Bijlage 2
INSPRAAKVERSLAG
Reactie platform leerlingenvervoer op concept verordening leerlingenvervoer 2011 en de reactie daarop van het college van burgemeester en wethouders De concept verordening leerlingenvervoer is voorgelegd aan het platform leerlingenvervoer. De inhoud van de concept verordening is op 22 maart 2011 doorgesproken met een aantal leden van het platform leerlingenvervoer. Op de navolgende pagina’s is op de linkerzijde van de pagina de reactie van het platform leerlingenvervoer weergegeven. Aan de rechterzijde is de reactie van het college vermeld. Voor zover voorgestelde wijzigingen in de concept verordening leerlingenvervoer kunnen worden overgenomen, zijn deze bij het betreffende commentaar cursief gedrukt.
1. Definitie “leerling met beperkingen”: een leerling die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken (artikel 1 onder d). Het platform stelt voor de definitie uit te breiden met “en/of psychosociale of psychiatrische beperking of chronische ziekte”.
De voorgestelde toevoeging aan de definitie wordt niet overgenomen. De definitie zoals verwoord in de modelverordening van de VNG blijft onveranderd gehandhaafd. Om in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer is de soort school die de leerling bezoekt doorslaggevend. Het leerlingenvervoer heeft alleen betrekking op scholen zoals vermeld in de verordening (artikel 1 onder a). Het leerlingenvervoer betreft niet alleen het vervoer van leerlingen met beperkingen, het kan ook gaan om leerlingen die vanwege godsdienstige of levensbeschouwelijke reden naar een toegankelijke school gaan en daardoor in aanmerking komen voor leerlingenvervoer. De soort beperking van de leerling is wel van belang voor het bepalen van de soort school die wordt bezocht. Dit is echter niet ter beoordeling van de gemeente.
2. Bij artikel 1 onder g wordt de definitie bepaald van “vervoer”. Het platform wil hier de definitie van “passend vervoer” aan koppelen.
Bij passend onderwijs hoort passend vervoer. In de begripsomschrijving komt naar voren dat leerlingenvervoer passend vervoer moet zijn. Het voorstel wordt overgenomen: de definitie wordt aangepast naar “passend vervoer”.
3. Het platform stelt een uitgebreide toelichting voor rondom het begrip passend vervoer met name voor wat betreft de eisen die aan passend vervoer verbonden zouden moeten worden.
Het voorstel van het platform inzake de eisen welke zouden moeten gelden voor passend vervoer, wordt niet overgenomen. Dat het college maatwerk moet leveren is een gegeven: het soort vervoer moet passen bij de leerling. Daarbij blijft het de verantwoordelijkheid van de ouder om te zorgen voor begeleiding tenzij het college de begeleiding noodzakelijk acht. De aanbeveling de reistijd te beperken tot maximaal 60 minuten of een kwartier plus de reistijd per eigen auto (rechtstreekse rit) wordt niet overgenomen. In de verordening is een reistijdcriterium opgenomen van anderhalf uur. Over een maximale reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer stelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraken R03.88.5039, R03.88.6089 en R03.88.6566) geen grond te zien voor het oordeel dat dit op zichzelf in strijd is met artikel 4 van de WBO (nu WPO). Niet aannemelijk is, dat bij het ontbreken van de mogelijkheid om bekostiging te krijgen op basis van de
kosten van aangepast vervoer, bij een reisduur tot anderhalf uur de vrijheid van ouders om voor hun kinderen een openbare dan wel een bijzondere school van de door hen gewenste richting te kiezen, in onaanvaardbare mate onder druk kan komen te staan van financiële hindernissen. Dit neemt echter niet weg, dat van vervoerders mag worden verwacht dat, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zij onderzoeken of onverkort aan de in de verordening weergegeven reistijd dient te worden vastgehouden. De hardheidsclausule biedt daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid. 4. Toegankelijke school (artikel 1 onder l): het platform geeft aan dat de meest toegankelijke school niet per definitie in alle gevallen de dichtstbijzijnde school is. De problematiek van het kind kan met zich meebrengen dat een verder gelegen school meer geschikt is. Het college moet dan ten gunste van de ouders afwijken van deze bepaling.
