RAPPORT OVER DE TOESTAND VAN DE
BRUSSELSE GEMEENTEFINANCIËN
2008 – 2014
BRUSSEL PLAATSELIJKE BESTUREN
Juli 2015
VOORWOORD De huidige context en realiteit voor de Brusselse gemeentefinanciën hebben een evolutie ondergaan die met een analyse van de zeven laatste begrotingsjaren kan worden verduidelijkt. Hierbij de belangrijkste overkoepelende lijnen. Ondanks een gunstige situatie van economische activiteit - het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het Gewest met het hoogste bruto binnenlands product (BBP) per inwoner van het Koninkrijk België - is de levensstandaard van de Brusselaars (gemiddeld inkomen) met name door de zogenaamde fiscale externaliteit beduidend lager dan het nationaal gemiddelde. Deze realiteit heeft een weerslag op de gemeentefinanciën, zowel op het niveau van de inkomsten (personenbelasting - PB) als op het niveau van de uitgaven (dienstverlening en bijstand aan burgers). Ter compensatie van dit inkomstenverlies trekt het Gewest ieder jaar ongeveer 30 miljoen euro uit om de begroting van de gemeenten in evenwicht te houden. Deze doelstelling werd grotendeels bereikt in de gewijzigde begrotingen van 2014 door middel van een strikte controle van de begrotingsregels. Over deze relatief geruststellende tabel wordt een schaduw geworpen als we vaststellen dat de gemeenten steeds vaker hun reserves moeten aanspreken en aanzienlijke inkomsten verliezen (met name het verlies van personenbelasting en de onroerende voorheffing). Dit komt door aanzienlijke belastingverlagingen, de ondoelmatigheid van sommige belastingen of vertraagde inkohiering. Naast deze algemene tendensen zijn er ook verschillen binnen het gewest waarbij bepaalde gemeenten (met een vaak gelijkaardig socio-economisch profiel) meer moeilijkheden ondervinden dan andere. In de periode 2008-2014 toont de opsplitsing van de lopende inkomsten en uitgaven met name dat de inkomsten uit de PB dalen, dat de OV, de inkomsten uit overdrachten en uit de gemeentebelastingen zwaarder doorwegen en dat de personeelsuitgaven en dotaties (OCMW's en politiezones) een belangrijkere plaats innemen. De investeringen raken niet uitgeput en zullen worden gebruikt voor het wegennet, huisvesting, stedenbouw en onderwijs. Ondanks een lage inflatie en een stabilisatie van de werkloosheid en van het aantal uitkeringsgerechtigden tot 2013 moeten de gemeenten rekening houden met steeds minder gegarandeerde inkomsten en een toenemende behoefte aan infrastructuur en dienstverlening door de demografische evolutie en de verjonging van de bevolking.
1
INHOUDSOPGAVE INLEIDING............................................................................................................................................................... 5 CONTEXTUELE ELEMENTEN DIE DE GEMEENTEFINANCIËN BEÏNVLOEDEN ................................................ 7 1. Economische activiteit en levensstandaard .................................................................................................... 7 1.1. Inflatie ..................................................................................................................................................... 7 1.2. Gemiddeld inkomen en welvaartsindex................................................................................................... 8 1.3. Bruto Binnenlands Product en Toegevoegde Waarde van de belangrijkste sectoren ........................... 12 2. Demografie ................................................................................................................................................... 13 2.1. Evolutie van de bevolking ..................................................................................................................... 13 2.2. Structuur van de bevolking .................................................................................................................... 15 3. Europese regelgeving en ESR 2010 ............................................................................................................. 19 FINANCIËLE TOESTAND VAN DE GEMEENTEN ............................................................................................... 20 1. Evolutie van de resultaten............................................................................................................................. 20 1.1. Eigen dienstjaar (ontvangsten - uitgaven van de gewone dienst) ......................................................... 20 1.2. Gecumuleerd resultaat en gewone reserves ......................................................................................... 23 1.3. ESR-resultaten ...................................................................................................................................... 24 2. Ontvangsten: evolutiefactoren ...................................................................................................................... 26 2.1. Ontvangsten eigen dienstjaar................................................................................................................ 26 2.2. Uitsplitsing van de ontvangsten............................................................................................................. 27 2.3. Opcentiemen op de onroerende voorheffing (OV) ................................................................................ 28 2.3.1. Globale evolutie .............................................................................................................................. 28 2.3.2. Percentage van de opcentiemen op de OV per gemeente ............................................................. 29 2.3.3. OV per inwoner............................................................................................................................... 30 2.4. De « overige overdrachten » ................................................................................................................. 31 2.4.1. Brussels Hoofdstedelijk Gewest ..................................................................................................... 31 2.4.2. Federale Overheid .......................................................................................................................... 33 2.4.3. Gemeenschappen .......................................................................................................................... 33 2.4.4. Overige ........................................................................................................................................... 33 2.5. Gewestelijke dotaties en specifieke subsidies ...................................................................................... 33 2.5.1. Basisdotaties .................................................................................................................................. 33 2.5.2. Specifieke subsidies voor de algemene financiering ...................................................................... 34 2.5.3. Andere specifieke subsidies. .......................................................................................................... 34 2.6. Fiscaliteit ............................................................................................................................................... 37 2.7. De ontvangsten uit prestaties ................................................................................................................ 38 2.8. De opcentiemen op de personenbelasting ............................................................................................ 38 2.8.1. Globale evolutie .............................................................................................................................. 38 2.8.2. Rendement van de PB per inwoner ................................................................................................ 39 2.8.3. Evolutie van de percentages per gemeente ................................................................................... 40 2.9. Schuldontvangsten................................................................................................................................ 41 3. Uitgaven: evolutiefactoren ............................................................................................................................ 42 3.1. Uitgaven eigen dienstjaar...................................................................................................................... 42 3.2. Opsplitsing van de uitgaven .................................................................................................................. 43 3.3. Personeel .............................................................................................................................................. 44 3.3.1. Het actief personeel ........................................................................................................................ 45 3.3.2. Uitgaven actief personeel zonder indexering .................................................................................. 47 3.3.3. Aantal voltijdse equivalenten .......................................................................................................... 47 3.3.4. Verhouding statutairen.................................................................................................................... 49 3.3.5. Weddeschaalverhoging .................................................................................................................. 49 3.3.6. Pensioenen..................................................................................................................................... 49 3.4. Werkingsuitgaven.................................................................................................................................. 53 3.5. Overdrachtsuitgaven ............................................................................................................................. 53 3.5.1. Dotaties aan de politiezones........................................................................................................... 54 3.5.1.1. Globale evolutie ...................................................................................................................... 54 3.5.1.2. Algemene vaststellingen over de financiën van de politiezones.............................................. 57 3.5.2. De dotaties aan de OCMW's .......................................................................................................... 58 3.6. Schulduitgaven...................................................................................................................................... 62 4. Investeringen en financiering ........................................................................................................................ 63 4.1. De gemeentelijke investeringen ............................................................................................................ 63 4.1.1. Evolutie van de investeringsuitgaven ............................................................................................. 63 4.1.2. Verdeling van de investeringen ...................................................................................................... 64 4.1.3. Investeringen (vastgelegd op de rekeningen) ................................................................................ 66 4.1.4. Bevolkingsgroeiprojecten................................................................................................................ 67 4.2. Evolutie van de schuld .......................................................................................................................... 68 CONCLUSIES ....................................................................................................................................................... 71
2
LIJST MET AFBEELDINGEN Grafiek 1: Gemiddelde jaarlijkse inflatie................................................................................................................... 7 Grafiek 2: Jaarlijkse toename van het gemiddeld inkomen per inwoner .................................................................. 8 Tabel 1: Gemiddeld inkomen per inwoner ............................................................................................................... 8 Grafiek 3: Welvaartsindex in de Brusselse gemeenten (BHG = 100) in 2012 ......................................................... 9 Tabel 2: Tewerkstellingsgraad in de Gewesten in België ...................................................................................... 10 Grafiek 4: Aantal niet-werkende werkzoekenden in het Brussels Gewest ............................................................. 10 Grafiek 5: Werkloosheidsgraad per gemeente in het Brussels Gewest in 2014 .................................................... 11 Grafiek 6: BBP per inwoner per Gewest op 31/12/2013 ........................................................................................ 12 Grafiek 7: Brusselse bevolking (in duizendtallen) .................................................................................................. 13 Grafiek 8: Brusselse bevolkingsprojectie (in duizendtallen) ................................................................................... 13 Tabel 3: Bevolkingsgroei in de gemeenten ............................................................................................................ 14 Tabel 4 : Indicatoren van de bevolkingsstructuur .................................................................................................. 15 Grafiek 9: Leeftijdpiramide in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2013 ........................................................... 15 Grafiek 10: Gemiddelde leeftijd (jaren) van de bevolking in het BHG en in België ................................................ 16 Grafiek 11: Vergrijzing (%) van de bevolking in het BHG en in België ................................................................... 16 Grafiek 12: Aandeel in de bevolking jonger dan 17 jaar en ouder dan 65 jaar ...................................................... 18 Grafiek 13: Aandeel in de bevolking jonger dan 17 jaar en ouder dan 65 jaar in vergelijking met de nabijgelegen provincies .............................................................................................................................................................. 18 Grafiek 14: Resultaat eigen dienstjaar (in miljoen euro) ........................................................................................ 20 Tabel 5: Tegemoetkoming in de ziekenhuistekorten (in euro) ............................................................................... 21 Grafiek 15: Resultaat eigen dienstjaar na neutralisatie (ziekenhuizen en Interfin) ................................................ 21 Grafiek 16: Gecumuleerd resultaat + gewone reserves (in miljoen euro) .............................................................. 23 Tabel 6: Begrotingsresultaten van de gemeenten van 2013 in ESR2010-termen ................................................. 24 Grafiek 17: Ontvangsten op het eigen dienstjaar zonder het gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro) ............... 26 Grafiek 18: Ontvangsten op het eigen dienstjaar per inwoner (in euro)................................................................. 26 Grafiek 19: Uitsplitsing van de ontvangsten van de 19 gemeenten in 2014 .......................................................... 27 Grafiek 20: Rendement van de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing (in miljoen euro) ....... 28 Tabel 7 : percentage van de opcentiemen op de OV per gemeente ..................................................................... 29 Grafiek 21: Gemeentelijke opcentiemen op de OV per inwoner (in euro).............................................................. 30 Grafiek 22: OV per inwoner in verhouding tot het gewestelijk gemiddelde en zonder de Stad Brussel in 2013 (2013 teruggebracht tot gemiddelde = 100).......................................................................................................... 30 Grafiek 23: Gewestelijke dotaties en specifieke algemene financieringssubsidies (in miljoen euro) ..................... 33 Tabel 8: De Duurzame Wijkcontracten sinds 2010 ................................................................................................ 36 Grafiek 24: Gemeentelijke fiscaliteit (in miljoen EUR) ........................................................................................... 37 Grafiek 25: Aandeel van de fiscaliteit in de courante inkomsten............................................................................ 37 Grafiek 26: Ontvangsten uit prestaties (in miljoen euro) ........................................................................................ 38 Grafiek 27: Rendement van de gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting (in miljoen euro)............... 38 Grafiek 28: Rendement van de PB per inwoner (in euro) ...................................................................................... 39 Tabel 9: Evolutie van de gemeentelijke percentages voor de opcentiemen op de personenbelasting .................. 40 Grafiek 29: PB per inwoner in verhouding tot het gewestelijk gemiddelde en zonder de Stad Brussel ................. 40 Grafiek 30: Schuldontvangsten.............................................................................................................................. 41 Grafiek 31: Uitgaven op het eigen dienstjaar, zonder gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro) .......................... 42 Grafiek 32: Gewone uitgaven per inwoner, zonder gesubsidieerd onderwijs (in euro) .......................................... 42 Grafiek 33: Uitgaven op het eigen dienstjaar zonder gesubsidieerd onderwijs na neutralisering van de uitgaven voor de ziekenhuizen (in miljoen euro) .................................................................................................................. 43 Grafiek 34: Uitsplitsing van de gewone uitgaven op de begroting 2014 ................................................................ 43 Grafiek 35: Personeelsuitgaven, zonder gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro) .............................................. 44 Grafiek 36: Uitgaven actief personeel, zonder gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro) ..................................... 46 Grafiek 37: Uitgaven actief personeel zonder gesubsidieerd onderwijs per inwoner (in euro) .............................. 46 Tabel 10: Indexeringsfactor ................................................................................................................................... 47 Grafiek 38: Uitgaven actief personeel zonder gesubsidieerd onderwijs en zonder indexering per inwoner (in euro) .............................................................................................................................................................................. 47 Grafiek 39: Aantal voltijdse equivalenten ............................................................................................................... 48 Grafiek 40: Aandeel statutairen bij het gemeentepersoneel (op 30/6/2013) .......................................................... 49 Tabel 11: Bijdragepercentage voor het basispensioen na benutting van de reserves ........................................... 50 Tabel 12: Toename van het bijdragepercentage voor het basispensioen na benutting van de reserves .............. 50 Tabel 13: Responsabiliseringsbijdrage .................................................................................................................. 51 Grafiek 41: Pensioenuitgaven (in miljoen euro) ..................................................................................................... 51 Grafiek 42: Pensioenuitgaven per inwoner (in euro).............................................................................................. 52 Grafiek 43: Werkingsuitgaven (in miljoen euro) ..................................................................................................... 53 Grafiek 44: Werkingsuitgaven per inwoner (in euro).............................................................................................. 53 Grafiek 45: Overdrachtsuitgaven (in miljoen euro) ................................................................................................ 53 Grafiek 46: Overdrachtsuitgaven per inwoner (in euro) ......................................................................................... 54 Grafiek 47: Dotaties aan de politiezones (in miljoen euro)..................................................................................... 54 Grafiek 48: Dotaties aan de politiezones per inwoner in het BHG (in euro)........................................................... 55
3
Grafiek 49: Dotaties aan de politiezones per inwoner in het BHG, Brussel-Stad niet meegerekend (in euro) ....... 55 Grafiek 50: Gemeentelijke dotaties 2014 aan de politiezones per inwoner (in euro) ............................................. 56 Grafiek 51: Uitsplitsing van de uitgaven van de 6 politiezones in 2014 ................................................................. 57 Grafiek 52: Aandeel van het operationele personeel in de personeelsuitgaven .................................................... 57 Grafiek 53: Uitsplitsing van de ontvangsten van de 6 politiezones in 2014 ........................................................... 58 Grafiek 54: Dotaties aan de OCMW's (in miljoen euro) ......................................................................................... 58 Tabel 14: Het aantal leefloners en bijstandstrekkers ............................................................................................. 59 Grafiek 55: Uitsplitsing van de exploitatieuitgaven van de OCMW's...................................................................... 61 Grafiek 56: OCMW-dotaties per inwoner (in euro)................................................................................................. 61 Grafiek 57: Schulduitgaven (in miljoen euro) ......................................................................................................... 62 Grafiek 58: Schulduitgaven / inwoner (in euro) ...................................................................................................... 62 Grafiek 59: Investeringsuitgaven (in miljoen euro)................................................................................................. 63 Grafiek 60: Investeringen, exclusief inflatie (in miljoen euro) ................................................................................. 64 Grafiek 61: Bestemming van de investeringen in de periode 2008-2013 .............................................................. 64 Tabel 15: Verdeling van de investeringen.............................................................................................................. 65 Grafiek 62: Evolutie van de verdeling van de investeringen (in miljoen euro) ....................................................... 66 Grafiek 63: Investeringen (in miljoen euro) ............................................................................................................ 66 Tabel 16: Functionele uitsplitsing van de projecten die in 2013-2014 gefinancierd zijn door het BGHGT ............. 67 Grafiek 64: Schuld van de 19 gemeenten, in miljoen euro (op 31/12) ................................................................... 68 Grafiek 65: Schuld van de 19 gemeenten, exclusief BGHGT (op 31 december, in miljoen euro).......................... 69 Grafiek 66: Schuld van de 19 gemeenten per inwoner, exclusief BGHGT (in euro) .............................................. 69 Grafiek 67: Gecumuleerd resultaat van de buitengewone dienst van de 19 gemeenten (in miljoen euro) ............ 70
4
INLEIDING Dit rapport beoogt een balans op te maken van de toestand van de Brusselse gemeentefinanciën voor de periode 2008-2014 en op grond daarvan - met contextuele toelichting - de belangrijkste tendensen te belichten die zich aftekenen in verband met de globale resultaten (eigen dienstjaren, gecumuleerd resultaat, resultaten ESR), de ontvangsten, de uitgaven, maar ook op het vlak van de investeringen, de evolutie van de schuld en de kasmiddelen van de gemeenten. In de vorige verslagen hebben we melding gemaakt van de uitdagingen die voortvloeien uit de economische crisis, de bevolkingsdruk en de hervorming van de pensioenen waarmee de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest af te rekenen krijgen. Doorgaans stegen de lopende uitgaven (personeels- en pensioenuitgaven, dotaties aan het OCMW en aan de politiezones, enz.) en bleven de inkomsten gelijk. Na de neutralisatie van verschillende niet weerkerende elementen zullen we zien dat alle gemeenten samen hun financiën volgens de laatste begrotingsvoorzieningen (dienstjaar 2014) in evenwicht leken te houden. Dit fragiele evenwicht wordt voornamelijk op het gebied van de inkomsten verstoord. De gemeenten kondigen namelijk aan dat 2014 een bijzonder slecht jaar was voor de rekeningen wat betreft de inning van de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de personenbelasting waarvan de werkelijk geïnde bedragen 40 miljoen euro lager waren dan de schattingen. Dit komt door aanzienlijke belastingverlagingen, de vertraagde inkohiering door de federale administratie en de toenemende vertraging in de toekenning door de federale administratie van de opcentiemen aan de gemeenten. Dit doorslaggevende element vormt een groot risico omdat dit de resultaten van de gemeenten beduidend kan bezwaren.
Structuur Dit verslag bestaat uit twee grote onderdelen. In het hoofdstuk dat gewijd is aan de contextuele elementen die een invloed hebben op de gemeentefinanciën gaan we in de eerste plaats in op de voornaamste uitdagingen die zich nu en in de toekomst aan de gemeenten (zullen) aandienen. We nemen de belangrijkste sociaaleconomische en demografische tendensen onder de loep en gaan na welke rechtstreekse en onrechtstreekse gevolgen deze met zich meebrengen voor de gemeentefinanciën. Daarbij zullen we ons in het bijzonder toespitsen op de evolutie van bepaalde sleutelfactoren, zoals de inflatie, het gemiddeld inkomen, de welvaartsindex en het bruto binnenlands product om op basis daarvan een beknopt beeld te schetsen van de economische activiteit en de levensstandaard in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Aan de hand van de bevolkingscijfers uit het verleden en voor de toekomst gaan we dieper in op de demografische evoluties in Brussel. We gaan na welke grote structurele tendensen zich in dit verband aftekenen. Vervolgens belichten we de financiële toestand van de gemeenten door een overzicht te bieden van de globale evolutie van de resultaten tijdens de periode 2008-2014 en te wijzen op de belangrijkste ontvangsten- en uitgavenposten. Met bijzondere aandacht zullen we tevens de ontvangsten en uitgaven voor deze periode uitsplitsen, om zo het toenemend of afnemend belang van bepaalde begrotingsposten te illustreren. De tekst wordt onderbouwd met tabellen en grafieken om de bevindingen aanschouwelijk te maken en in contrast te plaatsen.
5
Bronnen en methodologie De gegevens waarop we ons voor deze analyse gebaseerd hebben, hebben we enerzijds vergaard via de rekeningen (voor de dienstjaren van 2008 tot 2013 en de gemeentelijke begrotingen die gewijzigd zijn voor het dienstjaar 2014) en anderzijds via extern bronnenmateriaal dat hoofdzakelijk afkomstig is van instellingen zoals de algemene directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, kmo's, Middenstand en Energie, het Federaal Planbureau, het Instituut voor de Nationale Rekeningen, het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse en het RSZPPO. De cijfers in dit verslag zijn doorgaans exclusief de door de Gemeenschappen betaalde subsidies en bezoldigingen van het onderwijzend personeel. Net zoals bij vorige analyses van de toestand van de gemeentefinanciën, worden de resultaten van de Stad Brussel in bepaalde gevallen buiten beschouwing gelaten, omdat de desbetreffende begrotingsmassa's door hun omvang de totaalcijfers voor de overige achttien gemeenten in te aanzienlijke mate beïnvloeden. Tot slot worden, in het onderdeel van het verslag gewijd aan de algemene vaststellingen over de financiën van de politiezones (3.5.2.), de begrotingen en rekeningen onder de loep genomen die door de politiezones vanaf dienstjaar 2002 zijn overgedragen.
