Rapport Lokaal behoefteonderzoek Limburg Resultaten van het ouderenbehoefteonderzoek ter ondersteuning van het lokaal ouderenbeleid
Dominique Verté Nico De Witte Liesbeth De Donder Tine Buffel Sarah Dury An-Sofie Smetcoren
Colofon
Auteurs: Dominique Verté Nico De Witte Liesbeth De Donder Tine Buffel Sarah Dury An-Sofie Smetcoren Eerste druk, 2012 133 pag. ISBN: D/2011/5857/54
Voorwoord
Inhoudstafel Situering ........................................................................................ 1 Methodologie ................................................................................. 3 1. Dataverzameling....................................................................... 3 2. Steekproeftrekking.................................................................... 3 3. Meetmodel ............................................................................... 4 4. Schaalconstructies .................................................................... 5 5. Significantieniveau .................................................................... 7 Beschrijving van de steekproef...................................................... 8 Thema 1: Woonsituatie en buurt.................................................. 17 1. Basiscomfort en onaangepastheid van de woning .........................17 2. Buurtbetrokkenheid..................................................................23 3. Verhuizen en verhuisgeneigdheid ...............................................27 4. Tekorten in de wijk ..................................................................30 Thema 2: Gezondheid, zorg en hulpverlening .............................. 35 1. Gezondheid.............................................................................35 2. Potentieel hulpnetwerk .............................................................40 3. Zorgafhankelijkheid..................................................................45 4. Vallen ....................................................................................49 Thema 3: Welbevinden ................................................................ 56 1. Uitgebreidheid van het netwerk .................................................56 2. Eenzaamheid...........................................................................59 3. Negatieve psychologische beleving .............................................62 4. Negatieve stemmingsstoornissen ...............................................65 5. Problemen ..............................................................................69 6. Onveiligheidsgevoel..................................................................78 7. Ouderdomsbeeld......................................................................81 Thema 4: Maatschappelijke participatie....................................... 85 1. Activiteitsgraad........................................................................85 2. Participatie in verenigingen .......................................................90 3. Ouderenverenigingen ...............................................................93 4. Vrijwilligerswerk en potentieel netwerk vrijwilligers..................... 101 5. Bijwonen culturele activiteiten ................................................. 106 6. Internetgebruik ..................................................................... 112 Thema 5: Tevredenheid over gemeentelijke dienstverlening ..... 115 1. Tevredenheid dienstverlening gemeentebestuur ......................... 116 2. Tevredenheid over de dienstverlening OCMW ............................. 117 3. Tevredenheid over de politie.................................................... 118 4. Tevredenheid over cultuurbeleid en bibliotheek .......................... 119
5. 6. 7. 8.
Tevredenheid Tevredenheid Tevredenheid Tevredenheid
over over over over
recreatie en sport........................................ 120 mobiliteit ................................................... 121 huisvuil en containerpark ............................. 122 andere dienstverleningen ............................. 124
Conclusie ................................................................................... 126
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Situering Het Vlaamse Parlement keurde op 21 april 2004 het decreet houdende stimulering van een inclusief Vlaams ouderenbeleid en beleidsparticipatie van ouderen' goed. Via dit decreet wil men participatie van ouderen aan het lokale beleid stimuleren, vandaar naam 'het participatiedecreet'.
'de de de de
Gemeenten op hun beurt worden gestimuleerd om een ouderenbeleidsplan op te stellen. Hiervoor zijn reeds heel wat gemeenten aan de slag gegaan. Daarvoor hebben zij echter cijfermateriaal nodig dat niet voor handen was. Het West-Vlaams Overleg Adviesraden van Senioren (WOAS) en het provinciebestuur West-Vlaanderen constateerden dat de gemeenten en de ouderenadviesraden vragende partij waren voor ondersteuning bij de opmaak van een ouderenbeleidsplan. Als antwoord hierop werd een ouderenbehoeftenonderzoek ontwikkeld door de Vrije Universiteit Brussel en de hogeschool Gent, samen met de provincie West-Vlaanderen. De vragenlijst omvat vele thema's zoals huisvesting, buurtkenmerken, mobiliteit, eenzaamheid, onveiligheid, hulpverlening, gezondheid, maatschappelijke participatie, ... waarop een lokaal bestuur haar beleid dan zou kunnen baseren. Alvorens noden te kunnen oplossen, moet men ze immers eerst kennen. De data werd verzameld door een uniek systeem van peer-research. Dat betekent dat de enquêtes verzameld werden door 'peers' of leeftijdsgenoten van de respondenten. Voor dit ouderenbehoeftenonderzoek betekent dit dat de data verkregen werd via gestandaardiseerde vragenlijsten, die afgenomen werden bij ouderen en waar de enquêteurs bovendien zelf senior waren. Dit systeem van peer-research zorgt voor een zeer hoge firstresponsgraad. Tussen de 65% en 85% ouderen die gevraagd werden om de vragenlijst in te vullen, hebben dit ook gedaan. Dit is temeer een zeer hoog cijfer wanneer we weten dat de vragenlijst meer dan 20 bladzijden bedroeg. Binnen elke gemeente realiseerde men een proportioneel gestratificeerde steekproef, zowel naar leeftijd als naar geslacht. Wanneer de enquêteurs bij één van hun respondenten geen gehoor kregen, kregen zij een gelijkaardig vervangadres toegewezen opdat de representativiteit gewaarborgd zou blijven. Met andere woorden, de cijfers zijn steeds representatief op gemeentelijk niveau. Het resultaat van dit ouderenbehoeftenonderzoek is een zeer ruime Vlaamse dataset, die op verschillende niveaus bruikbaar is, namelijk op gemeentelijk, provinciaal en Vlaams niveau.
1
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Het rapport dat voorligt, bundelt de beschikbare Limburgse gegevens van de eerste meting die plaatsvond tussen 2006 en 2010. Dit rapport beschrijft de leefomstandigheden en noden van 60plussers in de provincie. Hierin gaat de aandacht niet enkel uit naar ouderen als behoeftigen, maar ook en vooral naar ouderen als actieve actoren in de maatschappij die bijdragen aan de constructie van de samenleving. De provincie wordt vergeleken met Vlaanderen en nadien wordt er een vergelijking gemaakt binnen de vijf Limburgse regio’s.
1
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Een overzicht van deelnemende gemeenten gegroepeerd per streek vindt u in volgende tabel. Streek
Gemeente
Maasland
Dilsen-Stokkem Kinrooi Lanaken Maaseik Maasmechelen Diepenbeek Genk Hasselt HouthalenHelchteren Opglabbeek Zutendaal Hamont-Achel Hechtel-Eksel Lommel MeeuwenGruitrode Overpelt Peer Beringen
Midden-Limburg
Noord-Limburg
West-Limburg
Zuid-Limburg
Aantal respondenten per gemeente 423 432 489 428 609 440 717 800 557 400 401 423 444 608 419 412 424 538
Halen
397
Ham
401
Herk-de-Stad
391
Heusden-Zolder
489
Leopoldsburg
385
Tessenderlo
432
Heers
426
Kortessem
423
Nieuwerkerken
334
Riemst
421
Tongeren
583
Voeren
402
Wellen
344
Totaal aantal respondenten 1958
3315
2730
3033
2933
Limburg
14392
Vlaanderen
66150
2
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Methodologie 1. Dataverzameling Wanneer een gemeente besluit te participeren aan het onderzoek, wordt binnen de gemeente een stuurgroep opgericht die verantwoordelijk is voor de uitwerking en opvolging van het project. De stuurgroep bestaat uit de onderzoeksbegeleider van de provincie, leden van de plaatselijke ouderenadviesraad, een ambtenaar (van de gemeente of het OCMW) en de beleidsverantwoordelijke van de gemeente. Via een rekruteringscampagne worden dan enquêteurs gezocht die met de vragenlijsten kunnen rondgaan. Een belangrijke stap in deze campagne is het betrekken van sleutelfiguren. De rol van de sleutelfiguren is de rekrutering van enquêteurs. Sleutelfiguren zijn bij voorkeur dan ook mensen met een grote kennissenkring binnen de ouderen en zijn actief in ouderenaangelegenheden of de ouderenzorg. De sleutelfiguren gaan dus op zoek naar ouderen die willen enquêteren. Eenmaal er voldoende vrijwilligers gevonden zijn, krijgt de enquêteur een opleiding. Daarin worden richtlijnen gegeven over de inhoud van de vragenlijst en de manier waarop men de vragenlijsten moet verdelen. Daarna draagt de enquêteur de verantwoordelijkheid voor het verspreiden en ophalen van een aantal vragenlijsten. Nadat uiteindelijk alle vragenlijsten terug binnengebracht zijn, wordt de data ingetikt door een personeelslid van de gemeente of het OCMW of een vrijwilliger in speciaal daartoe gecreëerde software.
2. Steekproeftrekking Binnen elke gemeente wordt een proportioneel gestratificeerde steekproef gerealiseerd, zowel naar leeftijd als geslacht. Wanneer de enquêteurs bij één van hun respondenten geen gehoor kregen, werd hen een gelijkaardig vervangadres toegewezen uit een extra steekproef, opdat de representativiteit niet in het gedrang zou komen. De cijfers zijn dus steeds representatief op gemeentelijk niveau. De grootorde van de cijfers echter, maakt het mogelijk om ook provincies met elkaar te vergelijken. Zowel voor de regio’s als voor de Limburgse en Vlaamse cijfers werd een steekproef getrokken van 1000 respondenten.
3
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
3. Meetmodel De behoeften van ouderen zijn echter niet eenduidig vast te stellen door middel van een eenvoudige meting. Daarom wordt in het onderzoek gebruik gemaakt van meerdere dimensies, die samen een beeld geven van de behoeften van ouderen. Elke dimensie wordt op haar beurt gemeten aan de hand van subdimensies. Een subdimensie kan nog verder opgesplitst worden in items die gemeten worden aan de hand van vragen. De opsplitsing van subdimensies naar items is niet bij alle dimensies het geval. Bijgevolg komt elke subdimensie of elk item (indien verdere opsplitsing) overeen met één vraag(onderdeel) uit de vragenlijst. Onderstaande figuur geeft het meetmodel weer.
4
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
4. Schaalconstructies De vragenlijst bestaat uit zeer veel verschillende items. Voor de leesbaarheid/hanteerbaarheid van de data werden op basis van de verschillende vragen schalen geconstrueerd. Schaalconstructie onaangepastheid van de woning Om deze schaal te construeren werden alle scores op de items van vraag 15 opgeteld. De bekomen individuele scores werden vervolgens in klassen ingedeeld. Een score van 16 werd ingedeeld in de klasse geen onaangepastheid, een score tussen de 17 en de 28 als matige onaangepastheid en een score vanaf 29 als ernstig onaangepast. Deze indeling is vrij stringent maar is een indicator voor potentiële problemen in de woning bij het ouder worden. Schaalconstructie buurtbetrokkenheid Om deze schaal te construeren hebben we gebruik gemaakt van de volgende 7 vragen. “Hoe vaak hebt u contact met mensen die in uw wijk wonen?” (vraag 20) “Hoe ervaart u dit contact?” (vraag 21)“Hoe prettig vindt u het over het algemeen om in uw wijk te wonen?” (vraag 23) “Hoe betrokken voelt u zich bij hetgeen in uw wijk gebeurt?” (vraag 24) “Hoe vaak gaat u op bezoek bij/ ontvangt u bezoek van / hebt u telefonisch contact met buren of mensen uit de wijk?” (vraag 32 nr.7) “Hoe tevreden bent u over de contacten met de buren of mensen uit de wijk?” (vraag 33 nr.9) en “Vindt u dat er in uw wijk voldoende wordt georganiseerd voor mensen, ouder dan 60 jaar?” (vraag 27). Alle scores op deze vragen werden gesommeerd en de individuele totaalscores werden ingedeeld in klassen. Een score tussen de 7 en 17.5 duidt op ‘geen tot weinig’ buurtbetrokkenheid. Een score van 17.6 tot 20.5 duidt op matige en scores vanaf 20.6 duiden op hoge buurtbetrokkenheid. Schaalconstructie eenzaamheid Om eenzaamheid te meten ligt de nadruk op het verschil tussen wat iemand wenst op vlak van intimiteit en interpersoonlijke affectie, en wat iemand heeft op dat vlak. Hoe groter dat verschil, hoe groter de eenzaamheid. 10 items van vraag 31 werden weerhouden om een schaal te construeren. De schaal werd onderverdeeld in twee klassen: geen tot matige eenzaamheidsgevoelens (scores 1 t.e.m. 28) en ernstige eenzaamheidsgevoelens (scores 29 t.e.m. 50). Schaalconstructie onveiligheidsgevoelens De schaal om de onveiligheidsgevoelens te meten werd geconstrueerd op basis van de eerste 8 items van vraag 29. De schaal wordt onderverdeeld in drie klassen: laag (scores 1 t.e.m. 2.5), matig (scores 2.51 t.e.m. 3.5) en hoog (3.50 t.e.m. 5).
5
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Schaalconstructie verhuisgeneigdheid Om de verhuisgeneigdheid te meten maken we gebruik van de items 3,4,5,6,7 en 9 van vraag 17. Vervolgens werden de individuele scores in klassen ingedeeld: een score van 1 duidt op ‘geen verhuisgeneigdheid’ een score hoger dan 1 duidt op verhuisgeneigdheid bij de respondent. Schaalconstructie tekorten in de wijk Op basis van de vraag “Welke van de onderstaande voorzieningen zijn onvoldoende aanwezig in uw wijk?” (vraag 26) wordt een schaal geconstrueerd die alle items uitgezonderd item 17 bevat, om zo de onaangepastheid van de wijk weer te geven. Deze schaal wordt onderverdeeld in drie subdimensies: tekorten in de wijk i.f.v. basisvoorzieningen, tekorten in de wijk i.f.v. cultuur en ontspanning en tekorten in de wijk i.f.v. mobiliteit. De schaal varieert tussen 1 en 2. Hoe dichter bij twee, hoe meer tekorten er in de wijk zijn. Schaalconstructie uitgebreidheid van het netwerk Om de uitgebreidheid van het netwerk van ouderen te meten, werd hen de volgende vraag gesteld: “Hoe vaak gaat u op bezoek bij / ontvangt u bezoek van / hebt u telefonisch contact met …?”. Daarna worden 7 groepen van mensen voorgesteld. De respondenten konden telkens kiezen uit 6 antwoordmogelijkheden: nooit, minder dan 1 maal per maand, maandelijks, 1 à 2 maal per week, (bijna) dagelijks en niet van toepassing. Dit is vraag 32 uit de vragenlijst. Met de respondenten die 'niet van toepassing' geantwoord hebben wordt geen rekening gehouden. Vanaf het moment dat een oudere voor een persoon maandelijks geantwoord heeft, wordt deze meegenomen in de berekening van de totale netwerkgrootte. Hoe groter het getal, hoe uitgebreider het netwerk. Schaalconstructie ouderdomsbeeld Om het ouderdomsbeeld bij ouderen na te gaan werd hun mening gevraagd over 11 uitspraken. Deze uitspraken peilen naar het idee dat ouderen hebben over de maatschappelijke visie op oud worden of ouderen en naar het gevoel van ouderen of ze al dan niet gediscrimineerd worden omwille van hun leeftijd. Deze uitspraken gaan over medezeggenschap van ouderen, het al dan niet meer meetellen en de benadeling van ouderen in de samenleving. Dit is vraag 44 uit de vragenlijst. De respondenten konden telkens kiezen uit vijf antwoordmogelijkheden, namelijk helemaal oneens, mee oneens, noch mee oneens / noch mee eens, mee eens en helemaal mee eens. De totaalscore varieert van 1 tot 5. Hoe hoger de score, hoe meer men het gevoel heeft gediscrimineerd te worden omwille van de leeftijd.
6
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Schaalconstructie activiteitsgraad Deze dimensie wordt gemeten aan de hand van volgende vraag: “Hoe vaak beoefent u volgende activiteiten?” (vraag 46). Vervolgens worden allerlei activiteiten opgesomd. De items 1 en 6 tem 15 vormen samen deze dimensie. De vijf antwoordmogelijkheden zijn: nooit, zelden, ongeveer maandelijks, ongeveer wekelijks en meer dan 1 maal per week. Aldus wordt een score bekomen tussen de 1 en de 5. Hoe dichter de score bij de vijf ligt, hoe actiever men is. Schaalconstructie gezondheid Om de gezondheidstoestand te meten maken we gebruik van een module van de MOS (Medical Outcome Scale). De respondent moet hierin aangeven in welke mate hij/zij beperkingen ondervindt in een aantal gezondheidsfacetten. De antwoordmogelijkheden voor deze vraag waren helemaal niet beperkt, minder dan 3 maand beperkt en langer dan 3 maand beperkt. Deze antwoordmogelijkheden werden vervolgens in overeenstemming met de richtlijnen gehercodeerd tot niet beperkt en beperkt. Het betreft hier vraag 34 uit de vragenlijst. Schaalconstructie ervaren problemen Om deze schaal te construeren hebben we gebruik gemaakt van de 14 items van vraag 45. Er werd een totaalscore berekend. Hoe hoger, hoe meer problemen men ervaart (max score = 5). Bovendien werden voor de drie subdimensies ook scores op 5 berekend. De subdimensies zijn kwetsbaarheid (items 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 8) maatschappelijke participatie (items 9, 10, 11) en onveiligheid (items 5, 13 en 14). Schaalconstructie cultuurparticipatie De mate waarin ouderen culturele evenementen bijwonen, wordt gemeten aan de hand van vraag 73 (items 1 tem 4, 8 tem 12, 14, 15 en 18 tem 20). De vraag klinkt als volgt: “Hoe vaak woont u onderstaande culturele evenementen bij?”. De ouderen kunnen kiezen tussen: nooit, één keer per jaar, meerdere keren per jaar, één keer per maand en meerdere keren per maand. Alle individuele items werden gehercodeerd 0= nooit en 1= min 1x per jaar. Vervolgens werden de individuele scores gesommeerd. Deze scores werden in drie klassen ingedeeld: 0= nooit, 1&2= passant en 3 of hoger dan 3= frequente participant.
5. Significantieniveau Voor de statistische analyses werd er telkens gebruik gemaakt van een significantieniveau van 0.05 of 5%. Populatieverschillen die gerapporteerd worden zijn dan ook significante verschillen. Voor gegevens op nominaal niveau werd gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat test en voor gegevens op ratio-niveau de Kruskall-Wallis of T-test.
7
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Beschrijving van de steekproef In een eerste deel van de analyse wordt de steekproef besproken. De steekproef werd zo getrokken dat het aandeel mannen en vrouwen in de steekproef overeenkomt met het werkelijke aandeel in de bevolking van de bevraagde gemeenten. Ook naar leeftijd werden de verhoudingen in de populatie gerespecteerd. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de sociodemografische kenmerken van de respondenten. Achtereenvolgens komen geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, burgerlijke staat en rondkomen met het inkomen aan bod. Deze kenmerken worden vergeleken met de resultaten van Vlaanderen en met de regio’s. Geslachtsverdeling Bijna 47% van de respondenten in Limburg zijn mannen, 53% van de respondenten zijn vrouwen. In de steekproef zitten dus meer vrouwen dan mannen. Wanneer we de man-vrouw-verdeling van de respondenten in de regio’s bekijken, dan stellen we vast dat in Noord-Limburg de manvrouwverhouding 50/50 is. In Midden-Limburg zijn de mannen het minst sterk vertegenwoordigd van alle regio’s. Daar zijn er bijna 57% vrouwen. Geslachtsverdeling van de respondenten in het onderzoek Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
man
47.14%
43.35%
50.10%
47.75%
45.69%
46.93%
44.93%
vrouw
52.86%
56.65%
49.90%
52.25%
54.31%
53.07%
55.07%
Limburg Vlaanderen
geslacht
8
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Geslachtsverdeling 60
52,9 47,1
50
56,6 50,149,9
52,3 47,8
54,3 45,7
53,1 46,9
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
43,3
55,1 44,9
40 30 20 10 0 Maasland
MiddenLimburg
Man
Vlaanderen
Vrouw
Omdat niet alle gemeenten van de regio’s bevraagd zijn, vergelijken we de gegevens van het onderzoek met de gegevens van de totale Limburgse ouderenbevolking. Bij de vergelijking van de geslachtsverdeling van de steekproef met de geslachtsverdeling van de totale ouderenbevolking in Limburg stellen we gelijkaardige verschillen vast. We zien dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in de ouderenpopulatie, maar dat die proportie vrouwen in Limburg iets kleiner is dan in Vlaanderen. Daarnaast toont onderstaande tabel dat in het onderzoek voor Midden-Limburg minder mannen werden bevraagd dan in de totale Midden-Limburgse ouderenbevolking. Voor Noord-Limburg geldt de omgekeerde conclusie: daar werden proportioneel meer mannen bevraagd dan er anno 2010 in Noord-Limburg wonen. Geslachtsverdeling van de totale ouderenpopulatie in Limburg anno 2010 Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
man
46.99%
45.14%
47.93%
46.97%
45.77%
46.35%
45.05%
vrouw
53.01%
54.86%
52.07%
53.03%
54.23%
53.65%
54.95%
Limburg Vlaanderen
geslacht
Leeftijd en leeftijdsklassen Eén van de eerste vragen peilde naar de leeftijd van de respondent. We 9
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
hebben dit antwoord gebruikt om de gemiddelde leeftijd te berekenen. Daarnaast hebben we 3 klassen gecreëerd: 60 tot 69 jaar, 70 tot 79jaar en 80+. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
70.29
70.75
70.91
71.32
71.15
leeftijd
Limburg Vlaanderen 70.52
71.39
De gemiddelde leeftijd van de bevraagde ouderen in Limburg bedraagt 70.5 jaar. De laagste gemiddelde leeftijd is terug te vinden in de regio Maasland en de hoogste in West-Limburg. Merk op dat alle gemiddelden, zelfs het hoogste, lager liggen dan het Vlaamse gemiddelde. De gemiddelde leeftijd van de bevraagde ouderen in Limburg is 0.9 jaar lager dan de gemiddelde leeftijd van de bevraagde ouderen in Vlaanderen.
Leeftijdsklassen Leeftijdsverdeling van de respondenten in het onderzoek Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
leeftijdsklasse 60-69
49.85%
48.60%
47.48%
46.93%
48.05%
48.99%
46.24%
70-79
37.39%
36.77%
39.44%
37.36%
35.54%
37.83%
34.40%
80+
12.76%
14.63%
13.08%
15.71%
16.42%
13.18%
19.36%
49% ouderen die bevraagd werden in het onderzoek is tussen de 60 en 69 jaar oud, 37.8% is tussen de 70 en 79 jaar en 13.2% ouderen is ouder dan 80 jaar. Bekijken we bovenstaande tabel dan zien we dat in Limburg 80plussers aanzienlijk minder sterk vertegenwoordigd zijn dan in Vlaanderen. De generatie 70-79 jarigen daarentegen is 3.4 procentpunten hoger dan in Vlaanderen en ook de groep 60-69 jarigen is 2.7 procentpunten hoger. Het kleinste aandeel respondenten van 80 jaar en ouder vinden we terug in Maasland, de grootste groep 80plussers in Zuid-Limburg. De 70-79 jarigen zijn het sterkst vertegenwoordigd in Noord-Limburg, de 60-69 jarigen zijn het sterkst vertegenwoordigd in Maasland.