Het begrip “toegankelijke school” heeft betrekking op leerlingen die vanwege godsdienstige of levensbeschouwelijke reden naar een toegankelijke school gaan. Indien het ook nog speciaal onderwijs betreft, wordt hieraan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO. In principe wordt ervan uitgegaan dat de dichtstbijzijnde school geschikt is. In dit kader is van belang dat de Afdeling Bestuursrechtspraak heeft bevestigd dat voor het antwoord op de vraag op welke soort speciaal onderwijs een leerling is aangewezen slechts een keuze kan worden gemaakt uit de in artikel 2 van de WEC onderscheiden soorten (ABRS, 2 januari 1992, R03.88.4075 en R03.89.160/62-129; zie Jur. 21.2). Binnen die soorten is geen nadere onderverdeling aangebracht op basis waarvan onderscheid tussen (...) scholen (...) kan worden gemaakt. Slechts indien door de ouders wordt aangetoond - met name via deskundigenrapporten - dat niet de dichtstbij gelegen school van de gewenste richting en de aangewezen soort geschikt is maar een verder gelegen school, neemt de Afdeling aan dat de leerling op deze verder gelegen school feitelijk is aangewezen, en is er voor het college aanleiding te bezien of met toepassing van de hardheidsclausule het vervoer naar de verder gelegen school dient te worden bekostigd.
5. Naar aanleiding van het gestelde in artikel 2 lid 4: “De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het gedrag van hun kinderen. Indien de veiligheid van het vervoer door onverantwoord gedrag in het geding komt, kan de gemeente, in overleg met de vervoerder, overgaan tot uitsluiting van de leerling van het leerlingenvervoer. Uitsluiting vindt plaats bij een derde schriftelijke waarschuwing en nadat de gemeente een zitplaats heeft aangeboden voor door ouders geregelde begeleiding en dit aanbod door de ouders is afgewezen.” stelt het platform dat, als er ander
De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In artikel 2, lid 3 van de verordening is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders. Dit geldt tevens voor de verantwoordelijkheid die de ouders hebben voor het gedrag van hun kinderen. Indien begeleiding gewenst is gezien het gedrag van het kind, is het de verantwoordelijkheid van de ouders voor die begeleiding te zorgen. Ook die verantwoordelijkheid kan niet worden op- of overgedragen aan de gemeente. Verder geldt dat als vervoer met begeleiding
aangepast vervoer mogelijk is waarbij geen begeleiding nodig is, dit eerst aangeboden dient te worden. Indien de gemeente toch kiest voor vervoer waarbij begeleiding nodig is, dient zij deze te regelen.
passend is, niet kan worden afgedwongen dat de gemeente zorgt voor vervoer waarbij geen begeleiding nodig is.
6. Het platform vraagt een toelichting op het gestelde in artikel 3 van de verordening. Hun conclusie is dat op grond van dit artikel alleen ouders op basis van geloofsredenen kunnen kiezen voor een school die verder ligt dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school.
In de toelichting bij artikel 3 staat: Een van de uitgangspunten van de artikelen 4 van de WPO, WVO en de WEC is dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening en het college bij de uitvoering daarvan de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze voor een school dient te eerbiedigen. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. In de verordening is dit verankerd in artikel 3. Dat het begrip “toegankelijke school” niet alleen betrekking heeft op een keuze op basis van geloofsredenen is bij punt 4 al uitgelegd: indien het speciaal onderwijs betreft, wordt hieraan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
7. Het platform verzoekt om de procedure rondom herhaalaanvragen op te nemen in artikel 5. Hun voorstel is dat als in het lopende schooljaar zich tussentijdse wijzigingen voordoen, waarvoor een aanvraag noodzakelijk is, er binnen 1 week een uitspraak dient te zijn.
Het verzoek van het platform is begrijpelijk. In de praktijk is het echter niet in alle gevallen mogelijk om een herhaalaanvraag wegens tussentijdse wijzigingen binnen 1 week af te handelen. Dit hangt af van de soort wijziging die het betreft en de vraag of er extern advies moet worden gevraagd. In principe geldt de wettelijke termijn van 8 weken waarbinnen een besluit moet worden genomen. Uiteraard is het streven de afhandelingstermijn zo kort mogelijk te houden echter de zorgvuldigheid van een besluit is doorslaggevend in deze. Ingangsdatum van de wijziging is in principe de datum van aanvraag.
