Rapport Evaluatie Waardeoverdracht Pensioenen
mei 2003
Inhoudsopgave Samenvatting en aanbevelingen
I
1. 1.1 1.2 1.3
Inleiding Algemeen Besluit instelling evaluatieonderzoek Aanpak evaluatie
1 1 2 3
2.
Het Stichtingsadvies uit 1993
4
3. Evaluatie rekenregels waardeoverdracht op basis van een inventarisatie knelpunten 3.1 Inleiding 3.2 Rekenregels Rekenrente Sterfte 3.3 Fictieve overdrachtswaarde 3.4 Reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen 3.4.1 Waarom dit onderscheid? 3.4.2 Vrijwillige aanvullende pensioenvoorzieningen bij pensioenfondsen 3.4.3 De streefregeling 3.4.4 Beleggingsverzekeringen 3.5 Hybrideregelingen 3.6 Nabestaandenpensioen met en zonder uitruilmogelijkheid 3.7 Nabestaandenpensioen op risicobasis 3.8 Pensioenrechten, opgebouwd vanuit de FVP regeling 3.9 Proces van waardeoverdracht 4.
Waardeoverdracht ‘oude gevallen’
van 5 5 6 7 7 8 8 8 10 10 11 12 12 13 13 14 16
5. Informatieverstrekking over waardeoverdracht aan werknemers die van baan wisselen 17 5.1 De door de oude pensioenuitvoerder te verstrekken gegevens 18 5.2 Informatie over de nieuwe pensioenregeling welke van belang is voor de afweging om al of niet tot waardeoverdracht te besluiten 19 5.3 Voorlichting over waardeoverdracht 20
Bijlage 1
Informatie over waardeoverdracht (met bijlagen)
Bijlage 2
Samenstelling Subwerkgroep Evaluatie Waardeoverdracht
I
Samenvatting en aanbevelingen In augustus 2001 besloot de Werkgroep Pensioenen van de Stichting van de Arbeid om samen met de pensioenkoepels, OPF, VB en het Verbond van Verzekeraars, de rekenregels voor waardeoverdracht te gaan evalueren. Daartoe werd de Subwerkgroep Evaluatie Waardeoverdracht (hierna aan te duiden met ‘de werkgroep’) ingesteld, waarin naast vertegenwoordigers van de Stichting van de Arbeid ook de genoemde pensioenkoepels waren vertegenwoordigd. De werkgroep werd verzocht: − om tot bedoelde evaluatie te komen, in het bijzonder waar het gaat om veel voorkomende problemen in de dagelijkse praktijk; − op basis van deze evaluatie en rekening houdend met de problematiek van de waardeoverdracht voor oude gevallen, te komen tot een advies voor vereenvoudiging van de huidige wettelijke rekenregels en procedures (eventueel in twee fasen in te voeren in verband met mogelijke daarmee samenhangende noodzakelijke wijzigingen van de PSW); − een oordeel te geven over de gehanteerde technische grondslagen; dit in het bijzonder wat betreft de toegepaste sterftetafel, rekenrente en partnerfrequentie en zonodig te adviseren over aanpassing daarvan. Op basis van ervaringen opgedaan door de uitvoerders van pensioenregelingen heeft de werkgroep eerst geïnventariseerd welke knelpunten zich in de praktijk bij waardeoverdracht van pensioenaanspraken voordoen. Naast knelpunten die betrekking hebben op de rekenregels dan wel op andere technische aspecten bij waardeoverdrachten, heeft de werkgroep ook vastgesteld dat deelnemers aan pensioenregelingen die van baan gaan wisselen, of dat recent hebben gedaan, niet altijd over de juiste informatie beschikken om een verantwoorde beslissing te nemen of men wel of niet de waardeoverdracht wenst te effectueren. Daarom heeft de werkgroep zich ook gericht op het aspect van de informatieverstrekking over waardeoverdracht. Als sluitstuk hierop heeft de werkgroep een basistekst ontworpen voor een brochure bestemd voor in het bijzonder werknemers die van baan gaan wisselen of dat recent gedaan hebben alsmede voor personeels functionarissen en dergelijke. De door de werkgroep gesignaleerde knelpunten hebben betrekking op: − de rekenregels en grondslagen voor de vaststelling van de over te dragen waarde van pensioenaanspraken; − het verdisconteren van achterblijvende en zogeheten ‘fictieve’ aanspraken op nabestaandenpensioen; − het onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen; − het omgaan met zogenoemde hybrideregelingen; − het omgaan met nabestaandenpensioen met en zonder uitruil; − het omgaan met nabestaandenpensioen op risicobasis; − het omgaan met uit de FVP-regeling voortkomende pensioenrechten; − enerzijds de lange gemiddelde omlooptijd van het proces van waardeoverdracht, maar anderzijds de problematiek om aan de gestelde termijnen te voldoen; − de voorlichting. Hiernaast speelt nog de problematiek van de waardeoverdracht van de oude gevallen.
II
Bij de behandeling van de hiervoor genoemde knelpunten zag de werkgroep zich gesteld voor de vraag of het centraal stellen van de over te dragen pensioenaanspraak in de huidige regelgeving niet verschoven zou moeten worden naar het meer centraal stellen van de waarde van de over te dragen pensioenaanspraak. De werkgroep geeft dit laatste in overweging vanwege de toenemende verscheidenheid in pensioenregelingen, waarbij er tevens een verschuiving aan het optreden is van eindloon- naar middelloonen beschikbare-premieregelingen. Pensioensystemen, waarbij het voordeel van waardeoverdracht overigens aan betekenis inboet!
De aanbevelingen A.
Ten aanzien van de (vormgeving van) rekenregels:
1.
Omdat het bepalen van de overdrachtswaarde en de besteding hiervan in de nieuwe pensioenregeling toch het werk van deskundigen is, wordt voorgesteld: a. geen tabellen meer op te nemen in de regelgeving, maar te volstaan met het vastleggen van de technische grondslagen; b. duidelijk te communiceren dat: • de waardeberekening in reguliere regelingen altijd met behulp van deze grondslagen moet plaatsvinden; • alleen waar de grondslagen niet toereikend zijn, het toegestaan is om met behoud van de actuariële gelijkwaardigheid de over te dragen pensioenaanspraken met de eigen grondslagen om te zetten in de meest daarvoor in aanmerking komende pensioenvorm, waarvan de waarde wel met behulp van het wettelijke standaardtarief berekend kan worden.
2.
Ten aanzien van de rekenrente wordt voorgesteld om 4% bij wijze van forfait als algemeen aanvaardbare grootheid te handhaven.
3.
Voorgesteld wordt om zo spoedig als mogelijk is over te gaan op de meest recente door het AG gepubliceerde sterftetafel: GBM/V 1995-2000, zonder leeftijdscorrectie. Op de op basis van deze grondslagen berekende factoren is een forfaitaire opslag van 5% van toepassing in verband met de verwachting dat de gemiddelde levensduur nog zal toenemen.
4.
Mede in het licht van het toekennen van een meer centrale plaats aan de waarde van het pensioen in plaats van aan de pensioenaanspraak, wordt voorgesteld te stoppen met het gebruik van fictieve overdrachtswaarden. Consequentie is wel dat er meer dan thans het geval is verschuivingen kunnen optreden tussen de verschillende pensioensoorten, in het bijzonder van oudedags- naar nabestaandenpensioen. Dit hoeft geen belemmering te vormen, vanwege het wettelijke recht op uitruil van nabestaandenpensioen.
5.
Inzake vrijwillige aanvullende voorzieningen kan uit de huidige regeling van de Taakafbakening worden opgemaakt dat er sprake is van een uitzonderingsbepaling, in die zin dat bij ontslag gevolgd door waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, niet geldt dat de over te dragen waarde van deze voorzieningen eerst moet worden omgezet in een reguliere pensioenaanspraak welke gelijk dient te worden behandeld als een aanspraak op grond van de basisregeling. Aan
III
de overheid wordt voorgesteld deze uitzonderingsbepaling nog eens specifiek in relatie tot de rekenregels bij waardeoverdracht te bezien. 6.
Inzake zogenoemde streefregelingen is er sprake van onduidelijkheid of deze regelingen regulier of niet-regulier zijn. Daarom doet de werkgroep de navolgende voorstellen: • de door de wetgever als streefregeling aangeduide pensioenregelingen dienen in alle gevallen behandeld te worden als reguliere regelingen; • bij wet verplicht te stellen dat in de pensioenregeling een duidelijke omschrijving wordt opgenomen van het toegezegde recht, waarbij voor de hiervoor bedoelde regeling ook de term streefregeling wordt gebruikt; • een goede definitie van een streefregeling is daarbij wenselijk; • ook zou het wenselijk zijn als fiscale en pensioentechnische definities beter op elkaar aansluiten.
7.
Voorgesteld wordt om de regelgeving op het punt van de beleggingsverzekeringen aan te scherpen. In de huidige regels kan ook gelezen worden dat bij inbreng in een beleggingsverzekering gerekend moet worden met de koersen per de datum van het overdrachtsverzoek in plaats van met de koersen op de feitelijke datum van overmaking van het geld. Aan pensioenuitvoerders wordt voorgesteld om bij beleggingsverzekeringen waarbij ook grote koersfluctuaties kunnen optreden in de periode tussen het verzoek om waardeoverdracht en het moment waarop van overmaking van het geld, extra aandacht te besteden in de communicatie met de deelnemers.
8.
Bij waardeoverdracht naar een hybride pensioenregeling (een pensioenregeling die voor een deel bestaat uit een of meer reguliere pensioenregelingen en voor een ander deel uit een of meer niet-reguliere pensioenregelingen) wordt aan de overheid voorgesteld om de wijze waarop de overdrachtswaarde over de verschillende elementen van de hybride regeling wordt verdeeld, over te laten aan de uitkomst van goed overleg tussen de betrokken werkgevers, de pensioenuitvoerder(s) en de desbetreffende deelnemer.
9.
Aan de overheid wordt voorgesteld om erin te voorzien dat bij de waardebepaling van nabestaandenpensioen met uitruil, de partnerfrequentie op ‘1’ te stellen.
10.
In de regelgeving zou mogelijk moeten worden gemaakt om, daar waar de nieuwe pensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis, een deel van de overdrachtswaarde aan te wenden voor inkoop van nabestaandenpensioen op risicobasis; dit met de verplichting om bij een toekomstige overdracht de resterende waarde, bepaald volgens de wettelijke regels, mee te geven. In de regelgeving dient duidelijk te worden aangegeven onder welke voorwaarden deze wijze van overdracht mag worden toegepast en wat de waarde is van deze (nieuwe) pensioenvorm.
11.
Voor alle duidelijkheid wordt voorgesteld om in de regelgeving op te nemen dat pensioenrechten opgebouwd vanuit de FVP-regeling vallen onder het wettelijke recht op waardeoverdracht van pensioenaanspraken. In het geval dat de FVP-bijdrage het karakter heeft van een beschikbare premie, dienen de FVP-rechten beschouwd te worden als niet-regulier.
IV
Indien de FVP-bijdrage voorziet in de voortzetting van de pensioenopbouw bij werkloosheid op basis van het pensioenreglement dat de pensioenuitvoerder hanteert, dan maken de FVP-rechten onderdeel uit van de reguliere pensioentoezegging en zullen ze ook als zodanig in een overdracht moeten worden betrokken. Het is daarbij niet van belang of het FVP de doorsneepremie dan wel de actuariële premie vergoedt.
B.
Ten aanzien van het proces van waardeoverdracht:
12.
Wat betreft het hanteren van de wettelijke termijnen in het kader van het proces van waardeoverdracht, is in de huidige regelgeving aange geven dat het niet de bedoeling is dat een eventuele overschrijding door de pensioenuitvoerders, althans als het gaat om reguliere pensioenaanspraken, ten koste gaat van de aanvrager. Wellicht verdient het aanbeveling om de bestaande bepaling nog wat aan te scherpen door meer expliciet te bepalen dat, als een overschrijding van een termijn toegerekend kan worden aan een pensioenuitvoerder, dit er niet toe mag leiden dat de waardeoverdracht geen doorgang vindt en ook voor het overige dit geen nadelige gevolgen mag hebben voor de aanvrager.
13.
Ter voorkoming van fouten kan in ieder geval de mogelijkheid van een betere controle worden geschapen door vergaande standaardisatie van de overdrachtsinformatie. Zo zouden de aan de overdrachtswaarde ten grondslag liggende gegevens (geboorte- en pensioendatum alsmede de opgebouwde rechten) standaard kunnen worden meegegeven zodat de ontvangende uitvoerder en de betrokken werknemer in ieder geval de mogelijkheid hebben van controle. De offerte voor de te verkrijgen aanspraken door de waardeoverdracht zal ten minste dezelfde gegevens moeten bevatten.
14.
Voorgesteld wordt om de termijn waarbinnen na de aanvangsdatum van de deelneming aan de nieuwe pensioenregeling het verzoek moet worden gedaan aan de overnemende pensioenuitvoerder om de eerste stap te zetten richting een waardeoverdracht (opgave van aanspraken en andere gegevens afkomstig van de overdragende pensioenuitvoerder), te verlengen van 2 naar 6 maanden.
15.
In plaats van het toepassen van sancties, is het wellicht beter om belanghebbenden (deelnemer en beide pensioenuitvoerders) het recht te geven om overschrijding van een termijn door een uitvoerder bij de PVK te melden. De in het besluit opgenomen termijnen horen namelijk ook bij de uitvoering van de pensioenregeling, en controle daarop ligt bij de PVK. De PVK kan op basis van ontvangen signalen een extra onderzoek verrichten, een verbeterplan eisen en in uiterste instantie eventueel een boete opleggen. In dit verband wordt voorgesteld om bij de informatieverstrekking aan de werknemer deze te melden op welke klachteninstanties (met inbegrip van de PVK) zonodig een beroep gedaan kan worden.
V
C.
Inzake waardeoverdracht van ‘oude gevallen’:
16.
Aangedrongen wordt op aanpassing van artikel 32a sub f PSW conform het SER-advies Nieuwe Pensioenwet. Dit maakt het mogelijk om het reeds lang bestaande knelpunt op te heffen dat kan ontstaan bij een vrijwillige waardeoverdracht waarbij er minder waarde beschikbaar is om over te dragen dan de wettelijke overdrachtswaarde. Aanpassing van de wettelijke regeling biedt de desbetreffende deelnemer de mogelijkheid om zelf al dan niet akkoord te gaan met een teruggang in nominale aanspraken in ruil voor de voordelen van waardeoverdracht: of de deelnemer accepteert de offerte en tekent voor ‘finale kwijting’, of hij accepteert dat er geen waardeoverdracht plaatsvindt.
17.
Om te lichtvaardige verzoeken voor waardeoverdracht van ‘oude gevallen’ wat te beperken, is het wenselijk om vast te leggen dat hiervoor een bijdrage in de administra tiekosten kan worden gevraagd door de nieuwe pensioenuitvoerder. Een bedrag van € 50,- lijkt redelijk en zou betaald moeten worden bij de aanvraag voor een offerte.
D.
Ten aanzien van de voorlichting over waardeoverdracht:
18.
De werkgroep heeft vastgesteld dat het deelnemers aan pensioenregelingen die van baan gaan wisselen, of dat recent hebben gedaan, in een aantal gevallen aan goede informatie ontbreekt om een verantwoorde beslissing te nemen over de vraag of men wel of niet de waardeoverdracht wenst te effectueren. De werkgroep acht het van belang dat gekomen wordt tot een effectieve aanpak van dit knelpunt waarbij de organisaties van pensioenuitvoerders in gezamenlijkheid een belangrijke rol zouden kunnen spelen.
Met de conclusies, voorstellen en aanbevelingen uit dit rapport hebben de beleidsorganen van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en van werknemers alsook de besturen van de drie pensioenkoepels, OPF, VB en Verbond van Verzekeraars, ingestemd.
1
1.
Inleiding
1.1
Algemeen
Medio 1994 is het wettelijke recht op waardeoverdracht ingevoerd. Hiermede werd aan iedere werknemer die deelneemt aan een arbeidspensioenregeling het recht gegeven om bij het wisselen van baan de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken over te laten dragen aan de pensioenuitvoerder van de arbeidspensioenregeling bij de nieuwe werkgever, waarvoor vervolgens nieuwe pensioenaanspraken in de nieuwe regeling worden toegekend. Waardeoverdracht was reeds vanaf eind jaren tachtig in veel gevallen mogelijk, zij het op basis van vrijwillige aansluitingen van werkgevers en pensioenfondsen bij enkele zogenoemde circuits voor waardeoverdracht, welke circuits ook onderling waren verbonden. Waardeoverdracht was over het algemeen nog niet mogelijk voor die gevallen van baanwisseling waarbij een kwalitatief mindere pensioenregeling in het geding was. Het toekennen van het wettelijk recht op waardeoverdracht in 1994 betekende dat ook deze werknemers in de gelegenheid werden gesteld om opge bouwde pensioenaanspraken over te dragen. Aangezien in tegenstelling tot waardeoverdrachten binnen de circuits, het wettelijke recht van waardeoverdracht ook van toepassing was bij wisselingen van dienstbetrekking waarbij ook kwalitatief mindere pensioenregelingen in het geding waren, ontstond tegelijkertijd ook een probleem en wel in die zin dat bij overdracht naar een kwalitatief wat minder goede pensioenregeling, het moeilijker is om tot een verant woorde beslissing te komen om wel of niet over te dragen. De totstandkoming van het wettelijke recht vormde dus een sluitstuk van een reeds veel voorkomende praktijk. Door het bieden van de mogelijkheid van waardeoverdracht bij wisseling van baan wordt getracht pensioenverlies als gevolg daarvan zoveel mogelijk te voorkomen. Dit pensioenverlies als gevolg van pensioenbreuk kan overigens niet alleen optreden bij wisseling van baan, maar ook bij werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, of echt scheiding. Evenmin is waardeoverdracht het enige instrument dat wordt ingezet om pensioenverlies als gevolg van pensioenbreuk te beperken. Andere instrumenten zijn indexering van premievrije aanspraken, de FVP-subsidieregeling die erop gericht is de pensioenopbouw enige tijd te kunnen voortzetten bij werkloosheid alsook het toekennen in pensioenregelingen van het recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. Ter voorbereiding op het wettelijk recht heeft de Stic hting van de Arbeid indertijd een advies inzake rekenregels bij waardeoverdrachten uitgebracht 1 . In dit advies heeft de Stichting van de Arbeid op hoofdlijnen aangegeven op welke wijze naar haar oordeel het wettelijke recht op waardeoverdracht ingevuld zo u dienen te worden. Na een periode van 4 à 6 jaar na het van kracht worden van de wettelijke regeling zou, volgens de Stichting, moeten worden bezien of het gewenst is een evaluatieonderzoek in
1
Stichting van de Arbeid; Advies inzake rekenregels bij waardeoverdrachten van pensioenaanspraken; 24 juni 1993, Publicatienr. 4/93
2
te stellen naar de ontwikkelingen bij de toepassing van zowel het wettelijke als het bovenwettelijke regime. Kort na vaststelling van haar advies stelde de Stichting van de Arbeid een technische werkgroep in welke tot taak kreeg een voorstel te doen voor de rekenregels die bij waardeoverdrachten van pensioenaanspraken zouden moeten worden toegepast. De door de werkgroep opgestelde Notitie Rekenregels AMvB is op 11 oktober 1993 door de Stichting van de Arbeid uitge bracht aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze notitie vormde de basis voor het Besluit van 15 augustus 1994, houdende vaststelling van een AMvB als bedoeld in artikel 32b van de PSW. In dit besluit zijn de procedure van de waardeoverdracht alsmede de rekenregels en technische grondslagen die bij het wettelijke recht op waardeoverdracht in acht moeten worden genomen, opgenomen. Deze rekenregels zijn gebaseerd op het principe van nominale gelijkwaardigheid van de pensioenaanspraken vóór en na de waardeoverdracht. Tevens geldt als uitgangspunt dat de overgedragen pensioenrechten ge lijk behandeld dienen te worden als de pensioenrechten verworven in de regeling waaraan de werknemer actief deelneemt.
1.2
Besluit instelling evaluatieonderzoek
In augustus 2001 besloot de Werkgroep Pensioenen de rekenregels voor waardeoverdrachten te gaan evalueren. Overwogen werd dat aan de huidige rekenregels die op deze uitgangspunten zijn gebaseerd, indertijd ten grondslag lag dat het merendeel der werknemers deel neemt in een eindloon(achtige) regeling met oudedags- en (opbouw-)nabestaandenpensioen. Deze tamelijk grote mate van eenvormigheid is inmiddels verdwenen door de veranderingen in de pensioenregelingen, zowel qua vorm als inhoud, welke de laatste jaren zijn doorgevoerd. Voorts overwoog de Werkgroep Pensioenen dat in de praktijk de bestaande regels als complex worden ervaren, in het bijzonder waar het gaat om de toepassing van een fictief en/of bijzonder nabestaandenpensioen. Ten slotte constateerde de Werkgroep Pensioenen dat waardeoverdrachten van premievrije pensioenrechten van voor de invoering van het wettelijk recht (de zgn. oude gevallen) in de praktijk nog steeds tot problemen leiden, omdat het frequent voorkomt dat de geldende wettelijke regels hierop niet van toepassing kunnen zijn. Besloten werd een Subwerkgroep Evaluatie Waardeoverdracht in te stellen waarin naast vertegenwoordigers van de Stichting van de Arbeid ook vertegenwoordigers van de drie pensioenkoepels zouden worden uitgeno digd zitting te nemen2 . Aan de ingestelde Subwerkgroep Evaluatie Waardeoverdracht Pensioenaanspraken (in deze rapportage verder aan te duiden met de werkgroep) werd verzocht: − om tot bedoelde evaluatie te komen, in het bijzonder waar het gaat om veel voorkomende problemen in de dagelijkse praktijk; − op basis van deze evaluatie en rekening houdend met de problematiek van de waardeoverdracht voor oude gevallen te komen tot een advies voor vereenvoudiging van de huidige wettelijke rekenregels en procedures (eventueel in twee
2
Zie voor de samenstelling van de Subwerkgroep Evaluatie Waardeoverdracht bijlage 2.
3
−
fasen in te voeren in verband met mogelijke daarmee samenhangende noodzakelijke wijzigingen van de PSW); een oordeel te geven over de gehanteerde technische grondslagen; dit in het bijzonder wat betreft de toegepaste sterftetafel, rekenrente en partnerfrequentie en zonodig te adviseren over aanpassing daarvan.
1.3
Aanpak evaluatie
Op basis van ervaringen opgedaan door de uitvoerders van pensioenregelingen heeft de werkgroep eerst geïnventariseerd welke knelpunten zich in de praktijk bij waardeoverdracht van pensioenaanspraken voordoen. Naast knelpunten die betrekking hebben op de rekenregels dan wel op andere technische aspecten bij waardeoverdrachten, heeft de werkgroep ook vastgesteld dat deelnemers aan pensioenregelingen die van baan gaan wisselen, of dat recent hebben gedaan, niet altijd over de juiste informatie beschikken om een verantwoorde beslissing te nemen of men wel of niet de waardeoverdracht wenst te effectueren. Dit heeft ertoe geleid dat de werkgroep zich niet alleen met de meer technische aspecten van de evaluatie heeft beziggehouden, maar zich ook heeft gericht op het aspect van de informatieverstrekking over waardeoverdracht. Als sluitstuk hierop heeft de werkgroep een basistekst ontworpen voor een brochure bestemd voor in het bijzonder werknemers die van baan gaan wisselen of dat recent gedaan hebben alsmede voor personeels functionarissen en dergelijke. In deze rapportage wordt in hoofdstuk 2 begonnen met een samenvatting van het oorspronkelijke in 1993 door de Stichting van de Arbeid uitgebrachte Advies inzake rekenregels bij waardeoverdrachten van pensioenaanspraken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 uitvoerig ingegaan op de geconstateerde meer technische knelpunten bij het toepassen van de huidige rekenregels bij waardeoverdrachten alsmede bij het proces van uitvoering van waardeoverdrachten. Dit vanuit de doelstelling om het gehele uitvoeringsproces van pensioenwaardeoverdrachten zoveel mogelijk te vereenvoudigen en te versnellen. Hoofdstuk 4 gaat in op de waardeoverdracht van oude gevallen. Hoewel de evaluatie primair is gericht op de wettelijke regeling voor waardeoverdracht, blijkt in de praktijk sprake van een belangrijk knelpunt bij de overdracht van oude pensioenaanspraken, dat wil zeggen van aanspraken die premievrij zijn geworden in verband met beëindiging van het dienstverband vóór de inwerkingtreding van het wettelijk recht op waardeoverdracht in 1994. Hoofdstuk 5 handelt over de informatieverstrekking aan werknemers die van baan gaan wisselen, of dit recent hebben gedaan. Bijlage 1 bij deze rapportage bevat een suggestie voor een basistekst voor een (internet)brochure bestemd voor werknemers en voor personeelsfunctionarissen en dergelijke met informatie over waardeoverdracht. De werkzaamheden van de werkgroep zijn in het voorjaar van 2003 afgerond met het onderhavige eindrapport. Met de conclusies, voorstellen en aanbevelingen uit dit rapport hebben de beleidsorganen van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde
4
centrale organisaties van werkgevers en van werknemers alsook de besturen van de drie pensioenkoepels, OPF, de VB en het Verbond van Verzekeraars, ingestemd.
2.
Het Stichtingsadvies uit 1993
Als hoofdregel voor de waardeoverdracht formuleerde de Stichting dat voldaan zou moeten worden aan de nominale gelijkwaardigheid van de overgedragen pensioenaanspraak en dat de aldus verkregen aanspraak in de nieuwe pensioenregeling wordt behandeld als ware die aanspraak in deze regeling opgebouwd. Wat betreft de toe te passen grondslag voor de bepaling van de overdrachtswaarde van opgebouwde pensioenaanspraken, adviseerde de Stichting bij de start van de wettelijke regeling uit te gaan van een minimumwaarderingsregel waarbij de overdrachtswaarde van pensioenaanspraken uit hoofde van reguliere pensioenregelingen wordt berekend op basis van een rekenrente van 4% minus de volledige rentestandkorting. Gedurende 10 jaar na het van kracht worden zou deze rentestandkorting min of meer lineair dienen te worden afgebouwd tot nihil, zodat na ommekomst van die periode de overdrachtswaarde wordt berekend op basis van een ongekorte rekenrente van 4%. Binnen het zogenoemde ‘bovenwettelijke regime’, waarmee gedoeld werd op de reeds bestaande circuits voor vrijwillige waardeoverdrachten van pensioenaanspraken, werden twee subcategorieën onderscheiden. In de eerste plaats een categorie van aangesloten werkgevers en pensioenfondsen die op vrijwillige basis reeds zouden uitgaan van de ongekorte 4%-waarde. In de tweede plaats een categorie van aangesloten ondernemingen en pensioenfondsen die bereid waren om vanaf de start van het wettelijke regime uit te gaan van een lagere rentestandkorting dan die volgens de minimumregel op basis van het wettelijke regime, en bereid waren/zijn om deze verlaagde korting eveneens in een periode van 10 jaar af te bouwen tot nihil. In het licht van deze situatie, formuleerde de Stichting de aanbeveling aan pensioenfondsen en ondernemingen om, indien de beschikbare middelen daarvoor toereikend zijn, zich aan te sluiten bij de bovenwettelijke circuits en zo mogelijk op basis van de ongekorte waarde over te dragen op basis van een rekenrente van 4%. Met betrekking tot de overdracht van het nabestaandenpensioen bevatte het advies van de Stichting de aanbeveling aan pensioenfondsen en ondernemingen die in het kader van de pensioenregeling een toezegging op nabestaandenpensioen kennen, deze toezegging te baseren op het systeem ‘onbepaalde partner’. Voorts vermeldde de Stichting in het advies dat zij een aanbeveling in voorbereiding had inzake het verlenen van medewerking aan waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken (uit dienstverbanden beëindigd vóór de inwerkingtreding van het wettelijke recht). Deze aanbeveling is gelijktijdig met de inwerkingtreding van het wettelijk recht van kracht geworden3 . Ook aan het aspect van de voorlichting over waardeoverdracht besteedde de Stichting in haar advies uit 1993 aandacht. De Stichting sprak uit dat een goede voorlichting aan 3
Stichting van de Arbeid; Aanbeveling over waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken, 8 juli 1994; Publicatienr. 4/94
5
werknemers en ook aan werkgevers over de verschillende aspecten van waardeoverdracht van pensioenaanspraken van groot belang is. Daarbij gaat het, zo formuleerde de Stichting destijds in haar advies, zowel om voorlichting in algemene zin over waardeoverdracht, als om voorlichting aan individuele werknemers die (overwegen) van dienstbetrekking (te gaan) wisselen. Ten slotte gaf de Stichting in haar advies uit 1993 aan dat zij nader zou bezien of het wenselijk is na een periode van 4 à 6 jaar na het van kracht worden van de wettelijke regeling, een evaluatieonderzoek te doen instellen naar de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan bij de toepassing van het wettelijke regime en de bovenwettelijke regimes.
3.
Evaluatie rekenregels waardeoverdracht op basis van een inventarisatie van knelpunten
3.1
Inleiding
Zowel bij pensioenuitvoerders als bij deelnemers aan pensioenregelingen bestaat het gevoelen dat waardeoverdrachten van pensioenaanspraken eenvoudiger en sneller zouden moeten worden afgewikkeld. In het kader van deze evaluatie heeft de werkgroep daarom bezien op welke onderdelen de rekenregels kunnen worden vereenvo udigd. De rekenregels zijn namelijk gebaseerd op een grote mate van standaardisatie, terwijl hier in de praktijk door de modernisering van de pensioenregelingen steeds minder vaak sprake van is. Modernisering van pensioenregeling heeft geleid tot meer flexibilisering en veel meer variatie in soorten pensioen. De werkgroep heeft diverse knelpunten gesignaleerd. Waar mogelijk zijn voorstellen gedaan ter verbetering. De gesignaleerde knelpunten hebben betrekking op: − de rekenregels en grondslagen voor de vaststelling van de over te dragen waarde van pensioenaanspraken; − het verdisconteren van achterblijvende en zogeheten ‘fictieve’ aanspraken op nabestaandenpensioen; − het onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen; − het omgaan met zogenoemde hybrideregelingen; − het omgaan met nabestaandenpensioen met en zonder uitruil; − het omgaan met nabestaandenpensioen op risicobasis; − het omgaan met uit de FVP-regeling voortkomende pensioenrechten; − enerzijds de lange gemiddelde omlooptijd van het proces van waardeoverdracht, maar anderzijds de problematiek om aan de gestelde termijnen te voldoen; − de voorlichting. Hiernaast speelt nog de problematiek van de waardeoverdracht van de oude gevallen.
6
Een belangrijke vraag hierbij is, of bij waardeoverdracht nu de over te dragen pensioenaanspraak of de bijbehorende waarde centraal staat. De huidige regelgeving is gebaseerd op het centraal stellen van de pensioenaanspraak. Vanuit de eindloongedachte is getracht de regels zodanig in te vullen dat er zo weinig mogelijk uitruil plaatsvond tussen de diverse pensioensoorten, waardoor ook het aantal in de nieuwe pensioenregeling in aanmerking te nemen pensioenjaren zo dicht mogelijk bleef aansluiten bij de oude situatie (behoudens de invloed van elementen als een salarissprong bij verandering van werkkring en verschillen in niveau van de pensioenregeling met inbegrip van de pensioenleeftijd). Thans lijkt dit uitgangspunt achterhaald, mede gezien de toenemende verscheidenheid in pensioenregelingen, waarbij er tevens een verschuiving aan het optreden is van eindloon- naar middelloon- en beschikbare-premieregelingen. Pensioenssystemen, waarbij het voordeel van waardeoverdracht overigens aan betekenis inboet! Een verschuiving naar het centraal stellen van de waarde van de pensioenaanspraak in plaats van de pensioenaanspraak zelf, ware te overwegen. Het gevolg is wel dat er meer verschuiving gaat plaatsvinden tussen pensioensoorten dan thans het geval is. In het licht van de daardoor te bereiken sterke vereenvoudiging van de rekenregels kan een dergelijke consequentie geaccepteerd worden. In de volgende paragrafen wordt dit waar nodig toegelicht. Een ander aspect is of de waarde van het pensioen dan ook niet inclusief een eventueel indexatierecht zou moeten zijn. Waar sprake is van onvoorwaardelijke indexatie is de waarde daarvan thans al begrepen in de overdrachtswaarde. Het is dan duidelijk welke indexatie wordt toegepast. In het algemeen gaat het daarbij om een vaste procentuele stijging van 3 of 4% per jaar, die contractueel is vastgelegd. In de praktijk is het toeslagbeleid niet onvoorwaardelijk geformuleerd en is bovendien de maatstaf zeer divers en afhankelijk van niet beïnvloedbare factoren als de prijs- of loonontwikkeling. Hierdoor zou elke waardering niet alleen arbitrair zijn, maar ook zouden de rekenregels daar sterk door gecompliceerd worden. Voorstel is derhalve uit te blijven gaan van de overdracht van de waarde van het bij vertrek meegekregen nominale pensioenrecht.
3.2
Rekenregels
De knelpunten richten zich hierop: • de waardeberekening als zodanig; • de gehanteerde rekenrente van 4%; • de gehanteerde sterftetafel. De waardeberekening als zodanig Uitgangspunt voor de waardeberekening is en blijft het recht dat wordt meegegeven bij ontslag, conform de bepalingen daarover in de PSW. In een ministeriële regeling zijn de grondslagen (standaardtarief) opgenomen voor de berekening van de overdrachtswaarde. Deze grondslagen zijn toereikend om voor het merendeel van de pensioenvormen de waarde rechtstreeks te bepale n. Waar de grondslagen niet toereikend zijn, is het toegestaan om met behoud van de actuariële gelijkwaardigheid de over te dragen pensioenaanspraken met behulp van de door de pensioenuitvoerder zelf gebruikte grondslagen eerst om te zetten in pensioenaanspraken waarop het wettelijk standaardtarief wel toegepast kan worden.
7
In de praktijk is dit blijkbaar nog niet overal duidelijk. Ook bestaat er als gevolg van de destijds door de SDS gehanteerde rekenregels nog hier en daar de misvatting dat in zo’n situatie omgezet moet worden naar levenslang oudedags- en nabestaandenpensioen in de verhouding 100:70. Omdat het bepalen van de overdrachtswaarde en de besteding hiervan in de nieuwe pensioenregeling toch het werk van deskundigen is, wordt voorgesteld: b. geen tabellen meer op te nemen in de regelgeving, maar te volstaan met het vastleggen van de technische grondslagen; c. duidelijk te communiceren dat: • de waardeberekening in reguliere regelingen altijd met behulp van deze grondslagen moet plaatsvinden; • alleen waar de grondslagen niet toereikend zijn, de hierboven vermelde escape gevolgd kan worden. Daarbij dient de omrekening met de eigen grondslagen plaats te vinden naar de meest daarvoor in aanmerking komende pensioenvorm, waarvan de waarde wel met behulp van het wettelijk standaardtarief berekend kan worden. Rekenrente Momenteel geldt voor de waardebepaling een rekenrente van 4%. Enkele jaren geleden heeft de PVK bepaald dat bij nieuwe contracten voor de vaststelling van de voorziening verzekeringsverplichtingen bij levensverzekeringsmaatschappijen een rekenrente van 3% dient te worden gebruikt. Voor pensioenfondsen geldt deze verplichting niet. De verzekeraars hebben daar hun premies op aangepast, hetgeen betekent dat de inkoopprijs van pensioen bij verzekeraars veel hoger is geworden. Bij een inkomende overdracht waar een waarde wordt meegegeven op basis van 4%, ontstaat derhalve een tekort voor de financiering van de in te kopen pensioenrechten (die in beginsel door de overdracht niet wijzigen). Dit tekort is voor rekening van de nieuwe werkgever. Aan de afgevende kant ontstaat een tegengesteld effect, zij het dat er sprake is van een lange overgangs periode, omdat de voorzieningen bij de oude werkgever vooralsnog slechts voor een klein deel op een rekenrente van 3% gebaseerd zullen zijn. Hoewel hierdoor de werkgevers met een rechtstreeks verzekerde regeling per saldo zeker de eerste jaren een forse extra last zullen krijgen, wordt voorgesteld de 4% bij wijze van forfait als algemeen aanvaardbare grootheid te handhaven. Een overweging hierbij is dat ook pensioenfondsen niet allemaal een rekenrente van 4 % hanteren. Sommigen gaan zelfs uit van een lagere rekenrente dan 3%. Sterfte In de regelgeving is voorzien in een periodieke update van de gebruikte sterftetafels. Voorstel is om zo spoedig als mogelijk over te gaan op de meest recente door het AG gepubliceerde sterftetafel: GBM/V 1995-2000, zonder leeftijdscorrectie. Op de op basis van deze grondslagen berekende factoren is een forfaitaire opslag van 5% van toepassing in verband met de verwachting dat de gemiddelde levensduur nog zal toenemen.
8
3.3
Fictieve overdrachtswaarde
In de huidige rekenregels is een aantal ficties ingebouwd met als oogmerk bij overgang van een eindloonregeling naar een eindloonregeling niet alleen de overgedragen pensioenrechten, maar ook het aantal meetellende dienst- of pensioenjaren uit de oude regeling zoveel mogelijk in stand te houden. Dit heeft geleid tot het opnemen van een fictieve overdrachtswaarde voor achterblijvend nabestaandenpensioen (bijv. bijzonder nabestaandenpensioen in geval van echtscheiding en achterblijvend nabestaandenpensioen als de partner niet mee wil werken aan overdracht van de pensioenaanspraken) en ontbrekend nabestaandenpensioen bij een werknemer zonder partner die deelnemer is in een regeling die alleen voorziet in een recht op partnerpensioen als er ook daadwerkelijk sprake is van een partner (bepaalde partnersysteem). Mede in het licht van het toekennen van een meer centrale plaats aan de waarde van het pensioen in plaats van aan het pensioenrecht (zie paragraaf 3.1) wordt voorgesteld te stoppen met het gebruik van fictieve overdrachtswaarden. Meer specifieke redenen hiervoor zijn: − Het leidt tot een sterke vereenvoudiging van de rekenregels. Er hoeft geen rekening meer gehouden te worden met achterblijvend, bijzonder en fictief nabestaandenpensioen, waardoor tevens de foutenkans sterk wordt verminderd. − Bij het tot stand komen van het wettelijk recht op waardeoverdracht was een eindloonregeling de meest voorkomende regeling. Sindsdien is het aantal deelnemers met een geïndexeerde middelloonregeling sterk toegenomen, waarbij toekenning van extra dienstjaren geen effect heeft op de toekomstige pensioenopbouw. − Met het van kracht worden van artikel 2b PSW bouwt (bijna) elke deelnemer nabestaandenpensioen op, of is verzekerd voor een nabestaandenpensioen op risicobasis. Er zijn echter ook regelingen zonder een nabestaandenpensioen. − Als gevolg van pensioenverevening / pensioenconversie bij echtscheiding kunnen ook delen van het ouderdomspensioen achterblijven bij de oude pensioenuitvoerder. Consequentie is wel, dat er meer dan thans het geval is door de overdracht verschuivingen kunnen optreden tussen de verschillende pensioensoorten, in het bijzonder van oudedags- naar nabestaandenpensioen. Omdat het nabestaandenpensioen tegenwoordig de mogelijkheid van uitruil kent, hoeft dat geen belemmering te vormen.
3.4
Reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen
3.4.1 Waarom dit onderscheid? Bij de waardebepaling wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen. Een reguliere pensioenregeling is daarbij gedefinieerd als een pensioenregeling, waarbij de pensioenaanspraken worden uitgedrukt in ‘€ pensioen’. Nietreguliere pensioenregelingen zijn alle overige pensioenregelingen. Het gaat daarbij om een zeer beperkte groep van regelingen die van de reguliere pensioenregelingen sterk afwijken. Hierbij wordt gedoeld op kapitaalverzekeringen of andere spaarvormen, waarin de gebruikelijke pensioenvormen niet als zodanig herkenbaar zijn.
9
Voor deze groep is volstaan met de verplichting tot overdracht van de middelen die bij de beëindiging van de verzekering vrijkomen (overdrachtswaarde is gelijk aan de gefinancierde waarde). De meeste beschikbare-premieregelingen, waarbij er geen sprake is van een pensioentoezegging, maar van een toezegging om ten behoeve van pensioenopbouw periodiek een bepaalde premie toe te kennen, vallen onder het begrip niet-reguliere regelingen. Beschikbare-premieregelingen in de vorm van een gebruikelijke pensioenvoorziening, worden echter als reguliere pensioenregeling beschouwd. Achtergrond bij dit onderscheid 4 vormt de overweging dat bij niet-reguliere rege lingen de waardeopbouw in plaats van de (reguliere) pensioenopbouw centraal staat. Inherent daaraan zijn geheel andere verzekeringsvormen, waarvoor tevens een heel andere tariefstructuur geldt dan voor de reguliere pensioenregelingen. Een belangrijk kenmerk is ook dat de einduitkomst niet van tevoren vaststaat, maar afhankelijk is van elementen als winstdeling (overrentedeling, bedrijfs winstdeling of beleggingsopbrengsten) en het bij pensioeningang geldende (individuele) tarief voor de inkoop van pensioen, gebaseerd op de actuele (markt)rente op dat moment. Bij eerder ontslag, dan wel bij ingang pensioen is dan ook niet een toegekend pensioenrecht bepalend, maar het op dat moment verzekerd kapitaal (inclusief winstdeling) en is het feitelijke pensioen geheel afhankelijk van het tarief en de actuele rente op het moment dat de kapitalen daadwerkelijk worden omgezet in pensioen. Er is dus sprake is van een onzekere pensioenuitkomst. Door de keus voor een onzekere uitkomst via een kapitaalverzekering, hebben werkgeve r en werknemer ervoor gekozen dat de premiebetaling in feite bepalend is voor de einduitkomst. Gegeven deze keus is ervoor gekozen om bij tussentijds vertrek niet meer, maar ook niet minder mee te geven dan de feitelijk aanwezige waarde. Door standaardisering van de waardeberekening zou namelijk louter als gevolg van de overdracht zelf een beter pensioenresultaat verkregen kunnen worden, dan bij het laten doorlopen van de verzekering. Omgekeerd kan het ook leiden tot een veel slechter resultaat. Nieuwe verzekeringen worden sinds enige tijd gesloten met een tariefrente van 3%. Bij overdracht op 4% zou de betrokkene dus een deel van de opgebouwde waarde weer moeten inleveren. Daar komt bij, dat een onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen de besluitvorming inzake het wel of niet overdragen van pensioenrechten vereenvoudigt. Bij overdracht van regulier naar niet-regulier moet men zich er echter goed van bewust zijn dat men een gegarandeerd pensioenrecht inruilt voor een onzekere uitkomst. In de praktijk zijn evenwel enkele knelpunten onderkend. Dit betreffen: − de handelwijze bij vrijwillige aanvullende pensioenvoorzieningen bij pensioenfondsen; − de vraag, of de zogenaamde streefregeling regulier of niet-regulier is; − de vaststelling van de overdrachtswaarde bij beleggingsverzekeringen. Deze knelpunten worden in de volgende paragrafen behandeld.
4
Dit onderscheid geldt alleen voor de vaststelling van de over te dragen waarde. Het onderscheid is niet van toepassing voor de eisen die de PSW stelt ten aanzien van de pensioentoezegging, zoals het meegeven van een evenredige aanspraak bij ontslag.
10
3.4.2 Vrijwillige aanvullende pensioenvoorzieningen bij pensioenfondsen Een bijzondere categorie in dit verband zijn de vrijwillige aanvullende voorzieningen bij pensioenfondsen waarbij pensioenkapitaal wordt opgebouwd, maar met de verplichting om dit bij ontslag of overlijden om te zetten in een pensioenaanspraak. Zodanig pensioen dient in het kader van de huidige regeling van de Taakafbakening verder behandeld te worden als een reglementair pensioenrecht. Het ligt dan ook in de rede om deze pensioenrechten bij waardeoverdracht als reguliere pensioenrechten te beschouwen en op dienovereenkomstige wijze de waarde te bepalen en deze om te zetten in de vorm van regulier pensioen (bij overdracht naar een reguliere regeling). Uit de regeling van de Taakafbakening kan evenwel ook 5 worden opgemaakt dat bij ontslag gevolgd door waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, een uitzondering gemaakt mag worden, in die zin dat dan niet geldt dat de over te dragen waarde moet worden omgezet in een reguliere pensioenaanspraak welke gelijk dient te worden behandeld als een aanspraak op grond van de basisregeling. Aan de overheid wordt voorgesteld deze uitzonderingsbepaling in de regeling voor de Taakafbakening nog eens specifiek in relatie tot de rekenregels bij waardeoverdracht te bezien. Omdat het hier echter een onderdeel betreft van de Taakafbakening, voelt de werkgroep zich niet gerechtigd hier zelf een oordeel over te geven.
3.4.3 De streefregeling Bij het onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen is er met name onduidelijkheid met betrekking tot de zogenaamde streefregeling. In de dagelijkse praktijk wordt onder een streefregeling verstaan een kapitaalverzekering, waarbij voor de vaststelling van de te verzekeren kapitalen (hoogte en vorm) weliswaar wordt uitgegaan van een bepaalde pensioenverwachting, maar deze is niet gegarandeerd. De toezegging luidt in kapitaal. De berekening of de kapitalen nog toereikend zijn, vindt hooguit eens per jaar plaats gebaseerd op een globale inschatting van de bij inkoop van het pensioen toe te passen tarieven en de hoogte van de toekomstige winstdeling, maar zonder enige garantie. Dit omdat op het moment van pensioeningang de feitelijke situatie vrijwel zeker anders zal zijn. Nu zijn er ook reguliere regelingen waarbij een kapitaal is verzekerd, maar waarbij het kapitaal slechts een middel is om tot het (gegarandeerde) pensioen te komen. De werkgever heeft in dezen dan ook de plicht om aanvullende betalingen te doen als mocht blijken dat uit de kapitaalverzekering onvoldoende middelen komen om de gegarandeerde pensioenen te financieren. Hoewel dit geen streefregelingen zijn worden ze door de wetgever als zodanig aangeduid. Dat geldt ook voor kapitaalverzekeringen waarbij de informatie aan de werknemer dusdanig is dat deze er gevoeglijk van uit kan gaan dat er geen sprake is van een onzekere uitkomst op basis van een verzekerd kapitaal maar van een zekere uitkomst in de vorm van pensioen.
5
Regeling Taakafbakening Pensioenfondsen (Stcrt. 2000, 249), artikel 5. sub d.
11
De door de wetgever als streefregeling aangeduide pensioenregelingen dienen in alle gevallen behandeld te worden als reguliere regelingen. Om verwarring in de toekomst te voorkomen wordt voorgesteld om bij wet te verplichten in de pensioenregeling een duidelijke omschrijving op te nemen van het toegezegde recht, waarbij voor de hiervoor bedoelde reguliere pensioenregeling ook de term streefregeling wordt gebruikt. Een goede definitie van een streefregeling is daarbij wenselijk. Ook zou het wenselijk zijn als fiscale en pensioentechnische definities beter op elkaar aansluiten.
3.4.4 Beleggingsverzekeringen Bij overdracht van een niet-reguliere pensioenaanspraak wordt de overdrachtswaarde gesteld op de gefinancierde waarde van de toezegging op het moment van berekening, veelal de datum waarop de werknemer in de nieuwe pensioenregeling wordt opge nomen. Bij beleggingsverzekeringen leidt dit in de praktijk nogal eens tot verwarring. Voor deze categorie kan de waardebepaling alleen plaatsvinden op de datum waarop de waarde ook daadwerkelijk wordt overgedragen, omdat alleen op dat moment vaststaat wat die waarde precies is. Bij overdracht van de waarde vanuit een beleggingsverze kering naar een niet-beleggingsverzekering kan de overdrachtswaarde op de datum waarop iemand opgenomen wordt in de nieuwe pensioenregeling eenvoudig afgeleid worden uit de overgedragen waarde door deze te corrigeren voor de verschuldigde rente tussen het moment van opnemen in de pensioenregeling en het moment van feitelijke overdracht. Bij overdracht vanuit een niet-beleggingsverzekering naar een beleggingsverzekering wordt de overdrachtswaarde (met inbegrip van de voorgeschreven rentevergoeding tussen moment va n afkoop in de oude pensioenregeling en de feitelijke overdrachtsdatum) op het moment van feitelijke overdracht belegd. Voorgesteld wordt om de regelgeving op dit punt aan te scherpen6 . In de huidige regels kan ook gelezen worden dat bij inbreng in een beleggingsverzekering gerekend moet worden met de koersen per de datum van het overdrachtsverzoek in plaats van de feitelijke datum van overmaking van het geld. Daarnaast is het zo, dat er zelfs bij een juiste toepassing van de rekenregels problemen optreden. Dit is het gevolg van het feit dat er in de praktijk altijd enkele dagen zullen zitten tussen het verzoek tot overdracht en het moment van overmaking. In die dagen kan de koers (sterk) gewijzigd zijn met als gevolg dat de werknemer in de nieuwe pensioenregeling meer of minder pensioenrechten ontvangt uit overdracht dan hij vanuit de eerder gemaakte berekeningen mocht verwachten. Voorgesteld wordt om hiervoor extra aandacht te vragen in de communicatie.
6
Bij deze aanscherping van de regelgeving zou er overigens ruimte moeten worden gelaten voor de optie dat het fonds de desbetreffende deelnemer aanbiedt om direct na ontslag de beleggingen al of niet contant te maken. De beslissing om hier wel of niet op in te gaan, dient hierbij overigens geheel bij de desbetreffende deelnemer te liggen.
12
3.5
Hybrideregelingen
In de praktijk komt het steeds meer voor dat de pensioenopbouw in de tweede pijler plaatsvindt op basis van meerdere pensioenregelingen. In het verleden ging het veelal over een basisregeling en een of andere vorm van excedentregeling, al dan niet uitgevoerd door dezelfde pensioenuitvoerder. In het algemeen ging het hier om reguliere regelingen. Thans zien we dat deze regelingen meer en meer een hybride karakter krijgen. Een hybride pensioenregeling bestaat voor een deel uit een of meer reguliere pensioenregelingen en voor een deel uit een of meer niet-reguliere pensioenregelingen. Dat deze laatste regelingen steeds meer voorkomen, is enerzijds het gevolg van het steeds meer voorkomen van excedentregelingen in de vorm van een beschikbare-premieregeling en anderzijds het recht van de deelnemer om op vrijwillige basis aanvullende stortingen te doen die worden gebruikt om een pensioenkapitaal op te bouwen. Bij overdracht van de aldus opgebouwde pensioenrechten gelden de wettelijke regels voor waardeoverdracht. Is de nieuwe pensioenregeling een hybrideregeling, dan doet zich de vraag voor hoe de overgedragen waarde moet worden aangewend. Verder speelt de vraag wat er gebeurt als er bij de nieuwe werkgever meerdere reguliere pensioenregelingen zijn die worden uitgevoerd door verschillende pensioenuitvoerders. Hoewel het redelijk lijkt om op basis van de bestaande verhoudingen tussen de verschillende pensioenregelingen de overdrachtswaarde te verdelen, zal dit in de praktijk toch op grote problemen stuiten en waarschijnlijk ook moeilijk te controleren zijn. Voorgesteld wordt dan ook een verdeling in voorkomende gevallen, zoals ook nu al het geval is, over te laten aan de uitkomst van goed overleg tussen de betrokken werkgevers, de pensioenuitvoerder(s) en de desbetreffende deelneme r.
3.6
Nabestaandenpensioen met en zonder uitruilmogelijkheid
Door de modernisering van de pensioenregelingen en door het van kracht worden van artikel 2b PSW is het spectrum van soorten nabestaandenpensioen sterk toegenomen. In het bijzonder gaat het om de mogelijkheid van uitruil enerzijds en de opkomst van het nabestaandenpensioen op risicobasis anderzijds. Bij de bepaling van de factoren voor het nabestaandenpensioen wordt uitgegaan van een partnerfrequentie. De recente wetgeving inzake uitruil van pensioenrechten heeft ertoe geleid dat voor nabestaandenpensioen dat vanaf1 januari 2002 wordt opgebouwd ook de mogelijkheid van uitruil tegen oudedagspensioen geldt. Voorgesteld wordt om daar bij de waardebepaling rekening mee te houden door voor nabestaandenpensioenen met uitruil de partnerfrequentie op ‘1’ te stellen7 want het recht van uitruil dient ‘in elk geval’ op de pensioendatum uitgeoefend te kunnen worden. Heeft het nabestaandenpensioen geen recht op uitruil, dan resulteert een lagere overdrachtswaarde gebaseerd op de partnerfrequentie zoals die thans in de grondslagen is vastgelegd. Omdat het uitgangspunt is dat de overdrachtswaarde wordt benut om pensioenrechten in te kopen op basis van de nieuwe regeling (de pensioentoezegging bij de nieuwe werkgever is leidend), behoeft er bij een eventuele inkoop van nabestaandenpensioen in de 7
Als pensioendatum geldt in het tarief de datum dat iemand 65 wordt.
13
nieuwe pensioenregeling zelf geen rekening gehouden te worden met de herkomst van de waarde, en zal in het algemeen het volledig ingekochte nabestaandenpensioen recht op uitruil hebben.
3.7
Nabestaandenpensioen op risicobasis
Als de nieuwe pensioenregeling naast een oudedagspensioen een nabestaandenpensioen op risicobasis kent, wordt de overdrachtswaarde alleen aange wend voor inkoop van oudedagspensioen. Een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt namelijk geacht geen waarde te hebben. Bij ontslag resulteert daarom in het algemeen ook geen recht op nabestaandenpensioen. De situatie is hier vergelijkbaar met die van het wezenpensioen. Het deel van de overdrachtswaarde dat betrekking heeft op nabestaandenpensioen uit de vorige pensioenregeling wordt dus omgezet in een (hoger) oudedagspensioen. Omdat het nabestaandenpensioen, ook als dat op risicobasis wordt toegezegd, meestal gekoppeld is aan het te bereiken oudedagspensioen, zal het hogere oudedagspensioen zonder passende maatregelen ook resulteren in een hoger dan beoogd nabestaandenpensioen (op risicobasis). Zijn oude en nieuwe pensioenregeling gelijk met uitzondering van dit aspect, dan resulteert door de overdracht dus niet alleen een hoger oudedags pensioen maar ook een hoger nabestaandenpensioen. Althans tot de pensioendatum. Dan vervalt het recht op nabestaandenpensioen en rest slechts de mogelijkheid om (indien gewenst) uit het hogere oudedagspensioen een recht op nabestaandenpensioen voor de periode na de pensioendatum te financieren. Administratief is deze situatie verreweg te prefereren en voor de werknemer heeft dit ook een (licht) positief effect. De werkgever en/of de deelnemer betaalt een hogere risicopremie. Er is echter ook een hogere dekking. Om dit te voorkomen kan een gedeelte van de overdrachtswaarde worden gebruikt voor inkoop van een premievrij recht op levenslang nabestaandenpensioen voorzover het overlijden van de werknemer plaatsvindt voor de pensioendatum. Dit premievrije recht dient daarbij maximaal in dezelfde verhouding te staan tot het uit de overdracht ingekochte oudedagspensioen als geldt voor de reglementaire pensioenrechten. Om waardeverlies te voorkomen, moet hieraan dan tevens de verplichting gekoppeld worden dat dit recht bij ontslag blijft bestaan (het is tenslotte al volledig gefinancierd) en dat de resterende waarde bij een volgende waardeoverdracht moet worden meegegeven. Voorgesteld wordt om daar waar de pensioenregeling erin voorziet de mogelijkheid te bieden een deel van de overdrachtswaarde aan te wenden voor inkoop van nabestaandenpensioen op risicobasis; dit met de verplichting om bij een toekomstige overdracht de resterende waarde bepaald volgens de wettelijke regels mee te geven. In de regelgeving dient duidelijk aangegeven te worden onder welke voorwaarden deze wijze van overdracht mag worden toegepast en wat de waarde is van deze (nieuwe) pensioenvorm.
3.8
Pensioenrechten, opgebouwd vanuit de FVP regeling
Er bestaat onduidelijkheid over de vraag of deze pensioenrechten wel vallen onder het wettelijk recht voor waardeoverdracht en zo ja hoe voor deze rechten de waarde berekend dient te worden.
14
Reden voor deze onduidelijkheid is dat deze rechten voortkomen uit een regeling, waarbij de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) op basis van de pensioensituatie bij werkloos worden een bijdrage verstrekt aan de pensioenuitvoerder van de oude pensioenregeling om een pensioenrecht in te kopen. De pensioenuitvoerder heeft slechts de plicht om de bijdrage aan te wenden voor pensioen op basis van de door hem gehanteerde tarieven. In de praktijk, om problemen in het kader van de accountantscontrole door het FVP te vermijden, hanteren de meeste pensioenuitvoerders het door het FVP voor de bepaling van de bijdrage gehanteerde tarief. Als zodanig onderscheidt de regeling zich niet van een beschikbare-premieregeling, zij het dat er slechts een premie wordt gestort. Aangezien het hier gaat om regeling ter beperking van pensioenverlies door werkloos worden en om die reden ook aangesloten wordt bij de laatste pensioenregeling van de werkloos geworden werknemer, ligt het voor de hand dat de onder de FVP-regeling opgebouwde rechten ook vallen onder het wettelijke recht op waardeoverdracht. Voorzover hier onduidelijkheid over bestaat (de FVP-pensioenen vallen tenslotte onder de werkingssfeer van de PSW), wordt voorgesteld dit in de wettelijke regelgeving op te nemen. In het geval dat de FVP-bijdrage het karakter heeft van een beschikbare premie, dienen de FVP-rechten beschouwd te worden als niet-regulier. Bijkomstigheid is dat er in deze situatie ook geen werkgever is om de eventuele verschillen tussen afkoopwaarde en overdrachtswaarde aan te vullen of in te nemen. Indien de FVP-bijdrage voorziet in de voortzetting van de pensioenopbouw bij werkloosheid op basis van het pensioenreglement dat de pensioenuitvoerder hanteert, dan maken de FVP-rechten onderdeel uit van de reguliere pensioentoezegging en zullen ze ook als zodanig in een overdracht moeten worden betrokken. Het is daarbij niet van belang of het FVP de doorsneepremie dan wel de actuariële premie vergoedt.
3.9
Proces van waardeoverdracht
Naar de mening van de werkgroep dienen waardeoverdrachten conform de voorgeschreven termijnen afgehandeld te worden. Het komt te veel voor dat termijnen fors worden overschreden. In de huidige regelgeving is aangegeven dat het niet de bedoeling is dat een eventuele overschrijding van de voorgeschreven termijnen door de betrokken pensioenuitvoerders, althans als het gaat om reguliere pensioenaanspraken, ten koste gaat van de aanvrager. In verreweg de meeste gevallen houdt men zich hieraan. Niettemin acht de werkgroep het van belang dat dit uitgangspunt ook duidelijk naar de betrokken aanvragers wordt gecommuniceerd. Bovendien is het van belang dat de aanvrager wordt geïnformeerd bij welke instantie hij/zij in voorkomende gevallen een klacht kan indienen. Aan het slot van deze paragraaf wordt ervoor gepleit om de aanvrager en de beide betrokken pensioenuitvoerders het recht te geven een klacht bij de PVK in te dienen als er een termijn is overschreden. Wellicht verdient het ook aanbeveling om de bestaande bepaling in de regelgeving nog wat aan te scherpen door meer expliciet te bepalen dat als een overschrijding van een termijn toegerekend kan worden aan een pensioenuitvoerder dit er niet toe mag leiden dat de waardeoverdracht geen doorgang vindt en ook voor het overige dit geen nadelige gevolgen mag hebben voor de aanvrager.
15
Het blijkt dat er nogal eens fouten worden gemaakt bij de overdracht. Daar is nauwelijks controle op door het ontberen van de relevante informatie bij alle partijen en het feit dat de overnemende pensioenuitvoerder er in het algemeen geen behoefte aan zal hebben om te controleren of een overgedragen waarde juist berekend is. Hij mag ervan uitgaan dat zulks het geval is. Tenslotte dienen ook pensioenuitvoerders een accountantscontrole te ondergaan en staan ze onder toezicht van de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK). Extra controles over en weer lijken dan ook wat veel van het goede. Wel kan in ieder geval de mogelijkheid voor een betere controle worden geschapen door vergaande standaardisatie van de overdrachtsinformatie. Zo zouden de aan de overdrachtswaarde ten grondslag liggende gegevens (geboorte- en pensioendatum alsmede de opgebouwde rechten) standaard kunnen worden meegegeven zodat de ontvangende uitvoerder en de betrokken werknemer in ieder geval de mogelijkheid hebben van cont role. De offerte voor de te verkrijgen aanspraken door de waardeoverdracht zal ten minste diezelfde gegevens moeten bevatten. Aangenomen mag worden dat de PVK steekproefsgewijs de gehanteerde systemen en berekeningen controleert. Waardeoverdracht is namelijk de uitvoering van een onderdeel van de pensioenregeling waar de PVK toezicht op uitoefent. Een vereenvoudiging en dus verkorting van de procedure door een verplichting tot waardeoverdracht, tenzij betrokkene het niet wil, lijkt geen optie. De oude pensioenuitvoerder weet alleen de ontslagdatum en niet de datum waarop betrokkene in de nieuwe pensioenregeling wordt opgenomen. Voor niet-reguliere regelingen kan het al helemaal niet. Vereenvoudiging van de procedure lijkt evenmin mogelijk, omdat het traject toch helemaal bewandeld moet worden. Winst moet dus gezocht worden in de voorlichting vooraf en het strakker hanteren van de termijnen die de uitvoerders in acht moeten nemen. Deze termijnen moeten daarbij wel reëel zijn. In dat kader wordt voorgesteld om de termijn waarbinnen na de aanvangsdatum van de deelneming aan de nieuwe pensioenregeling het verzoek moet worden gedaan aan de overnemende pensioenuitvoerder om de eerste stap te zetten richting een waardeoverdracht (opgave van aanspraken en andere gegevens afkomstig van de overdragende pensioenuitvoerder), te verlengen van 2 naar 6 maanden. Ter vermijding van misverstanden is het van belang dat in de regelgeving gehandhaafd wordt, dat deze termijn gaat lopen vanaf de aanvangsdatum van de deelneming aan de pensioenregeling van het overnemende uitvoeringsorgaan. In het geval dat een wachttijd van toepassing is na ommekomst waarvan een werknemer met terugwerkende kracht als deelnemer in de pensioenregeling wordt opgenomen, impliceert deze bepaling dat de termijn gaat lopen vanaf het moment dat door het uitvoeringsorgaan aan de werknemer de mededeling van toelating tot de pensioenregeling is gedaan. In dit verband wordt overigens ook gewezen op aanbeveling nr. 9. van de Stichting van de Arbeid in Moderne en betaalbare pensioenen voor alle werknemers 8 waarin wordt aanbevolen pensioenregelingen zoveel mogelijk een algemene werking te geven, in die zin dat bestaande toetredingsdrempels 8
Stichting van de Arbeid; Moderne en betaalbare pensioenen voor alle werknemers. Geactualiseerde agenda met aanbevelingen voor het decentrale pensioenoverleg voor de komende jaren, 17 mei 2001; Publicatienr. 5/01
16
(minimumleeftijdsgrenzen en/of wachttijden) en uitsluitingsbepalingen worden verlaagd dan wel opgeheven. Het volgende hoofdstuk gaat nader in op verbetering van de informatieverstrekking aan de betrokken werknemer. Overwogen zou kunnen worden om sancties in te voeren bij het overschrijden van termijnen door de pens ioenuitvoerder. Vraag is dan wel aan wie een opgelegde ‘boete’ ten goede moet komen. Aan de uitvoerder die zich wel aan de termijnen houdt? Aan de betrokken deelnemer of in een algemene pot waaruit algemene voorlichting wordt gegeven? Voorts zullen sanctie s in het algemeen eerder leiden tot vergroting van de administratieve last dan ze de voortgang zullen bespoedigen. Het is wellicht beter om belanghebbenden (deelnemer en beide pensioenuitvoerders) het recht te geven om overschrijding van een termijn door een uitvoerder bij de PVK te melden. De in het besluit opgenomen termijnen horen namelijk ook bij de uitvoering van de pensioenregeling en controle daarop ligt bij de PVK. De PVK kan op basis van ontvangen signalen een extra onderzoek verrichten, een verbeterplan eisen en in uiterste instantie eventueel een boete opleggen. In dit verband wordt voorgesteld om bij de informatieverstrekking aan de werknemer deze te melden op welke klachteninstanties (met inbegrip van de PVK) zonodig een beroep kan worden gedaan.
4.
Waardeoverdracht ‘oude gevallen’
Hoewel de evaluatie gericht is op de wettelijke regeling voor waardeoverdracht, blijkt in de praktijk een belangrijk knelpunt te liggen bij de overdracht van oude pensioenaanspraken waarop de wet niet van toepassing is. Voor deze categorie heeft de Stichting van de Arbeid destijds de aanbeveling gedaan om, voorzover daarvoor de financiële ruimte aanwezig is, deelnemers aan pensioenregelingen die uit hoofde van een vorig dienstverband pensioenaanspraken hebben opgebouwd in een andere pensioenregeling alsnog in de gelegenheid te stellen die aanspraken onder te brengen in de pensioenregeling waaraan zij thans deelnemen. Daarbij werd geadviseerd om de regels van het wettelijk recht toe te passen. In geval er minder waarde beschikbaar is om over te dragen dan de wettelijke overdrachtswaarde, is een oplossing voorgesteld, waarbij de volgens de wettelijke regels te verkrijgen no minale pensioenaanspraken uit de overdacht door de nieuwe werkgever worden gega randeerd, maar de uit de aanwezige waarde voortvloeiende pensioenaanspraken worden ingebouwd in de nieuwe pensioenregeling. Op het moment dat de ingebouwde pensioenaanspraken door toekomstige indexering of loonstijgingen de gegarandeerde pensioenaanspraken overstijgen, vervalt de garantie. Er vindt zo dus ingroei plaats, waardoor de uit de overdracht voortvloeiende last voor de nieuwe werkgever wordt beperkt. Deze oplossing stuitte op administratieve problemen bij veel pensioenuitvoerders. Onderzocht is of een oplossing zou kunnen zijn om hier te handelen als gold het een overdracht vanuit een niet-reguliere regeling. In dit geval is er echter geen sprake van actuariële gelijkwaardigheid. Een andere optie welke is ovewogen, was om te bezien of het begrip actuariële gelijkwaardigheid anders geïnterpreteerd kon worden, namelijk
17
door ook aan een toekomstig indexatierecht een waarde toe te kennen. Niet duidelijk is echter op welke basis de indexatietoezegging dan in de waardebepaling zou moeten worden meegenomen. Ook dan blijft het risico bestaan dat niet aan de gelijkwaardigheidseis van art 32a sub f PSW wordt voldaan met als gevolg dat de overdracht nietig verklaard kan worden en de oude uitvoerder door de rechthebbenden kan worden aangesproken. Dit zelfs in de situatie waarin de betrokken werknemer formeel met de overdracht heeft ingestemd. Om in zo’n situatie waar de werknemer zelf bereid is om een teruggang in nominale aanspraken in te ruilen tegen de voordelen van waardeoverdracht, de werknemer ook in staat te stellen waardeoverdracht te realiseren, wordt voorgesteld om in de wet vast te leggen dat instemming van de werknemer met overdracht (mits gebaseerd op volledige en heldere informatie) het mogelijk moet maken om waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken te behandelen als gold het de overdracht vanuit een niet-reguliere pensioenregeling. Dat wil zeggen dat de nieuwe pensioenuitvoerder de door de oude pensioenuitvoerder beschikbaar gestelde waarde inneemt en behandelt alsof het een waardeoverdracht conform de wettelijke regeling is. De vertaling naar pensioenaanspraken vindt dus plaats op basis van de wettelijke rekenregels. De keus is dan aan de deelnemer. Of de deelnemer accepteert hetgeen geoffreerd wordt en tekent voor ‘finale kwijting’, of hij accepteert dat er geen waardeoverdracht plaatsvindt. Om dit mogelijk te maken, dient artikel 32a sub f PSW te worden aangepast conform het SER-advies Nieuwe Pensioenwet. Om te lichtvaardige verzoeken voor waardeoverdracht van ‘oude gevallen’ wat te beperken, is het wenselijk om vast te leggen dat hiervoor een bijdrage in de administratiekosten kan worden gevraagd door de nieuwe pensioenuitvoerder. Een bedrag van € 50,- (hetgeen thans bij Het Pluscircuit wordt toegestaan) lijkt redelijk en zou betaald moeten worden bij de aanvraag voor een offerte.
5.
Informatieverstrekking over waardeoverdracht aan werknemers die van baan wisselen
De werkgroep acht het van groot belang dat reeds voor het in gang zetten van de feitelijke procedure van een waardeoverdracht aan de voormalige deelnemer die van dienstbetrekking heeft gewisseld adequate informatie wordt verstrekt over de inhoud van de pensioenregeling waaraan is deelgenomen en die samen met de informatie welke door de nieuwe pensioenuitvoerder kan worden verstrekt en de persoons gegevens van betrokkene in beginsel voldoende basis zou moeten bieden voor een verantwoorde (principe)beslis sing over de vraag of het al dan niet verstandig is om tot waardeoverdracht te besluiten. Een definitief besluit wordt door betrokkene overigens pas genomen op basis van de uitgebrachte offerte door de nieuwe pensioenuitvoerder. In dit hoofdstuk is getracht te inventariseren welke informatie aan de vertrekkende dan wel de binnengekomen werknemer zou moeten worden verstrekt t.b.v. van de door hem of haar te nemen beslissing om al dan niet tot waardeoverdracht over te gaan. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de informatieverstrekking door de pensioenuitvoerder van de regeling waaraan de vertrekkende werknemer heeft deelgenomen en de informatie-
18
verstrekking door de pensioenuitvoerder van de regeling waaraan de werknemer gaat, of is gaan deelnemen.
5.1
De door de oude pensioenuitvoerder te verstrekken gegevens
a.
Informatie over hetgeen waardeoverdracht inhoudt alsmede over de procedure Het betreft in het bijzonder de volgende aspecten: − wat is waardeoverdracht; − hoe werkt waardeoverdracht; − het wettelijke recht op waardeoverdracht; − het verzoek dat door betrokkene zal moeten worden gedaan; − de termijnen; − de notie dat het besluit om al of niet tot waardeoverdracht over te gaan niet zozeer zou moeten afhangen van de rekensommen die uiteraard wel nodig zijn, maar vooral door een vergelijking van de kwaliteit van de oude en de nieuwe pensioenregeling op een aantal relevante kenmerken in samenhang met enkele persoons kenmerken. Het ligt voor de hand om deze informatie in een brochure, zo mogelijk op een internet website op te nemen. Als handreiking voor een dergelijke brochure is in bijlage 1 bij deze rapportage een suggestie gedaan voor een basistekst, welke tevens is voorzien van een beslissingstabel. b. Informatie over de pensioenregeling waaraan is deelgenomen Daarbij gaat het om een antwoord op de volgende vragen: − Kent de pensioenregeling een periodieke indexering of toeslagverlening op premievrije aanspraken en op ingegane pensioenen? − Zo ja, gaat het om een onvoorwaardelijke indexeringsaanspraak (opgeno men in de regeling) of om een geclausuleerd recht? In het laatste geval: hoe bestendig is het toeslagbeleid in het verleden geweest? − Welke aanpassingsmaatstaf wordt bij het toeslag- of indexeringsbeleid gehanteerd? (loonontwikkeling, prijsontwikkeling of anders). − Wat is de leeftijd waarop het oudedagspensioen tot uitkering komt? (pensioenleeftijd?) − Is het mogelijk om de ingangsdatum van het oudedagspensioen te vervroegen of uit te stellen? (van belang in het geval de nieuwe pensioenregeling een andere pensioenleeftijd kent). − Voorziet de regeling ook nog in andere individuele keuzemogelijkheden (bijvoorbeeld hoog-/laagvarianten)? − Voorziet de regeling in een nabestaandenpensioen en zo ja gaat het hierbij om een nabestaandenpensioen op opbouwbasis (in dat geval wat is het niveau t.o.v. het oudedagspensioen?), of om een nabestaandenpensioen op risicobasis tot de ingangsdatum pensioen? − Is er een separate regeling voor het prepensioen welke wordt uitgevoerd door een uitvoerder die niet de uitvoerder is van de basispensioenregeling?
19
Uiteraard zullen deze vragen nader geconcretiseerd moeten worden ten behoeve van een eenduidige invulling door werkgever / pensioenuitvoerder. Het gestandaardiseerd aanleveren van deze informatie is mede van belang voor een juiste uitvoering van de hierna te behandelen beslissingstabel. Onderzocht zal moeten worden of een dergelijke standaardisering mogelijk is. c.
Informatie over de door betrokkene opgebouwde aanspraken in het kader van de regeling waaraan is deelgenomen Het gaat hier om de volgende informatie: − de opgebouwde pensioenrechten op de ont slagdatum; − de overdrachtswaarde. Vorenstaande gegevens zouden in een standaardbrief, af te geven door de werkgever / pensioenuitvoerder, aan de vertrekkende deelnemer kunnen worden meegegeven. Wat betreft de aanspraken opgebouwd in de oude pensioenregeling, is voor de afweging om al of niet tot waardeoverdracht te besluiten primair van belang wat er gebeurt met de opgebouwde pens ioenaanspraken (premievrije pensioenaanspraken) na afloop van het dienstverband. Voor de integrale afweging zijn uiteraard ook andere zaken van belang zoals de kwaliteit van de nieuwe regeling en het carrièreperspectief van de desbetreffende werknemer.
5.2
Informatie over de nieuwe pensioenregeling welke van belang is voor de afwe ging om al of niet tot waardeoverdracht te besluiten
Dit betreft de volgende informatie: − het type regeling (eindloon, gemitigeerd eindloon, middelloon, beschikbare premie of combinatie); − de pensioenformule aan de hand waarvan de jaarlijkse opbouw van aanspraken kan worden berekend (pensioengevend salaris, franchise, jaarlijks opbouwpercentage, wijze van indexering opgebouwde rechten vóór pensionering); − de pensioenleeftijd; − eventuele keuzemogelijkheden wat betreft de pensioenleeftijd; − indexering of toeslagverlening premievrije pensioenaanspraken en ingegane pensioenen (onvoorwaardelijk of geclausuleerd recht); − de aanpassingsmaatstaf voor de indexering of toeslagverlening (loon- of prijsontwikkeling of anderszins); − voorziet de pensioenregeling in een nabestaandenpensioen (opbouw of op risicobasis tot ingang pensioen)? − is er sprake van een separate prepensioenregeling die wordt uitgevoerd door een andere pensioenuitvo erder dan die welke de basispensioenregeling uitvoert? Ook deze informatie over de nieuwe pensioenregeling toegespitst op de afweging om al of niet tot waardeoverdracht te besluiten zou in een standaardbrief, te verstrekken aan nieuwe werknemers, kunnen worden opgenomen. Als eerder gesteld houdt dat wel in dat ook deze informatie nader geconcretiseerd zou moeten worden zodat een eenduidige opgave mogelijk wordt. In hoeverre dit mogelijk is dient nader onderzocht te worden.
20
5.3
Voorlichting over waardeoverdracht
Naast knelpunten die betrekking hebben op de rekenregels dan wel op andere technische aspecten bij waardeoverdrachten, moet worden vastgesteld dat het deelnemers aan pensioenregelingen die van baan gaan wisselen, of dat recent hebben gedaan, in een aantal gevallen aan goede informatie ontbreekt om een verantwoorde beslissing te nemen over de vraag of men wel of niet de waardeoverdracht wenst te effectueren. De werkgroep acht het van belang dat gekomen wordt tot een effectieve aanpak van dit knelpunt waarbij de organisaties van pensioenuitvoerders in gezamenlijkheid een belangrijke rol zouden kunnen spelen. De werkgroep doet dan ook de suggestie aan de Stichting van de Arbeid om deze organisaties in een brief de vraag voor te leggen hoe zij menen op een effectieve wijze de voorlichting op het punt van de waardeoverdracht te kunnen verbeteren. Daarbij kan worden gewezen op de mogelijkheden die moderne middelen als bijvoorbeeld internet, kunnen bieden 9 . Een suggestie voor een basistekst ten behoeve van een voorlichtingsbrochure met een beslissingstabel is opgenomen in bijlage 1 bij deze rapportage. Een dergelijke beslissingstabel zou mogelijk ook kunnen worden ‘vertaald’ naar een interactieve module op een internetpagina.
9
De Stichting van de Arbeid heeft al enige tijd geleden een domeinnaam geregistreerd, welke beschikbaar kan worden gesteld aan initiatiefnemers die in het kader van een voorlichtingsproject over waardeoverdracht een website zouden willen opzetten.
Bijlage 1
Informatie over waardeoverdracht 1.
Algemeen deel
Wat is waardeoverdracht? Onder waardeoverdracht wordt verstaan het beperken / voorkomen van pensioengaten die kunnen ontstaan door overgang van de ene pensioenregeling naar de andere bij verandering van werkkring. De opgebouwde pensioenrechten uit de vorige pensioenregeling (de bij vertrek meegekregen premievrije pensioenrechten) worden daarbij ingebracht in de nieuwe pensioenregeling. Bij eindloonachtige pensioenregelingen waarbij het pensioen gerelateerd is aan het meest recente inkomen en de gewerkte jaren houdt deze inbreng in dat extra pensioenjaren worden toegekend. Bij toekomstige salarisstijgingen tellen deze jaren mee voor de pensioenberekening (zie voorbeeld 1). Bij (geïndexeerde) opbouwregelingen lopen de ingebrachte pensioenrechten mee met de jaarlijkse indexering van het in de regeling opgebouwde pensioen (zie voorbeeld 2). Van belang voor uw keus om de bij vertrek uit uw vorige pensioenregeling meegekregen pensioenrechten in te brengen in de nieuwe regeling, is dus in eerste instantie de vraag of het inbrengen van het pensioen in de nieuwe regeling naar verwachting tot gunstiger pensioenuitkomsten leidt dan het achterlaten van de pensioenrechten. Het gaat dan in essentie om de volgende vragen: •
Wat gebeurt er met uw pensioenrechten als ze niet worden meegenomen. Worden ze jaarlijks aangepast? En zo ja op welke basis en hoe is dit concreet ingevuld in de afgelopen jaren? Zekerheid over de toekomst is niet te geven, maar de concrete invulling in de afgelopen jaren kan een zekere indicatie geven.
•
Vindt de inbreng in uw nieuwe pensioenregeling plaats in de vorm van extra pensioenjaren of anderszins: - Indien extra pensioenjaren worden toegekend, is het van belang wat de verwachting is ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van de pensioengrondslag. Groeit deze harder dan de indexering in de vorige pensioenregeling? - Indien op een andere wijze pensioenaanspraken worden toegekend, is het van belang of er sprake is van (een vorm van) indexering van deze pensioenrechten. En zo ja op welke basis en hoe is dit concreet ingevuld in de afgelopen jaren?
Een voorbeeld In de vorige pensioenregeling worden de opgebouwde rechten geïndexeerd op basis van een prijsindex (inflatiebescherming) die de afgelopen jaren gemiddeld met 3% is gestegen. In de nieuwe regeling is de verwachting dat de pensioengrondslag (door het ontbreken van carrièrevooruitzichten) met minder dan 3% stijgt of dat de indexering (door toepassing van een andere index) minder dan 3% bedraagt. In deze situatie lijkt overdracht niet zinvol. Toch kunnen er redenen zijn om het wel te doen. Bijvoorbeeld:
2 • •
•
De behoefte om de pensioenrechten niet te versnipperen, teneinde straks slechts met één uitvoeringsinstantie te maken te hebben. Dit speelt in het bijzonder bij kleine pensioentjes. De onzekerheid over de toekomstige ontwikkeling. Als de verschillen niet groot zijn is altijd te overwegen om over te dragen. De ingebrachte pensioenen lopen dan niet alleen mee met toekomstige aanpassingen van de nieuwe pensioenregeling, maar worden automatisch ook betrokken in de overdracht naar een volgende pensioenregeling bij een nieuwe verandering van werkkring. De nieuwe regeling biedt bepaalde voordelen die voor de opgebouwde rechten in de vorige pensioenregeling (nu) niet gelden. Denk aan een eerdere pensioenleeftijd, de aanwezigheid van nabestaandenpensioen of bepaalde keuzemogelijkheden.
Hoe wordt waardeoverdracht geëffectueerd? Bij waardeoverdracht worden niet de opgebouwde pensioenrechten overgedragen, maar de (geld)waarde die ze vertegenwoordigen. Deze waarde is gebaseerd op in de wet vastgelegde berekeningsgrondslagen (rekenrente en kanssystemen) en rekenregels. Deze aldus berekende waarde wordt overgedragen en op basis van dezelfde wettelijke standaard vertaald in pensioenrechten volgens de nieuwe pensioenregeling. Is uw nieuwe pensioenregeling exact gelijk aan de vorige dan zullen de overgedragen pensioenrechten voor en na overdracht gelijk zijn (zie voorbeeld 3). Feitelijk komt dit overeen met de situatie dat u bij verandering van werkkring binnen dezelfde pensioenregeling blijft zonder dat er sprake is van waardeoverdracht. Hetgeen bijvoorbeeld het geval is bij verandering van baan binnen een onderneming / bedrijfstak met een ondernemingsgewijze / bedrijfstakgewijze opgezette pensioenregeling. In de praktijk zal uw nieuwe pensioenregeling veelal niet gelijk zijn aan de vorige. Belangrijke verschillen kunnen voortkomen uit: • Het ontbreken van bepaalde pensioenrechten (bijv. geen nabestaandenpensioen) of een andere verhouding tussen de verschillende pensioenrechten, in het bijzonder tussen oudedags- en nabestaandenpensioen. Hierdoor zal (een deel van) de waarde die betrekking had op een bepaalde pensioenvorm aangewend worden voor een andere pensioenvorm (zie voorbeeld 4). Kent de nieuwe pensioenregeling bijvoorbeeld geen nabestaandenpensioen en de vorige wel dan zal de waarde van het nabestaandenpensioen aangewend worden voor de inkoop van (een hoger) oudedagspensioen. Het uit de oude regeling meegekregen recht op nabestaandenpensioen vervalt hierbij. • De wijze van financiering van het nabestaandenpensioen. In geval de financiering plaatsvindt op risicobasis wordt er geen recht op nabestaandenpensioen opgebouwd voor de periode na ontslag en/of na pensionering. Hier geldt een analoge situatie als bij het voorgaande punt; • een verschillende pensioenleeftijd. Is de pensioenleeftijd in de nieuwe regeling lager dan zal dit leiden tot een lager oudedagspensioen, enerzijds omdat het pensioen eerder ingaat en dus langer zal moeten worden betaald en anderzijds omdat een deel van de waarde gaat zitten in een stukje pensioen ter overbrugging van de periode tot 65 jaar als er nog geen AOW uitkering is (zie voorbeeld 5). Bij niet gelijke pensioenregelingen zullen uw pensioenrechten dus wijzigen als gevolg van de waardeoverdracht. De overgedragen pensioenrechten worden in overeenstemming gebracht met de nieuwe pensioenregeling. De waarde van de pensioenrechten verandert daar echter niet door. Deze is voor en na overdracht dezelfde.
3
Een bijzondere situatie kan zich voordoen als de nieuwe pensioenregeling behoort tot de niet-reguliere regelingen. Dit zijn pensioenregelingen waarbij de aanspraak veelal niet is uitgedrukt in € pensioen, maar in een bij overlijden of op de pensioendatum tot uitkering komend kapitaal. Dit kapitaal krijgt u niet in handen maar moet aangewend worden voor de aankoop van een pensioen. De hoogte van het te ontvangen pensioen is daarbij afhankelijk van het op het moment van verwerving geldende inkooptarief (waarbij veelal ook nog de mogelijkheid bestaat om in de markt te ‘shoppen’). Op voorhand staat dus niet vast welk bedrag aan pensioen u of uw nabestaanden te zijner tijd zullen ontvangen. Ook dient u uiterst voorzichtig te zijn met het daar inbrengen van pensioenrechten uit een regulier pensioenregeling omdat niet van tevoren vaststaat dat de ingebrachte pensioenrechten gehandhaafd worden.
2.
Beslissingstabel
2.1
Beslissingstabel: de vragen
Uit het voorgaande moge blijken dat er nogal wat komt kijken bij het nemen van het besluit om de bij uw vorige werkkring opgebouwde pensioenrechten mee te nemen naar (lees over te dragen aan) uw nieuwe pensioenregeling. Om u hierbij behulpzaam te zijn is de hierna volgende beslissingstabel ontwikkeld. Net als bij het invullen van het belastingformulier begint u bij het begin en volgt u de aangegeven weg tot u een advies krijgt. Bedenk daarbij dat gezien alle onzekerheden en de complexiteit van het geheel aan zo’n advies geen rechten kunnen worden ontleend. In geval de beslissingstabel aangeeft: vraag advies of in geval van twijfel raadpleeg dan altijd een deskundige, te beginnen met uw (nieuwe) personeelsfunctionaris. U kunt dan een offerte vragen, die in ieder geval antwoord geeft op de vraag wat er bij overdracht precies gebeurt met uw meegekregen pensioenrechten. Samen met het ingewonnen advies zult u dan een keus moeten maken. Hulpmiddel bij de beantwoording van de vragen is de informatie die u van uw nieuwe en vorige werkge ver of diens pensioenuitvoerder moet krijgen. Hebt u deze nog niet ontvangen, dan kunt u daarom vragen. Uitgangspunt bij het gebruik van de beslissingstabel is vanzelfsprekend dat uw nieuwe werkgever een pensioenregeling heeft en tevens dat u bij uw vorige werkgever deelnam in een pensioenregeling en daarin pensioenrechten hebt opgebouwd, die u bij ontslag meekrijgt. Vraag 1. Is de nieuwe pensioenregeling regulier? • ja, ga naar vraag 2; • nee, vraag advies. Vraag 2. Wat voor soort pensioenregeling is de nieuwe pensioenregeling? • Eindloon: ga verder met vraag 2.1; • Middelloon: ga verder met vraag 2.2; • Gemitigeerd eindloon: ga verder met vraag 2.3; • Anders: vraag advies.
4
Vraag 2.1 Verwacht u een gunstiger ontwikkeling van de pensioengrondslag (= loon minus franchise) in de nieuwe pensioenregeling dan van de meegekregen pensioenrechten in de vorige? Voor een inschatting van deze ontwikkelingen zij verwezen naar module 1. Dit moduul bevat een reken- en vergelijkingsprogramma, waarin tevens het aspect van de bestendigheid van de indexering van de ontslagrechten wordt meegenomen. • ja, afwijking groter dan +10%: noteer een plus in de tabel achter ‘verdere opbouw pensioen’; • nee, afwijking groter dan –10%: noteer een min; • anders, noteer een 0. (Opmerking: dit noteren dient geautomatiseerd plaats te vinden.) Ga verder met vraag 3. Vraag 2.2 Verwacht u een gunstiger ontwikkeling van de aanpassing van de pensioenrechten in de nieuwe pensioenregeling dan van de meegekregen pensioenrechten in de vorige? Voor een inschatting van deze ontwikkelingen zij verwezen naar module 2. (conform module 1 met bestendigheid aanpassingsbeleid nieuwe pensioenregeling) • ja, afwijking groter dan +10%: noteer een plus in de tabel achter ‘verdere opbouw pensioen’ ; • nee, afwijking groter dan –10%: noteer een min; • anders, noteer een 0. (Opmerking: dit noteren dient geautomatiseerd plaats te vinden.) Ga verder met vraag 3. Vraag 2.3 Bent u meer dan 3 jaar jonger dan de grensleeftijd in de nieuwe pensioenregeling? • ja: ga verder met vraag 2.1; • nee: ga verder met vraag 2.2. Vraag 3. Kent de nieuwe pensioenregeling een bestendig toeslagbeleid voor ingegane pensioenen? • ja: noteer een plus in de tabel achter ‘toeslagbeleid ingegane pensioenen’; • nee: noteer een min. (Opmerking: voor ontslagrechten is dit minder relevant gezien de mogelijkheid om bij vertrek de pensioenrechten weer mee te nemen.) Vraag 4. Heeft de nieuwe pensioenregeling een andere pensioenleeftijd? • nee: noteer een 0 in de tabel achter ‘pensioenleeftijd’ en ga verder met vraag 5; • ja: ga verder met vraag 4.1. Vraag 4.1 Is de nieuwe pensioenleeftijd hoger of lager dan de oude? • Indien lager, dus eerder met pensioen, dan zal bij de inbreng van de meegekregen pensioenrechten in de nieuwe pensioenregeling het resulterende levenslange oudedagspensioen lager zijn. Globaal geldt ongeveer 10% lager voor elk jaar vervroeging van de pensioenleeftijd. Ga verder met vraag 4.2; • Indien hoger, dus later met pensioen, dan ontstaat het omgekeerde effect. Ga verder met vraag 4.3.
5 Vraag 4.2 Acht u verlaging van de pensioenleeftijd bezwaarlijk in verband met de resulterende verlaging van de over te dragen pensioenrechten? • niet: noteer een plus in de tabel achter ‘pensioenleeftijd’ als u een lagere pensioenleeftijd, dus eerder met pensioen gaan op prijs stelt. Noteer een 0 als het u om het even is; • wel: noteer een min in de tabel achter ‘pensioenleeftijd’; Ga verder met vraag 5. Vraag 4.3 Acht u verhoging van de pensioenleeftijd (en daarmee een latere ingang in ruil voor verhoging van uw meegekregen pensioenrechten) bezwaarlijk? • niet: noteer een plus in de tabel achter ‘pensioenleeftijd’ als u dit zelfs plezierig vindt. Noteer een 0 als het u om het even is; • wel: noteer een min in de tabel achter ‘pensioenleeftijd’. Ga verder met vraag 5. Vraag 5. Is de pensioenleeftijd in de nieuwe pensioenregeling lager dan 65? • gelijk aan 65: vul een 0 in achter ‘prepensioen’ en ga verder met vraag 6; • lager dan 65: ga naar vraag 5.1. Vraag 5.1 Kent de nieuwe pensioenregeling een aanvulling op het pensioen ter compensatie van de AOW? • nee: ga verder met vraag 5.3; • ja: ga verder met vraag 5.2. Vraag 5.2 Wordt deze aanvulling ter compensatie van de AOW uitgevoerd door dezelfde pensioenuitvoerder als de basispensioenregeling? • Zo ja, ga verder met vraag 5.3; • Zo nee, vraag advies. Reden is dat op voorhand niet duidelijk is of en zo ja hoe de waarde van de meegekregen pensioenrechten wordt verdeeld over basisregeling en de aanvullende regeling. Vraag 5.3 Kent zowel de vorige als de nieuwe pensioenregeling een aanvulling op het pensioen ter compensatie van de AOW? • Indien geen van beide, noteer een 0 achter ‘prepensioen’ en ga verder met vraag 6; • Indien de vorige niet, maar de nieuwe pensioenregeling wel, dan zal een deel van het meegekregen pensioenrecht worden omgezet in een stukje prepensioen. Acht u dit bezwaarlijk, noteer een min achter ‘prepensioen’ en ga verder met vraag 6. Zo niet, noteer een plus achter ‘prepensioen’ en ga verder met vraag 6; • Indien de vorige wel, maar de nieuwe pensioenregeling niet, dan zal het meegekregen tijdelijk oudedagspensioen (= prepensioen) worden omgezet in levenslang oudedagspensioen en (eventueel) nabestaandenpensioen conform de nieuwe pensioenregeling. Acht u dit bezwaarlijk, noteer een min achter ‘prepensioen’ en ga verder me t vraag 6. Zo niet, noteer een 0 achter ‘prepensioen’ en ga verder met vraag 6; • Indien beide regelingen een prepensioenregeling kennen, ga verder met vraag 5.4.
6 Vraag 5.4 Zijn de pensioenleeftijden van de vorige en de nieuwe pensioenregeling verschillend? • Indien gelijk, noteer een 0 achter ‘prepensioen’; • Indien de nieuwe pensioenleeftijd verschilt van de vorige en u hebt een min genoteerd onder pensioenleeftijd, dan noteert u hier ook een min. Hebt u een plus of 0 genoteerd achter ‘pensioenleeftijd’, dan noteert u een 0 achter ‘prepensioen’; Ga verder met vraag 6. Vraag 6. Hebt u uit uw vorige pensioenregeling een aanspraak op nabestaandenpensioen meegekregen (een pensioen dat ingaat als u overlijdt en wordt uitgekeerd aan uw huidige partner)? • Indien niet, ga verder met vraag 6.1.; • Indien wel, ga verder met vraag 6.2. Vraag 6.1 Voorziet de nieuwe pensioenregeling in een nabestaandenpensioen? • Nee: noteer een 0 in de tabel achter ‘nabestaandenpensioen’ en ga naar de beslissingstabel; • Ja: ga verder met vraag 6.1.1. Vraag 6.1.1 Is het nabestaandenpensioen op risicobasis (d.w.z. dat zolang u in dienst bent er wel dekking is voor nabestaandenpensioen, maar dat er geen recht wordt opgebouwd voor de periode daarna). • Nee: ga verder met vraag 6.1.2; • Ja: ga verder met vraag 6.1.3. Vraag 6.1.2 Een deel van de meegekregen waarde van het oudedagspensioen zal worden aangewend voor de inkoop van nabestaandenpensioen, waarbij dus feitelijk uit de overdracht een aanspraak resulteert op oudedagspensioen en nabestaandenpensioen in de verhouding van de nieuwe pensioenregeling. Vindt u dit een bezwaar? • Nee: noteer een 0 in de tabel achter ‘nabestaandenpensioen’; • Ja: noteer een min. Ga naar de beslissingstabel. Vraag 6.1.3 Wordt een deel van de meegekregen waarde voor het oude dagspensioen gebruikt voor de financiering van het nabestaandenpensioen op risicobasis? • Nee: noteer een plus in de tabel achter ‘nabestaandenpensioen’ en ga naar de beslissings tabel; • Ja: ga verder met vraag 6.1.4. Vraag 6.1.4 Vindt u het een bezwaar dat een deel van de meegekregen waarde voor oudedagspensioen wordt aangewend voor de financiering van het nabestaandenpensioen op risicobasis in de nieuwe pensioenregeling? • Nee: noteer een 0 in de tabel achter ‘nabestaandenpensioen’; • Ja: noteer een min. Ga naar de beslissingstabel.
7 Vraag 6.2 Voorziet de nieuwe pensioenregeling in een nabestaandenpensioen? • Nee: vraag advies. Hier gaat het in het bijzonder over de wenselijkheid dat de waarde van het meegekregen recht op nabestaandenpensioen volledig wordt omgezet in oudedagspensioen. En zo u dat niet wenst naar de mogelijkheid om het recht op nabestaandenpensioen buiten de waardeoverdracht te houden. • Ja: ga verder met vraag 6.3. Vraag 6.3 Is het nabestaandenpensioen op risicobasis (d.w.z. dat zolang u in dienst bent er wel dekking is voor nabestaandenpensioen, maar dat er geen recht wordt opgebouwd voor de periode daarna). • Nee: ga verder met vraag 6.4; • Ja: ga verder met vraag 6.5. Vraag 6.4 Is de verhouding tussen oudedagspensioen en nabestaandenpensioen in de nieuwe regeling dezelfde als die tussen de meegekregen rechten op oudedags- en nabestaandenpensioen? • Ja: noteer een 0 in de tabel achter ‘nabestaandenpensioen’ en ga naar de beslissingstabel; • Nee: ga verder met vraag 6.4.1. Vraag 6.4.1 Afhankelijk of de verhouding tussen oudedags- en nabestaandenpensioen lager of hoger wordt, zal hetzij een deel van de meegekregen waarde van het oudedagspensioen worden aangewend voor de inkoop van nabestaandenpensioen, hetzij een deel van de meege kregen waarde van het nabestaandenpensioen worden aangewend voor de inkoop van oudedagspensioen. Uit de overdracht resulteert derhalve een aanspraak op oudedagspensioen en nabestaandenpensioen in de verhouding van de nieuwe pensioenregeling. Vindt u dit een bezwaar? • Nee: noteer een 0 in de tabel achter ‘nabestaandenpensioen’; • Ja: noteer een min. Ga naar de beslissingstabel. Vraag 6.5 In deze situatie wordt de meegekregen waarde van het nabestaandenpensioen waarschijnlijk geheel gebruikt voor de inkoop van oudedagspensioen. En mogelijk een klein deel nog voor de inkoop van het nabestaandenpensioen op risicobasis. U verliest daarmee het uit de vorige pensioenregeling meegekregen recht op nabestaandenpensioen. Weliswaar ontstaat een nieuw recht op na bestaandenpensioen uit hoofde van de nieuwe pensioenregeling, maar dat is op risicobasis en loopt dus niet door bij vertrek of pensione ring. Vindt u en/of uw partner dit een bezwaar? • Ja: vraag advies over de mogelijkheid om het meegekregen recht op nabestaandenpensioen buiten de waardeoverdracht te houden; • Nee: noteer een 0 achter ‘nabestaandenpensioen’ en ga naar de beslissingstabel.
2.2
Beslissingstabel: de scores
In onderstaande beslissingstabel zijn de antwoorden op gestelde vragen opgenomen. In de tweede kolom vindt u uw reactie terug op de hiervoor gestelde vragen. Elke regel dient een + (positief), 0 (neutraal) of – (negatief) te bevatten. Zo dit niet het geval is kan het zijn dat u geadviseerd bent om advies te vragen. U kunt dan de uitkomsten van de tabel betrekken bij de advisering.
8 Een andere mogelijkheid is dat u vragen hebt overgeslagen. Achter elk onderwerp is aangegeven welke vragen daarop betrekking hebben. Als het advies uit de beslissingstabel neerkomt op het vragen van nader advies, maar het gaat slechts om bescheiden pensioenrechten, en er zitten ook plussen in uw reactie op de gestelde vragen, dan zouden wij u toch willen adviseren om u de moeite van een nader advies te besparen en te kiezen voor waardeoverdracht. U heeft sowieso aangegeven dat er voor u voordelen verbonden zijn aan waardeoverdracht. Gezien de grootte van de pensioenrechten is het risico voor u niet groot en er is het additionele voordeel om de pensioenrechten zoveel mogelijk bij een pensioenuitvoerder te hebben ondergebracht.
Onderwerp 1. Verdere opbouw pensioen (vragen 2 t/m 2.3) 2. Toeslagbeleid ingegane pensioenen (vraag 3) 3. Pensioenleeftijd (vragen 4 t/m 4.3) 4. Prepensioen (vragen 5 t/m 5.4) 5. Nabestaandenpensioen (vragen 6 t/m 6.5) Weginguitkomst (= som van de weginguitkomsten)
Advies: Als de weginguitkomst positief is, dan lijkt waardeoverdracht te adviseren. Indien niet: vraag nader advies.
Uw reactie
Wegingsfactor
Gewogen uitkomst
Door betrokkene (Zie bijlage, punt 4 zelf in te vullen voor toelichting) (zie bijlage, punt 4 voor toelichting)
Bijlagen bij informatie over waardeoverdracht
Hierna vindt u de volgende bijlagen: 1. Verklarende woordenlijst 2. Voorbeelden 1 t/m 5 3. Uitwerking berekeningsmodules 4. Uitwerking beslissingstabel
1.
Verklarende woordenlijst (nog zonder verklaring)
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
waardeoverdracht pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten premievrije pensioenrechten eindloonregeling gemitigeerde eindloonregeling middelloonregeling opbouwregeling geïndexeerde opbouwregeling beschikbare-premieregeling pensioenjaren indexering toeslagbeleid pensioenuitkomst pensioengrondslag pensioengevend salaris franchise pensioenuitvoeringsorgaan (puo) oudedagspensioen nabestaandenpensioen nabestaandenpensioen op risicobasis pensioenleeftijd AOW reguliere pensioenregelingen niet-reguliere pensioenregelingen kapitaal prepensioen vervroegd pensioen ….
10
2.
Voorbeelden
2.1
Voorbeeld 1
Dit voorbeeld moet duidelijk maken wat er gebeurt als iemand zijn pensioenrechten inbrengt in een eindloonregeling. Bijvoorbeeld: • Meegekregen pensioenrechten uit de vorige pensioenregeling 1050OP en 735 NP met pensioenleeftijd 65. • Nieuwe pensioenregeling is een eindloonregeling met dezelfde pensioenleeftijd en dezelfde verhouding tussen OP en NP. Opbouwpercentage 1,75%. Maximaal 40 pensioenjaren. Pensioengrondslag 30.000. Leeftijd bij opname in de nieuwe pensioenregeling 35. • Berekening OP en NP zonder waardeoverdracht. Aantal toekomstige pensioenjaren is 30 (=65 – 35). Pensioenopbouw per pensioenjaar is 525 (=1,75% van 30.000). Maximaal te bereiken pensioen in de nieuwe regeling is 52,5% (=30 x 1,75%) van de pensioengrondslag ofwel bij opname in de regeling 52,5% van 30.000 = 15.750. Het bijbehorende NP bedraagt 70% van 15.750 = 11.025. • Berekening OP en NP met waardeoverdracht. De overdrachtswaarde bedraagt A (nader uit te werken op basis wettelijke regels) Dit bedrag wordt aangewend voor de inkoop van pensioen uitgaande van dezelfde regels en grondslagen. Omdat pensioenleeftijd en verhouding OP:NP gelijk zijn in vorige en nieuwe pensioenregeling zijn de pensioenrechten uit waardeoverdracht weer 1050 OP en 735 NP. Uitgedrukt in pensioenjaren geeft dit 1050 : 525 = 2 pensioenjaren. Bij de pensioenberekening wordt voortaan rekening gehouden met 30 + 2 = 32 pensioenjaren en het maximaal te bereiken pensioen 56% (=32 x 1,75%) van de pensioengrondslag. Het totaal in het vooruitzicht gestelde OP uit de nieuwe pensioenregeling inclusief de pensioenrechten uit waardeoverdracht wordt dan 56% van 30.000 = 16.800. Dit is gelijk aan 15.750 + 1050. Het NP wordt 70% van 16.800 = 11.760. Dit is gelijk aan 11.025 + 735. • Effect grondslagverhoging met 1500. Neemt de pensioengrondslag na 1 jaar met 1500 (ofwel 5%) toe tot 31.500, dan neemt het OP eveneens met 5% toe. Het nieuwe OP wordt dan 56% van 31.500 = 17.640. Dit is 1.05 x 16.800. Het meegenomen pensioen uit de oude regeling neemt in dit voorbeeld dus ook toe met de grondslagstijging van 5%. Door de toekenning van de extra pensioenjaren wordt gezorgd voor een verdere opbouw van de meegenomen pensioenrechten.
11
2.2
Voorbeeld 2
Dit voorbeeld moet duidelijk maken wat er gebeurt bij inbreng in een geïndexeerde middelloonregeling. Het voorbeeld kan analoog opgezet worden als voorbeeld 1. Alleen worden nu geen extra pensioenjaren toegekend, maar wordt het overgedragen pensioenrecht geïndexeerd conform de opgebouwde rechten uit de nieuwe pensioenregeling. •
De pensioengrondslag stijgt ook hier met 5% tot 31.500 na 1 jaar. Het in het vooruitzicht gestelde OP bestaat dan uit 3 delen: 1. Het deel betrekking hebbend op de toekomst, nl. 15.986,25 berekend als 29 (toekomstige pensioenjaren) x 1,75% van 31.500. 2. Het deel betrekking hebben op de verstreken jaren, nl. 540,75. Dit is het in het eerste jaar opgebouwde OP van 525 (1,75% van 30.000) met 3% geïndexeerd. 3. Het deel betrekking hebbend op het uit de vorige pensioenregeling meegenomen pensioenrecht, nl. 1081,50, zijnde het met 3% geïndexeerde OP van 1050. In totaal dus 17.608,50 ofwel een stijging van 4,8%.
In de praktijk zal er geen onderscheid gemaakt worden gemaakt tussen 2. en 3., maar zullen deze worden samengevoegd. Pensioenverlies wordt hier bestreden door indexering van de meegenomen pensioenrechten.
2.3
Voorbeeld 3
Dit voorbeeld zou moeten laten zien dat bij gelijke pensioenregeling de uit de vorige pensioenregeling overgedragen pensioenrechten niet veranderen door de overdracht. Feitelijk zou hier naar voorbeeld 1 verwezen kunnen worden.
2.4
Voorbeeld 4
Dit voorbeeld is bedoeld te laten zien dat als er sprake is van een andere verhouding OP:NP in de nieuwe regeling ten opzichte van de vorige dit invloed heeft op het nominale pensioenrecht. Is de verhouding in de nieuwe regeling bijv. 100:60 versus 100:70 in de vorige pensioenregeling, dan zal in nominale termen het OP wat hoger worden en het NP iets meer lager. Berekeningen te baseren op de wettelijke regels. Daarbij voorbeeld 1 als basis hanteren. De extremen zijn als in de ene pensioenregeling wel is voorzien in een na bestaandenpensioen, maar in de andere niet. Ook het effect hier kan getoond worden.
2.5
Voorbeeld 5
Dit voorbeeld laat zien wat het effect is van een andere pensioenleeftijd, bijvoorbeeld 62. Ook hier voorbeeld 1 als basis nemen. Het OP zal daardoor aanzienlijk lager worden: (zo’n 25 à 30%) en daarmee ook het NP (bij gelijkblijvende verhouding).
12
In het voorbeeld tevens aangeven dat bij een latere pensioenleeftijd in de nieuwe pensioenregeling een tegengesteld effect optreedt.
3.
Uitwerking berekeningsmodules
3.1
Module 1
Deze module is bedoeld om vast te stellen of op basis van de aanwezige informatie en eigen inschattingen de overgedragen pensioenrechten in de nieuwe pensioenregeling langzamer of sneller zullen groeien dan in de vorige. •
benodigde input - indexeringshistorie ontslagrechten in de vorige pensioenregeling (maximaal 5 percentages); - geschatte groei pensioengevend salaris (1 percentage); - geschatte groei franchise (1 percentage); - niveau pensioengevend salaris in de nieuwe pensioenregeling (bedrag in hele euro’s); - niveau franchise nieuwe pensioenregeling (bedrag in hele euro’s).
Indien een van of beide laatste bedragen niet bekend zijn, wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkeling van franchise en salaris gelijk is (en wel aan die van het pensioengevend salaris). •
Berekening
a. Uit de indexeringshistorie wordt een gemiddelde ontwikkeling afgeleid. Zijn de inputpercentages resp. a1, a2, a3, a4 en a5 via de formule: a = {[de 5 de machtswortel uit (1 + a1/100)(1+a2/100)(1+a3/100)(1+a4/100)(1+a5/100)] - 1}x100 a is hierbij het gemiddelde ontwikkelingspercentage over de afgelopen 5 jaar. Zijn minder dan 5 percentages bekend, dan wordt de formule navenant aangepast. Bijvoorbeeld bij 3 percentages geldt de 3de machtswortel. b. Zijn de aanvangsbedragen van pensioengevend salaris S en franchise F bekend, dan kan voor een jaar de ontwikkeling van S en F berekend worden en daarmee de ontwikkeling van de pensioengrondslag PG. - PG(0) bij aanvang = S – F; - PG(1) na een jaar = S x (1+s/100) – F x (1+f/100), waarbij s en f resp. de ontwikkelingspercentages zijn voor het pensioengevend salaris en de franchise; - pg (het ontwikkelingspercentage van PG) = 100x{PG(1) – PG(0)}/ PG(0). Het is niet nodig om de ontwikkeling voor meerdere jaren te berekenen omdat het ontwikkelingspercentage in het algemeen niet veel zal afwijken en voor de toekomstige ontwikkeling toch al met schattingen gewerkt wordt. Bijvoorbeeld wordt aangenomen dat S jaarlijks met 5% groeit en F met 3% dan is bij een aanvang S van 30.000 en een aanvang F van 10.000 de groei
13
van PG in het eerste jaar exact gelijk aan 6%. In het 5de jaar is de groei van de PG 5,89%. De gemiddelde groei ligt rond de 5,95%. Anderzijds is het voor een programma ook geen probleem. In dat geval moet voor 5 opeenvolgende jaren het ontwikkelingspercentage voor PG worden bepaald. Daarna kan analoog aan de berekening van a onder a. de pg worden bepaald. c. Vergelijking. Bepaal verhouding v = {(pg/a) - 1} x 100 •
Output: het verhoudingspercentage v Indien v groter dan 10, dan is de afwijking groter dan 10%. Indien v kleiner dan –10, dan is de afwijking groter dan –10%. Voorbeeld: 1) pg = 3,8% en a = 3%, dan is v = 26,7% dus groter dan 10% 2) pg = 3,2% en a = 3%, dan is v = 6,7%, dus tussen +10% en –10% in 3) pg = 2,8% en a = 3%, dan is v = -6,7%, dus tussen +10% en –10% in 4) pg = 2,5% en a = 3%, dan is v = -16,7% ofwel groter dan –10%.
3.2
Module 2
Doelstelling voor module 2 is gelijk aan die voor module 1. Alleen gaat het hier om de situatie dat overgedragen rechten niet worden vertaald in extra pensioenjaren en dus meelopen met de ontwikkeling van de pensioengrondslag, maar dat ze worden geïndexeerd. •
input - indexeringshistorie ontslagrechten in de vorige pensioenregeling (maximaal 5 jaar) - indexeringshistorie actieve pensioenrechten in de nieuwe pensioenregeling (maximaal 5 jaar).
•
berekening Conform het gestelde onder a. bij module 1 worden berekend: - a als het gemiddelde ontwikkelingspercentage van de ontslagrechten in de vorige pensioenregeling; - b als het gemiddelde ontwikkelingspercentage van de actieve pensioenrechten in de nieuwe pensioenregeling. Conform module 1 wo rdt uit deze beide gegevens een verhoudingspercentage v afgeleid (zie module 1 onder c. met b in plaats van pg).
•
output : het verhoudingspercentage v
Voor de interpretatie zij verwezen naar module 1. N.B. Rekentechnisch kunnen de modules 1 en 2 eenvoudig samengevoegd worden.
14
4.
Uitwerking beslissingstabel
•
Uitgangssituatie Via de gestelde vragen is voor 5 onderwerpen een +, 0 of – genoteerd. Zo niet, dan is het advies gegeven om advies te vragen en komt de beslissingstabel niet in beeld. Bij de berekening wordt voor een plus 3 gelezen, voor een nul 1 en voor een min -3. De 1 voor een nul is bedoeld om aan te geven dat een neutrale uitslag in feite een positief advies behelst. De keuze voor 3 in plaats van een lager getal is bedoeld om de uitkomst wat geprononceerder te maken, bijvoorbeeld: 1. Verdere opbouw pensioen + wordt 3 2. Toeslagbeleid ingegane pensioenen – wordt –3 3. Pensioenleeftijd 0 wordt 1 4. Prepensioen + wordt 3 5. Nabestaandenpensioen – wordt –3
•
Wegingsfactor De wegingsfactoren dienen door de werknemer zelf te worden ingevuld. Hij/zij geeft daarmee aan welke aspecten voor hem/haar bij de afweging het zwaarst meetellen. De invulling is in percentages, waarbij de som van de percentages 100 moet zijn. Bijvoorbeeld: 1. Verdere opbouw pensioen 50%; 2. Toeslagbeleid ingegane pensioenen 10%; 3. Pensioenleeftijd 0%; 4. Prepensioen 10%; 5. Nabestaandenpensioen 30%; Totaal
•
100%
Gewogen uitkomst Per onderwerp wordt nu de waarde gecorrigeerd voor de wegingsfactor. Bijvoorbeeld: 1. Verdere opbouw pensioen 3 x 50% = 1,5 2. Toeslagbeleid ingegane pensioenen –3 x 10% = –0,3 3. Pensioenleeftijd 1 x 0% = 0,0 4. Prepensioen 3 x 10% = 0,3 5 Nabestaandenpensioen –3 x 30% = –0,9 ----Totaal 0,6
De weginguitkomst is positief, hetgeen een positief advies impliceert. Dit positieve advies is gebaseerd op de door betrokkene zelf gekozen weging. Als bij nader inzien het nabestaandenpensioen een onoverkomelijk probleem zou zijn is het verstandig toch maar even advies te vragen.
Bijlage 2
Samenstelling Subwerkgroep Evaluatie Waardeoverdracht (WEW)
Werkgeversleden: drs. A.W. Slootweg AAG drs. G. Verheij
(VNO-NCW) (VNO-NCW)
Werknemersleden: J.S. Vroon (voorzitter) (MHP) mevrouw drs. M.E.J. Schuit (FNV)
Vertegenwoordigers van de organisaties van pensioenuitvoerders: J.G.A. van den Brink (Vereniging va n Bedrijfstakpensioenfondsen -VB) C. Drabbe AAG (Verbond van Verzekeraars) drs. P.C.D. Ligthart AAG (Verbond van Verzekeraars) drs. J.C. Nijtmans (Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen - VB) J. Kuijsten AAG (Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen - OPF) mr. M.J. Alsma (Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen - OPF)
Vertegenwoordiger van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: mevrouw drs. M.J. Hoekstra
Secretariaat: drs. W.J. Kroes mevrouw C.M.F. Grim
(Stichting van de Arbeid) (notuliste Stichting van de Arbeid)