10
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Leeftijdsklassen 60 49,8
48,6
50 40
37,4
47,5
36,8
39,4
49
48
46,9 37,4
35,5
46,2
37,8
34,4
30 20
12,8
14,6
13,1
16,4
15,7
19,4 13,2
10 0 Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg 60-69
70-79
Zuid-Limburg
Limburg
Vlaanderen
80+
Omdat niet alle gemeenten van de regio’s bevraagd zijn, vergelijken we de leeftijd van de participanten in het onderzoek met de leeftijd van de totale Limburgse ouderenbevolking. Als we de gegevens van de leeftijdsverdeling van de steekproef vergelijken met de leeftijdsverdeling van de totale ouderenbevolking in Limburg stellen we gelijkaardige tendensen vast: Limburg heeft een jongere ouderenbevolking dan Vlaanderen. De kleinste groep 80plussers vinden we inderdaad terug in Maasland en de grootste groep 80plussers in Zuid-Limburg. Algemeen kunnen we stellen dat het aandeel 80plussers in de Limburgse regio’s anno 2010 hoger ligt dan bij de deelnemers in het onderzoek. Dit is te wijten aan het feit dat het onderzoek in de gemeenten is afgenomen tussen 2005 en 2010. Naast de vergrijzing spreken we immers ook van een verzilvering. Er is niet enkel een stijging van 60plussers (vergrijzing), maar vooral ook een proportionele stijging van het aandeel 80plussers (= verzilvering). Leeftijdsverdeling van de totale ouderenpopulatie in Limburg anno 2010 Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
leeftijdsklasse 60-69
48.36%
46.03%
47.31%
45.89%
46.30%
46.61%
43.89%
70-79
35.69%
35.86%
36.55%
36.06%
34.85%
35.75%
35.46%
80+
15.94%
18.11%
16.15%
18.05%
18.85%
17.64%
20.65%
11
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Opleidingsniveau Om de opleidingsgraad in kaart te kunnen brengen, werd op basis van de vraag ‘Wat is de hoogste opleiding die u hebt afgerond?’ vier opleidingsniveaus gecreëerd. 9.5% ouderen in Limburg heeft enkel het lager onderwijs gevolgd, 54.5% heeft maximum een diploma lager secundair gevolgd, 19% heeft een diploma hoger secundair. Ongeveer 17% ouderen heeft een diploma hoger of universitair onderwijs. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
max lager onderwijs
9.55%
9.73%
5.96%
8.28%
9.63%
9.52%
8.26%
max lagere humaniora
47.58%
55.70%
51.83%
57.68%
55.06%
54.52%
60.54%
max hogere humaniora
22.73%
20.81%
20.03%
19.88%
21.35%
19.05%
18.72%
hoger/ universitair
20.15%
13.76%
22.17%
14.16%
13.96%
16.91%
12.48%
Limburg Vlaanderen
opleiding
De hoogste percentages hoog opgeleiden vinden we terug in de regio’s Noord-Limburg en Maasland. De regio’s met de meeste laag opgeleiden zijn Midden-Limburg, Zuid-Limburg en Maasland. Vergelijken we de Limburgse en Vlaamse cijfers, dan kunnen we stellen dat de gemiddelde opleidingsgraad van de bevraagde ouderen in Limburg hoger ligt dan in Vlaanderen. Het verschil voor een diploma maximaal hogere humaniora is minimaal, maar het verschil in het aantal ouderen met een hoger of universitair diploma is maar liefst 4.5 procentpunten in het voordeel van Limburg. Niettegenstaande zien we ook dat er in vergelijking met Vlaanderen 1.3 procentpunten meer ouderen zijn die een diploma maximum lager onderwijs bezitten.
12
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Hoofdberoep Naast opleidingsniveau bepaalt ook het beroep de socio-economische status van ouderen. Om het hoofdberoep te weten te komen, legden we volgende vraag voor aan de respondenten: “Wat is of was uw hoofdberoep?”. Men kreeg vervolgens 12 antwoordmogelijkheden om aan te kruisen.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
hoofdberoep ongeschoolde arbeider
16.53%
14.33%
15.72%
17.99%
12.62%
15.19%
12.40%
geschoolde arbeider
14.30%
13.29%
13.65%
13.91%
13.64%
13.11%
13.33%
hulp van zelfstandige
2.54%
2.60%
1.96%
2.72%
3.90%
3.02%
3.82%
lager bediende
6.57%
7.27%
5.89%
6.07%
5.64%
6.14%
8.16%
hoger bediende
10.17%
13.81%
10.86%
9.62%
10.56%
13.84%
14.98%
andere loontrekkende
6.89%
9.66%
7.76%
8.89%
8.72%
7.91%
6.71%
landbouwer
3.07%
0.93%
3.41%
1.57%
4.31%
2.91%
4.03%
vrij beroep
2.86%
3.53%
3.31%
2.41%
3.18%
2.60%
3.72%
ondernemingsle ider
1.48%
1.14%
4.00%
0.94%
1.44%
1.56%
1.45%
groothandelaar
0.53%
0.42%
1.62%
0.63%
0.92%
0.62%
0.62%
andere zelfstandige
4.77%
4.98%
7.00%
5.13%
6.77%
5.83%
6.40%
huisvrouw/man
30.30%
28.04%
23.82%
30.13%
28.31%
27.26%
24.38%
In Limburg was ruime een vierde ouderen (geschoold of ongeschoold) arbeider. Bijna 20% ouderen was (hoger of lager) bediende. Een kleine 10% ouderen behoort tot de groep 'zelfstandigen, vrije beroepen en ondernemingen'. Ongeveer 3% ouderen was landbouwer. Meer dan één op vier ouderen is huisman of huisvrouw geweest. Wanneer we de cijfers van de provincie vergelijken met deze van Vlaanderen, dan stellen we vast dat er meer arbeiders terug te vinden zijn in Limburg dan in Vlaanderen. Ook het aantal respondenten dat huisvrouw/huisman aangeduid heeft, is bijna 3 procentpunten hoger dan in Vlaanderen. Daarentegen zijn er minder bedienden, minder landbouwers en minder ouderen uit de groep 'zelfstandigen, vrije beroepen en ondernemingen'.
13
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
De groep 'zelfstandigen, vrije beroepen en ondernemingen' is het best vertegenwoordigd in de regio Noord-Limburg, de arbeiders het best in de regio West-Limburg. Burgerlijke staat Aan de respondenten werd gevraagd wat hun huidige burgerlijke staat is. Hierbij kon men kiezen uit volgende antwoordmogelijkheden: gehuwd, nooit gehuwd, gescheiden, samenwonend, weduwe(naar) of kloosterling(e). Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
burgerlijke staat gehuwd
70.15%
69.20%
74.17%
71.53%
70.93%
71.90%
68.88%
nooit gehuwd
2.91%
2.74%
3.42%
3.42%
3.52%
3.12%
3.32%
gescheiden
2.91%
3.65%
2.51%
2.92%
3.02%
3.02%
3.12%
samenwonend
1.81%
1.93%
1.81%
0.80%
1.31%
2.01%
0.91%
Weduwe(naar)
21.51%
21.99%
17.69%
21.03%
21.23%
19.64%
23.26%
kloosterling(e)
0.70%
0.51%
0.40%
0.30%
-
0.30%
0.50%
Ongeveer 72% van de bevraagde ouderen in Limburg is gehuwd en 19.6% is weduwe(naar). 3% is nooit gehuwd, 3% is gescheiden en 2% is samenwonend. Het hoogste percentage gehuwden vinden we terug in Noord-Limburg, het laagste in Midden-Limburg. Het aantal gescheiden ouderen is het hoogst in Midden-Limburg. Het aantal ouderen in de weduwstaat is telkens hoger dan 21%, behalve in de regio Noord-Limburg waar het maar 17.7% bedraagt. Het aantal gehuwden in Limburg is hoger dan in Vlaanderen en het aantal ouderen in de weduwstaat is een stuk lager dan in Vlaanderen. Opvallend is ook dat het aantal samenwonenden dubbel zo groot is in Limburg dan in Vlaanderen.
14
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Partnerschap Op basis van de aangeduide burgerlijke staat werden de respondenten onderverdeeld in 2 klassen, namelijk met of zonder partner. Kloosterlingen werden niet meegenomen in deze verwerking. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
partner
71.96%
71.13%
75.98%
72.33%
72.24%
73.91%
69.79%
geen partner
27.33%
28.38%
23.62%
27.37%
27.77%
25.78%
29.70%
partnerschap
Bijna 74% ouderen in Limburg woont samen met een partner, ongeveer 26% niet. In vergelijking met de andere regio’s hebben ouderen in NoordLimburg vaker een partner, in Midden-Limburg het minst. In vergelijking met Vlaanderen meerdere mate over een partner.
beschikken
Limburgse
ouderen
in
Kinderen In volgende analyses bekijken we of de respondenten kinderen hebben. Kinderen vormen immers de belangrijkste mantelzorgers. Om te weten hoeveel kinderen ouderen hebben, werd volgende vraag gesteld: Hoeveel eigen en/of geadopteerde kinderen, in leven, hebt u? Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
geen kinderen
5.27%
5.49%
7.30%
6.83%
8.16%
5.08%
9.18%
kinderen
94.73%
94.51%
92.70%
93.17%
91.84%
94.92%
90.82%
Limburg Vlaanderen
kinderen
We kunnen vaststellen dat bijna 95% ouderen in Limburg kinderen heeft. Het aandeel ouderen dat over kinderen beschikt, is het hoogst in de regio’s Maasland en Midden-Limburg.
15
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
In vergelijking met Vlaanderen stellen we vast dat het aandeel ouderen dat kinderen heeft, meer dan 4 procentpunten hoger is in Limburg dan in Vlaanderen. Rondkomen met het inkomen We gaan na in welke mate de respondenten het gevoel hebben rond te komen met hun inkomen (subjectieve beoordeling). In het behoefteonderzoek stelden we daarom volgende vraag: ‘Hoe komt uw huishouden rond met het totale huishoudinkomen?’.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
moeilijk
42.30%
39.58%
38.83%
43.94%
46.38%
41.89%
38.07%
makkelijk
57.70%
60.42%
61.17%
56.06%
53.62%
58.11%
61.93%
rondkomen met inkomen
41.9% ouderen in Limburg geeft aan moeilijk rond te komen met het beschikbaar inkomen. 58,1% komt makkelijk rond. In vergelijking met de cijfers in Vlaanderen geven meer ouderen in Limburg aan het moeilijk te hebben rond te komen met hun inkomen. Ook in de regio’s zien we verschillen. In Zuid- en West-Limburg heeft men het moeilijkst om rond te komen met het inkomen, in Noord- en MiddenLimburg komen ouderen het gemakkelijkst rond met het gezinsinkomen.
Rondkomen met het 7 6 5 4 3 2 1 0
58, 41,
Limbur
61, 38,
61,
60,
57, 42,
Vlaander Maaslan
39,
38,
Midde Limbur
Noor Limbur
56, 43,
53, 46,
West ZuidLimbur
moeilij makkeli
16
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Thema 1: Woonsituatie en buurt Binnen dit thema behandelen we 4 dimensies, namelijk onaangepastheid van de woning, buurtbetrokkenheid, verhuisgeneigdheid en onaangepastheid van de wijk.
1. Basiscomfort en onaangepastheid van de woning Basiscomfort van de woning In onderstaande tabel gaan we na of de woningen van ouderen uitgerust zijn met het noodzakelijke basiscomfort. Om te weten over welke basisfaciliteiten de respondenten beschikken, stelden we volgende vraag: “Wat is er aanwezig in uw woning?”. Men diende aan te kruisen welke voorzieningen aan-/of afwezig waren in de woning: bad of douche, centrale verwarming, toilet in de woning, telefoon en rookdetector. Limburg
Vlaande ren
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
bad/douche in de woning
99.19%
97.27%
98.79%
99.09%
98.89%
98.98%
97.78%
centrale verwarming in de woning
90.39%
81.17%
92.86%
92.53%
94.76%
91.98%
86.69%
toilet in de woning
97.98%
96.46%
98.99%
98.79%
98.29%
98.98%
96.67%
Telefoon in de woning
96.26%
96.16%
95.57%
95.76%
96.37%
94.11%
95.87%
Rookdetector in de woning
20.73%
22.84%
17.40%
21.92%
27.29%
22.44%
20.77%
Aanwezigheid van
In Limburg heeft 98% ouderen een toilet in de woning, 99% heeft een bad/douche in de woning. Centrale verwarming is aanwezig bij 90.4% ouderen en 96% ouderen beschikt over een telefoon. Als laatste comfortelement werd gepeild naar de aanwezigheid van een rookdetector: Meer dan één op vijf ouderen in Limburg heeft een rookdetector in huis. We stellen vast dat Limburg significant hoger scoort dan Vlaanderen voor wat betreft de items bad of douche en centrale verwarming. 17
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Wanneer we de cijfers van de regio’s met elkaar vergelijken, merken we een significant verschil op voor wat betreft de aanwezigheid van centrale verwarming, deze is namelijk in Zuid-Limburg beduidend minder aanwezig dan in de andere regio’s. Tevens is een rookdetector significant meer aanwezig in de regio Noord-Limburg en minder in de regio Maasland.
Onaangepastheid van de woning Deze dimensie wordt gemeten aan de hand van een reeks van 16 onaangepastheden aan de woning. Aan de respondenten werd gevraagd: ‘Welke uitspraken zijn van toepassing op uw woning?’. Hieronder geven we de verschillende items van onaangepastheid van de woning weer: • Woning is te groot • Woning is te klein • Woning verkeert in slechte staat/slecht onderhouden • Ik moet trappen doen om de woning te betreden • De drempels zijn te hoog (binnen of buiten de woning) • Er zijn trappen in de woning • Ik moet trappen doen om naar het toilet te gaan • Woning is te duur • Woning is inbraakgevoelig • Woning is weinig geriefelijk • Woning is te gehorig (slechte geluidsisolatie) • Woning is moeilijk warm te stoken • Er is onvoldoende comfort in de woning • De wijk bevalt niet • Afstand tot voorzieningen (vb. winkel, bank, ...) is te groot • Afstand tot de kinderen is te groot Men kon kiezen uit 5 mogelijke antwoorden gaande van helemaal niet van toepassing tot helemaal van toepassing. Om meer inzicht te geven in de cijfers werden de totaalscores van deze 16 items ingedeeld in drie klassen: geen, matige en ernstige onaangepastheid. Wanneer we op de schaal een totaalscore van 16 hebben, dan is er geen sprake van een onaangepaste woning. Scores tussen de 17 en 28 wijzen op een matige onaangepastheid en bij scores boven de 29 hebben we te maken met een
18
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
ernstige onaangepastheid van de woning. Deze indeling is vrij stringent maar is een indicator voor potentiële problemen in de woning bij het ouder worden. MiddenLimburg
Maasland
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
onaangepastheid woning geen
14.51%
16.12%
17.35%
15.75%
14.21%
14.63%
15.96%
matige
41.17%
46.19%
48.95%
47.49%
40.00%
43.57%
46.09%
ernstige
44.32%
37.69%
33.70%
36.76%
45.79%
41.80%
37.95%
Wanneer we de cijfers van Limburg en Vlaanderen vergelijken, dan stellen we verschillen vast die echter niet significant zijn. We kunnen dus stellen dat de onaangepastheid van de woning tussen Limburgse en Vlaamse woningen niet verschilt. De huisvestingssituatie van ouderen in Limburg is sterk verschillend over de regio’s heen. Zo zijn de woningen significant meer onaangepast in de regio’s Maasland en Zuid-Limburg dan in de andere regio’s. Onaangepastheid van de woning 60 50
43,6 41,8
46,1 38
40
48,9
46,2
44,3 41,2
37,7
47,5
45,8 40
36,8
33,7
30 20
16
14,6
17,3
16,1
14,5
15,8
14,2
10 0 Limburg
Vlaanderen
Maasland
geen
MiddenLimburg matige
NoordLimburg
WestLimburg
Zuid-Limburg
ernstige
Onaangepastheid van de woning op itemniveau
woning is te groot
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
2.13
1.99
2.03
2.08
2.23
Limburg Vlaanderen
2.08
19
1.95
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
woning is te klein
1.45
1.42
1.39
1.42
1.46
1.48
1.47
woning is in slechte staat/ slecht onderhouden
1.41
1.42
1.39
1.37
1.50
1.43
1.42
de drempels zijn te hoog (binnen of buiten)
1.52
1.40
1.37
1.42
1.60
1.47
1.41
woning is te duur
1.60
1.55
1.44
1.49
1.66
1.60
1.51
woning is inbraakgevoelig
1.88
1.88
1.84
1.88
1.88
1.90
1.82
woning is weinig geriefelijk
1.48
1.49
1.45
1.49
1.62
1.52
1.50
woning is te gehorig (slechte geluidsisolatie)
1.65
1.72
1.61
1.70
1.78
1.71
1.70
woning is moeilijk warm te stoken
1.72
1.68
1.65
1.73
1.89
1.72
1.70
er is onvoldoende comfort in de woning
1.54
1.55
1.50
1.59
1.64
1.60
1.56
de wijk bevalt me niet
1.44
1.42
1.36
1.40
1.47
1.52
1.47
afstand tot voorzieningen is te groot
2.09
2.09
2.03
2.04
2.35
2.18
2.07
afstand tot kinderen is te groot
1.90
1.87
1.86
1.79
1.89
1.96
1.82
Voor alle regio’s scoort het item ‘woning is te groot’ het slechtst en ‘afstand tot voorzieningen is te groot’. In de regio’s Midden-Limburg, Noord-Limburg en West-Limburg haalt de inbraakgevoeligheid van de woning een hoge score. Ouderen in Zuid-Limburg ervaren vaker dan in de andere regio’s problemen met het warm stoken van hun woning. Onaangepastheid van de woning i.f.v. de leeftijdsklasse leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
onaangepastheid woning geen
12.44%
16.86%
16.24%
matige
45.93%
44.08%
34.19%
ernstige
41.63%
39.05%
49.57%
20
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Van de groep 60-69jarigen woont bijna 46% in een matig onaangepaste woning. Dat aandeel is voor de leeftijdsgroep 70-79 jaar gedaald tot 44%, waarna het percentage bij 80plussers verder afneemt tot 34%. Bijna 42% 60-69jarigen woont in een ernstig onaangepaste woning. Dit aandeel daalt tot 39% voor de 70-79jarigen maar stijgt tot 49.6% bij 80plussers. Bijna de helft oudste ouderen woont dus in een ernstig onaangepaste woning. Daarentegen tonen de resultaten ook dat naarmate de leeftijd stijgt, het aandeel ouderen dat in een aangepaste woning woont, toeneemt. Bij de 60-69jarigen woont 12% ouderen in een aangepaste woning. Dit aandeel stijgt tot 16 à 17% voor de leeftijdsgroep 70plus. Onaangepastheid van de woning i.f.v. het geslacht geslacht man
vrouw
geen
12.9%
15.8%
matige
46.4%
41.1%
ernstige
40.7%
43.0%
Onaangepastheid woning
Ongeveer 16% oudere vrouwen woont in een woning die geen onaangepastheid vertoont, tegenover 13% van de mannen. Het omgekeerde stellen we vast bij matige onaangepastheid: 46% van de mannen woont in een matige onaangepaste woning t.o.v. 41% van de vrouwen. Tenslotte zien we dat voor de ernstige onaangepastheid, 40.7% van de mannen in een dergelijke woning woont en 43% vrouwen.
Onaangepastheid van de woning i.f.v. partnerschap partnerschap partner
geen partner
onaangepastheid woning geen
13.83%
15.72%
matige
46.32%
36.24%
ernstige
39.85%
48.03%
21
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Er is een significant verschil tussen ouderen met een partner en ouderen zonder partner voor wat betreft de onaangepastheid van de woning. Ouderen zonder partner wonen vaker in een onaangepaste woning dan ouderen met partner (48% versus 39.9%). Onaangepastheid van de woning i.f.v. rondkomen inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
onaangepastheid woning geen
16.18%
10.64%
matige
34.97%
50.85%
ernstige
48.84%
38.51%
Ouderen die stellen moeilijk rond te komen met hun inkomen hebben vaker een woning die geen onaangepastheid vertoont (16.2% t.o.v. 10.6%). Het verschil tussen beide groepen is nog meer uitgesproken wanneer we de cijfers voor ernstige onaangepastheid bekijken: 48.8% ouderen die moeilijk rondkomen woont in een woning die ernstig onaangepast is t.o.v. 38.5% ouderen die makkelijk rondkomen. Onaangepastheid van de woning i.f.v. 'de afgelopen 10 jaar verhuisd’ verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
onaangepastheid woning geen
20.37%
13.47%
matige
49.07%
42.95%
ernstige
30.56%
43.58%
Uit de bovenstaande tabel kunnen we afleiden dat ouderen die de voorbije 10 jaar verhuisd zijn meer in een aangepaste woning wonen.
22
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Onaangepastheid van de woning i.f.v. eenzaamheid onaangepastheid woning geen
matige
ernstige
eenzaamheid geen tot matige
10.78%
46.77%
42.45%
ernstige
4.92%
27.05%
68.03%
Ouderen die ernstig eenzaam zijn, wonen meer in een woning die ernstig onaangepast is dan ouderen die niet of beperkt eenzaam zijn. 68% ouderen die zich ernstig eenzaam voelen wonen in een ernstig onaangepast woning. Bij ouderen die geen tot matige eenzaamheidsgevoelens hebben ligt dat percentage 25 procentpunten lager. Onaangepastheid van de woning i.f.v. onveiligheidsgevoelens Onaangepastheid van de woning geen
matige
ernstige
onveiligheid klassen laag
10.7%
47.3%
42.0%
matig
11.0%
44.0%
45.0%
ernstig
10.8%
42.6%
46.6%
Onveiligheidsgevoelens en onaangepastheid van de woning zijn aan elkaar gelinkt. Ouderen die zich ernstig onveilig voelen, wonen iets meer in een woning die ernstig onaangepast is. Dit verband is minder uitgesproken dan de relatie tussen eenzaamheid en onaangepastheid van de woning.
2. Buurtbetrokkenheid De dimensie buurtbetrokkenheid wordt gemeten aan de hand van de volgende 7 vragen: • Hoe vaak hebt u contact met mensen die in uw wijk wonen? • Hoe ervaart u dit contact? • Hoe prettig vindt u het over het algemeen om in uw wijk te wonen? • Hoe betrokken voelt u zich bij hetgeen in uw wijk gebeurt? • Hoe vaak gaat u op bezoek bij/ ontvangt u bezoek van / hebt u telefonisch contact met buren of mensen uit de wijk?