8. Het platform doet het college de suggestie een wijzigingsformulier beschikbaar te stellen via de website.
Ter vermindering van de administratieve lastendruk onderzoekt het college de mogelijkheid om een wijzigingsformulier beschikbaar te stellen via de website.
9. In artikel 12 is bepaald dat, indien er aanspraak bestaat op bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets, het college tevens de begeleiderskosten bekostigt indien de leerling jonger dan 9 jaar is en door de ouders genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. Het platform is van mening dat de leeftijd van 9 jaar moet worden veranderd in minimaal 12 jaar. Als grond voor deze wijziging geeft het platform aan dat leerlingen uit Sint-Oedenrode altijd buitendorps naar school moeten. Daarom wordt de aanbeveling gedaan deze leeftijd gelijk te trekken met de leeftijd van middelbare schoolleerlingen.
Het is een feit dat binnen de gemeentegrenzen geen school is zoals bedoeld in de verordening. Leerlingen uit Sint-Oedenrode zullen daarom altijd buiten het eigen dorp naar school gaan. Normaal gesproken is dit pas aan de orde wanneer een leerling naar het voortgezet onderwijs gaat. Het is daarom reëel de leeftijdsgrens op te trekken. Het voorstel van het platform wordt in zoverre overgenomen dat de leeftijdgrens wordt opgetrokken naar 11 jaar.
10. In artikel 13 is bepaald dat het college besluit tot bekostiging van aangepast vervoer als de reistijd met openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur bedraagt, en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder kan worden teruggebracht. Het platform stelt voor de maximale reistijd terug te brengen naar 1 uur omdat anderhalf uur reistijd veel te lang is. Er dient nog speeltijd/leertijd over te blijven en de leerling moet fit aan de dag te kunnen beginnen. Ook is een lange reistijd boven op de schooldag te belastend voor het kind.
In die gevallen waarin de reistijd per openbaar vervoer anderhalf uur bedraagt, wordt bezien in hoeverre de reistijd kan worden verkort door bekostiging van aangepast vervoer. De aanbeveling de reistijd te beperken tot maximaal 60 minuten wordt niet overgenomen. De motivering hiervoor is al bij punt 4 gegeven.
11. Naar aanleiding van het gestelde in artikel 14: “Aan ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangen, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.” stelt het platform de vraag hoe de gemeente dit gaat administreren en bijhouden.
Het vastleggen van de vervoerssoort in de administratie wijkt niet af van de gebruikelijke werkwijze: per leerling wordt vastgelegd hoe het leerlingenvervoer is geregeld. Dus ingeval de ouders van de leerling niet zelf het vervoer regelen, maar dat door een andere ouder laten doen die daarvoor bekostiging ontvangt, zal dit als zodanig worden vastgelegd in de administratie.
12. In artikel 15a wordt enkel gesproken over WEC school cluster 4. Het platform merkt op dat ook andere clusters zijn gebonden aan een WEC indicatie zodat dit artikel ook voor hen moet gelden.
In artikel 15a is expliciet de WEC school cluster 4 opgenomen. Cluster 4 scholen en Regionale Expertise Centra (REC’s) verzorgen het onderwijs aan en de begeleiding van leerlingen met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen. Elk cluster heeft zijn eigen, speciale scholen, verspreid over heel Nederland. In elke regio van Nederland werken de scholen van één cluster samen. Door die samenwerking kan de kennis en deskundigheid (expertise) van die scholen worden gebundeld. Daarom wordt gesproken van REC’s. In elke regio is een REC cluster 2, 3 en 4 actief. Cluster 1 (leerlingen met een visuele beperking) kent een andere organisatievorm en heeft geen REC’s. Aan elk REC is een Commissie voor de Indicatiestelling (CvI) verbonden. De CvI van dat REC stelt de indicatie en besluit over de toelaatbaarheid. Wanneer het cluster 4 betreft, geeft de CvI ook een advies over de school binnen het REC die voor de betrokken leerling het geschiktst is. Daarbij wordt uitsluitend rekening gehouden met de handicaps en de mogelijkheden van de leerling. De ouders zijn niet verplicht dit advies op te volgen. Zo kunnen zij bezwaar hebben tegen het openbaar onderwijs of tegen de richting van de geadviseerde school. Om duidelijkheid te bieden welke beoordeling de gemeente maakt in het kader van de dichtstbijzijnde toegankelijke school als het een WEC school cluster 4 betreft, is in artikel 15a bepaald dat voor de gemeente het advies van de CvI leidend is.