6
CONTEXTUELE ELEMENTEN GEMEENTEFINANCIËN BEÏNVLOEDEN
DIE
DE
1. ECONOMISCHE ACTIVITEIT EN LEVENSSTANDAARD 1.1. INFLATIE
Inflatie heeft een belangrijke invloed op de financiën en in het bijzonder op de uitgaven van de gemeenten. Zij heeft een rechtstreekse impact op de personeelsuitgaven - die ruim 40% van de lopende uitgaven vertegenwoordigen - maar ook op de dotaties aan de politiezones en OCMW's en niet te vergeten op de werkingsuitgaven, hetzij in totaal 80 % van de uitgaven. Dit houdt voor de gemeentelijke begrotingen aanzienlijke gevolgen in, vermits een toename van de inflatie meteen in het lopende dienstjaar al een weerslag heeft op de uitgaven. Zodra de spilindex overschreden is, wordt de bezoldiging van de plaatselijke ambtenaren immers met 2% geïndexeerd (na een maand wachten). Dit leidt rechtstreeks tot een toename van de personeelsuitgaven van de gemeenten en via de dotaties aan de OCMW's en politiezones onrechtstreeks ook tot een stijging van de overdrachtsuitgaven. De gevolgen voor de ontvangsten laten zich pas het volgende jaar voelen door de indexering van de dotaties aan de gemeenten en de kadastrale inkomens. Sinds 2008 bedraagt het gemiddeld jaarlijks inflatiepercentage 2,1%. We stellen echter een onregelmatige evolutie vast, met een piek van gemiddeld 4,5% in het dienstjaar 2008 en een inflatie van nagenoeg 0 in het jaar 2009 (gevolg van de financiële crisis). Het percentage klom nadien opnieuw op tot 3,5% in 2011 om in 2012 terug te lopen tot 2,8%. Deze daling zet zich vervolgens door in 2013 en 2014. Het jaarlijkse inflatiepercentage bedroeg dan respectievelijk 1,1% en 0,3%. Grafiek 1: Gemiddelde jaarlijkse inflatie 4,5% 3,5% 2,8% 2,2% 1,1% 0,3% 0,0%
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: Federaal Planbureau en FOD Economie (ADSEI)
7
1.2. GEMIDDELD INKOMEN EN WELVAARTSINDEX
Grafiek 2: Jaarlijkse toename van het gemiddeld inkomen per inwoner 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% 2007
2008
2009
2010
2011
2012
-1,0% -2,0% Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
België
Bron: FOD Economie (ADSEI) en BISA
Uit de recentste beschikbare statistieken (inkomens 2011, aangifte 2012) blijkt dat het gemiddeld totaal belastbaar netto-inkomen per inwoner in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de voorbije zes jaar systematisch minder sterk geëvolueerd is dan in het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en België als geheel. Daarenboven stellen we vast dat het inkomensjaar 2010 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gekenmerkt wordt door een tijdens de jaren 2000 nooit eerder geziene daling van de inkomens met 1,2% ten opzichte van het voorgaande dienstjaar, terwijl voor het Koninkrijk ongeveer hetzelfde niveau behouden blijft. Het inkomen volgt de evolutie van de inflatie (2,2% in 2010) dus niet, waardoor op korte termijn de koopkracht van de inwoners en dus hun levensstandaard erop achteruit gaan. In 2011 tekent zich opnieuw een verbetering af, die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest evenwel minder uitgesproken is (+2,3% tegenover 3,3% voor België). De evolutie in 2012 leunt tot slot aan bij die welke we vaststellen op landelijk niveau (3,3%). Tabel 1: Gemiddeld inkomen per inwoner
Inkomen per inwoner (euro) Brussels Gewest Waals Gewest België Vlaams Gewest
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
11.916 13.255 14.124 14.984
12.271 13.716 14.633 15.550
12.740 14.377 15.266 16.199
12.746 14.668 15.535 16.505
12.593 14.763 15.598 16.599
12.885 15.277 16.106 17.146
13.312 15.736 16.650 17.765
Bron: FOD Economie (ADSEI) en BISA 1
Merk op dat het gemiddeld inkomen per inwoner sterk verschilt van het ene gewest tot het andere. De inwoners van het Vlaams Gewest hadden in 2012 met 17.765 euro het hoogste gemiddeld inkomen, terwijl dat van de inwoners van het Waals en het Brussels Gewest, zijnde respectievelijk 15.736 euro en 13.312 euro, beduidend lager lag. Het gemiddeld inkomen per inwoner in het Brussels Gewest ligt overigens nog altijd onder het nationale gemiddelde (16.650 euro). Bovenop deze daling van het werkelijk gemiddeld inkomen van de inwoners komt een structurele verarming van de Brusselse bevolking, zoals duidelijk blijkt uit de sterke afname van diens 1
Het gemiddeld inkomen is het inkomen dat elke gerechtigde zou ontvangen bij een volstrekt gelijke verdeling van het totale inkomensbedrag, waardoor dus iedere gerechtigde hetzelfde inkomen zou krijgen.
8
welvaartsindex. Deze bedroeg 80 in 2010 tegenover 90 in 2000. Dat betekent ook dat het gemiddeld inkomen per inwoner in 2010 twintig procent lager lag dan het nationale gemiddelde. Dit verlies van 10 indexpunten plaatst het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het rijtje grootsteden in ons land waar de relatieve welvaart het voorbije decennium het sterkst is afgenomen. Uit verschillende factoren blijkt vergelijkenderwijs dat de inkomsten van de Brusselaars ongunstig geëvolueerd zijn. 2
In 2014 was er in een studie van het BISA meer bepaald sprake van: -
de suburbanisatie die gekenmerkt wordt door het vertrek naar de stadsrand van inwoners uit de middenklasse en hogere inkomensklassen; een grote bevolkingstoename met een verjongde Brusselse bevolking tot gevolg. "Jonge mensen hebben het moeilijker om de arbeidsmarkt te betreden en krijgen voor hetzelfde kwalificatieniveau lagere inkomens. "
Ook voor de personen uit immigratie afkomstig van landen buiten de EU is de toegang tot de arbeidsmarkt moeilijker. Dit is vooral te wijten aan discriminatie bij aanwerving en de problemen met betrekking tot het erkennen van diploma’s. Ook het significant aantal Brusselaars die sociale uitkeringen ontvangen (vervangingsinkomen; werkloosheidsuitkering of leefloon) weegt op de evolutie van de gemiddelde inkomsten van de hoofdstad.
Grafiek 3: Welvaartsindex in de Brusselse gemeenten (BHG = 100) in 2012 160 140 120 100 80 60 40 20 0 W-B
SPW
UKK
VG
OUD
BELG
SLW
WG
SAB
GAN
ELS
JET
VOR
ETT
BHG
EVE
KOEK
BRU
ST-G
AND
SCH
SJM
SJTN
Bronnen: BISA en FOD Economie (ADSEI) 3
De daling van de welvaartsindex van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest mag evenwel niet verhullen dat er grote sociaaleconomische discrepanties bestaan tussen de gemeenten in het Gewest. Van oudsher is er een grote armoedeconcentratie aanwezig in de gemeenten die gelegen zijn rond het historisch centrum. Het gaat voornamelijk om Sint-Joost, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek, SintGillis, Anderlecht en de Stad Brussel. De gemeenten in het randgebied van het Gewest daarentegen worden gekenmerkt door een bevolking die beduidend welstellender is. Naast deze concentrische sociaal-ruimtelijke indeling tekent zich ook een oost-westelijke indeling af. Zo hebben we het welstellende oosten tegenover het traditioneel volksere westen. 2
Pierre-François Michiels, "Arbeidsmarkt en inkomens van de huishoudens in Brussel: welke evolutie op middellange termijn?", BISA Februari 2014 De indicator ‘welvaartsindex’ is een index die door de FOD Economie wordt berekend om het gemiddelde inkomen per inwoner van een grondgebied (bijvoorbeeld de gemeente of het Gewest) te vergelijken met het gemiddelde nationale inkomen per inwoner. De referentiewaarde voor de welvaartsindex wordt gelijkgesteld aan 100 (bijvoorbeeld, België=100). 3
9
Om het armoederisico te beoordelen, wordt tot slot zeer vaak een analyse gemaakt van de situatie op de arbeidsmarkt. Deze is van doorslaggevende betekenis, vermits regelmatige beroepsinkomsten een eerste buffer vormen tegen armoede. De verschillen op het vlak van inkomen per inwoner die we ten opzichte van de andere gewesten hebben vastgesteld, worden bevestigd bij een analyse van de tewerkstellingsgraad. Tabel 2: Tewerkstellingsgraad in de Gewesten in België Tewerkstellingsgraad
2004
2009
2014
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
54,1%
55,1%
54,3%
Waals Gewest
55,1%
56,2%
56,5%
België
60,3%
61,6%
61,9%
Vlaams Gewest
64,3%
65,8%
66,4%
Bronnen: FOD Economie (ADSEI)
In 2014 bedroeg de tewerkstellingsgraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 54,3%, dat is een stuk lager dan het nationaal gemiddelde van 61,9%. Ook het percentage voor het Waals Gewest (56,5%) bevindt zich onder het landelijk gemiddelde, maar is wel nog beduidend hoger dan dat voor Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Vlaams Gewest onderscheidt zich met 66,4% positief van de andere Gewesten. Over de afgelopen vijf jaar is de tewerkgestelde actieve bevolking echter sneller gestegen in het Brussels Gewest (+3,7%) dan in Vlaanderen (+1,3%) en in Wallonië (+1,6%). De tewerkstellingsgraad is daarmee niet gestegen. Die is gedaald in de loop van deze periode terwijl de werkloosheidsgraad in Brussel is gestegen. Om deze evolutie die tegenstrijdig lijkt te begrijpen, moet ze opnieuw worden bekeken in vergelijking met de evolutie van de Brusselse bevolking en met name van de bevolking op actieve leeftijd. Gezien de 15 tot 64-jarige bevolking in vijf jaar tijd sterker is gestegen dan de werkende bevolking, was de toename van het aantal Brusselse werknemers niet voldoende om de tewerkstellingsgraad in het Gewest te doen stijgen. Grafiek 4: Aantal niet-werkende werkzoekenden in het Brussels Gewest
106.390 106.506
107.854
109.429 110.336
99.377 97.099 94.075
93.671
90.322
2004
2005
2006
2007
92.114
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: Actiris
Het aantal niet-werkende werkzoekenden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is tussen 2004 en 2014 met bijna 22% toegenomen. In 2013 waren ze in totaal met 110 336.
10
Grafiek 5: Werkloosheidsgraad per gemeente in het Brussels Gewest in 2014 35,0 30,1 30,0 25,0 20,0 15,0
28,1 24,3 24,0
23,4 23,0
22,1 21,6
20,8
19,3 19,2
18,3 18,2 17,9
17,2 13,6 13,6
12,5 12,2 10,3
10,0 5,0 0,0
Bronnen: NBB, FOD Economie – ADSEI (EAK), Actiris, Steunpunt-WSE, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Het werkloosheidscijfer in het Brussels Gewest bedraagt 21% in 2014. Er zijn echter grote verschillen vastgesteld op het grondgebied van het Gewest, gaande van 10% tot 30% volgens de gemeenten. De gemeenten van de eerste kroon en enkele gemeenten in het noorden van het Gewest worden het meest getroffen door de werkloosheid. Dat blijft niet zonder gevolgen voor de gemeentefinanciën, vermits een stijgende werkloosheid een negatieve weerslag heeft op de fiscale ontvangsten van een gemeente (het rendement van de ontvangsten uit de personenbelasting en sommige heffingen is groter in gemeenten met een hoge activiteitsgraad en dus ook een hoge welvaartsindex). Het inkomen van de inwoners hangt intrinsiek samen met hun beroepssituatie (tewerkgesteld of werkloos).
11
1.3. BRUTO BINNENLANDS PRODUCT EN TOEGEVOEGDE WAARDE VAN DE BELANGRIJKSTE SECTOREN
Grafiek 6: BBP per inwoner per Gewest op 31/12/2013
61.899
35.922
35.529 26.183
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Nationaal
Bron: INR
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is met voorsprong het gebied waar de meeste welvaart geproduceerd wordt. In 2013 bedroeg het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner er 61.899 euro tegenover een landelijk gemiddelde van 35.529 euro, 35.922 euro voor het Vlaams Gewest en 26.183 euro voor het Waals Gewest. 4
De in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voortgebrachte toegevoegde waarde is voornamelijk afkomstig van de volgende activiteitensectoren: financiële activiteiten en verzekeringen (19%), openbaar bestuur en defensie, verplichte sociale verzekeringen (12%), groot- en detailhandel, reparatie van motorvoertuigen en motorfietsen (10%), gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten (9%) en vervoer en opslag (9%). Uit de evolutie van het gemiddeld inkomen per inwoner en de welvaartsindex blijkt evenwel dat een deel van de Brusselse bevolking geen baat ondervindt van die welvaartsproductie. Deze dualiteit tussen de levensstandaard van de inwoners en de economische activiteit is voornamelijk toe te schrijven aan de zogenaamde fiscale externaliteit, die voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nadelig uitvalt. Een groot deel van de werkgelegenheid wordt immers ingenomen door inwoners van de andere Gewesten (die naar Brussel pendelen). Deze situatie leidt tot een onevenwicht tussen de middelen en de uitgaven in de Brusselse gemeentefinanciën. De fiscale draagkracht heeft immers rechtstreeks invloed op de gemeentelijke ontvangsten uit de personenbelasting. Nu is het zo dat de sterke economische activiteit bepaalde behoeften met zich meebrengt op het vlak van infrastructuur en veiligheid. De personenbelasting wordt geheven op basis van de woonplaats en niet daar waar het inkomen ontstaat. Dat betekent dat de pendelaars via hun inkomen de uitrustingen financieren van het Gewest waar zij wonen en niet die van de plaats waar zij werken.
4
Bruto toegevoegde waarde tegen courante prijzen naar bedrijfssectie en -afdeling NACE-BEL (2008)
12
2. DEMOGRAFIE 2.1. EVOLUTIE VAN DE BEVOLKING
Grafiek 7: Brusselse bevolking (in duizendtallen)
1.155
1.163
1.139 1.119 1.090 1.069 1.048
992
1.000 1.007
1.019
1.031
978 959
965
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: ADSEI
De Brusselse bevolkingstoename die in de loop van de jaren negentig is ingezet en waarop we ook al in de vorige analyses de aandacht vestigden, zet zich verder en bedroeg tussen 1 januari 2013 en 1 januari 2014 0,8%. De jaarlijkse groei is daarmee iets minder uitgesproken dan het jaar ervoor, toen ze nog 1,4% bedroeg (tussen 2012 en 2013). Tussen 2008 en 2014 groeide de Brusselse bevolking aan met 11%, dat is een kleine 0,8% minder dan in de periode van 2006 tot 2012. Er dient evenwel op gewezen te worden dat de bevolking sinds 2006 in een beduidend sneller tempo aangroeit, met een piek in 2011 (+2,7% ten opzichte van 2010), terwijl de toename tussen 2000 en 2006 beperkt bleef tot 6,2%. Grafiek 8: Brusselse bevolkingsprojectie (in duizendtallen) 1.229 1.221 1.213 1.203 1.193 1.180
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Bronnen: BISA en FOD Economie (ADSEI en Rijksregister)
13
5
De vooruitzichten met betrekking tot de evolutie van de Brusselse bevolking wijzen op een relatief constante toename tot 2020, die gekenmerkt wordt door een gematigde vertraging. Volgens de voorspellingen zou de toename tussen 2015 en 2020 immers nog 4,1% bedragen. Er dient op gewezen dat de Brusselse bevolking naar verwachting in 2017 de kaap zal ronden van 1.200.000 inwoners. Tabel 3: Bevolkingsgroei in de gemeenten
Bevolking op 1 januari Watermaal-Bosvoorde Elsene Ukkel Sint-Pieters-Woluwe Etterbeek Sint-Lambrechts-Woluwe Oudergem Evere Ganshoren Vorst Gemiddelde Sint-Gillis Koekelberg Schaarbeek Jette Sint-Jans-Molenbeek Sint-Agatha-Berchem Brussel Sint-Joost-ten-Node Anderlecht
2008 24.134 79.768 76.732 38.651 42.902 49.261 30.086 34.727 21.743 48.906
2014 24.408 83.332 81.089 40.841 46.427 53.318 32.560 37.957 23.836 54.524
45.235 19.020 116.039 44.601 83.674 20.976 148.873 24.078 99.085
50.460 21.317 131.604 50.237 94.854 23.690 170.407 27.447 115.178
Groei 2008-2014 1% 4% 6% 6% 8% 8% 8% 9% 10% 11% 11% 12% 12% 13% 13% 13% 13% 14% 14% 16%
Bron: ADSEI
De versnelde bevolkingstoename van de voorbije tien jaar is in bepaalde gemeenten duidelijk meer uitgesproken. Uit de analyse blijkt dat de bevolkingsgroei tussen 2008 en 2014 het sterkst was in de gemeenten Anderlecht (16%), Brussel-Stad en Sint-Joost (14%). In gemeenten zoals Ukkel (6%), Sint-Pieters-Woluwe (6%), Elsene (4%) en Watermaal-Bosvoorde (1%) is de groei daarentegen zeer beperkt. Wanneer we kijken naar de algemene toekomstverwachtingen (tegen 2020), dan stellen we vast dat de kloof tussen het noordwesten en het zuidoosten die we de voorbije tien jaar merkten, ook in de toekomst zal blijven voortbestaan. De gemeenten in het noordwesten, die dichter bevolkt zijn dan gemiddeld, zouden een groei blijven optekenen die boven het gewestelijk gemiddelde ligt. In de dunner bevolkte gemeenten van het zuidoosten daarentegen zou het groeitempo lager blijven dan het gewestelijk gemiddelde. Hierbij dient evenwel te worden opgemerkt dat de gemeenten Elsene en Evere naar verwachting te maken zullen krijgen met een zekere afname van het groeitempo, terwijl 6 zich in Sint-Gillis en Sint-Joost dan weer een versnelling zou voordoen. Uit de analyse van de bevolkingsgroei en de welvaartsindex blijkt duidelijk dat beide indicatoren een opvallend parallel verloop kennen en zich omgekeerd tot elkaar verhouden. Hoewel het niet mogelijk is om zonder grondig onderzoek duidelijke oorzakelijke verbanden vast te stellen, lijkt het zeer waarschijnlijk dat de demografische en sociaaleconomische aspecten intrinsiek met elkaar verweven 5 Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, Bevolkingsprojecties 20102020 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, De cahiers van het BISA, mei 2010. 6 Ibidem.
14
zijn. Zo zijn de gemeenten waar de welvaartsindex het hoogst is, ook de gemeenten met de laagste bevolkingstoename. Ook het omgekeerde is waar: de gemeenten waar de welvaartsindex het laagst is, zijn die met de hoogste bevolkingsgroei. De bevolkingsaanwas zorgt voor een druk op de gemeentefinanciën. Samen met de bevolking nemen immers ook de behoeften toe, te meer daar de toename van de bevolking gepaard gaat met verarming – voor beide verschijnselen tekenen we binnen het Gewest overigens zeer grote verschillen op. Bovendien weegt de demografische groei verhoudingsgewijs zwaarder door op de uitgavenposten dan op de ontvangstenposten.