23
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
• Hoe tevreden bent u over de contacten met de buren of mensen uit de wijk? • Vindt u dat er in uw wijk voldoende wordt georganiseerd voor mensen, ouder dan 60 jaar? Alle scores op deze vragen werden opgeteld en de individuele totaalscores werden ingedeeld in klassen. Een score tussen de 7 en 17.5 duidt op ‘geen tot weinig’ buurtbetrokkenheid. Een score van 17.6 tot 20.5 duidt op matige en scores vanaf 20.6 duiden op hoge buurtbetrokkenheid.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
buurtbetrokkenheid geen
3.17%
2.89%
3.92%
4.15%
4.27%
3.96%
2.57%
matig
5.28%
7.90%
6.00%
6.87%
6.74%
7.54%
6.36%
veel
91.56%
89.21%
90.09%
88.99%
88.99%
88.51%
91.07%
Vergelijken we de Limburgse en Vlaamse cijfers, dan zien we dat de buurtbetrokkenheid min of meer gelijkaardig is. 88.5% Limburgse respondenten voelen zich sterk betrokken in de buurt. In Vlaanderen zijn dat 91.1% oudere respondenten. Wanneer we kijken naar de regio’s kunnen we vaststellen dat de buurtbetrokkenheid het grootst is in de regio Maasland. Buurtbetrokkenheid i.f.v. leeftijdsklasse leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
buurtbetrokkenheid geen
5.41%
2.61%
1.94%
matig
8.60%
7.09%
4.85%
veel
86.00%
90.30%
93.20%
De buurtbetrokkenheid varieert naargelang de leeftijd van ouderen. We stellen een significant verschil vast tussen jongsenioren, 70-79jarigen en 80plussers m.b.t. het kenmerk buurtbetrokkenheid. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt de buurtbetrokkenheid toe. Bij de 60-69jarigen voelt 86% zich ‘veel’ betrokken bij de buurt, dit aandeel stijgt bij de 80plussers tot 93.2%.
24
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Buurtbetrokkenheid i.f.v. verhuisd de afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
buurtbetrokkenheid geen
7.61%
3.52%
matig
11.96%
7.05%
veel
80.43%
89.43%
Er is een significant verschil tussen ouderen die de voorbije 10 jaar wel of niet verhuisd zijn. Ouderen die de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn, zijn minder betrokken in de buurt. Buurtbetrokkenheid i.f.v. zorgafhankelijkheid buurtbetrokkenheid geen
matig
veel
hulp nodig voor persoonlijke verzorging
1.52%
4.55%
93.94%
hulp nodig voor huishouden
1.19%
10.71%
88.10%
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
3.60%
6.47%
89.93%
Er is een relatie tussen buurtbetrokkenheid en zorgafhankelijkheid: ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging zijn meer betrokken op de buurt, dan ouderen die geen hulp nodig hebben op dat domein. Ouderen die hulp nodig hebben in het huishouden zijn meer matig betrokken op de buurt, dan ouderen die geen hulp nodig hebben in het huishouden. Een derde aspect van zorgafhankelijkheid is de hulp nodig voor persoonlijke verplaatsing. Ook hier merken we hetzelfde verband: ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsing zijn meer betrokken op de buurt.
25
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Buurtbetrokkenheid i.f.v. eenzaamheid buurtbetrokkenheid geen
matig
veel
eenzaamheid geen tot matige
3.41%
4.66%
91.94%
ernstige
8.21%
17.16%
74.63%
Er is een sterke relatie tussen eenzaamheid en buurtbetrokkenheid. Ouderen die ernstige eenzaamheidsgevoelens hebben, zijn veel minder betrokken op de buurt dan ouderen die weinig tot geen eenzaamheidsgevoelens hebben, respectievelijk 74.6% t.o.v. 92%.
Buurtbetrokkenheid i.f.v. onveiligheidsgevoelens buurtbetrokkenheid geen
matig
veel
onveiligheidsgevoelens laag
2.33%
5.43%
92.25%
matig
1.72%
4.29%
93.99%
ernstig
3.53%
7.07%
89.40%
Er is een relatie tussen buurtbetrokkenheid en onveiligheidsgevoelens. Ouderen met ernstige onveiligheidsgevoelens zijn minder betrokken op de buurt. Ook hier is de relatie minder uitgesproken dan bij eenzaamheid.
26
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
3. Verhuizen en verhuisgeneigdheid Eerst gaan we na hoeveel ouderen de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn. Vervolgens komt verhuisgeneigdheid aan bod. We stelden de respondenten volgende vraag: “Bent u in de afgelopen 10 jaar verhuisd?”.
Verhuisd afgelopen 10 jaar Maasland Verhuisd afgelopen tien jaar
11.8%
MiddenLimburg
NoordLimburg
12.3%
13.8%
WestLimburg 13.0%
ZuidLimburg 12.2%
Limburg Vlaanderen 12.3%
14.0%
Het aandeel ouderen dat de afgelopen 10 jaar verhuisd is in Limburg is 12.3%. In Vlaanderen is dit 14%. Het hoogste percentage verhuizers vinden we terug in Noord- en WestLimburg, het laagste in Maasland.
Verhuisgeneigdheid In een vorig hoofdstuk stelden we vast dat heel wat woningen niet aangepast zijn aan een mogelijke zorgafhankelijkheid van ouderen. In dit deel willen we nagaan in welke mate ouderen de intentie hebben te verhuizen. Om de verhuisgeneigdheid te meten vroegen we aan de respondenten: “Hoe staat u ten opzichte van de volgende mogelijkheden”, waarna 6 woonvormen gegeven worden: • Verhuizen naar een aangepaste woonvorm • Verhuizen naar een rusthuis/ rust- en verzorgingstehuis • Verhuizen naar een aangepaste bejaardenwoning in de buurt • Inwonen bij de kinderen • Samenwonen met een aantal zestigplussers • Verhuizen naar een serviceflat De respondenten konden steeds kiezen uit vijf antwoordmogelijkheden: uiterst negatief, eerder negatief, noch negatief noch positief, eerder positief en uiterst positief. Wanneer zij positief antwoordden op één van de vragen werden zij ingedeeld in de klasse ‘verhuisgeneigdheid’, wat aanduidt dat zij positief staan tegenover verhuizen. Wanneer 27
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
respondenten niet willen verhuizen naar één van de voorgestelde mogelijkheden, werden zij ondergebracht in de klasse ‘geen verhuisgeneigdheid’. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
Verhuisgeneigdheid geen
46.04%
41.77%
38.91%
43.30%
41.23%
42.14%
43.34%
wel
53.96%
58.23%
61.09%
56.70%
58.77%
57.86%
56.66%
De verhuisgeneigdheid van ouderen in Limburg is niet significant verschillend dan die in Vlaanderen. De verhuisgeneigdheid is significant hoger in Noord-Limburg en significant lager in Maasland, en dit in vergelijking met de andere regio’s in Limburg. Verhuisgeneigdheid i.f.v. leeftijdsklasse leeftijdsklasse 60-69 verhuisgeneigdheid
70-79
59.09%
80+
54.68%
61.11%
We stellen vast dat de verhuisgeneigdheid het hoogst is in de hoogste leeftijdsklasse. Ook in de leeftijdsklasse 60-69 jaar is de verhuisgeneigdheid nog groot. In de leeftijdsklasse 70-79 jaar is de verhuisgeneigdheid het laagst.
Verhuisgeneigdheid i.f.v. partner partnerschap Partner verhuisgeneigdheid
56.05%
geen partner 64.38%
Blijkbaar heeft het hebben van een partner een remmend effect op de verhuisgeneigdheid. Ouderen zonder partner zijn significant meer geneigd om te verhuizen dan ouderen met een partner.
28
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Verhuisgeneigdheid i.f.v. verhuisd de afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja verhuisgeneigdheid
neen 60.00%
57.79%
Bij de groep ouderen die de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn, heeft 60% nog altijd verhuisgeneigdheid. Zij staan positief ten opzichte van verhuizen naar andere woonvorm. Verhuisgeneigdheid i.f.v. eenzaamheid verhuisgeneigdheid eenzaamheid geen tot matige
61.60%
ernstige
69.43%
Ouderen met ernstige eenzaamheidsgevoelens zijn beduidend meer geneigd om te verhuizen dan zij die geen tot matige eenzaamheidsgevoelens hebben. Verhuisgeneigdheid i.f.v. onveiligheidsgevoelens verhuisgeneigdheid onveiligheidsgevoelens laag
60.61%
matig
65.72%
ernstig
63.35%
Het laatste kenmerk waar we wel verschillen vaststellen m.b.t. verhuisgeneigdheid is het onveiligheidsgevoel. 60.6% ouderen met lage onveiligheidsgevoelens staat positief t.o.v. verhuizen, bij ouderen met matige onveiligheidsgevoelens is dat 65.7%.
29
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
4. Tekorten in de wijk Een laatste dimensie binnen het thema ‘woonsituatie en buurt betreft het uitrustingsniveau van de wijk. Op basis van de vraag “Welke van de onderstaande voorzieningen zijn onvoldoende aanwezig in uw wijk?” wordt een schaal geconstrueerd, die alle items bevat, om zo de tekorten in de wijk weer te geven. Deze schaal wordt onderverdeeld in drie subdimensies: tekorten in de wijk i.f.v. basisvoorzieningen, tekorten in de wijk i.f.v. culturele voorzieningen en tekorten in de wijk i.f.v. mobiliteit. De waarde van de scores variëren tussen 1 en 2. Hoe dichter de waarde bij 2, hoe meer tekorten ervaren worden. De verschillende items van • Kruidenierszaak • Bank • Kapper • Apotheek • Huisarts • Slager • Bakker • Rustbanken • Openbare toiletten
de • • • • • • •
vraag waren: Openbaar vervoer Bushalte Dienstencentrum Sporthal Zwembad Bibliotheek Buurt- of wijkcentrum • Mobiele winkel
• • • • • • •
Cinema Theater Postkantoor Kerk Café Groen/park Oversteekplaatsen
Tekorten in de wijk i.f.v. de subdimensies Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
Tekorten in de wijk
1.22
1.18
1.17
1.19
1.24
1.20
1.17
Tekorten in de wijk i.f.v. vrije tijd en ontspanning
1.28
1.24
1.22
1.26
1.30
1.26
1.25
Tekorten in de wijk i.f.v. basisvoorzieni ngen
1.24
1.19
1.19
1.22
1.26
1.22
1.19
Tekorten in de wijk i.f.v. mobiliteit
1.39
1.34
1.31
1.33
1.36
1.34
1.31
Wanneer we de scores tussen Limburg en Vlaanderen vergelijken dan zien we dat Limburg telkens iets hoger scoort, dus dat er iets meer tekorten ervaren worden in Limburg dan in Vlaanderen. De meeste tekorten worden ervaren op vlak van mobiliteit en op de tweede plaats staan tekorten in functie van vrije tijd en ontspanning.
30
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
In Zuid-Limburg ervaart men significant het meest tekorten in de wijk op het vlak van vrije tijd en ontspanning en basisvoorzieningen, waar deze regio hoger scoort dan de andere regio’s in Limburg. In Maasland ervaren ouderen dan weer het meeste tekorten op vlak van mobiliteit. Tekorten in de wijk i.f.v. basisvoorzieningen Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
in wijk onvoldoende: kruidenierszaak
34.95%
34.14%
34.58%
35.03%
41.25%
in wijk onvoldoende: bank
30.80%
32.16%
27.12%
34.69%
36.57%
in wijk onvoldoende: kapper
24.57%
20.20%
18.87%
24.04%
29.99%
in wijk onvoldoende: apotheek
25.61%
19.54%
19.55%
25.40%
29.54%
in wijk onvoldoende: huisarts
23.07%
19.76%
20.34%
20.41%
27.31%
in wijk onvoldoende: slager
29.53%
27.77%
24.29%
31.29%
35.23%
in wijk onvoldoende: bakker
25.03%
23.27%
22.82%
26.76%
30.99%
in wijk onvoldoende: mobiele winkel
32.30%
33.15%
30.28%
28.80%
35.90%
in wijk onvoldoende: postkantoor
36.91%
36.11%
27.68%
31.97%
36.79%
in wijk onvoldoende: kerk
23.30%
18.77%
18.19%
17.91%
21.18%
in wijk onvoldoende: café
22.15%
21.08%
20.79%
21.32%
24.64%
Bovenstaande tabel geeft voor de subdimensie ‘basisvoorzieningen’ per item aan welk aandeel van ouderen tekorten ervaart. De hoogste percentages worden behaald voor de items ‘kruidenierszaak, bank en postkantoor’.
31
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Tekorten in de wijk i.f.v. mobiliteit Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
in wijk onvoldoende: rustbanken
45.10%
42.15%
40.34%
43.65%
40.60%
in wijk onvoldoende: openbare toiletten
44.52%
46.32%
43.62%
46.26%
45.05%
in wijk onvoldoende: openbaar vervoer
33.56%
28.32%
26.78%
26.30%
31.48%
in wijk onvoldoende: bushalte
32.87%
27.66%
26.21%
26.98%
28.70%
in wijk onvoldoende: groen/park
25.03%
23.93%
19.44%
23.47%
23.80%
in wijk onvoldoende: oversteekplaatsen
29.53%
26.45%
27.12%
28.00%
30.37%
Wat mobiliteit betreft, merken we hogere aandelen m.b.t. ervaren tekorten. Wat minst ontbreekt in de wijk is ‘groen/park. De items waar ouderen de meeste tekorten ervaren zijn rustbanken en openbare toiletten. Vooral in Maasland is er een tekort aan rustbanken. Het probleem van de openbare toiletten is dan weer het grootst in Midden- en West-Limburg. Tekorten in de wijk i.f.v. ontspanning en cultuur Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
in wijk onvoldoende: theater
31.60%
28.76%
26.89%
29.48%
33.48%
in wijk onvoldoende: cinema
32.87%
31.39%
30.28%
32.20%
35.26%
in wijk onvoldoende: sporthal
25.84%
24.48%
22.37%
24.83%
32.26%
in wijk onvoldoende: zwembad
36.56%
32.71%
28.59%
34.69%
37.71%
in wijk onvoldoende: bibliotheek
26.99%
23.49%
19.32%
24.94%
28.81%
32
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
in wijk onvoldoende: dienstencentrum
31.72%
28.76%
26.55%
28.34%
34.04%
in wijk onvoldoende: buurt- of wijkcentrum
27.34%
22.61%
21.58%
25.62%
25.36%
Wat ontspanning en cultuur betreft, worden de grootste tekorten ervaren bij ‘cinema ’, ‘theater’ en ‘zwembad’. Tekorten in de wijk i.f.v. rondkomen met inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
tekorten in de wijk
1.25
1.22
tekorten in wijk i.f.v. vrije tijd en ontspanning
1.31
1.29
tekorten in wijk i.f.v. basisvoorzieningen
1.26
1.22
tekorten in wijk i.f.v. mobiliteit
1.38
1.34
Wanneer we het rondkomen met het inkomen bekijken, merken we voor de totale dimensie „tekorten in de wijk” geen verschil tussen ouderen die makkelijk en ouderen die moeilijk rondkomen. Bij de subdimensie „tekorten in de wijk” in functie van basisvoorzieningen en mobiliteit is er wel een significant verschil: ouderen die moeilijk rondkomen ervaren meer tekorten dan ouderen die makkelijk rondkomen. Tekorten in de wijk i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid klassen geen tot matige
ernstige
tekorten in de wijk
1.23
1.33
tekorten in wijk i.f.v. vrije tijd en ontspanning
1.30
1.37
tekorten in wijk i.f.v. basisvoorzieningen
1.22
1.31
tekorten in wijk i.f.v. mobiliteit
1.36
1.47
33
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Ouderen met ernstige eenzaamheidgevoelens ervaren meer tekorten in de wijk dan ouderen met geen tot matige onveiligheidsgevoelens. We stellen dit vast voor zowel de globale tekorten als voor alle subdimensies.
Tekorten in de wijk i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
tekorten in de wijk
1.22
1.23
1.30
tekorten in wijk i.f.v. vrije tijd en ontspanning
1.27
1.31
1.34
tekorten in wijk i.f.v. basisvoorzieningen
1.23
1.22
1.28
tekorten in wijk i.f.v. mobiliteit
1.29
1.36
1.44
Ouderen met een ernstig onveiligheidsgevoel ervaren meer tekorten in de wijk dan ouderen met een matig onveiligheidsgevoel en dit niet alleen voor de score globale tekorten, maar ook voor alle subdimensies.
34
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Thema 2: Gezondheid, zorg en hulpverlening Binnen dit thema behandelen we verschillende indicatoren die te maken hebben met gezondheid, zorg en hulpverlening. Volgende onderwerpen komen aan bod; de gezondheid, potentieel hulpnetwerk, zorgafhankelijkheid en valprevalentie.
1. Gezondheid Om de gezondheidstoestand te meten maken we gebruik van een module van de MOS (Medical Outcome Scale). De respondent moet hierin aangeven in welke mate hij/zij beperkingen ondervindt in een aantal gezondheidsfacetten. De antwoordmogelijkheden voor deze vraag waren helemaal niet beperkt, minder dan 3 maand beperkt en langer dan 3 maand beperkt. Deze antwoordmogelijkheden werden vervolgens volgens de richtlijnen gerecodeerd tot niet beperkt en beperkt. Het betreft hier de vraag: ‘Heeft uw gezondheidstoestand u beperkt in de volgende activiteiten en zo ja, hoe lang dan al?’.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
Beperkt in zware inspanning en
54.31%
58.48%
54.80%
56.32%
59.40%
54.63%
56.26%
Beperkt in lichte inspanning en
31.34%
32.48%
25.64%
30.55%
34.71%
27.37%
30.69%
Beperkt in trappen lopen
39.06%
39.24%
34.14%
38.59%
44.19%
39.00%
39.93%
Beperkt in buigen, tillen
41.94%
43.68%
38.22%
41.09%
45.61%
42.10%
42.76%
Beperkt in stappen
28.16%
28.62%
24.79%
28.59%
31.47%
28.35%
29.10%
Beperkt in ADL
14.23%
14.94%
13.15%
16.24%
18.03%
15.38%
15.69%
Beperkt in huishouden
21.73%
20.28%
17.89%
21.44%
25.41%
21.31%
21.01%
54.6% Limburgse ouderen voelen zich fysiek beperkt om zware inspanningen uit te voeren. 27.4% voelt zich beperkt om lichte inspanningen uit te voeren. 39% geeft aan beperkt te zijn in trappen lopen en 42.1% in buigen, tillen en bukken. 28.4% ervaart beperkingen
35
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
met stappen en ruim 1/5 ervaart beperkingen met het huishouden. 15.4% ervaart beperkingen m.b.t. Activiteiten Dagelijks Leven (ADL: eten, wassen, koken, aankleden…). Er zijn geen significante verschillen tussen Vlaanderen en de provincie Limburg. Voor de regio’s kunnen we wel een aantal verschillen weerhouden. Ouderen woonachtig in Noord-Limburg geven minder aan beperkt te zijn voor lichte inspanningen dan in de andere regio’s. In Noord-Limburg ondervindt men in minder mate beperkingen bij trappen lopen en in Zuid-Limburg is men meer beperkt. Inzake buigen en tillen merken we opnieuw een significant verschil. Ouderen in Noord-Limburg ondervinden minder beperkingen dan Limburg in zijn totaliteit en in ZuidLimburg ondervindt men het meest beperkingen met betrekking tot gezondheid. Voor de meting van stappen en ADL komen we tot dezelfde vaststelling. Minder Noord-Limburgse ouderen ondervinden beperkingen. In Zuid-Limburg ondervinden dan weer meer ouderen beperkingen dan gemiddeld in Limburg.
Gezondheidstoestand i.f.v. geslacht geslacht man
vrouw
Beperkt in zware inspanningen
48.78%
59.83%
Beperkt in lichte inspanningen
18.43%
35.43%
Beperkt in trappen lopen
26.83%
40.27%
Beperkt in buigen, tillen
29.83%
44.35%
Beperkt in stappen
18.61%
30.80%
9.51%
16.22%
12.65%
25.73%
Beperkt in ADL Beperkt in huishouden
Uit bovenstaande tabel kunnen we vaststellen dat er voor elk van de 7 items een significant verschil is tussen mannen en vrouwen. Zo geven ouderen vrouwen in 60% van de gevallen aan dat ze beperkingen ondervinden voor zware inspanningen, bij de mannen is dat slechts in 49% van de gevallen. Meer vrouwen ondervinden (35.4%) beperkingen voor lichte inspanningen, dan mannen (18.4%). Ook voor trappen lopen, buigen en tillen, stappen, ADL en het huishouden ondervinden significant meer vrouwen beperkingen.
36
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Gezondheidstoestand i.f.v. Leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
Beperkt in zware inspanningen
41.67%
61.66%
85.84%
Beperkt in lichte inspanningen
15.44%
32.79%
59.82%
Beperkt in trappen lopen
21.31%
40.45%
63.72%
Beperkt in buigen, tillen
25.58%
42.77%
67.86%
Beperkt in stappen
14.52%
28.09%
57.80%
6.73%
11.94%
41.82%
10.96%
21.34%
48.62%
Beperkt in ADL Beperkt in huishouden
Naarmate de leeftijd stijgt, nemen de beperkingen voor zware inspanningen toe. Zo zien we dat in de leeftijdsklasse 80+ ongeveer 86% van de Limburgse ouderen aangeven beperkingen te ondervinden. In de leeftijdsklasse 60-69 jaar is dit 41.7%. Voor de lichte inspanningen zien we eenzelfde trend. Bij het ouder worden stijgen de beperkingen. 60% 80plussers ondervinden beperkingen bij lichte inspanningen, bij 60-69 jarigen is dit 15.4%. Ook bij de overige vijf items kunnen we vaststellen dat het percentage ouderen dat beperkingen ondervindt, stijgt met toenemende leeftijdsklassen. Opvallend is het grote verschil in percentages bij problemen met het stappen: dit verdubbelt van 28.1% in de leeftijdsklasse 70-79 jarigen naar 57.8% bij 80plussers.
Gezondheidstoestand i.f.v. rondkomen met het inkomen In deze paragraaf bekijken we het subjectieve inkomen; in welke mate hebben ouderen het gevoel dat ze rondkomen met het inkomen. We willen hierbij nagaan of er een verband is met de gezondheidstoestand van ouderen. rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
Beperkt in zware inspanningen
60.91%
51.59%
Beperkt in lichte inspanningen
35.96%
21.23%
Beperkt in trappen lopen
42.77%
28.60%
Beperkt in buigen, tillen
48.28%
30.51%
37
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Beperkt in stappen
31.83%
20.60%
Beperkt in ADL
19.24%
8.72%
Beperkt in huishouden
26.90%
14.23%
Ouderen die het gevoel hebben makkelijk rond te komen met hun inkomen ondervinden minder beperkingen dan ouderen die moeilijk rondkomen. We stellen dit vast voor alle items die samen de gezondheidstoestand uitmaken.
Gezondheidstoestand i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar Vervolgens gaan we na of ouderen die afgelopen 10 jaar verhuisd zijn een betere of slechtere gezondheid hebben dan ouderen die niet verhuisd zijn. verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
Beperkt in zware inspanningen
52.83%
54.80%
Beperkt in lichte inspanningen
31.43%
26.45%
Beperkt in trappen lopen
36.89%
33.47%
Beperkt in buigen, tillen
39.25%
37.13%
Beperkt in stappen
26.21%
24.83%
Beperkt in ADL
16.50%
12.62%
Beperkt in huishouden
19.61%
19.33%
Voor de items lichte inspanning, trappen lopen, stappen en ADL merken we een significant verband. Ouderen die verhuisd zijn in een periode van 10 jaar voor de bevraging zijn meer beperkt in het uitvoeren van deze activiteiten dan ouderen die niet verhuisd zijn.
Gezondheidstoestand en eenzaamheid
eenzaamheid geen tot matige
ernstige
zware inspanning
49.92%
61.18%
lichte inspanning
22.48%
36.42%
38
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
trappen lopen
28.74%
42.28%
buigen, tillen
32.55%
46.00%
stappen
21.89%
32.41%
ADL
12.25%
23.61%
huishouden
14.96%
25.68%
Ouderen die ernstig eenzaam zijn hebben meer een slechte gezondheid dan ouderen die niet of matig eenzaam zijn. We stellen dit vast voor alle items die samen de gezondheidstoestand uitmaken.
Gezondheidstoestand en onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
zware inspanning
39.53%
51.77%
56.34%
lichte inspanning
17.97%
19.78%
29.79%
trappen lopen
25.78%
28.67%
35.91%
buigen, tillen
25.00%
31.29%
41.54%
stappen
19.53%
21.53%
27.98%
9.38%
9.32%
14.50%
14.84%
11.19%
20.54%
ADL huishouden
Als laatste element van de gezondheidstoestand wordt bekeken in welke mate er een relatie is tussen gezondheidstoestand en onveiligheidsgevoelens. Naarmate ouderen zich meer onveilig voelen hebben ze in grotere mate problemen met hun gezondheid. Alleen op het item „beperkt zijn voor ADL” is er geen significant verband met onveiligheidsgevoelens.
39
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
2. Potentieel hulpnetwerk Om het potentieel hulpnetwerk van ouderen te kunnen meten, vroegen we aan hen: “Stel dat u voor een bepaalde tijd de activiteiten die u gewoonlijk doet in het huishouden niet zou kunnen uitvoeren, op wie kan u dan een beroep doen?”. De oudere kon aangeven of hij/zij denkt hulp te ontvangen van: • Echtgenoot • Zus/broer • Dochter/zoon • Andere familielid • Schoondochter/-zoon • Buur • Kleinkind • Vriend/kennis Potentieel hulpnetwerk: kunnen op niemand een beroep doen Bovendien kon de oudere ook aangeven of hij verwachtte van niemand hulp te krijgen. Met deze vraag willen we peilen hoe groot het percentage ouderen is dat denkt dat wanneer er een hulpvraag komt van hen uit, zij op niemand een beroep kunnen doen.
Maasland kunnen beroep doen op niemand
1.55%
MiddenLimburg 1.77%
NoordLimburg 1.56%
WestLimburg 1.32%
ZuidLimburg
Limburg
1.90%
Vlaanderen
1.60%
2.44%
We zien dat in Limburg 1.6% ouderen aangeeft dat ze op niemand een beroep kunnen doen. In Vlaanderen is er een gemiddelde van 2.4%. Voor wat betreft de regio’s stellen we vast dat in Zuid-Limburg 1.9% ouderen aangeeft dat ze van niemand hulp zullen krijgen en in West-Limburg 1.3%. Potentieel hulpnetwerk: grootte van het netwerk Met deze analyse peilen we naar de grootte van het potentieel hulpnetwerk. We hebben de respondenten gevraagd op wie ze in geval van zorgvraag een beroep zouden kunnen doen. De antwoordmogelijkheden werden gerecodeerd (neen werd 0) en dan gesommeerd. Aldus krijgen we een beeld over op hoeveel mensen de respondenten denken te kunnen beschikken in geval van een zorgvraag.
40
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Maasland potentieel hulpnetwerk
MiddenLimburg
4.19
NoordLimburg
4.10
WestLimburg
4.23
ZuidLimburg
3.86
Limburg
3.83
Vlaanderen
4.19
3.94
We stellen vast dat het potentieel hulpnetwerk in Limburg significant groter is dan in Vlaanderen. Limburgse ouderen kunnen gemiddeld op 4.2 categorieën rekenen die hen zullen helpen wanneer nodig. In Vlaanderen zij dat gemiddeld 3.9 categorieën. De grootte van het potentiële hulpnetwerk is vrij constant over de regio’s heen. Respondenten in Noord-Limburg kunnen gemiddeld op meer mensen rekenen dat ouderen in Zuid- en West-Limburg. Potentieel hulpnetwerk: kan beroep doen op... Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
beroep doen op: echtgeno(o)t(e) partner
66.16%
61.73%
66.53%
61.26%
59.34%
65.28%
60.82%
dochter
59.71%
55.87%
59.24%
54.98%
55.60%
58.61%
54.31%
zoon
52.60%
51.17%
49.54%
45.39%
47.82%
51.54%
47.82%
schoondochter
42.25%
38.65%
38.30%
35.07%
33.82%
37.50%
36.47%
schoonzoon
39.86%
34.73%
38.61%
32.94%
32.02%
37.95%
32.19%
Kleinkind of achterkleinkind
31.48%
27.62%
28.73%
28.98%
30.48%
31.45%
29.62%
Zus of broer (schoonzus of schoonbroer)
37.29%
35.33%
34.23%
32.00%
30.38%
35.55%
30.47%
ander familielid
28.59%
20.87%
23.13%
20.72%
19.62%
22.45%
21.83%
buur
45.37%
40.85%
39.44%
35.84%
34.56%
39.98%
42.25%
Vriend/kennis
45.48%
39.17%
40.04%
36.07%
34.49%
38.9%
40.02%
65.3% ouderen in Limburg kan een beroep doen op zijn partner. In Vlaanderen is dit percentage ongeveer 61%. Ook van hun kinderen en schoonkinderen denken Limburgse ouderen dat ze er in meerdere mate hulp van zullen ontvangen dan in Vlaanderen. 58.6% ouderen denkt te kunnen rekenen op de dochter en 51.5% op de zoon. In Limburg denkt men in 35.5% van de gevallen een beroep te kunnen doen op zus of broer (schoonzus of schoonbroer) en ook dit percentage is significant hoger dan in Vlaanderen.
42
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Limburgse ouderen kunnen daarentegen minder rekenen op buren, vrienden en kennissen dan in Vlaanderen het geval is. Binnen de regio’s kunnen we vaststellen dat ouderen op de eerste plaats aangeven beroep te kunnen doen op hun partner gevolgd door hun kinderen. Opmerkelijk is dat men hierna aangeeft het meest beroep te kunnen doen op buren of vrienden/kennissen. Die zijn dus belangrijker dan schoonkinderen, kleinkinderen en andere familieleden. In vergelijking met de andere regio’s zijn de scores voor de provincie Maasland op alle items, met uitzondering van de echtgenoot/partner, het hoogst.
Potentieel hulpnetwerk: grootte van het netwerk i.f.v. leeftijdsklasse leeftijdsklasse 60-69 potentieel hulpnetwerk
70-79
4.14
80+
4.05
3.69
Er is een significant verband tussen grootte van het hulpnetwerk en leeftijd. De grootte van het potentieel hulpnetwerk van 80plussers is significant kleiner dan dat van de ouderen die jonger zijn dan 80 jaar. Ouderen boven de 80 jaar kunnen op minder mensen een beroep doen indien ze een zorgvraag hebben.
Potentieel hulpnetwerk: kunnen op niemand een beroep doen i.f.v. partnerschap partnerschap partner beroep doen op: niemand
geen partner
0.96%
3.52%
Limburgse ouderen zonder partner denken significant meer dat ze op niemand een beroep kunnen doen dan ouderen met partner.
Grootte potentieel hulpnetwerk i.f.v. partnerschap partnerschap partner potentieel hulpnetwerk
4.30
geen partner 3.35
43
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Het potentieel hulpnetwerk bij ouderen met partner is significant groter en diverser dan bij ouderen zonder partner.
Potentieel hulpnetwerk: kunnen op niemand een beroep doen i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk beroep doen op: niemand
makkelijk
2.23%
1.22%
Ouderen die aangeven het moeilijk te hebben om rond te komen met hun inkomen, vrezen meer dat zij op niemand een beroep kunnen doen dan zij die aangeven het makkelijk te hebben.
Potentieel hulpnetwerk: kunnen op niemand een beroep doen i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja beroep doen op: niemand
neen
2.46%
1.53%
Ouderen die de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn, vrezen in meerdere mate dat ze op niemand een beroep zullen kunnen doen dan zijn die niet verhuisd zijn. Dit verschil is significant.
Grootte potentieel hulpnetwerk i.f.v. verhuisd de afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja potentieel hulpnetwerk
neen 3.55
4.12
De grootte van het potentieel hulpnetwerk is significant kleiner bij ouderen die wel verhuisd zijn dan bij ouderen die niet verhuisd zijn.
44
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
3. Zorgafhankelijkheid De derde dimensie binnen het thema ‘objectieve gezondheid en zorg’ is de zorgafhankelijkheid: in welke mate hebben ouderen hulp nodig voor persoonlijke verzorging, hulp nodig voor het huishouden en hulp nodig voor persoonlijke verplaatsing.
Zorgafhankelijkheid Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
hulp nodig voor persoonlijke verzorging
11.05%
11.43%
10.56%
13.38%
13.07%
11.90%
11.36%
hulp nodig voor huishouden
24.06%
27.41%
22.65%
26.88%
27.00%
25.67%
24.69%
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsing en
20.89%
21.10%
18.11%
21.23%
22.81%
20.87%
21.67%
De Limburgse percentages voor zorgafhankelijkheid zijn vergelijkbaar met de gemiddelden in Vlaanderen. 11.9% ouderen heeft hulp nodig voor persoonlijke verzorging. Eén vierde ouderen in Limburg heeft hulp nodig in het huishouden en bijna 21% voor persoonlijke verplaatsingen. Voor de regio’s kunnen we vaststellen dat men in West- en Zuid-Limburg significant meer hulp nodig heeft voor persoonlijke verzorging dan in de andere regio’s. Ouderen in Midden-, West- en Zuid-Limburg hebben vaker hulp nodig voor het huishouden dan ouderen afkomstig uit Maasland en Noord-Limburg. Op vlak van persoonlijke verplaatsing is de nood het grootst in Zuid- en West-Limburg.
Zorgafhankelijkheid i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69 hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor huishouden
70-79
80+
3.54%
8.63%
39.50%
11.89%
29.77%
62.27%
45
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
7.85%
22.81%
61.36%
Er is een significant verband tussen zorgafhankelijkheid en leeftijdsklasse. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het aandeel ouderen dat zorg nodig heeft toe. Vooral de leeftijd van 80 jaar blijkt een breekpunt te zijn. 39% van de 80plussers heeft hulp nodig voor persoonlijke verzorging, 62% heeft hulp nodig voor het huishouden en 61% heeft hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen.
Zorgafhankelijkheid i.f.v. geslacht geslacht man hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor huishouden hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
vrouw
8.90%
14.72%
19.79%
30.93%
11.95%
28.92%
Bij hulp nodig voor persoonlijke verzorging, hulp nodig voor huishouden en hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen is er een relatie met het geslacht: mannen hebben minder hulp nodig dan vrouwen.
Zorgafhankelijkheid i.f.v. partnerschap partnerschap partner hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor huishouden hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
geen partner
8.35%
21.59%
19.65%
41.60%
14.95%
37.02%
Er is een significant verband tussen partnerschap en zorgafhankelijkheid. Ouderen met een partner hebben minder hulp nodig voor persoonlijke verzorging, voor het huishouden en voor persoonlijke verplaatsingen dan ouderen zonder partner.
46
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Zorgafhankelijkheid i.f.v. rondkomen met inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
hulp nodig voor persoonlijke verzorging
14.45%
9.31%
hulp nodig voor huishouden
28.09%
23.16%
24.85%
17.63%
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
Wat betreft de hulp nodig voor persoonlijke verzorging is er een verband tussen zorgafhankelijkheid en rondkomen met het inkomen. De groep ouderen die hulp nodig heeft voor persoonlijke verzorging bedraagt 9% voor zij die het makkelijk hebben om rond te komen met het inkomen en 14.5% voor zij die moeilijk rondkomen met hun inkomen. Voor hulp in het huishouden en hulp voor persoonlijke verplaatsingen is er ook een significant verband. Ouderen die moeilijk rondkomen, hebben meer hulp nodig voor het huishouden en voor persoonlijke verplaatsingen dan ouderen die makkelijk rondkomen.
Zorgafhankelijkheid i.f.v. verhuisd afgelopen tien jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
hulp nodig voor persoonlijke verzorging
14.39%
11.49%
hulp nodig voor huishouden
27.73%
25.32%
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
20.89%
20.75%
Er is geen verband tussen zorgafhankelijkheid en verhuisd de voorbije 10 jaar voor wat betreft de hulp nodig voor het huishouden en de persoonlijke verplaatsingen. Ouderen die verhuisd zijn in de 10 jaar voor de bevraging hebben in dezelfde mate hulp nodig als ouderen die niet verhuisd zijn. Dit geldt niet voor de persoonlijke verzorging. Hier hebben ouderen die de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn significant meer hulp nodig dan zij die niet verhuisd zijn.
47
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Zorgafhankelijkheid i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor huishouden hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
ernstige
9.79%
17.72%
22.68%
34.38%
18.01%
28.69%
Er is een significant verband tussen zorgafhankelijkheid en eenzaamheid. Ouderen die zich ernstig eenzaam voelen zijn in meerdere mate afhankelijk van zorg dan ouderen die geen tot matige eenzaamheidsgevoelens ervaren. Deze zorgafhankelijk geldt zowel voor hulp nodig voor persoonlijke verzorging, hulp nodig in het huishouden als voor hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen. Zorgafhankelijkheid i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor huishouden hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
matig
ernstig
8.50%
8.75%
13.90%
18.01%
21.01%
30.01%
12.97%
15.65%
26.19%
Tot slot bekijken we nog of er een relatie is tussen zorgafhankelijkheid en onveiligheidsgevoelens. Ook hier stellen we een significant verband vast. Ouderen die zich ernstig onveilig voelen hebben in meerdere mate hulp nodig voor persoonlijke verzorging, in het huishouden en voor persoonlijke verplaatsingen.
48
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
4. Vallen Gezondheids- en mobiliteitsproblemen, samen met onaangepaste huisvesting, verhogen de kans op vallen bij ouderen. Vallen en valfrequentie krijgen dan ook meer en meer aandacht. Om de valfrequentie van ouderen in Limburg te meten, vroegen we de respondent om aan te geven in welke mate hij de afgelopen twaalf maanden gevallen is. Men kon aangeven of dit nooit, één keer, twee keer, drie keer, vier keer of meer dan vier keer het geval was.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
neen
74.01%
74.16%
77.95%
75.00%
71.96%
74.61%
72.73%
één keer
15.34%
13.60%
10.77%
14.36%
13.23%
13.58%
13.58%
twee keer
4.80%
5.75%
4.45%
4.68%
6.98%
5.67%
6.67%
drie keer
2.92%
3.45%
3.83%
2.77%
4.23%
3.44%
3.88%
vier keer
1.04%
1.46%
0.93%
1.28%
1.27%
1.35%
0.97%
meer dan vier keer
1.88%
1.57%
2.07%
1.91%
2.33%
1.25%
2.18%
Limburg
Vlaanderen
Afgelopen twaalf maanden gevallen
Wanneer we het „valgedrag” van ouderen in Limburg bekijken, dan zien we dat meer dan een kwart ouderen minstens 1 keer gevallen is in de periode van een jaar voor de bevraging. 13.6% ouderen is 1 keer gevallen, 11.7% ouderen is 2 of meer keer gevallen. Globaal genomen vallen ouderen in Limburg niet minder dan gemiddeld in Vlaanderen. Wat betreft het valgedrag over de verschillende Limburgse regio’s heen, zien we dat 22% van de respondenten in Noord-Limburg minstens één keer gevallen is het voorbije jaar. In West-Limburg was dat 25% en in Zuid-Limburg 28%.
49
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Vallen i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
79.99%
73.27%
59.53%
één keer
11.97%
14.62%
15.51%
twee keer
3.85%
5.35%
10.49%
drie keer
2.64%
3.19%
6.94%
vier keer
0.52%
1.31%
3.25%
meer dan vier keer
1.04%
2.28%
4.28%
Bekijken we bovenstaande tabel, dan stellen we vast dat naarmate de leeftijd stijgt, de kans op vallen toeneemt. Waar bij 60 tot 69 jarigen één op vijf ouderen het afgelopen is gevallen is dat bij 80plussers het dubbele en ruim 40%. Vallen is dus niet louter een gevaar voor de oudste ouderen, ook bij 60 tot 69jarigen komt dit voor. Maar naarmate de leeftijd toeneemt, stijgt ook de valfrequentie.
Vallen i.f.v. geslacht geslacht man
vrouw
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
79.60%
70.18%
één keer
11.29%
15.43%
twee keer
3.44%
7.02%
drie keer
3.13%
3.67%
vier keer
1.12%
1.28%
meer dan vier keer
1.43%
2.43%
50
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Vrouwen vallen meer dan mannen. 20.4% van de mannen is het jaar voor de bevraging gevallen, tegenover 29.8% bij de vrouwen.
Vallen i.f.v. partnerschap partnerschap partner
geen partner
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
77.28%
66.88%
één keer
12.72%
15.77%
twee keer
4.35%
8.16%
drie keer
2.93%
4.91%
vier keer
1.01%
1.66%
meer dan vier keer
1.71%
2.61%
Ouderen met een partner vallen significant minder dan ouderen zonder partner.
Vallen i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
70.91%
77.16%
één keer
14.46%
12.85%
twee keer
5.42%
5.20%
drie keer
4.41%
2.70%
vier keer
1.62%
0.89%
meer dan vier keer
3.18%
1.21%
51
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Met betrekking tot het subjectieve inkomen stellen we een significant verband vast: ouderen die moeilijk rondkomen, vallen meer dan ouderen die makkelijk rondkomen.
Vallen i.f.v. verhuisd de afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
69.63%
75.35%
één keer
13.76%
13.42%
twee keer
8.05%
4.94%
drie keer
4.19%
3.33%
vier keer
1.85%
1.08%
meer dan vier keer
2.52%
1.88%
Ouderen die verhuisd zijn, vallen frequenter dan ouderen die niet verhuisd zijn. Frequent vallen is misschien een aanleiding om te verhuizen, maar verhuizen werkt niet preventief t.o.v. vallen.
Vallen i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja
neen
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
50.00%
78.43%
één keer
16.35%
12.70%
twee keer
11.98%
4.36%
drie keer
7.79%
2.76%
vier keer
4.56%
0.76%
meer dan vier keer
9.32%
0.99%
52
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging vallen meer dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging: Eén op twee ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging is het afgelopen jaar gevallen.
Vallen i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor huishouden hulp nodig voor huishouden ja
neen
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
58.20%
80.39%
één keer
17.11%
12.20%
twee keer
10.41%
3.60%
drie keer
6.00%
2.38%
vier keer
2.82%
0.63%
meer dan vier keer
5.47%
0.80%
Ouderen die hulp nodig hebben voor het huishouden vallen vaker dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor het huishouden.
Vallen i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja
neen
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
56.41%
79.68%
één keer
15.44%
12.70%
twee keer
11.94%
3.62%
drie keer
6.68%
2.48%
vier keer
3.07%
0.71%
meer dan vier keer
6.46%
0.83%
53
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsing vallen meer dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsing.
Vallen i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige
ernstige
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
77.66%
62.60%
één keer
12.52%
17.56%
twee keer
4.57%
8.45%
drie keer
2.80%
6.03%
vier keer
0.93%
2.14%
meer dan vier keer
1.51%
3.22%
Er is een significant verband tussen frequentie van vallen en eenzaamheid. Ouderen die ernstig eenzaam zijn, vallen meer dan ouderen die niet tot matig eenzaam zijn.
Vallen i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
Afgelopen twaalf maanden gevallen neen
78.34%
77.92%
71.99%
één keer
12.75%
12.58%
14.32%
twee keer
3.07%
4.34%
6.25%
drie keer
3.84%
2.87%
3.58%
vier keer
0.61%
0.96%
1.42%
meer dan vier keer
1.38%
1.32%
2.44%
54
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Er is een verband tussen onveiligheidsgevoelens en valfrequentie. Hoe onveiliger men zich voelt, hoe meer men valt. 28% ouderen met ernstige eenzaamheidsgevoelens is het afgelopen jaar minstens één keer gevallen. Bij ouderen met lage onveiligheidsgevoelens is dat 21.6%.
55
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Thema 3: Welbevinden Binnen dit thema werden de scores berekend voor 7 dimensies, namelijk uitgebreidheid van het netwerk, eenzaamheid, negatieve psychologische beleving, negatieve stemmingsstoornissen, ervaren problemen, onveiligheidsgevoel en ouderdomsbeeld.
1. Uitgebreidheid van het netwerk Om de uitgebreidheid van het netwerk van ouderen te meten, werd hen de volgende vraag gesteld: “Hoe vaak gaat u op bezoek bij / ontvangt u bezoek van / hebt u telefonisch contact met …?”. Daarna worden 7 groepen van mensen voorgesteld. De personen die tot het netwerk kunnen behoren waren: • Partner • Kinderen • Kleinkinderen • Broers/zussen • Ouders • Andere familieleden • Vrienden en kennissen • Buren en mensen uit de wijk De ouderen konden telkens kiezen uit 6 antwoordmogelijkheden: nooit, minder dan 1 maal per maand, maandelijks, 1 à 2 maal per week, (bijna) dagelijks en niet van toepassing. Met de respondenten die 'niet van toepassing' geantwoord hebben, wordt geen rekening gehouden. Vanaf het moment dat de oudere voor een persoon maandelijks geantwoord heeft, wordt deze meegenomen in de berekening van de totale netwerkgrootte. Hoe groter het getal, hoe uitgebreider het netwerk. Uitgebreidheid van het netwerk Maasland uitgebreidheid netwerk
4.38
MiddenLimburg 4.18
NoordLimburg 4.19
WestLimburg 4.14
ZuidLimburg 4.06
Limburg
Vlaanderen
4.19
4.00
Er is een verschil tussen de uitgebreidheid van het netwerk in Limburg ten opzichte van Vlaanderen. Het netwerk in Limburg is significant groter.
56
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Wanneer we het netwerk in Limburg bekijken, dan zien we dat het netwerk het grootst is in de regio Maasland en het kleinst in de regio ZuidLimburg. Uitgebreidheid van het netwerk i.f.v. de leeftijdsklasse leeftijdsklasse 60-69 uitgebreidheid netwerk
70-79
4.37
80+
4.10
3.78
Naarmate de leeftijd stijgt, neemt de gemiddelde uitgebreidheid van het netwerk af.
