kerkenraad was om te schorsen, had hij dat nadrukkelijk kunnen stellen. Dat is niet gebeurd. Het aangrijpen van een ‘ordekwestie’ om iemand te schorsen is niet nieuw. Dat is prof. K. Schilder ook overkomen in 1944. Hij had op 14 januari 1944 een rondschrijven in de kerken gedaan naar aanleiding van synodebesluiten26. Het vonnis luidt niet, althans ook niet op grond van overweging 5 en 6: in gevaar brengen van de handhaving van de zuivere leer; bestrijding van de waarheid van God, zoals de leeruitspraken van 1942 die beleden. Het vonnis luidt: scheurmakerij. De kwestie van de leer wordt uiteindelijk verborgen achter een ordekwestie. De strijd om de zuivere leer vermijdt de synode om alles te werpen over de boeg van het kerkrecht. De hiërarchie kan niet anders. Zij ziet altijd zichzelf in gevaar!
26. G. Janssen, De feitelijke toedracht, pg. 133.
82
En wie hier psychologisch redeneren wil, zal allicht geneigd zijn te concluderen: iemand als scheurmaker den volke voorstellen, brengt het voordeel mee, dat de goegemeente direct van hem schrikt zonder nader onderzoek, terwijl juist het stellen van de leerkwestie diezelfde goegemeente tot nader onderzoek zou prikkelen, want zij interesseert zich in de regel voor zaken, die de leer betreffen, meer dan voor die het kerkrecht aangaan. Overigens een te betreuren feit.
De kerkenraad had als volgt op het rondschrijven kunnen reageren: “De kerkenraad betreurt het dat vijf ambtsdragers een rondschrijven hebben gedaan in de gemeente. Hij is van mening dat de broeders onnodig voor hun beurt hebben gepraat en roept hen op zich op hun daad te bezinnen. U kunt er als gemeente van op aan dat de kerkenraad er alles aan zal doen om de éénheid binnen de kerkenraad en binnen de gemeente te herstellen en te bewaren. Er is geen reden te denken dat de vijf ambtsdragers geschorst zullen worden, zoals zij suggereren. Waar we één zijn in ons belijden en allemaal een kerkverband willen naar de regels van de gereformeerde kerkorde, vertrouwen we erop dat we er samen uit zullen komen. Wij hopen u zo spoedig mogelijk te informeren over de moeiten binnen de kerkenraad”. Op deze manier zou het rondschrijven waarschijnlijk geneutraliseerd zijn. Maar helaas werd het aangegrepen om een schorsing, waar kennelijk al over beslist was (buiten en boven de gehele kerkenraad om), met nog meer motivatie door te zetten. B. Eerst censuur, dan schorsing Een schorsing is een ernstige zaak. Het is censuur. Er kan alleen sprake zijn van schorsing van een ambtsdrager, als er eerst sprake is van kerkelijke censuur. Als een gemeentelid in zonde valt, wordt hij - als het goed is - broederlijk vermaand. Als dit gemeentelid volhardt in zijn zonde, dan zal er kerkelijke censuur worden geoefend. Zo is het ook met ambtsdragers. Wanneer een ambtsdrager zich in leer of leven misgaat, zal ook hij vermaand worden. Als hij zich niet bekeert, dan zal ook op hem censuur worden toegepast. Aangezien hij gemeentelid èn ambtsdrager is, zal hij ook geschorst worden als ambtsdrager. Schorsing van een ambtsdrager, is de consequentie van censuur over een ambtsdrager. Een geschorste ambtsdrager staat onder censuur en kan niet aan het avondmaal en kan zijn ambtsdienst niet blijven vervullen. Hem wordt te kennen gegeven: indien u in uw zonden volhardt, stelt u zich buiten het koninkrijk van God. We hebben hier ook een voorbeeld van censuur, dat – in ieder geval voor een deel - openbaar is. Een ambtsdrager vervult in de gemeente een publiek ambt en daarom zal de kerkenraad in zoverre opening van zaken moeten geven, dat de gemeente kan zien en oordelen in hoeverre er naar waarheid en recht gehandeld is. 83
F.L. Rutgers Collegevoordrachten Zie: kerkrecht.nl Artikel 79 en 80 In art. 79 is sprake van de censuur over de kerkdienaren met betrekking tot hun ambt of dienst. Hier wordt dus gehandeld over censuur van kerkdienaren. Ook daarover moest afzonderlijk in de kerkenordening gesproken worden. Voor kerkdienaren is een afzonderlijke bepaling gemaakt, juist omdat zij kerkdienaren zijn en bij hen dus de censuur nog iets meer insluit dan bij de gewone leden der gemeente. Reeds in de Wezelse artikelen van 1568 werd daarop gewezen in Hfdst. VIII, Van de tucht, in art. 12, hetwelk luidt: “Maar ten opzichte van de dienaren en ouderlingen behoort een enigszins andere handelwijze gevolgd te worden, opdat zij niet lichtvaardig aan lasteringen bloot staan; ten ware zij wellicht (wat God verhoede) met enig openbare schanddaad en schelmstuk zich bevlekt hadden. Want dat zij in dat geval zo spoedig mogelijk, zonder het oordeel der classis af te wachten, met schande en oneer van hun ambt moeten verwijderd worden, wordt door niemand betwijfeld". Hier wordt dus al het beginsel uitgesproken, dat bij de dienaren en ouderlingen in zake tucht een enigszins andere manier van handelen moet gevolgd worden; niet alsof de kerkdienaren niet aan de gewone censuur zouden onderworpen zijn, want de bepaling daarover geldt ook voor hen. Maar bij de kerkdienaren brengt de censuur, bestaande in afhouding van het Avondmaal of excommunicatie, natuurlijk ook mee, dat, zolang de censuur duurt, ook het ambt of de dienst niet kan worden waargenomen, zodat bij kerkdienaren door censuur ook tevens schorsing in, of afzetting van de dienst wordt uitgesproken. Het spreekt toch van zelf, dat bijv. een ouderling, die om dronkenschap of echtbreuk of welke zonde ook gecensureerd wordt, dan niet, terwijl die censuur nog duurt, als ouderling kan optreden om anderen te vermanen. Zelf van het Avondmaal geweerd, kan hij niet aan de Avondmaalstafel gaan zitten om anderen te weren. Een diaken, om gebleken diefstal gecensureerd, kan niet, zolang de censuur duurt, het ambt van diaken blijven waarnemen. Evenmin kan een dienaar des Woords gedurende de tijd van zijn censuur het Woord en de Sacramenten bedienen. Bij kerkdienaren brengt censuur mee schorsing in ambt en dienst, zolang de censuur duurt. De Reformatie 26 januari 1946 – K. Schilder Persschouw - Klare taal De classis Amersfoort schrijft aan ds. A.I. Krijtenburg: "Wij mogen niet nalaten, u ernstig te vermanen over zoveel lichtvaardigheid en misbruik van uw macht als preses van de kerkenraad". (Wat een respect spreekt hieruit voor de ambtsdragers in Eemdijk, die hun besluit met algemene stemmen namen!). " … “en nu zijt gij ook de man, die alle verantwoordelijkheid draagt voor de scheur in het lichaam van Christus te Eemdijk ontstaan zonder enige grond of noodzaak en zult u over deze schrikkelijke zonde ook eenmaal 84
voor de Koning der Kerk hebben te verantwoorden. Wij zeggen u in zijn Naam, dat het oordeel u daarom treffen zal - reeds in dit leven, zo ge u niet bekeert, gelijk ge ook zelf wel weet". --- "En gij weet, dat ons Avondmaalsformulier zulken van de tafel des Heeren uitsluit en hun verkondigt, dat zij geen deel in het Rijk van Christus hebben". Wij prijzen zulke klare taal, want daardoor gaan de ogen open. K.S.: We herhalen: de Heraut kende destijds geen schorsing, die geen tucht is. Wij ook niet. Want de kerkorde kent ze niet. De Reformatie 5 juli 1947 – C. Veenhof Hoofdartikel - Bezwaarden over en onder de Synodocratie Stelling door ds. Feenstra verdedigd op een ouderlingen conferentie in 1927 te Leiden. Een kerk openbaart zich als valse kerk (art. 29) wanneer zij de gewetens bindt aan haar ordinantiën en niet aan Gods Woord; indien zij niet tegen de zonde reageert; als zij uitbant hen, die in alles (woord en daad) willen leven naar Gods Woord. Ergo: antithetisch: door uit te werpen die haar bestraffen. Thetisch: door het kwaad te handhaven.