13. In artikel 17 is onder meer bepaald dat ouders moeten aantonen dat de leerling door zijn leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. Het platform vraagt welke leeftijd hier wordt bedoeld.
De leeftijd die in artikel 17 wordt bedoeld is dezelfde leeftijd als vermeld in artikel 12 lid 1. Voor de volledigheid dient in artikel 17, net zoals in artikel 12 het geval is, de leeftijd te worden vermeld. De aanbeveling van het platform wordt overgenomen: de leeftijd wordt opgenomen in artikel 17 lid 1.
14. Naar aanleiding van het gestelde in artikel 17 merkt het platform op dat basisschoolleerlingen veel te jong zijn om met openbaar vervoer naar school te reizen (al dan niet met begeleider) en dat de gemeente voor begeleiding van de leerlingen moet zorgen als de gemeente kiest voor een soort vervoer waarbij begeleiding nodig is terwijl er ook een vorm van vervoer te vinden is waarbij het kind zonder begeleiding kan worden vervoerd.
Op beide door het platform geplaatste opmerkingen is hiervoor al een reactie gegeven. Daarom een verwijzing naar de reactie bij punt 3, 5 en 9.
15. Bij artikel 18 wil het platform een aanpassing in die zin dat kinderen van speciaal basisonderwijs altijd met aangepast vervoer gaan zodat openbaar vervoer alleen aan de orde kan zijn bij leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs.
Het voorstel van het platform wordt niet overgenomen. Reden hiervoor is dat de verordening voldoende mogelijkheden biedt om maatwerk te leveren in die gevallen waarin dat noodzakelijk is. Op grond van artikel 18 lid 1 onder a vindt er altijd een individuele beoordeling plaats of de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het openbaar vervoer. De algemene regel blijft dat zowel voor leerlingen van speciaal basisonderwijs als voortgezet speciaal onderwijs eerst wordt beoordeeld in hoeverre het gebruik van het openbaar vervoer passend is om de leerling van en naar school te vervoeren.
16. In artikel 23 staan de bepalingen omtrent de toepassing van een drempelbedrag. Het drempelbedrag is niet van toepassing voor leerlingen met beperkingen. Het platform vermeldt bij dit artikel: De gemeente onderzoekt de consequenties voor het afschaffen van het drempelbedrag voor kinderen die naar speciaal onderwijs gaan. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de administratieve last die de regeling met zich meebrengt.
Het platform doet een voorstel waarin de verordening al voorziet: in lid 5 van artikel 23 staat immers al dat het drempelbedrag niet van toepassing is voor de leerling voor wie ingevolge Titel 6 een vervoersvoorziening is verstrekt. Titel 6 gaat over het vervoer van leerlingen met beperkingen. De leerlingen met beperkingen kunnen geen gebruik maken van het openbaar vervoer (zie definitie bij artikel 1 sub c). De doelgroep waarvoor het drempelbedrag van toepassing is bestaat uit leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken. Het betreft dus niet de leerlingen van speciaal onderwijs.
17. In artikel 24 staan de bepalingen omtrent financiële draagkracht van de ouders. Het platform merkt op dat de eigen bijdrage, die de ouders op basis van hun financiële draagkracht moeten bijdragen in de vervoerskosten, niet de daadwerkelijke kosten mag overschrijden.
In artikel 24 lid 2 is al bepaald dat de eigen bijdrage, die de ouders moeten betalen, ten hoogste het bedrag van de kosten van vervoer is. Met andere woorden: de eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de daadwerkelijke vervoerskosten.