Uitgebreidheid van het netwerk i.f.v. partnerschap partnerschap partner uitgebreidheid netwerk
geen partner
4.32
3.86
Ouderen met een partner hebben een uitgebreider netwerk dan ouderen zonder partner.
Uitgebreidheid van het netwerk i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk uitgebreidheid netwerk
makkelijk
4.04
4.28
Ouderen die makkelijk rondkomen hebben een uitgebreider netwerk dan ouderen die moeilijk rondkomen.
Uitgebreidheid van het netwerk i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja uitgebreidheid netwerk
neen 3.86
4.24
57
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
De uitgebreidheid van het netwerk van ouderen die verhuisd zijn de voorbije tien jaar, verschilt significant van de uitgebreidheid van het netwerk van ouderen die niet verhuisd zijn. Bij ouderen die verhuisd zijn is het netwerk kleiner.
Uitgebreidheid van het netwerk i.f.v. zorgafhankelijkheid: persoonlijke verzorging hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja uitgebreidheid netwerk
neen 3.85
4.23
hulp nodig voor huishouden ja uitgebreidheid netwerk
neen 3.96
4.27
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja uitgebreidheid netwerk
neen 3.94
4.25
Er is een verband tussen ‘hulp nodig voor persoonlijke verzorging’ en ‘hulp in het huishouden’ enerzijds en ‘hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen’ en uitgebreidheid van het netwerk anderzijds. Ouderen die hulp nodig hebben, beschikken telkens over een minder uitgebreid netwerk. Uitgebreidheid van het netwerk i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige uitgebreidheid netwerk
4.37
ernstige 3.44
Ouderen die ernstig eenzaam zijn, hebben een beperkter netwerk dan ouderen die niet of slechts beperkt eenzaam zijn.
58
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
2. Eenzaamheid In het onderdeel eenzaamheid bekijken we het aandeel 60plussers dat ernstige eenzaamheidsgevoelens ervaart. Om de dimensie ‘eenzaamheid’ te construeren werd beroep gedaan op tien items. Hierbij ligt de nadruk op het verschil tussen wat iemand wenst op vlak van intimiteit en interpersoonlijke affectie, en wat iemand heeft op dat vlak. Hoe groter dat verschil, hoe groter de eenzaamheid. De respondenten konden kiezen tussen vijf antwoordmogelijkheden; helemaal mee oneens, mee oneens, noch mee oneens/noch mee eens, mee eens en helemaal mee eens. Deze bovenstaande tien items werden weerhouden om een schaal te construeren. De schaal werd onderverdeeld in twee klassen; geen tot matige eenzaamheidsgevoelens (scores 1 t.e.m. 28) en ernstige eenzaamheidsgevoelens (scores 29 t.e.m. 50). Hieronder geven we de items van deze vraag terug: • Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan. • Ik mis een echt goede vriend of vriendin. • Ik ervaar een leegte om mij heen. • Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen. • Ik mis gezelligheid om mij heen. • Ik vind mijn kennissenkring te beperkt. • Ik ken veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen. • Er zijn voldoende mensen met wie ik mij verbonden voel. • Ik mis mensen om mij heen. • Ik voel mij vaak in de steek gelaten.
Ernstige eenzaamheid
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
16.93%
21.39%
16.89%
20.37%
21.16%
Limburg 19.35%
Vlaanderen 20.64%
Ongeveer 20% Limburgse (en Vlaamse) ouderen kampt met ernstige eenzaamheidsgevoelens. Het aandeel ernstig eenzamen in Limburg is het grootst in de regio’s Midden-, West- en Zuid-Limburg.
59
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Eenzaamheid i.f.v. geslacht geslacht man Ernstige eenzaamheid
vrouw
18.07%
20.62%
Uit bovenstaande tabel kunnen we afleiden dat mannen minder eenzaam zijn dan vrouwen.
Eenzaamheid i.f.v. partnerschap partnerschap partner Ernstige eenzaamheid
geen partner
16.42%
28.30%
Ouderen met een partner zijn minder eenzaam dan ouderen zonder partner. Dat wil echter niet zeggen dat mensen met een partner niet eenzaam kunnen zijn. 16.4% ouderen met een partner is ernstig eenzaam. Dit betekent dat het hebben van een partner in veel gevallen een bescherming biedt tegen eenzaamheid, maar dat dit voor 16% ouderen niet zo is. Eenzaamheid i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk Ernstige eenzaamheid
23.79%
makkelijk 16.35%
Ouderen die moeilijk rondkomen, zijn meer ernstig eenzaam dan ouderen die makkelijk rondkomen (23.8% versus 16.4%).
Eenzaamheid i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja Ernstige eenzaamheid
neen 22.55%
19.03%
60
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Er is een licht verband tussen eenzaamheid en verhuisd zijn de afgelopen 10 jaar: respondenten die verhuisd zijn, rapporteerden vaker ernstig eenzaam te zijn dan ouderen die niet verhuisd zijn.
Eenzaamheid i.f.v. zorgafhankelijkheid hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja Ernstige eenzaamheid
neen 30.00%
17.76%
hulp nodig voor huishouden ja Ernstige eenzaamheid
neen 26.55%
16.83%
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja Ernstige eenzaamheid
neen 27.40%
17.09%
Er is een significant verband tussen eenzaamheid en zorgafhankelijkheid. Ouderen die afhankelijk zijn van zorg, zijn in meerdere mate ernstig eenzaam dan ouderen die niet afhankelijk zijn van zorg. 30% ouderen die afhankelijk zijn van hulp nodig voor persoonlijke verzorging, is ernstig eenzaam t.o.v. 17.7% ouderen die niet afhankelijk zijn van hulp nodig voor persoonlijke verzorging. 26.5% ouderen die afhankelijk zijn van hulp nodig voor het huishouden, is ernstig eenzaam t.o.v. 16.8% ouderen die niet afhankelijk zijn van hulp nodig voor het huishouden. 27.4% ouderen die afhankelijk zijn van hulp nodig voor persoonlijke verplaatsing, is ernstig eenzaam t.o.v. 17.1% ouderen die niet afhankelijk zijn van hulp nodig voor persoonlijke verplaatsing.
Eenzaamheid i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag Ernstige eenzaamheid
14.17%
matig 18.18%
ernstig 21.62%
Eenzaamheid en onveiligheidsgevoelens zijn gelinkt aan elkaar. Bijna een
61
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
vijfde ouderen die zich ernstig onveilig voelen, zijn ook ernstig eenzaam. Bij ouderen met lage onveiligheidsgevoelens is dat 14.2%.
3. Negatieve psychologische beleving In dit thema komt de negatieve psychologische beleving van ouderen aan bod. We gebruiken hiervoor volgende vraag: “Wanneer u de afgelopen weken in beschouwing neemt, in welke mate bent u het dan eens met volgende uitspraken?”. Er worden vervolgens 6 uitspraken gegeven, bijvoorbeeld “Ik slaap slecht en lig vaak wakker door kopzorgen” en “Ik heb het gevoel dat ik mijn zelfvertrouwen verlies”. De respondenten konden kiezen uit volgende mogelijkheden om te antwoorden: helemaal niet, niet meer dan gewoonlijk, meer dan gewoonlijk en opvallend meer dan gewoonlijk. Wat de bespreking in dit hoofdstuk betreft, beperken we ons tot het geven van prevalentiecijfers: in welke mate ervaren ouderen in Limburg negatieve gevoelens. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
helemaal niet
48.59%
48.80%
51.97%
46.81%
46.78%
47.55%
47.09%
niet meer dan gewoonlijk
35.74%
34.61%
35.23%
38.41%
37.30%
36.53%
36.33%
meer dan gewoonlijk
11.50%
12.34%
9.19%
9.63%
11.12%
10.91%
11.39%
opvallend meer dan gewoonlijk
4.17%
4.26%
3.61%
5.15%
4.80%
5.02%
5.19%
Limburg
Vlaanderen
Ik slaap slecht en lig vaak wakker door kopzorgen
47.6% Limburgse ouderen ligt niet wakker door kopzorgen. 16% ouderen in Limburg zegt meer en opvallend meer dan gewoonlijk wakker te liggen door kopzorgen. Vooral in Noord-Limburg is dit aandeel kleiner. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
71.03%
69.43%
73.96%
69.99%
69.14%
70.56%
Ik voel me ongelukkig of depressief helemaal niet
71.27%
62
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
niet meer dan gewoonlijk
21.98%
22.82%
20.13%
21.95%
22.03%
22.68%
21.14%
meer dan gewoonlijk
5.30%
5.35%
4.70%
6.16%
6.65%
5.13%
5.32%
opvallend meer dan gewoonlijk
1.69%
2.40%
1.20%
1.90%
2.18%
1.64%
2.28%
De grote meerderheid van de ouderen voelt zich niet ongelukkig of depressief. Bijna 7% ouderen in Limburg voelt zich meer of opvallend meer ongelukkig of depressief. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal niet
73.06%
70.85%
74.40%
72.90%
71.32%
72.52%
70.63%
niet meer dan gewoonlijk
19.39%
20.63%
19.91%
18.59%
18.87%
19.74%
20.38%
meer dan gewoonlijk
6.43%
6.11%
4.60%
6.38%
7.96%
6.22%
6.58%
opvallend meer dan gewoonlijk
1.13%
2.40%
1.09%
2.13%
1.85%
1.53%
2.41%
Ik heb het gevoel dat ik m'n zelfvertrouwen verlies
72,5% ouderen heeft niet het gevoel z’n zelfvertrouwen te verliezen. 8% geeft aan meer dan gewoonlijk het gevoel te hebben z’n zelfvertrouwen te verliezen. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal niet
71.36%
70.63%
73.96%
70.32%
68.48%
68.92%
68.99%
niet meer dan gewoonlijk
23.00%
21.51%
19.80%
20.94%
21.70%
23.88%
22.91%
meer dan gewoonlijk
4.40%
5.90%
5.14%
6.05%
7.85%
5.56%
6.33%
opvallend meer dan gewoonlijk
1.24%
1.97%
1.09%
2.69%
1.96%
1.64%
1.77%
Ik heb het gevoel dat ik de problemen niet aankan
Op de vraag ‘ik heb het gevoel dat ik de problemen niet aankan’, antwoordt meer dan twee derde Limburgse ouderen negatief. Meer dan 7% ouderen vindt dat hij/zij de problemen niet aankan.
63
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal niet
67.53%
63.21%
69.15%
65.06%
63.25%
64.12%
63.54%
niet meer dan gewoonlijk
23.90%
26.64%
23.96%
25.08%
25.30%
26.39%
25.82%
meer dan gewoonlijk
6.54%
7.53%
5.47%
6.72%
9.05%
6.87%
7.85%
opvallend meer dan gewoonlijk
2.03%
2.62%
1.42%
3.14%
2.40%
2.62%
2.78%
Ik heb het gevoel dat ik constant onder spanning sta
Wat het aspect ‘spanning’ betreft, antwoordt 64.1% negatief, en 26.4% antwoordt ‘niet meer dan gewoonlijk’. Ruim 9% ouderen geeft aan meer dan gewoonlijk/opvallend meer dan gewoonlijk onder spanning te staan.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal niet
77.34%
74.78%
76.04%
68.87%
66.96%
71.76%
72.91%
niet meer dan gewoonlijk
14.99%
17.25%
16.74%
19.71%
18.87%
18.21%
19.24%
meer dan gewoonlijk
5.19%
5.57%
4.70%
8.40%
9.16%
6.87%
6.20%
opvallend meer dan gewoonlijk
2.48%
2.40%
2.52%
3.02%
5.02%
3.16%
1.65%
Ik heb het gevoel niks meer waard te zijn
Eén op tien Limburgse ouderen hebben het gevoel niets meer waard te zijn. Algemeen kunnen we besluiten dat cijfers voor de negatieve psychologische beleving in Limburg niet zo veel verschillen van de Vlaamse cijfers. De prevalentie van negatieve psychologische beleving ligt iets lager in de regio Noord-Limburg dan in de andere regio’s.
64
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
4. Negatieve stemmingsstoornissen Met deze analyses willen we nagaan hoe het gesteld is met de negatieve stemmingsstoornissen van de respondenten, zoals verveling, lusteloosheid, somberheid en nervositeit. We vroegen de respondent om aan te duiden in welke mate men het eens was met deze uitspraken, men kon kiezen uit: helemaal mee oneens, mee oneens, noch mee oneens/noch mee eens, mee eens en helemaal mee eens. Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
helemaal oneens
50.19%
47.23%
47.98%
46.96%
42.42%
50.19%
48.98%
mee oneens
17.16%
18.33%
20.56%
19.66%
16.28%
17.31%
19.01%
noch eens/noch oneens
11.91%
12.67%
13.10%
11.90%
14.06%
13.82%
11.11%
mee eens
11.01%
12.55%
9.91%
11.25%
15.04%
10.96%
12.13%
helemaal eens
9.73%
9.23%
8.45%
10.22%
12.21%
7.72%
8.77%
Limburg
Vlaanderen
Mijn gezondheid beperkt mij vaak in mijn sociale contacten (vb. op bezoek gaan)
In Limburg is meer dan 18% ouderen het eens met de uitspraak ‘mijn gezondheid beperkt mij vaak in mijn sociale contacten. In Vlaanderen betreft het bijna 21% ouderen.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal oneens
51.09%
45.26%
49.57%
45.28%
42.05%
49.69%
46.05%
mee oneens
21.25%
22.26%
23.99%
23.80%
20.35%
21.17%
22.66%
noch eens/noch oneens
14.21%
16.24%
16.28%
16.82%
19.48%
17.68%
17.11%
mee eens
10.37%
10.82%
6.85%
9.70%
11.84%
7.60%
10.96%
helemaal eens
3.07%
5.41%
3.30%
4.40%
6.29%
3.86%
3.22%
Ik voelde mij de laatste tijd vaak nerveus
Ruim 10% ouderen is het eens met de uitspraak ‘ik voelde me de laatste tijd vaak nerveus’.
65
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal oneens
14.34%
13.28%
9.55%
13.45%
14.06%
11.71%
13.30%
mee oneens
9.22%
9.84%
9.42%
11.25%
10.48%
8.84%
11.84%
noch eens/noch oneens
20.49%
24.23%
23.38%
22.51%
27.13%
25.16%
24.71%
mee eens
36.62%
36.78%
39.05%
36.61%
31.69%
36.86%
33.77%
helemaal eens
19.33%
15.87%
18.60%
16.17%
16.65%
17.43%
16.37%
Ik voelde mij de laatste tijd kalm en rustig
Wanneer de vraag positief gesteld wordt, met name ‘ik voel me kalm en rustig’ dan antwoordt ruim de helft van de ouderen hier positief op. Vooral in Noord-Limburg voelen ouderen zich de laatste tijd kalm en rustig. Eén op vijf ouderen in Limburg vindt dat deze uitspraak niet van toepassing is op hen. In Vlaanderen is dat bijna één op vier.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal oneens
55.83%
45.26%
52.14%
49.55%
44.88%
49.69%
51.32%
mee oneens
19.72%
24.72%
23.75%
23.29%
22.44%
22.67%
23.83%
noch eens/noch oneens
14.34%
19.31%
16.03%
18.24%
20.22%
19.18%
15.79%
mee eens
7.55%
7.87%
5.51%
5.56%
8.63%
6.10%
5.99%
helemaal eens
2.56%
2.83%
2.57%
3.36%
3.82%
2.37%
3.07%
Ik voelde mij de laatste tijd neerslachtig en somber
Op de vraag of ouderen zich ‘neerslachtig en somber voelen’, antwoordt een kleine 10% bevestigend. De helft ouderen in Limburg is het helemaal oneens hiermee.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
Ik voelde mij de laatste tijd zo somber dat niks mij kon opvrolijken
66
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
helemaal oneens
64.79%
56.95%
61.08%
56.27%
53.64%
57.29%
60.09%
mee oneens
17.16%
22.63%
22.52%
22.25%
23.06%
21.54%
22.08%
noch eens/noch oneens
13.06%
14.15%
12.24%
15.39%
14.92%
14.45%
12.57%
mee eens
3.07%
3.32%
1.47%
3.23%
4.56%
3.36%
3.22%
helemaal eens
1.92%
2.95%
2.69%
2.85%
3.82%
3.36%
2.05%
Op de vraag ‘ik voelde me de laatste tijd zo neerslachtig dat niets me kon opvrolijken’, antwoordt 7% ouderen in Limburg bevestigend. Vooral in Zuid-Limburg waren ouderen met deze stelling akkoord.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal oneens
61.08%
57.93%
56.67%
52.91%
54.75%
55.92%
58.33%
mee oneens
21.90%
24.11%
24.72%
26.39%
23.06%
24.16%
23.25%
noch eens/noch oneens
10.50%
11.32%
12.12%
15.01%
14.92%
14.20%
12.43%
mee eens
3.97%
4.67%
4.28%
2.59%
3.70%
2.74%
3.51%
helemaal eens
2.56%
1.97%
2.20%
3.10%
3.58%
2.99%
2.49%
Ik voelde mij onlangs helemaal van slag omdat ik kritiek kreeg
5.7% ouderen in Limburg vindt dat de omschrijving ‘ik voelde mij onlangs helemaal van slag omdat ik kritiek kreeg’ op hen van toepassing is. In Vlaanderen is dat 6%.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
helemaal oneens
64.40%
57.69%
57.77%
55.24%
50.43%
56.16%
57.16%
mee oneens
17.93%
20.05%
23.50%
22.12%
22.07%
23.29%
22.66%
noch eens/noch oneens
10.50%
13.16%
12.48%
13.32%
15.91%
13.20%
13.45%
mee eens
4.87%
5.66%
4.16%
6.34%
7.40%
4.86%
4.24%
helemaal eens
2.30%
3.44%
2.08%
2.98%
4.19%
2.49%
2.49%
De laatste tijd verveel ik me vaak
67
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Er is slechts een beperkte groep ouderen die zich verveelt: 7.4% ouderen vindt dat de uitspraak ‘ik verveel me vaak’ op hen van toepassing is. Bijna 80% ouderen in Limburg vindt dat deze uitspraak niet van toepassing is op hen. Globaal gezien kunnen we stellen dat ouderen in Limburg zich minder vaak nerveus voelen, neerslachtig en minder van slag omdat ze kritiek kregen. Anderzijds voelen Limburgse ouderen zich iets vaker zo somber dat niets hen kan opvrolijken. In Noord-Limburg voelt men zich minder nerveus, minder somber en verveelt men zich minder dan in de andere regio’s.
68
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
5. Problemen Binnen de schaal “Problemen” zijn er een aantal subdimensies: kwetsbaarheid, maatschappelijke participatie in de directe omgeving en subjectieve onveiligheidsgevoelens. De schaal varieert tussen 1 en 4. Hoe hoger de score, hoe meer problemen ouderen ervaren. De subdimensie kwetsbaarheid omvat de volgende items: afhankelijkheid van derden, gebrek aan zorg, vervoersproblemen, gezondheidsproblemen, financiële problemen en huisvestingsproblemen. De subdimensie ‘maatschappelijke participatie gericht op de onmiddellijke omgeving’ omvat de volgende items: gebrek aan informatie en voorlichting, onvoldoende ontspanningsmogelijkheden in de wijk en onvoldoende inspraakmogelijkheden. De subdimensie onveiligheid omvat de items: onveiligheid in het verkeer, angst voor roof, diefstal, inbraak in de woning en angst om lastig gevallen te worden op straat.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Problemen gemiddeld
1.76
1.78
1.69
1.77
1.78
1.76
1.70
kwetsbaarheid
1.41
1.43
1.39
1.44
1.48
1.42
1.43
maatschappelijke participatie
1.85
1.90
1.84
1.90
1.93
1.85
1.81
onveiligheid
2.05
2.11
1.91
2.07
2.06
2.04
1.99
Limburg Vlaanderen
Ouderen in Limburg halen een score van 1.76 op de schaal van ervaren problemen. De hoogste score halen ze op de subdimensie ‘onveiligheid’, de laagste score op de dimensie ‘kwetsbaarheid’. De Limburgse scores wijken niet dermate af van de Vlaamse cijfers. Globaal gezien, ervaren ouderen in Noord-Limburg minder problemen dan in de andere regio’s. Ouderen in Zuid-Limburg ervaren het meest problemen met betrekking tot kwetsbaarheid en maatschappelijke participatie. De cijfers voor onveiligheid zijn dan weer het hoogst in Midden-Limburg.
69
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Ervaren problemen i.f.v. de leeftijdsklasse leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
Problemen gemiddeld
1.72
1.77
1.85
Kwetsbaarheid
1.34
1.47
1.65
Maatschappelijke participatie
1.89
1.88
1.88
Onveiligheid
2.01
2.07
2.10
Globaal genomen, stijgen de ervaren problemen bij toename van de leeftijd. Deze trend zet zich door voor de subdimensies kwetsbaarheid en onveiligheid, doch niet voor maatschappelijke participatie. Dat blijft constant over de 3 leeftijdsklassen. Ervaren problemen i.f.v. geslacht geslacht man
vrouw
Problemen gemiddeld
1.68
1.82
Kwetsbaarheid
1.36
1.50
Maatschappelijke participatie
1.88
1.89
Onveiligheid
1.90
2.17
Mannen ervaren significant minder problemen dan vrouwen. Op subdimensie-niveau stellen we een significant verschil tussen mannen en vrouwen vast voor ‘kwetsbaarheid’ en onveiligheid’.
Ervaren problemen i.f.v. partnerschap partnerschap partner
geen partner
Problemen gemiddeld
1.72
1.85
Kwetsbaarheid
1.35
1.65
Maatschappelijke participatie
1.87
1.93
70
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Onveiligheid
2.03
2.09
Ouderen met een partner ervaren minder problemen dan ouderen zonder partner. Het verschil is merkbaar voor de globale score en drie subdimensies. Ervaren problemen i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
Problemen gemiddeld
1.88
1.69
Kwetsbaarheid
1.57
1.34
Maatschappelijke participatie
2.01
1.82
Onveiligheid
2.17
1.97
De resultaten tonen aan dat er een relatie is tussen de subjectieve beleving van het inkomen en de problemen die men ervaart. Deze relatie is sterker dan de relatie tussen ervaren problemen en het objectieve, feitelijke gezinsinkomen. Zowel voor de dimensie ‘ervaren problemen’ als voor de 3 subdimensies, stellen we vast dat mensen die moeilijk rondkomen meer problemen ervaren dan mensen die makkelijk rondkomen. Ervaren problemen i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
Problemen gemiddeld
1.79
1.75
Kwetsbaarheid
1.57
1.41
Maatschappelijke participatie
1.93
1.88
Onveiligheid
2.02
2.04
Voor de subdimensie ‘kwetsbaarheid’ is er een relatie tussen kwetsbaarheid en verhuisd de voorbije 10 jaar. Ouderen die de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn, ervaren meer problemen met kwetsbaarheid dan ouderen die niet verhuisd zijn. Ervaren problemen i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor persoonlijke verzorging
71
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja
neen
Problemen gemiddeld
2.02
1.73
Kwetsbaarheid
1.92
1.37
Maatschappelijke participatie
2.01
1.89
Onveiligheid
2.23
2.03
Er is een significant verband tussen ‘ervaren problemen’ en ‘zorgafhankelijkheid’. Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging, ervaren meer problemen dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging. Ervaren problemen i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor huishouden hulp nodig voor huishouden ja
neen
Problemen gemiddeld
1.98
1.70
Kwetsbaarheid
1.78
1.32
Maatschappelijke participatie
2.02
1.87
Onveiligheid
2.26
1.99
Ouderen die hulp nodig hebben voor het huishouden, ervaren meer problemen dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor het huishouden. Het verband tussen beiden geldt voor de drie subdimensies. Ervaren problemen i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja
neen
Problemen gemiddeld
2.05
1.71
Kwetsbaarheid
1.87
1.32
Maatschappelijke participatie
2.03
1.83
Onveiligheid
2.27
1.99
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsingen, ervaren meer problemen dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor
72
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
persoonlijke verplaatsingen. Het verband tussen beiden geldt voor de drie subdimensies van ervaren problemen. Ervaren problemen i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige
ernstige
Problemen gemiddeld
1.72
2.13
Kwetsbaarheid
1.37
1.76
Maatschappelijke participatie
1.85
2.37
Onveiligheid
2.02
2.36
Ouderen die ernstig eenzaam zijn, ervaren meer problemen dan ouderen die niet of in beperkte mate eenzaam zijn. Er werd een significant verband vastgesteld voor de drie subdimensies van ervaren problemen. Ervaren problemen i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
Problemen gemiddeld
1.50
1.70
1.99
Kwetsbaarheid
1.31
1.40
1.54
Maatschappelijke participatie
1.74
1.89
2.08
Er is een zeer sterk verband tussen ervaren problemen en onveiligheidsgevoelens. Ouderen die zich veiliger voelen, ervaren ook minder problemen dan ouderen die zich matig of ernstig onveilig voelen. Of anders gesteld, ouderen met hoge onveiligheidsgevoelens, ervaren meer problemen dan ouderen met lage onveiligheidsgevoelens. Dit geldt zowel voor kwetsbaarheid als voor maatschappelijke participatie. 5.1 Kwetsbaarheid Binnen de schaal problemen is er een subschaal kwetsbaarheid. In de volgende analyses exploreren we de resultaten voor deze subschaal op itemniveau. Het gaat over de items: afhankelijkheid van derden, gebrek aan zorg, vervoersproblemen, gezondheidsproblemen, financiële problemen en huisvestingsproblemen.
73
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
kwetsbaarheid: huisvestingsproblemen Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
1.1%
1.3%
1.1%
1.0%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Huisvestingproblemen Vaak
1.3%
1.1%
1.4%
In Vlaanderen ervaren ouderen iets vaker problemen met huisvesting dan ouderen in Limburg. Men ervaart het meest vaak problemen met huisvesting in Zuid-Limburg en Midden-Limburg en het minst in WestLimburg.
kwetsbaarheid: gezondheidsproblemen Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
17.0%
18.0%
16.0%
19.3%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Gezondheidsproblemen Vaak
19.7%
18.01%
17.1%
Het percentage ouderen dat aangeeft vaak gezondheidsproblemen te hebben, ligt in Limburg iets hoger dan in Vlaanderen (18% versus 17%). De prevalentie van gezondheidsproblemen is het hoogst in de regio ZuidLimburg en het laagst in de regio Noord-Limburg.
kwetsbaarheid: hulpbehoevendheid/ afhankelijkheid van derden Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
Hulpbehoevendheid/ afhankelijkheid van derden Vaak
7.9%
8.1%
7.2%
8.5%
10.0%
8.33%
7.50%
8.3% ouderen in Limburg is vaak afhankelijk van hulp van derden tegenover 7.5% ouderen in Vlaanderen. De hulpbehoevendheid is het
74
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
grootst in de regio’s Zuid-, West- en Midden- Limburg en is lager in de regio Noord-Limburg.
kwetsbaarheid: financiële problemen Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
2.5%
3.3%
2.8%
2.8%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Financiële problemen Vaak
3.8%
3.03%
3.2%
Er is geen significant verschil tussen Vlaanderen en Limburg. De hoogste prevalentie van heel frequente financiële problemen vinden we terug in de regio Zuid-Limburg (3.8%) en de laagste in de regio Maasland (2.5%). kwetsbaarheid: gebrek aan zorg Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
1.1%
2.0%
0.6%
1.4%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Gebrek aan zorg Vaak
1.3%
1.28%
0.95%
1.3% ouderen in Limburg ervaart vaak een gebrek aan zorg, in Vlaanderen is dit 0.95%. Ernstige zorgtekorten komen het meest voor in de regio Midden-Limburg (2.0%) en het minst in de regio Noord-Limburg (0.6%). kwetsbaarheid: vervoersproblemen Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
3.6%
3.1%
2.1%
3.2%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Vervoersproblemen Vaak
3.8%
3.15%
4.20%
Een laatste item onder de noemer kwetsbaarheid zijn de ernstige vervoersproblemen. Het percentage ouderen dat vaak vervoersproblemen ondervindt, ligt in Limburg (3.15%) lager dan in Vlaanderen (4.20%). De regio waar de meeste ernstige vervoersproblemen voorkomen is ZuidLimburg (3.8%), de regio waar deze problemen het minst voorkomen is Noord-Limburg (2.1%).
75
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
5.2 Maatschappelijke participatie Binnen de schaal problemen is er een subschaal maatschappelijke participatie. In de volgende analyses exploreren we de resultaten voor deze subschaal op itemniveau: gebrek aan informatie en voorlichting, onvoldoende ontspanningsmogelijkheden in de wijk en onvoldoende inspraakmogelijkheden.
maatschappelijke participatie: onvoldoende gezelligheids- en ontspanningsmogelijkheden in de wijk Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
9.5%
8.5%
7.5%
9.3%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
onvoldoende gezelligheids- en ontspanningsmogelijkheden in de wijk Vaak
10.5%
9.06%
6.60%
9% ervaart vaak een gebrek aan ontspanningsmogelijkheden in de wijk, dit cijfer ligt significant hoger dan het Vlaamse cijfer (6.6%). De regio waar dit probleem zich het meest voordoet, is de regio ZuidLimburg (10.5%), de regio waar deze problematiek het minst voorkomt, is Noord-Limburg (7.5%). maatschappelijke participatie: onvoldoende inspraakmogelijkheden Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
6.8%
8.1%
6.6%
8.6%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Onvoldoende inspraakmogelijkheden Vaak
8.9%
7.80%
7.8% ouderen antwoordt ‘vaak’ op de vraag of er een gebrek is aan inspraakmogelijkheden. We kunnen vaststellen dat het Limburgse cijfer hoger ligt dan het Vlaamse cijfer. De regio waar de inspraakproblematiek het hoogst is, is in de regio Zuid-
76
6.30%
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Limburg. De regio waar deze problematiek het minst voorkomt, is in de regio Noord-Limburg.
maatschappelijke participatie: gebrek aan informatie en voorlichting Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
6.6%
9.1%
7.8%
8.5%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Gebrek aan informatie en voorlichting Vaak
9.1%
8.21%
5.80%
Een laatste item betreft het gebrek aan informatie en voorlichting. Ook hier kunnen we vaststellen dat het Limburgse cijfer (8.2%) hoger ligt dan het Vlaamse cijfer (5.8%). De regio waar deze problematiek het meest voorkomt, is in de regio Zuid-Limburg (9.1%) en Midden-Limburg (9.1%) en het laagst in de regio Maasland (6.6%).
5.3 Onveiligheid De derde subschaal binnen de schaal problemen is de subschaal onveiligheid. In de volgende analyses exploreren we de resultaten voor deze subschaal op itemniveau: onveiligheid in het verkeer, angst voor roof, diefstal, inbraak in de woning en angst om lastig gevallen te worden op straat. onveiligheid: onveiligheid in het verkeer Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
8.6%
7.4%
6.0%
7.9%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Onveiligheid in het verkeer Vaak
6.6%
7.30%
7.3% van de Limburgse ouderen ervaart vaak onveiligheid in het verkeer, dit cijfer ligt hoger dan het Vlaamse cijfer (6.8%). De regio waar onveiligheid in het verkeer het meest voorkomt, is in de regio Maasland (8.6%) en het minst in de regio Noord-Limburg (6.0%). onveiligheid: angst voor roof, diefstal of inbraak in de woning
77
6.80%
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
13.1%
14.4%
8.3%
12.4%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Angst voor roof, diefstal of inbraak in de woning Vaak
11.4%
11.91%
11.20%
Ook angst voor roof, diefstal of inbraak in de woning blijkt voor ouderen een reëel probleem. Er is geen significant verschil tussen Limburg en Vlaanderen. De regio waar deze problematiek het meest voorkomt is de regio MiddenLimburg (14.4%), de regio waar dit het minst voorkomt is de regio NoordLimburg (8.3%).
onveiligheid: angst te worden lastig gevallen op straat Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
9.8%
10.8%
5.8%
8.1%
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
Angst te worden lastig gevallen op straat Vaak
8.2%
8.53%
Een laatste probleem betreft de angst om lastig gevallen te worden op straat. Het Limburgse cijfer is vergelijkbaar met het Vlaamse cijfer. De regio waar deze problematiek het meest voorkomt is de regio MiddenLimburg (10.8%). Deze problematiek komt het minst voor in de regio Noord-Limburg (5.8%).
6. Onveiligheidsgevoel Om het onveiligheidsgevoel van ouderen te meten, kregen de respondenten acht uitspraken voorgeschoteld. “In hoeverre bent u het eens met de volgende uitspraken?”:
• Het is vandaag de dag te onveilig om op straat te komen • Het is vandaag de dag te onveilig om kinderen alleen op straat te laten • Ik kom nog weinig alleen overvallen/bestolen te worden
buiten
omdat
ik
schrik
heb
• 's Avonds moet je op straat extra voorzichtig zijn • De laatste 10 jaar zijn de straten onveiliger geworden
78
7.30%
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
• 's Avonds en 's nachts doe ik de deur niet open als er gebeld wordt • In deze tijd is een alarmsysteem geen overbodige luxe • Als ik met vakantie ga, durf ik mijn huis niet onbewaakt achter te laten De respondenten konden steeds kiezen uit vijf antwoordmogelijkheden: helemaal oneens, mee oneens, noch mee oneens / noch mee eens, mee eens en helemaal mee eens. Op basis van de antwoorden werd een schaal geconstrueerd. De schaal wordt onderverdeeld in drie klassen: laag (scores 1 t.e.m. 2.5), matig (scores 2.51 t.e.m. 3.5) en hoog (3.50 t.e.m. 5).
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
onveiligheids gevoelens laag
17.42%
16.06%
21.99%
14.75%
16.84%
17.22%
19.28%
matig
36.70%
35.40%
40.23%
33.38%
34.06%
36.84%
34.40%
ernstig
45.88%
48.55%
37.77%
51.88%
49.11%
45.95%
46.32%
Wanneer we de Limburgse cijfers vergelijken met de Vlaamse, dan zien we nauwelijks verschillen. 46% ouderen in Limburg ervaart ernstige onveiligheidsgevoelens en dit percentage is 0.3% lager dan gemiddeld in Vlaanderen. Ouderen uit de regio’s West-, Zuid-, en Midden- Limburg ervaren het meest onveiligheidsgevoelens. Onveiligheidsgevoelens i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69 Ernstig onveiligheidsgevoel
Er is een significant verschil onveiligheidgevoelens. Naarmate de onveiligheidsgevoel toe.
41.64%
tussen leeftijd
70-79 49.96%
80+ 56.89%
leeftijdsklassen stijgt, neemt
en het
Onveiligheidsgevoelens i.f.v. geslacht geslacht
79
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
man Ernstig onveiligheidsgevoel
vrouw
35.58%
57.15%
Er is ook een significant verband tussen geslacht en onveiligheidsgevoelens. 57.2% van de vrouwen heeft een ernstig onveiligheidsgevoel, tegenover 35.6% bij de mannen.
Onveiligheidsgevoelens i.f.v. partnerschap partnerschap partner Ernstig onveiligheidsgevoel
geen partner
44.36%
52.80%
Ouderen zonder partner voelen zich vaker ernstig onveilig (52.8%), dan ouderen met een partner (44.4%).
Onveiligheidsgevoelens i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk Ernstig onveiligheidsgevoel
makkelijk
51.69%
42.43%
Het subjectieve inkomen levert ook een verschil op: ouderen die moeilijk rondkomen, voelen zich vaker onveilig dan ouderen die makkelijk rondkomen. Onveiligheidsgevoelens i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja Ernstig onveiligheidsgevoel
neen 58.25%
45.07%
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging, voelen zich meer onveilig dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging. Onveiligheidsgevoelens i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor huishouden
80
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
hulp nodig voor huishouden ja Ernstig onveiligheidsgevoel
neen
56.72%
43.39%
Ouderen die hulp nodig hebben voor het huishouden, voelen zich meer onveilig dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor het huishouden.
Onveiligheidsgevoelens i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor verplaatsingen hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja Ernstig onveiligheidsgevoel
neen 60.62%
42.94%
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsingen, voelen zich meer onveilig dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsingen.
Onveiligheidsgevoelens i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige Ernstig onveiligheidsgevoel
44.54%
ernstige 52.15%
Tenslotte bekijken we nog de relatie tussen eenzaamheid en onveiligheidsgevoelens. Ouderen met ernstige eenzaamheidsgevoelens voelen zich meer onveilig dan ouderen met geen tot matige eenzaamheid.
7. Ouderdomsbeeld Om het ouderdomsbeeld bij ouderen na te gaan werd hun mening gevraagd over 11 uitspraken. Deze uitspraken peilen naar het idee dat ouderen hebben over de maatschappelijke visie op oud worden of ouderen en naar het gevoel van ouderen of ze al dan niet gediscrimineerd worden omwille van hun leeftijd. Hieronder geven we de items weer die het ouderdomsbeeld meten: • Als de tijden slechter worden, zijn het al gauw de ouderen die aan het kortste eind trekken. 81
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
• Ouderen vormen een aparte groep in de maatschappij met eigen belangen. • De samenleving is vooral gericht op jongeren, met de belangen van ouderen wordt weinig rekening gehouden. • Sommige mensen doen alsof ik de maatschappij niets meer te bieden heb, nu ik ouder ben. • Ik heb het gevoel dat ouderen tegenwoordig niet meer meetellen. • Over wat er voor ouderen gebeurt zouden ouderen veel meer te vertellen moeten hebben. • Sinds ik ouder ben, merk ik regelmatig dat men me niet meer serieus neemt. • Vergeleken met andere ouderen heb ik het heel goed getroffen. • Ik heb het gevoel dat ouderen worden achtergesteld of benadeeld ten opzichte van andere mensen uit de groep. • Ik heb er moeite mee om tot de ouderen te behoren. • De ouderen van nu hebben het moeilijker dan de ouderen vroeger. De respondenten konden telkens kiezen uit vijf antwoordmogelijkheden, namelijk helemaal oneens, mee oneens, noch mee oneens / noch mee eens, mee eens en helemaal mee eens. De totaalscore van al deze items opgeteld varieert van 1 tot 5. Hoe hoger de score, hoe meer men het gevoel heeft gediscrimineerd te worden omwille van de leeftijd.
Maasland ouderdomsbeeld
2.34
MiddenLimburg 2.28
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
2.34
2.39
2.28
Limburg Vlaanderen 2.30
2.30
In vergelijking met Vlaanderen scoort Limburg even hoog voor wat betreft het ouderdomsbeeld. Het ouderdomsbeeld is het hoogst in de regio Zuid-Limburg en het laagst in de regio Noord-Limburg. Ouderdomsbeeld i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69 ouderdomsbeeld
70-79 2.31
80+ 2.33
2.39
82
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Er is een relatie tussen leeftijd en ouderdomsbeeld. De scores voor ouderdomsbeeld stijgen bij stijgende leeftijd.
Ouderdomsbeeld i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk ouderdomsbeeld
makkelijk
2.43
2.26
Het subjectieve inkomen speelt een rol bij het ouderdomsbeeld. Ouderen die moeilijk rondkomen, hebben een hogere score dan ouderen die makkelijk rondkomen. Ouderen die moeilijk rondkomen hebben aldus een negatiever ouderdomsbeeld. Ouderdomsbeeld i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja ouderdomsbeeld
neen 2.37
2.32
hulp nodig voor huishouden ja ouderdomsbeeld
neen 2.38
2.31
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja ouderdomsbeeld
neen 2.37
2.31
Ouderen die hulpbehoeftig zijn, hebben een negatiever ouderdomsbeeld. Dit geldt zowel voor zorgafhankelijkheid op vlak van persoonlijke verzorging, huishouden en persoonlijke verplaatsingen. Ouderdomsbeeld i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige ouderdomsbeeld
ernstige
2.28
2.52
Ouderen die eenzamer zijn, hebben een negatiever ouderdomsbeeld.
83
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Ouderdomsbeeld i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag ouderdomsbeeld
2.09
matig 2.26
ernstig 2.47
Tot slot bekijken we nog de relatie tussen onveiligheidsgevoelens en ouderdomsbeeld. Naarmate de onveiligheidsgevoelens toenemen, hebben de ouderen een uitgesproken negatiever ouderdomsbeeld.
84
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Thema 4: Maatschappelijke participatie Binnen dit thema behandelen we zeven onderdelen: activiteitsgraad, participatie in verenigingen, ouderenverenigingen, vrijwilligerswerk, bijwonen culturele evenementen en internetgebruik.
1. Activiteitsgraad Om de activiteitsgraad van de respondenten te meten hebben we gebruik gemaakt van volgende vraag: ‘Hoe vaak beoefent u volgende activiteiten?’. Vervolgens werden er 15 activiteiten voorgeschoteld. Enkele voorbeelden zijn; ‘wandelen of fietsen’, ‘boeken lezen’ en ‘tuinieren’. We hebben de totale activiteitsgraad berekend door de alle items te sommeren en te delen door het aantal items, met uitzondering van de items 2 tem 5. Aldus bekomen we een score op 5. Hoe actiever de respondent, hoe dichter de score 5 zal benaderd worden. Vervolgens hebben we enkele subdimensies berekend: Ontspanning en ontmoeting: op café of uit eten gaan, reizen en uitstapjes maken, winkelen voor genoegen, luisteren naar radio of muziek, wandelen of fietsen (items 1, 6,7,9 en 14) . Zelfrealisatie: opleiding of cursus volgen, computer of internet gebruiken, naar toneel, film, sport of cultuurevenementen gaan, boeken lezen (10, 11, 12, 15). Doe het zelf activiteiten: tuinieren, herstellingen in huis (items 8 en 13). Om de score ook op 5 te zetten en vergelijkbaar te maken met de totaalscore werd hier ook de totaalscore van de subdimensie telkens gedeeld door het aantal items.
Activiteitsgraad Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
activiteitsgraad
2.50
2.57
2.57
2.44
2.43
2.56
2.46
activiteiten ontspanning
3.03
3.01
3.03
2.89
2.86
3.01
2.85
Limburg
Vlaanderen
85
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
en ontmoeting activiteiten zelfrealisatie
1.92
2.09
2.03
1.95
1.92
2.04
1.97
doe het zelf activiteiten
2.86
2.83
2.92
2.76
2.80
2.91
2.71
Wanneer we de score voor activiteitsgraad in Limburg vergelijken met deze van Vlaanderen, dan merken we een significant verschil: de ouderen in Limburg beoefenen meer activiteiten dan in Vlaanderen. We merken een significante toename van de activiteiten voor twee subdimensies, met name activiteiten in het kader van ontspanning en ontmoeting en doe-hetzelf-activiteiten. Ouderen in Midden-en Noord-Limburg zijn actiever wat betreft het deelnemen aan activiteiten dan de gemiddelde oudere in Limburg. Wanneer we de analyse per subdimensie maken, stellen we een grotere activiteitsgraad vast in deze twee regio’s voor ‘activiteiten ontspanning en ontmoeting’ en voor ‘activiteiten zelfrealisatie’. Voor ‘doe-het-zelfactiviteiten’ is er geen verschil tussen de regio’s. Activiteitsgraad i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
activiteitsgraad
2.75
2.40
1.92
activiteiten ontspanning en ontmoeting
3.21
2.89
2.34
activiteiten zelfrealisatie
2.24
1.82
1.52
doe het zelf activiteiten
3.16
2.72
2.02
De activiteitsgraad van ouderen is zeer sterk leeftijdsgebonden: naarmate de leeftijd stijgt, daalt de activiteitsgraad. 60-69 jarigen zijn het actiefst en 80plussers zijn het minst actief. We stellen deze trend vast voor de drie subdimensies.
Activiteitsgraad i.f.v. geslacht geslacht man activiteitsgraad
vrouw 2.64
2.38
86
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
activiteiten ontspanning en ontmoeting
3.04
2.90
activiteiten zelfrealisatie
2.04
1.93
doe het zelf activiteiten
3.27
2.45
De activiteitsgraad van mannen is hoger dan deze van vrouwen. Activiteitsgraad i.f.v. partnerschap partnerschap partner
geen partner
activiteitsgraad
2.59
2.27
activiteiten ontspanning en ontmoeting
3.05
2.74
activiteiten zelfrealisatie
2.04
1.82
doe het zelf activiteiten
3.02
2.36
Ouderen met een partner hebben een hogere activiteitsgraad dan ouderen zonder partner. We stellen dit ook vast voor de drie subdimensies.
Activiteitsgraad i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
activiteitsgraad
2.37
2.64
activiteiten ontspanning en ontmoeting
2.84
3.10
activiteiten zelfrealisatie
1.83
2.12
doe het zelf activiteiten
2.73
2.96
Bij het subjectieve inkomen merken we een significant verband: ouderen die makkelijk rondkomen, hebben een hogere activiteitsgraad dan ouderen die moeilijk rondkomen. Activiteitsgraad i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
87
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
activiteitsgraad
2.47
2.52
activiteiten ontspanning en ontmoeting
3.01
2.96
activiteiten zelfrealisatie
2.07
1.97
doe het zelf activiteiten
2.43
2.90
Er is een significant verband tussen activiteitsgraad en ‘verhuisd de afgelopen 10 jaar’, zij het dat het verband minder uitgesproken is. Het is voornamelijk bij de doe-het-zelf-activiteiten dat er een verband kan vastgesteld worden: ouderen die verhuisd zijn in de periode van 10 jaar voor de bevraging, oefenen minder doe-het-zelf-activiteiten uit. Voor de activiteiten in functie van ontspanning en ontmoeting en voor de activiteiten in functie van zelfrealisatie merken we geen verschil.
Activiteitsgraad i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor persoonlijke verzorging hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja
neen
activiteitsgraad
1.82
2.64
activiteiten ontspanning en ontmoeting
2.27
3.10
activiteiten zelfrealisatie
1.48
2.09
doe het zelf activiteiten
1.74
3.04
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging, zijn duidelijk minder actief dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging. Activiteitsgraad i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor huishouden hulp nodig voor huishouden ja
neen
activiteitsgraad
2.12
2.69
activiteiten ontspanning en ontmoeting
2.58
3.15
activiteiten zelfrealisatie
1.74
2.11
doe het zelf activiteiten
2.17
3.12
88
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Ouderen die hulp nodig hebben voor het huishouden, zijn minder actief dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor het huishouden.
Activiteitsgraad i.f.v. zorgafhankelijkheid: hulp nodig voor verplaatsingen hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja
neen
activiteitsgraad
1.96
2.70
activiteiten ontspanning en ontmoeting
2.40
3.17
activiteiten zelfrealisatie
1.54
2.15
doe het zelf activiteiten
1.98
3.13
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsingen, zijn minder actief dan ouderen die geen hulp nodig hebben voor persoonlijke verplaatsingen. Activiteitsgraad i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige
ernstige
activiteitsgraad
2.66
2.41
activiteiten ontspanning en ontmoeting
3.12
2.87
activiteiten zelfrealisatie
2.11
1.93
doe het zelf activiteiten
3.00
2.73
Bij ouderen die ernstig eenzaam zijn, ligt de activiteitsgraad lager. Er is een significant verschil voor de subdimensies ‘ontspanning en ontmoeting’, voor de ‘doe-het-zelf-activiteiten’ en voor de subdimensie ‘activiteiten voor zelfrealisatie’. Activiteitsgraad i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag activiteitsgraad
matig 2.80
ernstig 2.67
2.50
89
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
activiteiten ontspanning en ontmoeting
3.17
3.11
3.01
activiteiten zelfrealisatie
2.30
2.16
1.95
doe het zelf activiteiten
3.22
3.05
2.79
De activiteitsgraad ligt het hoogst bij ouderen die zich matig onveilig voelen. Het grootste verschil merken we op bij de subdimensie ‘doe het zelf activiteiten’. Ouderen met weinig onveiligheidsgevoels, doen het vaakst aan doe-het-zelf-activiteiten. Bij activiteiten voor zelfrealisatie is het verschil in activiteitsgraad kleiner en voor ‘activiteiten ontspanning en ontmoeting’ is dit verschil het kleinst.
2. Participatie in verenigingen Om de participatie in verengingen te meten maken we gebruik van volgende vraag: “In welke mate bent u lid van volgende verenigingen?”: • Milieu- of natuurvereniging • Fanclub • Vereniging die gehandicapten, bejaarden, kansarmen,… helpt • Vereniging voor literatuur, dans)
(amateur-)
kunstbeoefening
(koor,
toneel,
• Hobbyclub (koken, naaien, postzegels verzamelen, wijnproeven,…) • Vrouwenbeweging (KAV, SVV,…) • Socio-culturele vereniging (KWB, Davidsfonds, Vermeylenfonds, Masereelfonds,…) • Sportvereniging of –club (ook wandelen, schaken,…) • Politieke vereniging of partij • Religieuze of kerkelijke vereniging (parochiaal werk,…) • Wijk- of buurtcomité, carnaval- of feestverenigingen • Vereniging die ijvert voor internationale vrede/ontwikkeling Derde Wereldlanden • Vakbond, een middenstandsorganisatie, een beroepsvereniging of een organisatie van werkgevers of zelfstandigen • Gemeentelijke adviesraad/schoolraad/… • Gezinsvereniging (Gezinsbond,…) • Groepering in een plaatselijk café (sjoelbak, vogelpik, spaarkas, duiven,…) • Het Rode Kruis, Vlaamse Kruis, vrijwillige brandweer,… 90
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
• Vereniging voor gepensioneerden • De witte comités • Zelfhulpgroep • Jeugdbeweging of jeugdvereniging De items werden gehercodeerd naar 0 voor ‘nooit lid’, ‘vroeger lid’ en 1 voor ‘lid’, ‘bestuurslid’ en dan gesommeerd. Hoe hoger de score, hoe hoger de participatiegraad. De bekomen score is dus het gemiddeld aantal verenigingen waarvan men lid is.
participatie in verenigingen
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
1.88
1.78
2.21
2.05
1.63
Limburg
Vlaanderen
1.98
1.78
Wanneer we de participatie in het verenigingsleven bekijken ten opzichte van de Vlaamse cijfers, dan merken we een significant verschil op: ouderen in Limburg participeren in meer verenigingen dan gemiddeld in Vlaanderen. De participatie aan het verenigingsleven is in Noord-Limburg het grootst, gevolgd door West-Limburg. In Zuid-Limburg is de participatiegraad dan weer het laagst. Participatie in verenigingen i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69 participatie in verenigingen
70-79 2.02
80+ 1.86
1.67
Er is een significant verband tussen leeftijdsklassen en de participatie aan het verenigingsleven. Naarmate de leeftijd stijgt, daalt de participatie in verenigingen. Participatie in verenigingen i.f.v. partnerschap partnerschap partner participatie in verenigingen
geen partner 1.99
Ouderen met een partner participeren significant verenigingsleven dan ouderen zonder partner.
1.70
meer
aan
het
91
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Participatie in verenigingen i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk participatie in verenigingen
makkelijk 1.70
2.11
Het subjectieve inkomen speelt een rol: ouderen die moeilijker rondkomen, zijn gemiddeld genomen van minder verenigingen lid, dan ouderen die makkelijk rondkomen met het inkomen.
Participatie in verenigingen i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja participatie in verenigingen
neen 1.67
1.95
Het al dan niet verhuisd zijn, is gerelateerd aan de participatiegraad van verenigingen. Ouderen die in de 10 jaar voor de bevraging verhuisd zijn, zijn van minder verenigingen lid, dan ouderen die niet verhuisd zijn.
Participatie in verenigingen i.f.v. zorgafhankelijkheid participatie in verenigingen hulp nodig voor persoonlijke verzorging
1.45
hulp nodig voor huishouden
1.71
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen
1.50
Ouderen die hulp nodig hebben voor persoonlijke verzorging, persoonlijke verplaatsingen en het huishouden participeren minder aan het verenigingsleven dan ouderen die hier geen hulp voor nodig hebben.
92
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Participatie in verenigingen i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige participatie in verenigingen
ernstige 2.10
1.57
Er is een significant verband tussen eenzaamheid en participatie in verenigingen. Ouderen die ernstig eenzaam zijn, participeren minder aan het verenigingsleven.
Participatie in verenigingen i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag participatie in verenigingen
matig 2.12
ernstig 2.03
1.91
Tot slot bekijken we nog de relatie tussen participatie aan het verenigingsleven en de onveiligheidsgevoelens. Ouderen die zich ernstig onveilig voelen, participeren minder aan het verenigingsleven dan ouderen die zich matig onveilig voelen en ouderen met een laag onveiligheidsgevoel.
3. Ouderenverenigingen Met de vragen 48 (kent met ouderenverenigingen), 50 (is men er lid van) en 57 (wil men lid worden) peilen we naar de kennis, het lidmaatschap en het potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen. Deze verschillende items worden hieronder achtereenvolgens geanalyseerd. Kennis met betrekking tot ouderenverenigingen Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg Vlaanderen
93
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
weet af van bestaan van ouderenverenigingen
87.71%
85.46%
89.94%
89.88%
80.81%
87.19%
86.62%
87.2% ouderen in Limburg weet dat er ouderenverenigingen bestaan. Ouderenorganisaties in Limburg zijn daarmee even goed gekend als in Vlaanderen. In Noord- en West-Limburg zijn de ouderenverenigingen het best gekend en in Zuid-Limburg het minst gekend. Eén op vijf ouderen in Zuid-Limburg weet niet dat er ouderenverenigingen bestaan. Kennis van ouderenverenigingen i.f.v. partnerschap partnerschap partner weet van bestaan van ouderenverenigingen af
geen partner
87.62%
84.35%
Er is een relatie tussen de kennis van de ouderverenigingen en het al dan niet hebben van een partner. Ouderen met een partner hebben meer weet van het bestaan van ouderenverenigingen dan ouderen zonder partner. Kennis van ouderenverenigingen i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk weet van bestaan van ouderenverenigingen af
makkelijk
84.74%
88.26%
Ouderen die het makkelijk hebben om rond te komen met hun inkomen, hebben meer weet van het bestaan van ouderenverenigingen dan ouderen die het moeilijk hebben om rond te komen.
Kennis van ouderenverenigingen i.f.v. verhuisd de afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja weet van bestaan van ouderenverenigingen af
neen 76.92%
88.31%
Ouderen die verhuisd zijn in de periode van 10 jaar voor de bevraging, kennen in mindere mate de ouderenverenigingen dan ouderen die niet verhuisd zijn (76.9% versus 88.3%).
94
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Kennis van ouderenverenigingen i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige weet van bestaan van ouderenverenigingen af
ernstige
88.24%
83.02%
Ouderen die ernstig eenzaam zijn, weten minder vaak dat er ouderenverenigingen bestaan dan ouderen die niet of matig eenzaam zijn.
Lidmaatschap van ouderenverenigingen
lid van vereniging voor ouderen
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
30.99%
26.19%
38.01%
30.25%
18.01%
Limburg Vlaanderen 29.57%
29.07%
Bijna 3 op 10 Limburgse ouderen zijn lid van een ouderenvereniging. Ouderen in Limburg zijn in dezelfde mate lid van een ouderenvereniging als gemiddeld in Vlaanderen. Ten opzichte van de andere regio’s in Limburg, is men in Noord-Limburg opvallend meer lid van ouderenverenigingen. In de regio’s Midden- en vooral Zuid-Limburg, is men dat opvallend minder. Lid van ouderenverenigingen i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69 lid van vereniging voor ouderen
70-79
21.64%
34.32%
80+ 38.38%
Er is een verband tussen leeftijd en lidmaatschap van een ouderenvereniging. De ouderen in de leeftijdscategorie 60-69 jaar zijn beduidend minder lid van een ouderenvereniging dan oudere ouderen. 21.6% 60-69jarigen is lid van een ouderenvereniging. Bij 70-79jarigen is dat al 34.3% en 38.4% ouderen is lid van een vereniging voor ouderen. Lid van ouderenverenigingen i.f.v. geslacht geslacht man
vrouw
95
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
lid van vereniging voor ouderen
25.22%
31.90%
Vrouwen zijn vaker lid van een ouderenvereniging dan mannen (31.9% versus 25.2%). Lid van ouderenverenigingen i.f.v. partnerschap partnerschap partner lid van vereniging voor ouderen
geen partner
27.34%
32.30%
Ouderen zonder partner zijn vaker lid van een ouderenvereniging dan ouderen met een partner.
Lid van ouderenverenigingen i.f.v. zorgafhankelijkheid: 'hulp nodig voor persoonlijke verzorging' hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja lid van vereniging voor ouderen
neen 31.20%
28.13%
hulp nodig voor huishouden ja lid van vereniging voor ouderen
neen 34.39%
26.82%
hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja lid van vereniging voor ouderen
neen 33.04%
27.44%
Ouderen die hulpbehoevend zijn, zijn vaker lid van ouderenverenigingen dan ouderen die dat niet zijn. Dit geldt zowel voor hulp nodig voor persoonlijke verzorging, huishouden als voor persoonlijke verplaatsingen.
Lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige
ernstige
96
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
lid van vereniging voor ouderen
29.67%
25.51%
Eén vierde ouderen die ernstig eenzaam zijn, zijn toch lid van een ouderenvereniging. Er is wel een negatief verband tussen eenzaamheid en lidmaatschap van een vereniging: ouderen die ernstig eenzaam zijn, zijn in mindere mate lid van een ouderenvereniging. Lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag lid van vereniging voor ouderen
24.58%
matig
ernstig
27.12%
31.57%
Bekijken we bovenstaande tabel, dan stellen we vast dat naarmate de onveiligheidsgevoelens toenemen, men vaker lid is van een ouderenvereniging.
Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg Limburg Vlaanderen
ja misschien
25.23%
25.71%
26.96%
23.96%
25.36%
25.80%
22.58%
ja
14.43%
11.60%
17.23%
12.09%
7.86%
12.96%
13.11%
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging
Bijna 39% ouderen in Limburg die op dit moment nog géén lid zijn van een ouderenvereniging, denken er (misschien) aan om in de komende jaren wel lid te worden. Dat cijfer ligt hoger dan het Vlaamse gemiddelde. Het aandeel ouderen dat lid wil worden van een ouderenvereniging, is het grootst in Noord-Limburg en Maasland en het kleinst in Zuid-Limburg. Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse
97
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
60-69
70-79
80+
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging ja misschien
34.37%
19.19%
9.69%
ja
11.85%
14.43%
10.67%
Er is een relatie tussen potentieel lidmaatschap en leeftijd. Jongere ouderen (60-69 jaar) zeggen vaker ‘ja misschien’ op de vraag of ze lid willen. Meer dan 46% ouderen in die leeftijdsgroep 60-69 jaar overweegt eventueel lid te worden van een ouderenvereniging in de toekomst. Het zijn vooral de 70-79jarigen die overtuigd ‘ja’ zeggen op de vraag of ze lid willen worden.
Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. partnerschap partnerschap partner
geen partner
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging ja misschien
27.08%
21.08%
ja
12.13%
14.16%
Er is een verband tussen partnerschap en de verwachting om in de komende jaren lid te worden van een ouderenvereniging. Ouderen met partner zeggen meer ‘ja misschien’ dan ouderen zonder partner.
Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. zorgafhankelijkheid: 'hulp nodig voor persoonlijke verzorging' hulp nodig voor persoonlijke verzorging ja
neen
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging ja misschien
13.32%
27.04%
ja
9.63%
13.13%
Er is een verband tussen potentieel lidmaatschap en zorgafhankelijkheid. Voor ouderen die afhankelijk zijn voor hulp voor persoonlijke verzorging, 98
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
is lid worden van een ouderenvereniging minder een optie dan voor ouderen die niet afhankelijk zijn voor hulp voor persoonlijke verzorging. Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. zorgafhankelijkheid: 'hulp nodig voor huishouden' hulp nodig voor huishouden ja
neen
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging ja misschien
16.67%
28.50%
ja
12.78%
12.79%
Er is een verband tussen potentieel lidmaatschap en zorgafhankelijkheid. Voor ouderen die afhankelijk zijn voor hulp voor het huishouden, is lid worden van een ouderenvereniging minder een optie dan voor ouderen die niet afhankelijk zijn voor hulp voor het huishouden. Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. zorgafhankelijkheid: 'hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen' hulp nodig voor persoonlijke verplaatsingen ja
neen
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging ja misschien
11.89%
29.05%
ja
11.77%
12.99%
Er is een verband tussen potentieel lidmaatschap en zorgafhankelijkheid. Voor ouderen die afhankelijk zijn voor hulp voor persoonlijke verplaatsingen, is lid worden van een ouderenvereniging minder een optie dan voor ouderen die niet afhankelijk zijn voor hulp voor persoonlijke verplaatsingen. Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige
ernstige
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging
99
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
ja misschien
26.59%
31.01%
ja
10.63%
12.03%
Ouderen die ernstig eenzaam zijn, verwachten in grotere mate om in de toekomst lid te worden van een ouderenvereniging dan ouderen met geen tot matige eenzaamheidsgevoelens. 43% ouderen met ernstige eenzaamheidsgevoelens geeft aan in de komende jaren wel lid te willen worden van een ouderenvereniging.
Potentieel lidmaatschap van ouderenverenigingen i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
verwacht in de komende jaren lid te worden van ouderenvereniging ja misschien
27.91%
27.81%
24.71%
ja
11.80%
12.63%
14.17%
Ouderen die zich ernstig onveilig voelen, geven iets vaker aan absoluut lid te willen worden van een ouderenvereniging. Wanneer we ‘ja’ en ‘ja misschien’ samen bekijken, zijn er geen verschillen tussen ouderen met lage, matige en ernstige onveiligheidsgevoelens.
100
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
4. Vrijwilligerswerk en potentieel netwerk vrijwilligers Om het vrijwilligerswerk te analyseren stelden we volgende vraag: ‘Doet u vrijwilligerswerk?’. Verder vroegen we of men in de toekomst vrijwilligerswerk zou willen doen. Men kon aangeven: Neen, ik denk het niet, ja misschien en ja.
4.1 Vrijwilligerswerk Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
17.92%
18.38%
21.10%
16.65%
16.83%
Limburg
Vlaanderen
doet u vrijwilligerswerk? ja
19.28%
In Limburg doet men gemiddeld meer aan vrijwilligerswerk dan in Vlaanderen. 19.3% ouderen in Limburg is vrijwilliger tegenover 15.3% in Vlaanderen. In vergelijking met de andere regio’s doet men in Noord-Limburg (21.1%) het meest aan vrijwilligerswerk en in West- (16.7%) en Zuid-Limburg (16.8%) het minst.
Vrijwilligerswerk i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
doet u vrijwilligerswerk? ja
20.76%
18.13%
9.60%
Het verrichten van vrijwilligerswerk is leeftijdsgebonden. Naarmate de leeftijd stijgt, daalt het aantal ouderen dat vrijwilligerswerk doet. Bij 60 tot 69jarigen doet meer dan één op vijf ouderen vrijwilligerswerk. Bij 80plussers is dat de helft, ongeveer één op tien.
Vrijwilligerswerk i.f.v. partnerschap 101
15.31%
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
partnerschap partner
geen partner
doet u vrijwilligerswerk? ja
20.15%
12.41%
Ouderen met partner doen opvallend meer aan vrijwilligerswerk dan ouderen zonder partner.
Vrijwilligerswerk i.f.v. rondkomen inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
doet u vrijwilligerswerk? ja
15.58%
20.89%
Voor het subjectief inkomen zien we een relatie. Ouderen die aangeven het makkelijk te hebben om rond te komen met het inkomen, doen meer aan vrijwilligerswerk dan zij die aangeven het moeilijk te hebben om rond te komen.
Vrijwilligerswerk i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige
ernstige
doet u vrijwilligerswerk? ja
19.85%
15.86%
Ouderen met ernstige eenzaamheidsgevoelens doen in mindere mate aan vrijwilligerswerk dan ouderen die geen tot matige eenzaamheidsgevoelens vertonen. Toch verricht 15.9% ouderen met ernstige eenzaamheidsgevoelens vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
doet u vrijwilligerswerk?
102
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
ja
23.05%
20.43%
16.26%
Eenzelfde relatie zien we tussen onveiligheidsgevoelens en vrijwilligerswerk. Naarmate de onveiligheidsgevoelens toenemen, daalt het vrijwilligerswerk.
4.2 Rekruteringspotentieel vrijwilligers Met de volgende reeks analyses gaan we na hoe het gesteld is met het rekruteringspotentieel van vrijwilligers.
verwacht de komende jaren vrijwilligerswerk te verrichten
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
18.52%
19.71%
21.73%
17.91%
15.66%
Limburg
Vlaanderen
18.71%
Aan de ouderen die op het moment van de bevraging geen vrijwilligerswerk verrichtten, werd gevraagd of ze verwachten in de toekomst vrijwilligerswerk uit te voeren (= potentieel vrijwilligerswerk). Bekijken we bovenstaande tabel, dan stellen we vast dat het rekruteringspotentieel voor vrijwilligers in Limburg groter is dan in Vlaanderen (18.7% versus 16.5%). Bekijken we het rekruteringspotentieel op regionaal niveau, dat stellen we vast dat het grootste rekruteringspotentieel zich in de regio NoordLimburg bevindt en het kleinste in de regio Zuid-Limburg. Potentieel vrijwilligerswerk i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69 verwacht de komende jaren vrijwilligerswerk te verrichten
28.55%
70-79 12.63%
80+ 2.78%
Er is een relatie tussen leeftijd en rekruteerbaar zijn voor het vrijwilligerswerk. Jongere ouderen (60-69jaar) denken meer dat ze, indien ze gevraagd worden, zich zullen inzetten voor het vrijwilligerswerk.
Potentieel vrijwilligerswerk i.f.v. geslacht
103
16.51%
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
geslacht man verwacht de komende jaren vrijwilligerswerk te verrichten
vrouw
21.78%
15.83%
Er is ook een relatie met het geslacht. Mannen zijn in vergelijking met vrouwen, vaker geneigd om in de toekomst vrijwilligerswerk op te nemen. Potentieel vrijwilligerswerk i.f.v. partnerschap partnerschap partner verwacht de komende jaren vrijwilligerswerk te verrichten
geen partner
20.87%
Ouderen met een partner zijn meer bereid om in vrijwilligerswerk op te nemen dan ouderen zonder partner.
13.05%
de
toekomst
Potentieel vrijwilligerswerk i.f.v. rondkomen inkomen rondkomen met inkomen moeilijk verwacht de komende jaren vrijwilligerswerk te verrichten
makkelijk
16.09%
21.06%
Ouderen die makkelijk rondkomen met hun inkomen verwachten in meerdere mate in de toekomst vrijwilligerswerk op te nemen dan zij die aangeven het moeilijk te hebben om rond te komen.
Potentieel vrijwilligerswerk i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja verwacht de komende jaren vrijwilligerswerk te verrichten
neen 21.09%
18.27%
Ouderen die de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn, hebben iets vaker de neiging om in de toekomst vrijwilligerswerk op te nemen dan zij die niet verhuisd zijn. Potentieel vrijwilligerswerk i.f.v. onveiligheidsgevoelens
104
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
onveiligheidsgevoelens laag verwacht de komende jaren vrijwilligerswerk te verrichten
24.19%
matig
22.02%
ernstig
16.83%
Er is een relatie tussen onveiligheidsgevoelens en het potentieel vrijwilligerswerk in de toekomst: Hoe onveiliger men zich voelt, hoe minder men bereid is om in de toekomst vrijwilligerswerk op te nemen.
105
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
5. Bijwonen culturele activiteiten De mate waarin ouderen culturele evenementen bijwonen, wordt gemeten met volgende vraag “Hoe vaak woont u onderstaande culturele evenementen bij?”. • • • •
• • • • • • •
lassiek theater edendaags theater omedy abaret
•
Klas
sieke muziek • Folk/Wereldmuziek
Kleinkunst K Vlaamse muziek Jazz H Opera Operette C Kunst met educatieve functie C Klas sieke kunsten (schone kunsten) • Hedendaagse kunst
De ouderen konden kiezen tussen: nooit, één keer per jaar, meerdere keren per jaar, één keer per maand en meerdere keren per maand. De individuele scores werden gesommeerd en in drie klassen ingedeeld: niet participanten, passant (1 à 2 maal per jaar) en frequente participanten (3 of meerdere keren per jaar).
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
nooit
47.80%
37.66%
47.17%
47.04%
50.30%
46.22%
46.66%
passant
20.78%
22.39%
19.93%
21.47%
20.64%
19.61%
19.44%
frequente participanten
31.42%
39.95%
32.90%
31.48%
29.06%
34.17%
33.90%
Limburg Vlaanderen
cultuurparticipatie
Voor wat betreft het bijwonen van culturele activiteiten zijn er weinig verschillen terug te vinden tussen Vlaanderen en Limburg. 46.2% ouderen woont nooit een culturele activiteit bij.19,6% is een passant, wat inhoudt dat ze minstens 1 keer per jaar, maar minder dan maandelijks een culturele activiteit bijwonen. Ongeveer één op drie ouderen is een frequente participant, dit betekent dat ze 3 keer of meer per jaar aan cultuur deelnemen. Bekijken we de cijfers op regioniveau, dan zien we wel enkele significante verschillen. Zo stellen we vast dat men in Midden-Limburg opvallend meer frequent aan cultuur participeert dan in de andere regio’s. In ZuidLimburg en Maasland is dit percentage het laagst.
106
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Bijwonen culturele activiteiten i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
cultuurparticipatie frequente participanten
39.27%
30.18%
17.86%
Er is een relatie tussen cultuurparticipatie en leeftijd. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt ook het aandeel ouderen dat nooit een culturele activiteit bijwoont toe. Ouderen in de jongste leeftijdsklassen participeren meer aan het cultuurleven.
Bijwonen culturele activiteiten i.f.v. partnerschap partnerschap partner
geen partner
cultuurparticipatie frequente participanten
35.24%
26.64%
Tussen partnerschap en cultuurparticipatie merken we wel een verschil. Ouderen zonder partner participeren minder aan cultuur dan ouderen met partner.
Bijwonen culturele activiteiten i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
cultuurparticipatie frequente participanten
25.94%
38.45%
Ouderen die makkelijk rondkomen, participeren meer aan culturele activiteiten dan ouderen die moeilijk rondkomen.
110
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Bijwonen culturele activiteiten i.f.v. verhuisd afgelopen 10 jaar verhuisd afgelopen tien jaar ja
neen
cultuurparticipatie frequente participanten
38.36%
32.27%
Ouderen die de afgelopen 10 jaar verhuisd zijn, zijn meer frequente participanten dan ouderen die niet verhuisd zijn.
Bijwonen culturele activiteiten i.f.v. eenzaamheid eenzaamheid geen tot matige
ernstige
cultuurparticipatie frequente participanten
35.59%
30.30%
Ouderen met ernstige eenzaamheidsgevoelens participeren minder aan culturele activiteiten dan ouderen met geen tot matige eenzaamheidsgevoelens.
Bijwonen culturele activiteiten i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
cultuurparticipatie frequente participanten
41.98%
36.47%
31.61%
Ook voor wat betreft de onveiligheidsgevoelens zien we eenzelfde verband. Hoe meer men zich onveilig voelt, hoe minder men participeert aan culturele activiteiten.
111
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
6. Internetgebruik Om het internetgebruik te analyseren stelden we volgende vraag: “In welke mate maakt u gebruik van het internet?”. De respondenten konden aangeven of ze hiervan nooit, minder dan wekelijks, wekelijks, dagelijks, twee maal per dag of meer dan tweemaal per dag gebruik van maken. Op basis van deze antwoorden hebben we twee groepen gecreëerd. Een groep zelden/nooit (nooit, minder dan wekelijks en wekelijks) en een groep vaak/zeer vaak (dagelijks, twee maal per dag, meer dan twee maal per dag). Vervolgens vroegen we aan de ouderen die het internet gebruiken ook naar de redenen voor hun internetgebruik. We stelden daarom ook volgende vraag: ‘Waartoe gebruikt u het internet?’. De respondenten konden volgende antwoordmogelijkheden aanduiden; surfen en opzoeken van informatie, e-mail, contact met de overheid, contact met kinderen en kleinkinderen.
Maasland
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
nooit tot wekelijks
88.91%
82.75%
83.72%
88.32%
85.26%
85.79%
84.38%
dagelijks en meer
11.09%
17.25%
16.28%
11.68%
14.74%
14.21%
15.62%
Limburg Vlaanderen
Internetgebruik
Wanneer we de cijfers van Limburg met die van Vlaanderen vergelijken, merken we nauwelijks verschillen in het internetgebruik. 14.2% Limburgse ouderen gebruikt dagelijks het internet. Bekijken we de regio’s, dan stellen we vast dat men in Midden-Limburg het meest van het internet gebruik maakt en in Maasland en WestLimburg het minst. Waartoe gebruikt men het internet? Maasland internet om te surfen en info op te zoeken e-mail contact met overheid
MiddenLimburg
NoordLimburg
WestLimburg
ZuidLimburg
Limburg
Vlaanderen
89.27%
87.27%
43.20%
69.88%
77.10%
73.32%
78.30%
72.41%
75.19%
40.79%
55.33%
60.78%
60.90%
67.54%
25.29%
15.85%
8.15%
16.12%
11.86%
15.45%
17.11%
112
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
contact met kind/kleinkind
46.24%
48.70%
22.86%
33.33%
34.77%
37.18%
39.39%
Ouderen die het internet gebruiken, doen dit in 73.3% van de gevallen om te surfen en informatie op te zoeken. Dit cijfer is 5 procentpunten lager dan het Vlaamse. Daarnaast kunnen we evenzeer vaststellen dat ouderen in Limburg in mindere mate gebruik maken van het internet voor e-mail, contacten met de overheid en contact met kinderen/kleinkinderen dan gemiddeld in Vlaanderen. Wanneer we kijken naar de resultaten van de regio’s dan stellen we vast dat vooral in Noord-Limburg ouderen opvallend laag scoren voor al de 4 items. Voor de regio Maasland kunnen we zeggen dat het internet opvallend meer gebruikt wordt voor het contact met de overheid. MiddenLimburg scoort het hoogst voor de redenen e-mail en contact met kinderen en kleinkinderen.
Internetgebruik i.f.v. leeftijdsklassen leeftijdsklasse 60-69
70-79
80+
Internetgebruik nooit tot wekelijks
77.37%
92.58%
97.36%
dagelijks en meer
22.63%
7.42%
2.64%
Er is een relatie tussen internetgebruik en leeftijd: naarmate de leeftijd stijgt, neemt ook het aandeel niet gebruikers of beperkte gebruikers toe en daalt het aandeel frequente gebruikers. 22.6% ouderen tussen den 60 en 69 jaar gebruikt dagelijks het internet. Bij 70 tot 79 jarigen is dat 7.4%. Bij 80plussers nog slechts 2.6%. Internetgebruik i.f.v. geslacht geslacht man
vrouw
Internetgebruik nooit tot wekelijks
80.11%
90.84%
dagelijks en meer
19.89%
9.16%
Er is een significant verschil tussen geslacht en internetgebruik. Mannen
113
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
zijn frequentere gebruikers van het internet dan vrouwen, vrouwen gebruiken meer nooit of in beperkte mate het internet. Internetgebruik i.f.v. partnerschap partnerschap partner
geen partner
Internetgebruik nooit tot wekelijks
83.16%
93.11%
dagelijks en meer
16.84%
6.89%
Ouderen met een partner gebruiken vaker het internet dan ouderen zonder partner.
Internetgebruik i.f.v. rondkomen met het inkomen rondkomen met inkomen moeilijk
makkelijk
Internetgebruik nooit tot wekelijks
89.89%
82.56%
dagelijks en meer
10.11%
17.44%
Ouderen die makkelijk rondkomen met hun inkomen, gebruiken meer dagelijks of meer het internet.
Internetgebruik i.f.v. onveiligheidsgevoelens onveiligheidsgevoelens laag
matig
ernstig
Internetgebruik nooit tot wekelijks
76.72%
81.55%
87.63%
dagelijks en meer
23.28%
18.45%
12.37%
Er is een verband tussen internetgebruik en onveiligheidsgevoelens. Naarmate men zich ernstig onveilig voelt, daalt het internetgebruik.
114
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Thema 5: Tevredenheid over gemeentelijke dienstverlening In deze reeks analyses bekijken we de tevredenheid over de dienstverleningen binnen de gemeente. Eerst bekijken we de totale tevredenheid door middel van een somscore. De globale tevredenheid krijgt een score op 100. Indien deze score lager is dan 40, is er sprake van ontevredenheid. Wanneer ouderen de gemeentelijke dienstverlening tussen de 40 en de 60 scoren, hebben ze een neutraal oordeel over de dienstverlening. Vanaf een score van 60 is er sprake van tevredenheid. De dienstverleningen worden ingedeeld in: gemeente, OCMW, politie, cultuur en bibliotheek, recreatie en sport, mobiliteit, huisvuil en containerpark en andere dienstverleningen. Tenslotte willen we nog opmerken dat tevredenheid per type dienstverlening weergegeven wordt voor mensen die er effectief gebruik van gemaakt hebben. Met andere woorden, warme maaltijden worden maar door een beperkte groep ouderen gebruikt en de tevredenheid wordt alleen berekend op hen die er gebruik van gemaakt hebben.
Globale tevredenheid
Globale tevredenheid
Limburg
Vlaanderen
65.9
64.6
Zoals hierboven gesteld, varieert de globale tevredenheid met de dienstverlening tussen 0 en 100. Een score boven de 60 geeft aan dat de respondenten over het algemeen tevreden zijn. Ouderen in Limburg geven de gemeentelijke dienstverlening in de provincie een score van 65.9, wat betekent dat ze tevreden zijn over de dienstverlening.
115
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
1. Tevredenheid dienstverlening gemeentebestuur
Tevredenheid over de dienstverlening gemeentebestuur Limburg
Vlaanderen
openingsuren gemeentelijke diensten ontevreden
7.49%
7.79%
tevreden
92.51%
92.21%
92.5% ouderen is tevreden over de openingsuren van de gemeentelijke diensten. In vergelijking met Vlaanderen is de tevredenheid over de openingsuren van de gemeentelijke diensten in Limburg 0,3 procentpunten hoger. Tevredenheid over de dienstverlening gemeentebestuur Limburg
Vlaanderen
toegankelijkheid gemeentelijke diensten ontevreden
5.49%
6.39%
tevreden
94.51%
93.61%
94.5% ouderen is tevreden over de toegankelijkheid van de gemeentelijke diensten. In vergelijking met Vlaanderen is deze tevredenheid ongeveer 1 procentpunt hoger. Tevredenheid over de dienstverlening gemeentebestuur Limburg
Vlaanderen
houding am.b.t.enaar van de gemeente ontevreden
6.38%
5.10%
tevreden
93.62%
94.90%
Ook wat betreft de tevredenheid over de houding van de ambtenaren zijn ouderen in Limburg tevreden.
116
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Tevredenheid over de dienstverlening gemeentebestuur Limburg
Vlaanderen
dienstverlening gemeentelijke diensten ontevreden
5.77%
6.10%
tevreden
94.23%
93.90%
94.2% ouderen is tevreden over de dienstverlening van de gemeentelijke diensten. In vergelijking met Vlaanderen is dit 0.3 procentpunten hoger.
2. Tevredenheid over de dienstverlening OCMW Tevredenheid over de dienstverlening OCMW Limburg
Vlaanderen
openingsuren OCMW diensten ontevreden
4.66%
3.84%
tevreden
95.34%
96.16%
95.3% ouderen is tevreden over de openingsuren van de OCMW-diensten. Voor Vlaanderen is dit percentage 96.2%, met andere woorden in Limburg is men iets minder tevreden over deze openingsuren dan in Vlaanderen gemiddeld is.
Tevredenheid over de dienstverlening OCMW Limburg
Vlaanderen
toegankelijkheid OCMW diensten ontevreden
4.58%
4.16%
tevreden
95.42%
95.84%
Ook met betrekking tot de toegankelijkheid van de OCMW-diensten is er
117
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
een zeer grote tevredenheid. We merken opnieuw een klein verschil in tevredenheid tussen Limburg en Vlaanderen.
Tevredenheid over de dienstverlening OCMW
Limburg
Vlaanderen
dienstverlening OCMW diensten ontevreden
4.26%
3.15%
tevreden
95.74%
96.85%
95.7% ouderen is tevreden over de dienstverlening van het OCMW. Hoewel deze cijfers blijk geven van grote tevredenheid, liggen de Limburgse cijfers toch meer dan 1 procentpunt lager dan de Vlaamse cijfers. Tevredenheid over de dienstverlening OCMW Limburg
Vlaanderen
houding ambtenaar OCMW ontevreden
4.71%
4.17%
tevreden
95.29%
95.83%
Ook met betrekking tot de houding van de ambtenaren van het OCMW kunnen we dezelfde conclusie trekken: de overgrote meerderheid ouderen is tevreden, en er is een klein verschil merkbaar tussen de Vlaamse en Limburgse cijfers.
3. Tevredenheid over de politie Tevredenheid over de dienstverlening van de politie Limburg
Vlaanderen
dienstverlening politie ontevreden
9.09%
8.78%
tevreden
90.91%
91.22%
118
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
90.9% ouderen is tevreden over de dienstverlening van de politie. Dit is 0.3% lager dan de Vlaamse cijfers.
Tevredenheid over de zichtbaarheid van de politie op straat Limburg
Vlaanderen
zichtbaarheid van de politie op straat ontevreden
20.28%
21.29%
tevreden
79.72%
78.71%
Bijna acht op tien ouderen is tevreden over de zichtbaarheid van de politie (blauw op straat). Hoewel dit nog steeds een meerderheid ouderen betreft, is dit aandeel tevredenen toch lager dan de cijfers die we vaststelden bij de gemeentelijke en de OCMW-dienstverlening. Opmerkelijk is wel dat de tevredenheid in Limburg hoger is dan in Vlaanderen.
4. Tevredenheid over cultuurbeleid en bibliotheek Tevredenheid over het cultuurbeleid en de bibliotheek Limburg
Vlaanderen
cultuurbeleid ontevreden
5.53%
4.97%
tevreden
94.47%
95.03%
Bijna 94.5% ouderen is tevreden over het cultuurbeleid. Dit cijfer is een half procentpunt lager dan de tevredenheid in Vlaanderen.
Tevredenheid over het cultuurbeleid en de bibliotheek Limburg
Vlaanderen
toegankelijkheid bibliotheek
119
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
ontevreden
3.30%
3.56%
tevreden
96.70%
96.44%
96.7% ouderen is tevreden over de toegankelijkheid van de bibliotheek. Ten opzichte van Vlaanderen liggen deze tevredenheidscijfers iets hoger. Tevredenheid over het cultuurbeleid en de bibliotheek Limburg
Vlaanderen
aanbod bibliotheek ontevreden
3.83%
2.07%
tevreden
96.17%
97.93%
Over het aanbod van de bibliotheek is de overgrote meerderheid ouderen tevreden. Deze tevredenheid is iets lager in Limburg dan in Vlaanderen. Tevredenheid over het cultuurbeleid en de bibliotheek Limburg
Vlaanderen
dienstverlening in bibliotheek ontevreden
2.55%
2.53%
tevreden
97.45%
97.47%
Een laatste aspect van het bibliotheekbeleid betreft de dienstverlening in de bibliotheek. Ook hier weer is de overgrote groep van ouderen tevreden over de dienstverlening. Tussen de Limburgse en Vlaamse cijfers is er deze keer geen verschil.
5. Tevredenheid over recreatie en sport Tevredenheid over de recreatie en sport Limburg
Vlaanderen
groeninfrastructuur in de gemeente ontevreden
10.26%
11.99%
120
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
tevreden
89.74%
88.01%
89.7% ouderen is tevreden over de groeninfrastructuur in de gemeente. Deze tevredenheid in Limburg is ongeveer 1.7 procentpunten hoger dan in Vlaanderen.
Tevredenheid over de recreatie en sport Limburg
Vlaanderen
sport en recreatiemogelijkheden voor ouderen ontevreden
9.52%
8.74%
tevreden
90.48%
91.26%
Wat de sport- en recreatiemogelijkheden voor ouderen betreft, merken we dat ruim 90% tevreden is. Ten opzichte van Vlaanderen is dit cijfer iets lager.
6. Tevredenheid over mobiliteit Tevredenheid over mobiliteit Limburg
Vlaanderen
staat van de voetpaden ontevreden
29.43%
35.54%
tevreden
70.57%
64.46%
70.6% ouderen in Limburg is tevreden over de staat van de voetpaden. Ten opzichte van Vlaanderen is de tevredenheid maar liefst 6 procentpunten hoger dan in Vlaanderen.
Tevredenheid over mobiliteit
121
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Limburg
Vlaanderen
verkeersveiligheidsbeleid in de gemeente ontevreden
18.49%
18.53%
tevreden
81.51%
81.47%
81.5% ouderen is tevreden over het verkeersveiligheidsbeleid. Dit cijfer is vergelijkbaar met de Vlaamse tevredenheid. Tevredenheid over mobiliteit Limburg
Vlaanderen
aanbod openbaar vervoer ontevreden
18.04%
16.50%
tevreden
81.96%
83.50%
Ongeveer 82.0% ouderen is tevreden over het openbaar vervoer. Ten opzichte van Vlaanderen liggen deze tevredenheidscijfers anderhalve procentpunt lager.
7. Tevredenheid over huisvuil en containerpark Tevredenheid over huisvuil en containerpark Limburg
Vlaanderen
huisvuilophaling ontevreden
5.21%
3.72%
tevreden
94.79%
96.28%
Bijna 95% ouderen is tevreden over de huisvuilophaling. Dit cijfer is iets lager dan de Vlaamse. Tevredenheid over huisvuil en containerpark Limburg
Vlaanderen
frequentie huisvuilophaling
122
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
ontevreden
6.66%
4.64%
tevreden
93.34%
95.36%
93.3% ouderen is tevreden over de frequentie van de huisvuilophaling. Ook hier merken we dat deze tevredenheidscijfers iets lager zijn dan de Vlaamse cijfers.
Tevredenheid over huisvuil en containerpark Limburg
Vlaanderen
kwaliteit huisvuilzakken ontevreden
8.55%
13.81%
tevreden
91.45%
86.19%
In Limburg is men beduidend meer tevreden over de kwaliteit van de huisvuilzakken dan in Vlaanderen. De tevredenheid in Limburg is 91.4% en in Vlaanderen 86.2%. Tevredenheid over huisvuil en containerpark Limburg
Vlaanderen
openingsuren containerpark ontevreden
6.68%
4.88%
tevreden
93.32%
95.12%
93.3% ouderen is tevreden over de openingsuren van het containerpark. Ten opzichte van Vlaanderen is de tevredenheid anderhalve procentpunt lager. Tevredenheid over huisvuil en containerpark Limburg
Vlaanderen
dienstverlening in het containerpark ontevreden
6.92%
5.49%
123
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
tevreden
93.08%
94.51%
93% ouderen is tevreden over de dienstverlening in het containerpark. Ten opzichte van Vlaanderen is dit cijfer terug ongeveer anderhalve procentpunt lager.
Tevredenheid over huisvuil en containerpark Limburg
Vlaanderen
toegankelijkheid containerpark ontevreden
5.67%
4.20%
tevreden
94.33%
95.80%
94.3% ouderen is tevreden over de toegankelijkheid van het containerpark. In Vlaanderen is ongeveer 96% tevreden over de toegankelijkheid van het containerpark.
8. Tevredenheid over andere dienstverleningen Tevredenheid over andere dienstverleningen Limburg
Vlaanderen
warme maaltijden ontevreden
7.86%
6.35%
tevreden
92.14%
93.65%
Zij die warme maaltijden gebruiken zijn in ruime mate tevreden over deze dienstverlening. Tevredenheid over andere dienstverleningen
124
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Limburg
Vlaanderen
klusjesdienst ontevreden
8.76%
9.73%
tevreden
91.24%
90.27%
91.2% ouderen is tevreden over de klusjesdienst, in Vlaanderen is hier 90.3% tevreden over.
Tevredenheid over andere dienstverleningen Limburg
Vlaanderen
thuisverpleging ontevreden
5.03%
4.92%
tevreden
94.97%
95.08%
Tot slot is 95% ouderen tevreden over de thuisverpleging en dit cijfer is te vergelijken met de Vlaamse tevredenheid over de thuisverpleging.
125
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
Conclusie Dit boek biedt een overzicht van de leefsituatie van ouderen in Limburg. Op basis van de cijfers van de ouderenbehoefteonderzoeken wordt een gedetailleerd beeld geschetst van de noden en behoeften van thuiswonende zestigplussers. Niet alleen worden de cijfers van Limburg gegeven, maar zij worden steeds in verhouding geplaatst ten aanzien van het Vlaamse gemiddelde. Ook wordt er aandacht gegeven aan de verschillen die zich in Limburg afspelen. Daarbij worden de 5 Limburgse regio’s naast elkaar geplaatst. Algemeen gesteld kunnen we besluiten dat de bevraagde Limburgse ouderen gemiddeld iets jonger zijn, iets meer mannen bevatten (vooral in Noord-Limburg), vaker gehuwd zijn en meer kinderen hebben dan gemiddeld in Vlaanderen. Na een uitgebreide beschrijving van de steekproef, behandelt dit rapport 5 grote thema’s. Het eerste thema dat belicht werd, was woonsituatie en de buurt. Op vlak van basiscomfort en onaangepastheid van de woning blijkt dat voornamelijk in Zuid-Limburg en Maasland de huisvesting vaker onaangepast is aan de ouderdom. Daarbij gaat het vooral om trappen in de woning, maar ook inbraakgevoeligheid en gebrek aan rookdetectoren. Knelpunten in de buurt zijn de te grote afstand tot kinderen en tot basisvoorzieningen zoals kruidenierszaak, bank en postkantoor. Ook basismobiliteitsaspecten zoals rustbanken en openbare toiletten zijn een pijnpunt. Een tweede thema dat werd bestudeerd betrof gezondheid, zorg en hulpverlening. Hoewel ouderen in Limburg gemiddeld iets jonger zijn dan in Vlaanderen is er geen verschil op vlak van hun gezondheidstoestand. Binnen Limburg zijn er wel enkele regionale verschillen te bemerken. De regio’s Zuid-Limburg en Midden-Limburg
126
Belgian Ageing Studies, Rapport Limburg
hebben een groter aantal ouderen met een fysieke beperking. In ZuidLimburg is echter het potentiële hulpnetwerk het kleinste. Binnen het derde thema ‘welbevinden’ werd o.a. aandacht gegeven aan negatieve stemmingsstoornissen, ervaren problemen, ouderdomsbeeld en onveiligheidsgevoelens. Algemeen kunnen we stellen dat Limburg niet beter of slechter scoort dan het Vlaamse gemiddelde op vlak van welbevinden. Ouderen met een partner, een hoger inkomen of mannen rapporteren dan weer minder vaak problemen. Het vierde thema uit het boek is maatschappelijke participatie. Ouderen in Limburg zijn gemiddeld genomen actiever dan de Vlaamse ouderenbevolking. Zij zijn vaker lid van een vereniging en vaker vrijwilliger. Tenslotte bekeken we in hoofdstuk 5, de tevredenheid over gemeentelijke dienstverlening. In Limburg zijn ouderen in het algemeen tevreden over deze dienstverlening. Als ze iets vaker ontevreden zijn dan in Vlaanderen is het over de houding van ambtenaren, openingsuren en dienstverlening OCMW, aanbod bibliotheek, aanbod openbaar vervoer, huisvuil en het containerpark.
127