51
Rapport commissie Gravamen Bokhout
Generale synode november 2012 AZ 12-29
51
Pagina 3 van 51
Inhoud I.
VERSLAG EN ADVIES VAN DE COMMISSIE
5
1. 1.1 1.2
Leeswijzer en samenvatting Leeswijzer Samenvatting van het rapport
5 5 5
2
Het gravamen van belijdend lid de heer D. Bokhout
9
3 3.1 3.2 3.3
Relevante kerkordelijke bepalingen en procesgang De kerkorde over het gravamen Behandeling door de classicale vergadering Haarlem Behandeling door het moderamen van de generale synode
13 13 13 14
4
Samenstelling, opdracht en werkzaamheden van de commissie
15
5 5.1 5.2 5.3
Het advies van de commissie aan de generale synode Advies over de ontvankelijkheid van het bezwaar als gravamen Beschouwingen van de commissie over de NGB en de ingebrachte Bijbelwoorden Advies over de inhoudelijke beoordeling van het gravamen
17 17 20 33
II
BIJLAGEN
40
6 6.1 6.2 6.3 6.4
De adviezen Het advies Prof. Dr. J. Muis aan de classicale vergadering Haarlem Het advies van de classicale vergadering Haarlem Het advies van de Generale Raad van Advies (GRA) Het advies van de Raad van Advies voor het Gereformeerde Belijden (RAGB)
40 40 43 44 45
7 7.1 7.2
De hoorzittingen met de indiener Beknopt verslag van de eerste hoorzitting Beknopt verslag van de tweede hoorzitting
48 48 49
51
Pagina 5 van 51
I.
VERSLAG EN ADVIES VAN DE COMMISSIE
1.
Leeswijzer en samenvatting
1.1.
Leeswijzer
Om de leesbaarheid van het rapport te vergroten valt het rapport uiteen in twee delen. In deel I worden het gravamen zoals het is ingediend, de procedure van behandeling en de samenstelling en werkwijze van de commissie beschreven (§ 2 t/m § 4). Dan volgt het advies van de commissie aan de generale synode (§ 5). Dit advies bevat drie onderdelen: het advies over de ontvankelijkheid van het bezwaar als gravamen, beschouwingen van de commissie over de NGB en de Bijbelgedeelten waarop de indiener zijn bezwaar baseert, en het advies over de inhoudelijke beoordeling van het gravamen. In deel II (Bijlagen) zijn de integrale teksten van de adviezen van de geraadpleegde deskundige Prof. Dr. J. Muis, van de classicale vergadering, de GRA en de RAGB opgenomen (§ 6). Dit geldt ook voor de beknopte verslagen van de hoorzittingen van de commissie met de indiener (§ 7). Hoewel deze documenten in het bijlagedeel zijn opgenomen, vormen zij alle belangrijke bouwstenen voor het advies van de commissie.
1.2.
Samenvatting van het rapport
De generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland heeft op 19 april 2010 een commissie in het leven geroepen om te onderzoeken of het in april 2008 ingediende bezwaar tegen artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) van de heer D. Bokhout uit Haarlem moet worden aangemerkt als een gravamen. Deze commissie is in november 2010 aan het werk gegaan onder het voorzitterschap van ds. A. van Lingen. De andere leden van de commissie zijn diaken H. Oostinga, ouderling mw. Dr. S. Hiebsch (tot december 2011). Aan de commissie is als ambtelijk secretaris en adviseur toegevoegd ds. L.O. Giethoorn (juridische zaken). In maart 2011 is de commissie uitgebreid met de synodeleden mw. Ds. H.K. Olde Scheper-van der Weide en ouderling Dr. T. van den Bos. De inhoud van het gravamen wordt weergegeven in § 2. De heer D. Bokhout maakt bezwaar tegen artikel 37 van de NGB vanwege het angstaanjagende, huiveringwekkende uitzicht dat zijns inziens beschreven wordt voor de miljarden mensen die bij het laatste oordeel zullen worden veroordeeld tot een eeuwige straf. De heer Bokhout bestrijdt dat er twee soorten mensen zijn: 'zij die van eeuwigheid verkoren zijn en die zalig worden en de anderen'. Hij baseert zich daarbij op 2 'kernteksten': Psalm 65:1-4 (God vergeeft iedereen) en 1 Joh 2:2 (Jezus Christus is het boeteoffer van de zonden van de hele wereld). Omdat het eens de nationale synode van Dordrecht (1618-1619) was die de NGB van Guido de Brès heeft aanvaard en daardoor een ernstige fout heeft begaan, moet de huidige generale synode deze fout herstellen. De kerkordelijk voorgeschreven procedure, gevolgd door de feitelijke procesgang staan in § 3. Een commissie van de classicale vergadering Haarlem heeft de indiener gehoord (nov. 2008). Vervolgens zijn adviseurs van de GRA om advies gevraagd (§ 6.1.: advies van prof. Dr. J. Muis). In dit advies stelt prof. Muis dat er een duidelijk verschil is tussen het belijden van de kerk en de belijdenis van het voorgeslacht. Verder staat hij stil bij de begrippen verkiezing, laatste oordeel en eeuwige straf. Tenslotte bespreekt hij de twee "kernteksten", waarbij hij benadrukt dat we niet één tekst of één benadering eruit kunnen lichten en tot de ene waarheid kunnen verheffen ten koste van de andere. We moeten verschillende teksten samen proberen te verstaan en tegelijk aan elk van hen recht doen. In mei 2009 wordt het gravamen behandeld door de CV Haarlem waarna de CV in okt. 2009 - met enige aarzeling - besluit om het gravamen als zodanig aan te
Pagina 6 van 51
merken en om het door te zenden naar de generale synode met het advies om het gravamen vanuit pastoraal oogpunt te bezien (§ 6.2). Het moderamen van de generale synode is er niet direct van overtuigd dat het bezwaar als gravamen ontvankelijk is, maar stelt, na horen van de indiener, een commissie samen om te onderzoeken of het bezwaar van de heer Bokhout moet worden aangemerkt als een gravamen (§ 3.3). In § 4 worden de samenstelling en de opdracht aan de commissie beschreven, gevolgd door een overzicht van haar werkzaamheden. In § 5 wordt het advies van de commissie beschreven. Als eerste komt daarin aan de orde het advies van de commissie aan het moderamen van de generale synode over de ontvankelijkheid van het bezwaar als gravamen (§ 5.1.) De gravamencommissie vraagt advies aan het Generaal College voor de Kerkorde over de vormvereisten van een gravamen en heeft in jan. 2011 een hoorzitting met de heer Bokhout (§ 7.1.). Op grond van het advies van het GCK en de hoorzitting brengt de commissie in een tussenrapportage in februari 2011 aan het moderamen verslag uit van haar bevindingen (§ 5.1). Het ingediende bezwaar moet als een gravamen in de zin van de kerkorde worden aangemerkt en als zodanig inhoudelijk door de synode worden behandeld. Het bezwaar voldoet aan de primaire formele vereisten, die de kerkorde aan een gravamen stelt, maar ook aan andere, secundaire vereisten, zoals de integriteit van de indiener, het belang en/of het gewicht van het bezwaar. De intenties van de heer Bokhout moeten worden (h)erkend als zijnde een door hem persoonlijk gehoor geven aan de opdracht die volgens art. I lid 10 aan heel de kerk gegeven is: "De kerk en al haar leden zijn geroepen het belijden te toetsen bij het licht van de Heilige Schrift". Het moderamen van de generale synode onderschrijft deze conclusie en breidt de commissie uit met twee leden om de inhoudelijke behandeling door de synode voor te bereiden. Hiertoe wint de commissie advies in van de Generale Raad van Advies (§ 6.3) en de Raad van Advies voor het Gereformeerde Belijden (§ 6.4.) en heeft zij een vervolg-hoorzitting met de heer Bokhout (§ 7.2. okt. 2011). Daaruit blijkt dat de heer Bokhout zijn bezwaar tegen de zijns inziens belangrijke kerngedachte van de NGB handhaaft (met name art. 37), de gedachte dat er onderscheid wordt gemaakt tussen twee soorten mensen: zij die zalig worden en de anderen. Dit is in strijd met de Bijbelse verkondiging zoals verwoord in de sleutelteksten (Psalm 65:1-4 en 1 Joh 2:2) en doet ernstig tekort aan de rijkdom van Gods vergeving. Matteüs 25, waarnaar de NGB in art 37 expliciet verwijst, vormt volgens hem geen aantasting van de sleutelteksten. In Matteüs 25 predikt Jezus om het goede te doen en dit gedeelte geldt niet als bewijs voor het bestaan van een eeuwige straf. De indiener ziet de NGB als grondwet van de Protestantse Kerk in Nederland en vraagt om een verklaring op art 37 door de synode. In § 5.2.beschrijft de commissie haar eigen onderzoek naar enkele vervolgvragen na ontvangst van de adviezen en de opbrengst van de hoorzittingen. In § 5.2.1. wordt ingegaan op de functie van de NGB in het geheel van het belijden van de kerk. NGB heeft een ondergeschikte positie ten opzichte van de Heilige Schrift en kan daaraan worden getoetst. Belijdenisgeschriften zijn richtinggevend voor het belijden van de kerk, niet beslissend (geen grondwet). Art 37 moet worden gelezen in de context van de gehele NGB en in die van het conflict tussen de RK kerk en overheid enerzijds en de verdrukte en vervolgde gereformeerden anderzijds. Vervolgens onderzoekt de commissie of het bezwaar grond vindt in de Heilige Schrift (§ 5.2.2 t/m 5.2.5.). De indiener baseert zich op (slechts) twee "kernteksten", maar het is de vraag of deze teksten, gelezen in hun verband, in samenhang met andere Schriftgedeelten, inderdaad zijn opvatting ondersteunen. De commissie vraagt zich af of wat wij persoonlijk lezen in of ervaren door een tekst ook een juiste lezing genoemd kan worden. Het is nodig om de hermeneutische sleutel waarmee iemand een tekst leest, expliciet te verwoorden (§ 5.2.2.). Lezing van Psalm 65:1-4 in de context van de gehele Psalm (§ 5.2.3) leert dat God inderdaad ieder die tot Hem komt vergeeft, maar plaatst dit in de context van de tempel als plaats van de eredienst. Bestudering van 1 Joh 2:2 (§ 5.2.4) laat zien dat God inderdaad in Jezus onze zonden vergeeft en die van de gehele wereld, maar dat vergeven heeft wel alles te maken met geloven en een persoonlijk kennen van Jezus als Zoon van God, en met onze houding tegenover de medemens.
51
Pagina 7 van 51
In § 5.2.5 wordt Matteüs 25:31-46, een gedeelte waar art. 37 NGB naar verwijst, uitgelegd in de context van het gehele evangelie van Matteüs en in het bijzonder met hoofdstuk 24 en 25: Jezus' rede over de laatste dingen. Deze hoofdstukken kunnen worden verstaan tegenover de achtergrond van de Joodse apocalyptiek en worden gelezen als woorden van troost voor de jonge gemeente van Christus. Dit Schriftgedeelte benadrukt de ernstige noodzaak van volharding en waakzaamheid (gelijkenis van de 10 meisjes; gelijkenis van de talenten) tot de wederkomst van de Heer. Het benadrukt dat een mens werken van barmhartigheid doet: omzien naar armen en geringen. In beeldtaal, waar de Heilige Geest zich van bedient, wordt het verstrekkende gevolg van het niet volharden, niet waakzaam zijn, het niet goed doen aan de broeder, indringend onder woorden gebracht ('eeuwig vuur'). De commissie concludeert dat in art. 37 NGB Matteüs 25 op een bijbels verantwoorde wijze wordt gehanteerd. Op grond hiervan komt de commissie in § 5.3 tot een aantal adviezen en aanbevelingen alvorens zij een mogelijke conclusie formuleert: - het bezwaar van de heer D. Bokhout is als gravamen in de zin van ord.1-5 van de kerkorde ontvankelijk - positief wordt gewaardeerd de intentie van de indiener om het belijden van de kerk te blijven toetsen bij het licht van de Heilige Schrift, in concreto de voorstelling dat "God een groot deel van de mensen heeft geschapen om hen tijdloos te folteren". Ook heeft de commissie respect voor de "bevlogen" bewogenheid van de indiener dat hij Gods vergevende liefde aan iedereen gunt. - de vraag of het gravamen grond vindt in de Heilige Schrift wordt echter ontkennend beantwoord: de indiener baseert zich op slechts twee "kernteksten" uit de Bijbel en gebruikt deze als meetlat waarlangs andere teksten (die zijn overtuiging tegenspreken) gelezen moeten worden. Volgens de commissie geven deze teksten geen steun voor het verwerpen van de gewraakte passage uit art. 37 NGB. Zij onderschrijft wat de RAGB stelt, nl. dat de verklaring die de indiener voorstelt inhoudende dat God elk mens vergeeft en dat iedereen naar de hemel gaat, niet gegrond is op de Schrift. ook andere Schriftplaatsen spreken over de (universele) vergevende liefde van God, maar deze liefde is verbonden met de oproep tot geloof en bekering. Het tweede is dat in het geheel van de Schrift wordt verkondigd dat God oordeelt. Het Apostolicum belijdt dat Jezus Christus zal komen om te oordelen de levenden en de doden. Hij is Heiland en Rechter. Alle mensen zullen geoordeeld worden naar wat zij in deze wereld gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad. Alles afwegende, komt de commissie in het slot van § 5.3. tot het advies aan de generale synode om het gravamen als niet gegrond in de Heilige Schrift, af te wijzen.
-
De commissie is voorts van mening dat de indiener een pastorale nood aan de orde stelt die uitstijgt boven zijn persoonlijke levensverhaal en als belangrijk moet worden erkend. De commissie ziet in het gravamen op zichzelf echter geen reden voor de kerk om een inhoudelijke pastorale handreiking te doen verschijnen over de inhoud van de Bijbelse verkondiging over genoemde thema’s. Hierover is voldoende theologisch denkwerk in de kerk voorhanden in publicaties vanuit de kerk en van theologen uit de verschillende tradities en stromingen in onze kerk.
Pagina 8 van 51
51
Pagina 9 van 51
2. Het gravamen van belijdend lid de heer D. Bokhout
DAAF BOKHOUT 2037 NN HAARLEM tel 023-5.36.39.85 http://home.hccnet.nl/d.bokhout
C. DE LANGESTRAAT 162
[email protected]
----------------------------------------------------------------------------------------------------Classis PKN p/a De Heer J.J.Bubberman Spaarnestraat 14 1946 AW BEVERWIJK (Aantekenen met antwoord retour) HAARLEM, 23 april 2008 Geachte zusters en broeders, Betreft: GRAVAMEN Hieronder schrijf ik mijn gravamen ingevolge Ordinantie 1, artikel 5 van de Protestantse Kerk in Nederland en vraag daarvoor uw welwillende aandacht. Allereerst geef ik u mijn persoonlijke gegevens: Mijn naam is een pseudoniem van David Bokhout, geboren op 15 februari 1933 te Rotterdam. Ik ben in 1954 gedoopt in de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Delfshaven en ik ben nu lid van de PKN in Haarlem, wijkgemeente Schalkwijk. Ik verzoek u vriendelijk doch nadrukkelijk om dit gravamen in behandeling te nemen. Als u dat wenst, kan ik ook deze brief en het gravamen per email aan u toesturen, zodat u het eenvoudig kunt reproduceren. Graag zal ik uw ontvangstbevestiging ontvangen. Hoogachtend, (w.g. D. Bokhout) OPMERKINGEN VOORAF De hele tekst lijkt te gaan over twee soorten mensen: zij die zalig worden en de anderen. Artikel 1: ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond…’ Midden in de tachtigjarige oorlog kon een groot deel van de Nederlanders niet lezen. Nu nog zijn er mensen die niet kunnen lezen of spreken, omdat zij bijvoorbeeld geen of te weinig onderwijs hebben gehad, doofstom zijn of geestelijk gehandicapt. Waarom zou je een dergelijke verhandeling schrijven en drukken? Hoe kunnen die mensen belijden en getuigen? Artikel 2: Sluit met de woorden ‘tot behoud van de zijnen’ Gaat het in deze belijdenis louter om het behoud van ‘de zijnen’? Artikel 4: Daarin staat dat het Oude en het Nieuwe Testament canonieke boeken zijn ‘waartegen niets valt in te brengen.’ Dus ook niet tegen Psalm 65 die volledige bewijskracht heeft.
Pagina 10 van 51
Van die boeken zijn met name genoemd ‘de Psalmen van David’ en de ‘drie (brieven) van Johannes’. Artikel 5: Over deze boeken noteert men: ‘geloven wij alles wat zij bevatten.’ En verderop: ‘Het bewijs daarvan ligt bovendien in de boeken zelf.’ Artikel 7: Hier is er sprake van ‘(…) dat deze Heilige Schrift (…) voldoende leert al wat de mens moet geloven om behouden te worden’. Dat behouden worden is de hele strekking van deze belijdenis. Behouden, maar uiteraard ook het verloren laten gaan. Verder schrijft men: ‘Het is verboden aan het Woord van God iets toe te voegen of daarvan af te doen.’ En: ‘Men mag ook geen geschriften van mensen, (…) op één lijn stellen met de goddelijke geschriften.’ Hieruit kan men concluderen dat nota bene in hetzelfde artikel gesteld wordt dat enerzijds de Bijbel voldoende leerstof bevat om gered te worden, terwijl men tegelijkertijd deze hele belijdenis toevoegt met de eerste woorden: ‘Wij geloven…’ Die twee stellingen zijn met elkaar in tegenspraak. Artikel 10: Er staat over Jezus: ‘Hij is Gods Zoon’ en verderop ‘van alle eeuwigheid.’ Jezus bestond dus al toen het Boek der Psalmen geschreven werd. Artikel 12: Vermeldt o.a.: ‘Hij heeft ook de engelen goed geschapen, om zijn gezanten te zijn en zijn uitverkorenen te dienen.’ Plotseling is hier sprake van uitverkorenen zonder verwijzing naar een Bijbeltekst en zonder te omschrijven welke mensen dan wel uitverkoren zijn. Zonder meer gaat men na die ongefundeerde bewering over uitverkorenen redeneren over engelen die kort gezegd òf goed òf slecht zijn en die laatste soort staat ‘eeuwige ondergang’ te wachten en zij verwachten ‘dagelijks hun verschrikkelijke pijnigingen.’ Wat hebben in vredesnaam die verloren engelen te maken met de ‘uitverkorenen’? Heeft men hier die eeuwig verlorenen tegenover de uitverkoren mensen willen plaatsen? Wat is de bedoeling dat men een bepaald soort mensen vergelijkt met een bepaald soort engelen? Artikel 15: Ineens is er sprake van ‘erfzonde’ zonder dat er naar één of meer Bijbelteksten wordt verwezen. En men heeft het onverwachts over ‘kinderen van God’. Artikel 16: Men beschrijft hier dat God barmhartig en genadig is door sommigen te verlossen. Maar aan de andere kant is God ook ‘Rechtvaardig, doordat Hij de anderen laat in hun val en verderf, waarin zij zichzelf gestort hebben.’ Dat artikel begint met het feit dat ‘(…) het hele geslacht van Adam door de zonde van de eerste mens in verderf en ondergang was gestort, (…)’. Alle mensen ook die nog niet geboren waren werden dus in verderf en ondergang gestort, waarna God in Zijn barmhartigheid en genade sommigen verlost. Door deze redenering is en was ieder mens in verderf en ondergang gestort. Dat ‘was gestort’ is taalkundig de lijdende vorm, een vorm waarin het onderwerp van de zin de handeling of werking ondergaat. Met andere woorden het onderwerp, een mens, ondergaat dat storten, is niet actief daarmee bezig, kan niet tegenhouden dat hij valt in verderf en ondergang. Hij heeft niet zichzelf in de val gestort. Hij moet daarna maar afwachten of God hem komt verlossen. Artikel 17: Schetst hoe God de mens is gaan zoeken om ‘de mens voor eeuwig gelukkig te maken.’ Artikel 25: Zegt in de laatste alinea onder andere ‘Wel maken wij nog gebruik van de getuigenissen uit de Wet en de Profeten, (…)’ waaruit men weer kan opmaken dat het Oude Testament van kracht is. Artikel 27: Omschrijft dat de kerk ‘een heilige vergadering (is) van de ware gelovigen, (…)’
51
Pagina 11 van 51
Artikel 28: Belijdt dat ‘niemand zich van deze heilige vergadering afzijdig mag houden, (…)’ En ook: ‘In deze vergadering komen immers bijeen degenen die behouden worden, en buiten haar is er geen heil.’ Hier komt weer de nadruk te liggen op behoud of onheil. Artikel 29: Hier gaat het over ‘huichelaars’, ‘de zuivere prediking van het evangelie’, ‘kerkelijke tucht’, ‘om de zonden te bestraffen’ en ‘het juk van Christus’. Hoe weet je wat huichelaars zijn? Hoe beoordeel je of de prediking van het evangelie zuiver is? Dat zijn weer twee manieren om te oordelen over anderen. Dat geldt ook over de kerkelijke tucht en het bestraffen van zondaars. Weer een methode om een oordeel te hebben over een medemens. Dat ‘juk van Christus’ drukt bepaald niet iets van een blijde boodschap uit. Artikel 34: Hierin staat dat ‘wij’, dus de kerk, door het vergieten van het bloed van Jezus Christus ‘van alle andere volken en vreemde godsdiensten (worden) afgezonderd,’ Dus geïsoleerd van andere naties en religies. Bedoelt men hier te zeggen dat het Nederlandse volk daardoor op een eilandje leeft of iets aparts is? Het is tenslotte de Nederlandse Geloofsbelijdenis (op last van de Hoogmogende Heren der Staten Generaal). Even verderop staat dat door die doop ‘kinderen des toorns opnieuw geboren worden tot kinderen van God.’ Hier weer twee soorten mensen. De ongedoopten zijn ‘kinderen des toorns’ ook wel met de betekenis van de mens als zondig wezen. Die toorn is dan hevige woede en wel van God. Artikel 35: Heeft het over ‘Gods uitverkorenen’ en over ‘De goddeloze’. Weer twee soort mensen. Artikel 37: Op een bepaald ogenblik als ‘het getal van de uitverkorenen vol zal zijn’ komt Jezus terug zoals Hij is opgevaren. Hij zal zich dan openbaren als Rechter. Alle mensen die ooit geleefd hebben ‘zullen uit de aarde verrijzen en de zielen zullen verenigd worden met het eigen lichaam waarin zij geleefd hebben.’ Wat te denken van mensen die niet meer uit de aarde kunnen verrijzen omdat zij bijvoorbeeld op zee gestorven zijn, in een mijn, een schaduw zijn geworden na een aanval met een atoombom? Goed en kwaad wordt beoordeeld. ‘Terecht is daarom de gedachte aan dit oordeel schrikwekkend en angstaanjagend voor de slechte en goddeloze mensen, maar de rechtvaardigen en uitverkorenen verlangen er vurig naar en putten er rijke troost uit. Hun verlossing zal dan immers helemaal voltooid worden en zij zullen dan de vruchten van hun moeitevolle arbeid ontvangen. Hun onschuld zal dan door allen worden erkend en zij zullen zien de verschrikkelijke manier waarop God Zich wreekt op de goddelozen, die hen in deze wereld getiranniseerd, verdrukt en gekweld hebben. Die zullen tot erkenning van hun schuld gebracht worden, maar alleen om gepijnigd te worden in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is (Matt. 25:41)’ Is dat nou een blijde boodschap dat men vanaf zijn vroegste jeugd in angst en beven moet denken aan dat oordeel? Op het moment dat ik dit schrijf ben ik 75 jaar en ik heb nog nooit maar één persoon ontmoet die vurig naar dat oordeel verlangde. Trouwens, krijgen zij nu toch ‘vruchten voor hun moeitevolle arbeid’ terwijl men toch alleen door geloof zalig kon worden? En niet door de ‘werken’. In Artikel 22 staat toch duidelijk: ‘Daarom zeggen wij terecht met Paulus, dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken, gerechtvaardigd worden (Rom. 3:28).’ Ook hier weer spreekt de belijdenis zichzelf tegen. Dit document mondt uit in een angstaanjagend en huiveringwekkend uitzicht voor iedereen. Zelfs de uitverkorenen hebben nog nooit eerder meegemaakt dat hun verlossing helemaal voltooid zal zijn. Misschien zijn er maar heel weinig mensen die deze NGB kennen en geloven dat zij zonder meer en volkomen uitverkoren zijn. Veel gunstelingen zullen een beetje twijfelen en dus niet zeker zijn van eeuwige vreugde. Voor de anderen die niet uitverkoren zijn, de goddelozen en de ongedoopten is het uitzicht op ‘Het laatste oordeel’ helemaal vreselijk. Ze ondergaan niet alleen een afschuwelijke pijn, maar zien eerst nog dat God zich wreekt. God die ze wellicht vaak hebben aangeroepen om hulp, in wie ze een liefdevolle Vader of Schepper hebben gezien, waarvan ze vermoed hebben dat Hij hen geschapen had of dat Hij met hen verbonden was. Die God zal
Pagina 12 van 51
wraak nemen voor wat Hem is aangedaan. Is het trouwens wel mogelijk dat een nietig mens God iets aandoet? Al die mensen die dan gepijnigd zullen worden waren door de dood al uit hun lijden, waren over het lijden heen, waren overleden. Nu krijgen ze hun lichaam weer terug en is hun ziel weer verenigd met hun eigen lichaam. Die pijn zullen zij later lijden ‘in het eeuwige vuur’. Dat leed heeft begin noch einde en is dus altijddurend. Geen mens kan zich dat voorstellen. Zou God een groot deel van de mensen geschapen hebben om ze tijdloos te folteren? Onvoorstelbaar! Trouwens, dat eeuwige vuur was toch voor de duivel en zijn engelen bereid, zoals hiervoor staat geschreven. MIJN BEZWAAR Tegen de NGB en vooral tegen Artikel 37 (ook andere versies van ongeveer dezelfde strekking) waarop het uitloopt is het feit dat Gods Woord in Psalm 65:1-4 zegt: 'Voor de voorzanger. Een psalm uit de bundel van David. God, die op de Sion woont, het is goed dat wij u eren, onze beloften aan u nakomen, want u verhoort onze gebeden. Alle mensen komen bij u, beladen met zonden. Drukken onze fouten ons terneer, u vergeeft ze.' Hieruit blijkt duidelijk dat God iederéén vergeeft en niet alleen een beperkte groep mensen die de Nederlandse Geloofsbelijdenis aanvaarden. Die tekst is uit de ‘Psalmen van David’ die blijkens artikel 4 een canoniek boek is ‘waartegen niets valt in te brengen.’ Daarentegen wil en kan ik wel wat inbrengen tegen een tekst die is opgesteld door een synode die vergaderde midden in de Tachtigjarige Oorlog op last van de Hoogmogende Heren der Staten Generaal. Mocht u als lezer nú al niet geraakt en getroffen zijn door de enorme liefde van laatstgemelde Bijbeltekst, lees dan alstublieft verder. Zoals ik bij de Opmerkingen Vooraf al aangaf en aanstipte loopt deze belijdenis uit op een verschrikkelijk einde voor miljarden mensen en bovendien hebben zij in hun leven al een zeer angstig vooruitzicht. Bedoelde synode schreef zelf ‘…dat deze Heilige Schrift (…) voldoende leert al wat de mens moet geloven om behouden te worden’. Kennelijk vond men het niet voldoende en heeft men tòch aanvullende verklaringen geschreven die tot verwarring kunnen leiden en vooral uitkomen op twee soorten mensen die uitverkoren zijn of niet. Jezus en de apostelen vroegen bovendien ook niet om een belijdenis van 37 artikelen af te leggen voordat zij gedoopt konden worden of opgenomen in de gemeente. De NGB bevat weliswaar waarheden maar hoegenaamd geen blijde boodschap! Bovendien staat in 1 Johannes 2:2 'Jezus Christus, Hij, ja hij is het boeteoffer voor onze zonden, en niet alleen voor ons maar voor die van de hele wereld.' Hoe is het in ’s hemelsnaam mogelijk dat de christelijke kerk de betekenis van het offer van Jezus verkleind heeft tot een zéér beperkt groepje mensen? Totaal in strijd ook met deze laatste tekst uit het Nieuwe Testament. Doordat Jezus vrijwillig slachtoffer werd zijn alle mensen verzoend met God. Wat ook al in het Boek der Psalmen is geschreven. Ontzettend jammer dat bedoelde synode dit stuk heeft geschreven, gepubliceerd en gehandhaafd. Onbegrijpelijk dat het niet eerder werd afgeschaft. Uiteraard kan wat eenmaal geschreven en gedrukt is niet worden ontkend. Wel is het nu goed mogelijk dat de PKN een aanvullende verklaring afkondigt en publiceert inhoudende dat God elk mens vergeeft en iedereen naar de hemel gaat. Dit op grond van de laatste twee door mij aangehaalde Bijbelteksten. Een mogelijk titel van bedoelde aanvullende verklaring kan zijn DE BETERE BOODSCHAP ontdekkingsvreugde in Gods Woord
51
Pagina 13 van 51
3. Relevante kerkordelijke bepalingen en procesgang
3.1
De kerkorde over het gravamen
In ordinantie 1-5 van de kerkorde is beschreven wat onder een gravamen dient te worden verstaan en volgens welke procedure een gravamen wordt behandeld. De bepaling omvat de navolgende elementen, hier weergegeven in de vorm van een stappenplan. Het gravamen (ord. 1-5-1 t/m 3) - De indiener dient zijn gravamen - schriftelijk - met redenen omkleed in bij de classicale vergadering (in welk ressort hij woont). -
Een bezwaar is alleen een gravamen, indien het zich richt tegen - belijdenisgeschriften, genoemd in art. I-4 van de kerkorde of - uitingen, die cf. ord. 1-4 door de generale synode zijn aangemerkt als ‘uitdrukking van het belijden van de kerk’.
Behandeling door de classicale vergadering (ord. 1-5-4 en 5) - De classicale vergadering (CV) vraagt advies aan de betrokken kerkenraad. - De CV benoemt uit haar midden een commissie; deze hoort de indiener. - Het bezwaar wordt behandeld in een vergadering van de CV; daarbij is een aantal deskundigen betrokken. De indiener woont de behandeling bij als toehoorder. - De CV zendt het gravamen door met een advies aan de generale synode. Behandeling door de generale synode (ord. 1-5-6) - De generale synode benoemt uit haar midden een commissie van voorbereiding. - De voorbereidingscommissie hoort de indiener. - De commissie vraagt advies van de Generale Raad van Advies. - Al naar gelang de inhoud van het gravamen vraagt de commissie tevens advies van de Evangelisch-Lutherse Synode of de Raad van Advies voor het Gereformeerde Belijden; - Zo nodig vraagt de commissie het oordeel van ‘daarvoor in aanmerking komende andere kerken’. Besluitvorming door de generale synode (ord. 1-5-7 en 8) - De generale synode kan oordelen, dat het bezwaar niet kan worden aangemerkt als een gravamen is, in welk geval het bezwaar wordt doorgezonden naar het Generale College voor de behandeling van Bezwaren en Geschillen (het gaat er bij deze behandeling door het GCBG om of de generale synode in redelijkheid tot dit oordeel kon komen). - De generale synode kan het bezwaar aanmerken als gravamen en oordelen of het gravamen is gegrond in de Heilige Schrift of niet. - Een besluit waarin de synode erkent dat een gravamen is gegrond in de Heilige Schrift behoeft een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte geldige stemmen. - Een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de indiener, de kerkenraad en de CV. - Voorts brengt de generale synode de beslissing ‘ter kennis van de kerk’.
3.2 Behandeling door de classicale vergadering Haarlem De classicale vergadering Haarlem heeft op 9 oktober 2008 het bezwaar in eerste instantie opgevat als een gravamen, zoals bedoeld in ordinantie 1-5-1 van de kerkorde, en het als zodanig in behandeling genomen, met inachtneming van de in ord. 1-5-4 voorgeschreven procedure. De classicale vergadering vraagt advies aan de kerkenraad van de gemeente waartoe de indiener behoort, benoemt een commissie uit haar midden om de behandeling in de classicale verga-
Pagina 14 van 51
dering voor te bereiden en vraagt aan de Generale Raad van Advies om deskundigen aan te wijzen op het terrein van kerk en theologie, e.e.a. zoals wordt voorgeschreven in ord. 1-5-4. Op 10 november 2008 hoort de commissie van voorbereiding de indiener in het bijzijn van zijn raadsman. Eén van de deskundigen, prof. Dr. J. Muis te Utrecht, brengt een schriftelijk advies uit aan de classicale vergadering, gedateerd 28 mei 2009 (zie deel II Bijlagen § 6.1). Op 28 mei 2009 behandelt de classicale vergadering het gravamen. Besloten wordt dat het breed moderamen voor de eerstvolgende vergadering een conceptadvies voor de generale synode opstelt. Op 8 oktober 2009 stelt de classicale vergadering haar besluit en advies aan de generale synode vast. De conclusie luidt, kort samengevat, dat het bezwaar als een gravamen moet worden opgevat, maar adviseert de synode om het gravamen vanuit pastoraal oogpunt te bezien. Op 12 oktober wordt dit advies door de scriba van de classicale vergadering gezonden aan de generale synode. Het advies van de classicale vergadering Haarlem treft u aan in deel II Bijlagen hoofdstuk 6.2.
3.3
Behandeling door het moderamen van de generale synode
Het moderamen van de generale synode vraagt advies aan de afdeling Juridische Zaken. Het moderamen is, gelet de inhoud van het advies van de classicale vergadering, er op voorhand niet zeker van of het bezwaar van de heer Bokhout wel als een gravamen in de zin van ordinantie 1-5 moet worden opgevat. Ook vraagt het moderamen zich af of de inhoud van zijn bezwaar niet vraagt om een andere behandeling dan die van een gravamen. Het moderamen besluit een orienterend gesprek te voeren met de indiener van het gravamen. Dit gesprek vindt plaats op 11 maart 2010 in het bijzijn van zijn raadsman. Het moderamen vraagt de heer Bokhout na te denken over andere mogelijkheden tot behandeling van zijn bezwaar dan via de weg van het gravamen. De heer Bokhout laat het moderamen daarna schriftelijk weten dat hij zijn gravamen wenst te handhaven. Hij geeft het moderamen daarbij in overweging een afdeling te plaatsen op de website van de kerk met de titel ‘Mijn dierbaarste Bijbeltekst’ met daarin de kern van zijn bezwaar, in ruil waarvoor het gravamen kan worden aangehouden. Het moderamen besluit niet op dit voorstel in te gaan maar overweegt dat in ord. 1-5-8 aan de generale synode de mogelijkheid wordt gegeven om te oordelen dat een als gravamen ingediend bezwaar niet als zodanig moet worden aangemerkt. Het moderamen besluit daarom een – vooralsnog- kleine commissie uit het midden van de synode in te stellen ter voorbereiding van een behandeling door de generale synode, met als eerste opdracht te onderzoeken of het bezwaar van de heer Bokhout moet worden opgevat als een gravamen. Dit voorstel wordt door het moderamen ingebracht in de vergadering van de generale synode op 19 en 20 april 2010. De synode verleent het moderamen mandaat om een dergelijke commissie in te stellen.
51
Pagina 15 van 51
4.
Samenstelling, opdracht en werkzaamheden van de commissie
Samenstelling en opdracht De eerste opdracht van het moderamen aan de commissie (d.d. november 2010) luidde om te beoordelen of het ingediende bezwaar als een gravamen moet worden aangemerkt. Tot leden van de commissie werden benoemd ouderling mw. Dr. S. Hiebsch, Ds. A. van Lingen en diaken H. Oostinga, allen leden van de generale synode. Als ambtelijk secretaris werd benoemd Ds. L.O. Giethoorn (programmamanager institutionele ondersteuning). De commissie werd bijgestaan door mw. H. van Rijssen, synodesecretaresse. De vervolgopdracht van het moderamen (d.d. maart 2011) luidde om de inhoudelijke behandeling door de generale synode van het gravamen van de heer Bokhout voor te bereiden. Daartoe werd de commissie uitgebreid met de synodeleden mw. Ds. H.K. Olde Scheper-van der Weide en ouderling Dr. Th. van den Bos. Met ingang van 17 december 2011 heeft mw. Dr. S. Hiebsch haar lidmaatschap van de commissie moeten beëindigen vanwege de non-actieve status van de leden van de EvangelischLutherse synode en het daaropvolgende besluit van het interim-bestuur van de ELS om de afgevaardigden namens de ELS naar de generale synode vanaf genoemde datum te ontheffen van hun opdracht. Vanwege het aanvaarden van een beroep naar een andere gemeente buiten de classis Dokkum is mw. Ds. H.K. Olde Scheper-van der Weide vanaf 14 oktober 2012 niet langer lid van de generale synode en daarmee eindigt vanaf die dag ook haar lidmaatschap van de commissie.
Werkzaamheden De commissie wordt door de scriba van de generale synode geïnstalleerd op 16 november 2010. Zij hoort de heer Bokhout in aanwezigheid van zijn raadsman op 18 januari 2011 over de vraag of en waarom zijn bezwaar als gravamen moet worden aangemerkt. Op 1 maart 2011 rapporteert de commissie aan het moderamen van de generale synode dat zij tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar moet worden aangemerkt als een gravamen. Het moderamen neemt deze conclusie over en verzoekt de commissie om een inhoudelijke behandeling door de generale synode voor te bereiden. Tevens besluit zij de commissie uit te breiden met twee synodeleden. De commissie vraagt op 2 juli 2011 advies aan de Generale Raad van Advies en de Raad van Advies voor het Gereformeerde Belijden. Deze schriftelijke adviezen worden medio september 2011 door de commissie ontvangen. Op 6 oktober 2011 vindt een tweede hoorzitting plaats met de heer Bokhout en zijn raadsman, nu over de inhoud van zijn gravamen. Daarna doet de commissie zelf nader onderzoek naar de door de indiener genoemde Bijbelteksten, weegt de ingewonnen adviezen en de opbrengst van de hoorzittingen met het oog op het uitbrengen van een advies aan de generale synode. Dit alles verwerkt de commissie in een rapport van haar werkzaamheden en bevindingen. In de maanden januari-maart liggen de werkzaamheden van de commissie tijdelijk stil in afwachting van een besluit van het interim-bestuur van de Evangelisch-Lutherse Synode over de status van de afgevaardigden vanuit genoemde synode naar de generale synode, gezien het besluit van de ELS om zich onherroepelijk op non-actief te stellen, wat ook gevolgen zou hebben voor een van de leden van de commissie. Op 18 september 2012 stelt de commissie haar rapport vast en brengt dit ter kennis aan het moderamen van de generale synode. In totaal kwam de commissie tien keer bijeen waarvan acht keer in volledige samenstelling. Op twee bijeenkomsten was er telkens één lid afwezig. De tekst van de ontvangen adviezen van de GRA en de RAGB treft u aan in deel II Bijlagen § 6.3. en § 6.4.
Pagina 16 van 51
51
Pagina 17 van 51
5. Het advies van de commissie aan de generale synode
5.1
Advies over de ontvankelijkheid van het bezwaar als gravamen
Op 22 februari 2011 brengt de commissie aan het moderamen van de generale synode verslag uit van haar bevindingen over de vraag of het ingediende bezwaar moet worden aangemerkt als een gravamen. We laten hiervan de integrale tekst volgen. ‘Tussenrapportage van de commissie aan het moderamen over de ontvankelijkheid Werkwijze De commissie gravamen-Bokhout heeft volgens de opdracht van het moderamen in 3 vergaderingen gestudeerd op de vraag of het door de heer D. Bokhout ingediende gravamen tegen artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis ook als zodanig kan worden aangemerkt. Zij heeft allereerst kennisgenomen van het dossier over de behandeling tot nu toe en van het verslag van het gesprek van de heer Bokhout met het moderamen GS d.d. 16 maart 2010. Vervolgens heeft zij de mogelijke argumenten pro en contra inzake de ontvankelijkheid geïnventariseerd en gewogen, waarbij een strikt onderscheid is gemaakt tussen de formele vraag of het bezwaar als gravamen kan worden ontvangen en de inhoudelijke vraag of het bezwaar als gravamen al of niet grond vindt in de Heilige Schrift. Uit deze oefening kwam naar voren dat vóór ontvankelijkheid pleit dat het bezwaar voldoet aan de formele eisen die de kerkorde daaraan stelt, terwijl de argumenten die daartegen pleiten vooral worden ingegeven door argumenten die de inhoud van het bezwaar betreffen. Voor de zekerheid is een advies gevraagd aan het Generale College voor de Kerkorde over de vraag of er naast de door de kerkorde primaire formele vereisten ook nog andere secundaire criteria kunnen gelden voor het wegen van de ontvankelijkheid. Op 18 januari 2011 heeft de commissie de heer Bokhout en zijn raadsman Mr. Van Reenen gehoord over de kwestie van de ontvankelijkheid. Conclusie Op grond hiervan komt de commissie tot de conclusie dat het ingediende bezwaar als een gravamen in de zin van de kerkorde moet worden aangemerkt en dus als zodanig inhoudelijk door de synode moet worden behandeld. De commissie besloot hierover, zoals afgesproken, het moderamen GS in te lichten en om uitbreiding van de commissie te vragen. Toelichting op de conclusie A. Primaire kerkordelijke vereisten De primaire formele vereisten die de kerkorde stelt aan een gravamen om door de generale synode als zodanig aangemerkt te worden (ord. 1-5-8) luiden als volgt: 1. een bezwaar inzake het belijden van de kerk, i.e. tegen een belijdenisgeschrift zoals genoemd in artikel I-4 van de kerkorde of tegen een uiting van de kerk die door de generale synode is aangemerkt als uitdrukking van het belijden van de kerk, zoals bedoeld in ordinantie 1-4 (ord. 1-5-1 en 2) 2. onder beroep op de Heilige Schrift (ord. 1-5-3) 3. schriftelijk en met redenen omkleed (ord. 1-5-3) 4. ingediend bij de classicale vergadering van de classis waartoe de gemeente van de indiener behoort (ord. 1-5-3) 5. behandeld en doorgezonden aan de generale synode door de betreffende classicale vergadering, vergezeld van een advies (ord. 1-5-4 en 5) Toetsing van het bezwaar van de heer Bokhout aan deze vereisten levert het navolgende resultaat op: Ad 1: - Het bezwaar is gericht tegen een (onderdeel van een) artikel uit een belijdenisgeschrift (art. 37 NGB)
Pagina 18 van 51
-
-
Het bezwaar komt er kort gezegd op neer ‘dat artikel 37 en met name de passage over het “schrikwekkende oordeel”, ernstig tekort doet aan de rijkdom van Gods vergeving, zoals Psalm 65: 1-4 en 1 Johannes 2:2 daarvan spreken’ (weergave van een citaat van de indiener uit verslag van de commissie CV Haarlem, pag. 2 al. 1). Het bezwaar gaat in tegen de volgens de indiener ook elders in het geheel van de NGB gehanteerde tegenstelling tussen uitverkorenen (zij die behouden worden, kinderen van God) en anderen.
Ad 2: - Het bezwaar is gemotiveerd met een beroep op de Heilige Schrift, t.w. Psalm 65 vers 1-4 en 1 Johannes 2 vers 2. - De indiener vraagt een oordeel van de generale synode waarin wordt erkend dat zijn bezwaar grond vindt in de Heilige Schrift en een aanvullende verklaring van de synode op artikel 37 NGB met als inhoud dat God elk mens vergeeft en dat iedereen naar de hemel gaat. Ad 3: - Het bezwaar is schriftelijk en met redenen omkleed ingediend Ad 4: - Het bezwaar is ingediend bij de classicale vergadering Haarlem, waartoe de PG te Haarlem, als zijnde de woongemeente van de indiener, behoort. Ad 5: - Het bezwaar is volgens de in ord. 1-5-4 voorgeschreven procedure behandeld door de classicale vergadering Haarlem, die het bezwaar, vergezeld van een rapport en bijbehorend advies, heeft doorgezonden aan de generale synode Hieruit concludeert de commissie dat het ingediende bezwaar voldoet aan de primaire vereisten van de kerkorde. B. Secundaire (vorm)vereisten? Vervolgens heeft de commissie gezocht naar andere, meer secundaire, vereisten, die in het algemeen in redelijkheid gesteld kunnen worden aan een bezwaar, zoals de integriteit van de indiener, het belang dat met het bezwaar gediend is en/of het gewicht dat het heeft en die de conclusie van de commissie ondersteunen. In dit kader overweegt de commissie op grond van de door de indiener ingediende stukken dat: - Het bezwaar getuigt van een doorleefd geloof en serieus bezig zijn met de Bijbel - Het bezwaar betreft belangrijke thema’s in de christelijke (reformatorische) geloofsleer, t.w. de verhouding tussen de genade en het oordeel van God, tussen verkiezing en verwerping door God, en de prediking van de laatste dingen (eeuwig heil, eeuwige straf) – vgl. het advies van Prof. dr. J. Muis aan de classicale vergadering - Het bezwaar heeft het belang op het oog van gemeenteleden die, evenals de indiener zelf, het slachtoffer (zijn ge)worden van een prediking en pastoraat die mensen bang maken voor de eeuwige straf van God. Volgens de indiener schaadt deze prediking velen binnen de kerk en stoot buitenkerkelijken af Voorts overweegt de commissie dat de behandeling door de classicale vergadering Haarlem heeft opgeleverd dat: - De kerkenraad heeft verklaard dat de indiener als een serieus en integer persoon kan worden beschouwd. - De classicale vergadering constateert in haar besluit dat het gravamen van dhr. Bokhout als gravamen dient te worden erkend (besluit CV, constatering 1) De commissie ziet deze overwegingen als een indirecte en informele ondersteuning van haar conclusie onder A.
51
Pagina 19 van 51
Omdat tijdens de behandeling door de classicale vergadering twijfel rees over de vraag of het bezwaar wel moet worden aangemerkt dan wel behandeld als een gravamen, welke twijfel min of meer doorklinkt in het niet in alle opzichten eenduidige advies van de classicale vergadering, en gezien het feit dat ook binnen het moderamen van de generale synode en zijn adviseurs deze twijfel bestond, heeft de commissie zich gewend tot het Generale College voor de Kerkorde om advies. Zij heeft dit college de vraag voorgelegd of ‘nog andere, algemeen gangbare, secundaire vereisten of criteria mogen gelden die van invloed kunnen zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid. Hierbij denkt de commissie aan het volgende: - het belang van de ingebrachte kwestie voor de kerk als geheel - de relatie met (in het verleden) reeds gevoerde discussies over hetzelfde onderwerp - de kwaliteit van de onderbouwing van het beroep op de Schrift - de persoonlijke achtergrond en motivatie van de indiener’. Genoemde aspecten werden in de behandeling tot nu toe door de classicale vergadering en het moderamen van de generale synode overwogen als zijnde mogelijk valide argumenten voor het bepalen van de ontvankelijkheid. Het college antwoordde het navolgende: - de classicale vergadering heeft het bezwaar van de heer Bokhout als een gravamen aan de generale synode voorgelegd, en die kan niet anders dat het als zodanig, dus als een gravamen te behandelen - alleen aan de hand van de kerkordelijke criteria kan worden bepaald of het ingediende bezwaar al of niet als een gravamen ontvankelijk moet worden verklaard - de aanvullende criteria zoals door de commissie zijn aangedragen, zijn volgens het college van inhoudelijke aard en vragen om een behandeling en beoordeling; zij kunnen daarom niet gelden als criteria voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar als gravamen. De commissie heeft hieruit de conclusie getrokken dat de kerkorde haar geen ruimte geeft om andere criteria te hanteren voor het vaststellen van de ontvankelijkheid dan de door ord. 1-5 genoemde. Overigens verschilt de commissie van mening met het college voor wat betreft zijn eerst genoemde antwoord. Volgens ord. 1-5-8 (tot dusver bestaande tekst) is het in laatste instantie aan de generale synode om te bepalen of een ingediend bezwaar al of niet als een gravamen kan worden aangemerkt. Dit impliceert dat de generale synode op dit punt tot een ander oordeel kan komen dan de classicale vergadering. Naar aanleiding van de evaluatie van de kerkorde heeft de generale synode overigens besloten om ord. 1-55 zodanig te wijzigen dat de classicale vergadering voortaan ook kan besluiten het gravamen niet door te zenden aan de generale synode.
C. De hoorzitting met de heer Bokhout In de hoorzitting stond de formele vraag naar de ontvankelijkheid centraal. De commissie heeft de heer Bokhout gevraagd naar zijn motief om een gravamen in te dienen c.q. na behandeling door de classicale vergadering te handhaven, en wat hij daarmee precies op het oog heeft. Ook is hem gevraagd waarom hij geen andere wegen heeft gekozen om zijn bezwaar kenbaar te maken, mede gelet op zijn biografische achtergrond. De heer Bokhout heeft daarop geantwoord dat - het belijden van art. 37 NGB in schril contrast staat met de twee door hem aangehaalde Bijbelteksten die wat hem betreft exemplarisch zijn voor meerdere Schriftplaatsen met dezelfde boodschap; - de NGB door de door interne machtsstrijd beheerste Nationale Synode van Dordrecht van 1618/1619 is vastgesteld en aanvaard, waarbij deze synode met art. 37 het evangelie heeft verminkt; - hij daarom een uitspraak van de generale synode vraagt in plaats van een brief van het moderamen of een reactie van individuele theologen; - de generale synode het door hem aangevochten gedeelte van deze belijdenistekst op grond van de Schrift zou moeten diskwalificeren door middel van het uitgeven van een herderlijk schrijven of een verklaring waarin wordt betreurd dat deze tekst – onbedoeld – zoveel men-
Pagina 20 van 51
-
sen last heeft bezorgd ten aanzien van ‘de eeuwige verdoemenis’, evenwel zonder dat art. 37 NGB behoeft te worden gecorrigeerd; dat het hem hierin niet gaat om het belang van zijn eigen levensverhaal, maar om de zaak zelf, namelijk of de kerk kiest voor Gods Woord boven het handhaven van het belijdenisartikel uit de NGB; en dat hij zijn gravamen eerst dan na jarenlang beraad en gebed bij de classicale vergadering Haarlem heeft ingediend.
Een beknopt verslag van deze hoorzitting treft u aan in deel II Bijlagen § 7.1. De commissie concludeert hieruit dat de intenties van de heer Bokhout moeten worden (h)erkend als zijnde een door hem persoonlijk gehoor geven aan de opdracht die volgens artikel I lid 10 aan heel de kerk is gegeven: ‘De kerk en al haar leden zijn geroepen het belijden te toetsen bij het licht van de Heilige Schrift.’ Aan het slot van het gesprek van de commissie met het moderamen van de generale synode op 1 maart 2011 over deze tussenrapportage onderschrijft het moderamen de conclusie van de commissie dat het ingediende bezwaar als gravamen ontvankelijk kan worden verklaard. De commissie ontvangt van het moderamen de opdracht om de inhoudelijke behandeling door de generale synode voor te bereiden. Het moderamen zal hiervan mededeling doen aan de generale synode in haar eerstvolgende vergadering van april 2011. Het moderamen zal op haar verzoek de commissie uitbreiden met twee leden, te weten mw. Ds. H.K. Olde Scheper-van der Weide en oud. Th. van den Bos.
5.2
Beschouwingen van de commissie over de NGB en de ingebrachte Bijbelwoorden
Na ontvangst van de adviezen en het resultaat van de hoorzittingen heeft de commissie een aantal vragen geformuleerd voor een nadere beschouwing in eigen kring. Deze vragen luidden als volgt: Is het beeld dat de indiener schetst van de historische context van de NGB (de Synode van Dordt etc.) juist? Is de NGB niet al in de periode daarvoor toen de Hervormde Kerk in de Nederlanden ontstond aanvaard door eerdere synoden? In hoeverre klopt de visie van de indiener op de NGB als zou de rode draad daarin zijn het maken van onderscheid tussen uitverkorenen en anderen; dit culmineert in art. 37? Wat is de functie van de NGB in het belijden van de kerk in het heden (naar aanleiding van de term ‘grondwet’)? Wat pleit volgens de Heilige Schrift voor zijn visie? Wat ertegen? Wat valt in het bijzonder te zeggen over de twee door hem genoemde Heilige Schriftplaatsen en Matteüs 25? Is het verantwoord om vanuit enkele sleutelteksten de Heilige Schrift uit te leggen? Zo ja, aan welke voorwaarden moet dan worden voldaan? Hoe verhouden zich in bijbels-theologische zin de begrippen genade en oordeel, verkiezing en verwerping en de prediking over de laatste dingen? Hoe moet het belang dat de indiener zegt te hebben met zijn gravamen – mensen die bang zijn voor de eeuwige straf hoop en troost bieden door de verkondiging dat alle mensen naar de hemel gaan; en: buitenkerkelijken niet langer afschrikken – worden beoordeeld? Hoe weegt de commissie de adviezen van de GRA en de RAGB? De bestudering van deze vragen door de commissie leidde tot de navolgende beschouwingen.
51
Pagina 21 van 51
5.2.1
De plaats van de belijdenisgeschriften in geloof en leven van de kerk
A. De functie van de NGB in het geheel van het belijden van de kerk In het rapport van de commissie Gravamen Bommel-Tiel dat in april 2006 door de generale synode werd behandeld is uitvoerig ingegaan op de vraag hoe wij in de Protestantse Kerk in het algemeen met belijdenisgeschriften omgaan. De commissie meent daarom te kunnen volstaan met een verwijzing naar dit rapport, wanneer wij de vraag willen beantwoorden welke functie de NGB heeft in het geheel van het belijden van de kerk. Wij vatten hieronder hoofdstuk I van genoemd rapport kort samen en voegen daaraan enkele gedachten (hier weergegeven als inspringend tekstfragment) toe. De belijdenisgeschriften hebben een ondergeschikte positie ten opzichte van de Heilige Schrift, die volgens artikel I-3 van de kerkorde ‘de enige bron en norm is van de kerkelijke verkondiging en dienst’. Het belijden van de kerk geschiedt volgens artikel I-4 van de kerkorde in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht. Belijdenisgeschriften hebben gezag in de kerk en zijn mede identiteitsbepalend, maar dit gezag is altijd een afgeleide van de Heilige Schrift. Deze heeft volstrekt gezag in de kerk. Onder verwijzing naar het synodale geschrift ‘Jezus Christus, onze Heer en Verlosser’ d.d. december 2000 is gesteld dat wij ons met het belijden van het voorgeslacht verbonden weten. In situaties van soms grote verwarring en onenigheid heeft de kerk in het verleden gereageerd op vragen die de gemoederen sterk in beweging brachten, steeds in een zorgvuldig luisteren naar de Heilige Schrift. Volgens de commissie geldt dit ook voor de Nederlandse Geloofsbelijdenis die is opgesteld in 1561 met de bedoeling de gereformeerde protestanten te verdedigen tegen de beschuldigingen van ketterij en oproer en tevens afstand te nemen van de beweging van de Wederdopers die er van werden verdacht het wereldlijk gezag omver te willen werpen. Volgens opsteller Guido de Brès maakten de politieke verhoudingen in de Nederlanden het noodzakelijk met een eigen belijdenis te komen naast een reeds bestaand ontwerp van Calvijn voor de protestanten in Frankrijk. Onze gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht betekent niet dat wij al hun vragen en formuleringen zonder nadenken kunnen herhalen. We mogen nagaan wat zij hebben willen zeggen en dit naast de Heilige Schrift en onze eigen vragen leggen. De gemeenschap met het belijden van het voorgeslacht is een levende en geestelijke zaak en de omgang met de belijdenisgeschriften is dat ook. We mogen ook beseffen dat de belijdenis iets kwetsbaars heeft. De kracht van Gods Woord wordt in de zwakheid van een menselijke belijdenis volbracht. Er is een verschil tussen belijdenisgeschriften en het belijden van de kerk. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van Karl Barth in 1934 over het belijden van de kerk: ‘Belijden is een handeling waarbij de kerk zich tussen de Heilige Schrift en de status quo waarin zij zich bevindt, opnieuw bezint op wat kerk is. Belijden is geen vernieuwing, maar herhaling, bevestiging ten teken van instandhouding ofwel het behoud van de kerk.’ Het belijden oriënteert zich aan de belijdenis(geschriften) van het voorgeslacht. Het is een voortdurende handeling en geen statisch gebeuren. Het wil altijd in gesprek blijven met de belijdenis(geschriften) en zich daaraan scherpen. De commissie merkt hierbij op dat de kerkorde spreekt over het belijden als over een weg waarop de kerk geroepen is zich te bewegen (art. I-9). Volgens art. I-10 van de kerkorde zijn ‘de kerk en al haar leden geroepen het belijden te toetsen bij het licht van de Heilige Schrift.’ Deze laatste regel is in onze kerk tevens de rechtsgrond voor de mogelijkheid om als lid van de kerk een gravamen in te dienen inzake het belijden van de kerk. Volgens prof. Dr. J. Muis in zijn advies bedoelt een protestantse belijdenis de Bijbel samen te vatten en uit te leggen, niet aan te vullen, laat staan te vervangen. Daarom kan de belijdenis getoetst worden aan de Heilige Schrift. Ook Muis wijst op het verschil tussen het belijden van de kerk en de belijdenis van het voorgeslacht. ‘Belijden is een handeling die in verschillende tijden en wisselende omstandigheden plaats vindt in telkens nieuwe daden en woorden.’ De kerk anno nu kan in haar belijden niet volstaan met het herhalen van de belijdenissen uit het verleden. Zij belijdt in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht: zij belijdt hetzelfde christelijk geloof in God, maar met andere woorden.
Pagina 22 van 51
De commissie meent op grond van deze overwegingen dat de term grondwet, waarmee de indiener de NGB typeert, verwarrend is. Onder een grondwet verstaan wij een stelsel van principiële rechtsregels waarop een samenleving van mensen gebaseerd is en dat ten grondslag ligt aan alle wetten en regels in die samenleving waaraan overheid en burgers zich hebben te houden. In die zin worden de grondleggende of Romeinse artikelen van de kerkorde van onze kerk wel eens de grondwet van de kerk genoemd. Zoals we zagen is een belijdenisgeschrift als de NGB is voor het belijden van de kerk richtinggevend, maar niet beslissend.
B. Betekenis van artikel 37 in het geheel van de Nederlandse geloofsbelijdenis In de NGB gaat het om het kennen van God in de wankelende situatie waarin de christenen zich bevinden. Aan de ene kant is daar het grote bolwerk van de Rooms Katholieke kerk die samen met een zich versterkende centrale overheid zonder enige vorm van barmhartigheid de macht aan zich wil houden en zelfs nog verstevigen. Aan de andere kant is daar een groep christenen die God wil geloven op een wijze die hun in hun beleving vrijheid heeft gegeven. In die situatie wordt dit geschrift uitgegeven als een apologie om duidelijk te maken hoe de God van Israël, de Vader van Jezus Christus, is en hoe wij Hem kunnen kennen. De NGB begint de met de vraag naar het kennen van God (artikelen 1 tot 7). In deze artikelen worden de mogelijkheden en de grenzen beschreven hoe en waaruit we God kunnen leren kennen. De betekenis van de heilige Schrift is hier in discussie. Dan volgt er een aantal artikelen welke vertellen wie God is (artikelen 8 tot 13). Deze artikelen beschrijven vooral de rijkdom en macht van de Drie-enige God. Het is opvallend dat hier over de schepping geschreven wordt, maar dat de beschrijving van de schepping van de mens nog wordt uitgesteld. Met de beschrijving van de schepping van de mens begint een gedeelte waarin vooral die relatie tussen God en mens beschreven wordt. De Brès vertelt van de schepping van de mens en de afval van de mens van God. ‘Maar toen de mens in die hoge staat verkeerde, heeft hij daarvoor geen begrip getoond en zijn bevoorrechte plaats niet ingezien. (…) het gebod ten leven, dat hij ontvangen had, heeft hij overtreden en door zijn zonden heeft hij zich losgerukt van God, die zijn ware leven was.’ (artikel 14). Het gevolg daarvan is dat de mens van God is losgeraakt, maar dat God wegen zoekt om de mens weer naar zich toe te trekken. In dat verband wordt in artikel 16 over de Goddelijke verkiezing gesproken. Verkiezing is hier een daad van God ter redding. In de artikelen die volgen (17 tot 26) zet de Brès uiteen hoe die redding vorm krijgt, de gereformeerde leer over de verzoening en de rechtvaardiging van de goddeloze. Artikel 17 neemt hierbij een centrale plaats in. ‘Wij geloven dat onze goedertieren God, toen Hij zag dat de mens zich aldus in de lichamelijke en geestelijke dood gestort en zich volkomen ongelukkig had gemaakt, hem in zijn wondere wijsheid en goedheid zelf is gaan zoeken, toen hij bevend voor Hem vluchtte, en heeft hem getroost met de belofte, hem Zijn Zoon te geven, die geboren zou worden uit een vrouw (Gal. 4:4), om den kop van de slang te vermorzelen (Gen. 3:15), en hem zalig te maken.’ De artikelen 27 – 36 zijn artikelen die beschrijven hoe de kerk en de overheid met de genade van God - Gods reddend handelen in Christus - moeten omgaan. Daar ging het conflict tussen de Rooms Katholieke kerk en de toenmalige overheid enerzijds en de christenen die De Brès vertegenwoordigde anderzijds over. Het is blijkbaar zo, dat De Brès de manier waarop kerk en overheid zich gedroegen als een belemmering van Gods liefde zag. Hij formuleert in bovengenoemde artikelen toch positief door te verwoorden, wat kerk en overheid volgens hem moeten doen. Het is ondertussen duidelijk, dat zij zich zo niet gedragen. Het gesprek –conflict – tussen de Rooms Katholieke kerk en de overheid enerzijds en de gereformeerden anderzijds komt in het laatste artikel (37) tot een afronding. Volgens De Brès zal uiteindelijk blijken dat zijn verdrukte groepering de kerk van Christus vertegenwoordigt in tegenstelling tot het massieve bolwerk van kerk en staat zoals die in zijn tijd samenspannen. Kerk en staat van zijn tijd lopen het gevaar, dat zij lijken op de mensen uit Matteüs 25, die zich van Gods barmhartigheid niets aantrekken en Christus’ minste broeders hebben laten verhongeren en sterven. Samenvatting Het lijkt niet juist de NGB te lezen als een geschrift, dat ervan uitgaat dat er twee soorten mensen geschapen zijn: verkorenen en verworpenen. Verkorenen om in de hemel te komen en verworpen
51
Pagina 23 van 51
om eeuwig in de hel te branden in het vuur. Artikel 37 is de geloofsbelijdenis van de verdrukte christen die geen ruimte krijgt om in God te geloven als zijn barmhartige Vader in Christus. De vrijheid die in Christus verkregen is wordt niet gegund. Maar het geloof overheerst, dat Christus als de barmhartige rechter zijn zaak zal ondersteunen en de vervolgde gelovige, die in de verdrukking de liefde van Christus heeft verkondigd en gediend, uiteindelijk zal rechtvaardigen. Artikel 37 is een ernstige waarschuwing aan hen die te vuur en te zwaard de leerjongeren van Christus tegenwerken en doden. Zij dienen het gestrenge oordeel van Christus te vrezen. Het citaat uit Mattheüs 25 lijkt terecht en actueel te zijn voor de broeders en zusters die leefden in een tijd waarin de brandstapel een realiteit was. Het geloof in de verzoening is een centrale gedachte in de boodschap van het belijdenisgeschrift. Het lijkt ook niet goed mogelijk de twee kernteksten (Psalm 65:4 en 1 Johannes 2:2), die exemplarisch zijn voor andere teksten en Bijbelgedeelten, met de NGB te laten conflicteren. Het geloof in de verzoening is een centrale gedachte in de boodschap van het belijdenisgeschift.
5.2.2
Hermeneutische opmerkingen
Het begrijpen van Bijbelteksten vergt het nodige van de lezer. Woorden die voor de lezer een bepaalde betekenis hebben, kunnen voor degene die ze schreef een heel andere betekenis hebben. Zinnen lijken iets uit te drukken, dat bij nadere beschouwing wellicht ook anders gelezen kan worden. Zowel de blik van de lezer, als ook de context waarin een tekst gelezen wordt (de gemoedstoestand van de lezer, de concrete levensomstandigheden, de levensgeschiedenis) hebben invloed op wat er exact gelezen wordt in een tekst. De bril of blikrichting waarmee we kijken, bepaalt voor een groot deel wat we zien. Dit geldt voor alle teksten die we tot ons nemen, ook dit rapport. In het bijzonder geldt het voor Bijbelteksten, mede omdat we die beschouwen als Woord ons gegeven door God. Wie Bijbelteksten probeert te begrijpen heeft daarvoor uitleg nodig. Bijbelteksten zijn niet los verkrijgbaar, ze staan in een verband met woorden die eraan voorafgaan en erop volgen, ze staan ook in verband met teksten in andere Bijbelboeken en ze staan in verband met de context waarin ze ontstaan zijn, de wereld van toen klinkt mee in de tekst van nu. In vertalingen wordt gepoogd de tekst zo weer te geven dat voor de lezer direct duidelijk is wat de oorspronkelijke schrijver heeft willen zeggen. Het lastige daarbij is echter, dat dit niet altijd helder is. Om de vertaling leesbaar te houden zal een keuze gemaakt moeten worden, vertalen is daarmee altijd een vervorming van de tekst, hoe klein ook. De Schrift lezen we vanuit het besef dat Christus de Schriften voor ons geopend heeft. Christus is in zekere zin het centrum van de Schrift en wat we lezen, lezen we vanuit dat besef. Voor het verstaan en begrijpen van teksten zijn er verschillende leeswijzen gangbaar onder theologen. Waar de een het accent vooral legt op de tekst in zijn oorspronkelijke ontstaan (Sitz im Leben), zal de ander meer accent leggen op het functioneren van de tekst in de geschiedenis (Wirkungsgeschichte) of zelfs een accent leggen op de tekst in de huidige vorm, los van de context waarin deze ontstond of geschreven werd. Om duidelijk te krijgen wat de hermeneutische sleutel is waarmee iemand een tekst leest, is het van belang die expliciet onder woorden te brengen. Voor dit rapport ziet de hermeneutische sleutel er als volgt uit: - De Bijbel is één geheel, het kan niet zo zijn dat losse teksten meer betekenis krijgen dan de teksten in hun verband. Een enkel citaat zonder context is slechts een citaat en kan niet de betekenis weergeven van de gehele Bijbel. - De Bijbel bevat een zekere innerlijke spanning. Wat in het ene Bijbelboek bejubeld wordt, wordt op een ander plek verafschuwd; deze spanning behoort bij de Bijbel. Het gaat niet aan de Bijbel te ‘verharmlosen’ door te streven naar harmonie waar die niet altijd te vinden is. - In de Bijbelse theologie worden weliswaar lijnen uitgezet met behulp van bepaalde tekstgedeelten die een nadrukkelijker accent krijgen, maar dat gebeurt altijd met een verantwoording van juist die keuze. Bij een thematische blik op de Bijbel lichten bepaalde teksten op, er wordt een selectie gemaakt, een selectie die niet verabsoluteerd mag worden. - Een Bijbeltekst is nooit middel tot een doel. Een tekst kan de lezer iets aanzeggen, het is niet de lezer die de tekst iets kan laten zeggen. - Te allen tijde zullen we de Schrift in ons eigen leven weer opnieuw klank en kleur dienen te laten krijgen, daar zijn we toe geroepen. De vraag of wat wij persoonlijk lezen in of ervaren door een tekst ook een juiste lezing genoemd kan worden (mee te lezen door anderen, een
Pagina 24 van 51
te objectiveren wijze van lezen, zonder al te persoonlijke inkleuring) is in het kader van dit rapport de centrale vraag. 5.2.3
Psalm 65
De Hebreeuwse tekst
למנצה מזמור לדוד שירל1 לך דמיה תהלה אלהם בציון ולך ישלם־נדר׃2 שמע תפלה עדיך כל־בשר יבאו׃3 דברי עונת גברו מני פשעינו אתה תכפרם׃4 In getranscribeerde vorm luidt deze tekst: a
1. Lamenatse h mizmor ledawid sjîr 2. Leka dumiyyâ tehillâ ‘elohîm betsion ûlekã yesjullam-neder: a 3. sjom ‘ tepillâ ‘adèka kol-basar yabo’u: 4. dibrê ‘awonot gaberu mennî pesja’enû ‘atta tekapperem Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) 1 Voor de koorleider. Een psalm van David, een lied. . (65:2) U komt de lof toe, God die woont op de Sion, u zult ontvangen wat u is beloofd. 2 (65:3) U die ons bidden hoorttot u komt de sterveling. 3 (65:4) Worden onze zonden mij te zwaar, u neemt weg wat wij misdeden. 4 (65:5) Gelukkig wie door u gekozen is en u mag naderen, hij mag wonen in uw voorhoven. Wij genieten het goede van uw huis, het heilige van uw tempel. 5 (65:6) Ontzagwekkend is uw antwoord, u doet recht en redt ons, God, op u hopen de einden der aarde, de verten van de zee. 6 (65:7) U hebt met kracht de bergen vastgezet, u bent omgord met macht, 7 (65:8) u brengt tot bedaren het geraas van de zeeën, het gebulder van de golven, het tumult van de volken. 8 (65:9) Vrees voor uw tekenen vervult de bewoners der verten, u brengt gejuich van het oosten tot het westen. 9 (65:10) U zorgt voor het land en bevloeit het, u maakt het vruchtbaar, vol water staat de rivier van God. U bewerkt het land voor het koren, zo bewerkt u het: 10 (65:11) u doordrenkt de voren en effent de kluiten, doorweekt ze met regen en zegent het jonge groen. 11 (65:12) U kroont het jaar met uw goede gaven, waar uw voeten gaan, druipt het van overvloed,
51
Pagina 25 van 51
12 (65:13) de velden in de steppe druipen, de heuvels omgorden zich met gejubel, 13 (65:14) de weiden kleden zich met kudden, de dalen tooien zich met graan. Zij zingen en juichen elkaar toe.
NBG 1951 1 Voor de koorleider. Een psalm van David. Een lied. (65-2) U komt stilheid toe, een lofzang, o God in Sion; U worde gelofte betaald. 2 Hoorder van het gebed, tot U komt al wat leeft. 3 Ongerechtigheden hadden de overhand over mij; onze overtredingen, Gij verzoent ze. 4 Welzalig hij, die Gij verkiest en doet naderen, opdat hij wone in uw voorhoven. Wij zullen verzadigd worden met het goede van uw huis, het heilige van uw tempel.
Naardense vertaling 1. (Voor de koorleider, een musiceerstuk: v. David, een zang.) (65:2) U komt toe stilheid, een lofzang!, o Gód op Síon; — ú worde betáald een gelófte. 2 (65:3) O hóorder van gebéd,— tot u mogen ze komen, alle vlées, beláden met zónden. 3 (65:4) Hebben onze mísstappen ons overwéldigd: — gíj wilt zé verzóenen! 4 (65:5) Zalig wie gij verkiest en nabijbrengt, hij mag in uw voorhoven wonen: wij zijn verzadigd met het góede van uw húis, — de héiligheid ván uw témpel!
Grootnieuwsvertaling 1 Voor de voorzanger. Een psalm uit de bundel van David. (65-2) God, die op de Sion woont, het is goed dat wij u eren, onze beloften aan u nakomen, 2 (65-3) want u verhoort onze gebeden. Alle mensen komen bij u, 3 (65-4) beladen met zonden. Drukken onze fouten ons terneer, u vergeeft ze. 4 (65-5) Gelukkig wie door u wordt uitgekozen, wie mag wonen in uw tempel, in uw huis, uw heiligdom. Hem overlaadt u met alle goeds.
Bij het verstaan van wat Psalm 65 uitdrukt zijn de uitgangspunten zoals genoemd onder hermeneutische sleutel van belang. Lezen betekent lezen in de context. In de Psalm zoals die in verschillende Bijbelvertalingen weergegeven wordt, valt op dat het in de eerste plaats gaat om een lied. Een uiting van geloof in de vorm van een lied is een specifiek genre, zoals er ook verhalende teksten zijn en betogende teksten. Het genre van een tekst is medebepalend voor het verstaan van de woorden. Wie zingt gebruikt daarvoor andere taal dan wie spreekt. Het volgende dat in het oog springt, is het gegeven dat er in vers 4 sprake is van ‘uw tempel, uw huis, uw heiligdom’ (Groot Nieuws) of in andere vertalingen ‘voorhoven’. De vraag is of dit anders verstaan kan worden dan het concrete heiligdom, de tempel. Het ligt niet voor de hand hier iets anders in te lezen. In diverse commentaren (BKAT, Word Biblical Commentary, Studiebijbel Oude Testament) wordt op geen enkele wijze aangegeven dat het hier zou gaan over een andere plek dan de plaats waar de eredienst plaatsvindt. Een concrete aardse plek, waar God ontmoet kan worden en vergeving gevonden kan worden, tijdens het aardse leven. De Psalm drukt uit hoe iedereen in het heiligdom kan komen en daar vergeving kan vinden. Over het gebruik van dit lied verschillen de meningen. Genoemd wordt de mogelijkheid van Grote Verzoendag (vanwege de vergeving in vers 3), ook andere feesten waarbij Gods ontferming na een periode van droogte en hongersnood bezongen wordt behoren tot de mogelijkheden, aan het begin van de regentijd of een danklied voor de zomeroogst. Dat het lied functioneel was in de eredienst wordt algemeen aangenomen. Daarmee is ook iets gezegd over de inhoud. Het lied heeft een functie, het drukt de dankbaarheid uit voor wat God doet voor de wereld (de aarde en al wat daarop groeit en bloeit). Vers 3 (“Alle mensen komen bij u, beladen met zonden. Drukken onze fouten ons terneer, u vergeeft ze.” Grootnieuwsbijbel), het cruciale gedeelte in deze Psalm (op aanwijzing van dhr. Bokhout), wordt in de vertalingen weergegeven als een stellende zin. In Word Biblical Commentary wordt echter de suggestie gedaan dat het hier ook om een vraag zou kunnen gaan. “When sinful deeds overwhelm us, will you pardon our transgressions?” (“Als zonden ons overstelpen, zult U dan onze overtredingen vergeven? “)
Pagina 26 van 51
Dat is een interessante lezing in dit verband, want het maakt de vraag relevant of het zelfs wel mogelijk is in dit Bijbelvers een ‘alverzoening’ te lezen. En los daarvan, Bijbelse poëzie kent het gegeven dat in een Bijbelvers met verschillende woorden hetzelfde uitgedrukt kan worden (parallellisme) of begrippen tegenover elkaar geplaatst kunnen worden. Passen we dit gegeven toe op voornoemd Bijbelvers, met in ons achterhoofd dat het hier een liedtekst betreft, dan blijkt het volgende (de NGB toont dit helder:) tegenover ‘ongerechtigheden’ staat ‘overtredingen’, tegenover ‘hadden de overhand over mij’ staat: ‘Gij verzoent ze’. ‘Ongerechtigheden hadden de overhand over mij; onze overtredingen, Gij verzoent ze.’ De enkeling, de bidder/zanger van de psalm verwoordt dat ‘ongerechtigheden de overhand hadden’ over hem of haar. En in het tweede deel van hetzelfde vers blijkt dat binnenkomend in het heiligdom er een nieuwe ervaring tegenover gesteld wordt, de ervaring dat ‘Gij’ (God) de gemeenschap als geheel verzoening schenkt (‘onze overtredingen’). Enkelvoud tegenover meervoud, terneergedrukt worden tegenover vrij van overtredingen zijn, na de verzoening door God. Ter illustratie van deze wijze van verwoorden in de Psalmen, nog een voorbeeld uit een ander Bijbelvers in deze zelfde Psalm. Vers 8 (NBV) luidt: ‘Vrees voor uw tekenen vervult de bewoners der verten, u brengt gejuich van het oosten tot het westen’. Met hetzelfde patroon wordt hier ‘vrees voor uw tekenen’ geplaatst tegenover ‘gejuich’ en ‘de bewoners der verten’ tegenover ‘van het oosten tot het westen’. Het patroon van parallellisme, het herhalen van hetzelfde of het tegenovergestelde in eenzelfde vers, komt in heel het psalter voor. Het is een eigenschap van de Hebreeuwse poëzie van de Bijbel. Omgezet in vertaling is het niet altijd herkenbaar en kan daardoor leiden tot een ander verstaan van de teksten. Vervolgens dient ook bedacht te worden dat vers 3 gevolgd wordt door vers 4 en daarmee in de context komt te staan van de eredienst (de ‘Sitz im Leben’). Daar kan vergeving gevonden worden en wordt het door de bidder gezocht. De tekst betrekking laten hebben op meer dan het aardse is in zekere zin de tekst overvragen. Er staat niet altijd dat wat wij er in denken te lezen, ook al kunnen woorden op een bepaald moment los van hun context voor ons een diepere betekenis krijgen. Er is een onderscheid te maken tussen de Bijbeltekst (wat staat er), de Sitz im Leben (de context van de tekst) en de Wirkungsgeschichte (hoe is de tekst ontvangen in de loop der tijd, hoe is de tekst gaan functioneren). De hermeneutische sleutel sprak hier ook over. Voor een individuele lezer kan een Bijbelvers een persoonlijke betekenis hebben, dit hoeft echter niet gelijk te zijn aan de Sitz im Leben, die ons iets vertelt over de oorspronkelijke context van de tekst of/en aan de Wirkungsgeschichte die ons vertelt hoe in de loop der tijd een tekst gefunctioneerd heeft. Een tekst gebruiken als leesbril voor het verstaan van andere Bijbelgedeelten, de denkrichting die indiener van het gravamen hanteert, gaat nog een stap verder. In dat geval wordt een losse tekst de meetlat waarlangs andere teksten gelezen worden. Dat vergeving in de context van de eredienst een bepaalde inkleuring krijgt, zoals hierboven verwoord, zegt nog niets over de inkleuring van het begrip vergeving op andere plaatsen in de Schrift. Bijbelteksten op deze wijze lezen kan gemakkelijk leiden tot voorbarige conclusies over hun betekenis en doet weinig recht aan de dikwijls zeer verschillende context waarin dezelfde begrippen binnen verschillende Bijbelteksten kunnen functioneren. 5.2.4
1 Johannes 2 vers 2
Dit is de tweede genoemde tekst waarop de heer Bokhout zijn bezwaar tegen artikel 37 NGB grondt. De tekst is evenals Psalm 65 exemplarisch voor vele andere teksten die hetzelfde zouden beweren.
51
Pagina 27 van 51
Nestlé 27
GNB ‘Hij, ja hij, is het boeteoffer voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor die van de hele wereld.’ NBV ‘Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld.’ HSV ‘En hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld.’ NGB-1951 ‘en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.’ Vraagstelling Staat hier dat God, omdat Jezus Christus een verzoening is voor onze zonden en ook voor de zonden van de hele wereld, garandeert dat alle mensen behouden worden onafhankelijk van hun geloof of houding tegenover God en medemensen, omdat de genade van God zo groot is, dat Hij niemand voor eeuwig zal veroordelen? Als dat in deze tekst staat is dat één van de argumenten om bezwaar te maken, op grond van de heilige Schrift, tegen artikel 37 NGB. Brief van Johannes In de brief van Johannes gaat het niet om de vraagstelling die wij nu overwegen. Voorzichtigheid met het trekken van conclusies is geboden. Doel In de brief van Johannes staat viermaal een duidelijke verklaring wat de auteur met zijn geschrift beoogt: 1. Dat de lezers gemeenschap zouden hebben met ons (de verkondigers van het Evangelie van Jezus Christus, dat zijn de oog- en oorgetuigen die met Jezus zijn geweest). De gemeenschap met de verkondigers betekent, dat er ook gemeenschap is met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus (1:3). 2. Dat de lezers volkomen blijdschap zullen krijgen (1:4). 3. Dat de lezers niet zullen zondigen (2:1). 4. Dat de lezers eeuwig leven zullen hebben en geloven in de Naam van de Zoon van God (5:13). Voor alles is duidelijk dat wat de vier doelen betreft er een groot probleem kan bestaan, namelijk als niet wordt beleden, dat Jezus de Christus is (2:22). Ontkennen dat Jezus de Christus is, is het werk van de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent. De Vader en de Zoon raak je dan kwijt (2:22 en 23). Het is heel belangrijk ook iedere ‘christelijke’ verkondiging te toetsen. Iedere geest is namelijk niet uit God. De geest die uit God is, belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is. Doet een geest dat niet, dan is die geest niet uit God, maar is het de geest van de antichrist (4:2 en 3). Er is Johannes dus veel aan gelegen te belijden dat Jezus Christus de mens geworden God is. Dat geloof is noodzakelijk willen de vier doelen levende werkelijkheid zijn. Daarnaast is het ook heel belangrijk, dat zij die belijden dat Jezus in het vlees gekomen is niet zondigen. Leven met God en kind van God zijn [Hem kennen (2:3), in de Zoon en de Vader blijven (2:24), uit God zijn (4:6), in de liefde blijven (4:16), de Zoon hebben (5:13)] wordt gekenmerkt door een leven naar de geboden (5:1-3), d.w.z. leven in de liefde, want God is liefde (4:8). Het kenmerk van deze liefde is de broederliefde (2:10; 3: 11, 18; 4: 11, 12, 21).
Pagina 28 van 51
Samengevat kunnen kan gesteld worden, dat Johannes met het schrijven van zijn brief beoogt, dat iedereen wedergeboren zal zijn tot kind van God en het eeuwige leven ontvangt. Of dat zo is heeft te maken met de Godservaring en de levenservaring die je als mens hebt. Zij bestaat uit: 1. Het geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is (5:1). 2. Het betonen van liefde aan de Vader en Zijn kinderen (5: 1, 2). 3. Het wandelen naar Gods geboden (5:3). Het eeuwige leven Een heel belangrijk aspect in de brief is het hebben van het eeuwige leven (1:2; 2:25; 3:15; 5:13, 20) ook wel eenvoudig ‘leven’ genoemd (3:14; 5:11; 5:16). De betekenis van deze term en waar het mee verbonden is komt wellicht het helderst aan het licht in 5:13: ‘Deze dingen heb ik geschreven aan u die gelooft in de Naam van de Zoon van God, opdat u weet dat u het eeuwige leven hebt en opdat u gelooft in de naam van de Zoon van God’ (HSV). Door het geloof in de Naam van de Zoon van God heeft de gelovige zekerheid te delen in het eeuwige leven. Eeuwig leven en geloof in Jezus Christus zijn twee onlosmakelijke zaken. Het één is er niet zonder het ander. Het is helder dat Christus kennen in de juiste visie (alternatief: ‘Christus waarachtig kennen’?), namelijk dat Hij de Zoon van God in het vlees is, gemeenschap geeft met God en daarom doet delen in het eeuwige leven. Bij dat eeuwige leven hoort nu het onderhouden van de geboden d.w.z. het liefhebben van God en de broeders en zusters. Niet alleen in woorden, maar door het te tonen in de praktijk (3:18). Strijd tegen de zonde De gemeenten worden opgeroepen de zonden na te laten. Er is een sterkte belofte, dat gelovigen van de zonden zijn bevrijd. Zo sterk dat Johannes zelfs schrijft: ‘Ieder die in Hem blijft, zondigt niet; ieder die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.’ Dat wil echter niet zeggen, dat mensen daadwerkelijk geen zonden doen en zeker niet dat ze uit zichzelf geen zonden doen. ‘Als wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons.’ Het wil beslist niet zeggen, dat de macht van de zonde in een mensenleven geen probleem is. ‘Wie de zonde doet’ - bedoeld zal zijn: wie zonder zorgen in de zonde leeft - is zelfs uit de duivel (3:8). Maar Christus is gekomen om de werken van de duivel te verbreken. Daarom moeten en mogen ze uit God geboren worden en kunnen zo de zonde overwinnen. In dit verband is het gebed een belangrijk instrument. Zowel wat het persoonlijk belijden betreft (1:9) als de voorbede voor elkaar (5:16). Maar de kern van dit bidden is de voorbede door Jezus Christus zelf. Hij is namelijk de voorspraak bij de Vader (2:1). In dit laatste verband staat de tekst waar de vraagstelling op gericht is. De tekst gaat over de verzoening. Misschien beter de kracht van de verzoening, zodat Hij een voorspraak bij de Vader kan zijn, die een absolute verhoring gegeven zal worden. Voorlopige conclusie De eerste brief van Johannes geeft en grote zekerheid wat het geloof in God en Christus betreft. Het is absoluut mogelijk zeker te zijn van het eeuwige leven. De schrijver gaat er eigenlijk vanuit dat zijn lezers in die zekerheid mogen delen. Hij roept ze op volmaakt te zijn zoals de Vader volmaakt is. Hij sluit zich in zijn gedachten ongetwijfeld aan bij de Bergrede van Christus. Hij weet ondertussen heel goed dat het met die volmaaktheid ook nog weleens misgaat. Daar is echter vergeving en verzoening voor. Met de zonden naar God en Christus gaan is altijd mogelijk. Dat mag met geloof en verwachting. Niet omdat er een reden in mensen is om de zonde te vergeven, maar omdat Christus in het vlees gekomen is en verzoening heeft gedaan voor de zonden. Geloof in Hem en de liefde tot God geeft vertrouwen dat de zonden zijn vergeven. Gelovigen zijn overgegaan van de dood naar het leven. Maar dan hebben ze wel de broeders lief te hebben. Want wie zijn broeder niet liefheeft en eigenlijk een moordenaar is, weet dat hij het eeuwige leven niet blijvend in zich heeft (3:14, 15).
Exegese 1 Johannes 2:2 Kernwoorden uit de tekst: ‘verzoening voor de zonden’ en ‘hele wereld’. Verzoening – Gr. hilasmos De betekenis van dit woord door Johannes gebruikt gaat terug op de traditie die ook in Rom. 3: 25 aanwezig is. Het heeft te maken met de plaats van de verzoening. Het woord hilasterion is in de Septuaginta de vertaling van het Hebr. kapporeth, het verzoendeksel op de ark van het verbond. Het gebruik door Paulus in Rom. 3: 25 roept enige discussie op wat hij nu exact bedoelt als
51
Pagina 29 van 51
hij Christus de door God aangewezen verzoening door het geloof in Zijn bloed noemt. Het heeft in ieder geval te maken met de dood van Jezus als een zoenoffer voor de zonde, zoals het bloed van het offerdier op het verzoendeksel in het oude ritueel van de grote verzoendag. Daarom kiezen zowel NBV als HSV voor het ‘middel tot verzoening’. Christus is dus het middel waarmee God voor verzoening zorgt. Het gebruik van Johannes van het woord hilasmos heeft daarom ook te maken met de activiteit de daad - van de verzoening. Door Christus komt de verzoening tot stand. Weliswaar als een eens plaatsgevonden gebeurtenis op de goede vrijdag, maar nog altijd als een activiteit die mensen in hun persoonlijk leven mogen ontvangen. Wereld – Gr. kosmos In de Johanneïsche literatuur heeft het woord kosmos een dubbele betekenis. Het betekent de totaliteit van al het geschapene, de mensheid in zijn geschapen zijn, maar ook de van God vervreemde (mensen)wereld. Overigens staan zij wel met elkaar in verband?. ‘Hij was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend.’ De wereld wordt ook wel vergeleken met de duisternis en Christus met het licht. Beide hebben een relatie met elkaar, maar wel een bijzondere. Namelijk dat het licht in de wereld komt, zonder dat de duisternis begrijpt wat het licht is. Nochtans kan de duisternis het licht niet verdringen. Er is sprake van een spannende relatie tussen de Schepper en de wereld. God heeft de wereld lief en zendt daarom Zijn Zoon naar de wereld als licht en redder. Christus is het Lam dat de zonde der wereld draagt. De zijnen zijn wel in de wereld maar niet van de wereld. Zij worden zelfs door de wereld gehaat. Christus bidt voor hen die in Hem zullen geloven. Zij zijn geroepen tot eenheid, zoals de Vader en de Zoon één zijn. De gelovigen zijn daarin als het ware de vertegenwoordigers van de openbaring van de Zoon van God. Dit laatste wordt vooral in het zogenaamde hogepriesterlijke gebed door Christus verwoord. Maar het is ook zeer prominent in 1 Johannes aanwezig, zoals boven is samengevat. De wereld die door de redding van de Zoon voor het Koninkrijk is geopend is niet zozeer de gehoorzame wereld, maar veelmeer de overwonnen wereld. De hele wereld kan daarom niet gezien worden als een gebied dat geheel door de Zoon in Zijn liefde wordt beheerst, maar de redding van Christus is wel gericht op de hele wereld. Er is geen gebied noch onderdeel, dat niet door Hem overwonnen zou kunnen worden. Als Christus de verzoening voor de zonden van de hele wereld genoemd wordt, betekent dat dat Zijn reddende genade tot verzoening de hele wereld kan bereiken. Perikoop In de perikoop (1:8- 2:2) gaat het om het belijden van de zonden, zodat de zonden uiteindelijk in het leven de christenen geen rol meer kunnen vervullen. Het einde van de betekenis van de zonde ligt niet in de macht van de mensen zelf, maar ligt in de macht van God. Daarom is het noodzakelijk de zonden te belijden en is het onjuist te ontkennen dat er zonden zijn. Dat laatste wordt zelfs misleiding en God tot leugenaar maken genoemd. Toch moet de macht van de zonden niet overdreven worden. Natuurlijk er zijn zonden, maar we hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus de Rechtvaardige. Zijn invloed als advocaat is absoluut betrouwbaar. Hij is namelijk een verzoening voor onze zonden; van zo’n grote kracht en waarde, dat zelfs de hele wereld door Hem gered zou kunnen worden. Gelovigen hoeven zich daarom door de zonden niet overwonnen te weten. Een christen is vrij van de zonden.
Conclusie Betekent nu dat ‘Jezus Christus een verzoening is voor onze zonden en ook voor de zonden van de hele wereld’ dat dit garandeert dat alle mensen behouden worden onafhankelijk hun geloof of houding tegenover God en medemensen, omdat de genade van God zo groot is, dat Hij niemand voor eeuwig zal veroordelen? Die gedachte is in de tekst eigenlijk niet aan de orde. Inderdaad geeft deze tekst veel ruimte aan een vrijmoedig geloven, dat God door Jezus onze zonden vergeeft. Christus zelf kan en wil actief deelnemen aan het wegdoen van de zonden en het openen van het Koninkrijk van God. Hij is zelfs nergens anders voor gekomen. Maar dat vergeven heeft alles te maken met geloven en ook met het persoonlijk kennen van Jezus als de Zoon van God die in het vlees gekomen is. Bovendien is dit geloof onlosmakelijk verbonden met het niet meer meedoen met de zonden. Liefde en broederliefde maken een belangwekkend deel uit van het geloof. Dat geeft een verrassende parallel met Matteüs 25: 31-46. Ook in dat gedeelte is het ontbreken van de broederliefde de oorzaak van het strenge oordeel dat mensen daar volgens Christus treffen kan.
Pagina 30 van 51
5.2.5
Matteüs 25 vers 31 - 46
In artikel 37 NGB wordt verwezen naar Matteüs 25 vers 46 – en daarmee ook naar 25 vers 41 waarin staat – in de NGB-vertaling uit 1951: 41. Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. 46. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven. Matteüs 24 en 25 Matteüs 24 en 25 staan in het kader van de vraag van de leerlingen aan Jezus in Mat. 24 vers 3 naar het teken van ‘uw komst’ (Gr. ‘parousia’ – [plotselinge] komst of aankomst of bezoek van een koning of verschijning van een godheid) en van ‘de voleinding der wereld’ (Gr. ‘sunteleia tou aioon’ – het einde van de tijden). Beide uitdrukkingen komen in het Bijbelse spraakgebruik vooral voor in passages die handelen over de toekomstverwachting van Israël. Vooral bij de apostel Paulus wordt de parousia verbonden met het (weder)komen van Jezus Christus als rechter van deze wereld (1 Thess. 2 :19, 3:13, 1 Cor. 15: 23 (teksten die eerder ontstonden dan de evangelieteksten)). Het gegeven dat Jezus zijn rede uitspreekt gezeten op de Olijfberg, de plaats waar men het komen van God verwachtte en waar volgens Zacharia 4 vers 4 ook het eindgericht zal plaatsvinden, geeft aan dat Mat. 24 en 25 kunnen worden verstaan tegen de achtergrond van de Joodse apocalyptiek. Apocalyptiek is een literair genre in het Oude Testament, waarin visioenen over het einde van de wereld centraal staan. Kenmerkend voorbeeld van dit literaire genre is het tweede deel van het boek Daniël, over de vier visioenen die Daniël van Gods wege ontvangt met de opdracht om deze geheim en verzegeld te houden tot de eindtijd. De functie van het boek Daniël is die van een verzetsgeschrift, waarmee mensen die leven in de verdrukking – bij Daniël waren dat de Joden ten tijde van het schrikbewind van de Seleuciden rond 170 v. Chr. die onder meer de tweede tempel ontheiligden – een hart onder de riem wordt gestoken opdat zij trouw blijven aan het oude godsgeloof van Israël. De visioenen verkondigen de trouw van God aan zijn volk, die zal blijken uit zijn definitieve overwinning op de kwade machten van nood en dood en de redding van de vromen aan het einde van de tijden. De visioenen zijn bestemd voor ingewijden en worden daarom in geheimtaal opgeschreven en doorgegeven. Kenmerkend in het genre is dat niemand weet wanneer deze tijd komt. Maar dat die tijd komt, is zeker voor de godsgetrouwen. Het boek Daniël kan, net als andere Joodse apocalyptische geschriften, worden beschouwd als een troostboek voor verdrukte vromen opdat zij zullen volharden in hun geloof. De beelden in de visioenen van Daniël hebben model gestaan voor latere Joodse apocalyptische geschriften en de apocalyptische gedeelten van het Nieuwe Testament, zoals Matteüs 24/25 en de parallelle teksten in Marcus en Lukas, en het boek Openbaring van Johannes. Zo is er in deze gedeelten veelal sprake van de troon van God, engelen rond de troon, het steken van de bazuin als waarschuwing voor het komende gericht, en ‘iemand als een Mensenzoon’ (Dan. 7:3). In de tijd van Jezus was dit genre populair, vanwege de Romeinse bezetting van Palestina. Ook in de belangrijke Joodse stroming van de Essenen die haar centrum had in Qumran aan de Dode Zee, speelde de apocalyptiek een sterke rol. Centrale gedachte in deze apocalyptische traditie is het besef van Gods gericht over de aarde en de volken en de verlossing van de vromen. De door zonde en ontrouw verstoorde verhoudingen worden rechtgezet naar de maatstaven van zijn recht en gerechtigheid. Een kenmerkend aspect daarin is dat God recht zal verschaffen aan de arme, geringe en verdrukte en hen zal redden uit hun nood. Hij zal de gebrokenen oprichten en de sterken terneerslaan. De God van Israël is als rechter ook bevrijder en redder. Genade en barmhartigheid voor de boetvaardige en schuldbewuste maken onderdeel uit van het richten van God. Tegen deze achtergrond is Matteüs 24 en 25 te verstaan als een tekst in het kader van de toekomstverwachting van het Joodse volk, die sterk bepaald is door de Joodse apocalyptische traditie. Matteüs 25 kan worden gelezen als woorden uit een troostboek voor de jonge gemeente van
51
Pagina 31 van 51
Christus, bestaande uit Joden en niet-Joden, aan het begin van de Joodse diaspora vlak na de val van Jeruzalem. Matteüs 25 In de twee gelijkenissen van de meisjes en de talenten wordt ingegaan op een praktisch probleem waarmee de gemeenten in de tijd van Matteüs hebben geworsteld: hoe moesten zij omgaan met het uitblijven van de wederkomst van Jezus die zij spoedig na zijn heengaan hadden verwacht? Dit klemde temeer door het feit dat Jeruzalem in vlammen was opgegaan en de heilige tempel was verwoest. Was dit een teken van de naderende voleinding? Uit Matteüs 24 is daarop in zekere zin een antwoord gekomen van Jezus: van de dag (van de Heer) weet niemand, ook de engelen niet, zelfs de Zoon niet. Van die dag en uur weet alleen de Vader. (vs. 36). Hiermee zegt Matteüs als het ware tegen de gemeente dat het geen zin heeft zich blind te staren op een gebeurtenis als de verwoesting van de tempel, hoe schokkend die ook is. Zij mogen er ook niet op rekenen dat de Dag van de Heer spoedig aanstaande zal zijn. Volgens Jezus komt het er voor de leerlingen (en de gemeente) op aan om te volharden in het vertrouwen op de woorden van Jezus, die in tegenstelling tot de hemel en de aarde, nooit voorbij zullen gaan. Hij raadt hen aan zich niet laten afleiden door alle ellende om hen heen en zich niet van de wijs van zijn evangelie laten brengen: blijf hopen op de dag van de komst van de Heer, houd die verwachting gaande, blijf bezig met het dienen van God en de mensen en laat dat niet aan anderen over. ‘Waakt dan, want je weet niet op welke dag uw Heer komt’. In Matteüs 25 wordt nader ingegaan op deze houding van volharding en waakzaamheid die geboden is voor de gemeente tussen Pinksteren en de (weder)komst (van de Heer). In de gemeenten voor wie Matteüs schrijft bestaan er kennelijk verschillende benaderingen van het probleem van het uitblijven van de komst van de Heer. Deze worden in hoofdstuk 25 scherp tegenover elkaar gezet. In de gelijkenis van de tien meisjes (vs.1-13) wordt de gemeente opgeroepen ervoor te zorgen dat zij niet voortijdig opbrandt, maar geducht rekening houdt met de lange adem die nodig is tot aan de grote Dag. Het accent ligt op de persoonlijke verantwoordelijkheid, die iedere volgeling van Christus heeft in het volharden in het godsgeloof waarin Jezus hen is voorgegaan. Deze verantwoordelijkheid is niet overdraagbaar aan een ander. Het woord van Jezus vraagt om een persoonlijk antwoord, een persoonlijk verbondenheid met zijn weg. Dat is geen kwestie van blinde gehoorzaamheid aan Jezus, maar van bittere noodzaak. Met een halfslachtige of oppervlakkige verbondenheid met Jezus’ woorden raakt het perspectief van de Koninkrijk uit het zicht. In de gelijkenis van de talenten (vs. 14-30) wordt de nadruk gelegd op de noodzaak om de eigen levenstijd en de (genade)gaven die aan een mens zijn gegeven, te benutten in het licht van de komst van de Heer. Het vertrouwen in zijn komst mag geen alibi zijn om niets te doen met het leven en al helemaal niet om er maar op los te leven. Bij een leven in volharding en waakzaamheid hoort een actieve en creatieve inzet van hart, ziel en verstand om de woorden van Jezus te blijven praktiseren en de vruchten op te brengen van zijn Geest die levend maakt. Beide gelijkenissen eindigen met verontrustende beelden. De meisjes die te weinig olie bij zich hebben en die daar te laat achter komen, vinden uiteindelijk de deur naar de bruiloft van de Heer gesloten en ontmoeten een Heer die hen niet langer wil kennen. En de dienaar die niets met zijn talent heeft gedaan, moet van de Heer zijn talent inleveren en wordt uitgeworpen in de buitenste duisternis: ’Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’ Met deze beelden wordt de ernstige noodzaak onderstreept om te volharden en waakzaam te blijven. Het is een keuze van leven of dood. Het doet denken aan de klemmende oproep van Mozes aan het volk Israël in Deuteronomium 30:19 om de Thora te horen en te volbrengen, als een keuze tussen leven en dood, tussen zegen en vloek. De beelden onderstrepen de ernst van de verkondiging die de gemeente wordt voorgehouden. Het maakt verschil of je volhardt in het gehoor geven aan de woorden van Jezus of niet. Matteüs 25 vers 31-46 Dan volgen de verzen 31-46 en het verhaal over het oordeel van de Mensenzoon als hij komt om te richten over alle volken op de aarde, met inbegrip van het volk Israël en de gemeente van Christus waarin de volken zijn vertegenwoordigd. Zoals gezegd, dit is uniek materiaal van Matteus. Sommige uitleggers menen dat we hier te maken hebben met een derde gelijkenis, anderen
Pagina 32 van 51
denken meer aan een rede, zoals in Matteüs 24 hoofdzakelijk het geval is. In elk geval is het gedeelte onlosmakelijk verbonden met de twee voorafgaande gelijkenissen. Het kan gelezen worden als een samenvatting van de boodschap van deze gelijkenissen waaraan nog een extra dimensie wordt toegevoegd. Het verhaal wordt verteld in de apocalyptische beeldtaal van de Bijbel: het gaat over het komen van de Heer, over de troon van zijn heerlijkheid die wordt opgericht, over engelen die de troon omringen en over het laatste gericht dat over de aarde zal gaan. Opmerkelijk is dat hier gesproken wordt over de Mensenzoon die in heerlijkheid verschijnt en op de troon plaats neemt. Hiermee wordt aangeknoopt bij woorden uit het boek Daniël en verwante tradities waarin het komen van God als richter in de eindtijd gepaard gaat met een door God verhoogd mensenkind. Ook hier legt Matteüs, zoals in Mat. 24:3, een sterke verbinding tussen het komen van God en het komen van Jezus. De goddelijke rechter van de eindtijd heeft het gelaat van Christus. In het verhaal wordt duidelijk gemaakt wat het kenmerk is van de wijsheid van de vijf meisjes en de twee trouwe dienaren uit de voorgaande gelijkenissen. Waar komt het in de christelijke levensstijl van volharding en waakzaamheid nu op aan? Uit het verhaal over het oordeel van de Mensenzoon blijkt dat beslissend is of een mens de zogeheten werken van barmhartigheid doet. Het gaat om de eenvoudige maar voor het Koninkrijk van God kenmerkende en vitale concrete handelingen in het leven van alledag, het omzien naar de geringen, het woord van Jezus niet alleen horen, maar ook doen, God liefhebben boven alles en de naaste zoals men zichzelf liefheeft. Daarmee staat of valt het leven van een hopend en wakend mens van Christus. Dit besef wordt uitgedrukt in de scheiding die de Mensenzoon voltrekt binnen de volken van de aarde tussen gezegenden van de Vader en vervloekten, zoals een scheiding van een herder tussen schapen en bokken. Met andere woorden: hier klinkt dezelfde indringende boodschap als in het slot van de twee voorgaande gelijkenissen: het half doen, het niets doen, het nalaten om iets te doen, dat alles kan verstrekkende gevolgen hebben. In het licht van Gods Koninkrijk is dat een kwestie van leven en dood, van ‘erop of eronder’! Het doen van de werken van barmhartigheid wordt in dit verhaal over het oordeel van de Mensenzoon onthuld als het doen van barmhartigheid aan Hemzelf. Wie barmhartigheid bewijst aan een van de minsten van zijn broeders en zusters bewijst dat aan de Mensenzoon, aan Jezus zelf. De oordelende Mensenzoon identificeert zich met de minsten der mensen. Hij heeft zijn Naam met hen verbonden. Opvallend is dat noch de gezegenden van de Vader, noch de vervloekten zich er van bewust zijn geweest dat zij al of niet aan Hem barmhartigheid hebben bewezen. Hiermee wordt de grens tussen wie een mens naar Gods hart is en wie niet, wijd door de gehele volkerenwereld getrokken. Met het doen van barmhartigheid staat of valt in de ogen van het evangelie van Matteüs de zin van elk mensenleven op aarde. Het goddelijk laatste oordeel zal een verrassing zijn voor ieder mens, Jood en Griek. Dit verwijst naar het Bijbelse besef dat aan God alleen het oordeel toekomt over het leven van een mens (vgl. Romeinen 14:10-12). Tegelijkertijd spreekt hier tussen de regels door ook het vertrouwen dat het oordeel van de Mensenzoon, wiens naam staat voor het doen van barmhartigheid, ook een genadig en barmhartig oordeel zal zijn. ‘Eeuwig vuur’ en ‘eeuwige straf’ in resp. vs. 41 en 46 In het Oude Testament is het vuur sterk verbonden met het verschijnen van God in het algemeen en met het goddelijk gericht in het bijzonder. Het verhaal van de vernietiging van Sodom en Gomorra met vuur en zwavel in Genesis 19 heeft deze voorstelling sterk bepaald. Wanneer God verschijnt ten gerichte, gaat dat gepaard met vuur (Lev. 10:2, 2 Kon.1:10). Bij de profeten is vuur het middel waarmee God de vijanden van Israël en het ongehoorzame volk treft (Amos 1:4; 2:5). Sindsdien wordt het vuur verbonden met Gods gericht aan het einde der tijden. Het vuur is een teken van de Dag van de Heer. In de (laat)Joodse apocalyptiek krijgt het vuur o.a. de betekenis van de eeuwige pijniging in de hel (Gr. ‘gehenna’ – strafoord voor de goddelozen na het eindgericht; in tegenstelling tot het begrip dodenrijk [Gr. ‘haides’, Hebr. ‘Sjeool’ dat de betekenis kan hebben van een duistere tussentoestand tussen dood en opstanding ten tijde van het eindgericht]). Ook in het evangelie van Matteüs verwijst het vuur naar het goddelijk gericht in de eindtijd. Hierbij worden beelden uit het boerenbestaan gebruikt: het vuur waarin onvruchtbare bomen (Mt. 3:10) en onkruid (Mat 13:40) worden verbrand. In Mat. 13:36-43, waarin Jezus aan zijn leerlingen op
51
Pagina 33 van 51
hun verzoek de gelijkenis van het onkruid op de akker uitlegt, wordt het proces van zaaien en oogsten op een akker expliciet vergeleken met de voleinding van de wereld en het op bevel van de Mensenzoon door engelen bijeenbrengen van ‘alles wat tot zonde verleidt en van hen, die de ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’ Dit vuur, waarin de goddelozen naar ziel en lichaam zullen worden vernietigd, werd als eeuwigdurend voorgesteld. In de gelijkenissen is het tegenbeeld hiervan het eeuwige leven en het Gods Koninkrijk waarin de rechtvaardigen zullen worden opgenomen: ‘Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk van God.’ (Mat. 13:43). De gelijkenis eindigt met de telkens terugkerende oproep van Jezus: ‘Wie oren heeft om te horen, die hore’. Deze beelden of voorstellingen worden gebruikt om de ernst en het belang van de oproep om het woord van Jezus te horen en te doen, te onderstrepen. Op dezelfde wijze functioneert het beeld in Mat. 25:41 van het eeuwige vuur waarnaar de vervloekten worden verwezen. Met andere woorden wordt het verontrustende einde van de gelijkenis van de tien meisjes en die van de talenten nog eens herhaald. De uitdrukking ‘eeuwige straf’ (Gr.kolasis – straf, tuchtiging) in vers 46 is een ander beeld met dezelfde lading als ‘eeuwig vuur’. In een apocriefe Apocalyps (van Petrus) heet de hel ‘plaats van straf’. De boodschap dat de God van Israël en de Vader van Jezus Christus de wereld recht zal doen door de machten van zonde en dood in Christus onschadelijk te maken, maar aan hen die nederig zijn van hart, zijn Koninkrijk te schenken, heeft de verdrukte gemeente van God van alle tijden een hart onder de riem gestoken en moed gegeven om trouw te blijven aan de woorden van Jezus, totdat Hij komt.
5.3
Advies over de inhoudelijke beoordeling van het gravamen
Inhoudelijke beoordeling A. Het bezwaar van de heer D. Bokhout is volgens de commissie en het moderamen als gravamen in de zin van ordinantie 1-5 van de kerkorde ontvankelijk (§ 5.1.). Aan de generale synode wordt daarom een oordeel gevraagd of het bezwaar van de heer Bokhout grond vindt in de Heilige Schrift. (ord.1-5-8). Opmerking vooraf B. Bij de inhoudelijke weging van het gravamen dient volgens de commissie de positieve waardering voor het indienen van dit gravamen voorop te staan. In het slot van § 5.1. is reeds geconcludeerd dat de intenties van de heer Bokhout mogen worden (h)erkend als zijnde een door hem persoonlijk gehoor geven van de opdracht die volgens artikel I lid 10 van de kerkorde is gegeven: ‘De kerk en al haar leden zijn geroepen het belijden te toetsen bij het licht van de Heilige Schrift.’ De GRA stelt dat de indiener verwoordt wat velen ervaren hebben en nog ervaren, en vraagt daarom begrip voor de inspanningen van de indiener. (§ 6.3.) Hij zoekt naar een vruchtbare omgang met de Schrift en voelt zich daarbij gehinderd door art. 37 NGB. Prof. Dr. J. Muis merkt op dat de afwijzing door de indiener van de voorstelling dat God een groot deel van de mensen geschapen heeft om hen tijdloos te folteren in onze kerk breed wordt gedeeld. (§ 6.1.) Ook de bewogenheid van de indiener, die uit de inhoud van het gravamen spreekt, kan volgens de commissie door de kerk alleen maar positief worden beoordeeld. Het bezwaar ontspringt aan de vergevende liefde van God. Dat is een zeer Bijbelse gedachte. Juist de genoemde Bijbelteksten – Psalm 65: 1-4 Johannes 2:2 en Matteüs 25 – onderschrijven de ‘ernst’ van de liefde van God. Als God met barmhartigheid over de wereld en de mensen bewogen is, neemt Hij de onbarmhartige juist zo serieus. De classicale vergadering Haarlem deelt de bezwaren van de indiener tegen een prediking van hel en verdoemenis die mensen in angst doet leven en het zicht op Gods liefde beneemt. (§ 6.2.) De RAGB noemt de bezwaren van de heer Bokhout ‘bevlogen’ omdat hij zo vol is van de vergevende liefde van God dat hij iedereen de zaligheid gunt en er vanuit gaat dat God die ook aan ieder zal willen schenken. (§ 6.4.).Voor deze gedachte zijn ook wel Bijbelteksten te vinden, zoals 1 Timoteüs 2:4 (God wil dat alle mensen zalig worden) en 4:10 (God is een be-
Pagina 34 van 51
houder van alle mensen). De RAGB moedigt de indiener aan ‘om zijn hart te volgen en aan ieder die het horen wil te vertellen dat God alle mensen vergeving wil schenken.’ De generale synode moet echter ook de inhoudelijke vraag beantwoorden of het gravamen grond vindt in de Heilige Schrift. Bij het zoeken naar een antwoord op deze vraag adviseert de commissie aan de generale synode het navolgende te overwegen: Algemeen C. In zijn advies aan de classicale vergadering roept prof. Muis de kritische vraag op of een geloofsvraag kan worden beantwoord vanuit één enkele Bijbeltekst ( c.q. twee Bijbelteksten) die indiener van het gravamen heeft ingebracht. Omdat teksten in de Bijbel vaak verschillende benaderingen geven voor een bepaalde vraag, moeten deze volgens hem met elkaar in verband worden gelezen en verstaan. De classicale vergadering stelt dat de Bijbelse onderbouwing summier is. In het advies van de GRA wordt gesteld dat het wenselijk zou zijn geweest indien de indiener ook teksten uit de Bijbel zou hebben onderzocht die zijn overtuiging tegenspreken. Het advies van de RAGB gaat niet expliciet op deze kwestie in, maar noemt enkele Bijbelteksten die een ander licht werpen op de vraagstelling dan de indiener doet. In de eigen bijdrage van de commissie over het onderwerp ‘hermeneutiek’ (§ 5.2.2.) wordt als centrale vraag in het kader van dit rapport benoemd, ‘of wat wij persoonlijk lezen in of ervaren door een tekst ook een juiste lezing genoemd kan worden (mee te lezen door anderen, een te objectiveren wijze van lezen, zonder al te persoonlijke inkleuring.)’. E.e.a. stelt kritische vragen bij het feit dat de indiener van het bezwaar zich slechts beroept op twee Bijbelteksten. Daartegenover staat dat de indiener op verzoek van de commissie de Bijbelse onderbouwing heeft aangevuld met andere Bijbelteksten die volgens hem de door hem genoemde kernteksten ondersteunen. Psalm 65 vers 1-4 D. In een nadere beschouwing over Psalm 65 vers 1-4 stelt prof. Muis dat aan de vertaling van de verzen 3b en 4a in de Groot Nieuws Bijbel (en in de Naardense Bijbel) problemen kleven. De kwestie is of deze zinnen één zin vormen of niet. In de oorspronkelijke Hebreeuwse versie en de meeste andere vertalingen wordt een punt gezet achter vers 3b. Dit maakt inhoudelijk nogal verschil. In de bijdrage van de commissie over deze tekst wordt dit probleem ook gesignaleerd (§ 5.2.3). Daarin wordt gerapporteerd dat sommige uitleggers vers 3 niet als een stellende zin, maar als een vraag verstaan Met een dergelijke lezing van deze tekst zou deze niet meer kunnen dienen als schriftbewijs voor een ‘alverzoening’ zoals de indiener doet. Tenslotte wordt in deze bijdrage erop gewezen dat de context van de Psalm is de tempel als plaats van de eredienst als een concrete aardse plek waar God ontmoet kan worden en vergeving kan worden gezocht en gevonden in het aardse bestaan. De tekst betrekking te laten hebben op meer dan het aardse leven, zoals de indiener dat doet, is in zekere zin de tekst overvragen. Erkend wordt dat een Bijbelvers voor de individuele lezer ook een betekenis kan hebben los van de oorspronkelijke ‘Sitz im Leben’. Maar de indiener van het gravamen gaat nog een stap verder door de tekst, zoals hij die uitlegt, te hanteren als meetlat waarlangs andere teksten gelezen moeten worden. Beoordeeld zal dus moeten worden of het beroep op Psalm 65 vers 1-4 als grond voor zijn bezwaar voldoende gewicht heeft. 1 Johannes 2 vers 2 E. Ten aanzien van de andere tekst uit 1 Johannes 2 vers 2 merkt prof. Muis op dat deze tekst zegt dat Jezus’ werk voor alle mensen is bestemd en dat Gods liefde in Christus naar alle mensen uitgaat. Dit is een blijde boodschap voor iedereen. Het gaat volgens hem echter te ver om uit deze ene tekst de alverzoening af te leiden omdat (a) of iemand ‘naar de hemel gaat’ niet los staat van de reactie op alles wat God heeft gegeven; en (b) het oordeel daarover is aan Jezus Christus. Daarbij mogen wij erop vertrouwen dat Christus bij dit oordeel rekening houdt met de mate waarin een mens Gods goedheid heeft leren kennen. De RAGB werkt dit standpunt verder uit in een bespreking van enkele andere Bijbelteksten (zie hieronder in punt G.). In de bijdrage van de commissie zelf ( § 5.2.4.) wordt als conclusie van een bestudering van deze tekst gegeven dat deze tekst weliswaar veel ruimte geeft aan een vrijmoedig geloven dat God in Jezus onze zonden vergeeft: Christus is gekomen om zelf actief deel te nemen aan het wegdoen van de zonden en het openen van het Koninkrijk van God. Maar dat verge-
51
Pagina 35 van 51
ven heeft wel alles te maken met geloven en ook met het persoonlijk kennen van Jezus als de Zoon van God. Bovendien is het geloof onlosmakelijk verbonden met het niet meer meedoen met de zonde. Liefde en broederliefde maken een belangwekkend deel uit van het geloof. Beoordeeld zou dus moeten worden of deze tekst garandeert dat alle mensen behouden worden, onafhankelijk van hun geloof of houding tegenover God en medemensen omdat de genade van God zo groot is dat Hij niemand voor eeuwig zal veroordelen, zoals de indiener van het bezwaar stelt. Matteüs 25:31-46 F. Volgens prof. Muis is het niet vreemd dat de NGB bij het belijden en de uitleg van het laatste oordeel Matteüs 25:31-46 aanhaalt aangezien deze tekst expliciet gaat over het laatste oordeel. Daarin is sprake van ‘eeuwig vuur’ (dat voor de duivel en zijn engelen is bereid) en ‘eeuwige straf’ waarnaar de vervloekten worden verbannen omdat zij de minsten van Jezus’ broeders niet hebben gevoed, gehuisvest of bezocht. Volgens Muis stellen velen dezelfde vraag als de indiener, namelijk of een straf bij het laatste oordeel wel eeuwig kan zijn. Hierbij moeten ook andere teksten worden betrokken. Prof. Muis verwijst naar de het boek van prof. Dr. H. Berkhof ‘Christelijk geloof’ (1973), die na weging tot de slotsom komt dat ’de aandacht voor de eeuwige hellestraf blijkbaar niet tot de kern van het kerugma behoort’ (CG pag. 555).. In de bijdrage van de commissie over Matteüs 25 (§ 5.2.5) komt naar voren dat Matteüs 24 en 25 staan in het kader van de toekomstverwachting van het Joodse volk die sterk is gekleurd door de Joodse apocalyptische schrifttraditie. Dit soort geschriften – waarvoor het boek Daniël model staat – fungeren als ‘troostboek’ voor het Joodse volk en later voor de gemeente van Christus in de verdrukking opdat zij trouw zouden blijven aan het geloof in de God van Israël en zijn beloften en geboden. De kernboodschap van deze geschriften is steeds dat God trouw blijft aan zijn volk, zijn gemeente in de verdrukking en dat Hij aan het einde van de tijden in heerlijkheid zal verschijnen als rechter over alle volken. Dan zal Hij de machten van het kwaad en de dood overwinnen en zal Hij zijn getrouwen verlossen uit alle pijn en nood. Deze verkondiging sluit aan op de prediking van profeten en Psalmen dat God als Koning van hemel en aarde de volken zal richten naar recht en billijkheid. Dan zal Hij recht verschaffen aan de armen en geringen en hen redden uit hun nood. Dit gericht van God is in deze traditie sterk verbonden geraakt met het beeld van een verterend vuur. Met dit vuur worden de goddelozen en de ongehoorzamen door God in zijn gericht getroffen als zijn strafmaatregel. Op den duur heeft dit vuur de betekenis gekregen van eeuwig hellevuur voor de goddelozen als strafoord na het Laatste Oordeel, als tegenbeeld van het eeuwig leven dat de vromen zullen beërven. Duidelijk is dat in het Nieuwe Testament het beeld van het eeuwige leven een veel belangrijker rol speelt dan dat van het eeuwige vuur. In Matteüs 25 vers 31-46 wordt dit volhardend leven in Gods naam gekenmerkt als het doen van de werken van barmhartigheid, het omzien naar armen en geringen. Bij het laatste oordeel zullen deze werken tot ieders (on)aangename verrassing worden onthuld als zijnde de minste van de broeders en zusters van Jezus, die zijn leven voor hen gegeven heeft. Het blijft voor de gemeente dus zaak om elke dag trouw te zijn aan de woorden en de weg van Jezus, totdat Hij komt om te oordelen de levenden en de doden. De bedoeling van dit verhaal is de bemoediging en vermaning van de jonge gemeente van Christus die worstelt met het uitblijven van de (weder)komst van de Heer. De vraag die ook beantwoord moet worden luidt of in artikel 37 Matteüs 25 op een bijbels verantwoorde wijze wordt gehanteerd. De GRA meent dat dit het geval is. ‘Alle eeuwen door is het voor verschopten en machtelozen een troost geweest te weten dat hun ooit recht zal worden gedaan, hoewel zij daarvan in het aardse bestaan nooit een glimp zullen hebben gezien.’ Dat zal ook zeker voor opstellers van de NGB hebben gegolden, net zoals er vandaag veel mensen leven bij die troost. ‘De kerk deelt met hen die troost’, aldus de GRA. De commissie sluit zich hierbij aan. Andere Schriftplaatsen G. De indiener heeft andere Bijbelteksten ingebracht die de twee kernteksten naar zijn mening ondersteunen. Deze cirkelen alle om de woorden ‘vergeving ‘en ‘verzoening’. Bij wijze van illustratie noemen wij de tekst die de indiener heeft geciteerd in zijn ‘laatste woord’ in de classicale vergadering Haarlem, Hebreeën 1:1-3: ‘In het verleden heeft God vaak en op veel manieren tot onze voorvaders gesproken door de profeten; nu, op het einde der tijden, heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon. Hem heeft Hij alles in bezit gegeven; door Hem ook
Pagina 36 van 51
heeft Hij het heelal geschapen . De Zoon is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. Door zijn machtig woord houdt Hij alles in stand. Hij heeft de mensheid gereinigd van haar zonden en daarna heeft Hij plaats genomen aan de rechterzijde van Gods majesteit in de hemel’. De indiener voegt als conclusie toe: ‘Hieruit volgt dat alle mensen zonder zonde zijn’. Prof. Muis wijst er in zijn advies op dat de Bijbel verschillende teksten en benaderingen kent van de begrippen verzoening en vergeving, die wij in hun samenhang moeten leren verstaan. Hij citeert in dit verband 2 Korinthiërs 5 vers 19 en 20. In vs 19 zegt Paulus dat God in Christus bezig was de wereld met zich te verzoenen. In vs 20 roept de apostel ons op: laat u met Christus verzoenen. Ook al brengt Christus de verzoening tot stand, de mens moet zelf ook met God verzoend willen worden. De RAGB sluit zich hierbij aan. In zijn toelichting noemt de indiener ter ondersteuning van zijn gravamen Romeinen 3 vers 28, een tekst die in Artikel 22 NGB wordt geciteerd: ‘Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet’. Deze tekst haalt de indiener aan om te laten zien dat art. 37 en 22 elkaar tegenspreken. In art. 37 wordt gezegd dat de rechtvaardigen en uitverkorenen verlangen naar het laatste oordeel omdat zij onder meer ‘dan de vruchten van hun moeitevolle arbeid ontvangen’. In artikel 22 echter staat dat men zalig wordt ‘door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken’. Volgens prof. Muis impliceert deze uitspraak van Paulus dat onze werken niet verdienstelijk zijn echter niet dat de werken van de gelovige niet door God zullen worden geoordeeld. Onze redding hangt echter niet af van onze werken maar van Gods genade. Naar aanleiding van de vaststelling dat de indiener vol is van de vergevende liefde van God, dat hij ook aan iedereen de zaligheid gunt en ervan uitgaat dat God die zaligheid ook aan iedereen wil schenken, citeert de RAGB 1 Timoteüs 2:4 waar staat dat ‘God wil dat alle mensen zalig worden’. Volgens de Raad is dat echter wat anders dan dat God alle mensen vergeving schenkt, zoals de indiener stelt. In de Bijbel is de verkondiging van Gods liefde verbonden met de oproep tot geloof en bekering. ‘God wil vergeving schenken, maar wie komt tot Hem om zijn zonden te belijden en te bidden om vergeving?’ De RAGB vraagt ook aandacht voor de Bijbelse notie dat God oordeelt. Het Apostolicum belijdt dat Jezus Christus zal komen om te oordelen de levenden en de doden. Jezus is heiland en rechter. Allen zullen geoordeeld worden naar wat zij in deze wereld hebben gedaan, hetzij goed, hetzij kwaad. De raad verwijst naar 2 Korintiërs 5:10 en Openbaring 20:12. De RAGB tekent in het algemeen hierbij nog aan dat centraal moet staan dat het oordeel over anderen aan God is en niet aan mensen. Conclusies en advies van de commissie H. Ten aanzien van een mogelijke conclusie heeft de commissie allereerst overwogen hetgeen vanuit de adviezen als conclusie naar voren is gebracht. De classicale vergadering Haarlem overweegt in zijn advies dat de prediking van hel en verdoemenis waartegen de indiener volgens haar terecht bezwaar aantekent zich weliswaar op art. 37 NGB kan beroepen maar daar niet noodzakelijk uit volgt. De classis adviseert de synode het gravamen vanuit pastoraal motief te bezien en te peilen of de bezwaren de huidige prediking en geloofsbeleving binnen onze kerk of delen daarvan werkelijk treffen en of pastorale aandacht daarvoor gewenst is. De GRA komt in het slot van zijn betoog tot het advies aan de synode om het gravamen niet te honoreren, zonder dit met zoveel woorden te expliciteren. De RAGB wijst op grond van bovengenoemde overwegingen erop dat bij het spreken over de vergevende liefde van God door de indiener twee punten niet worden gehonoreerd. In de eerste plaats komt uit Oude en Nieuwe Testament naar voren dat de verkondiging van Gods liefde verbonden is met de oproep tot geloof en bekering. God wil vergeving schenken, maar wie komt tot Hem om zijn zonden te belijden en te bidden om vergeving? Het tweede is dat in het geheel van de Schrift wordt verkondigd dat God oordeelt. Het Apostolicum belijdt dat Jezus Christus zal komen om te oordelen de levenden en de doden. Hij is Heiland en Rechter. Alle mensen zullen geoordeeld worden naar wat zij in deze wereld gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad (Openbaringen 20:12, 2 Korintiërs 5:10, geciteerd in art. 37 NGB). De Raad meent dat in de reactie op het gravamen centraal zou moeten staan dat het oordeel
51
Pagina 37 van 51
over anderen aan God is en dat wij – ieder individueel – geroepen zijn om gehoor te geven aan de liefdevolle oproep van God om ons tot Hem te bekeren. Er is volgens de Raad veel blijde boodschap te ontdekken in het Woord van God, maar de verklaring die de indiener voorstelt – ‘inhoudende dat God elk mens vergeeft en iedereen naar de hemel gaat’, is in strijd met de Schrift. Op grond hiervan moet het gravamen worden afgewezen. De commissie heeft in haar eigen onderzoek naar de Bijbelteksten geen steun kunnen vinden voor het verwerpen van de door de indiener gewraakte passage uit artikel 37 NGB. De teksten uit Psalm 65, 1 Johannes 2 en Matteüs 25 getuigen evenwel van Gods grondeloze liefde en barmhartigheid, maar artikel 37 bestrijdt dit getuigenis niet. Ook kan de commissie op grond van haar luisteren naar deze teksten niet meegaan met de overtuiging van de indiener dat in artikel 37 NGB een aanvullende verklaring op de Heilige Schrift is gegeven. Artikel 37 NGB geeft in samenhang met het geheel van de belijdenis een Bijbelgetrouw getuigenis van het Laatste Oordeel. Voor het overige deelt de commissie het advies en de conclusie van de RAGB, zoals dat hierboven is samengevat. De commissie voegt hieraan ter overweging het volgende toe: -
Het Bijbels taalgebruik met zijn beelden, voorstellingen en gelijkenissen geeft ons de mogelijkheid om over zaken te spreken, die niet in moderne dagelijkse taal te vatten zijn. Het gebruik van beeldtaal is een gave van de Heilige Geest en ook wij mogen daarvan gebruik maken. Volgens de commissie doet artikel 37 dat juist heel correct en in lijn met het oorspronkelijke gebruik in Matteüs. Zulke Bijbelgedeelten over het Laatste Oordeel nemen wij serieus, omdat Jezus deze zaak kennelijk heel serieus genomen heeft.
-
Het bezig zijn met dit onderwerp heeft de commissie gescherpt in de verantwoordelijkheid die wij mensen volgens de Schrift hebben in de wereld. De geboden van God – liefde voor God en mensen – zijn niet zomaar een mogelijkheid om te leven. Het is Gods grote opdracht aan ons dat wij zo zullen leven, een keuze van levensbelang. Het ultieme voorbeeld voor deze manier van leven is Christus zelf geweest. Het niet volgen van deze manier van leven is, juist voor christenen en andere mensen die hier veel of minder van weten, reden zich het richten en oordelen van God aan te trekken.
-
De genoegdoening die in de heilige Schrift, en ook in de belijdenis, wordt aangezegd over de liefdeloze daden waar men geen berouw over krijgt, lijkt de commissie geheel rechtvaardig. Een ‘liefdevolle’ wens voor ieder mens die sterven moet, mag dat niet gladstrijken, want daar worden de slachtoffers opnieuw slachtoffer van.
Alles afwegende, komt de commissie tot het advies aan de generale synode om het gravamen als niet gegrond in de Heilige Schrift, af te wijzen. I.
In de verschillende adviezen die de commissie heeft ontvangen wordt aanbevolen om het gravamen vanuit pastoraal oogpunt te bezien. Zo vindt de classicale vergadering dat de persoonlijke, pastorale en missionaire motieven die ten grondslag liggen aan het gravamen dienen te worden gehonoreerd. De classis adviseert om te komen tot een pastorale handreiking inzake artikel 37 NGB. De GRA stelt weliswaar de vraag naar de pastorale urgentie van dit gravamen, maar meent ook dat dit ons niet de ogen mag doen sluiten voor mensen die met de vragen rond de eeuwige straf worstelen. De GRA erkent dat in het verleden vaak een godsbeeld is aangeleerd, dat de mensen angst heeft ingeboezemd. Ook nu komen we mensen in het pastoraat tegen die worstelen met de vraag of zij in de hemel komen en uitverkoren zijn. Ook de RAGB pleit in dit verband voor een pastoraal getoonzette reactie van de generale synode op dit gravamen. Hierbij zou kunnen worden ingegaan op uitingen vanuit de kerk in het verleden waarin de ernst van de verwerping door God aan de orde is gesteld. Voorbeelden daarvan zijn te vinden bij de theologen J. Koopmans, J.H. Gunning Jr., M.J.A de Vrijer en A.A. van Ruler. Ook de commissie is van mening dat de indiener een pastorale nood aan de orde stelt die uitstijgt boven zijn persoonlijke levensverhaal en als belangrijk moet worden erkend. De commissie heeft weliswaar geen onderzoek gedaan in hoeverre deze nood speelt in de kerk,
Pagina 38 van 51
maar deelt wel de constatering van RAGB dat de vragen over uitverkiezing en persoonlijk heil over de grenzen van de dood heen in het pastoraat actueel zijn. Zoals hierboven door de commissie is gesteld, raken deze vragen niet alleen de inhoud van de Bijbelse prediking over Gods genade en oordeel, verkiezing en verwerping, maar ook aan de beeldtaal waarin in de Bijbel over deze dingen wordt gesproken. De commissie ziet in het gravamen op zichzelf niet een reden voor de kerk om een inhoudelijke pastorale handreiking te doen verschijnen over de inhoud van de Bijbelse verkondiging over genoemde thema’s. Hierover is voldoende theologisch denkwerk in de kerk voorhanden in publicaties vanuit de kerk en van theologen uit de verschillende tradities en stromingen in onze kerk. Overigens dient hierbij wel te worden opgemerkt dat uit die publicaties niet een eenduidige visie op het laatste oordeel naar voren komt. De opvattingen daarover lopen uiteen van “alverzoening” via “herkansing” na het oordeel tot het behoud van de “weinigen”. Dit maakt het voor mensen met pastorale nood niet eenvoudig om troost en houvast te vinden. De commissie erkent dit, maar beseft dat het spreken over de laatste dingen altijd omhuld zal zijn door de sluier van het nog niet (door)zien.
51
Pagina 39 van 51
Pagina 40 van 51
II BIJLAGEN
6. De adviezen 6.1
Het advies Prof. Dr. J. Muis aan de classicale vergadering Haarlem
De CV heeft conform ord. 1-5-4 aan de GRA gevraagd om de aanwijzing van enkele deskundigen op het terrein van kerk en theologie die bij de zaak worden betrokken. De GRA wijst Prof. Dr. J. Muis en ds. L. Wieringa als zodanig aan. Prof. Muis brengt het navolgende schriftelijk advies uit aan de CV. Dit advies luidt als volgt: ‘Een bezwaar tegen het belijden is een ernstige zaak en heeft vele kanten. In mijn advies aan de classicale vergadering laat ik de persoonlijke motieven en ervaringen van broeder Bokhout buiten beschouwing, hoe belangrijk die ook zijn voor hem zelf en voor ons. In dit advies beperk ik mij tot een inhoudelijk commentaar op de hoofdzaken van zijn bezwaar. Ik zal hem verder aanduiden als de indiener van dit bezwaar: als ‘de bezwaarde’. Naar de ‘Opmerkingen vooraf’ verwijs ik alleen voor zover ze rechtstreeks op het gravamen betrekking hebben. Ik ga eerst in op functie en het gezag van de belijdenisgeschriften, vervolgens op de belangrijkste bezwaren tegen art 37 van de NGB, en tenslotte op de Bijbelteksten die het gravamen ondersteunen. I. Het belijden en de status van de belijdenisgeschriften. De synode van Dordrecht heeft de Nederlandse Geloofsbelijdenis van Guido de Brès aanvaard als belijdenis van de kerk. Volgens de bezwaarde blijkt daar uit dat zij de Heilige Schrift wilden aanvullen en deze dus niet voldoende vonden. Met een belijdenis getuigen we dat we geloven in God en spreken we uit wat we geloven. Wat wij geloven ontlenen wij aan de Heilige Schrift. Een belijdenis is een antwoord op wat wij in de bijbel van God gehoord hebben en een samenvatting van de hoofdzaken van ons geloof. Een protestantse belijdenis bedoelt de bijbel samen te vatten en uit te leggen, niet aan te vullen, laat staan te vervangen. Daarom kan een belijdenis worden getoetst aan de Schrift. Het feit dat de kerk belijdenissen kent, betekent niet dat zij de Schrift onvoldoende acht en iets aan de Schrift wil toevoegen. De KO van de PKN maakt in artikel 1 een duidelijk onderscheidt tussen het belijden van de kerk en de belijdenis van het voorgeslacht. Belijden is een handeling die in verschillende tijden en wisselende omstandigheden plaats vindt in telkens nieuwe daden en woorden. Een belijdenis is een tekst die in een bepaalde tijd is geformuleerd naar aanleiding van bepaalde praktijken of problemen in de kerk. Wanneer de kerk anno 2009 belijdt, kan zij niet gedachteloos formuleringen uit de vierde, zestiende en zeventiende eeuw herhalen. Wel weet zij zich verbonden met het geloof van de kerk van toen. Daarom zegt de kerkorde dat de kerk belijdt in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht. Gemeenschap betekent dat we hetzelfde christelijk geloof in God belijden, ook al doen wij dat met andere woorden. Niet alleen de woorden kunnen verschillen, ook opvattingen binnen de kerk kunnen verschillen. De kerkorde PKN noemt belijdenissen uit de lutherse en gereformeerde traditie die elkaar op onderdelen tegenspreken. In de Konkordie van Leuenberg hebben lutherse en gereformeerde kerken in Europa verklaard dat deze verschillende opvattingen op onderdelen geen afbreuk doen aan de diepere eenheid van het kerk-zijn en de eenheid van geloof. Deze opvatting over het belijden en deze omgang met de belijdenis van het voorgeslacht brengt met zich mee dat de PKN niemand voorhoudt dat er twee soorten mensen zijn, dat alleen gelovigen naar de hemel gaan, en dat alle ongelovigen eeuwig gestraft worden in de hel. Hiermee heb ik de belangrijkste punten uit het gravamen genoemd. Ik ga daar nu dieper op in.
51
Pagina 41 van 51
II. De bezwaren tegen art. 37 NGB Bezwaarde schrijft in de ‘Opmerkingen vooraf’: ‘Zou God een groot deel van de mensen geschapen hebben om ze tijdloos te folteren? Onvoorstelbaar!’ Inderdaad. Ik denk dat er heel weinig mensen in de PKN te vinden zijn die de bezwaarde op dit punt willen tegenspreken. De voorstelling die hier wordt afgewezen zou echter wel afgeleid kunnen worden uit de leer dat God voor de schepping bepaald heeft welke mensen hij zal verkiezen en welke hij zal verwerpen en dat hij de verworpenen eeuwig zal straffen. In deze leer worden drie geloofspunten met elkaar verbonden: de verkiezing, het laatste oordeel, de eeuwige straf. Ik bespreek ze afzonderlijk. 1. Verkiezing De Schrift leert en gelovigen ervaren zelf dat gelovigen door God gekozen zijn. ‘Niet gij hebt mij, maar ik heb u uitgekozen’ zegt Christus tot zijn leerlingen in Joh. 15, 16. In de doordenking van de verkiezing heeft de gereformeerde traditie vele verdere stappen gezet en tenslotte de leer van de dubbele voorbestemming, die al in de vroege kerk en in de middeleeuwen bestond, ontwikkeld. Volgens deze leer worden niet alleen de gelovigen door God gekozen, maar worden alle anderen door God verworpen. God heeft in eeuwigheid bepaald wie hij zal kiezen en verwerpen en door dit besluit zijn alle mensen voorbestemd tot heil of onheil. Deze leer wordt door de meeste leden van de PKN niet aangehangen en de kerk heeft de bezwaren die tegen deze leer zijn ingebracht erkend. De synode van de NHK heeft in antwoord op het gravamen Duetz (1953) uitgesproken: ‘Nooit mag de leer der verkiezing zo worden voorgesteld, dat zij afbreuk zou doen aan Gods wereldwijde genade en aan de menselijke verantwoordelijkheid.’ (Richtlijnen voor de behandeling van de leer van de uitverkiezing’, 1960) De synode van Sneek van de GKN heeft in 1969 naar aanleiding van het gravamen Brouwer uitgesproken dat ‘verwerping van eeuwigheid niet op duidelijke gegevens van de HS is gefundeerd’ en dat men op dit punt niet hoeft in te stemmen met de formulieren van enigheid. Naar aanleiding van de verschillen tussen de klassieke lutherse en gereformeerde belijdenisgeschriften op het punt van de verkiezing stelt de Konkordie van Leuenberg onder meer: ‘Het geloof getuigt van de ernst van de menselijke beslissingen alsook de realiteit van de universele heilswil van God. Het getuigenis der Schrift aangaande Christus maakt het ons onmogelijk een eeuwig raadsbesluit Gods tot uiteindelijke verwerping van bepaalde personen of van een volk te aanvaarden.’ 2. Het laatste oordeel De Schrift leert en de apostolische belijdenis spreekt uit dat Christus zal komen om te oordelen de levenden en de doden. Art. 37 van de NGB stelt dat de gelovigen dan ‘de vruchten van de moeite en het lijden, dat zij gedragen hebben, zullen ontvangen.’ In zijn ‘Opmerkingen vooraf’ stelt de bezwaarde dat dit in strijd is met Paulus’ uitspraak dat wij zonder werken gerechtvaardigd worden (Rom. 3, 28). Het feit, dat onze werken niet verdienstelijk zijn, betekent echter niet dat zij niet door God geoordeeld zullen worden. Ook de gelovigen zullen worden geoordeeld naar hun werken. Alleen, onze redding hangt uiteindelijk niet af van onze werken, maar van Gods genade. Het eeuwige leven is niet een beloning waar je recht op hebt op grond van je prestaties. (Vgl. H. Berkhof, Christelijk Geloof 1973, 476; J. van Genderen, W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, 784.) In het gravamen stelt de bezwaarde de PKN voor om te verklaren dat ‘iedereen naar de hemel gaat’. Naar mijn oordeel zou een dergelijke uitspraak afbreuk doen aan de verwachting dat Christus bij zijn komst het laatste oordeel zal uitspreken. Wij weten nog niet wat dat oordeel dan zal inhouden. 3. Eeuwige straf Wat art 37 NGB zegt over het eeuwige vuur is ontleend aan Jezus’ rede over het oordeel van de Zoon des mensen, zoals weergegeven in Matteüs 25, 31-46. De uitdrukkingen ‘het eeuwige vuur’ en de ‘eeuwige straf’ komen uit de mond van Jezus. Volgens deze tekst is het eeuwige vuur bereid voor duivelen en engelen (41). De vervloekten gaan naar de eeuwige straf (46), niet omdat zij daartoe bestemd zijn, maar omdat zij de minsten van Jezus’ broeders niet hebben gevoed, gehuisvest en bezocht. Het is niet vreemd dat de NGB bij het belijden en de uitleg van het laatste oordeel deze Bijbeltekst aanhaalt; deze gaat immers expliciet over het laatste oordeel.
Pagina 42 van 51
Voor velen is het echter de vraag of een straf bij het laatste oordeel eeuwig kan zijn. Voor een gelovig antwoord op die vraag moeten naast de teksten uit Mt 25 ook andere teksten worden betrokken, die soms in een andere richting wijzen. Deze moeten tezamen verstaan en gewogen worden om tot een verantwoord bijbels antwoord te komen. (zie Berkhof, Christelijk geloof 1973, 518-521) III. Het beroep op Ps 65, 1-4 en 1 Joh 2, 2 4. Verschillende teksten Een geloofsvraag kan meestal niet worden beantwoord aan de hand van een enkele Bijbeltekst, omdat de diverse uitspraken van de Schrift vaak een tegengesteld antwoord op die vraag suggereren. Ook als het gaat om verzoening en vergeving kent de bijbel verschillende teksten en benaderingen. We kunnen niet één tekst of één benadering eruit lichten en tot de ene waarheid verheffen ten koste van de andere. We moeten verschillende teksten samen proberen te verstaan en tegelijk aan elk van hen recht te doen. Zo kan Paulus zeggen dat God in Christus bezig was de wereld met zich te verzoenen (2 Cor 5, 19), om ons meteen daarna op te roepen: laat u met Christus verzoenen (2 Cor 5, 20). Aan de ene kant is in Christus de verzoening gegeven, aan de andere kant wordt gevraagd dat mensen er op in gaan. De verzoening in Christus wil aanvaard en beaamd worden en kan blijkbaar ook worden afgewezen. Ook al brengt Christus de verzoening tot stand, de mens moet zelf ook met God verzoend willen worden. Verzoening gebeurt niet automatisch, buiten jezelf en buiten je geloof om. 5. Ps 65 De bezwaarde stelt op grond van Ps 65, 3-4 ‘dat God iedereen vergeeft’. Maar net zomin als de eeuwige straf op één tekst kan worden gebaseerd, kan een universele vergeving op één tekst worden gebaseerd. Deze tekst kan alleen verstaan worden, samen met andere teksten, ook samen met teksten die spreken over oordeel, straf en toorn. Maar zelfs in deze ene tekst staat niet ‘dat God iedereen vergeeft’. In de Groot Nieuws Vertaling die de bezwaarde citeert staat eerst in vs 3b en 4a: (ik lees de leestekens even mee, omdat daarmee iets bijzonders aan de hand is) 3b Alle mensen komen bij u, komma 4a beladen met zonden. Punt Dan volgt: 4b Drukken onze fouten ons terneer, komma 4c u vergeeft ze. Punt. Strikt genomen staat er dus niet met zoveel woorden dat God de zonden van alle mensen vergeeft. Daar komt nog bij dat deze vertaling berust op een wijziging van de oorspronkelijke, hebreeuwse tekst. De verzen 3b en 4a vormen daardoor één zin, en zo komt er te staan dat alle mensen met zonden beladen bij God komen. In de oorspronkelijke, hebreeuwse versie van deze tekst staan de leestekens echter anders. Ik vertaal zo letterlijk mogelijk:
3a Hoorder van het gebed, komma 3b tot u komt alle vlees. punt 4a Zijn de zondige daden zwaar voor mij, komma 4b onze overtredingen, u verzoent ze. Punt In deze tekst vormen 3b en 4a niet één zin. Er staat alleen dat allen tot God komen, maar niet dat allen met hun zonden tot God komen. Vervolgens wordt gezegd dat als ‘mijn’ zonden zwaar zijn, God ‘onze’ overtredingen verzoent. De editeur van de hebreeuwse tekst heeft voorgesteld de oorspronkelijke tekst te wijzigen door de punt achter de zin niet te zetten na vers 3b, maar na vers 4a (op grond van het ritme; N. van Uchelen, Psalmen II, 173, n 3). Deze tekstwijziging is overgenomen door de Groot Nieuws Bijbel. Van de vertalingen die ik verder heb geraadpleegd heeft alleen de Naardense Bijbel van Piet Oussoren dit ook gedaan. Andere vertalingen zoals de Staten Vertaling, NGB 51, NBV, Willibrord, volgen de oorspronkelijke tekst.
51
Pagina 43 van 51
Dit betekent: in de oorspronkelijke versie en in de meeste vertalingen staat niet dat alle mensen met hun zonden tot God komen. 6. 1 Joh 2,2 1 Joh 2, 2 zegt dat Jezus een verzoenende handeling (‘hilasterion’) is (Goot Nieuws: een boeteoffer) voor de zonden van de hele wereld. Wat Jezus gedaan heeft is genoeg voor de zonden van de hele wereld. Deze tekst zegt dat Jezus’ werk voor alle mensen is bestemd en dat Gods liefde in Christus naar alle mensen uitgaat. Dat is zonder meer een blijde boodschap voor iedereen. Toch staat hier strikt genomen niet, dat ‘iedereen naar de hemel gaat’, zoals de bezwaarde stelt. Zelfs als alle mensen met God verzoend zijn, betekent dat nog niet automatisch dat ‘iedereen naar de hemel gaat’. Nog afgezien van andere teksten, gaat het te ver om alverzoening uit deze ene tekst af te leiden, twee redenen. (1) Of iemand naar de hemel gaat staat niet los van haar reactie op alles wat God haar heeft gegeven. (2) Het oordeel daarover is aan Jezus Christus. We mogen er op vertrouwen dat Christus bij dit oordeel rekening houdt met de mate waarin een mens Gods goedheid heeft leren kennen. (Vgl. H. Berkhof, Christelijk Geloof, 516-518.)’
6.2
Het advies van de classicale vergadering Haarlem
De CV Haarlem stelt op 8 oktober 2009 haar besluit en advies vast. Dit luidt als volgt ‘Bij de classicale vergadering Haarlem van de Protestantse Kerk in Nederland is door dhr. D. Bokhout uit Haarlem een gravamen ingediend tegen artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB). De bezwaren richten zich met name tegen de passage over een eeuwige straf. De classicale vergadering heeft kennis genomen van het gravamen en de toelichting van dhr. Bokhout het verslag van de commissie die dhr. Bokhout gehoord heeft het schriftelijk advies van prof. J. Muis de notulen van de vergadering van 28 mei Het gravamen is behandeld op de vergaderingen van 28 mei en 8 oktober 2009. De classicale vergadering constateert dat: het gravamen van dhr. Bokhout als gravamen dient te worden erkend, en te worden doorgezonden naar de generale synode het niet de bedoeling is van de indiener om de tekst van artikel 37 NGB te wijzigen of gedeeltelijk te schrappen, en de vergadering dat ook niet wenselijk of zinvol acht. De classicale vergadering overweegt dat: de persoonlijke, pastorale en missionaire motieven die aan het gravamen ten grondslag liggen gehonoreerd dienen te worden; zij de bezwaren van het gravamen deelt tegen een prediking van hel en verdoemenis die mensen in angst doet leven en het zicht op Gods liefde beneemt; een dergelijke prediking zich op artikel 37 NGB kan beroepen, maar daar niet noodzakelijk uit volgt; art. 37 NGB gezien moet worden in de historische context van vervolgde gelovigen enerzijds, en in de context van het belijden van de kerk vanaf het Apostolicum tot de Konkordie van Leuenberg anderzijds; de Bijbelse onderbouwing van het gravamen (die rust op twee Bijbelteksten, waarbij met name de uitleg van Psalm 65 omstreden is) summier is. De classicale vergadering adviseert de synode het gravamen vanuit pastoraal oogpunt te bezien; te peilen of de bezwaren zoals verwoord in het gravamen de huidige prediking en de geloofsbeleving binnen de PKN, of binnen delen van de PKN, werkelijk treffen, en of pastorale aandacht daarvoor gewenst is; in antwoord op het gravamen van dhr. Bokhout, te komen tot een pastorale handreiking inzake de gewraakte passage uit art. 37 NGB.’
Pagina 44 van 51
6.3
Het advies van de Generale Raad van Advies (GRA)
Het advies van de Generale Raad van Advies, zoals bedoeld in ord. 1-5-6, werd in september 2011 door de commissie ontvangen. Dit advies luidt als volgt: ‘De GRA legt de volgende overwegingen aan u voor. 1. Met recht kan geconcludeerd worden dat de zaak die de indiener van het gravamen aanhangig maakt een gravamen betreft, zoals bedoeld in KO I-5 en derhalve behandeling door de generale synode geboden is. 2. De vraag van indiener bij de NGB raakt een belangrijk onderdeel van het belijden van de kerk. De GRA onderkent dat de indiener verwoordt wat velen ervaren hebben en nog ervaren. De GRA vraagt daarom begrip voor de inspanningen van de indiener. Indiener zoekt naar een vruchtbare omgang met de Schrift en voelt zich daarbij gehinderd door art. 37 van de NGB. 3. Het advies van prof. Muis aan de classis Haarlem heeft de volledige en hartelijke instemming van de GRA. Ook de inspanningen en conclusies van de classicale vergadering van Haarlem verdienen waardering. 4. Het ware te wensen geweest als de indiener van het gravamen de Heilige Schrift ook consciëntieus onderzocht zou hebben op teksten die zijn overtuiging tegenspreken, althans nuanceren. 5. Status van belijdenisgeschriften: 5.1.
Naar het oordeel van de GRA peilt de indiener van het gravamen onvoldoende de verhouding tussen het belijden van de kerk en de belijdenisgeschriften, die zij tot haar erfdeel rekent. Zo schrijft de indiener in zijn slotsom over “de kerken die de NGB nog steeds hanteren als grondslag van hun geloof..”. Hiermee doet de indiener de kerk en de belijdenisgeschriften geen recht. De KO-PKN I-4 zegt: “Het belijden geschiedt in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht zoals die is verwoord in (o.a.) de NGB.” De NGB is dus niet de grondslag voor het geloof. Het belijden van de kerk geschiedt in erkenning van en waardering voor de betekenis van het belijden van het voorgeslacht, zonder welke wij het evangelie niet eens deelachtig zouden zijn geworden. De belijdenisgeschriften kunnen gezien worden als beekjes uit de Bron. Ze willen de Schrift naspreken in een aangelegen situatie. Maar de belijdenisgeschriften vormen niet de grondslag voor het geloof en belijden van de kerk, dat is alleen de Bijbel, het Woord van God.
5.2.
Er heeft en zal altijd spanning bestaan tussen het belijden en Gods woord. Het willen corrigeren van het belijden der voorouders suggereert die spanning te kunnen opheffen, misschien wel zichzelf aan die spanning te kunnen onttrekken. Hier geldt de waarschuwing: wat ziet gij de splinter in het oog van de ander, en de balk in uw eigen oog ziet gij niet. (Matt. 7:3)
6. Pastoraat Motief en drijfveer van de indiener liggen in de verontwaardiging over het feit dat de kerk eeuwen lang de mensen niet een blijde boodschap zou hebben verkondigd, maar angst zou hebben gezaaid in de harten van mensen. 6.1.
Uit de tekst van het gravamen wordt niet duidelijk in hoeverre indiener zichzelf ziet als slachtoffer van de verkondiging van angst. De reden van het gravamen lijkt te liggen in de verontwaardiging over angst bij anderen. Dat roept de vraag op naar de pastorale urgentie van het gravamen, die de indiener suggereert.
51
Pagina 45 van 51
6.2.
Dat mag ons de ogen niet doen sluiten voor mensen, die met de vragen over eeuwige straf worstelen. Er is in de afgelopen eeuwen mensen onrecht aangedaan, door hen een Gods-beeld te leren, dat hen depressief en angstig heeft gemaakt. Ook vandaag de dag komt in het pastoraat de twijfel van mensen aan de orde of ze wel in de hemel komen, of ze uitverkoren zijn. De wijze waarop deze vragen pastoraal en homiletisch opgepakt zouden moeten worden, valt buiten de behandeling van het gravamen.
6.3.
Laatste oordeel als troost. Alle eeuwen door is het voor de verschopten en machtelozen een troost geweest te weten dat hun ooit recht gedaan zal worden, hoewel zij daarvan in dit aards bestaan nooit een glimp zullen hebben gezien. Ook voor de opstellers van de NGB was de zekerheid van een laatste oordeel, waarbij recht gedaan zou worden aan allen die onder verdrukking en onrecht geleefd hebben, een rijke troost. Wereldwijd zijn er ook vandaag de dag nog heel veel mensen die leven bij die troost. De kerk deelt met hen die troost.
7. Conclusie De GRA adviseert u het gravamen niet te honoreren en de tekst van de NGB ongemoeid te laten.’
6.4
Het advies van de Raad van Advies voor het Gereformeerde Belijden (RAGB)
Het advies van de Raad van Advies voor het Gereformeerde Belijden wordt door de commissie in september 2011 ontvangen. Dit advies luidt als volgt. ‘Het gravamen van broeder Bokhout richt tegen de Nederlandse Geloofsbelijdenis - en in het bijzonder tegen artikel 37 daarvan - vanwege het angstaanjagende en huiveringwekkende uitzicht dat zijns inziens beschreven wordt voor de miljarden mensen die veroordeeld zullen worden tot het eeuwige vuur. Broeder Bokhout betreurt het dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet eerder is afgeschaft door een Synode, maar pleit nu voor een aanvullende verklaring van de Protestantse Kerk in Nederland. Daarin zou op grond van Psalm 65:1-4 en 1 Joh. 2:2, geciteerd uit de Groot Nieuws Bijbel, moeten worden afgekondigd en gepubliceerd dat God elk mens vergeeft en dat iedereen naar de hemel gaat. Prof. Muis heeft in zijn advies de persoonlijke motieven en ervaringen van broeder Bokhout buiten beschouwing gelaten en zich beperkt tot een inhoudelijk commentaar op de hoofdzaken van zijn bezwaar. Hij geeft eerst zijn visie op de functie en het gezag van de belijdenisgeschriften, vervolgens gaat hij in op de belangrijkste bezwaren tegen artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en tenslotte op de Bijbelteksten die het gravamen ondersteunen. Kort duidt hij aan dat in de gereformeerde traditie een leer van dubbele voorbestemming is ontwikkeld volgens welke niet alleen de gelovigen door God worden gekozen, maar alle anderen door Hem verworpen. Muis merkt in dit verband op dat de kerk op verschillende momenten bezwaren die tegen deze leer zijn ingebracht, heeft erkend. Hij wijst er in zijn advies ook op dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis in het spreken over het laatste oordeel en een eeuwige straf terecht verwijst naar Jezus’ rede over het oordeel van de Zoon des Mensen. Zijns inziens zou een verklaring van de Protestantse Kerk dat ‘iedereen naar de hemel gaat’ afbreuk doen aan de verwachting dat Christus bij zijn komst het laatste oordeel zal uitspreken. Als laatste wijst Muis erop dat geloofsvragen meestal niet beantwoord kunnen worden aan de hand van één of enkele Bijbelteksten. Hij spitst dat toe op verzoening en vergeving en concludeert dat verzoening niet automatisch gebeurt, buiten jezelf en buiten het geloof om. De teksten die door broeder Bokhout ter onderbouwing van zijn gravamen zijn genoemd, Psalm 65:1-4 en 1 Joh. 2:2, worden door Muis kritisch besproken en te licht bevonden. In het besluit van het breed moderamen van de classicale vergadering van Haarlem wordt de Synode geadviseerd het gravamen vanuit pastoraal oogpunt te bezien en te peilen of de gewraakte passage
Pagina 46 van 51
over de eeuwige straf binnen (delen van) de Protestantse Kerk in de huidige tijd nog aanleiding geeft tot pastorale nood. Kennelijk apart van de uitkomst van die peiling, wordt - in antwoord op het gravamen van broeder Bokhout - gepleit voor het uitgeven van een pastorale handreiking inzake die passage uit artikel 37. Naar de mening van de Raad van Advies voor het Gereformeerd Belijden biedt het advies van prof. Muis een goed tegenwicht aan wat wij geneigd zijn te noemen ‘de bevlogen bezwaren’ van broeder Bokhout. Broeder Bokhout is vol van de vergevende liefde van God die in bevindelijke kringen wel 'gunning' wordt genoemd: een zo overtuigd zijn van Gods alomvattende liefde, dat men iedereen de zaligheid gunt, en ervan uitgaat dat God die ook aan ieder wel zou willen schenken. Daarvoor zijn in de Bijbel ook teksten te vinden. De bekendste is 1 Timotheüs 2:4, waar staat dat God 'wil dat alle mensen zalig worden'. Het is de Raad bekend dat in sommige orthodoxe kringen 'alle' vervangen wordt door 'allerlei', maar dat is ons inziens ten onrechte. Verder staat in dezelfde tekst (4:10) dat God een 'Behouder van alle mensen' is, en het is onjuist om dat, zoals soms ook gebeurt, af te zwakken tot een (niet zaligmakende) 'helper'. Met dit in gedachten kunnen we broeder Bokhout alleen maar aanmoedigen zijn hart te volgen en aan ieder die het maar horen wil te vertellen dat God aan alle mensen vergeving wil schenken. In aansluiting bij prof. Muis wijst de Raad erop dat bij het spreken over de vergevende liefde van God een tweetal punten door broeder Bokhout niet worden gehonoreerd. Het eerste is dat in de Bijbel, zowel in het Oude Testament (in de relatie van God en Israël) als in het Nieuwe Testament (in wat Jezus Christus en de apostelen hebben verkondigd) duidelijk naar voren komt dat de verkondiging van Gods liefde verbonden is met de oproep tot geloof en bekering. God wil vergeving schenken, maar wie komt tot Hem om zijn zonden te belijden en te bidden om vergeving? Het tweede is dat in geheel de Schrift duidelijk wordt gezegd dat God oordeelt. In de apostolische geloofsbelijdenis belijdt de kerk dat Jezus Christus zal komen om te oordelen de levenden en de doden. Jezus Christus is heiland én rechter. Alle mensen zullen geoordeeld worden naar wat zij in deze wereld gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad (zie Openbaring 20:12 en 2 Korintiërs 5:10, geciteerd in artikel 37). Er is duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad. God zal recht doen. In artikel 37 wordt daarom gezegd dat Gods oordeel troost biedt aan hen die vanwege hun geloof ten onrechte vervolgd en veroordeeld werden. De historische achtergrond van dit artikel is er namelijk één van vervolging omwille van het geloof. Het belijden van het geloof gebeurde onder hoogspanning, in uiterst kritieke omstandigheden, op leven en dood. De Raad wijst erop dat ‘de bevlogen bezwaren’ van broeder Bokhout, zoals verwoord in het gravamen, twee wezenlijk verschillende aspecten bevatten. Enerzijds is er het volstrekt ontbreken van gevoel voor de historische context waarin de tekst van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is ontstaan. Hoewel deze tekst is bedoeld om begrip te vragen voor de oprechtheid van het geloof van de protestanten en tevens als troost voor de gelovigen, is broeder Bokhout bij lezing van deze belijdenis vooral gericht op het lot van hen die niet zalig worden. Zijn stelling dat Guido de Brès en de kerk enorm veel moeite hebben gedaan om een zeer groot deel van de mensen en van de wereld uit te sluiten van de Blijde Boodschap (e-mail 10 juni 2011) is in dit opzicht veelzeggend. Anderzijds geven de bezorgdheid van broeder Bokhout voor familieleden die mogelijk naar de hel zouden gaan en zijn vraag hoe hij ‘en al die anderen’ behouden zouden kunnen worden, aan dat er achter het indienen van het gravamen een existentiële vraag schuil gaat. Helaas is bij de beantwoording van die vraag bij hem het accent komen te liggen op een aversie tegen ‘die domme formuleringen van de NGB’ in plaats van op een nauwkeurig onderzoeken van de Schriften. De Raad pleit ervoor dat in de reactie van de Synode op het gravamen gekozen wordt voor een pastorale toonzetting. Daarbij kan worden aangegeven dat er in de geschiedenis van de kerk regelmatig is getracht om in alle voorzichtigheid de ernst van de verwerping door God aan de orde te stellen. We geven een aantal voorbeelden: ‘De verwerping is in de Heilige Schrift niet de logische keerzijde van de verzoening. Zij is daarvan het vreeslijk tegendeel, dat ons bij uitzondering voor ogen wordt gesteld’ (J.Koopmans, Toen stelde de Heere zich daar, 36). Over de verwerping kan men, in het spoor van de Schrift, ‘niet anders dan met afgrijzen, met afgewend gelaat’ (J.H. Gunning Jr.) spreken. Deze duisternis, waar wij ‘nooit dan huiverend in staren’ (M.J.A. de Vrijer) treedt als daad van God ‘nooit anders op dan aan de rand van de grote, centrale positieve daad Gods der verkiezing; daarvan springt zij af, gelijk de vonken van het vuur; het vuur verwarmt en de vonken schroeien’ (A.A. van Ruler, De vervulling van de wet, 61). Vanwege ‘de vreze des HEREN’ en de vrijheid van de mens, kan men over dit geheimenis slechts spreken in het krach-
51
Pagina 47 van 51
tenveld van de Heilige Geest: de vrijmacht van God realiseert zich in de vrijwilligheid van de mens. ‘Een mens kan struikelen over het heil, dat hem verkondigd is. Hij kan door de genade verloren gaan. Hij kan haar verwerpen. Daarin verwerpt hij God. Zo wordt hij door God verworpen’ (A.A. van Ruler, Reformatorische Opmerkingen .., 187). Met instemming wijst de Raad op de door prof. Muis aangehaalde teksten uit 2 Korintiërs 5. In v. 19 schrijft Paulus eerst dat God in Christus bezig was de wereld met zichzelf te verzoenen en direct aansluitend in v. 20 doet hij de oproep: laat u met God verzoenen. In de reactie aan broeder Bokhout zou ons inziens centraal moeten staan dat het oordeel over anderen aan God is en dat wij - ieder individueel - geroepen zijn om gehoor te geven aan de liefdevolle roep van God om ons tot Hem te bekeren. Er is veel blijde boodschap te ontdekken in het Woord van God, maar de verklaring die broeder Bokhout voorstelt ‘inhoudende dat God elk mens vergeeft en iedereen naar de hemel gaat’ is in strijd met de Schrift. Inmiddels is de inhoud van deze verklaring voor hemzelf kennelijk zozeer tot een vaste overtuiging geworden, dat wij de indruk krijgen dat die hem belemmert om in een open houding naar teksten in de Bijbel te luisteren die anders van inhoud zijn. Wij betreuren het dan ook dat de classicale vergadering van Haarlem het gravamen niet op grond van dit punt heeft afgewezen.’
Pagina 48 van 51
7. De hoorzittingen met de indiener
De commissie heeft de indiener tweemaal gehoord, zoals is voorgeschreven in ord. 1-5-6. Eenmaal over de vraag naar de ontvankelijkheid van zijn bezwaar als gravamen, en eenmaal over de inhoud van zijn gravamen. De heer Bokhout liet zich daarin bijstaan door zijn raadsman, Mr. H. van Reenen. De commissie zond hem voorafgaande aan elke hoorzitting schriftelijk een aantal (sub)vragen toe.
7.1
Beknopt verslag van de eerste hoorzitting
Tijdens de hoorzitting op 18 januari 2011 brengt de heer Bokhout naar aanleiding van de betreffende vragen het navolgende naar voren: Vraag 1.a.: Waarom dient naar uw mening de generale synode uw bezwaar formeel als een gravamen aan te merken - als zijnde een bezwaar inzake het belijden van de kerk -, en als zodanig inhoudelijk te behandelen, met als doel een oordeel te vellen over de vraag of uw bezwaar al dan niet grond vindt in de Heilige Schrift? Antwoord: Het belijden van de NGB in artikel 37 staat in schril contrast met de twee door hem aangehaalde teksten uit Psalm 65 en 1 Johannes 2. In deze teksten staat te lezen dat God iedereen vergeeft. Deze teksten zijn exemplarisch voor vele andere Schriftwoorden die dezelfde prediking bevatten. Bovendien is de NGB na vijf maanden vergaderen vastgesteld door de door machtsstrijd beheerste (eerste) nationale synode van Dordrecht in 1618/1619, waarbij deze synode met artikel 37 het evangelie heeft verminkt. Vraag 1.b.: Wat verwacht u vervolgens van de generale synode, wanneer zij – met een gekwalificeerde meerderheid van twee derde van de uitgebrachte geldige stemmen - tot het oordeel zou komen dat uw bezwaar grond vindt in de Heilige Schrift? Antwoord: De heer Bokhout verwacht dat de GS een document publiceert op haar website waarin het nieuwe oordeel van de synode over artikel 37 NGB wordt bekend gemaakt op grond van de door de indiener aangehaalde Bijbelteksten of testen van gelijke strekking. Deze verklaring dient dan te worden opgevat als een belijdende verklaring namens de Protestantse Kerk in Nederland. De indiener pleit niet voor een wijziging van de NGB, maar voor een nieuwe tekst. Deze zou het karakter kunnen hebben van een pastorale handreiking waarin de kerk onder meer het betreurt dat de tekst van de NGB onbedoeld zoveel mensen heeft doen vrezen voor ‘de eeuwige verdoemenis’.
Vraag 1.c: Wat zou het voor u betekenen als de generale synode uw bezwaar niet als een gravamen aanmerkt, in welk geval een inhoudelijke behandeling achterwege blijft? Antwoord: De heer Bokhout zou dat als een grote teleurstelling ervaren. De classicale vergadering Haarlem heeft immers vastgesteld dat zijn bezwaar als gravamen moet worden erkend en besloot het als zodanig door te zenden aan de generale synode. Waarom zou dit besluit door de commissie in twijfel kunnen worden getrokken. Ook voor de mensen die de indiener met zijn gravamen op het oog heeft – zij die geloven dat zij niet kunnen zijn uitverkoren en denken naar de hel te gaan – zou dat een ramp zijn. De indiener heeft drie jaar lang gebeden om erkenning van zijn bezwaar als een gravamen.
Vraag 2: In zijn advies aan de classicale vergadering omtrent uw bezwaar maakte prof. Muis een duidelijk onderscheid tussen uw biografische achtergrond en uw bezwaar ten opzichte van artikel 37 NGB. In zijn inhoudelijke beoordeling heeft hij uw biografische achtergrond als zijnde niet relevant bui-
51
Pagina 49 van 51
ten beschouwing gelaten. Wat vindt u van deze insteek? Hoe moet de generale synode volgens u uw biografische achtergrond bij de beoordeling van uw bezwaar wegen? Antwoord: Volgens de heer Bokhout speelt zijn persoonlijke levensverhaal in dit kader geen enkele rol. Het gaat om de zaak die hij aan de orde stelt, niet om hemzelf. Vraag 3: Wat zijn uw redenen geweest om na de behandeling door de classicale vergadering en na het gesprek met het moderamen van de generale synode uw gravamen te handhaven? Antwoord: De synode kan hoop bieden aan veel mensen vanuit de Bijbelteksten die de indiener heeft aangehaald. Bovendien heeft de nationale synode van Dordrecht 1618/1619 een enorme fout begaan door de NGB met artikel 37 aan te nemen. Het is aan de huidige generale synode om deze fout, als zijnde een synodale uitspraak uit het verleden, te herstellen. Vraag 4: Hoe hebt u de behandeling van uw bezwaar door de classicale vergadering ervaren? Hebt u het gevoel gekregen dat men uw bezwaar serieus heeft genomen? Antwoord: De heer Bokhout geeft aan zich als zeer serieus genomen te hebben gevoeld. Hij plaatst daarbij de kanttekening dat zijn eigen reactie op het advies van prof. Muis niet meer door de classicale vergadering is behandeld. Maar dat neemt zijn tevredenheid niet weg. Vraag 5: Ziet u ook andere wegen om uw bezwaren en gevoelens aan de synode kenbaar te maken en tot een oplossing te brengen dan het indienen van een gravamen? Antwoord: De indiener heeft het niet zinvol gevonden om slechts een brief te schrijven aan de generale synode. Het is hem te doen om een correctie door de synode van een foutief besluit van een eerdere synode, waarin duidelijk gekozen wordt voor Gods Woord, zoals dat klinkt in de door hem aangehaalde Bijbelteksten, en niet voor de mening van Guido de Brès.
7.2
Beknopt verslag van de tweede hoorzitting
De tweede hoorzitting vindt plaats op 6 oktober 2011. De heer Bokhout brengt naar aanleiding van de aan hem tevoren toegezonden vragen het navolgende naar voren Thema: Bij de Schriftwoorden Vraag 1 Wat vindt u van de uitleg van Prof. Dr. J. Muis over Psalm 65 vers 1-4 en 1 Johannes 2 vers 2? Waarom hebt u ondanks zijn uitleg uw bezwaar gehandhaafd? Antwoord: Het onderwerp heeft de heer Bokhout al vanaf zijn vroegste jeugd beziggehouden. De uitleg van Prof. Muis van de teksten heeft de indiener eerder versterkt in zijn bezwaren dan verzwakt, omdat deze als logische exercities overkomen, die de zeggingskracht van de Bijbelteksten niet ten goed komen. Men moet zich volgens de indiener natuurlijk niet op één tekst verlaten, maar die ene tekst kan wel een ommekeer in iemands leven brengen, waarbij vele andere teksten en ervaringen van eendere (?) strekking door die ene tekst in een nieuw licht worden geplaatst. Daarnaast vat hij de NGB op als een soort grondwet van de Protestantse Kerk. De indiener brengt desgevraagd naar voren dat Psalm 65 getuigt van de ruimhartigheid van God zonder voorwaarden vooraf. Gods vergeving geldt voor alle mensen, niet enkel voor hen die door hun zonden terneer gedrukt worden. De indiener en zijn raadsman ontkennen dat de indiener zich vastklampen aan één enkele tekst. Hij heeft wel degelijk oog voor andere teksten en is zich er ook van bewust dat teksten ook anders kunnen worden opgevat dan de indiener doet. Vraag 2 Hoe verstaat u Matteüs 24 en 25, in het bijzonder Matteüs 25 vers 31-46, met daarin de verzen 41 (‘Dan zal Hij ook tot hen die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is’) en 46 (‘En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven’) en die in artikel 37 NGB letterlijk worden geciteerd?
Pagina 50 van 51
Antwoord: Mat. 24 en 25 tasten volgens de indiener de inhoud van de kernteksten van zijn gravamen niet aan. In Mt. 25 gaat het om een verhaal waarin Jezus verduidelijkt wat goed en kwaad is in de ogen van God: omzien naar anderen is goed en dat nalaten is kwaad. Het gaat in dit verhaal niet om een letterlijke toekomstvoorspelling en de verwijzing naar eeuwig hellevuur. Desgevraagd stelt de indiener dat niet ontkend kan worden dat in de NGB theologische waarheden staan, maar dat het woord ‘vergeving’ er echter maar eenmaal in voor komt. Het gaat hem om ‘alle mensen’ en ‘de hele wereld’, en niet om de grote tegenstelling tussen wel en niet uitverkorenen. Vraag 3 Hoe gaat u om met andere Schriftwoorden die een soortgelijke gedachtegang verwoorden als artikel 37? Antwoord: Uit deze gedeelten blijkt hoe strafwaardig onrechtvaardigheid is. Maar daarmee valt niet te bewijzen dat God daadwerkelijk eeuwig folteren zal. Wellicht gaat God anders denken en krijgt Hij spijt, zoals in het verhaal van Jona en Ninevé. Is er niet veel vaker sprake van dat God berouw krijgt? De indiener kan zich niet voorstellen dat God eeuwig gaat folteren. Eeuwige straf is geen evangelie. Matteüs 25 moet daarom worden gelegd naast teksten die in een andere richting wijzen, zoals volgens de indiener Prof Muis in zijn advies terecht heeft opgemerkt. Thema: Geloof en laatste oordeel Vraag 4 Wat is voor u het belang van het geloof in het licht van het laatste oordeel? Antwoord: Volgens de indiener zijn hoop en liefde belangrijker voor hem. Hoop is belangrijk omdat de kerk hoop kan geven aan niet gelovigen. Hoop is in het licht van het laatste oordeel belangrijk omdat deze voor een geheel ander leven voor de dood zorgt: als je nu al weet dat je na je dood eeuwig gelukkig zult zijn, heb je hier en nu al een ander leven. Indien een mens hoop kan hebben op een liefhebbende God, maakt dat het leven anders. Dit geloof wordt echter verduisterd door de NGB. Vraag 5 Doet volgens u het leven en sterven van een mens ertoe? Stelt God serieus belang in wat er door ons gedaan of nagelaten wordt en wij ons tegenover Hem opstellen? Zou dat in dat oordeel waarover Jezus spreekt volgens het Matteüsevangelie aan de orde kunnen komen? Antwoord: Hoe een mens leeft, is zeker niet zonder betekenis. Gods Geest werkt in verbinding met levende mensen op aarde. Wij zijn naar Gods beeld geschapen en God stelt serieus belang in wat wij doen en nalaten. Wij weten echter niet hoe het oordeel van God uiteindelijk in zijn werk zal gaan. Wij moeten afwachten hoe dat oordeel uitvalt. Het kan anders zijn dan wij denken of verwachten. Wij mogen niet gaan zitten op de stoel van God. Dat doet de NGB wel. Vraag 6 Zou er ook een definitief uit elkaar gaan van God en mens kunnen zijn? Antwoord: De indiener kan daarop geen antwoord geven. Als het tijdelijke voorbij is, is er geen ‘fini’, alleen een altijd ‘nu’. Maar volgens hem is het onbestaanbaar dat er een definitief uit elkaar gaan is van God en mensen. Er is in elk geval een enorme tegenstelling tussen God die iedereen vergeeft en Jezus die voor iedereen is gestorven en anderzijds het eeuwig branden en gepijnigd worden. Thema: Artikel 37 NGB Vraag 7 U hebt uw gravamen vooral ingediend voor al die mensen die geen leven hebben ten gevolge van hun angst verworpenen te zijn en een vooruitzicht hebben op het eeuwige vuur, waarin zij zullen branden. Verwijt u dat artikel 37 NGB of een bepaalde uitleg die daar mogelijk aan gegeven wordt? Antwoord: De indiener verwijt de kerk dat zij nooit afstand heeft genomen van het besluit van de Nationale Synode van Dordrecht - die volgens hem vooral een politieke lading had – om artikel 37 NGB te aanvaarden met dat verschrikkelijke uitzicht. Ook al kan hij zich voorstellen dat dit artikel voor de
51
Pagina 51 van 51
toenmalige vervolgde christenen troost bevatte, toch is dat geen rechtvaardiging voor de inhoud van art. 37. Vraag 8 Denkt u dat artikel 37 NGB leert dat gelovigen – ook al vinden zij zich niet zo erg goed en zijn zij zich er pijnlijk van bewust dat zij veel hebben gezondigd en dat nog doen – in het eeuwige vuur gepijnigd zullen worden? Zijn er volgens u andere interpretaties mogelijk? Antwoord: De heer Bokhout acht het absurd om te denken dat eeuwig branden mogelijk is. Deze schandelijke tekst moet worden gerelativeerd door de kerk. Of Mt. 25 met het eeuwige vuur beeldspraak bevat kan de heer Bokhout niet beantwoorden omdat hij daar niet over heeft nagedacht. Volgens hem gaat het in Mt 25, zoals eerder gezegd, om een voorbeeld van mensen die wel en niet goed doen of nalaten. Vraag 9 De woorden van artikel 37 NGB zijn de woorden uit de Schriften, geplaatst in de context van de geloofsvervolging tijden de jaren voorafgaande aan de tachtigjarige oorlog. (Hoe) heeft Guido de Brès volgens u de Schriftwoorden misbruikt? Vindt u het echt onjuist de spanning die deze woorden zeker oproepen in ieder tijdsgewricht opnieuw te laten klinken om ons duidelijk te laten zijn dat onze keuze en handelen er voor God echt toe doen? (Uiteraard zonder over concrete mensen definitieve uitspraken te doen) Antwoord: De bedoeling van de indiener is vooral om art. 37 te ontkrachten. Of De Brès de Bijbel heeft misbruikt valt buiten zijn gravamen. Hem gaat het om het feit dat de kerk 450 jaar lang deze teksten heeft gehandhaafd. Vraag 10 Wat betekent het voor uzelf dat de kerk het geloof in God belijdt in gemeenschap met de belijden van het voorgeslacht? Antwoord: Volgens de indiener kan geloof niet worden opgehangen aan het voorgeslacht. Desgevraagd geeft hij aan belijdenisgeschriften overbodig te achten. Toch heeft hij een gravamen ingediend omdat er z.i. niet meer moet worden teruggegrepen op de NGB. Er is een nieuwe positieve tekst nodig.