18. Naar aanleiding van artikel 29, afwijken van bepalingen, merkt het platform op dat naar het oordeel van de Nationale Ombudsman het voor een behoorlijke invulling van het begrip passend vervoer van essentieel belang is dat voor elk individueel kind maatwerk wordt geleverd.
De bepalingen in de verordening bieden het kader waarbinnen het college de uitvoering van het leerlingenvervoer invult. In de verordening is bepaald wat onder passend vervoer wordt verstaan en is nadrukkelijk vastgelegd dat er altijd een individuele beoordeling plaatsvindt naar aanleiding van een verzoek om in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer. Daarnaast is er nog de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van het bepaalde in de verordening. Dit biedt het college voldoende handvaten tot het leveren van maatwerk en het vervoer te leveren dat passend is voor de betreffende leerling.
19. In de toelichting bij artikel 1 onder n (opstapplaats) stelt het platform voor om de reistijd naar een opstapplaats niet te bepalen op 30 minuten maar op 500 meter maximaal.
Voor het vaststellen van de reistijd wordt een tijdscriterium gehanteerd en geen afstandscriterium. Daarom is ervoor gekozen om de reistijd naar een opstapplaats te bepalen aan de hand van de tijd die gemoeid is met het overbruggen van de afstand van huis naar de opstapplaats.
20. Het platform merkt op dat, in het belang van de veiligheid, de opstapplaats in geen geval gelegen mag zijn aan een drukke verkeersweg. Verder merkt het platform op dat, indien een opstapplaats niet tot een meerwaarde leidt, hiervan afgezien dient te worden (bijvoorbeeld als maar één kind hiervan gebruik maakt).
De opstapplaatsen worden in overleg met het platform vastgesteld. Hierbij komen ook aan bod de voorwaarden waaraan opstapplaatsen dienen te voldoen.
21. In de toelichting bij artikel 3 “bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school” wordt gesproken over de situatie bij scholen met wachtlijsten. Hierbij is vermeld: “De aanspraak op vervoer naar de verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.” Het platform vindt dat, indien een kind moet overstappen naar een verder gelegen school, dit geldend is voor de gehele schoolperiode.
De mening van het platform wordt in zoverre gedeeld dat, indien er sprake is van een wachtlijst, de leerling pas aan het begin van het nieuwe schooljaar wordt geacht naar de dichtstbijzijnde school over te stappen tenzij er dringende redenen zijn om de leerling niet over te laten stappen.
22. In de toelichting bij artikel 12 “bekostiging van de kosten van vervoer tbv een begeleider” staat dat de begeleiding van de leerling ook kan worden gegeven door andere “oudere” leerlingen. Het platform is van mening dat kinderen nooit en te nimmer kunnen en mogen worden begeleid door een ander kind.
Begeleiding door andere “oudere” leerlingen kan in sommige gevallen een oplossing zijn zodat de leerling toch kan reizen met het openbaar vervoer. Zoals hierboven al is aangegeven behoort het begeleiden van de leerling tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Indien de ouders van mening zijn dat de begeleiding kan worden overgenomen door een andere leerling, is dit een vorm van passend vervoer.
23. Het platform merkt in algemene zin op dat er flexibiliteit moet zijn in ophalen en thuis brengen van de kinderen waarmee gedoeld wordt op situaties van gescheiden ouders, opa’s en oma’s en BSO. Hierin dient wel een vaste frequentie te zijn.
De flexibiliteit van het vervoer maakt geen onderdeel uit van de verordening. Het is aan het college ervoor te zorgen dat flexibiliteit kan worden geboden als hiervoor een noodzaak is. Ook dat is een vorm van maatwerk. Het college dient dit nader af te stemmen in overleg met het platform.
24. Het platform wil weten welke kinderen worden bedoeld in titel 2, titel 3 en titel 6,
Doelgroep titel 2: leerlingen zonder beperkingen van scholen voor primair onderwijs te weten basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs. Doelgroep titel 3: leerlingen van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Doelgroep titel 6: leerlingen met beperkingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs.