Naar een liberaal belastingstelsel Rapport Commissie Belastingstelsel
Voorwoord
24 juni 2011
1
Voorwoord Als politieke jongerenorganisatie heeft de JOVD tot doel om buiten de gebaande paden te denken en constant het debat gaande te houden. Dit betekent dat wij wars van een politiek compromis of electorale overwegingen onze idealen navolgen en hiervoor steun proberen te verwerven. Er zijn geen onderwerpen die voor ons onbespreekbaar zijn: wij kennen geen H-‐woord of andere politieke taboes. Dit lag ook ten grondslag aan het rapport “Naar een liberaal belastingstelsel” dat voor u ligt. Daarin hebben wij een belastingstelsel uitgewerkt dat beantwoordt aan de beginselen die wij als liberalen aanhouden, waarvan wij geloven dat deze het beste zijn voor het individu en daarmee ook voor de samenleving. Vaak wordt over jongerenorganisaties gezegd: “jullie vinden wel wat, maar werk dat dan eens uit.” Die handschoen hebben wij nu opgepakt. Het doel van het rapport is om een bijdrage te leveren aan het debat over de toekomst van het Nederlandse belastingstelsel, zowel binnen de politieke partij waaraan wij gelieerd zijn als daarbuiten. We hopen dat het de aanleiding vormt tot een open debat. Wij bedoelen dan vooral een debat waarin over alles gesproken kan worden. Uiteindelijk moet dit, wellicht in een volgende kabinetsperiode, leiden tot een grondige herziening van ons stelsel. Dit rapport is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Sinds januari 2011 is de Commissie Belastingstelsel van de JOVD druk in de weer geweest om dit rapport op te leveren. De commissie werd gevormd door Dirk Jan van den Berg, Floris van Zijp, Jeroen van Dijk, Lex Kraanen, Maarten Godschalx, Maurits Paling, Sebastiaan Paling en Vincent Roeleveld. Wij willen hen op deze plaats van harte bedanken voor hun harde werk. Dirk Jan van den Berg en Sebastiaan Paling willen wij hierbij in het bijzonder bedanken voor hun nauwe betrokkenheid bij de afronding van het rapport. Ook auditor Wouter de Nie en Politiek Commissaris Jean-‐Paul le Doux hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van dit rapport. Dit is het eerste rapport van een politieke jongerenorganisatie dat door het Centraal Planbureau is doorgerekend. Speciale dank gaat hierbij uit naar Marcel Lever en Miriam Gielen van het CPB voor hun medewerking en snelle doorrekening. Geert Jansen Voorzitter commissie Belastingstelsel
Martijn Jonk Landelijk voorzitter
Voorwoord
2
Inhoudsopgave Voorwoord ..............................................................................................................................................2 Inhoudsopgave........................................................................................................................................3 Inleiding...................................................................................................................................................5 1. Het Nederlandse belastingstelsel anno nu ......................................................................................6 1.1 Wet inkomstenbelasting 2001 ...................................................................................................6 Box 1: Inkomen uit werk en woning................................................................................................6 Box 2: Inkomen uit aanmerkelijk belang .........................................................................................7 Box 3: Inkomen uit sparen en beleggen ..........................................................................................8 Aftrekposten ...................................................................................................................................8 Heffingskortingen............................................................................................................................8 1.2 Fiscale behandeling eigen woning .............................................................................................9 Hypotheekrenteaftrek.....................................................................................................................9 Eigenwoningforfait ........................................................................................................................10 Overdrachtsbelasting ....................................................................................................................10 Huurtoeslag ...................................................................................................................................10 2. Liberale uitgangspunten ................................................................................................................11 2.1 Materiële vrijheid ....................................................................................................................11 Particulier eigendom .....................................................................................................................11 Een kleine staat .............................................................................................................................11 Sociaal vangnet .............................................................................................................................11 Optimaal belastingstelsel ..............................................................................................................11 2.2 Verantwoordelijkheid ..............................................................................................................12 2.3 Gelijkwaardigheid ....................................................................................................................12 3. Op weg naar een liberaal belastingstelsel .....................................................................................13 3.1 Vlaktaks....................................................................................................................................13 3.3 Aftrekposten ............................................................................................................................16 3.4 Heffingskortingen ....................................................................................................................17 3.5 Volksverzekeringen..................................................................................................................18
Inhoudsopgave
3.2 Inkomen uit aanmerkelijk belang ............................................................................................16
3
Algemene Ouderdomswet ............................................................................................................18 Overige volksverzekeringen ..........................................................................................................18 3.6 Woningmarkt ...........................................................................................................................19 4. Financiële gevolgen .......................................................................................................................21 4.1 Budgettaire effecten................................................................................................................21 4.2 Koopkrachteffecten .................................................................................................................21 4.3 Arbeidsmarkteffecten ..............................................................................................................21 4.4 Woningmarkteffecten..............................................................................................................22 4.5 Invoering ..................................................................................................................................22 5. Stellingen .......................................................................................................................................23 Bijlage 1: Heffingskortingen in 2011 .....................................................................................................24 Bijlage 2: CPB Notitie.............................................................................................................................25
Inhoudsopgave
4
Inleiding In dit rapport schetst de JOVD vanuit een liberale visie de toekomst van het Nederlandse belastingstelsel. Het belastingstelsel in Nederland bestaat momenteel uit een complex systeem van vele aftrekposten, heffingskortingen en toeslagen. Hoewel deze bedoeld zijn om de belastingdruk te verlagen voor specifieke groepen, worden deze regelingen zelden gebruikt door de burgers die het daadwerkelijk nodig hebben. Door de complexiteit van het belastingstelsel laten burgers en bedrijven hun belastingaangiften massaal invullen door externen. Dit gebrek aan transparantie binnen het belastingstelsel zorgt ervoor dat het draagvlak voor het betalen van belastingen afneemt. Voor een helder belastingsysteem moet de belastingwetgeving in Nederland sterk worden vereenvoudigd. De JOVD gelooft bovendien dat door het heffen van een eenvoudige en lage belasting voor iedereen, het mogelijk is om de economie sterk te stimuleren. De JOVD pleit daarom voor één belastingtarief in box 1 dat gelijk is voor alle Nederlanders; een vlaktaks. Hierbij komen vrijwel alle heffingskortingen en aftrekposten te vervallen, met uitzondering van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Daarnaast worden de volksverzekeringen gefiscaliseerd. Deze maatregelen stimuleren de werkgelegenheid en verlagen de werkeloosheid. Dit betekent dat er meer mensen aan de slag komen en de Nederlandse economie erop vooruit gaat. De hypotheekrenteaftrek wordt in dit voorstel zeker niet gespaard. Dit huidige belastingvoordeel voor koopwoningen met een hypothecaire lening zorgt ervoor dat mensen te veel schuld opbouwen, te hoge bedragen voor woningen betalen en veroorzaakt omvangrijke welvaartsverliezen. Daar waar normaal het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek wordt gezien als extra inkomstenpost voor de overheid, kiest de JOVD ervoor om dit geld terug te geven aan de belastingbetalers in de vorm van het lage tarief in box 1. Natuurlijk kan de koopwoningmarkt niet los worden gezien van de huurwoningmarkt. Grondige liberalisering van deze markt is tevens noodzakelijk, waarbij de in dit rapport voorgestelde afschaffing van de huurtoeslag een eerste stap betreft. Ook het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting komen te vervallen. Deze maatregelen resulteren in doelmatigheidswinsten op de woningmarkt en werken daarmee welvaartsverhogend. In dit rapport wordt een ingrijpende wijziging van het belastingstelsel voorgesteld. Wijzigingen in het belastingstelsel kennen naast winnaars onvermijdelijk verliezers. De koopkrachtgevolgen zorgen ervoor dat mensen andere keuzes zullen maken om hun leven in te richten. Niet langer worden bepaalde keuzes door de overheid middels het belastingstelsel bevorderd of geremd. In ons voorstel zijn mensen zelf verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken. Een ruime overgangsperiode zou ervoor zorgen dat mensen zich voldoende op de voorgestelde wijzigingen kunnen voorbereiden.
Inleiding
Dit rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 wordt de structuur van het huidige belastingstelsel in Nederland beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de liberale uitgangspunten die als leidraad dienen voor het schetsen van een toekomstig belastingstelsel. Dit toekomstige belastingstelsel wordt aan de hand van stellingen in hoofdstuk 3 uitgewerkt. In hoofdstuk 4 komen de financiële gevolgen van dit stelsel aan bod. Ten slotte worden in hoofdstuk 5 de stellingen uit dit rapport herhaald.
5
1. Het Nederlandse belastingstelsel anno nu Het bepalen en innen van belastingen wordt in elk land geregeld in wet-‐ en regelgeving die tezamen het belastingstelsel vormen. Belastingen zijn verplichte betalingen van rechtssubjecten (natuurlijke personen en rechtspersonen) aan de Nederlandse overheid en worden op basis van wetten geheven, zoals beschreven in artikel 104 van de Grondwet. Waar er in dit rapport wordt gesproken over belastingen, gaat het over rijksbelastingen; de belastingen die door de rijksoverheid worden geheven. Rijksbelastingen worden geheven door de Belastingdienst, een onderdeel van het Ministerie van Financiën. Belastingen kunnen zowel direct als indirect zijn. Directe belastingen zijn belastingen waarbij degene die de belasting verschuldigd is samenvalt met de belastingdestinataris (degene voor wie de druk bestemd is). Het gaat hierbij om de belastingen op inkomen, winst en vermogen. Indirecte belastingen zijn belastingen die blijkens de opzet van de wettelijke regeling zijn bestemd om te worden gedragen door anderen dan degene die de belasting verschuldigd is. Indirecte belastingen worden ook wel kostprijsverhogende belastingen genoemd.1 Dit rapport gaat enkel in op directe belastingen. Belastingen worden in Nederland uit kracht van een wet op kapitaal en kapitaalvergaring geheven van zowel rechts-‐ als natuurlijke personen. Waar dit voor rechtspersonen (bijvoorbeeld BV’s of NV’s) geregeld is in de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (VPB), vallen alle natuurlijke personen onder de Wet Inkomstenbelasting 2001 (IB). In dit rapport wordt hoofdzakelijk ingegaan op de IB.
1.1
Wet inkomstenbelasting 2001
Box 1: Inkomen uit werk en woning De huidige Wet Inkomstenbelasting dateert uit 2001 en wordt gekenmerkt door een progressief belastingtarief in box 1. Kort gezegd houdt dit progressieve tarief in dat er procentueel meer belasting wordt betaald, wanneer het inkomen stijgt. Deze werking wordt ook wel aangeduid met het begrip marginale werking. Dit komt voort uit het draagkrachtprincipe (de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten) en verklaart voor een groot deel de nivellerende werking van de IB. Hiervoor bestaat echter geen theoretische draagkrachtconceptie die zou kunnen leiden tot een eenduidige, wetenschappelijke tariefstructuur, in die zin dat daaruit zou zijn af te leiden dat een proportioneel of progressief tarief zou moeten gelden.2 Sillevis et al. concluderen dat het 1
Zie ook: L.G.M. Stevens, Elementair Belastingrecht voor Economen en Bedrijfsjuristen 2009/2010, Deventer: Kluwer 2009, p. 26. 2 Zie ook: L.W. Sillevis et al., Studenteneditie 2009-‐2010, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Deventer: Kluwer 2009, p.4.
Het Nederlandse belastingstelsel anno nu
Er wordt op verschillende manieren inkomstenbelasting geheven op kapitaal dan wel kapitaalvergaring. In box 1 word inkomen uit werk en woning belast, in box 2 inkomen uit aanmerkelijk belang en in box 3 inkomen uit sparen en beleggen. Aftrekposten verlagen het inkomen waarover belasting moet worden betaald (de grondslag) en heffingskortingen verminderen vervolgens het te betalen bedrag aan belastingen. Al met al is het huidige belastingstelsel een complex systeem dat hieronder nader wordt toegelicht.
6
progressieve tarief in box 1 vooral een uitvloeisel is van politieke keuzes.3 Deze auteurs baseren dat op kamerstukken die betrekking hebben op de totstandkoming van de IB. Box 1 kent een onderverdeling in schijven waardoor er geen sprake is van een zuivere progressiviteit; het marginale tarief waarmee de belastingplichtige wordt geconfronteerd stijgt pas wanneer het inkomen stijgt tot over de drempel van de volgende schijf. De totale heffing bestaat voor een deel uit premies voor volksverzekeringen, dit komt in § 3.5 nog uitgebreid aan de orde. In de onderstaande tabel is een overzicht te vinden van de opbouw en omvang van het totaal tarief per schijf. Dit is sterk afhankelijk van de leeftijd van de belastingplichtige.
Onder box 1 vallen de inkomenscategorieën winst uit onderneming, loon, resultaat uit overige werkzaamheden, periodieke uitkeringen en verstrekkingen en inkomen uit eigen woning. Bij winst uit onderneming moet gedacht worden aan winst genoten door natuurlijke personen die bijvoorbeeld actief zijn als eigenaar van een eenmanszaak. Rechtspersonen vallen onder de VPB. Resultaat uit overige werkzaamheden vormt een ‘restcategorie’ blijkens de memorie van toelichting bij de IB.4 Hierbij gaat het om het verrichten van enige vorm van arbeid in het economisch verkeer, dat geen winst uit onderneming vormt of loon uit dienstbetrekking. Een politieke functie als een lidmaatschap van een gemeenteraad valt hier bijvoorbeeld onder. Tot slot zijn er in de IB aparte bepalingen opgenomen voor ontvangen periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Onder deze categorie valt bijvoorbeeld partneralimentatie. Box 2: Inkomen uit aanmerkelijk belang Er is sprake van een aanmerkelijk belang indien een aandeelhouder, kort gezegd, 5% of meer van de aandelen heeft in een vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld. Er zijn twee soorten voordelen die in box 2 worden belast, namelijk reguliere voordelen (dividend) en 3
Zie: L.W. Sillevis et al., Studenteneditie 2009-‐2010, Cursus Belastingrecht (Inkomstenbelasting), Deventer: Kluwer 2009, p.4. 4 Zie: MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr.3, p. 132.
Het Nederlandse belastingstelsel anno nu
Bron: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-‐en-‐publicaties/circulaires/2010/12/22/wijziging-‐in-‐de-‐belastingheffing-‐ met-‐ingang-‐van-‐1-‐januari-‐2011.html
7
vervreemdingsvoordelen (verkoopwinst op aandelen). In box 2 geldt een tarief van 25%. Ten opzichte van de andere boxen lijkt een tarief van 25 procent een erg voordelig tarief. Bij de analyse van dit tarief moet echter in het achterhoofd worden gehouden dat er, op basis van de VPB, ook al belasting betaald is over de winst van de vennootschap. Box 3: Inkomen uit sparen en beleggen Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit sparen en beleggen. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% van de grondslag sparen en beleggen. Dit is een zogenaamd forfaitair rendement. Eenvoudig gezegd: er wordt van uitgegaan dat de belastingplichtige elk jaar 4% rendement behaald op zijn vermogen. Dit rendement wordt tegen 30% belast, het effectieve belastingpercentage komt daardoor op 1,2%. De grondslag sparen en beleggen bestaat uit de waarde van de bezittingen minus de waarde van de schulden van de belastingplichtige. Denk hierbij bijvoorbeeld aan beleggingen in aandelen, een tweede huis, spaartegoeden en consumptieve kredieten. In 2011 geldt er een heffingvrij vermogen van €20.785 per belastingplichtige. De peildatum voor de waarde van het vermogen is 1 januari van elk jaar. Aftrekposten Met aftrekposten wordt het belastbaar inkomen verlaagt, waardoor er dus uiteindelijk minder belasting dient te worden betaald. Een wezenlijk verschil met heffingskortingen is dat aftrekposten niet van het te betalen bedrag aan belasting worden afgetrokken, maar van het belastbaar inkomen.
Persoonsgebonden aftrekposten zijn daarentegen niet direct aan een box gekoppeld. Persoonsgebonden aftrekposten hebben betrekking op het persoonlijk leven van de belastingplichtige en houden vaak ook verband met de draagkracht of het inkomen van de belastingplichtige. Persoonsgebonden aftrekposten zijn onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. Dit houdt in dat niet gebruikte aftrek van het ene jaar, kan worden doorgeschoven naar het volgende jaar. Een voorbeeld van een persoonsgebonden aftrekpost zijn de uitgaven voor het levensonderhoud van een kind jonger dan 30 jaar. Heffingskortingen Een heffingskorting vermindert het totaal aan te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. De omvang ervan is bij wet vastgesteld en soms afhankelijk van de hoogte van het inkomen. De heffingskortingen kunnen worden onderverdeeld in de algemene heffingskorting en aanvullende kortingen. Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. De persoonlijke situatie van de belastingplichtige bepaald of deze recht heeft op een aanvullende korting en de hoogte hiervan. De vele verschillende regels die hieraan verbonden zijn maken de heffing van inkomstenbelasting ingewikkeld. Voorbeelden van aanvullende kortingen zijn de
Het Nederlandse belastingstelsel anno nu
Bij de aftrekposten wordt onderscheid gemaakt tussen brongebonden aftrekposten en persoonsgebonden aftrekposten. Brongebonden aftrekposten zijn aftrekposten die binnen één box aftrekbaar zijn. Brongebonden aftrekposten vinden hun oorsprong in de gedachte dat het gedeelte van een beloning dat nodig is ter verkrijging van de beloning niet belast zou moeten zijn. Deze gedachte is al sinds 1914 in de belastingwetgeving verwerkt. De ondernemersaftrekposten, zoals de zelfstandigenaftrek, en de aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn belangrijke voorbeelden van brongebonden aftrekposten.
8
arbeidskorting, de jonggehandicaptenkorting, de ouderenkorting en de alleenstaande-‐ ouderenkorting. Een heffingskorting bestaat uit een premie-‐ en belastingdeel die de verschuldigde premie, respectievelijk, belasting verlaagt. Een heffingskorting kan niet meer bedragen dan de over de drie boxen verschuldigde belasting en premie; deze kan dus in principe niet leiden tot een teruggave. Er geldt echter een uitzondering voor eenverdienersgezinnen. De niet (of weinig) verdienende partner kan namelijk de algemene heffingskorting (gedeeltelijk) aan hem/haar uitbetaald krijgen wanneer de werkende partner, na aftrek van de heffingskortingen, inkomstenbelasting en premies betaald. 5 Deze regeling staat ook wel bekend als de ‘aanrechtsubsidie’ en wordt vanwege de negatieve effecten op het arbeidsaanbod van niet-‐werkende partners sinds 2009 in 15 jaar stapsgewijs afgebouwd. De omvang van de verschillende heffingskortingen in 2011 staat in Bijlage 1 vermeld.
1.2
Fiscale behandeling eigen woning
De fiscale behandeling van de eigen woning neemt in het Nederlandse belastingstelsel een aparte positie in. Hoewel de eigen woning de facto onderdeel is van het vermogen van een belastingplichtige valt de eigen woning niet onder box 3, maar onder box 1. Binnen deze box is de rente op de hypotheek van de eigen woning aftrekbaar en wordt er over het eigenwoningforfait belasting geheven. Naast de IB speelt de overdrachtsbelasting bij het eigenwoningbezit ook een belangrijke rol.
Het belastingvoordeel dat wordt genoten als gevolg van de hypotheekrenteaftrek wordt groter wanneer het hypotheekbedrag of het belastingtarief hoger wordt. De hogere inkomensgroepen worden op basis van het progressieve tariefstelsel in box 1 geconfronteerd met een hoger belastingtarief. Dit betekent ook dat het belastingvoordeel dat zij genieten als gevolg van deze aftrekpost groter is. Bovendien zullen zij veelal hogere hypotheken kunnen aangaan en daardoor ook een hoger bedrag kunnen aftrekken. Investeringen in de eigen woning met geleend geld worden naarmate het belastbaar inkomen stijgt aantrekkelijker en de gemiddelde belastingdruk voor deze groep wordt door de hypotheekrenteaftrek lager. Het systeem van de hypotheekrenteaftrek heeft dus een denivellerende werking; de inkomensverdeling wordt ongelijker.
5
Zie ook: L.G.M. Stevens, Elementair Belastingrecht voor Economen en Bedrijfsjuristen 2009/2010, Deventer: Kluwer 2009, p. 115-‐117.
Het Nederlandse belastingstelsel anno nu
Hypotheekrenteaftrek De hypotheekrenteaftrek is in het leven geroepen om het woningbezit te bevorderen. In de IB is namelijk geregeld dat de rente die betaald wordt over de hypotheek voor de eigen woning aftrekbaar is van het belastbaar inkomen in box 1, waardoor de belastingdruk voor de hypotheekgever (de huiseigenaar) afneemt. De regeling voor de hypotheekrenteaftrek bevat verder uitgebreide voorschriften over o.a. het in aanmerking te nemen voordeel uit eigen woning (het eigenwoningforfait), het sparen voor het aflossen van de hypotheek, de gevolgen van verhuizing en de gevolgen van verhuur van de eigen woning. Maar de kern van de regeling is de aftrekbaarheid van de rente die is betaald over schulden die zijn aangegaan voor de verwerving, verbetering of het onderhoud van de eigen woning.
9
Eigenwoningforfait Bij de fiscale behandeling van de eigen woning in box 1 wordt er vanuit gegaan dat de eigen woning een bron van inkomen is. De eigen woning wordt gezien als een duurzaam investeringsgoed waarmee een rendement wordt behaald. Daarom is er wel sprake van een belasting op het rendement op de eigen woning. Omdat de precieze bepaling van dit rendement lastig is, is een fictief rendement bepaald waarover inkomstenbelasting verschuldigd is; het eigenwoningforfait.6 Dit inkomen, ook wel het forfaitaire rendement genoemd, benadert het werkelijke rendement in de meeste gevallen niet. Het eigenwoningforfait is gebaseerd op een percentage van de waarde van de eigen woning die volgt uit de Wet Waardering Onroerende Zaken. Deze waarde is een schatting van de vrije verkoopprijs en wordt ieder jaar door de gemeenten vastgesteld. Op dit moment bedraagt voor woningen met een waarde tussen de €75.000 en €1.020.000 het eigenwoningforfait op 0,55% van deze waarde. Overdrachtsbelasting Bij de aankoop van een woning wordt er overdrachtsbelasting geheven. De koper van het huis dient 6% van de aankoopprijs af te dragen aan de fiscus. Dit vermindert de mobiliteit op de woningmarkt, omdat de koper bij de aankoop van zijn woning direct een negatief rendement heeft van 6%. In het geval van de gemiddelde woning met een waarde van €250.000 betekent dit dat er €15.000 aan overdrachtsbelasting geheven wordt. De overdrachtsbelasting wordt in veel gevallen meegefinancierd in de hypotheek, hierdoor stijgt de hypotheekschuld van de huizenkopers en kan er ook meer hypotheekrente afgetrokken worden.
Een van deze regelingen is de huurtoeslag, waar momenteel een bedrag van €2,6 miljard mee gemoeid is.7 De huurtoeslag bedraagt maximaal rond de €300 per maand. In 2011 geldt voor de huurtoeslag dat de aanvrager een huis dient te huren met een huurprijs tussen de €208 en €652 (inclusief servicekosten) per maand. Daarnaast mag het jaarlijkse toetsingsinkomen niet hoger zijn dan €21.625 (alleenstaanden) of €29.350 (partners) en wordt tevens de waarde van het vermogen in box 3 getoetst voordat wordt overgegaan tot uitkering. Hoewel de huurtoeslag betrekking heeft op de huurwoningmarkt en niet op de fiscale behandeling van de eigen woning, wordt in dit rapport ook een aanpassing van de huurtoeslag voorgesteld. De huurwoningmarkt en de koopwoningmarkt zijn immers nauw met elkaar verbonden.
6 7
Dit geldt niet wanneer de aftrekbare kosten voor de eigen woning lager zijn dan dit eigenwoningforfait. Zie: Bijlage 2.
Het Nederlandse belastingstelsel anno nu
Huurtoeslag De taak van de Belastingdienst beperkt zich niet alleen tot de heffing van rijksbelastingen. De Belastingdienst is namelijk ook belast met de uitvoering van en controle op vier inkomensafhankelijke regelingen. De omvang van de tegemoetkoming die de burgers kunnen krijgen op basis van deze regelingen is afhankelijk van het verzamelinkomen: het totale inkomen in box 1, 2 en 3, verminderd met de aftrekposten in box 1, 2 en 3. Dit verzamelinkomen wordt met betrekking tot deze regelingen aangeduid als toetsingsinkomen. Des te hoger het toetsingsinkomen, des te lager is het te ontvangen bedrag. Deze regelingen hebben derhalve een nivellerende werking; de inkomensverdeling wordt gelijker.
10
2. Liberale uitgangspunten In dit rapport wordt een opzet voor een liberaal belastingstelsel geschetst. Dit doet de JOVD vanuit een liberale ideologie, waarbij de Beginselverklaring en het Politiek Kernpunten Programma van de JOVD als uitgangspunt zijn genomen. De relevante uitgangspunten, materiële vrijheid, verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid, zijn onderstaand geëxpliciteerd met de focus op een liberaal belastingstelsel.
2.1
Materiële vrijheid
Het liberalisme heeft de vrijheid van het individu als centrale waarde. Hierbij komt het individu zowel immateriële vrijheid als materiële vrijheid toe. In een liberaal belastingstelsel staat het bevorderen van de materiële vrijheid door de overheid voorop. Dit uit zich door de bescherming van particulier eigendom, het minimaliseren van de belastingen, het creëren van een sociaal vangnet en het neerzetten van een optimaal belastingstelsel. Particulier eigendom De overheid dient particulier eigendom toe te staan en te beschermen. Individuen hebben het fundamentele recht om te beschikken over de vruchten van hun arbeid. Op deze manier worden burgers beloond naar de mate waarin zij in economische zin bijdragen aan de maatschappij. Uitgangspunt 1: De overheid dient particulier eigendom toe te staan en te beschermen. Een kleine staat Belastingen verminderen altijd de efficiënte verdeling van productiefactoren die in een vrije markt tot stand komt. Individuen kunnen immers beter dan de overheid bepalen welke goederen of diensten het meeste nut voor hen opleveren. Belasting zorgen dus voor een minder efficiënte marktwerking. Belastingen dienen derhalve zo laag als mogelijk te zijn om te kunnen voorzien in de kerntaken van de overheid. Door zo min mogelijk inbreuk te maken op de financiële middelen van haar burgers bevordert de overheid ook de materiële vrijheid. Bovendien vergroot een laag marginaal belastingtarief de prikkel om (meer) te gaan werken. Uitgangspunt 2: De overheid heft belasting enkel en alleen om haar kerntaken uit te kunnen voeren.
Uitgangspunt 3: De overheid dient te voorzien in een sociaal vangnet om een minimumbestaansniveau te garanderen. Optimaal belastingstelsel De overheid is verantwoordelijk voor het neerzetten van een optimaal belastingstelsel. Een optimaal belastingstelsel is transparant en doelmatig. Belastingen moeten transparant en dus begrijpelijk zijn,
Liberale uitgangspunten
Sociaal vangnet De overheid bevordert de materiële vrijheid ook door een minimumbestaansniveau voor al haar burgers te garanderen. Vanwege het bestaan van een sociaal vangnet zijn alle individuen in staat om zich te ontplooien en naar vol vermogen te participeren in de maatschappij. De overheid stimuleert door de belastingen zo laag mogelijk te houden de burgers bovendien om te gaan werken en zodoende op te klimmen tot boven dit minimumbestaansniveau.
11
zodat elke belastingplichtige weet wat zij aan belasting moet betalen. Dit vergroot de legitimiteit van belastingen. Door het belastingstelsel sterk te vereenvoudigen wordt het stelsel niet alleen transparanter, maar ook doelmatiger. Voor de uitvoering zijn minder ambtenaren nodig, waardoor de uitvoeringskosten sterk kunnen dalen. Uitgangspunt 4: Het belastingstelsel moet zo transparant en doelmatig mogelijk worden ingericht.
2.2
Verantwoordelijkheid
Vrijheid kan in een liberale samenleving niet los worden gezien van verantwoordelijkheid. Een individu dient verantwoord om te gaan met de vrijheden die aan hem toekomen. Dit betekent dat een individu zelf verantwoordelijk is voor de keuzes die hij of zij maakt. Individuen hebben het recht op het maken van eigen keuzes zonder daarbij tot een keuze te worden bewogen of gedwongen door de overheid. Ook binnen het belastingstelsel betekent dit dat keuzes van individuen zo min mogelijk worden beïnvloed. Uitgangspunt 5: Individuen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beslissingen; zodoende vindt er via het belastingstelsel zo min mogelijk beïnvloeding plaats van deze beslissingen.
2.3
Gelijkwaardigheid
De mens is niet gelijk maar wel gelijkwaardig. Zij wordt door de overheid onder gelijke omstandigheden gelijk behandeld. Dit betekent dat een belastingstelsel vanuit de liberale ideologie, onder gelijke omstandigheden, voor ieder individu dezelfde regels kent. Een belastingstelsel is niet bedoeld om via uitzonderingen minderheidsbelangen te dienen. Uitzonderingen ondermijnen bovendien het draagvlak voor belastingheffing. Uitgangspunt 6: Onregelmatigheden binnen het belastingsysteem moeten tot een minimum worden beperkt.
Liberale uitgangspunten
12
3. Op weg naar een liberaal belastingstelsel In dit hoofdstuk wordt het door de JOVD voorgestelde liberale belastingstelsel geschetst vanuit de liberale uitgangspunten materiële vrijheid, verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid die in het voorgaande hoofdstuk zijn toegelicht.