2.2. STRUCTUUR VAN DE BEVOLKING Tabel 4: Indicatoren van de bevolkingsstructuur Brussels Gewest 2000
2008
2012
België 2020
2000
2008
2012
2020
Gemiddelde leeftijd (jaar)
39,05
38,11
37,53
37,41
39,65
40,70
40,99
41,73
Vergrijzing (%)(65+)/(0-14)
94,09
77,92
69,96
66,29
95,03
101,07
102,73
111,44
Bron: FOD Economie - ADSEI (2000-2012: waarneming, 2020: vooruitzichten)
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest onderscheidt zich van België als geheel door zijn leeftijdsstructuur, i.e. het relatieve gewicht van de verschillende leeftijdsgroepen in de bevolking. Zo wordt het gekenmerkt door een aanhoudende verjonging, terwijl het land in zijn geheel veeleer evolueert in de richting van een vergrijzing. Grafiek 9: Leeftijdpiramide in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 2013 100 ou plus 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 60000
40000
20000
0 Femmes
20000
40000
60000
Hommes
15
Deze verjonging van de bevolking valt voornamelijk te verklaren door de binnenkomende migratiestromen van jonge volwassenen en een vruchtbaarheidscijfer dat hoger is dan in de rest van 7 het land. Grafiek 10: Gemiddelde leeftijd (jaren) van de bevolking in het BHG en in België
41,7 40,7
41,0
39,6 39,1 38,1
2000
2008
37,5
37,4
2012
2020
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
België
Bron: FOD Economie (ADSEI)
Tussen 2000 en 2012 daalde de gemiddelde leeftijd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 1,5 jaar. In diezelfde periode tekende zich op Belgisch niveau een omgekeerde tendens af, waarbij de gemiddelde leeftijd steeg met 1,3 jaar. Deze tweeledige tendens zet zich door tot in 2020. Zo zal de gemiddelde leeftijd in het Gewest verder dalen (met -0,1 jaar), terwijl die op Belgisch niveau maar blijft stijgen (+0,7 jaar). Grafiek 11: Vergrijzing (%) van de bevolking in het BHG en in België
111 101
103
95 94
78 70
2000
2008 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
66
2012
2020 België
Bron: FOD Economie (ADSEI)
De evolutie van de vergrijzingsindex in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevestigt deze vaststelling alleen maar. Deze is tussen 2000 en 2012 immers aanzienlijk gedaald met 26% en zal tegen 2020 verder afnemen met 5%. Op Belgisch niveau nam de vergrijzingsindex tussen 2000 en 2012 toe met 8% en tegen 2020 zal deze verder stijgen tegen hetzelfde tempo, wat er duidelijk op wijst dat België door een vergrijzingsproces gaat, dat evenwel minder snel verloopt dan de zeer sterke verjonging van de Brusselse bevolking.
7 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel - Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, J-P, HERMIA, Demografische barometer 2013 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Focus 03, maart 2014.
16
Niettegenstaande de verschillen in leeftijdsstructuur tussen de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (die geen geïsoleerde eilanden zijn, vermits de inwoners zich kunnen verplaatsen naar de andere gemeenten om er gebruik te maken van de aanwezige infrastructuur), moet de gemeentelijke infrastructuur zich onmiskenbaar aanpassen aan de algemene verjonging die op gewestelijk niveau wordt vastgesteld. Zo moet het aantal crècheplaatsen, het aantal klassen, de grootte van de woningen, het aantal speelpleinen, de sportinfrastructuur en meer algemeen het aanbod van gewestelijk en nationaal openbaar vervoer aangepast zijn aan de specifieke noden van een bevolking waarin de jongere leeftijdsklassen oververtegenwoordigd zijn. Omgekeerd kan ook de bevolkingsstructuur beïnvloed worden door de keuze van de besluitvormers om via een bepaald type infrastructuren een bevolkingsgroep aan te trekken die dergelijke diensten zoekt (zoals het oprichten 8 van nieuwe crèches om jonge gezinnen aan te trekken). Binnen het Gewest verschilt de leeftijdsstructuur van de bevolking overigens sterk van de ene gemeente tot de andere. We kunnen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dus verschillende uitdagingen onderscheiden die gepaard gaan met de bevolkingsgroei en de verjonging en die de gemeentelijke en gewestelijke besluitvormers nopen tot gevarieerde overpeinzingen. Ook de financiële implicaties lopen sterk uiteen al naargelang het profiel van de bevolking. Zo krijgen de gemeenten in verschillende mate af te rekenen met het steeds groter wordende probleem om een gepast evenwicht te waarborgen tussen de openbare dienstverlening voor de bevolking en het financieel evenwicht (met name fiscale draagkracht). Verder hangt de weerslag op de uitgaven, en in het bijzonder op de dotaties aan de OCMW's, ook af van de sociaaleconomische kenmerken en van de structuur van de bevolking. Het is overigens niet mogelijk een beleid te voeren dat gericht is op het uitbouwen van gemeentelijke infrastructuren en voorzieningen om te voldoen aan de behoeften van de bevolking (bijvoorbeeld kinderopvang en publieke woningen) zonder eerst de mogelijke financieringswijzen te bestuderen. De demografische tweedeling van het Gewest in een eerste jonge kroon (met de Stad Brussel) en een tweede oudere kroon komt tevens duidelijk tot uiting in de bevolkingsstructuur, alsook in tal van andere verschijnselen, zowel van demografische (onder meer de algehele stijging van het aantal inwoners) als van sociaaleconomische aard (het welstandsniveau en de werkloosheidsgraad). Vanuit dat oogpunt kunnen we de volgende typologische indeling maken van de Brusselse gemeenten: -
De gemeenten van de groep « jonger dan 40 jaar » waar de leeftijdsgroepen 0-19 jaar en 2039 jaar oververtegenwoordigd zijn, hetzij Sint-Joost en Schaarbeek. Hier vindt men in hoofdzaak koppels met kinderen, eenoudergezinnen en alleenstaanden. Bij de inwoners van deze gemeenten bestaat dan ook een grote vraag naar kinderkribben, plaatsen voor sport en recreatie, scholen voor 0-19-jarigen en socioculturele infrastructuur voor 20-39-jarigen.
-
De gemeenten van de groep « jongeren », waar de leeftijdsklasse 0-19 jaar oververtegenwoordigd is, hetzij Anderlecht, de Stad Brussel, Vorst, Schaarbeek, Sint-Joost9 ten-Node, Koekelberg en Sint-Jans-Molenbeek . De inwoners zijn vooral vragende partij voor infrastructuur gericht op jongeren zoals crèches, recreatie- en sportvoorzieningen en scholen.
-
De gemeenten van de groep "jonge volwassenen", waar de jonge volwassenen (20-39 jaar) oververtegenwoordigd zijn in tegenstelling tot jongeren (0-19 jaar), hetzij Etterbeek, Elsene en Sint-Gillis. De bevolking bestaat in hoofdzaak uit jonge volwassenen zonder kinderen en verwacht een infrastructuur die zich richt op deze actieve leeftijdscategorie, bijvoorbeeld
8
Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, Bevolkingsprojecties 20102020 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, De cahiers van het BISA, mei 2010. 9 Gewestelijke Overheidsdienst Brussel - Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, J-P, HERMIA, Demografische barometer 2013 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Focus 03, maart 2014.
17
socioculturele evenementen en ontmoetingsplaatsen zoals cafés en uitgaansgelegenheden en ook sportinfrastructuur. Uit de aanwezigheid van deze jonge volwassenen blijkt ook de rol die Brussel vervult als opleidingspool (ULB en VUB). -
De gemeenten van de groep "ouder dan 40 jaar" omvat alle gemeenten van de tweede kroon, met uitzondering van Vorst ; jonge volwassenen (20-39 jaar) zijn hier ondervertegenwoordigd, doorgaans omdat in deze gemeenten minder woningen op de huurmarkt komen. In deze negen gemeenten is het aandeel van bewonende eigenaars het grootst van het Gewest. De bevolking is er dan ook honkvaster. Toch moet ook worden opgemerkt dat deze gemeenten daarom geen ondervertegenwoordiging van jongeren (0-19 jaar) kennen. De infrastructuur die deze leeftijdsgroep vereist, is er dan ook sterk vertegenwoordigd. Bejaarden zijn er evenwel oververtegenwoordigd, wat gespecialiseerde diensten noodzakelijk maakt zoals een aangepast vakantieaanbod, geneeskundige en paramedische zorgen, levering van maaltijden 10 aan huis, medisch vervoer, uitleenmateriaal en mogelijkheden tot kort verblijf.
Het is interessant om de bevolkingsstructuur te vergelijken met deze van de beide andere Gewesten, maar ook met de beide provincies Brabant. Hieruit blijken het specifiek statuut en de specifieke uitdagingen van de 19 gemeenten. Grafiek 12: Aandeel in de bevolking jonger dan 17 jaar en ouder dan 65 jaar
23,0% Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaams Gewest
18,0%
Waals Gewest
13,0% Aandeel 0-17jarigen
Aandeel 65+ers
Bron: BISA:
Ook stelt men vast dat in de vergelijking met de provincies Vlaams en Waals Brabant nog steeds zeer sterk de specifieke Brusselse kenmerken naar voren komen. Het aandeel van jongeren blijft sterk overwegen en het aandeel van 65-plussers is nog steeds klein. Grafiek 13: Aandeel in de bevolking jonger dan 17 jaar en ouder dan 65 jaar in vergelijking met de nabijgelegen provincies
23,0%
Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaams Brabant
18,0%
10
Gewestelijke Overheidsdienst 13,0% Brussel (voorheen Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) - Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, De Brusselse gemeenten: leeftijdsstructuur, Dossier van de conjunctuurbarometer nr. 13, juni 2009.
Aandeel 0-17jarigen
Aandeel 65+ers
18
Bron: BISA:
3. EUROPESE REGELGEVING EN ESR 2010 Krachtens het samenwerkingsakkoord betreffende de uitvoering van artikel 3, §1 van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie van 13/12/2013, « verbindt elke akkoordsluitende partij zich ertoe om, in de uitoefening van haar bevoegdheden en/of van haar voogdij, alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn opdat de lokale overheden de vastgestelde begrotingsdoelstellingen naleven » van datzelfde samenwerkingsakkoord. De budgettaire engagementen van de overheden, en dus ook van de plaatselijke besturen, worden berekend aan de hand van de ESR-methode. Omdat zij (samen met de Federale Overheid) belast zijn met het toezicht op de plaatselijke besturen hebben de Gewesten zich ertoe verbonden de rekeningen van deze plaatselijke besturen uitgedrukt in ESR-termen door te sturen. Ter herinnering: het ESR2010-systeem (Europees Stelsel van nationale en regionale Rekeningen) registreert stromen op basis van de netto vastgestelde rechten van het jaar aan de ontvangstenzijde en op basis van de aanrekeningen voor de uitgaven, ongeacht het dienstjaar waarin de uitgaven tot stand kwamen en zonder onderscheid tussen gewone of buitengewone dienst. De financiering via leningen en de kapitaalaflossingen van die leningen worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van dit saldo. Hetzelfde geldt voor de overboekingsverrichtingen. Anders gezegd: het volgens de ESR-normen berekende saldo wordt verkregen door het optellen van de boekhoudkundige resultaten (waaronder de aanrekeningen op de vastleggingen van de vorige dienstjaren) van het eigen dienstjaar voor de gewone en buitengewone dienst en daarvan de leningopbrengsten en de uitgaven 11 voor het terugbetalen van de leningaflossingen af te trekken. De conversie van de begrotingsresultaten naar ESR-normen vergt geen aanpassing van de boekhouding die momenteel wordt toegepast in de gemeenten.
11
De volgens de ESR2010-normen berekende resultaten worden voorgesteld in het onderdeel « Financiële toestand van de gemeenten », onder punt 1. Evolutie van de resultaten.
19
FINANCIËLE TOESTAND VAN DE GEMEENTEN 1. EVOLUTIE VAN DE RESULTATEN 1.1. EIGEN DIENSTJAAR (ONTVANGSTEN - UITGAVEN VAN DE GEWONE DIENST)12
Grafiek 14: Resultaat eigen dienstjaar (in miljoen euro)
4,4
-4,5
-38,1
2004
66,6
3,5
32,5
2005
-9,1
-21,1
-24,7 -95,9
2006
2007
2008
2009
2010
2011
-47,4 2012
2013
2014
Bron: Gemeentelijke rekeningen 2008-2013, gewijzigde begrotingen 2014
Bovenstaande tabel toont de resultaten die de 19 Brusselse gemeenten samen op het eigen dienstjaar geboekt hebben voor de gewone dienst. Het resultaat op het eigen dienstjaar wordt verkregen op grond van het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van een dienstjaar. Het negatieve resultaat in 2008 is toe te schrijven aan zeer lage opbrengsten uit de personenbelasting. In 2009 en 2010 zijn de resultaten positief, met een piek in 2010. Het ene resultaat valt te verklaren door het definitieve verlies van de dividenden van de Gemeentelijke Holding in 2009, dat zich vertaalde in een zeer licht globaal overschot (4,4 miljoen euro, terwijl dat in 2007 nog 32,4 miljoen bedroeg) en het andere door de inning van het uitzonderlijk Interfin-dividend van 32 miljoen euro in 2010. De toestand lijkt in 2011 fors achteruit te gaan, maar evolueert in 2014 opnieuw naar een evenwicht (begrotingsramingen). Er dient evenwel rekening gehouden te worden met twee parameters om die evolutie te nuanceren: (i) de ziekenhuistekorten in 2011-2013 en (ii) de inning van de ontvangsten uit de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de personenbelasting.
Ziekenhuistekorten Artikel 125 van de wet op de « ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen » bepaalt dat het « tekort » van de ziekenhuizen ten laste valt van de « gemeenten » die deel uitmaken van de ziekenhuisverenigingen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn zes gemeenten lid van ziekenhuisverenigingen van het type « hoofdstuk XII », die opgericht zijn op 1 januari 1996. Die zes gemeenten hebben op hun rekeningen 12
Ter herinnering: de gemeentelijke boekhouding bestaat uit twee onderdelen: de gewone dienst omvat de uitgaven en ontvangsten die de gemeente regelmatige inkomsten en een regelmatige werking waarborgen en de buitengewone dienst omvat de verrichtingen die betrekking hebben op het patrimonium van de gemeente (investeringen, ...)
20
voor 2011 op basis van zeer nauwkeurige richtlijnen een ziekenhuistekort geboekt, dat sloeg op de rekeningen van de ziekenhuizen voor de dienstjaren 1996 tot 2002, welke pas zeer laattijdig waren vastgesteld door de FOD Volksgezondheid. De Stad Brussel sloot tevens de schrifturen af met betrekking tot de « ziekenhuisvereffening » van 1995. Dat gaf aanleiding tot een « uitzonderlijke » boeking van ziekenhuistekorten voor een totaal bedrag van 113 miljoen euro. Die boeking woog op het resultaat van het eigen dienstjaar, maar werd globaal gecompenseerd door voor eenzelfde bedrag provisies aan te wenden. Die provisies waren aangelegd met de hulp van het Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën (BGHGT), dat van 2002 tot 2008 aan de gemeenten in kwestie thesaurieleningen had toegekend. De bij het BGHGT geleende bedragen werden door de gemeenten onmiddellijk gestort bij wijze van voorschot op de tekorten. De bedragen, die in 2011 alleen al voor de Stad Brussel opliepen tot 66 miljoen euro, zijn weergegeven in onderstaande tabel: Tabel 5: Tegemoetkoming in de ziekenhuistekorten (in euro) Totaal 2011 Anderlecht Stad Brussel Etterbeek Elsene Sint-Gillis Schaarbeek
113.315.938,00 9.880.909,00 66.079.813,00 8.258.200,00 9.979.652,00 9.060.381,00 10.056.983,00
Totaal 2012 Stad Brussel
20.898.388,00 20.898.388,00
Totaal 2013 Stad Brussel
7.808.023,00 7.808.023,00
Bron: Ziekenhuistekorten opgenomen op de rekeningen 2011 tot 2013, per gemeente
In onderstaande grafiek hebben we de ziekenhuistekorten en het uitzonderlijk INTERFIN-dividend buiten beschouwing gelaten. We stellen vast dat zich globaal genomen eenzelfde trend aftekent, die evenwel minder uitgesproken is. Grafiek 15: Resultaat eigen dienstjaar na neutralisatie (ziekenhuizen en Interfin)
29,9 34,6
17,4
32,5 -4,5 4,4
3,5
-9,1 -21,1
-16,9
-38,1 2003
2004
2005
-26,5 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: Gemeentelijke rekeningen 2008-2013, gewijzigde begrotingen 2014
21
In 2014 (begrotingsramingen) merken we dat er zich duidelijk een herstellende trend doorzet, met een overschot van 3,5 miljoen euro. Voor het dienstjaar 2012 stellen we een zeer slecht resultaat vast, met 11 gemeenten die een tekort vertonen (ziekenhuistekort en INTERFIN-dividend buiten beschouwing gelaten). In 2013 is er nauwelijks beterschap, met 9 gemeenten die een tekort laten optekenen. De situatie is het meest verontrustend in Molenbeek en Evere, die een beroep gedaan hebben op het BGHGT, maar ook in Elsene en Sint-Joost, die zelden een evenwicht bereiken. De toestand van de gemeente Schaarbeek, die in 2012 een tekort had van maar liefst 28,5 miljoen euro, zal verder in dit verslag belicht worden. Zonder dat slechte resultaat zou er in 2012 een globaal evenwicht bereikt zijn. Opbrengsten van de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de personenbelasting Het positieve herstel van de resultaten op het eigen dienstjaar dat blijkt uit de begrotingsramingen voor 2014, waarin gewag gemaakt wordt van een totaal overschot van 3,5 miljoen euro, dreigt in het gedrang te komen door een verschil van 40 miljoen euro tussen de aangekondigde ontvangsten en de werkelijk geïnde bedragen (onroerende voorheffing en personenbelasting). De oorzaken van dit verschil zijn talrijk: aanzienlijke belastingverlagingen, de vertraagde inkohiering door de federale administratie en de toenemende vertraging in de toekenning door de federale administratie van de opcentiemen aan de gemeenten. Het is in elk geval een zeer zorgwekkend gegeven dat zwaar zal doorwegen op de resultaten van de gemeenten en waarop zij bovendien zeer weinig vat hebben. Subsidie voor de verbetering van de budgettaire toestand Sinds 2007 keert het Gewest aan de gemeenten jaarlijks een bedrag uit van 30 miljoen euro om hun tekort te verminderen (zie verder). Deze steun is onderworpen aan de naleving van een financieel plan. Het resultaat op het eigen dienstjaar in de periode van 2007-2014 bedraagt gemiddeld -8,8 miljoen euro als we de voormelde gegevens in beschouwing nemen of +5 miljoen euro als we ze buiten beschouwing laten. Elementen die het resultaat op het eigen dienstjaar van de 19 gemeenten hebben beïnvloed, zijn de versnelde inning van de personenbelasting in 2007, de inning van het uitzonderlijk Interfin-dividend van 32 miljoen euro in 2010 en het definitieve verlies van de dividenden van de Gemeentelijke Holding in 2009. Dankzij de gewestelijke tegemoetkoming van 30 miljoen euro en als gevolg van het principe dat de gemeenten hun begroting in evenwicht moeten houden, wat hen ertoe aanzet op zoek te gaan naar de nodige middelen om hun uitgaven te waarborgen, is de globale toestand van de 19 gemeenten niet al te slecht.
22
1.2. GECUMULEERD RESULTAAT EN GEWONE RESERVES13 Een andere indicator voor de financiële gezondheid van de gemeenten zijn het gecumuleerd resultaat en de reserves van de gemeenten. Grafiek 16: Gecumuleerd resultaat + gewone reserves (in miljoen euro) 221 199 174
2003
189
174
163
2004
219
194
141
147
2005
2006
165 126
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: Gemeentelijke rekeningen en begrotingen
Wanneer we voor de periode 2008-2014 kijken naar de evolutie van het gecumuleerd resultaat vermeerderd met de gewone reserves, dan stellen vast dat zich tot in 2010 een positieve trend aftekent, met voor dat jaar een totaal van 221 miljoen euro, waarna we een duidelijke uitholling vaststellen, met een bijna halvering in 2014 (126 miljoen volgens begrotingsramingen). Het feit dat de begrotingsramingen soms lager uitvallen dan de resultaten van de rekeningen zal niets veranderen aan deze realiteit. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de gemeenten meer en meer hun reserves aanspreken om hun uitgaven op te vangen. Merk op dat de globale provisies tussen 2012 en 2014 schommelden rond de 100 miljoen euro waarvan ongeveer 80 miljoen enkel en alleen voor de gemeenten Brussel, Elsene en Schaarbeek. Zoals we hierboven reeds hebben aangehaald, worden deze provisies voornamelijk aangewend om de ziekenhuistekorten ten laste te nemen.
BGHGT Dat 14 van de 19 Brusselse gemeenten op hun gewijzigde begroting voor 2014 een overschot vertonen op het gecumuleerd resultaat, evenals op het gecumuleerd resultaat vermeerderd met de gewone reserves, komt door de tegemoetkoming van het BGHGT. Ter herinnering: het Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën kent leningen toe aan gemeenten in financiële moeilijkheden. Die leningen moeten de lokale besturen helpen om hun tekort aan te zuiveren en hun thesaurie terug gezond te maken. Om een lening te krijgen, moet de gemeente een financieel plan opstellen met daarin de maatregelen die genomen zullen worden om de financiële situatie structureel te verbeteren. Samen met de becijfering van deze maatregelen gaat de leningaanvraag naar de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. Zij moet het financieel plan en de bijhorende leenovereenkomst goedkeuren. De leningen van het Herfinancieringsfonds lopen over een periode van 20 jaar en hebben een vaste jaarlijkse afbetaling. De leenovereenkomst tussen de 13
Ontvangsten en uitgaven van het lopende jaar met die van de vorige jaren, verhoogd met de gewone reserves. Hierin zijn tevens het resultaat van de vorige dienstjaren en de afhoudingen verrekend. De gemeenten hebben de mogelijkheid om ofwel het overschot van de vorige dienstjaren op te nemen in het gecumuleerd resultaat ofwel een deel van deze overschotten te boeken bij de reserves.
23
gemeente en het Herfinancieringsfonds beschrijft de controlemaatregelen die met de lening gepaard gaan. De gewestelijke inspecteurs controleren de uitvoering van de leenovereenkomst zolang de 14 lening loopt. Het Gewest kent al sinds 1993 thesaurieleningen toe aan gemeenten die kampen met een gecumuleerd tekort (tot op heden 8 gemeenten). Sinds dat jaar is er in totaal voor bijna 150 miljoen euro aan leningen toegekend. Voor de periode 2008-2014 bedroeg de bijdrage van het Fonds 39,2 miljoen euro. Deze bedragen worden geïnjecteerd in de gecumuleerde resultaten en hebben dus geen invloed op het eigen dienstjaar. Zonder deze steun zou het geconsolideerd gecumuleerd resultaat van de 19 gemeenten minder gunstig zijn.
1.3. ESR-RESULTATEN Zoals eerder al is toegelicht registreert het ESR2010-systeem stromen waarvan het saldo gelijk is aan het verschil tussen de netto vastgestelde rechten van het jaar en de aanrekeningen, ongeacht het dienstjaar waarin de uitgaven tot stand kwamen en zonder onderscheid tussen gewone of buitengewone dienst. De financiering via leningen en de kapitaalaflossingen van die leningen worden dus niet verrekend in het saldo, evenmin als de overboekingsverrichtingen. Een negatief ESR-saldo kunnen we dus beschouwen als de schuld voor het dienstjaar. Verder hebben de investeringen die gefinancierd worden via leningen, een bepalende impact op het ESR-saldo. Zo zou het geraamd begrotingssaldo als gevolg van investeringsprogramma's die niet voor 100% zijn uitgevoerd, steevast minder goed zijn dan het saldo van de rekening van hetzelfde dienstjaar. In dit verband is het belangrijk erop te wijzen dat in de periode 2009-2013 de gemiddelde realisatiegraad van de investeringen van de 19 gemeenten 53% bedroeg. Tabel 6: Begrotingsresultaten van de gemeenten van 2013 in ESR2010-termen 2013
Gewoon saldo
Buitengewoon saldo
Totaal Afschrijvingen
ESR-saldo
1.674.209
-14.638.213
8.240.308
1.532.832
-1.271.333
2.689.720
2.951.219
-463.414
-3.168.331
2.433.731
-1.198.014
Brussel
4.140.687
-43.292.062
43.746.216
4.594.841
Etterbeek
2.863.954
-15.642.839
4.343.605
-8.435.281
Evere
-3.804.132
-4.002.910
3.757.906
-4.049.137
Vorst
-3.449.729
12.801.327
3.165.996
12.517.594
776.916
-1.051.186
1.144.893
870.623
-5.123.323
-17.927.018
9.118.558
-13.931.784
1.098.838
-181.382
4.605.632
5.523.088
-483.849
-4.854.866
842.445
-4.496.270
-5.619.618
-31.669.560
6.058.065
-31.231.114 4.885.930
Anderlecht Oudergem Sint-Agatha-Berchem
Ganshoren Elsene Jette Koekelberg Sint-Jans-Molenbeek Sint-Gillis Sint-Joost-ten-Node Schaarbeek Ukkel Watermaal-Bosvoorde Sint-Lambrechts-Woluwe Sint-Pieters-Woluwe
-4.723.696
3.474.908
-2.697.267
4.108.289
-3.158.105
-2.412.106
5.484.735
-85.475
5.318.768
-5.502.041
10.341.573
10.158.301
-1.193.181
-12.773.359
7.904.917
-6.061.624
1.272.480
-1.004.009
1.647.194
1.915.665
-3.074.046
-4.594.325
4.145.621
-3.522.749
561.059
-4.279.873
2.642.929
-1.075.885
14
http://www.brussel.irisnet.be/over-het-gewest/gewestelijke-instellingen/herfinancieringsfondsgemeentelijke-thesaurieen
24
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
-3.654.746
-158.161.355
126.422.334
-35.393.767
Het ESR-saldo van de gemeenten voor het dienstjaar 2013, zoals dat door Brussel Plaatselijke Besturen berekend is op basis van de door de verschillende instanties goedgekeurde rekeningen, komt neer op een tekort van 35,4 miljoen euro. We stellen dus een duidelijke verbetering vast ten opzichte van het tekort van 2012, dat door BPB geraamd werd op 122 miljoen euro. In dat saldo waren immers ook de lasten verrekend die voor de Stad Brussel verbonden waren aan de ziekenhuistekorten en die enerzijds verband hielden met de ziekenhuisvereffening van 1995 bij de oprichting van de IRIS-koepel en anderzijds betrekking hadden op de periode 2003-2007. Het Instituut voor de Nationale Rekeningen raamde in september 2014 het ESR-resultaat van de gemeenten voor 2012 op -109 miljoen euro. We willen er in dit verband op wijzen dat het INR niet enkel de gemeentelijke rekeningen hanteert als bron en bovendien kan overgaan tot een herziening van de saldi a posteriori. De publicatie van september raamt het saldo van de gemeenten voor 2013 op een tekort van 18 miljoen euro, maar het INR beschikte toen niet over alle gemeentelijke rekeningen van 2013. In de nationale boekhouding maken zowel de gemeenten als de OCMW's deel uit van de publieke sector en meer bepaald van Sector 1313, namelijk de lagere overheid. In het licht van het ESR 2010 en de Europese eisen is het onderzoeksgebied van het INR uitgebreid. Zo bepaalt het alle eenheden die dienen te ressorteren onder sector 1313 en daarmee geconsolideerd moeten worden. Naar aanleiding van dat onderzoekswerk, dat in 2015 volledig zijn beslag zal krijgen, heeft het INR in zijn halfjaarlijkse publicaties bij het ESR-saldo van de gemeenten het saldo geteld van andere eenheden, waaronder de financieringsintercommunale INTERFIN. Deze consolidatie is toe te schrijven aan het statuut van financiële holding van INTERFIN. Door deze consolidatie van INTERFIN valt het saldo van de Brusselse sector 1313 voor 2012 ruim 30 miljoen euro beter uit. Dat bedrag stemt overeen met het niet uitgekeerde aandeel van de dividenden van deze intercommunale.
25
2. ONTVANGSTEN: EVOLUTIEFACTOREN 2.1. ONTVANGSTEN EIGEN DIENSTJAAR
Grafiek 17: Ontvangsten op het eigen dienstjaar zonder het gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro)
1.425
1.448
1.484
1.561
2003
2004
2005
2006
1.664
1.700
1.779
2007
2008
2009
1.884
1.908
1.932
2.029
2010
2011
2012
2013
2.135
2014
Bronnen: Gemeentelijke rekeningen en gewijzigde begrotingen 2014
De ontvangsten van de 19 gemeenten bedragen in 2014 ongeveer 2,1 miljard euro. Sinds 2008 groeien de ontvangsten (gesubsidieerd onderwijs niet meegerekend) jaarlijks met gemiddeld 3,88% aan. Tussen 2008 en 2014 stegen de ontvangsten per inwoner jaarlijks met 2,09%, d.i. evenveel als de inflatie (2,1% in dezelfde periode). Toch liggen de werkelijk geïnde bedragen uit de onroerende voorheffing en de personenbelasting in totaal 40 miljoen euro onder de ramingen die aangekondigd waren in de gemeentelijke begrotingen van het dienstjaar 2014 op basis van de verstrekte gegevens. Ingevolge ontheffingen, vertraging bij de inkohiering en een toenemende vertraging bij de toekenning van de opcentiemen aan de gemeenten door de federale administratie wordt 2014 een bijzonder slecht jaar qua inning van inkomsten gelet op het overwicht van de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de personenbelasting in de ontvangsten.
1.160
1.178
1.195
1.264
2003
2004
2005
2006
1.350
1.354
1.400
1.461
1.439
1.415
1.477
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
1.563
2014
Grafiek 18: Ontvangsten op het eigen dienstjaar per inwoner (in euro) Bronnen: Gemeentelijke rekeningen en gewijzigde begrotingen 2014
26
2.2. UITSPLITSING VAN DE ONTVANGSTEN
Grafiek 19: Uitsplitsing van de ontvangsten van de 19 gemeenten in 2014 Overige overdrachten: [VALEUR]
PB: [VALEUR]
OV: [VALEUR] Gewestelijke dotaties: [VALEUR]
Fiscaliteit: [VALEUR]
Dividenden en interesten: [VALEUR]
Prestaties: [VALEUR]
Bron: gewijzigde begrotingen 2014
De gemeentelijke ontvangsten die geboekt zijn op de gewijzigde begrotingen voor 2014, bedragen in totaal 2.135,4 miljoen euro. Zij zijn voornamelijk afkomstig van (naar orde van grootte): • • • • •
de opcentiemen op de onroerende voorheffing (29,4 %); de « andere overdrachten », bestaande uit gewestelijke subsidies, maar ook en vooral, uit subsidies van de federale overheid en de gemeenschappen (20,4 %); de gewestelijke dotaties (17,2%); de gemeentebelastingen (fiscaliteit, 11,6%); de opcentiemen op de personenbelasting (10,7%).
We stellen onmiddellijk vast dat de ontvangsten uit de OV de voornaamste bron van inkomsten zijn voor de gemeenten, terwijl de ontvangsten uit de PB van secundair belang worden. De opbrengsten hieruit liggen momenteel lager dan die uit de gemeentebelastingen, waarvan het rendement progressief toeneemt (7% in 2000, 8,2% in 2007 en 11,7% in 2014). De schuldontvangsten (dividenden) worden jaar na jaar kleiner (hun aandeel is gedaald van 6% in 2008 naar 3,6% in 2014).
27
2.3. OPCENTIEMEN OP DE ONROERENDE VOORHEFFING (OV)
2.3.1. GLOBALE EVOLUTIE Grafiek 20: Rendement van de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing (in
627 596
456
444
440
2003
2004
2005
461
2006
528
485
495
510
2007
2008
2009
Verwezenlijkt
2010
545
560
2011
2012
569
2013
2014
Begroting
miljoen euro) Bron: rekeningen en begrotingen van de gemeenten, 173 x
Het rendement van de opcentiemen op de onroerende voorheffing (OV) maakt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 29% en dus een belangrijk deel uit van de lopende ontvangsten (aangepaste begrotingen 2014). De structuur van deze belasting verschilt echter van de andere Gewesten: in het Waals Gewest vertegenwoordigde de OV 18,6% van de totale ontvangsten in 2012 (begroting) 15 tegenover 23,8% in Vlaanderen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest stijgt het rendement van de OV jaarlijks met 4 % en met 2,84 % wanneer we de Stad Brussel buiten beschouwing laten. We moeten echter behoedzaam omspringen met de cijfers die zijn aangekondigd voor 2014, omdat het nog steeds gaat om ramingen. Voor dergelijke ramingen, die zelden gehaald worden, gaat men immers uit van het belastbaar kadastraal inkomen en houdt men dus geen rekening met alle belastingaftrekken, waardoor de ontvangsten een stuk lager kunnen uitvallen. Op grond van de cijfers verstrekt door de gemeenten liggen de bedragen die zij werkelijk uitgekeerd krijgen uit de 16 opcentiemen op de onroerende voorheffing ruim 40 miljoen onder de bedragen die in de gemeentelijke begrotingen zijn opgenomen. Dit verschil kan voor een deel worden verklaard door de grote ontheffingen in 2014 die niet werden gebudgetteerd bij gebrek aan informatie hierover (ongeveer 15
Belfius, Financiële uitdagingen voor de gemeentelijke bestuursperiode 2013-2018. Na aftrek voor de gemeenten van voor vrijwel 18 miljoen euro ontheffingen die in 2014 zijn gecompenseerd voor het dossier « Belgacom/Connectimmo ».
16
28
13 miljoen euro), maar ook door vertraging bij de inkohiering door de federale administratie (vrijwel 18 miljoen euro) en de toenemende vertraging bij de uitkering aan de gemeenten van de opcentiemen door het federaal niveau (ruim 9 miljoen). Dit aanzienlijke verschil zal het resultaat op het eigen boekjaar voor de rekeningen 2014 bezwaren gelet op het aandeel van deze ontvangsten in dit geheel. Zo belopen de inkomsten uit de opcentiemen op de OV zoals deze in 2014 aan de Brusselse gemeenten zijn toegekend 569 miljoen euro, wat betekent - en dat is zeldzaam - dat de inkomsten uit de OV in 2014 aanzienlijk teruglopen tegenover 2013, een bijzonder kleine realisatiegraad waarmee 2014 meteen het slechtste jaar is voor wat betreft de inning van ontvangsten. Er dient ook op gewezen dat bepaalde de gemeenten het tarief van hun opcentiemen op de onroerende voorheffing hebben opgetrokken.
2.3.2. PERCENTAGE VAN DE OPCENTIEMEN OP DE OV PER GEMEENTE Tabel 7: percentage van de opcentiemen op de OV per gemeente 2008
2009
2012
2013
2014
Anderlecht
2850
2850
2850
2850
3000
Oudergem
1990
1990
1990
1990
1990
Sint-Agatha-Berchem
2750
2750
2750
2750
2750
Brussel
2950
2950
2950
2950
2950
Etterbeek
2966
2966
2966
2966
2966
Evere
2900
2900
2900
2900
3200
Vorst
2720
2720
2720
2720
3120
Ganshoren
2990
2990
2990
2990
2990
Elsene
2760
2760
2760
2760
2760
Jette
2990
2990
3290
3290
3290
Koekelberg
2490
2490
2490
2490
2490
Sint-Jans-Molenbeek
2848
2848
2848
2848
2848
Sint-Gillis
2680
2680
2680
2680
2680
Sint-Joost-ten-Node
2980
2980
2980
2980
2980
Schaarbeek
2990
2990
2990
3390
3390
Ukkel
2450
2450
2700
2700
2700
Watermaal-Bosvoorde Sint-LambrechtsWoluwe
2735
2743
2743
2800
2800
2450
2450
2450
2450
2450
Sint-Pieters-Woluwe
2200
2200
2200
2200
2200
Gemiddelde
2720
2721
2750
2774
2819
Bron: BPB
Tijdens de periode 2008-2014 heeft een aantal gemeenten het percentage van de opcentiemen op de OV verhoogd om hun begroting in evenwicht te kunnen houden. De verschillen in percentage tussen de gemeenten kunnen verklaard worden aan de hand van het rendement van de opcentiemen, dat sterk verschilt in functie van de fiscale grondslag van elke gemeente. Zo hebben de oude wijken doorgaans een kleine kadastrale basis in vergelijking met de recenter aangelegde wijken.
29
In 2013 trok de gemeente Schaarbeek, die in dificit verkeert inzonderheid vanwege de beperkte inkomsten, haar percentage van 2990 centiemen op tot 3390 centiemen, hetzij het hoogste percentage van heel het Gewest. In 2014 deden Anderlecht, Evere en Vorst hetzelfde, wat het gewestelijk gemiddelde brengt op 2819 centiemen, tegenover 2774 in 2013.
2.3.3. OV PER INWONER Grafiek 21: Gemeentelijke opcentiemen op de OV per inwoner (in euro)
460
444
437
452
2003
2004
2005
2006
470
473
477
484
487
492
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Verwezenlijkt
516
543 454
2013
2014
Begroting
Bron: documenten 173x
Grafiek 22: OV per inwoner in verhouding tot het gewestelijk gemiddelde en zonder de Stad Brussel in 2013 (2013 teruggebracht tot gemiddelde = 100)
30
BRU
204
SJTN
158
W-B
117
UKK
109
SLW
109
GEMIDDELDE BHG
100
SPW
98
EVE
98
ELS
97
ETT
91
GEM. ZONDER BRU
82
OUD
79
ST-G
76
SCH
70
SAB
69
VOR
68
JET
68
AND
66
GAN
65
SJM KOEK
56 46
Bron: gemeentelijke rekeningen 2013
Als we het gewestelijk gemiddelde aanzien als een index 100 en we gemeente per gemeente vergelijken, blijken duidelijk de gemeenten met het kleinste rendement op de OV per inwoner en de gemeenten "onderaan de rangschikking". Zo hebben de Stad Brussel en Sint-Joost hogere rendementen als gevolg van een grotere fiscale grondslag die kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van een groot aantal kantoren op hun grondgebied. Koekelberg daarentegen beschikt over een niet gekadastreerde oppervlakte die veel groter is dan het gewestelijk gemiddelde en een oppervlakte bestemd voor kantoren die aanzienlijk achterblijft ten opzichte van het gewestelijk 17 gemiddelde .
2.4. DE « OVERIGE OVERDRACHTEN » Als men de hogervermelde subsidies voor de verbetering van de budgettaire toestand en voor de economische ontwikkeling apart neemt (geboekt als gewestelijke dotaties, cfr infra), hebben de 19 gemeenten op de rekeningen 2013 in totaal 441 miljoen euro aan "andere overdrachten" ontvangen. Deze bedragen zijn afkomstig van het Gewest, van de Federale Overheid en van de Gemeenschappen. Deze subsidies kunnen opgedeeld worden al naargelang van de bron:
2.4.1. BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST -
In 2013 is het Gewest aanzienlijke bedragen blijven investeren ten gunste van het personeel van de plaatselijke overheden. In totaal werd ongeveer 50 miljoen vrijgemaakt, voornamelijk voor de verhoging van de wedden (en meer bepaald de wedden van personeelsleden in de
17
Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse, Bru 19: De 19 gemeenten in cijfers, december 2012.
31
ondergeschikte graden) maar ook om de gemeenten aan te sporen om, enerzijds, hun personeel door benoeming te stabiliseren en om, anderzijds, personeel aan te werven uit kansarme wijken van de hoofdstad. Tot slot moet worden vermeld dat de premie toegekend aan de personeelsleden die gedomicilieerd zijn in een van de 19 gemeenten om de hogere levenskost in Brussel gedeeltelijk te compenseren, aan de gemeenten wordt terugbetaald; -
meer dan 27 miljoen voor de GECO's die bij de gemeenten zijn tewerkgesteld. Het Gewest springt bij om de tewerkstelling van de Brusselaars in de gemeenten te bevorderen en te voldoen aan specifieke behoeften (kinderdagverblijven, netheid, ...).
-
meer dan 27 miljoen voor de Brusselse preventie- en buurtplannen: het Gewest is een essentiële partner van de gemeenten in hun preventiebeleid. De Regering kent de gemeenten hiervoor jaarlijks een subsidie toe. Om deze subsidies te krijgen, moeten de gemeenten een lokaal preventie- en buurtplan uitwerken dat beantwoordt aan de door het Gewest vastgelegde prioriteiten en rekening houdt met de bevindingen van de eigen lokale veiligheidsdiagnose;
-
10 miljoen aan "bijzondere" subsidiëring voor de bijdrage in de tekorten van de ziekenhuizen: een aantal gemeenten moet tekorten dekken bij openbare ziekenhuizen. Het Gewest springt de gemeenten bij die deze ziekenhuizen financieren (ziekenhuizen die diensten verlenen aan de Brusselse bevolking, maar ook aan Vlamingen en Walen;
-
3,6 miljoen voor de Openbare Netheid;
-
6 miljoen aan diverse subsidies (PSV, integratie jongeren, samenwerking tussen gemeenten, sportopleidingen enz.).
32
2.4.2. FEDERALE OVERHEID Ruim 135 miljoen op de rekeningen 2013, waarvan 108 miljoen voor de bijzondere dotatie aan de 18 Stad Brussel en 8 miljoen voor de subsidies van het grootstedenbeleid .
2.4.3. GEMEENSCHAPPEN 125 miljoen op de rekeningen 2013 waarvan 60 miljoen voor de werkingskosten van het onderwijs en meer dan 65 miljoen voor de personeels- en werkingskosten van de kinderdagverblijven, bibliotheken,
2.4.4. OVERIGE Het verschil van 57 miljoen euro ten slotte is afkomstig van andere subsidies van het gewestelijk, federaal en Europees niveau: Agenda 21 (Leefmilieu Brussel), het EFRO, het erfgoedbeleid, e.d.
2.5. GEWESTELIJKE DOTATIES EN SPECIFIEKE SUBSIDIES Grafiek 23: Gewestelijke dotaties en specifieke algemene financieringssubsidies (in miljoen euro) 400
367
350 306
323
338
315
330
344
2008
2009
2010
2011
2012
350
2013
300 250
238
244
251
234
2003
2004
2005
2006
200 150 100 50 0 2007
2014
Bron: gemeentelijke rekeningen 2013
2.5.1. BASISDOTATIES •
ADG: De algemene dotatie aan de gemeenten heeft als doel de algemene financiering van de gemeenten te verzorgen. Ze wordt verdeeld in functie van criteria zoals het aantal inwoners, leerlingen, werklozen, uitkeringsgerechtigden, bevolkingsdichtheid, oppervlakte of rendement van de onroerende voorheffing en de inkomstenbelastingen. In 2014 werd ongeveer 269 miljoen euro ingeschreven; 232 miljoen euro als we de Stad Brussel buiten beschouwing laten.
18
Voor deze bij de zesde staatshervorming overgedragen aangelegenheid vanaf 1 januari 2015 heeft het Gewest de overeenkomsten van het « Stedenbeleid » verlengd met de 7 begunstigde gemeenten en heeft het hiervoor een globaal budget vrijgemaakt van 10,6 miljoen.
33
•
Dotatie artikel 46bis: Deze is voorzien door de wet van 12 januari 1989 ingevolge de Berlaimont-akkoorden in het kader van de herfinanciering van Brussel en wordt verdeeld volgens dezelfde criteria als deze van de ADG over de gemeenten met een Nederlandstalige schepen of OCMW-Voorzitter. In 2014 beliep deze in totaal 36 miljoen euro.
•
Dotatie bestemd om de negatieve effecten van de ADG te compenseren: deze bedraagt om en bij de 3 miljoen euro en is bestemd om het verlies te compenseren bij sommige gemeenten ten opzichte van wat zij vóór 1998 ontvingen bij de verdeling van de ADG.
•
RVOHR: Deze dotatie is bestemd om de negatieve effecten te compenseren van de invoering van een nieuwe ruimte voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting en de renovatie. Een aantal gemeenten krijgt hierbij een dotatie om het verlies in hun ADG te compenseren dat voortvloeit uit de wijzigingen aan de oppervlakte van de ruimte voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting en de renovatie in het gewestelijk ontwikkelingsplan (GewOP). In 2014 bedraagt deze dotatie 1,5 miljoen euro.
Van 2008 tot 2014 namen deze dotaties jaarlijks gemiddeld met 2,3 % toe.
2.5.2. SPECIFIEKE SUBSIDIES VOOR DE ALGEMENE FINANCIERING Sinds 2007 kent het Gewest bij ordonnantie nieuwe subsidies toe aan de gemeenten; •
Verbetering van de begrotingstoestand: deze jaarlijkse subsidie van 30 miljoen euro wordt aan de gemeenten toegekend om hun tekort te verminderen en wordt verdeeld op grond van hun aandeel in de ADG, hun tekorten en hun eventuele aansluiting bij het BGHGT. Elke gemeente ondertekent een contract met het Gewest waarin zij er zich toe verbindt een driejarenplan na te leven.
•
Economische ontwikkeling: fiscaal compensatiefonds bestemd om het inkomstenverlies aan te zuiveren dat het gevolg is van het verdwijnen van de gemeentelijke heffingen op drijfkracht en op informatica. In 2014 omvat het 27 miljoen euro.
2.5.3. ANDERE SPECIFIEKE SUBSIDIES. Naast de interventies gericht op courante operaties moet hier ook worden gewezen op het feit dat het gewest optreedt ten gunste van gemeentelijke investeringen, via de gesubsidieerde werken, van de wijkcontracten, maar ook van de leningen toegekend door het BGHGT (cfr. hiervoor punt 4. Investeringen en financiering.). Als belangrijkste elementen kunnen we vermelden: -
gesubsidieerde werken: o een driejaarlijkse investeringsdotatie bestemd om openbare investeringen door de gemeenten aan te moedigen voor openbare ruimten, administratieve gebouwen en saneringswerken op het grondgebied van het BHG. Ze wordt over de gemeenten verdeeld naar rato van hun aandeel in de ADG en is verbonden aan de uitwerking van het driejarig investeringsplan. o Daarbij komt een driejarige ontwikkelingsdotatie die subsidies verdeelt over de gemeenten voor het verwezenlijken van bepaalde investeringen (werken en studies vereist voor de uitvoering van die werken) die bijdragen tot de uitvoering van prioritaire beleidslijnen van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan en van gewestelijk
34
belang zijn. Ook hieraan wordt de uitwerking van een Driejarig Investeringsplan 19 verbonden. Deze beide dotaties bedragen voor de periode 2013-2015 respectievelijk 17,5 miljoen euro en 7,5 miljoen euro. -
Alleenstaande en leegstaande gebouwen: deze beide beleidsmaatregelen hebben in tegenstelling tot de regelgeving voor de wijkcontracten en de stadsrenovatiecontracten het hele Brussels gewestelijk grondgebied als werkgebied. Voor dit beleid wordt een begroting van vrijwel 4 miljoen euro voorbehouden ten gunste van de gemeenten en OCMW's met het oog op de verwerving van leegstaande gebouwen en de renovatie en sanering van openbare gebouwen die worden bestemd voor huisvesting gelijkgesteld met sociale woningen.
-
de duurzame wijkcontracten: het Gewest kent subsidies toe naar aanleiding van de uitvoering van stadsvernieuwingsoperaties en -acties. Het doel is om de stedelijke perimeter zo te herstructureren dat stedelijke, economische sociale en milieugebonden functies worden hersteld met inachtneming van de specifieke architecturale en culturele eigenschappen van de stad en in een geest van duurzame ontwikkeling. Deze overeenkomst wordt gesloten tussen het Gewest, de gemeente en de inwoners van een Brusselse wijk en strekt over een periode van 7 jaar: een jaar om de diagnose uit te werken en een operationeel programma vast te stellen, 4 jaar om uitvoering te geven aan het programma en 2 jaar om werven te voltooien en de uitgaven te verantwoorden. Jaarlijks zijn er daarmee 24 actieve programma's, 4 in voorbereiding en 4 in eindafrekening. Jaarlijks wordt zo een reeks van vier programma's financieel ondersteund ten belope van enkele tientallen miljoenen euro grotendeels afkomstig van vier grote financieringsbronnen: o +/- 44 miljoen euro wordt toegekend door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; o 12,5 miljoen euro is afkomstig van het samenwerkingsakkoord tussen het Gewest en de Federale Staat (BELIRIS); o de gemeenten moeten bijdragen voor minstens 5% van het bedrag voor het programma, hetzij minstens 2,2 miljoen euro erbij voor de 4 programma's; o er worden meerdere operaties samen uitgevoerd en gefinancierd door gewestelijke en paragewestelijke instellingen (Citydev, BGHM, Leefmilieu Brussel e.d.) en/of door 20 privé-operatoren. In de toekomst gaat de Brusselse Regering een globaal bedrag van 110 miljoen besteden aan vijf stadsrenovatiecontracten, hetzij: • SRC 1: « Havenlaan – Citroën – Groendreef – Tour & Taxis » (Stad Brussel / Molenbeek); • SRC 2: « Noordstation – Brabantstraat – Sint-Lazaruslaan » (Schaarbeek / SintJoost); • SRC 3: « Beekkant – Weststation – Ninoofsesteenweg – Brel » (Molenbeek / Anderlecht); • SRC 4: « Koningslaan » (Vorst / Sint-Gillis); • SRC 5: « RoRo – Poincarélaan » (Stad Brussel / Anderlecht / Molenbeek).
19
Website van de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, : http://www.avcb-vsgb.be/nl/accueil---mars-2010.html 20 Ibidem ; http://www.wijken.irisnet.be/index.php?lang=nl; Gewestbegroting.
35
Tabel 8: De Duurzame Wijkcontracten sinds 2010 Wijk
GEMEENTE
STUDIEBUREAUS
Reeks 6 van 2015 tot 2019 Biestebroek
Anderlecht
Voorplein - Morichar
Sint-Gillis
Reeks 5 van 2014 tot 2018
€ 69 975 288
Abdij
Vorst
Karbon
Jacht-Gray
Etterbeek
ERU
Verbinding
Brussel
Urban Platform, Artgineering
Kleine Zenne
Molenbeek
PT architecten
Reeks 4 van 2013 tot 2017
€ 68 884 123
As Leuven
Sint-Joost
ERU
Bockstael
Brussel
Urban Platform, Artgineering
Passer
Anderlecht
Collectif ipé, BUUR
Maalbeek
Elsene
Árter, EcoRes
Reeks 3 van 2012 tot 2016
€ 58 873 007
Albert
Vorst
éOn
Rond Leopold II
Molenbeek
Artgineering
Bosnië
Sint-Gillis
ERU asbl
Koningin - Vooruitgang
Schaarbeek
Zweden 36
Reeks 2 van 2011 tot 2015
Wijnheuvelen - Josafat Bloemenhof Historisch Koekelberg Scheut
€ 72 587 334
Schaarbeek
Collectif ipé
Brussel
Sum Research
Koekelberg
COOPARCH – R.U.
Anderlecht
COOPARCH – R.U.
Reeks 1 van 2010 tot 2014
Kanaal - Zuid Helmet Liedekerke Masui
€ 70 391 074
Anderlecht
Sum Research
Schaarbeek
Urban Platform, Artgineering
Sint-Joost
O2
Brussel
Karbon, Collectif ipé
36
2.6. FISCALITEIT Grafiek 24: Gemeentelijke fiscaliteit (in miljoen EUR)
246,8 222,3 197,0
127,3
129,2
2003
2004
140,7
147,6
2005
2006
156,4
230,1
206,7
164,9
136,3
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: rekeningen en begrotingen van de gemeenten
De gemeentelijke fiscaliteit maakt in 2014 vrijwel 12 % van de courante gemeentelijke inkomsten uit, terwijl dit aandeel in 2008 nog 9% bedroeg. Grafiek 25: Aandeel van de fiscaliteit in de courante inkomsten
10,5% 9,5% 8,9%
9,5%
8,9%
9,2%
9,3%
2008
2009
11,5%
11,3%
11,6%
2012
2013
2014
10,8%
8,2%
2003
2004
2005
2006
2007
2010
2011
Bron: rekeningen en begrotingen van de gemeenten
Deze verhoging houdt in hoofdzaak verband met nieuwe fiscale inkomsten in de gemeenten. Zo is de gemeentelijke fiscaliteit in de laatste gemeenterekeningen (2013) als volgt samengesteld: -
de vermogensbelasting (46%) waaronder de belasting op kantoren en antennes; de belastingen op de ondernemingen (23,4%), waartoe ook de belasting op de hotelkamers behoort; de belastingen op de ingebruikneming van het openbaar domein (19,7 %), waartoe ook de opbrengsten uit parkeermeters worden gerekend; de belastingen op de administratieve prestaties (7,9%); andere belastingen (2,9%).
37
Binnen deze verdeling moet worden gewezen op de constante toename van de belastingen op de benutting van het openbaar domein van 13,7% in 2008 tot 19,7 % in 2013 en van de vermogensbelasting die tussen 2011 en 2012 is gestegen van 44,1 % naar 46%. Terzelfdertijd dalen de belastingen op de ondernemingen (nog ongeveer 30 % in 2008) en de belastingen op de administratieve prestaties (7,4 in 2008) op de rekeningen 2013.
2.7. DE ONTVANGSTEN UIT PRESTATIES Grafiek 26: Ontvangsten uit prestaties (in miljoen euro)
155,4
75,2
68,6
2003
2004
91,4
94,2
2005
2006
115,4
126,7
107,6
122,9
130,9
2007
2008
2009
2010
2011
136,3
138,4
2012
2013
2014
2.8. DE OPCENTIEMEN OP DE PERSONENBELASTING
2.8.1. GLOBALE EVOLUTIE Grafiek 27: Rendement van de gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting (in miljoen euro) 205,5 175,4
178,8
175,7
174,7
2003
2004
2005
2006
218,3
210,9
2009
2010
226,8 198,6
210,7
2012
2013
227,7
170,3
2007
2008
2011
2014 budget adapté
Bron: gewijzigde begrotingen en gemeenterekeningen, 173 x
Met een bedrag van 227,7 miljoen euro neemt de PB 11 % van de gewone inkomsten van de gemeenten voor haar rekening (13 % zonder de Stad Brussel). Tussen 2008 en 2014 zijn deze ontvangsten jaarlijks gemiddeld met 5 % gestegen. Het rendement van de opcentiemen op de personenbelasting weegt dus niet langer door in de financiering van de gemeenten aangezien het aandeel hiervan blijft dalen sinds 2005-2006 (het bedroeg nog 16% in 2000 en 12,4% in 2007). Deze bijdrage verschilt sterk van de ene gemeente tot de andere. Als we het aandeel van de PB in de overdrachtsontvangsten van elke gemeente analyseren, zien we dat bepaalde
38
overdrachtsontvangsten schommelen rond 20%: Watermaal-Bosvoorde (25,6 % ten opzichte van de gewijzigde begroting 2014), Sint-Pieters-Woluwe (25,4 %), Oudergem (23,5 %), Ukkel (22,8 %), Ganshoren (22,1 %), Sint-Lambrechts-Woluwe (20,4 %), Sint-Agatha-Berchem (19,5 %); elders is het rendement minimaal zoals in de Stad Brussel (5%) en in Sint-Joost-ten-Node (3,8%). In tegenstelling tot de opcentiemen op de OV, en eenmaal is geenmaal, beantwoorden de inkomsten uit de reëel geïnde opcentiemen op de personenbelasting in 2014 aan de vooruitzichten die in de begrotingen zijn verwerkt.
2.8.2. RENDEMENT VAN DE PB PER INWONER
204
199 177
2003
179
2004
175
171
2005
2006
194
203 174
162
2007
2008
196
2009
2010
2011
2012
182
2013
2014
Grafiek 28: Rendement van de PB per inwoner (in euro) Bron: gemeentelijke rekeningen
Voor de periode 2008-2013 stelt men vast dat de opbrengst van de PB per inwoner met gemiddeld 3,2 % is toegenomen. Als men die toename vergelijkt met deze in de rekeningen 2008-2013, niet teruggebracht per inwoner, dan krijgt men een cijfer van 5%. Dit kan worden teruggebracht tot het feit dat de bevolkingsgroei sterker toeneemt dan het rendement van de personenbelasting. Bovendien verschilt de toename van de inkomsten uit de PB per inwoner tussen 2008 en 2013 sterk van de ene gemeente tot de andere. Ze bereikt 8 % voor Ganshoren, 5,3 % voor Elsene, schommelt rond de 4 % voor gemeenten zoals Anderlecht, Sint-Agatha-Berchem, Etterbeek, Koekelberg, en is lager dan 2 % voor gemeenten zoals Sint-Lambrechts-Woluwe, Jette en Evere.
39
2.8.3. EVOLUTIE VAN DE PERCENTAGES PER GEMEENTE Tabel 9: Evolutie van de gemeentelijke percentages voor de opcentiemen op de personenbelasting
Anderlecht Oudergem Sint-Agatha-Berchem Brussel Etterbeek Evere Vorst Ganshoren Elsene Jette Koekelberg Sint-Jans-Molenbeek Sint-Gillis Sint-Joost-ten-Node Schaarbeek Ukkel Watermaal-Bosvoorde Sint Lambrechts Woluwe Sint-Pieters-Woluwe Gemiddelde
2008 6,5 6 7 6 7,5 6 7 7 7,5 7,5 6,5 6,5 7 6,5 6,5 6 7 6 6 6,63
2009 6,5 6 7 6 7,5 6 7 7 7,5 7,5 6,5 6,5 7 6,5 6,5 6 7 6 6 6,63
2010 6,5 6 7 6 7,5 6 7 7 7,5 7,2 6,5 6,5 7 6,5 6,5 6 7 6 6 6,62
2011 6,5 6 7 6 7,5 6 7 7 7,5 7 6,5 6,5 7 6,5 6,8 6 7 6 6 6,62
2012 6,5 6 7 6 7,5 6 7 7 7,5 7 6,5 6,5 7 6,5 6,8 6 7 6 6 6,62
2013 6,5 6 7 6 7,5 6 7 7 7,5 7 6,5 6,5 7 6,5 6,8 6 7,5 6 6 6,65
2014 5,9 6 7 6 7,5 6 7 7 7,5 7 6,5 6,5 7 6,5 6,6 6 7,5 6 6 6,61
Bron: websites van de gemeenten.
Tussen 2008 en 2014 is de aanslagvoet van de PB van de gemeenten amper geëvolueerd en bleef het gemiddeld gewestelijk percentage stabiel op 6,6 %. We stellen zelfs een lichte daling vast sinds 2008 daar Anderlecht en Jette, net zoals Schaarbeek in 2014, hun aanslagvoet hebben verminderd nadat ze in 2011 een lichte verhoging hadden doorgevoerd. Grafiek 29: PB per inwoner in verhouding tot het gewestelijk gemiddelde en zonder de Stad Brussel W-B
182 147 146 137 135 128 122 120 118 111 108 104 100 93 90 82 82 78 71
OUD SPW GAN SLW VOR GEMIDDELDE BHG ST-G SCH AND 60 SJTN
47
Bron: gemeentelijke rekeningen 2013
40
Als we het rendement van de PB per inwoner van de gemeenten vergelijken met het gewestelijk gemiddelde (met een basis 100) op de rekeningen 2013, stellen we vast dat de gemeenten in het Zuidwesten van het Gewest de grootste opbrengsten halen terwijl de gemeenten aan de Noordwestkant er minder goed voorstaan qua rendement uit de PB. We vestigen dan ook de aandacht op de sterke invloed van de welvaartsindex op het rendement uit de PB voor iedere gemeente, a fortiori in de wetenschap dat de gemeenten met de sterkste bevolkingsgroei (in het Noordwesten) ook de laagste index hebben en omgekeerd (zie hoger Context van de gemeentebelastingen).
2.9. SCHULDONTVANGSTEN Grafiek 30: Schuldontvangsten
103,7
105,2
103,1 99,7
100,7
101,4
92,1
75,8 68,9
67,5 63,6
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
62,3
2012
2013
2014
Bron: rekeningen, begrotingen en aangepaste begrotingen van de gemeenten
De inkomsten uit de schuld omvatten kredietinteresten en dividenden uit participaties (intercommunales, Dexia-Belfius enz.). Deze inkomsten vertonen een dalend verloop sinds 2008, van 101 394 639 euro tot 75 845 081 euro in 2014. Uitgedrukt in jaarlijks gemiddelde bedraagt de daling 4,7 %. In aandeel van de inkomsten maken zij nog slechts 3,6 % uit, terwijl ze in 2008 nog 6 % bedroegen. Deze toestand kan worden toegeschreven aan de vrijmaking van de energiesector (verlies aan dividenden van intercommunales) - ook al werden deze gecompenseerd - en aan de financiële crisis die de dividenden van de Gemeentelijke Holding sinds 2009 totaal heeft laten opdrogen tot aan de vereffening in 2011. De piek van 2010 kan worden verklaard aan de hand van het uitzonderlijke, niet weerkerende dividend Interfin van 32 miljoen euro. We stellen voor begrotingsjaar 2014 een mooie stijging vast van 20 % in vergelijking met 2013 (13,5 miljoen euro) terwijl er sinds het begrotingsjaar 2011 sprake was van stagnatie. Deze duidelijke verbetering komt voornamelijk voort uit de dividenden voor de waterverdeling (Hydrobru). Deze gewoonlijk stabiele dividenden zijn verdubbeld in vergelijking met 2013 (van 7,2 miljoen naar 14,7 miljoen euro). Er dient evenwel te worden gewezen op het feit dat de ontvangsten uit prestaties een omgekeerd verloop kennen door de invoering van opbrengsten uit concessies van het openbaar domein (ter compensatie van het verlies aan dividenden van de energiesector) en door de aanpassing van de
41
huurprijzen, de verschillende toegangsrechten, 21 dienstverlening en de kosten voor schoolopvang.
de
facturering
van
plaatselijke
openbare
3. UITGAVEN: EVOLUTIEFACTOREN 3.1. UITGAVEN EIGEN DIENSTJAAR Grafiek 31: Uitgaven op het eigen dienstjaar, zonder gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro)
1.453
1.582
1.395
1.522
1.631
2003
2004
2005
2006
2007
1.709
1.775
1.817
2008
2009
2010
2.004
1.979
2011
2012
2.054
2013
2.132
2014
Bron: Rekeningen, begrotingen en aangepaste begrotingen van de gemeenten
In de gewijzigde begrotingen 2014 bedragen de uitgaven 2,1 miljard euro. Tussen 2008 en 2014 zijn de uitgaven (gesubsidieerd onderwijs niet meegerekend) jaarlijks met gemiddeld 3,8 % gestegen. Grafiek 32: Gewone uitgaven per inwoner, zonder gesubsidieerd onderwijs (in euro)
1.407
1.453
2003
2004
1.582
1.661
1.668
1.552
1.630
1.512
2005
2006
2007
2008
2009
2010
1.791
1.738
1.779
1.832
2011
2012
2013
2014
Bron: Rekeningen, begrotingen en aangepaste begrotingen van de gemeenten, ADSEI.
Per inwoner is de gemiddelde jaarlijkse groei tussen 2008 en 2014 minder sterk. Ze bedraagt 2%, hetzij minder dan de inflatie in diezelfde periode (2,1%). Uit dit verschil blijkt de druk vanwege de demografische groei op de uitgaven van de gemeenten.
21
BELFIUS, Lokale financiën, Gemeenten, augustus 2013, blz. 44.
42
In de voorgaande grafieken dient te worden gewezen op de pieken die tussen 2011 en 2013 werden geregistreerd en die kunnen worden verklaard door de ziekenhuistekorten (zie boven). Wanneer we deze bedragen voor de begrotingsjaren 2011, 2012 en 2013 buiten beschouwing laten, stijgen de uitgaven tussen 2008 en 2014 gestaag, zoals de grafiek hieronder aantoont.
Grafiek 33: Uitgaven op het eigen dienstjaar zonder gesubsidieerd onderwijs na
1.395
1.453
1.522
1.582
2003
2004
2005
2006
1.709
1.817
1.631
1.775
1.891
2007
2008
2009
2010
2011
2.046
2.132
1.959
2012
2013
2014
neutralisering van de uitgaven voor de ziekenhuizen (in miljoen euro) Bron: Rekeningen, begrotingen en aangepaste begrotingen van de gemeenten
3.2. OPSPLITSING VAN DE UITGAVEN Grafiek 34: Uitsplitsing van de gewone uitgaven op de begroting 2014
43
Schuld:[VALEUR ] Overige overdrachten:[V ALEUR] Actief personeel:[VAL EUR]
Politiezones:[V ALEUR]
Pensioenen:[VA LEUR]
OCMW's:[VALE UR] Werking:[VALE UR] De lopende uitgaven bedragen voor 2014, in afnemende grootte: -
De personeelsuitgaven: 41,2%, waarvan 6% voor pensioenlasten; De overdrachten: 37,1% o de dotaties aan de politiezones: 16,0%; o de dotaties aan de OCMW's: vrijwel 13,8%; o de "overige overdrachten": 7,3 %;
-
De werkingsuitgaven: 11,6%; De schuldlasten: 10,1 %;
Tijdens de periode van 2008 tot 2014 zien we weinig verschillen in de verdeling van de gewone globale uitgaven. In deze verdeling wordt geen rekening gehouden met de non-waarden, die slechts een klein aandeel hebben in de totale uitgaven (0,5%).
3.3. PERSONEEL Grafiek 35: Personeelsuitgaven, zonder gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro)
44
643,5
667,1
719,0
599,4
606,1
682,5
751,0
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
809,9
877,3
784,6
847,2
758,7
2010
2011
2012
2013
2014
3.3.1. HET ACTIEF PERSONEEL De personeelsuitgaven dekken zowel uitgaven voor actief personeel als voor de pensioenen. De personeelsuitgaven worden geanalyseerd zonder het gesubsidieerd onderwijs, d.w.z. zonder de wedden van het onderwijzend personeel ten laste van de Gemeenschappen (waarvoor de gemeenten het door de gemeenschappen gestorte bedrag boeken als overgedragen inkomsten; het bedrag stemt overeen met het cijfer geboekt bij de uitgaven).
45
484,0
495,1
2003
2004
531,5
551,8
567,5
2005
2006
2007
600,3
2008
632,7
645,2
668,3
2009
2010
2011
699,8
727,3
749,8
2012
2013
2014
Grafiek 36: Uitgaven actief personeel, zonder gesubsidieerd onderwijs (in miljoen euro) Bron: Gemeentelijke rekeningen en begrotingen
De uitgaven voor het actief personeel zonder gesubsidieerd onderwijs nemen toe van 600,3 miljoen euro in 2008 voor de 19 gemeenten tot 749,8 miljoen euro in 2014, hetzij een toename van 24,9%. De toename van deze uitgaven kan in elke gemeente worden vastgesteld. Het gewicht van de Stad Brussel is aanzienlijk aangezien haar uitgaven 23,8% uitmaken van het totaal voor de negentien gemeenten in 2014. Zonder de Stad Brussel bedragen de kosten voor het personeel actief buiten het gesubsidieerd onderwijs in totaal 571 miljoen euro. Ondanks de toename van de Brusselse bevolking blijft de kost per inwoner voor deze uitgaven groeien; ze bedroeg 573 euro in 2008 en 644 euro in 2014, hetzij een aangroei met 12,6%. Grafiek 37: Uitgaven actief personeel zonder gesubsidieerd onderwijs per inwoner (in euro)
488
495
2003
2004
528
542
550
2005
2006
2007
592
597
614
573
592
2008
2009
2010
2011
2012
639
644
2013
2014
Bron: rekeningen, aangepaste begrotingen, gemeentebegrotingen en ADSEI
46
3.3.2. UITGAVEN ACTIEF PERSONEEL ZONDER INDEXERING In de hierboven gepresenteerde cijfers zijn de loonindexeringen inbegrepen. Het effect van deze indexeringen moet daarom geneutraliseerd worden om de evolutie van de uitgaven voor actief personeel - zonder het gesubsidieerd onderwijs - beter te kunnen onderscheiden. Daartoe hanteren wij een indexeringsfactor die berekend wordt in functie van de effectieve 22 indexeringen van de jaarwedden . Hierbij moet worden opgemerkt dat de recentste overschrijding van de spilindex werd vastgesteld in november 2012, zodat deze een invloed had op de wedden vanaf januari 2013. Gelet op de doelstelling om te komen tot een eenvoudige aanduiding van de reële evolutie van de uitgaven werd geen prorata toegepast op de factoren.
Dit zijn de weerhouden waarden: Tabel 10: Indexeringsfactor 2008 1,061
2009 1,000
2010 1,020
2011 1,020
2012 1,020
2013 1,020
2014 1,000
Grafiek 38: Uitgaven actief personeel zonder gesubsidieerd onderwijs en zonder indexering per inwoner (in euro) 540
2008
558
547
541
546
548
561
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: rekeningen, aangepaste begrotingen, gemeentebegrotingen en ADSEI
Zonder indexering nemen de uitgaven voor actief personeel zonder gesubsidieerd onderwijs tussen 2008 en 2014 met 15,4% toe (van 565,7 miljoen euro tot 652,7 miljoen euro) met een toename per inwoner van slechts 4% (van 540 euro/inwoner tot 561 euro/inwoner).
3.3.3. AANTAL VOLTIJDSE EQUIVALENTEN Als we elk jaar op 30 juni kijken naar de evolutie van het totaal aantal VTE's in de 19 gemeenten stellen we vast dat dit aantal toeneemt (van 14,901 VTE's in 2008 tot 16,247 VTE's in 2013, hetzij een stijging van bijna 9%). Als we deze gegevens analyseren volgens de aard van de werkbetrekking stellen we vast dat het aantal contractuelen duidelijk gestegen is terwijl het aantal statutairen tijdens deze referentieperiode een lichte daling kent. 22
http://www.wedden.fgov.be/indexation/
47
We wijzen erop dat het aantal statutairen, na in 2011 een dieptepunt te hebben bereikt, nu opnieuw toeneemt. De evolutie van het aandeel contractuelen is afhankelijk van de evolutie van de gemeentelijke dienstverlening, van de tijdelijke aard van de functies (en dan vooral bij gesubsidieerde functies) en van het benoemings- en vervangingsbeleid van statutairen die met pensioen gaan. Grafiek 39: Aantal voltijdse equivalenten
15.825
9.261
9.228
9.526
6.832
6.524
6.597
6.721
2010
2011
2012
2013
15.443
8.432
8.611
6.977
6.860
2008
2009
14.901
7.924
16.247
15.784
15.292
Statutairen
Contractuelen
Totaal
Bron: bijlagen met betrekking tot het personeel doorgestuurd door de gemeenten.
Hoewel er regelmatig aan wordt herinnerd dat het statutaire karakter van de plaatselijke werkgelegenheid voorrang krijgt, stijgt de verhouding van contractuelen. Daar zijn meerdere redenen voor. Personen kunnen onder meer worden aangeworven in het kader van gesubsidieerde projecten of om aan uitzonderlijke en tijdelijke noden te voldoen. Dankzij de contractuele aanwerving kan vervanging worden voorzien van zieke werknemers of van werknemers die maatregelen genieten om arbeidsplaatsen vrij te maken bij de overheid, zoals de vrijwillige vierdagenweek, de halftijdse vervroegde uitdiensttreding en de loopbaanonderbreking. Bijgevolg werven de gemeenten een groot aantal gesubsidieerde contractuelen aan in het kader van programma's voor de bestrijding van werkloosheid. Deze werknemers kunnen niet worden benoemd met behoud van de subsidies en de vrijstellingen van sociale bijdragen. Bovendien maakt het onbuigzaam statuut, en meer bepaald de logge aanwervings-, evaluatie- en tuchtprocedures, het loopbaanbeheer moeilijk. Ten slotte moet ook rekening worden gehouden met de financiële kwesties. De werkgeversbijdragen voor statutairen zijn namelijk hoger dan die voor contractuelen. Bovendien kan dit verschil nog toenemen met de stijging van de bijdragepercentages van het gesolidariseerd Pensioenfonds van de RSZPPO.
48
3.3.4. VERHOUDING STATUTAIREN Grafiek 40: Aandeel statutairen bij het gemeentepersoneel (op 30/6/2013)
51,5%
52,1% 46,2%
44,3%
45,3%
40,9%
45,7%
45,6% 41,4%
39,7% 36,6%
43,1% 38,5% 32,2% 30,5%
30,5% 24,7% 20,8%
20,3%
Bron: bijlagen met betrekking tot het personeel doorgestuurd door de gemeenten.
Op 30/06/2013 is 41% van de personeelsleden in alle 19 Brusselse gemeenten vastbenoemd. We zien echter grote verschillen tussen de gemeenten. Zo is in de Stad Brussel 52,1% van de personeelsleden vastbenoemd terwijl dat in Sint-Gillis slechts 20,3% is. Hieruit blijkt dat de gemeenten elk een specifiek human resourcesbeleid voeren.
3.3.5. WEDDESCHAALVERHOGING In 2014 is het Gewest aanzienlijke bedragen blijven investeren ten gunste van het personeel van de plaatselijke overheden. In totaal werd ongeveer 50 miljoen vrijgemaakt, voornamelijk voor de verhoging van de wedden (en meer bepaald de wedden van personeelsleden in de ondergeschikte graden) maar ook om de gemeenten aan te sporen om, enerzijds, hun personeel door benoeming te stabiliseren en om, anderzijds, personeel aan te werven uit kansarme wijken van de hoofdstad. Tot slot moet worden vermeld dat de premie toegekend aan de personeelsleden die gedomicilieerd zijn in een van de 19 gemeenten om de hogere levenskost in Brussel gedeeltelijk te compenseren, aan de gemeenten wordt terugbetaald.
3.3.6. PENSIOENEN De uitgaven voor de betaling van de pensioenen van de statutairen van de plaatselijke besturen aangesloten bij de RSZPPO nemen toe als gevolg van twee grote wijzigingen ingevoerd door de wet van 24 oktober 2011, bedoeld om de financiering van de pensioenen van het vastbenoemd personeel een duurzaam karakter te geven in de provinciale en plaatselijke besturen en in de lokale politiezones en die de wet van 6 mei 2002 wijzigt waarmee het pensioenfonds van de geïntegreerde politie werd opgericht en die bijzondere bepalingen vastlegt inzake sociale zekerheid en diverse wijzigende beschikkingen inhoudt.
49
De toename van de uitgaven voor de betaling van de pensioenen van de statutairen van de aangesloten plaatselijke besturen heeft een rechtstreeks effect op de zestien gemeenten in kwestie (enkel Schaarbeek, Sint-Gillis en Sint-Pieters-Woluwe zijn niet aangesloten) en onrechtstreeks op alle gemeenten samen (politiezones, OCMW's en ziekenhuizen). De voornaamste aanpassingen bestaan in de convergentie van het bijdragepercentage voor het basispensioen in de verschillende aangesloten pools naar één enkel percentage van 41,5% in 2016 en de invoering van een responsabiliseringsbijdrage voor deficitaire aangeslotenen, in 2011 nog onbestaand. Voor de politiezones (de voormalige pool 5) heeft de convergentie van een bijdragepercentage voor het basispensioen naar 41,5% in 2016 een veel groter effect dan voor de aangesloten gemeenten, aangezien het percentage toeneemt met 50,9% tussen 2011 en 2016 (hetzij een bijdragepercentage dat van 27,5% naar 41,5% evolueert). Voor de gemeenten en OCMW's die historisch zijn aangesloten bij de RSZPPO en daarmee behoren tot de voormalige pool 1 (Ganshoren, Watermaal-Bosvoorde en Sint-Lambrechts-Woluwe) bedraagt deze toename 29,7% (hetzij een bijdragepercentage dat toeneemt van 32,0% naar 41,5%), terwijl de andere aangesloten gemeenten en OCMW's (pool 2ter voor zij die gebruik maakten van een voorzorginstelling die de pensioenen int, beheert en uitbetaalt, en pool 2 voor de gemeenten waarbij de RSZPPO en de PDOS deze functies waarnemen) hun bijdrage voor het basispensioen tussen 2011 en 2016 slechts zien toenemen met 3,7%, aangezien hun bijdragepercentage in 2011 al 40,0% bedroeg. De kolom "ex-pools 3 en 4" stemt overeen met het percentage van toepassing op de plaatselijke besturen die aansloten tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2016 en het op hen toepasbare percentage hangt af van hun reële pensioenlast en de bijgedragen loonmassa. Tabel 11: Bijdragepercentage voor het basispensioen na benutting van de reserves Ex-pool 1
Ex-pool 2
Ex-pools 3 en 4
Ex-pool 5 27,5%
Evolutie op jaarbasis Ex-pool 5
2011
32,0%
40,0%
2012
32,5%
40,5%
33,0% of 40,5%
29,0%
+1,5%
2013
34,0%
41,0%
35,0% of 41,0%
31,0%
+2,0%
2014
36,0%
41,0%
37,0% of 41,0%
34,0%
+3,0%
2015
40,0%
41,0%
40,0% of 41,0%
40,0%
+6,0%
2016
41,5%
41,5%
41,5%
41,5%
+1,5%
Bron: RSZPPO
Tabel 12: Toename van het bijdragepercentage voor het basispensioen na benutting van de reserves Ex-pool 1 Ex-pool 2 Ex-pool 5 Van 2011 tot 2012
1,6%
1,3%
5,5%
Van 2012 tot 2013
4,6%
1,2%
6,9%
Van 2011 tot 2016
29,7%
3,7%
50,9%
De responsabiliseringsbijdrage is enkel van toepassing op de plaatselijke besturen waar de pensioenbijdrage kleiner is dan de reële pensioenlast, hetzij de plaatselijke besturen die "solidair deficitair" zijn. Zoals gesteld in artikel 19 van deze wet wordt de coëfficiënt zo vastgelegd dat de uitgaven gedragen door het gesolidariseerd Pensioenfonds van de RSZPPO gedekt zijn. Aangezien de responsabiliseringscoëfficiënt die wordt toegepast op het solidariteitstekort niet groter mag zijn dan 100% blijft dit bovendien gunstig voor de plaatselijke besturen die een responsabiliseringsbijdrage moeten betalen, vergeleken bij de toestand toen zij niet aangesloten waren en zelf ten volle de reële pensioenlast moesten dragen.
50
Maar ook al is deze responsabilisering slechts een weerspiegeling van de solidariteit ten opzichte van het plaatselijk bestuur, toch is het een bijkomende uitgave vergeleken bij voorgaande dienstjaren. Hierbij dient erop gewezen te worden dat de definitieve bedragen niet identiek zijn aan de voorgaande schattingen van de RSZPPO die in het vorige rapport werden opgenomen. Er heeft namelijk een herziening plaatsgevonden op basis van de definitieve bedragen van de bijdragende loonmassa, de reële pensioenlasten en de responsabiliseringscoëfficiënt, en dus ook van de bijdragen voor het basispensioen en de solidariteitstekorten die van toepassing zijn. Tabel 13: Responsabiliseringsbijdrage 2011
2012
Verlaagde coëfficiënt
0
36,97%
Totaal OCMW en gemeenten
0
14.552.429
Totaal politiezones
0
1.410.312
Totaal ziekenhuizen
0
3.629.353
Nvt
2013
Boekingsjaar Bron: RSZPPO - definitieve bedragen
Hierbij moet worden opgemerkt dat ook al maakt de bijdragende loonmassa het mogelijk de responsabiliseringsbijdrage te verlagen, zij toch leidt tot een verhoging van de bijdrage voor het basispensioen. Een plaatselijk bestuur zonder solidariteitstekort geniet niet van het deel van het solidair tekort waarop geen bijdrage van toepassing is (de responsabiliseringscoëfficiënt mag nooit hoger zijn dan 100%). Ook krijgt een plaatselijk bestuur met een bijdrage voor het basispensioen die hoger is dan zijn reële pensioenlast het bijdrage-overschot niet terugbetaald. De plaatselijke besturen aangesloten bij de RSZPPO in de voormalige pool 2ter beschikken evenwel over de mogelijkheid om het effect van deze verhoging af te schrijven en hun bijdragen te organiseren dankzij de flexibiliteit geboden door het fonds dat is opgericht bij hun voorzorginstelling. De betrokken gemeenten zijn Anderlecht, Oudergem, Etterbeek, Evere, Vorst, Koekelberg en Sint-Joost. Aangezien de gemeenten Oudergem, Koekelberg en Sint-Joost zijn aangesloten sinds 1 januari 2012 hoeven zij in 2013 geen responsabiliseringsbijdrage te betalen voor het dienstjaar 2012 aangezien de RSZPPO het eerste jaar van de pensioenen solidariseert voor een bedrag dat overeenstemt met de bijdragen voor het basispensioen. De onderstaande grafiek van enkel de pensioenuitgaven die rechtstreeks ten laste zijn van de gemeenten geeft de grote trends weer. Grafiek 41: Pensioenuitgaven (in miljoen euro)
127,6 118,7 115,5
2003
118,3
115,1 111,1
112,1
2004
2005
119,9
116,3 113,5 110,1
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: rekeningen en begrotingen van de gemeenten
Ook al nemen de pensioenuitgaven toe, toch stijgen ze minder snel dan de Brusselse bevolking. De uitgaven per inwoner namen af tussen 2008 en 2014, ondanks de toename van 2012 naar 2014 als
51
gevolg van de toename van het bijdragepercentage voor het basispensioen en het instellen van de responsabiliseringsbijdrage voor de aangesloten gemeenten. Grafiek 42: Pensioenuitgaven per inwoner (in euro) 113 111
110 104
104
104
97
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: rekeningen, aangepaste begrotingen en ADSEI
Wat het effect voor de toekomst betreft, mogen we er ons bij gelijke omstandigheden aan verwachten dat de responsabiliseringsbijdragen hoger zullen zijn of gelijk aan de huidige bijdragen afhankelijk van de evolutie van de responsabiliseringscoëfficiënt (hoger dan of gelijk aan 36,97% voor 2013 en de volgende dienstjaren), tenzij de evolutie van de bijdragende loonmassa van een aantal plaatselijke besturen ten aanzien van de evolutie van hun reële pensioenlast leidt tot een vermindering van hun solidariteitstekort. Als de meeste Belgische plaatselijke besturen aangesloten bij de RSZPPO een benoemingsbeleid voeren waarmee hun bijdragende loonmassa voldoende toeneemt zodat de inkomsten van de RSZPPO sneller stijgen dan de uitgaven, dan kan het bijdragepercentage voor het basispensioen verminderen, wat de basispensioenlast voor alle plaatselijke besturen zou verminderen. De plaatselijke besturen die nog een solidariteitstekort hebben daarentegen zouden - bij een gelijke responsabiliseringscoëfficiënt - hun responsabiliseringsbijdrage zien toenemen aangezien de reële pensioenlast gedekt door de basisbijdrage dan daalt (en het solidariteitstekort toeneemt). Tot slot raadt de Commissie Pensioenhervorming aan hervormingen uit te voeren die het pensioensysteem terug gezond maken. Zij ijvert er onder meer voor om het pensioen te berekenen op basis van de inkomsten uit arbeid over de volledige loopbaan, en niet alleen op het einde daarvan. Als deze maatregel wordt goedgekeurd, zou dit op lange termijn gunstige gevolgen hebben voor de gemeentefinanciën.
52
3.4. WERKINGSUITGAVEN Grafiek 43: Werkingsuitgaven (in miljoen euro) 248 166
173
190
194
163
182
152
175
200
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
212
220
2012
2013
2014
Grafiek 44: Werkingsuitgaven per inwoner (in euro)
213
153
2003
163
165
170
169
173
2004
2005
2006
2007
2008
178
178
179
2009
2010
2011
186
191
2012
2013
2014
759
785
791
2012
2013
2014
3.5. OVERDRACHTSUITGAVEN Grafiek 45: Overdrachtsuitgaven (in miljoen euro) 822 581
650
558
628
509
538
600
671
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
53
Grafiek 46: Overdrachtsuitgaven per inwoner (in euro) 734 554
570
513
538
582
2003
2004
2005
2006
2007
599
608
616
2008
2009
2010
2011
667
680
679
2012
2013
2014
Laten we bij deze overdrachtsuitgaven de dotaties aan de politiezones en de OCMW's even van naderbij bekijken.
3.5.1. DOTATIES AAN DE POLITIEZONES 3.5.1.1. GLOBALE EVOLUTIE De wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus stelt (meer bepaald in art. 40) dat de gemeenten verplicht zijn het tekort van de politiezones te dichten door middel van jaarlijks toegekende dotaties.
267
264
2008
2009
282
2010
298
2011
316
329
341
2012
2013
2014
Grafiek 47: Dotaties aan de politiezones (in miljoen euro) Bron: rekeningen, aangepaste begrotingen, begrotingen van de gemeenten
In de periode van 2008 tot 2014 groeiden de dotaties aan de politiezones jaarlijks gemiddeld met 4,1% aan. Zij zijn gestegen van 267,2 miljoen euro voor de 19 gemeenten in 2008 naar 340,7 miljoen euro in 2014 (wanneer men de Stad Brussel niet meerekent, bedraagt het gemiddeld jaarlijks stijgingspercentage 6,1%). De bedragen die geboekt zijn op de gewijzigde begrotingen van de 19 gemeenten voor 2014 liggen 3,5% hoger dan op de rekeningen van 2013. In combinatie met de stijging van de dotaties aan de OCMW's (in het bijzonder in de gemeenten die af te rekenen krijgen met het hoger vermelde fenomeen van verarming) kan deze tendens op termijn de gemeentelijke financiën gaan bezwaren door een veralgemeende stijging van de overdrachtsuitgaven.
54
Grafiek 48: Dotaties aan de politiezones per inwoner in het BHG (in euro) 293 285 278 266 259
255 247
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: rekeningen, gewijzigde begrotingen, gemeentelijke begrotingen
Grafiek 49: Dotaties aan de politiezones per inwoner in het BHG, Brussel-Stad niet
179
2008
217
232
193
210
226
200
2009
2010
2011
2012
2013
2014
meegerekend (in euro) Bron: rekeningen, aangepaste begrotingen, begrotingen van de gemeenten
De cijfers voor de Stad Brussel niet meegerekend, zijn de dotaties aan de politiezones per inwoner van de gemeenten Sint-Joost-ten-Node, Evere, Schaarbeek, Sint-Gillis en Elsene het hoogst (aangepaste begrotingen 2014). Het gewestelijk gemiddelde, behoudens de Stad Brussel, bedraagt 232 euro per inwoner in 2014, terwijl dit nog 217 euro per inwoner bedroeg in 2012. Bovendien weerspiegelt de evolutie van de gemeentelijke bijdrage per inwoner tussen 2008 en 2012 werkelijkheden die sterk verschillen van gemeente tot gemeente. Ook al vermindert het cijfer voor de Stad Brussel (van 713 euro per inwoner in 2008 naar 649 euro in 2014), het neemt op een zeer heterogene wijze toe voor de andere gemeenten. De jaarlijkse toenames die groter zijn dan het gewestelijk gemiddelde, behoudens de Stad Brussel, situeren zich in Evere (11%), Schaarbeek (6,9%), Sint-Joost-ten-Node (5,3%), Etterbeek (5,2%), Sint-Pieters-Woluwe (5,1%) en SintLambrechts-Woluwe (4,6%).
55
BRU
649
SJTN
439
EVE
317
BHG
293
SCH
275
ST-G
273
ELS
258
BHG zonder BRU
232
GAN
230
VOR
227
JET
209
KOE
207
SJM
205
SAB
205
SLW
204
AND
202
W-B
201
ETT SPW
199 193
AUD
191
UKK
187
Grafiek 50: Gemeentelijke dotaties 2014 aan de politiezones per inwoner (in euro) Bron: gewijzigde begrotingen 2014
De KUL-norm, die de onderlinge kwantitatieve verhouding uitdrukt tussen de gemeenten gekoppeld aan de politiecapaciteit van de zone, kan gebruikt worden voor de verdeling van de gemeentelijke dotatie binnen de respectieve zones, maar het vormt geen exclusieve verdeelsleutel. Bij de verdeling van de financiële bijdrage aan de politiezone wanneer er geen akkoord tussen de gemeenten bestaat, dient ook rekening te worden gehouden met hun financiële middelen. De financiële draagkracht van de gemeenten wordt uitgedrukt door het belastbaar inkomen per inwoner en het kadastraal inkomen. Concreet wordt het percentage dat elke gemeente in een meergemeentenpolitiezone bijdraagt tot de globale gemeentelijke dotatie in onderlinge overeenstemming tussen de verschillende gemeenteraden bepaald. Als de gemeenten van een zone er niet in slagen tot een akkoord te komen, dan wordt het percentage bepaald op grond van de volgende drievoudige verdeelsleutel: de KUL-norm, het gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner van de gemeente in 1999 en het gemiddeld kadastraal 23 inkomen in de gemeente in 1999, volgens de verhouding 60 % - 20 % - 20 %. Aangezien de KUL-normen en de criteria om de financiële draagkracht van de gemeenten in te schatten geen rekening houden met de ingrijpende evoluties die sinds 1999 plaatsgevonden hebben (zoals de bevolkingstoename, de stijging van het belastbaar inkomen per inwoner en van het kadastraal inkomen), dringt zich een hervorming op van de gekozen criteria om gepaster in te kunnen spelen op de specifieke kenmerken en noden van elke zone.
23
Koninklijk besluit van 15 januari 2003 houdende de nadere regels inzake de berekening en de verdeling van de gemeentelijke dotaties in de schoot van een meergemeentenpolitiezone
56
3.5.1.2. ALGEMENE VASTSTELLINGEN OVER DE FINANCIËN VAN DE POLITIEZONES Grafiek 51: Uitsplitsing van de uitgaven van de 6 politiezones in 2014
1% 2% 9%
10% Uitgaven operationeel personeel Uitgaven personeel Calog Werkingsuitgaven Uitgaven overdrachten Uitgaven schuld
78%
Bron: aangepaste begrotingen voor het dienstjaar 2014 van de politiezones
Structureel bekeken, maken de personeelsuitgaven het overwegende deel uit van de begrotingen en rekeningen van de politiezones. De uitgaven ingeschreven in de aangepaste begrotingen voor het dienstjaar 2014 voorzagen immers voor 88% in dit soort uitgaven, 9% voor werkingsuitgaven, 2% voor schulduitgaven en 1% voor overdrachtsuitgaven. De begrotingen, die worden opgesteld in functie van het aanwezige personeel en van de evoluties die men verwacht in de loop van het dienstjaar, delen de personeelsleden van de zone op in enerzijds operationeel personeel (politiemensen) en anderzijds het personeel van het administratief en logistiek kader (Calog). De uitgaven voor het operationeel personeel nemen het grootste deel van de personeelsuitgaven in beslag (89%) in 2014 (aangepaste begrotingen) maar de uitgaven voor Calog lijken geleidelijk aan een steeds groter gewicht te krijgen naarmate de jaren vorderen (het betrof slechts 6% in 2002 en liep op tot 11% in 2014). Deze uitgaven bestaan grotendeels uit wedden, vergoedingen voor overuren, vakantiegeld en verplaatsingskosten. De overuren hebben vooral betrekking op het operationeel personeel en kunnen meer dan 20% van het gewone loon uitmaken. Grafiek 52: Aandeel van het operationele personeel in de personeelsuitgaven
57
92%
92%
92%
92%
92%
91%
91% 89%
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
89%
2011
Bron: rekeningen van de politiezones24
Grafiek 53: Uitsplitsing van de ontvangsten van de 6 politiezones in 2014
0% 0%
36% Inkomsten prestaties Gemeentelijke dotaties Federale overdrachten Inkomsten schuld
64%
Bron: aangepaste begrotingen voor het dienstjaar 2014 van de politiezones
De ontvangsten uit overdrachten zijn zo goed als de enige financieringsbron (99%) van de politiezones en zijn voor twee derde afkomstig van de gemeenten en voor ongeveer een derde van de federale overheid.
3.5.2. DE DOTATIES AAN DE OCMW'S Grafiek 54: Dotaties aan de OCMW's (in miljoen euro)
24 Hier moet worden gewezen op een aanzienlijke vertraging bij het doorsturen van de rekeningen door bepaalde politiezones, hoewel deze hiervoor aan dezelfde regels onderworpen zijn als de gemeenten (stemming over de rekeningen in de loop van het eerste kwartaal van het volgende dienstjaar). Vandaag hebben de recentste rekeningen waarover wij voor alle zes politiezones beschikken, betrekking op het dienstjaar 2011.
58
164
172
2003
2004
187
195
2005
2006
212
217
2007
2008
235
243
2009
2010
258
266
2011
2012
284
294
2013
2014
Bronnen: rekeningen, aangepaste begrotingen, begrotingen van de gemeenten
Ter herinnering: de gemeenten zijn verplicht het tekort van hun OCMW aan te vullen, met name in het licht van de verplichtingen die de OCMW's te vervullen hebben inzake het recht op maatschappelijke integratie, sociale bijstand, de rusthuizen en de werking ervan. Hierdoor zijn de OCMW's steeds in evenwicht, op zijn minst voor wat betreft hun begrotingsresultaat. De OCMW-dotaties vertegenwoordigen 14% van de gemeentelijke uitgaven en bedragen 294 miljoen euro in 2014 (aangepast begrotingen). Sinds 2008 groeien ze jaarlijks gemiddeld met 5% aan. Tabel 14: Het aantal leefloners en bijstandstrekkers Aantal leefloners en bijstandstrekkers (op 1 januari van elk jaar) Leefloners/bevol Leefloners/bevol king 2008 king 2014
Groei 2008-2014
2008
2014
Anderlecht
3.740
5.045
3,8%
4,4%
Oudergem
453
452
1,5%
1,4%
-0,2%
Sint-Agatha-Berchem
360
475
1,7%
2,0%
31,9%
Brussel
7.180
8.420
4,8%
5,0%
17,3%
Etterbeek
1.433
1.755
3,3%
3,8%
22,5%
Evere
950
1.309
2,7%
3,5%
37,8%
34,9%
Vorst
1.041
2.094
2,1%
3,9%
101,2%
Ganshoren
208
314
1,0%
1,3%
51,0%
Elsene
2.460
2.681
3,1%
3,2%
9,0% 19,7%
Jette
1.133
1.356
2,5%
2,7%
Koekelberg
536
655
2,8%
3,1%
22,2%
Sint-Jans-Molenbeek
5.161
6.290
6,2%
6,7%
21,9%
Sint-Gillis
2.432
3.001
5,4%
6,0%
23,4%
Sint-Joost-ten-Node
1.739
1.992
7,2%
7,3%
14,5%
Schaarbeek
4.979
6.584
4,3%
5,1%
32,2%
Ukkel
1.078
1.262
1,4%
1,6%
17,1%
Watermaal-Bosvoorde
421
381
1,7%
1,6%
-9,5%
Sint Lambrechts Woluwe
776
962
1,6%
1,8%
24,0%
Sint-Pieters-Woluwe
441
356
1,1%
0,9%
-19,3%
Totaal
36.521
45.384
3,5%
3,9%
24,3%
Totaal zonder Brussel
29.341
36.964
3,3%
3,7%
26,0%
De toename op lange termijn van de dotaties aan de OCMW's kan bekeken worden in samenhang met de stijging van het aantal leefloners en steuntrekkers, waarvan het totaal aantal gestaag toeneemt
59
sinds de invoering van de wet op de sociale integratie in 2002. Vooral in de periode 2008-2014 werd een stijging met 26% opgetekend, wat neerkomt op een gemiddelde jaarlijkse groei met 5%. De grote verschillen binnen het Gewest, die aan bod komen in het deel van voorliggende analyse dat handelt over de contextuele elementen die invloed hebben op de gemeentefinanciën, hebben duidelijk betrekking op het aantal leefloners en bijstandstrekkers in vergelijking met de totale bevolking. Zo vormen Sint-Pieters-Woluwe, Ganshoren, Oudergem, Ukkel, Watermaal-Bosvoorde en SintLambrechts-Woluwe de gemeenten met het laagste aantal leefloners en bijstandstrekkers (minder dan 2%), terwijl Sint-Joost-ten-Node, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Schaarbeek, de Stad Brussel en Anderlecht de gemeenten zijn waar dit percentage het hoogst ligt (meer dan 4,4%). Deze analyse versterkt de vaststelling aangaande de sociaal-economische verschillen waar bij de analyse van de welvaartsindex van de Brusselse gemeenten op gewezen werd en die aangeeft dat er een hoge concentratie van armoede is in de gemeenten dicht bij het historisch centrum, terwijl de bevolking van de gemeenten in het zuidoosten beduidend beter bemiddeld is dan het gewestelijke gemiddelde. Het is in deze context dat een beroep wordt gedaan op de infraregionale solidariteit, meer bepaald via de gewestelijke dotaties en subsidies waarmee men te hulp komt aan de gemeenten die sociaaleconomisch in een kwetsbare situatie verkeren.
60
Grafiek 55: Uitsplitsing van de exploitatieuitgaven van de OCMW's
27% Maatschappelijke steun Rusth./RVT 57% Diverse (algemeen bestuur, beroepsherinschakeling…)
16%
Bronnen: rekeningen 2013
OCMW-dotatie per inwoner
Grafiek 56: OCMW-dotaties per inwoner (in euro)
166
172
2003
2004
186
191
2005
2006
205
207
2007
2008
220
223
230
2009
2010
2011
233
2012
246
253
2013
2014
Bronnen: rekeningen, aangepaste begrotingen, begrotingen van de gemeenten en NIS
Zoals in het merendeel der grote steden van het land, vallen in het Brussels Gewest als hoofdstad de dotaties per inwoner heel hoog uit. Overigens bemerkt men tussen 2008 en 2014 een afgetekende stijging met 22%, ofwel jaarlijks gemiddeld met 3,4%, gekoppeld aan relatief lage inkomsten uit de personenbelasting en hoge uitgaven per inwoner. De gemeenten die hun dotaties per inwoner het sterkst zien toenemen (meer dan 25%), zijn de Stad Brussel, Vorst, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Schaarbeek en Sint-Lambrechts-Woluwe.
61
De hervorming van het stelsel van de werkloosheidsuitkeringen die vanaf 1 november 2012 in werking is getreden, zal de komende jaren moeilijk te becijferen implicaties hebben voor het aantal leefloners en bijstandstrekkers en dus voor de dotaties aan de OCMW's. De belangrijkste wijziging met een rechtstreekse weerslag is de geleidelijke afbouw van de werkloosheidsuitkering in geval van langdurige werkloosheid. De degressiviteitsregel voor de werkloosheidsuitkeringen bestond al voor bepaalde werklozen. Dit beginsel wordt nu uitgebreid en veralgemeend tot de alleenstaande werklozen en de werklozen met gezinslasten. Op basis van deze nieuwe regel zullen na ten vroegste 14 en ten laatste 48 maanden werkloosheid, de uitkeringen niet langer rekening houden met het 25 vorige loon, maar worden ze op grond van een forfaitair bedrag vastgesteld.
3.6. SCHULDUITGAVEN Grafiek 57: Schulduitgaven (in miljoen euro)
135,4
2003
145,3
2004
154,6
160,5
2005
2006
193,9
197,3
198,7
201,9
2010
2011
2012
2013
215,8
173,9
180,3
184,2
2007
2008
2009
169
172
172
178
176
174
175
185
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2014
Grafiek 58: Schulduitgaven / inwoner (in euro)
136
2003
25
145
154
158
2004
2005
2006
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
62
4. INVESTERINGEN EN FINANCIERING 4.1. DE GEMEENTELIJKE INVESTERINGEN Sinds het ESR van toepassing is voor de plaatselijke besturen, hebben de gemeentelijke investeringen en de financiering ervan een bijzonder belang gekregen, te meer daar de investeringensboekingen volgens de regels van het ESR het globale begrotingssaldo in een ander ritme beïnvloeden dan die volgens de gemeentelijke boekhoudingsprincipes. Voor de jaren 2008 tot 2013 stemmen de gegevens in verband met de investeringen overeen met de vastgelegde bedragen op de rekeningen. De cijfers hebben evenwel geen betrekking op de 26 investeringen die verricht zijn door de regieën .