3.6 De kerkelijke weg De vijf ambtsdragers zagen geen mogelijkheid voor een verantwoord appèl op de classis en twee ambtsdragers zagen geen mogelijkheid voor revisieverzoeken aan de synode. Zij waren van mening dat de kerkelijke weg niet functioneerde of ten einde was. Wat moeten ambtsdragers doen als zij van mening zijn dat de kerkelijke weg niet functioneert? Toch maar in appel gaan? Wie is verantwoordelijk voor de kerkelijke weg? Dat zijn de kerkenraden. In hun ‘Verklaring en oproep’ hebben de vijf ambtsdragers aangegeven dat de kerkelijke weg naar hun mening niet goed functioneerde. Het zijn vaak dezelfde mensen die over dezelfde zaken oordelen en beslissen en gedegen kerkrechtelijke kennis ontbreekt meestal. A. De behandeling van de zaak Zwijndrecht Als voorbeeld nemen we de wijze waarop de zaak Zwijndrecht behandeld is. Een zaak waar geen opening van zaken over gegeven wordt, maar die wel reden gaf tot vragen en grote zorgen. De zaak Zwijndrecht was een publieke zaak: een gemeente komt met een bezwaarschrift, omdat de classis weigerde mee te werken aan de instelling van de ambten, en een kerk wordt buiten het verband gezet. Kerkelijke vergaderingen maakten hier een particuliere zaak van en
85
spraken over vertrouwelijke zaken, waarvan de gemeente van Zwijndrecht niet wist wat daarmee bedoeld werd en waar niemand zich mee mocht bemoeien. Het appèl van de gemeente te Zwijndrecht is op de synode van Mariënberg (2005) aan de orde geweest. De zaak was voorbereid door een commissie, die met een meerderheids- en een minderheidrapport kwam. In deze situatie heeft de synode advies gevraagd aan de adviseur, ds. Van Gurp. Volgens de presentielijst was ds. van Gurp bij de behandeling van het bezwaarschrift ter synode aanwezig. De vraag kan gesteld worden in hoeverre ds. Van Gurp op dat moment nog onafhankelijk was, aangezien de zaak al geruime tijd binnen de classis Zuid-West aan de orde geweest is. Verder zijn ds. De Marie en br. Van Egmond vanaf het begin betrokken geweest bij de zaak Zwijndrecht. Zij waren als kerkenraadslid medeverantwoordelijk voor alle classisbesluiten, die in deze zaak zijn genomen en zijn afgevaardigde geweest op de synoden van Mariënberg en Zwolle. Op tafel van de synode van Zwolle (2007) lag een aantal revisieverzoeken naar aanleiding van de besluiten van de synode van Mariënberg over Zwijndrecht. Deze revisieverzoeken zijn door een commissie behandeld, die naar eigen zeggen ds. Van Gurp om advies heeft gevraagd. Er was ook een appèlschrift naar aanleiding van de weigering van de classis Zuid-West om mee te werken aan een poging om in ieder geval met elkaar in gesprek te komen betreffende Zwijndrecht. De gemeente te Zwijndrecht wilde hieraan meewerken, de classis niet. Dit appèlschrift is behandeld door deputaten appèlzaken. Twee van de drie deputaten stonden niet onafhankelijk ten opzichte van de zaak. De appellanten hebben in een schrijven zowel deputaten als synode gewezen op deze gang van zaken. Hier is niet op gereageerd. Ter synode van Zwolle zijn er wel maatregelen genomen om tot een zekere onafhankelijkheid te komen, maar dit is maar ten dele gelukt. Alle afgevaardigden konden meespreken tijdens de beraadslagingen. Verder stemden afgevaardigden mee in revisieverzoeken van eigen kerkenraad. Synodeleden die voor anderen plaats maakten, benoemden zichzelf eerst tot adviseur. De voorzitter van de vergaderingen waarin de zaak Zwijndrecht werd behandeld, was tevens commissielid betreffende het appèlschrift van de gemeente te Zwijndrecht op de synode van Mariënberg. De Bazuin - 19 december 2007 Synode, de tweede zitting Behandeling revisieverzoeken Uiteindelijk wordt besloten dat voor de behandeling van de revisieverzoeken de afgevaardigden die ook naar de synode van Mariënberg zijn geweest, zich 86
zullen laten vervangen door hun secundus-afgevaardigden. Deze zullen mee besluiten en stemmen over de voorstellen. De primus afgevaardigden, die deel namen aan de vorige synode, zullen wel als adviseurs bij de behandeling aanwezig zijn maar geen stemrecht hebben. Zo wordt recht gedaan aan onafhankelijke besluitvorming zonder de primus afgevaardigden, die toch wettig afgevaardigd zijn door de classis, onrecht te doen.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de zaak Zwijndrecht nimmer onafhankelijk behandeld is geweest. B. Over kerkelijke rechtspraak De fout die gemaakt wordt, is dat gedacht wordt dat alleen kerkelijke vergaderingen (dat wil binnen de DGK zeggen: alleen ambtsdragers) recht mogen spreken. In de regel is dit wel zo. Maar als er niet naar de regels van het recht, recht gesproken kan worden, dan is het de taak van kerkelijke vergaderingen (en van ambtsdragers) het zo te regelen dat dit wel mogelijk is. Bijvoorbeeld door een commissie in te stellen met onafhankelijke leden. Nog beter is: voorkomen dat er een noodzaak tot appèl ontstaat. Wanneer wij letten op de beperkte omvang van het kerkverband van de DGK, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat een eerlijke rechtspraak nauwelijks mogelijk is. Als we letten op alle onzuiverheid in het spreken over het ambt en het karakter van kerkelijke vergaderingen, blijft er weinig over om vertrouwen te kunnen hebben in de 'kerkelijke weg' binnen de DGK (zie hierover deel 2). Nu is het waar dat in het verleden er doorgaans altijd tot het laatste toe appèl en revisie is geweest. Dit was zo in 1834 en in 1886. Ook in 1944 zijn velen in appèl en revisie gegaan. In de strijd binnen de GKv was het niet anders. Ieder wist bij voorbaat dat dit zinloos was. Toch werd het gedaan om zo een heel kerkverband verantwoordelijk te maken. Wellicht is het nu de tijd dat ambtsdragers en gemeenteleden zich gaan afvragen of het indienen van bezwaren tegen besluiten van kerkenraden en synoden, wel zinvol is. Appèl is een recht en geen plicht. Als het moet, leidt het meestal tot teleurstellingen, aangezien kerkelijke vergaderingen nauwelijks in staat zijn bezwaarschriften onafhankelijk, objectief en serieus te bespreken. Voordat we weer aan appèl of revisie kunnen denken is het nodig daar samen nog eens goed over door te praten. Als de zetels van het recht in de kerk tot onrecht leiden, wordt het tijd om dit onder ogen te zien.
Prof. P. Deddens maakt een opmerking over de plicht om in appel of revisie te gaan: 87
De Reformatie - 7 december 1957 - P. Deddens Bouquetje Polemiek Wanneer een besluit der meerdere vergadering zo rechtdraads tegen de KO ingaat als het bedoelde besluit van de classis M., kan geen kerkenraad verplicht worden zich daaraan bij voorbaat te onderwerpen. Alleen is zulk een kerkenraad gehouden van het besluit der classis bij de part. synode in beroep te gaan. Maar bewijs van deze laatste stelling wordt niet gegeven. Eén afdoend kerkrechtelijk bewijs zou o.i. ook moeilijk te geven zijn. Een andere zaak is, of een kerkenraad uit ander motief daartoe niet gehouden zou zijn, n.l. uit hoofde van het feit, dat de kerkelijke gemeenschap verstoord was, en een kerk wel alles dient te doen wat mogelijk is, om onder Gods zegen die verstoorde gemeenschap te herstellen. Onder dat mogelijke behoort het beroep op de particuliere, eventueel de generale synode. Wat vreugde, als door deze bemoeiïng de gemeenschap volledig werd hersteld! Maar zou dit niet mogen gelukken, dan past alleen vermaan, geen dwang.
Prof. F.L. Rutgers spreekt over de mogelijkheid om af te wijken van de kerkenorde, als daar dringende redenen voor zijn. F.L. Rutgers Collegevoordrachten Zie: kerkrecht.nl Artikel 1 Om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden zijn daarin nodig de diensten, samenkomsten, opzicht der leer, sacramenten en ceremoniën en christelijke straf. Waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden. Inleiding Al het volgende geschiedt om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden. De bindende kracht van de kerkenordening ligt niet daarin, dat ze van een overheid komt, maar dat ze dient om de orde te bewaren. Er volgt ook uit, dat overtreding van de KO niet af te keuren is, als de orde maar niet verstoord wordt of beter bewaard kan. Een wet is altijd peremptoir. Niemand kan zich dispenseren van de wet. Maar geen regel zonder uitzondering. Het doel van de KO zelf brengt mee, dat men van die KO kan afwijken. Dit is niet alleen stilzwijgend toegegeven, maar uitdrukkelijk is uitgesproken, dat afwijken geoorloofd is. Men onderscheidt in iedere KO tussen het noodzakelijke en nietnoodzakelijke. Noodzakelijk is alleen, wat in Gods Woord staat en noodzakelijk daaruit voortvloeit, bijvoorbeeld de vierderlei diensten. Dit zijn wetten. Het andere terwille van de orde, kan soms overtreden worden. Er is wel eens gezegd, dat dan alles op losse schroeven gezet is. Dit is echter onjuist. Uit willekeur mag nooit een afwijking plaats hebben. De afwijkingen zijn aan regels gebonden. Ze liggen uit de aard der zaak in het woord orde opgesloten. Motief voor afwijking moet zijn: het beter bewaren van de orde.
88
Voorts geldt, dat niemand iets wijzigt in de KO zonder aller instemming, b.v. zonder toestemming van een synode. Men wijkt voor zichzelf alleen af. Bij verschil van mening over afwijking moet men zich onderwerpen aan de kerkenraad, classis of synode. Dus geen individualistische willekeur. Dit alles ligt in het woord ‘kerkenordening’. In den brede is dit in het licht gesteld door Voetius, waar hij over kerkelijke ordinantiën handelt. Drie regels voor afwijking: 1. De afwijking moet geschieden om des te beter de orde in de kerk te bewaren. 2. Een afwijking mag men niet aan anderen opleggen. Een synode alleen kan verandering maken. 3. Wanneer er verschil ontstaat over de afwijkingen moet men zich onderwerpen aan de uitspraken van classis, synode of kerkenraad. Op pag. 273 komt Voetius daarop terug en stelt hij de kwestie of de bepalingen van de KO moeten nageleefd op straffe van berisping, schorsing en excommunicatie. Deze kwestie is vaak bevestigend beantwoord. In de Geref. kerk anders. Voetius antwoordt, dat men altijd waken moet tegen wanorde en wanordelijke mensen, doch elke overtreding of terzijdestelling van kerkelijke bepalingen is nog geen staxia [onordelijkheid], maar dikwijls eutaxia [ordelijk], juist tot meer stichting van de kerk, tot bewaring van de vrede en handhaving der orde. Dit geldt vooral bij bepalingen, die tegen de zin van de kerken in de KO gekomen zijn. Er zijn er bijvoorbeeld in de KO opgenomen bij manier van transactie om bij de overheid in het gevlei te komen ter verkrijging van politieke approbatie of om aan volks-begrippen tegemoet te komen, bijvoorbeeld over het vieren van feestdagen, patronaatsrecht. Hiervan kan men afwijken, zonder daarom onordelijk te zijn. Het bewijs ligt in onderscheiden redenen. Daarop volgt de vraag: Of de bepalingen van de KO gelijk staan in autoriteit met de Formulieren van Enigheid of artikelen van de confessie? Volstrekt niet, zegt Voetius. Aldus hebben de kerken nooit geoordeeld. De Formulieren van Eenheid zijn verbindend. Men moest ze ondertekenen. Ondertekening had nooit bij de KO plaats (wel ondertekening van de KO in Utrecht). Ook de artikelen van de confessie ondertekent men om daarbij te blijven en omdat ze met Gods Woord overeenkomen. De Formulieren van Eenheid binden, omdat ze met Gods woord overeenkomen; in de kerkenordening bindt alleen, wat rechtstreeks uit Gods Woord voortvloeit. Bepalingen van een KO zijn constitutiones humanae, divinae in zoverre aan de kerk toegelaten is bepalingen te maken. De Formulieren van Eenheid zijn iuris divini, omdat ze uit Gods Woord zijn genomen. Voetius vat de kerkenordening niet als wet of reglement op, maar als verzameling van bepalingen, die de goede orde en de kerk regelen en bewaren.
Toen kerkelijke vergaderingen in de jaren veertig van de vorige eeuw bovenschriftuurlijke bindingen aan de kerken oplegden en ambtsdragers schorsten en afzetten, wezen zij op de weg van revisie. We geven hier een citaat door uit een toespraak van prof. K. Schilder. Het gaat in dit citaat niet alleen om
89
‘revisie’, maar ook om de oneigenlijkheid van een oproep tot revisie door ambtsdragers en vergaderingen die besluiten genomen en geschorst hebben aan hen die geschorst werden. Hoe komt dat over? K. Schilder - Verzamelde werken 1944-1945, p. 47 ev. Het spel met de revisiegedachte. Merkwaardig, hoe degenen, die de synode hebben geleid - wij zeggen: verleid tot haar bekende ongoddelijke beslissingen, thans reageren op de door deze besluiten gewekte reactie. Hebt ge bezwaren? zo zeggen ze. O, dat begrijpen we best - zo voegen ze dadelijk daaraan toe. Alleen maar: zo gaan ze dan verder, ge moet nu niet dadelijk uit onze uitbanningen en uitstotingen de conclusie trekken, door te concluderen, dat ge nu ook metterdaad uitgebannen zijt. Ge moet over drie jaren - althans bij de volgende synode - maar eens revisie vragen. En dan kunnen we wel weer verder zien. De synode heeft immers nog niets onherroepelijks gedaan? Tot zover de synodale stem. Nu is dit laatste argument om bij te schreien. Niets onherroepelijks gedaan? Ontzet uit het ambt? Opzegging van traktement? Afkondiging - wat helemaal niet waar is - dat die en die broeders, die een Acte van Vrijmaking adresseerden aan de kerkenraad, hebben opgehouden lid der kerk te zijn? Een briefje schrijven aan de gemeenteleden, dat hun dominee, ouderlingen en diakenen niet langer predikant of ouderling of diaken zijn? Briefjes aan broeders, die ijverig bezig waren in jeugdwerk, evangelisatie e.d., dat ze ontslag kregen? Kandidaten van de preekstoel weren? Of hen - soms met ordeverstoring die strafbaar is bij de wet - er van af jagen? Doopouders de doop weigeren? Afzettingen erkennen? En dat allemaal - niet onherroepelijk? Maar wat blijft er zo over van de ernst der kerkelijke handelingen? De Gereformeerde Kerken hebben tegenwoordig erg veel last van sabotage. Sabotage van haar besluiten. Weet ge waar die saboteurs zitten? In de leiding der synode! En derhalve in de synode zelf! Want iemand schorsen en afzetten op grond van art. 79-80 K.O., dat is zó ernstig, zo ‘vreselijk’, om een woord van prof. Grosheide te gebruiken, dat men zich tegenover God en mensen diep schamen moet, als men kort daarop verklaart: maar beste mensen, dat is toch niet onherroepelijk? Niet onherroepelijk? Maar wat blijft er zo over van de grondgedachte, waarop de kerk al haar tuchthandelingen baseren moet, dat nl. God in de hemel bindt, hetgeen de kerk op aarde bindt? Een kerk, die tuchtigt, moet kunnen en durven verklaren: zo wil het de Heere; en als de getuchtigde zich niet bekeert van de in onze schorsingsbul aangewezen en bewezen zonden (alleen daarover mag het gesprek lopen) dan is deze daad een daad Gods, - en dus onherroepelijk. Want als men daaraan ook maar twijfelt, dan mag men er niet toe overgaan. En daarom is die hele revisie-suggestie niet anders dan opium voor het kerkvolk. Een soort van sarcasme, waarmee men - als ware het nog niet 90
genoeg - ons beledigt. Al nemen wij gaarne aan, dat lang niet allen die hun leiders (verleiders) naspreken, het zó verstaan of bedoelen. Revisie? Het is maar een leus, die bedoelt de kerkleden, die over de schandelijke tuchtmisbruiken ontzet zijn, terug te houden van de hoognodige reformatie der kerk, af te scheiden van hun uit de dienst weggejaagde broeders en alzo deze laatsten te isoleren. Is dat eenmaal gelukt, dan kan men weer verder zien, verder schipperen, en verder desnoods het roer weer eens omwerpen. Men heeft immers al zo vaak met zijn eigen besluiten durven spelen? (Zie K.C. van Spronsen, De waarheid luistert nauw.) (…) Revisie? Maar de zaken zijn toch al ettelijke malen in revisie gebracht? Men heeft toch alle bezwaren afgewezen? Dezelfde rapporteurs, die reeds publiek op schromelijke fouten en onwaarheden zijn betrapt (brochure Van Spronsen) bleven immers kalmpjes hun weg vervolgen? Vinden ze brieven die hun niet aangaan, maar die ze ‘gebruiken’ kunnen, dan stellen zij die aan de orde. En legt men op hun tafel brochures neer, die hun wel degelijk aangaan, doch die hen tot inkeer roepen, dan doen ze net, alsof ze er geen letter van gelezen hebben. En weer rapporteren ze - dat alle bezwaren ongegrond of onontvankelijk zijn. En op de meeste argumenten gaan ze niet in. Revisie? Maar als we in 1946 moeten terugkeren (terwijl wij reeds uit ambt en bediening of lidmaatschap gestoten zijn), waarom dan niet ook nog eens in 1949? En in 1952? en in 1955? en in 1958? enz.? Waar is het einde? Het wordt niets anders dan de tragische situatie dergenen, die in de Hervormde Kerk bleven roepen om de ‘medische’ weg, maar die, toen het op daden van gehoorzaamheid aankwam, hun broeders in het geloof en in de gehoorzaamheid lieten alleen staan, en zich met drogredenen beveiligden tegen het verlies van rust, van goede naam, van pastorie en traktement...
We lezen in het bovenstaande citaat over ‘het met eigen besluiten spelen’. Hier volgt nog een citaat uit de brief van de kerkenraad (De Vijverhoeve) naar aanleiding van het kerkgrenzenbeleid om dit ‘spelen’ te illustreren27. De classis van 17 december 2004 en 7 januari 2005 sprak duidelijk uit dat, op grond van 1892, er een uitzondering gemaakt kon worden voor hen die al lid zijn van een kerk voordat de kerkgrenzen gewijzigd worden. Gebaseerd op een rechtmatig beroep op 1892. De classis van 16 december 2005 sprak dit volkomen tegen door te stellen dat vaststelling van kerkgrenzen onverkort voor iedereen gelden. De classis van 26 mei 2006 stelt dat men lid kan blijven, maar niet als daarop recht hebbend maar bij wijze van gunst. De classis van 28 juni 2007 verwijst het besluit uit 1892 helemaal naar de prullenmand, terwijl het eerste classisbesluit juist op dit besluit gebaseerd was. Hieruit blijkt toch 27. Brief van 9 maart 2010. Zie ook pag. 60 over het weglaten van ‘als zodanig’, 3e grond besluit Heemse.
91
duidelijk dat de status van de leden tussen het eerste classisbesluit en het laatste classisbesluit volledig veranderd is.
3.7 Een aantal belangrijke zaken We zullen nu een aantal zaken die binnen de kerkenraad aan de orde waren, nader behandelen. We zullen dit doen vanuit het gezichtspunt dat het ons gaat om de voortgang van de reformatie van de kerk. Dat wil zeggen: terugkeer tot de Heere en zijn Woord en dienst. Terugkeer tot de belijdenis van de gereformeerde kerken in ons land, terugkeer ook tot de gereformeerde kerkregering en eredienst. Tegelijkertijd zijn we gehouden naar het bevel van Christus gemeenschap te zoeken met allen die op ditzelfde fundament willen staan. De Acte van vrijmaking van 20 september 2003 besluit met de woorden: "Tenslotte spreken wij uit van harte bereid te zijn de kerkelijke eenheid te zoeken met allen, die op deze grondslag van Schrift, belijdenis en Dordtse Kerkorde willen leven". Hier willen wij ons aan houden en wij willen de reformatie van 2003 - hoe beperkt en gebrekkig die ook mag zijn - blijven zien als een begin van kerkreformatie. 1. Over de Kerk Naar aanleiding van een verzoek uit de gemeente is er in de herfst van 2009 discussie binnen de kerkenraad ontstaan, waarbij de visie op de kerk een belangrijke rol speelde. Er werd verzocht om te bidden voor herstel van de eenheid van allen die de GKv vanwege de onschriftuurlijke koers hebben verlaten en te werken aan eenheid met alle andere broeders en zusters in den lande die Christus als hun Verlosser hebben aangenomen en willen staan op het fundament van Gods Woord, zoals dit wordt nagesproken in de belijdenisgeschriften. Hoe kijken wij aan tegen de DGK en tegen andere kerken? Kan de kerk maar één adres hebben? Hoe kijken wij aan tegen kerken die buiten het kerkverband van DGK zijn geraakt? Hoe schrijven wij over al deze zaken? Is het landelijk kerkblad 'De Bazuin' een blad waarin predikanten en schrijvers hun mening vrij mogen geven, ook over zaken waar deputaten en kerkelijke vergaderingen nog over hebben te handelen? A. De toespraak van ds. Hoogendoorn Ds. De Marie schreef naar aanleiding van een toespraak van ds. E. Hoogendoorn in november 2009 een tweetal artikelen in het landelijk kerkblad De Bazuin28. In zijn toespraak29 had ds. Hoogendoorn aangegeven moeiten met DGK te hebben. Hij vroeg zich af of de kerkreformatie in 2003 niet 'te vroeg' en 'te smal' was 28. De Bazuin, 7 oktober 2009, nr 33 en 14 oktober 2009, nr 34. 29. www.de-vijfhoek.nl
92
geweest en hoe het zit met de tegenstellingen, onvrede en scheuringen binnen DGK. Ds. Hoogendoorn gebruikte in dit verband het woord 'radicalisme'. Ondanks deze vragen sprak ds. Hoogendoorn de hoop uit dat er met elkaar gesproken zou kunnen worden en dat de zorgen van dit moment in de toekomst weggenomen zouden kunnen worden. Aansluiting bij DGK op 'dit moment' leek hem niet mogelijk. Aan het einde van het tweede artikel hierover spreekt ds. De Marie de hoop uit "niet alleen tot een goed gesprek te komen, maar ook om elkaar werkelijk te zoeken en te vinden in de eenheid van het ware geloof. Eerlijkheid daarbij betekent ook dat we alle vooroordelen moeten willen laten varen". De lezer concludeert nu dat ds. De Marie positief staat tegenover een gesprek. Maar dan komt het slot van het artikel: "We willen dan ook eindigen met een oproep richting ds. Hoogendoorn, de Ichthus gemeente te Kampen-Noord, en alle verontruste broeders en zusters, om de roeping van de Heere volgend, zich te willen herenigen met de broeders en zusters die hen voorgingen bij het zich vrijmaken en het voortzetten van de kerk van Jezus Christus in Nederland. Wij mogen in alle ootmoed belijden dat de DGK de kenmerken van de ware kerk vertoont. Daarom mogen en moeten wij hen in alle vrijmoedigheid oproepen om overeenkomstig artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zich te voegen bij de kerk van de Heere Jezus Christus. Daarop mogen we dan met hen ook de zegen van de Heere verwachten". Dit slot leidt tot de vraag of er eerst gesprekken gevoerd kunnen worden om vragen en moeiten te bespreken, dan wel uit de weg te ruimen, of dat KampenIchthus zich eerst onvoorwaardelijk behoort aan te sluiten bij het kerkverband van de DGK? Wat opvalt in het artikel van ds. De Marie, is de verklaring van goed gedrag. Ds. De Marie schrijft: "Wij mogen in alle ootmoed belijden dat de DGK de kenmerken van de ware kerk vertoont". Als dat zo is, dan neemt dat niet weg het feit dat je kerk bent van feilbare, zondige mensen. Dan neemt dat ook niet weg het feit dat er daarom door die kerk onvolmaakte, misschien wel zondige beslissingen genomen kunnen worden. Die (gezamenlijke) erkenning ontbreekt. Dat zou een kerk open doen staan voor vragen van buiten en van binnen. Het zou haar open doen staan voor christelijke zelfreflectie en bezinning. Dat zou een kerk als geloofsgemeenschap uitdrijven naar haar enige Hoofd Christus. Er is niet alleen – van buiten en van binnen - veel kritiek geuit op de GKh, er is daadwerkelijk ook veel negatiefs gebeurd: er zijn vier (Veenendaal, Zwijndrecht, Hardenberg en Zwolle) gemeenten uiteen gevallen. Zou dat niet bescheiden maken? 93
Van een dergelijke bescheidenheid blijkt niets in de artikelen in de Bazuin. Het ontbreekt hier aan erkenning van eigen zwakte en gebrekkigheid en het open staan voor kritiek van buiten. Gezien de ontwikkelingen binnen de DGK zou de volgende typering naar onze mening beter zijn geweest: "Wij zijn van mening dat we ware kerken zijn, tenminste dat is onze intentie. Het kan natuurlijk zijn dat daar onduidelijkheid over is. De afgelopen jaren is er veel gebeurd en er wordt veel over ons gepraat en geoordeeld. We zijn in ieder geval niet volmaakt. We staan open voor kritiek en zijn bereid om over welke vraag dan ook met elkaar door te praten. Laten we dat vooral in alle openheid zo spoedig mogelijk doen". In deze zin is niet geschreven. B. De stap van ds. Van der Wolf We wijzen vervolgens op het oordeel dat over ds. Van der Wolf uitgesproken werd. De Bazuin - 11 november 2009 – S. De Marie Roeping en vrijmaking van een predikant (1) Reactie op de stap van ds. R. van der Wolf Voegen bij de ware kerk Voor een goede bespreking willen we eerst voorleggen hoe naar onze mening een predikant als dienaar van Gods Woord om moet gaan met zijn roeping in tijden dat een kerkverband zich afkeert van Gods Woord en de weg tot bekering niet gaat. Daarbij willen we vaststellen langs welke wegen hij zich juist als herder en leraar zou moeten afscheiden en vrijmaken. We bedenken daar wel bij dat we spreken over de norm die we elkaar voor hebben te houden. Bij het willen bewandelen van die wegen kunnen er veel beproevingen en moeiten op de weg van een predikant komen, die hem erg zwaar vallen. We mogen daarom de persoon niet veroordelen, dat komt alleen God toe. Bovendien, wie meent te staan zie toe dat hij niet valle (1 Kor 10:12). Maar wel zullen we zijn weg moeten beoordelen.
Wij vragen ons af of we op deze manier een norm mogen formuleren op grond waarvan we een ander veroordelen. We weten niet waarom ds. Van der Wolf geen mogelijkheden zag om op Urk verder te arbeiden. Dat is een zaak tussen hem en God. Voor ons is de vraag belangrijk waar hij voor staat en voor zover wij na kunnen gaan hoeft daar geen onduidelijkheid over te bestaan. Dat hij een beroep heeft aangenomen naar een gemeente die buiten het verband van de DGK staat, zou je kunnen betreuren, maar het kan toch ook gezien worden als een nieuwe mogelijkheid om de geslagen breuk te herstellen?
94
Ds. De Marie schreef ook30: "Maar toen tegelijk duidelijk werd dat ds. Van der Wolf zich ging voegen bij de Matrix-gemeente, die zich buiten het kerkverband had gesteld, maakten zich bij velen van ons gevoelens meester van zware teleurstelling, soms zelfs van vertwijfeling of onmacht. Hoe is het mogelijk dat hij nu de kerken zomaar voorbij loopt? Hij scheidde zich af, maar niet om zich te voegen bij de kerk van Christus!" Behalve ds. De Marie, heeft ook ds. Van Gurp31 zich over deze ontwikkelingen uitgelaten. Hij schreef: "Ook nu na onze Vrijmaking in 2003 moeten we meemaken dat er groepen kerkleden zich onttrokken hebben aan het kerkverband. Ze hebben zelfs eigen bijeenkomsten georganiseerd en een predikant uit een ander kerkverband beroepen. Ook op andere plaatsten zijn er zulke groepen, die zich als gemeente presenteren. Ook hiervan moeten we zeggen dat de satan alles op alles zet om het werk van de Heere Jezus Christus tot bewaring van zijn kerk te verstoren." Het algemene bezwaar dat hier aan de orde is, is dat in een tijd van voortgaande kerkreformatie, de positie en het recht van het eigen kerkverband en het eigen gelijk zozeer worden benadrukt, dat voortgaande kerkvergadering onmogelijk gemaakt wordt. De ander moet zich bekeren en de ander moet zich aansluiten bij wat nu het 'ware' kerkverband heet te zijn, zonder de bereidheid eigen handelen kritisch onder ogen te zien en vragen en moeiten van anderen te willen bespreken. De vijf ambtsdragers schrijven in hun 'Verklaring en oproep': "Wanneer wij vandaag geconfronteerd worden met vragen over ons kerkelijk leven moeten ook wij het gesprek daarover niet bij voorbaat met veel te grote woorden en massieve oordelen blokkeren, maar op zijn minst willen corrigeren wat eventueel correctie behoeft". We mogen het eigen kerkverband niet verabsoluteren, maar "we zullen blijvend moeten onderscheiden waar Christus vergadert, en blijvend moeten zoeken naar hen die ook bij de kerk horen om ons met hen te verenigen". Het is goed als we van mening zijn dat de kerk waar we lid van zijn ‘ware kerk’ is. Dit mag echter niet leiden tot de opvatting van een ‘alleenrecht’. De gedachte dat er pas sprake kan zijn van een ‘ware kerk’ als een plaatselijke gemeente zich aansluit bij het verband van de DGK is onjuist. Het kerkvergaderend werk van Christus is naar zijn essentie ‘dynamisch’ en staat dus nooit stil. De gelovige die Zondag 21 HC belijdt kan daarom niet anders dan vol eerbied en verwondering het kerkvergaderend werk van de Zoon van God volgen.”
30. De Bazuin, 11 november 2009, nr 38 en 18 november 2009, nr 39. 31. De Bazuin, 28 oktober 2009, nr 36.
95
De Reformatie – 16 juli 1937 – S. Greijdanus Over vragen van Gereformeerd Kerkrecht De kerken zijn van Godswege verplicht met elkaar in verband te treden, voorzover dat mogelijk is. Maar deze goddelijke verplichting geeft geen recht aan de ene kerk om de andere tot het aangaan van zulk een verband te dwingen. In zover blijft het aangaan van verband met andere kerken voor elke kerk vrij, niet ten opzichte van God, maar ten aanzien van mensen en andere kerken. Daarom heeft ook elke kerk, opnieuw niet in verhouding tot God, maar in betrekking tot mensen en andere kerken, het recht de condities aan te geven voor het aangaan van verband met andere kerken. En dus heeft ook elke kerk, met het oog op mensen en andere kerken, en niet gerekend met wat verplichting van Godswege mocht eisen, elk ogenblik het recht, voorzover dan niet in strijd gehandeld zou worden met aangegane condities van verbandsluiting, haar verband met andere kerken op te geven of te verbreken. Men moet steeds zorgen, om niet wat verplichting van Godswege is, te beschouwen en voor te stellen als aan enig mens het recht gevend, de ander te dwingen aan die verplichting te voldoen. Is A van Godswege geroepen zijn schulden aan B te voldoen, dan gerechtigt dat zondermeer C niet, A tot het vervullen van die Goddelijke roeping te noodzaken.
Professor Greijdanus stelt hier een belangrijke zaak aan de orde, waar eens goed over nagedacht mag worden. We herhalen: Men moet steeds zorgen, om niet wat verplichting van Godswege is, te beschouwen en voor te stellen als aan enig mens het recht gevend, de ander te dwingen aan die verplichting te voldoen. Is A van Godswege geroepen zijn schulden aan B te voldoen, dan gerechtigt dat zondermeer C niet, A tot het vervullen van die Goddelijke roeping te noodzaken. 2. Over het kerkrecht Twee zaken hebben met het kerkrecht te maken. Het betreft de zaak Zwijndrecht en de zaak Bergentheim/Bruchterveld. A. Zwijndrecht Op de synode van Mariënberg 2005 heeft de gemeente te Zwijndrecht bezwaar ingebracht tegen de weigering van de classis Zuid-West om in te stemmen met het instellen van de ambten. De synode heeft de bezwaren afgewezen. Op de synode van Zwolle 2007 is een aantal revisieverzoeken binnengekomen naar aanleiding van de besluiten van de synode van Mariënberg. De synode van Zwolle heeft deze revisieverzoeken niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard. De manier waarop dit is gebeurd heeft tot een scheuring in de gemeente te Bergentheim/Bruchterveld geleid. De synode was van mening dat er sprake was van bemoeizucht. In dit verband zijn twee teksten gebruikt. We lezen bij overweging 5 (artikel 89): "Wie toch wel tracht daarvan kennis te nemen en zich daarover een oordeel te vormen, valt 96
daarmee onder het oordeel van 1 Petrus 4:15 over bemoeials, die daar in één adem genoemd worden met moordenaars, dieven en boosdoeners". In de discussie is ook verwezen naar Spreuken 26:17. De synode meende op deze harde - wijze te mogen oordelen over de intenties van de indieners van de bezwaarschriften. Wij zijn van mening dat een kerkenraad meer is dan een synode en dat een synode daarom met het nodige respect over een kerkenraad moet spreken. Voor zover er sprake zou zijn van wantrouwen, zou dit wantrouwen weggenomen kunnen worden door de bezwaarschriften toch zo goed mogelijk te behandelen en door in ieder geval harde veroordelingen achterwege te laten. De kerkenraad van Groningen heeft de synode van Emmen 2009 verzocht deze uitspraken uit het midden van de kerken weg te nemen, maar de synode heeft dit verzoek op formele gronden afgewezen. De veroordelingen blijven staan. Het centrale punt waartegen bezwaar is gemaakt, is de opvatting dat de ambten niet ingesteld kunnen worden omdat er sprake zou zijn van verdeeldheid in de gemeente. Gevraagd is of het niet voor de hand ligt om juist in die situatie de ambten wel in te stellen, waarbij de moeiten - als ze er al waren en als dat nodig was - in de kerkelijke weg aan de orde gesteld konden worden? Ter synode van Zwolle was er ook een appèlschrift van enkele broeders en zusters betreffende de weigering van de classis Zuid-West om mee te werken aan een poging het gesprek tussen Zwijndrecht en Berkel/classis weer op gang te helpen brengen. Er was door hen voorgesteld een commissie in te stellen om weer met de gemeente te Zwijndrecht in contact te komen. Dit is afgewezen. Er mochten in deze zaak geen compromissen gesloten worden. Om het wat rauw te zeggen: de synode was niet van plan ook maar een poot uit te steken. Prof. P. Deddens heeft in ‘De Reformatie’ geschreven over het bemiddelen in conflictsituaties. Dit was vooral gebruikelijk in tijden waarin men ‘veel dichter bij het Woord leefde dan in later tijd’. De Reformatie - 3 april 1954 - P. Deddens Kerkelijk leven Arbitrale pacificatie Merkwaardig is nu, dat dezelfde gedachte voorzit in de aanvang van de oefening van het kerkverband, toen men veel dichter bij het Woord leefde dan in later tijd. In de eerste decennia bracht men de kwesties ten einde in de weg van accommodatie en pacificatie, niet in de weg van besluit zonder meer. Eerst, als het ondoenlijk bleek, de onenigheid door bemiddeling uit de wereld te helpen, ging men er toe over, een uitspraak te doen.
97
In de DGK wordt voornamelijk geprobeerd onenigheden op te lossen in de weg van besluiten door kerkelijke vergaderingen. Nadat het besluit genomen is, roept men vervolgens op tot gehoorzaamheid met een verwijzing naar artikel 31 KO. In een brief aan een aantal kerkleden, die zich voor herstel van de eenheid van de gemeente te Zwijndrecht met het kerkverband van de DGK wilde inzetten, schreef de classis (op 28 september 2006): “De classis wil uw intenties waarderen dat u vrede en verzoening wilt dienen, maar wil u hierbij indringend waarschuwen om toch niet ongewild en onbewust een verkeerde weg op te gaan. Hij dringt er bij u op aan om terug te komen van deze verkeerde onkerkelijke weg. Want deze weg bevordert het kerkvergaderend werk van de Heere niet, maar staat deze eerder tegen. Het recht wordt er niet door gediend, eerder onvrede en onrust.” Tijdens de behandeling van de schorsing van vijf Zwolse ambtsdragers, bleken er (binnen en buiten het kerkverband van de DGK) mannen bereid te zijn en klaar te staan om in het conflict te bemiddelen. Hiertoe is een voorstel op de kerkenraad van Berkel gedaan. De kerkenraad heeft dit verzoek resoluut afgewezen met als reden dat de zaak daarvoor te duidelijk en te ernstig was, en ook dat een dergelijke aanpak in de kerkorde niet bestond en niet thuishoorde in de kerkelijke weg. Deze handelswijze was voor de voorzitter van de kerkenraad reden de vergadering te verlaten en zijn ambt neer te leggen. In de visie van DGK zijn er alleen oplossingen mogelijk in de kerkelijke weg. Wie zich daarbuiten begeeft, zit op een weg waarvan hij zich moet bekeren B. Bergentheim/Bruchterveld De gemeente te Bergentheim/Bruchterveld is naar aanleiding van onenigheid over de besluitvorming van de synode van Zwolle gescheurd. Een minderheid van de kerkenraad heeft samen met de genabuurde kerk de meerderheid geschorst. De volgende vragen zijn hier aan de orde: 1. Is er een wettig kerkenraadsbesluit om de genabuurde kerk te raadplegen betreffende het schorsen van een meerderheid van de kerkenraad? 2. Heeft de kerkenraad van Emmen het recht om zich in te laten met de moeiten in een andere gemeente, zonder dat daar formeel op grond van een wettig kerkenraadsbesluit om is gevraagd? 3. Kunnen de vergaderingen van de kerkenraad van Emmen met de minderheid van de kerkenraad van Bergentheim/Bruchterveld gezien worden als wettige vergaderingen? 4. Kan een minderheid een meerderheid schorsen? 5. Is het beroep op prof. Greijdanus wel terecht?
98
Het vreemde is dat deze zaken binnen de kerkenraad niet bespreekbaar waren, terwijl ds. De Marie wel is voorgegaan in één van de twee ‘deelgemeenten’ en niet op de hoogte kon zijn van de officiële besluiten; een situatie die nog steeds voortduurt. De classis Noord-Oost wil immers de besluiten over de schorsing niet publiceren; ook de classis Zuid-West krijgt geen inzage in de besluiten. De Bazuin 3 februari 2010 Kort verslag van de vergadering van de classis Noord-Oost, gehouden op 12 december 2009 te Mariënberg. Als tweede ingekomen stuk is er nog een brief van de classis Zuid-West, d.d. 24-09-09. Deze bevat een hernieuwd verzoek aan de classis Noord-Oost om nadere uitleg t.a.v. de zgn. Matrixgemeente. Zij zien graag het letterlijke besluit met de gronden en overwegingen van de classis N.O. dat zij genomen heeft, waaruit blijkt dat de Matrixgemeente geen deel meer uit maakt van de DGK. De classis Z.W. vindt de reeds gegeven informatie te summier. Er heerst volgens hen nog steeds onduidelijkheid in dezen. Het verzoek in deze brief aan ons gericht wordt besproken. We zijn ons bewust van de moeiten waar onze zusterkerken mee geconfronteerd worden als gevolg van deze verdrietige scheuring. Toch is de vergadering van oordeel dat aan het verzoek niet kan worden voldaan vanwege de aard van de zaak. Het is een interne kwestie. Deze is door de classis vertrouwelijk behandeld. Aldus zal de classis Z.W. worden bericht.
Een schorsing van ambtsdragers en een kerkscheuring zijn geen geheime, maar publieke zaken. Zelfs als de classis zou menen dat de zaak vertrouwelijk behandeld moet worden, kan zij daarna niet anders doen dan de besluiten met overwegingen en gronden publiceren. Het gaat om ambtsdragers, om een scheur in een zusterkerk en om kerkelijke rechtspraak. Alle kerken moeten voor zichzelf kunnen oordelen wat waar en recht is. Deze geheimhouding betekent dat de kerken binnen de classis Zuid-West niet kunnen kiezen en daarom beide kerken moeten blijven erkennen, totdat duidelijkheid gegeven wordt. Wat is de waarde van het kerkverband, als je elkaar geen vragen mag stellen over publieke zaken, die alle kerken aangaan? Kunnen andere kerken attestaties van beide ‘deelgemeenten’ zonder bezwaar aanvaarden? Of moeten zij ‘blindelings’ het oordeel van de classis Noord-Oost overnemen? C. Afvaardiging ds. De Marie Op de vergadering van de classis Zuid-West van 24 september 2009 is ds. De Marie bewust niet als primus afgevaardigde naar de synode van Emmen verkozen; hij werd secundus. Daarna hebben twee kerken (Hasselt en Berkel) een buitengewone classisvergadering aangevraagd, omdat zij van mening waren dat er kerkrechtelijke redenen waren om ds. De Marie toch als primus af te vaardigen. Op die buitengewone classisvergadering is de zaak van afvaardiging opnieuw aan de orde gesteld met als resultaat dat ds. De Marie als primus afge-
99
vaardigde naar de synode van Emmen werd afgevaardigd. In feite is ds. De Marie nu permanent afgevaardigd naar synoden. De Bazuin - 2 december 2009 Kort verslag van de buitengewone vergadering van de classis Zuid-West van De Gereformeerde Kerken op 2 november 2009 te Ermelo. 2. Onderzoek van de geloofsbrieven en rapport daarover. De afgevaardigden van de samenroepende kerk onderzoeken de ingeleverde geloofsbrieven. Deze worden in orde bevonden. In de geloofsbrieven van DGK Zwolle eo is een instructie vermeld. Alle afgevaardigden zijn als primi vertegenwoordigd. De presentielijst wordt getekend. 3. Constituering van de vergadering. Het moderamen wordt gevormd door de volgende broeders: Preses: ds. S. de Marie. Scriba: A. Admiraal. Assessor: R. Koelewijn 4. Vaststelling van de agenda De agenda van deze buitengewone vergadering wordt vastgesteld, de preses legt kort het doel van de vergadering uit. Door de kerkenraden van DGK Berkel en Rodenrijs / Bergschenhoek en DGK Hasselt e.o. is een verzoek om een buitengewone classisvergadering aangevraagd bij de samenroepende kerk. Dit verzoek betreft de afvaardiging naar de komende generale synode zoals die tijdens de classisvergadering van 24 september jl. werd vastgesteld. Dat zal ook het enige agendapunt van deze vergadering zijn. De preses wenst de afgevaardigden wijsheid toe. 5. Verkiezing afvaardiging GS Emmen Tijdens de reguliere classisvergadering van 24 september 2009 zijn er afgevaardigden verkozen naar de GS Emmen. “De beide kerkenraden verzoeken de classis het volgende: Tijdens de classisvergadering van 24 september j.l. zijn de afgevaardigden naar de komende GS te Emmen verkozen en afgevaardigd, dit alles zoals is voorgeschreven in art. 46 KO. Ook de predikant, ds. S. de Marie werd verkozen, zij het dan als secundus. In de weken volgend op de verkiezing werd het ons duidelijk dat dit niet de juiste strekking van art. 46 KO is. Daarin wordt bepaald dat predikanten én ouderlingen worden afgevaardigd. Van oudsher betekent dit dat er net zoveel predikanten als ouderlingen behoren te worden afgevaardigd, tenzij de omstandigheden dit verhinderen. Hiervoor verwijzen wij u o.a. naar F.L. Bos 'De orde der kerk' bij artikel 47 (is nu artikel 46) van de kerkorde, waarin een besluit uit 1885 wordt aangehaald dat luidt: De synode acht het niet nodig, de classis aan vier afgevaardigden, twee predikanten en twee ouderlingen, te binden. Doch zo men al van het aantal afgevaardigden door omstandigheden afwijkt, moet het aantal afgevaardigde ouderlingen aan dat der predikanten gelijk zijn, tenzij door vacaturen geen genoegzaam aantal predikanten in een classis aanwezig is. In dat geval worde (177) de plaats der predikanten door ouderlingen ingenomen (Rotterdam 1885). Hieruit volgt dat, in ons geval met maar één predikant in actieve dienst, deze predikant altijd als primus naar de generale synode wordt afgevaardigd, tenzij 100
bijzondere omstandigheden dit verhinderen. Hij hoeft daar niet voor te worden verkozen. Intussen is ons ook duidelijk geworden dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verhindering vormen om ds. De Marie als primus af te vaardigen. Wij stellen de classis daarbij voor om ds. S. de Marie als primus af te vaardigen en uit de eerder gekozen zes primi afgevaardigden vijf broeders te verkiezen die de kerken het meest geschikt vinden om de kerken dienstbaar te kunnen zijn op de eerstkomende GS te Emmen. De niet verkozen primus wordt dan secundus en neemt de plaats in van ds. S. de Marie". Aldus het voorstel van de beide kerkenraden aan de classis. Op grond van dit voorstel heeft de kerkenraad van Zwolle e.o. een instructie aan haar afgevaardigden meegegeven waarin vermeld wordt "om op grond van artikel 33 KO het voorstel van DGK Hasselt e.o. en DGK Berkel en Rodenrijs / Bergschenhoek om ds. S. de Marie naar de GS te Emmen 2009 als primus afgevaardigde te benoemen, onontvankelijk te verklaren". De preses stelt de afgevaardigden in de gelegenheid om vragen te stellen over deze materie nadat br. A. Admiraal in het kort de gang van zaken tijdens de vorige classisvergadering heeft toegelicht. Door br. J. Bruijn wordt een toelichting gegeven inzake de vermelde instructie zoals deze tot stand is gekomen in een kerkenraadsvergadering. Hierop volgt nog enige discussie. Onder andere wordt gewezen op het argument dat het voorstel van beide kerkenraden uitgaat van strijdigheid met de KO, waardoor een beroep op art. 31 KO in geding is. Ook art. 33 KO geeft aan dat een zaak opnieuw aan de orde gesteld kan worden als men "van oordeel is dat wijziging noodzakelijk is". Als blijkt dat de broeders voldoende informatie hebben om een afweging te maken stelt de preses voor om in stemming te brengen het voorstel van DGK Zwolle e.o., zoals verwoord in de instructie om het voorstel van de andere kerkenraden onontvankelijk te verklaren. Ds. S. de Marie blijft zelf buiten stemming omdat het betreffende voorstel van beide andere kerkenraden zijn afvaardiging betreft. Geen van de broeders stemt vóór het voorstel van DGK Zwolle. Dit houdt in dat het voorstel van DGK Zwolle e.o. is verworpen, en tevens dat het voorstel van DGK Berkel en Rodenrijs / Bergschenhoek en Hasselt e.o. ontvankelijk verklaard en aangenomen is. Hiermee stemmen alle broeders in. De preses deelt mee dat de vergadering nu zal overgaan tot het verkiezen van broeders afgevaardigden naar de GS te Emmen, waarbij ds. S. de Marie al als primus is afgevaardigd naar de komende GS op grond van artikel 46 KO.
De 'bijzondere omstandigheid' die hier aan de orde is, ligt in de instructie van de kerkenraad te Zwolle. Deze instructie had al voldoende moeten zijn om niet met deze actie door te gaan, aangezien twee van de drie kerken de buitengewone classisvergadering hadden aangevraagd. Zij stemden nu in eigen zaak. De regel, waar Hasselt en Berkel zich op beroepen, zegt niets over een geval waarin het altijd om dezelfde predikant gaat. Ook niet over een geval waarin het om een klein kerkverband gaat. In dit geval gaat de regel, dat gewaakt moet
101
worden tegen elke vorm van hiërarchie en dominocratie, vóór. Dat betekent: geen afvaardiging voor een derde keer als primus. Het is onbegrijpelijk dat Hasselt en Berkel dit voorstel hebben gedaan en dat ds. De Marie daarin is meegegaan. Het is ook merkwaardig dat de classisvergadering door ds. De Marie zelf werd voorgezeten. Hoewel het de regel is dat ambtsdragers naar kerkelijke vergaderingen worden afgevaardigd, is dit geen dwingende regel. Kerkelijke vergaderingen zijn vergaderingen van afgevaardigden en geen vergaderingen van ambtsdragers (we geven hier nogmaals een citaat hierover door). De Reformatie - 6 maart 1954 Persschouw Over de verloochening van het Gereformeerd Kerkrecht In de Heraut van 26 Mei 1907 (No. 1534) bespreekt prof. [H.H.] Kuyper op verzoek van een inzender de vraag, of een kerkenraad ook een nietambtsdrager naar een classicale vergadering mag afvaardigen. T.a.v. deze kwestie schrijft prof. Kuyper dan, dat een classis [volgt citaat]: “de toelating met keurstem niet weigeren (kan) aan degenen, die de kerkenraad op wettige wijze heeft afgezonden. Onze vaderen hebben daarbij nooit geoordeeld, dat de wettigheid van die afvaardiging afhing van de vraag, of zulk een persoon ambtsdrager in die kerk was of niet. Als regel verdient het aanbeveling, dat de kerkenraad alleen ambtsdragers uit zijn midden afvaardigt en onze kerkorde schrijft dit dan ook als regel voor. Maar dat men deze regel nooit als een absolute bepaling heeft opgevat, blijkt wel daaruit, dat men meermalen zelfs op synodale vergaderingen personen heeft afgevaardigd, die op dat ogenblik geen ambt hadden, geen lid waren van de kerkenraad, maar eenvoudig lid waren der gemeente. Zo heeft de Overijsselse Synode in 1618 twee personen afgevaardigd naar de Dordtse Synode, die daar met keurstem hebben gezeten en toch geen ouderling of predikant waren. En de Synode van Dordt heeft er niet aan gedacht hun het stemrecht te weigeren. Ook Voetius, onze beste canonicus, oordeelt er niet anders over. In zijn Pol. Eccl. Pars III, p. 194, handhaaft hij het recht van de kerkenraad om ieder lid der gemeente, die naar zijn oordeel bekwaam is, naar de classis af te vaardigen, al vervult die gelovige geen enkel ambt in de kerk. De gedachte alsof de predikanten en ouderlingen, omdat ze ambtsdragers zijn, zeker recht zouden hebben om de meerdere vergaderingen met keurstem bij te wonen, wordt door Voetius uitdrukkelijk bestreden. Men komt op de meerdere vergadering niet als ambtsdragers samen, maar als kerken en de kerken hebben te beslissen, wie ze als haar afgevaardigden willen zenden. Ze kunnen daartoe ambtsdragers afvaardigen; zelfs zal dit in de regel wenselijk zijn, maar die afgevaardigde ontleent zijn kwaliteit niet aan zijn ambt, maar aan de afvaardiging door de kerkenraad. Niemand kan daarom de kerkenraad verbieden als zijn representant of vertegenwoordiger naar de meerdere vergadering te zenden, die geen ambtsdrager, maar een gewoon lid der gemeente is”.
102
“Als men ontkent, dat een gewoon kerklid lid-met-keurstem van een meerdere vergadering kan zijn”, aldus prof. Kuyper, “verwart (men) de ambtelijke kwaliteit met de kwaliteit van afgevaardigde van de kerkenraad en zou daardoor, al is dit niet zo bedoeld, een zekere hiërarchie invoeren”.
D. Niet bespreekbaar Een algemene klacht binnen de kerkenraad en binnen de gemeente is dat er veel zaken niet bespreekbaar zijn. Zaken die gewoon publiek zijn en waar heel Nederland als het ware over praat. Over Zwijndrecht en over 'de Matrix' mogen geen vragen gesteld worden. Daar hebben gemeenteleden niets mee te maken. Het zouden particuliere zaken zijn. We lezen in het verslag van de gemeentevergadering van 22 december 2009 in De Vijverhoeve het volgende: "We hebben geprobeerd over de zaken waarover zo diepgaand verschillend gedacht wordt door te spreken, om inhoudelijk tot elkaar te komen. Maar het gesprek bleek onmogelijk. We lijken elkaar niet te verstaan. En over veel zaken wordt het gesprek geweigerd met het argument dat ze ons niet aangaan. Dat we ons er niet mee mogen bemoeien. Wanneer bijvoorbeeld over de zaak Zwijndrecht wordt gevraagd of 'interne moeiten' binnen een gemeente een grond mogen zijn voor weigering om de ambten in te stellen, - los van de inhoud van die moeiten - dan wordt dat bemoeizucht genoemd. En bemoeizucht is niet geoorloofd. Hoewel het een puur kerkrechtelijke vraag betreft, namelijk of de kerkorde wel juist is toegepast. Wanneer bijvoorbeeld wordt gevraagd hoe in een kerkenraad de minderheid de meerderheid kan schorsen, wat in Bergentheim/ Bruchterveld is gebeurd, dan wordt dat bemoeizucht genoemd. Terwijl het toch gaat over bediening van de tucht; één van de kenmerken van de ware kerk, volgens artikel 29 NGB". En verder: "Er is meer te noemen, en genoemd ook. Maar het heeft weinig opgeleverd. Op uiterst formele manier zijn de meeste zaken inhoudelijk buiten bespreking gehouden. De oordelen zijn geveld en staan vast". De weigering om zaken waar moeite mee is te bespreken, heeft ook te maken met de manier waarop tegen meerdere vergaderingen wordt aangekeken. Ds. Van Gurp schreef hierover het volgende (zie pagina 45 en 46): Verder blijkt het gezag van de classis uit de regeling voor de instelling van de ambten. Artikel 38: “Slechts met instemming van de classis kunnen in een plaats voor het eerst of opnieuw de ambten worden ingesteld”. Let wel: de instemming van de classis wordt vereist. Er worden in de kerkorde geen voorwaarden gesteld voor het verlenen van deze instemming. Dat wordt aan de wijsheid van de classis overgelaten. Ook daar geldt het gezag van de classis.
103
In datzelfde kader van het gezag van de classis moet dan ook het volgende artikel gelezen worden. Artikel 39: “Plaatsen waar nog geen kerkenraad kan zijn, zal de classis onder de zorg van een naburige kerkenraad stellen”. Dat houdt in dat de classis bepaalt hoe deze regeling uitgevoerd zal worden. Dat houdt ook in dat zij alleen, binnen het kader van de kerkorde, en met inachtneming van artikel 83 ten aanzien van het heersen, bepaalt wat onder die zorg moet worden verstaan.
Wanneer de classis iets moet regelen voor een plaatselijke kerk, dient zij dit in overleg met die gemeente te doen. Het feit dat de classis bepaalde taken of bevoegdheden heeft ontvangen, wil niet zeggen dat zij vervolgens zelf mag uitmaken wat er wel en niet gebeurt en dat er op hun beslissingen geen kritiek mogelijk is. Hier wordt het ‘gezag’ van de classis in stelling gebracht, terwijl de classis geen gezag over wie of wat dan ook heeft. Waar dat gevraagd wordt helpt zij en in haar besluiten legt zij verantwoording af van wat zij gedaan heeft en waarom zij iets gedaan heeft. Wanneer blijkt dat besluiten niet ‘werken’ zal zij altijd bereid zijn om na te gaan of het anders kan. Dat is kenmerkend voor een ‘helpende’ hand. Ook ter synode wordt geschermd met het ‘gezag’, waarmee kritiek op besluiten afgewezen of ontweken wordt. In artikel 88 van de Acta van de synode van Zwolle lezen wij in overweging 7: “Verder oordeelde de synode in art. 40 dat een plaatselijke gemeente-in-wording ernaar moet streven zo spoedig mogelijk aan de classis toestemming te vragen om de ambten in te stellen. Pas wanneer dat onmogelijk is, of vanwege de plaatselijke omstandigheden, of omdat de classis van oordeel is de toestemming te moeten weigeren, komt de regeling van art. 39 aan de orde”. In artikel 91, grond onder besluit 2, lezen wij: “Het is de bevoegdheid van de classis om zelf de criteria op grond van Gods Woord en de KO vast te stellen voor het geven van haar instemming tot het instellen van de ambten in een bepaalde plaats”. In deze opvatting is het ‘oordeel of de ‘bevoegdheid’ van de classis’ een zelfstandig argument. Op de synode van Mariënberg lag een bezwaarschrift van de gemeente te Zwijndrecht. Dit bezwaarschrift was niet geheim. Er was ook een verzoek van br. Groeneveld, om uit te spreken dat de broeders en zusters te Zwijndrecht zich buiten het verband hebben geplaatst, omdat zij zich niet wilden conformeren aan de besluiten van de classis. Hier vraagt iemand om een maatregel ten opzichte van een ander. Dit mag niet in het geheim worden behandeld. Toch overweegt de synode dat het appelschrift en het bezwaarschrift van br. Groeneveld “vertrouwelijke elementen in zich hebben”. We kunnen niet anders concluderen
104
dan dat de ‘vertrouwelijke’ elementen door de synode zelf zijn ingebracht. Met andere woorden: de synode beperkt zich niet tot wat ter tafel gebracht wordt. Opvallend is dat niemand weet wat die ‘vertrouwelijke elementen’ zijn geweest, aangezien in de ‘vertrouwelijke’ Acta niets over deze zaak te lezen is. Kennelijk was de zaak ‘ultra geheim’. Zelfs voor kerkenraden. De Reformatie 17 november 1945 – K. Schilder Acta of Tendensgeschrift?
In dit artikel schrijft professor K. Schilder over de Acta van de synode van Sneek 1939. Hij wijst onder andere op zaken (met name brieven van hem) die niet in de Acta zijn opgenomen. Het zijn Acta waarin veel verzwegen wordt. En nu houd ik maar op. Het is alles precies op die manier ook verder gegaan. Totaal elimineren van de correspondentie der betreffende hoogleraren - behalve dan als men met een enkel briefje stemming maken kan. Ik heb met de opstellers en sorteerders van deze Acta medelijden. Ze zijn bang. Bang voor de feiten. D.i. bang voor God die in de feiten spreekt. Ieder, die zijn zonden kent, weet van die bangheid. Maar als men schorsen gaat en afzetten, dan is die bangheid na zoveel maanden een verschrikkelijk oordeel. In dat doodzwijgen blijkt dat deze synode de scheurmaakster is. Wie de stukken niet op tafel leggen durft, is door zichzelf geoordeeld. Ik verwijs mijnerzijds de van hun verantwoording zich bewuste kerkleden naar de geschriften. Dr. S. Greijdanus: Zijn deze dingen alzo?; A. Vegter: Ophitsing of opwekking? K.C. van Spronsen: De waarheid luistert nauw; en voorts naar wat nog komt. Deze 'synode' werkte in het donker. Ze verwijst ook wat haar niet welkom is naar het donker. Ze is niet eerlijk. Ze heeft haar eigen vonnis geveld. Haar adviseurs en leden kunnen stad en land afreizen voor mondelinge toelichtingen, waarop geen controle is. Maar publicatie van wat onzerzijds geschreven is, durft zij niet aan. De Heilige Geest heet haar voorzitter. Maar zo zegt die Geest - al wat openbaar maakt, is licht. Dies blijkt zij licht-schuw, zij met haar tendenz-publicatie. De Reformatie 10 augustus 1946 – K. Schilder Stemmen uit onze kerken
K.S. schrijft naar aanleiding van een ingezonden brief: Het is mogelijk - wie kent alle gevallen? - dat ‘bezwaarden’ niet precies weten, waarin en op welke concrete punten zij die vroeger een ‘conflict’ hadden ‘met de kerkenraad’, tegen hem hebben gestreden vóór het Woord. 't Beste is dus, dat ieder die zulk een conflict gehad heeft, aanstonds ééns en voor goed altijd al de 105
stukken op tafel legt. Opdat de wereld, laat staan, de kerk moge weten, wàt die strijd vóór het Woord geweest is, en dat metterdaad, en ook waarom, op de grondslag van dat Woord vergaderd is. Het samenkomen met anderen moet geschieden op basis die publiek is; allen die daarin willen aandeel nemen, hebben daarom elk voor zich die publicatie bij voorbaat te doen geschieden. Men moet weten, met wie men samenkomt in openbare eredienst, en waarom. De eerste daad, die ondergetekende na zijn schorsing deed, was dan ook (door vriendelijke bemiddeling van Prof. Greijdanus, waar ondergetekende zelf niet kon schrijven) de stukken op tafel leggen. Dat deed hij vóór de schorsing (opdat de kerken zouden weten, wat ze aan ondergetekende hadden, hij diende immers àl die kerken); en dat deed hij ook na de schorsing. Eerst daarna mòcht hij vragen: ge ziet, welke wetten ginds gelden, kom ga met ons en doe als wij. Als nu iedere persoon of huisgemeente altijd, liefst vóór iemand er om vraagt, de stukken op de publieke tafel legt, zou dan niet het door schrijver aangewezen gevaar bezworen zijn onder Gods volk? De kerkzaken zijn publiek, Micha 6, vgl. 1 Petr. 3:15. De Reformatie - 19 oktober 1946 – K. Schilder Vragen naar de bekende weg Onlangs kreeg ik [K.S.] een brief van een synodocratische dominee. Hij schreef vertrouwelijk; ik laat zijn naam en brief dus achterwege. Hier volgt mijn antwoord in afschrift: Kampen, oktober 1946 Weleerwaarde Heer, U schrijft mij een ‘vertrouwelijke' brief over een zaak, die tenslotte handelt over ‘openbare’ handelingen van een ‘openbaar’ gezag (!) dat tevens ‘openbaar’ aanklager was ten aanzien van beweerde ‘openbare grove zonden’, die …. en wat daar verder volgt. Over zulke zaken behoeft men geen vertrouwelijke brieven te schrijven. Ik zal er ook niet op antwoorden. (volgt brief)
3.8 Conclusies Wanneer wij het bovenstaande lezen en op ons in laten werken, kunnen we dan zeggen: er zijn geen zaken aan de orde, die kerkscheidend zijn? In zijn toespraken laat ds. De Marie duidelijk uitkomen dat er aan de kant van Het Anker niets is wat tegen Schrift, belijdenis of kerkorde ingaat. Daarom is er geen reden voor een scheuring. Een meerderheid van de kerkenraad heeft echter de ‘visie en leer [van de vijf ambtsdragers] zeer beslist en in alle delen als onschriftuurlijk afgewezen’. Met andere woorden: wie het geheel of gedeeltelijk eens is met de vijf ambtsdragers, is onschriftuurlijk bezig. Voor diegene is geen plaats in de kerk, tenzij hij zich bekeert. Er zijn dus wel degelijk kerkscheidende zaken aan de orde. De dwaling zit echter bij de vijf ambtsdragers. Verschil van mening over de toepassing van het kerkrecht, kritiek en commentaar op de gang 106
van zaken in het kerkelijk leven, is niet toegestaan. Het is onschriftuurlijk. Broeders die zich van harte kunnen vinden in de leer van de kerk en opkomen voor een ware 'oecumene' naar Schrift en belijdenis en voor een goede toepassing van het gereformeerde kerkrecht, worden geschorst, afgezet en uitgeworpen. Dit heeft tot de scheuring in de gemeente te Zwolle geleid en dit bevestigt de opvatting van de vijf ambtsdragers, dat er bij een meerderheid van de kerkenraad sprake is van een te absolute opvatting over de kerk en van kerkrechtelijke dwaling. Wie zo radicaal kritiek en commentaar afwijst en vervolgens ambtsdragers 'uitwerpt', verraadt zichzelf. Wij vragen ons af in hoeverre de meerderheid van de kerkenraad te Zwolle met hun houding de reformatie van de kerk van 2003 verloochent en de grens passeert van kerk naar sekte. Wie geen commentaar en kritiek op de gang van zaken in het kerkelijk leven duldt en broeders, die gewoon gereformeerd willen zijn, schorst, afzet en uitwerpt, voldoet immers niet meer aan de kenmerken van de ware kerk (NGB artikel 29)? 3.9 Een nieuw begin? Is het mogelijk om weer tot eenheid te komen? Ja, dat is mogelijk. Er ligt aan beide kanten de opdracht er alles aan te doen om samen een nieuw begin te maken. Tenminste, als er aan beide kanten de overtuiging is op basis Schrift en belijdenis een kerkelijk leven te willen naar de regels van de gereformeerde kerkorde. Een bredere eenheid is mogelijk als alle kerken en groepen die uit de GKv gekomen zijn, verklaren dat zij van harte instemmen met de gereformeerde leer en een kerkverband voorstaan naar de regels van het gereformeerde kerkrecht en een nieuw begin met elkaar te willen maken. Wanneer deze verklaring is gegeven, zetten alle kerken en groepen punten op papier waar zij moeiten mee hebben. Hierbij mag verwacht worden dat de kwesties rondom Zwijndrecht, Bergentheim/Bruchterveld en Zwolle bespreekbaar zullen zijn. Over deze zaken wordt een aantal openbare studiedagen georganiseerd. De toespraken en het verloop van de discussies worden vastgelegd. Wanneer dit alles leerzaam blijkt te zijn en allen elkaar kunnen vinden, zal het mogelijk zijn elkaar desgevraagd te vergeven en samen een nieuw begin te maken. De Reformatie - 23 maart 1946 - P. Deddens Kerkelijk leven De Utrechtse synode en het gereformeerd kerkrecht (1) Nu één van drieën. Of men begint het bedreven onrecht te herstellen en waarborgen te geven, die herhaling uitsluiten. Dan was de eenheid zó maar tot stand gekomen.
107
Of men begint aanstonds contact te zoeken met hen, van wie men verschilt, om te pogen een basis te vinden, waarop beide partijen zich met een goede consciëntie zouden kunnen herenigen. Zou dit pogen mislukken, dan zou het later herhaald kunnen worden, maar in elk geval had dan het roepen om eenheid enige zin gehad. Of men begint te zeggen: wij hebben de in geding zijnde kwesties opnieuw overwogen, en het resultaat is: wij hadden gelijk. De Utrechtse Synode koos welbewust voor het laatste.
We besluiten met een aantal citaten uit 'De Reformatie', waarin de moeiten in de kerken van na de 'vrijmaking' van 1944 besproken worden. De Reformatie - 8 januari 1949 - C. Veenhof De vlucht in ‘de zondigheid’. We kunnen tegenwoordig immers van hen die nog elke dag zonder ophouden schorsen en afzetten een buitengewoon vlot gegeven erkenning van zonde en schuld vernemen! Ongevraagd worden ze u toegeroepen. Wanneer men deze betuigingen leest, krijgt men zelfs de indruk, dat onze synodale broeders hun dagen doorworstelen in een permanente droefheid over hun zonde, in de kerkstrijd der laatste jaren bedreven en over de schuld, die ten gevolge daarvan op hun ziel kwam drukken. We konden b.v., verleden week in de rubriek ‘Kerknieuws’ een verklaring van de raad van de Synodale Kerk van Helpman lezen, dat zij belijden wil de schuld in “het tekort aan liefde, wijsheid, geduld en ootmoedigheid". En zoals deze Helpmanse raad sprak, spreken er velen. Maar het merkwaardige is, dat wanneer men zakelijk en duidelijk en liefdevol tegen deze synodale broeders en vergaderingen zegt: dit is uw zonde, dat ge in de kerken gebonden hebt wat Christus niet bond en dat ge ambtsdragers, die Christus in het ambt handhaafde, schorste en afzette - dan gaan de stekels omhoog en denkt men er niet aan ook maar de geringste misstap te erkennen! (…) [Om welk verschijnsel gaat het hier?] Het is dit, dat men een bepaald, duidelijk te omschrijven zonde niet wil erkennen en nu maar de vlucht neemt in de 'algemene zondigheid' van 'de mens'! En dat is een ontzaglijk gevaarlijk en slecht bedrijf. Wie kent het niet? In ons aller leven komt het voor. We willen dan onze zonde, onze zondigheid, onze verdorvenheid gul erkennen. De zwaarste doemvonnissen daarover accepteren we zonder enig bezwaar. Met vlijmscherpe woorden als: radicaal bedorven, onbekwaam tot enig goed, geneigd tot alle kwaad, goddeloos, verdoemelijk, stempelen we zonder enige aarzeling ons ganse bestaan. Maar het tot erkentenis van één enkele, concreet
108
aanwijsbare, overtreding of zonde brengen - dat kost God dikwijls de allergrootste moeite. En nu staat dit vast: God walgt van alle gejeremieer over de zonde, de verdorvenheid, de goddeloosheid van 'de mens', dat gepaard gaat mèt of de camouflage is vàn de weigering om simpel en eerlijk een bepaalde zonde als zonde te erkennen. Laten wij deze dingen toch ook in de huidige kerkelijke situatie bedenken. Inderdaad: wij hebben allen in de kerkstrijd voor God zwaar en menigmaal gezondigd. Ik wil eerlijk bekennen, dat ik zelden de boosheid van eigen hart, de bewegingen van het goddeloze vlees, de diepe verdorvenheid, die als een kanker alle overleggingen en woorden doortrekt, zo diep en smartelijk heb ervaren als in de jaren die nu achter de rug liggen. De donkere ontzetting van het woord van de catechismus: dat al onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonde bevlekt zijn, werd in die tijd in volle diepte doorleefd. Maar tegelijk dank ik God elke dag, dat hij mij en vele anderen de genade gaf ‘neen’ te zeggen tegen kerkelijke woorden, die Hij niet sprak en kerkelijke daden, die Hij verfoeide. En laten we in deze dagen trouw zijn ten opzichte van onze synodale broeders. Als ze praten over belijdenis van zonde en schuld, laten we dan met alle kracht tot hen zeggen: Toe, belijdt die nu maar aan God in de hemel! Ga naar uw binnenkamer en vecht dat met uw God uit. Die zonden zijn een zaak tussen God en u! Maar doe nu, vandaag nog, die twéé grote ergernissen in Christus' kerk weg: allereerst die ellendige vervangingsformule, welke uw eigen 'Friese predikanten' een immoreel stuk, een monster met een Januskop, hebben genoemd en ook die verschrikkelijke schorsingen enz. waarover onze Heiland zo bedroefd en toornig is! De Reformatie - 1 januari 1955 - H.J. Schilder Hoofdartikel Bij de jaarwisseling Toch mag niet verzwegen worden, dat er hier en daar heel wat mis is en scheef gaat. Het lust mij niet en het is ook niet nodig hier namen te noemen. Maar op een enkele plaats brandt het vuur van tweedracht sedert jaar en dag en er komt maar geen eind aan. Er is hier en daar gebrek aan verdraagzaamheid en liefde tot elkaar. Er zijn 'kwesties', die niet worden opgelost. Ik vind het niet zo erg als er verschil is over kerkrechtelijke vragen. Ook niet dat er verschil is in ligging. Ook niet, dat wij over afgeleide vragen verschillend denken. Ik vrees in de kerk geen pluriformiteit of veelvormigheid. Alleen op het kerkhof is de eenvormigheid van de dood. Maar wel vrees ik de groepsvorming in de kerk.
109
En het zich-afzetten tegen elkaar en het elkaar niet kunnen verdragen. En ik vraag mij af of er achter allerlei misère niet ligt een gebrek aan waarachtige, echte vroomheid. Leven we allen wel dicht bij de Heere? Dringt het wel tot ons door hoeveel de Heere ons vergeven heeft en hoeveel Hij ons dagelijks nog vergeven wil? Zijn we wel klein voor Hem? Als we door het geloof verstaan dat de Heere ons miljoenen van schuld heeft kwijt gescholden, dan zijn we toch bereid om veel te vergeven? Als we ons bewust zijn hoeveel de Heere van ons verdragen moet en wil, zullen wij dan niet bereid zijn veel van elkaar te verdragen? Is er soms hier en daar gevaar van intellectualisme? Het is prachtig als we veel weten of kennen, maar er is ook een kennis, waarvan Paulus zegt: "De kennis blaast op" en hij voegt er aan toe; "de liefde bouwt op", 1 Cor. 8:1. Hebben we de Heere Jezus oprecht lief en zijn kerk en al onze broeders? Zijn we bereid elkander de voeten te wassen? Joh.13. Het is bekend, dat in de dagen van de Afscheiding broeders tegenover elkaar hebben gestaan als leeuwen. Ze hebben elkaar in de ban gedaan, ze wilden geen gemeenschap meer met elkaar hebben. Ze meenden toen dat het zo moest. Maar het is ook bekend, dat sommigen van hen later bitter verdriet en berouw hebben gehad over hun zondige strijd van vroeger dagen. En toen ze zover gekomen waren hebben ze elkaar ook weer gevonden. De Heere weet waar de oorzaak ligt van allerlei narigheid. Maar wij mogen elkaar bovengestelde vragen wel eens voorleggen. De Reformatie - 6 oktober 1951 - C.G. Bos De orde van de witte boezelaar Schooldagtoespraak Laten we erop letten, dat de apostel Petrus met name ook de ouderlingen deze regel op het hart bindt! Na hen eerst gewaarschuwd te hebben toch geen heerschappij te voeren over het erfdeel des Heeren en daarna de jongeren om zich te onderwerpen aan de ouderen of ouderlingen, volgt direct het: “en bindt allen u voor elkaar de witte boezelaar van de oormoed voor” ! Ja, het is een regel voor ons állen, de regel voor het gehele gemeenteleven. Och, er kunnen ook in de gemeente soms leden zijn, die altijd menen het beter te weten, die hoog van de toren blazen, die eisen, dat de anderen alles net zo zullen zien en doen als zij: heersersnaturen, die de gemeenschap der heiligen verstoren. Wanneer daar in een gemeente moeilijkheden zijn waardoor de gemeenschap der heiligen wordt verstoord, dan mag de eerste vraag, die ieder zich stelt, wel deze zijn: "Heb ik mijzelf voor de anderen wel de dienstschort der ootmoed voorgebonden?" Dan gaat het er niet in de eerste plaats om wie het 'bij het rechte eind heeft', wie de zaken het meest juist ziet. Maar dan is de eerste vraag: "Hoe staan we tegenover elkaar en …. tegenover de Heere?"
110
Hebben wij van de Heere Jezus geleerd zachtmoedig te zijn en nederig van hart? De rechte ootmoed wast op uit de grond der zónde-erkenning, het weten, dat wij in onszelf totaal verdorven zijn en dat de boosheid ons altijd aanhangt; het weten, dat wij zelf elke dag van genáde moeten leven en dat de Heere zo'n eindeloos geduld met ons moet hebben. De rechte ootmoed wast op uit het gemeenschapsleven met de Heiland, als zijn Geest ons hart in het binnenste van ons vernieuwt. Dan gaan wij, zoals Hij zichzelf voor ons vernedert heeft en een dienstknechtsgestalte heeft aangenomen, ons ook vernederen voor elkaar om elkaar te dienen in ootmoed. En dan gaat de gemeenschap der heiligen zich ontplooien en wordt al sterker de samenbinding in de liefde. En ook al zijn er veel dingen, die we niet gelijk zien: we gaan luisteren naar elkaar en willen leren van elkaar en we hebben veel geduld met elkaar en ….. de kerk des Heeren wordt gebouwd! Laten we het goed verstaan: geen reformatie baat als die reformatie niet begint in het hárt. En van geen doorgaande reformatie kan er met recht sprake zijn, als die reformatie vanuit het hart niet doorgaat in eigen leven! En reformatie moet altijd weer geschieden naar het Woord! Ook naar dit Woord: "Bindt állen u voor elkander voor, de dienstschort van de ootmoed". De Kerk als gemeenschap der heiligen is de orde van de witte boezelaar. Laten wij ons houden aan deze regel! Allen: professoren en studenten, pastors en ouderlingen en alle leden der gemeenten: "Wandelt waardiglijk der roeping waarmee gij geroepen zijt, met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid verdragende elkander in liefde, u benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes" ! (Ef. 4:1b-3).
111
NASCHRIFT Hieronder vindt u een overzicht van inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van versie 1.03. De komende tijd kunnen er meer aanpassingen worden doorgevoerd naar aanleiding van commentaar van lezers. 1.) Onder het kopje: “1.1 Het Evangelie van vrije genade”, pagina 5. In de eerste alinea wordt het volgende gezegd “Dit geloof is een gave van God. Het wordt gewerkt door de Heilige Geest, vooral door de verkondiging van het Evangelie en bevestigd en verzegeld in de sacramenten: de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal”. Aanpassing: "Dit geloof is een gave van God. Het wordt gewerkt door de Heilige Geest, vooral door de verkondiging van het Evangelie. Dit geloof wordt versterkt door het gebruik van de sacramenten, die de beloften van het Evangelie bevestigen en verzegelen.” 2.) Op pagina 107 (was 106) wordt de mogelijkheid van een nieuw begin besproken. De volgende passage vervalt: “Wanneer deze verklaring is gegeven is, dienen (in ieder geval) de kerkelijke besluiten over Zwijndrecht, Bergentheim/Bruchterveld en Zwolle te worden terug genomen.” Aanpassing: “Wanneer deze verklaring gegeven is, zetten alle kerken en groepen punten op papier waar zij moeiten mee hebben. Hierbij mag verwacht worden dat de kwesties rondom Zwijndrecht, Bergentheim/Bruchterveld en Zwolle bespreekbaar zullen zijn. Over deze zaken (enz)”. Andere wijzigingen in de tekst van de brochure die niet inhoudelijk maar tekstueel van aard zijn, worden stilzwijgend doorgevoerd in de digitale versie die u op deze site aantreft.
112