4.1.1. EVOLUTIE VAN DE INVESTERINGSUITGAVEN Grafiek 59: Investeringsuitgaven (in miljoen euro) 375
254
273
224
2003
2004
2005
266 221
208
2006
2007
230
231
2008
2009
2010
286
273
2011
2012
2013
De totale investeringen van alle 19 gemeenten samen bedroegen in 2013 meer dan 375 miljoen euro, wat neerkomt op ± 325€ / inwoner. Na eerst gedurende een periode in stijgende lijn geweest te zijn (+24% tussen 2008 en 2011), kenden de gemeentelijke investeringen in 2012 een lichte terugval (4%) om in 2013 opnieuw toe te nemen (met een groeipercentage van 37% tussen 2012 en 2013). Onderstaande grafiek toont de evolutie van de investeringen tijdens de periode 2008-13, exclusief inflatie:
26
De gemeenten Oudergem, Brussel, Etterbeek, Evere, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Ukkel en WatermaalBosvoorde hebben een regie.
63
Grafiek 60: Investeringen, exclusief inflatie (in miljoen euro) 341
230
231
2008
2009
260
270
2010
2011
251
2012
2013
De investeringsinspanning blijft behouden gedurende de volledige periode tot in 2013, een jaar waarvoor we een opmerkelijke stijging van de investeringsuitgaven vaststellen. Voor het dienstjaar 2014 zijn op de gemeentelijke begrotingen voor meer dan 557 miljoen euro aan investeringen geboekt. Daarbij dient volgende kanttekening geplaatst te worden: de investeringsprogramma's worden doorgaans niet voor 100% uitgevoerd. Zo verschillen de begrotingsramingen sterk van de afhandeling van de overeenstemmende rekening. In de periode 2009-2013 bedroeg de gemiddelde realisatiegraad van de door de 19 gemeenten begrote investeringen 53%.
4.1.2. VERDELING VAN DE INVESTERINGEN Grafiek 61: Bestemming van de investeringen in de periode 2008-2013
64
Gezondheid en hygiëne; [VALEUR]
Alg. bestuur en diensten; [VALEUR] Politie; [VALEUR] Wonen-Stedenbouw; [VALEUR]
Maatsch. en gezinshulp; [VALEUR]
Veiligheid en sociale bijstand; [VALEUR]
Verkeer-wegen; [VALEUR]
Volkseduc. en Kunsten; [VALEUR] Onderwijs; [VALEUR]
Erediensten; [VALEUR]
Handel-Industrie; [VALEUR]
Bronnen: rekeningen
De voornaamste investeringsgebieden in de periode 2008-13 zijn onderwijs, huisvesting / stedenbouw en verkeer / wegen. Er wordt aan herinnerd dat deze opsplitsing gebaseerd is op cijfers die geen rekening houden met de regieën (zo moeten bij het onderdeel huisvesting en stedenbouw de investeringen gevoegd worden die verricht zijn door de regieën). Tabel 15: Verdeling van de investeringen
Verdeling van de investeringen
2008
2009
2010
2011
2012
2013 GB2014
Onderwijs
13%
20%
19%
23%
22%
36%
25%
Gem. 08-13 23%
Huisvesting-Stedenbouw. Administratie en algemene dienstverlening
24%
22%
19%
12%
28%
20%
18%
21%
13%
12%
11%
16%
11%
15%
16%
Verkeer-Wegen
25%
21%
29%
22%
16%
12%
13%
20%
Jeugd, Volksontwikkeling
18%
13%
12%
18%
13%
10%
17%
14%
Andere
8%
12%
10%
10%
11%
6%
11%
9%
13%
Onderwijs blijft een belangrijke plaats innemen binnen de gemeentelijke investeringen, vooral vanaf 2009, toen 20% van de investeringen bestemd was voor onderwijs (terwijl het aandeel van die investeringen op de rekeningen voor 2008 slechts 13% bedroeg). Deze trend zet zich door gedurende de volledige waargenomen periode, met een piek in 2013: in dat jaar ging 36% van de investeringen naar onderwijs. Het aandeel voor verkeer / wegen neemt in 2013 af met 12%.
65
Verder wordt een groot deel van de investeringen bestemd voor huisvesting en stedenbouw: 21% gemiddeld in de periode 2008-13, met een piek in 2012: 28% na een terugval in 2011 tot: 12% Hieronder vallen ook de wijkcontracten. Grafiek 62: Evolutie van de verdeling van de investeringen (in miljoen euro) 160 140 120 100 80 60 40 20 0 2008
2009
2010
2011
2012
2013
BM2014
Alg. bestuur en diensten
Onderwijs
Huisvesting-Stedenbouw
Verkeer-wegen
Jeugd-Volkseduc.
Overige
4.1.3. INVESTERINGEN (VASTGELEGD OP DE REKENINGEN) De gemeentelijke schuld - leningen van het BGHGT niet meegerekend - bedroeg op de balans 2013 1.373 miljoen euro, d.i. ongeveer 1.189 euro / inwoner. Tussen 2008 en 2013 namen de investeringen met gemiddeld 11% per jaar toe. Over de volledige periode beschouwd komt dat neer op een stijging met 63%. Grafiek 63: Investeringen (in miljoen euro) 375
254
273
224
2003
2004
2005
266 221
208
2006
2007
230
231
2008
2009
2010
286
273
2011
2012
2013
Bron: Gemeentelijke rekeningen
Aangezien investeringen ook gefinancierd kunnen worden door subsidies, eigen middelen of de verkoop van activa, stijgen de investeringen in principe sterker dan de schuld. Merk op dat we tussen 2011 en 2012 een vertraging van de investeringsuitgaven vaststellen: -4% gevolgd door een heropleving in 2013 met +37%.
66
4.1.4. BEVOLKINGSGROEIPROJECTEN Sinds de ordonnantie van 8 april 1993 houdende oprichting van het Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën (BGHGT) in november 2011 gewijzigd werd, kan het Fonds leningen toekennen om tegemoet te komen in de financiering van gemeentelijke investeringen. De Regering kan de jaarlijkse lasten van die leningen oninvorderbaar verklaren, als de gemeenten de bepalingen van de leenovereenkomsten naleven. Voor de dienstjaren 2013 en 2014 bedroeg het onder de gemeenten toe te kennen bedrag 60 miljoen euro, waarbij voor elke gemeente een leenplafond gold dat afhankelijk was van haar aandeel in de algemene dotatie aan de gemeenten. Investeringen kwamen maar in aanmerking, wanneer zij dienden voor het bekostigen van vaste activa die tot doel hebben de bevolkingsgroei op te vangen en waarvan de afschrijvingsduur minstens 20 jaar bedraagt. Zo financierde het BGHGT in 2013 en 2014 35 projecten, goed voor een totaal bedrag van 52,2 miljoen euro. Zodra de opdracht van werken met betrekking tot het gefinancierde project gegund was, sloot het BGHGT met de desbetreffende gemeente een leenovereenkomst. . Onderstaande tabel toont een functionele uitsplitsing van de projecten die in 2013 en 2014 door het BGHGT gefinancierd zijn.
Tabel 16: Functionele uitsplitsing van de projecten die in 2013-2014 gefinancierd zijn door het BGHGT Sectoren
%
Onderwijs
70%
Administratie en algemene dienstverlening
17%
Kinderopvang
8%
Wegen
1%
Huisvesting
1%
Jeugd, volksontwikkeling, sport en vrije tijd
2%
Sociale zekerheid en bijstand
1%
TOTAAL
100%
Zoals blijkt uit deze tabel, vloeien de meeste beschikbare middelen naar de onderwijssector (20 projecten), gevolgd door de administratieve sectoren (3 projecten), de kinderopvang (5 projecten), jeugd en sport (3 projecten) en tot slot wegen, huisvesting en sociale zekerheid / bijstand (4 projecten).
67
4.2. EVOLUTIE VAN DE SCHULD De schuld van de 19 gemeenten is gestegen van 1.337,3 miljoen euro in 2008 naar 1.612,8 miljoen euro in 2013, d.i. een toename met bijna 280 miljoen euro (20,6%). De Stad Brussel had in 2013 met 23,7% of 381,5 miljoen euro een zeer groot aandeel in die schuld. Grafiek 64: Schuld van de 19 gemeenten, in miljoen euro (op 31/12)
1.422
1.497
1.337
1.410
2008
2009
2010
2011
1.627
1.613
2012
2013
Bron : gemeentebalansen
Wanneer we de impact van de door het BGHGT aan de gemeenten toegekende leningen buiten beschouwing laten, merken we dat de schuld van de 19 gemeenten toeneemt van 1.080,8 miljoen euro in 2008 naar 1.373,3 miljoen euro in 2013, d.i. een stijging met 27,1%. De schuld exclusief BGHFGT komt overeen met 85,2% van de totale schuld van de gemeenten.
68
Grafiek 65: Schuld van de 19 gemeenten, exclusief BGHGT (op 31 december, in miljoen
860
2003
927
933
986
2004
2005
2006
1.001
2007
1.081
2008
1.158
1.187
2009
2010
1.397
1.373
2012
2013
1.248
2011
euro) Bron: gemeentebalansen
De stijging van de schuld van de 19 gemeenten - het BGHFGT buiten beschouwing gelaten - is evenwel minder uitgesproken, wanneer we kijken naar de evolutie van de schuld per inwoner. Die neemt tussen 2008 (1.031 euro per inwoner) en 2013 (1.189 euro per inwoner) toe met 15,4%.
1.227
867
2003
927
927
2004
2005
968
971
2006
2007
1.031
2008
1.084
1.090
1.116
2009
2010
2011
2012
1.189
2013
Grafiek 66: Schuld van de 19 gemeenten per inwoner, exclusief BGHGT (in euro) Bron: gemeentebalansen en ADSEI
Het is echter van belang te onderstrepen dat er tot in 2013 enige tijd verstreek tussen het ogenblik waarop de investeringsuitgaven vastgelegd werden en het moment van de aanvraag van de leningen. Doordat de rentevoeten al sinds enkele dienstjaren laag stonden, profiteerden meerdere gemeenten ervan om de aanvraag van leningen uit te stellen tot na de vastlegging van die uitgaven. Nadien zijn de gemeenten begonnen de ontbrekende leningen aan te vragen en te consolideren, maar er is nog altijd een zekere achterstand aanwezig. Deze trend blijkt duidelijk uit de evolutie van het gecumuleerd resultaat van de buitengewone dienst. Het gecumuleerd resultaat van de buitengewone dienst zou immers een evenwicht moeten vertonen naarmate de gemeenten de rechten vaststellen van de leningen voor de financiering van de
69
vastgelegde kredieten van de investeringsuitgaven. We stellen echter vast dat van 2008 tot 2013 het gecumuleerd resultaat van de buitengewone dienst een tekort vertoont. De financiering van investeringen via subsidies en via eigen middelen is complementair met de financiering via leningen, maar merk op dat de gemeenten de subsidierechten moeten vaststellen zodra ze de vaste belofte van subsidiëring verkregen hebben en dat de voorziene inhoudingen op de begrotingen en de gewijzigde begrotingen doorgaans uitgevoerd worden op de rekeningen.
Grafiek 67: Gecumuleerd resultaat van de buitengewone dienst van de 19 gemeenten (in
2008
2009
2010
2011
2012
2013
-86,2
-165,9 -190,8 -215,1
-205,3
-229,7
miljoen euro) Bron: rekeningen 2008 tot 2013
70
CONCLUSIES Zoals we ook al benadrukt hebben in vroegere analyses, bieden de gemeenten mee het hoofd aan de grote maatschappelijke uitdagingen waarmee het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te maken krijgt. De gemeentefinanciën zijn sterk afhankelijk van de grote contextgevoelige trends die zich aftekenen op het vlak van economische activiteit, levensstandaard en demografie. Een factor die van belang is voor de economische activiteit en de levensstandaard en die zwaar doorweegt op de gemeentefinanciën, is de inflatie. Deze heeft rechtstreekse gevolgen voor de uitgaven en tast vervolgens ook met enige vertraging de ontvangsten aan. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is in ons land met voorsprong het gewest met het hoogste bruto binnenlands product per inwoner. Toch komt dit gunstig economisch kader met een grote toegevoegde waarde niet ten goede aan een bepaald deel van de Brusselse bevolking, waarvan het globaal gemiddeld inkomen beduidend lager ligt dan het nationale gemiddelde. Deze kloof tussen levensstandaard en economische activiteit is onder meer toe te schrijven aan de nadelige gevolgen die het Brussels Gewest als politieke en economische hoofdstad van het land ondervindt van de fiscale externaliteit. Een groot deel van de banen wordt er immers ingenomen door mensen die wonen in één van de andere Gewesten, wat leidt tot een beperking van belangrijke bronnen van inkomsten (personenbelasting) maar tegelijk grote uitgaven met zich meebrengt (voor infrastructuur, veiligheid en sociale bijstand). Naast de verschillen met de andere gewesten tekent zich ook een verarming van de bevolking af, die te wijten is aan een structurele daling van het tewerkstellingscijfer en zich concentreert in de gemeenten nabij de historische kern en in het westen van het Gewest, waar de bevolking van oudsher volkser is dan in het zuidoostelijke deel. De verarming moet gezien worden in samenhang met de demografische groei die eind vorige eeuw is ingezet en zich het voorbije decennium in versneld tempo heeft doorgezet. Het groeicijfer van de welvaartsindex per gemeente en de bevolkingsevolutie volgen een tegengestelde curve - in de gemeenten met een hoge welvaartsindex groeit de bevolking minder snel aan en omgekeerd waardoor de ruimtelijke kloof tussen de zuidoostelijke gemeenten en de gemeenten van de eerste gordel en het westelijke deel versterkt wordt. De demografische groei gaat gepaard met een verjonging van de bevolking waardoor de behoeften verschuiven naar specifieke diensten voor de lagere leeftijdsgroepen (crèches, scholen, sportinfrastructuur). De kosten daarvan worden grotendeels gedragen worden door de gemeenten en het Gewest. Deze tendens staat in schril contrast met de voortschrijdende vergrijzing die op nationaal niveau bezig is en waarvan de zwaarste gevolgen zich in de loop van de volgende decennia zullen manifesteren. De gemiddelde toestand van de gemeenten op het eigen dienstjaar is in de periode 2008-2014 vrij evenwichtig gebleken dankzij de toekenning van steun door het Gewest voor een bedrag van 30 miljoen euro per jaar, de hulp van het Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën (BGHGT) en de toepassing van het principe dat de gemeenten hun begroting in evenwicht moeten houden, uitgaande van de recentste begrotingsramingen (gewijzigde begrotingen 2014). De algemene trend die zich aftekent voor het gecumuleerd resultaat vermeerderd met de gewone reserves, doet vragen rijzen: de resultaten waren tussen 2008 en 2010 in stijgende lijn, maar slonken daarna van 2011 tot 2014 toch wel vrij aanzienlijk. De gemeenten zijn dus genoodzaakt hun reserves aan te spreken om het hoofd te bieden aan de groeiende moeilijkheden waarmee zij te maken krijgen.
71
Deze globale resultaten mogen overigens niet verhullen dat er binnen het Gewest verschillen bestaan (kijken we maar naar de moeilijke situatie van Schaarbeek) en dat er bijzonder lastige jaren geweest zijn (2012-2013), die het gevolg zijn van omstandigheden waarop de gemeenten niet altijd vat hebben. Uit de analyse van de ontvangsten blijkt dat deze overwegend bestaan uit opbrengsten van de OV en overdrachten (grotendeels vanwege het Gewest). Daarnaast merken we ook dat een toenemend deel van de ontvangsten afkomstig is uit de fiscaliteit (gemeentebelastingen), terwijl het aandeel van de opbrengsten uit de personenbelasting jaar na jaar slinkt, net zoals dat het geval is voor de dividenden en creditrenten. De bestendiging van de ontvangsten dient zich vandaag aan als een grote uitdaging voor de globale financiële gezondheid van de gemeenten. De gemeenten krijgen immers almaar meer te maken met belastingontheffingen en vertraagde inkohieringen, die een ingrijpende weerslag hebben op hun ontvangsten uit de OV en de personenbelasting. Recent is vastgesteld dat de ontvangsten uit de opcentiemen op de OV en de personenbelasting beduidend lager uitvallen dan wat voorzien was door de begrotingsramingen 2014. Dat verschil van maar liefst 40 miljoen euro zal een weerslag hebben op de resultaten van de rekeningen 2014 en bedreigt dus de vrij gezonde financiële toestand die de begrotingsramingen lieten verhopen. Het Gewest en de gemeenten moeten dus samen een manier zien te vinden om dit aanzienlijke inkomstenverlies op te vangen. Bovendien hebben sommige bedrijven een financiële constructie opgezet om de OV op uitrusting te ontwijken, wat voor de gemeenten grote verliezen met zich meebrengt. Voorts stellen we ook vast dat bepaalde uitgaven sneller toenemen dan andere. Het gaat meer bepaald om de volgende uitgaven: • • •
pensioenen + 12,4 % in de periode 2010/2014 politie + 20,8 % OCMW's + 20,9 %.
Het Gewest levert via het Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën (BGHGT) een tegemoetkoming om de druk op de gemeentefinanciën te verlichten. Dat Fonds heeft een aantal nietterugvorderbare leningen toegekend om het hoofd te bieden aan de bevolkingsgroei (26 miljoen euro in 2012 en 60 miljoen euro in 2013-2014). Tussen 2006 en 2012 heeft het Fonds tevens bijna 50 miljoen euro geïnjecteerd om de gemeenten die het financieel moeilijk hebben bij te springen. Op dit ogenblik zijn er negen gemeenten die het Gewest een saneringsplan heeft opgelegd omwille van de benarde financiële situatie waarin ze verkeren. Het gaat om de gemeenten Anderlecht, SintAgatha-Berchem, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Schaarbeek en Watermaal-Bosvoorde. De gemeente Evere zal binnenkort de tiende gemeente zijn die gezien de begrotingsresultaten op de laatste rekeningen een plan moet afsluiten. Verder merken we dat de verdeling van de lopende uitgaven in de periode 2008-2014 stabiel blijft: de personeelsuitgaven bedragen bijna 41,2% (inclusief pensioenlasten), de dotaties aan de OCMW's en de politiezones vertegenwoordigen respectievelijk 13,8% en 16,0%, de werkingsuitgaven 11,6% en de schuldlasten 10,1%. Ondanks de moeilijke context blijven de investeringsuitgaven (regieën buiten beschouwing gelaten) stijgen. Zo stellen we voor 2013 een sterke stijging vast (37%), nadat zich in 2012 een lichte daling had voorgedaan (-4%). Daarbij dient erop gewezen dat in de periode van 2009 tot 2013 de gemiddelde realisatiegraad van de door de 19 gemeenten begrote investeringen slechts 53%
72
bedroeg. De belangrijkste investeringsdomeinen zijn (i) verkeer en wegen, (ii) huisvesting en stedenbouw en (iii) onderwijs. De gemeenten kunnen daarenboven rekenen op het BGHGT, dat leningen toekent op basis van een overeenkomst. De schuld (exclusief BGHGT) is tussen 2008 en 2013 gemiddeld met 27,1% toegenomen. Deze stijging valt evenwel lager uit wanneer we kijken naar de evolutie van de schuld per inwoner (15,4%).
De druk op de gemeentefinanciën begint tot uiting te komen in de rekeningen. Het financiële traject verslechtert. Het aantal gemeenten met een financieel herstelplan die onder het toezicht staan van een inspecteur neemt toe, ondanks de door het Gewest ingezette middelen die de gemeenten tot op heden in staat hebben gesteld om de crisis het hoofd te bieden. De komende jaren zullen bepalend zijn. Een grotere solidariteit, een betere samenwerking en het sluiten van een pact voor het beheer van de lokale financiën zullen daarbij een sleutelrol vervullen.
73
Afkortingen VZW: vereniging zonder winstoogmerk FPB: Federaal Planbureau CALog: Administratief en logistiek kader OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn ADSEI: Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie VTE: voltijds equivalent
BGHGT: Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën BISA: Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse INR Instituut voor de Nationale Rekeningen PB Personenbelasting RH/RVT: Rusthuizen en Rust- en Verzorgingstehuizen RSZPPO: Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten
BBP: Bruto Binnenlands Product OV: onroerende voorheffing DIP: driejarig investeringsplan BHG: Brussels Hoofdstedelijk Gewest PDOS: Pensioendienst voor de Overheidssector ESR 2010: Europees Stelsel voor Nationale en Regionale Rekeningen 2010 FOD Economie: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie GOB: Gewestelijke Overheidsdienst Brussel PZ: Politiezone
74