3.1
Vlaktaks
Eén vlak marginaal belastingtarief geheven over het box 1-‐inkomen (hierna: arbeidsinkomen) vormt de basis van een toekomstig belastingstelsel op liberale grondslag. Dit vlakke tarief dient het huidige schijvenstelsel van tarieven in box 1 te vervangen. In plaats van vier verschillende marginale tarieven, blijft er nog slechts één uniform tarief over dat ongeacht de hoogte van het inkomen gelijk is voor eenieder. Met de introductie van een vlak tarief wordt een einde gemaakt aan de ongelijkwaardige behandeling van een-‐ en tweeverdienersgezinnen8 die volgt uit de huidige tariefstructuur. Een tweeverdienersgezin waarvan het totale arbeidsinkomen gelijk is aan dat van een eenverdienersgezin wordt nu fiscaal gunstiger behandeld. Het gezin met de alleenverdienende partner wordt immers door de oplopende marginale belastingtarieven in box 1 geconfronteerd met een hogere totale belastingdruk dan het tweeverdienersgezin. Zelfs wanneer deze uitwerking van het huidige tariefstelsel mogelijk zou leiden tot een (vanuit welvaartsoptiek) meer efficiënte verdeling van arbeids-‐ en huishoudtaken binnen gezinnen,9 kan dit niet worden geaccepteerd. Dusdanige inmenging door de staat in de persoonlijke levenssfeer van haar burgers past namelijk niet bij een vrije samenleving waarin deze burgers, zonder daarbij tot een keuze te zijn bewogen of gedwongen door de staat, zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun keuzes. De introductie van een vlak tarief maakt niet alleen een einde aan de hiervoor beschreven ongelijkwaardige behandeling van gezinnen met gelijke inkomens, het betekent tevens dat de principiële kwestie of de IB dient uit te gaan van individuele dan wel van gezinsdraagkracht haar belang grotendeels verliest.10 In het huidige tariefstelsel loont het om arbeidsinkomen uit te stellen tot in een jaar waarin een laag of lager arbeidsinkomen wordt verwacht, zodat dit inkomen tegen een lager tarief wordt belast.11 De belastingplichtigen worden zo gestimuleerd om intertemporele tariefarbitrage toe te passen.12 13 Bij Hetzelfde geldt voor de ongelijke behandeling van eenpersoonshuishoudens tegenover tweeverdienersgezinnen. 9 Zie ook: B. Jacobs, Een Economische Analyse van een Optimaal Belastingstelsel voor Nederland, Essay op verzoek van de Studiecommissie Belastingstelsel, 2010. 10 Zie ook: A.L. Bovenberg en L.G.M. Stevens, Het fiscale stelsel van de toekomst: eenvoud, neutraliteit en draagkracht, Essay op verzoek van de Studiecommissie Belastingstelsel, 2010. 11 Zie ook: R.P. van den Dool, Sociale vlaktaks serieus het overwegen waard, Vakblad voor de CB-‐Adviseur nr. 10, oktober 2009. 12 Het feit dat er in de huidige tariefstructuur over de eerste en tweede schijf voor 65-‐plussers geen AOW-‐ premie wordt geheven heeft een vergelijkbaar effect. Overmatige pensioenopbouw wordt zo immers gestimuleerd. De fiscalisering van de AOW, die in § 3.5 aan de orde komt, voorkomt deze specifieke vorm van intertemporele tariefarbitrage. 13 De IB biedt thans een stringente middelingsregeling op basis waarvan de inkomens van slechts drie jaren kunnen worden gemiddeld. Een vlak tarief maakt deze beperkte tegemoetkoming overbodig.
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
8
13
een vlakke tariefstructuur maakt het niet uit in welk jaar het inkomen wordt belast; het tarief is immers ongeacht de hoogte van het inkomen gelijk. Zo verdwijnt de door de huidige tariefstructuur geïnduceerde prikkel tot intertemporele tariefarbitrage en wordt de beslissing over het moment waarop arbeidsinkomen wordt gegenereerd niet meer verstoord door dit onderdeel van het belastingstelsel.
14
De effectieve marginale druk geeft aan welk deel van de stijging van het bruto inkomen niet resulteert in een hoger nominaal beschikbaar inkomen, maar in hogere af te dragen belastingen en premies, hogere of lagere heffingskortingen en lagere toeslagen, zie ook: Gielen et al., Ontwikkeling en Verdeling van de Marginale Druk in 2001-‐2011, CPB Document No. 195, 2009. 15 Zie: Gielen et al., Ontwikkeling en Verdeling van de Marginale Druk in 2001-‐2011, CPB Document No. 195, 2009.
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
De kracht van een vlak tarief op arbeidsinkomen staat niet op zichzelf. De hoogte van de effectieve marginale belastingdruk14 op arbeidsinkomen wordt namelijk niet alleen bepaald door de tariefstructuur, maar ook door de verschillende heffingskortingen, aftrekposten, inkomensafhankelijke fiscale regelingen en toeslagen die het Nederlandse belastingstelsel rijk is. Een hoge effectieve marginale belastingdruk verstoort de werking van de arbeidsmarkt. Er wordt dan slechts een beperkt deel van de vruchten van een extra arbeidsinspanning genoten, waardoor het arbeidsaanbod wordt verstoord. Uit empirisch onderzoek blijkt dat in 2007 de gemiddelde effectieve marginale druk in Nederland voor werknemers met een loon tot €20.000 per jaar (dit omvat ongeveer 10% van het totaal aantal werknemers) ongeveer 30 à 40% bedroeg en dat vanaf €20.000 de gemiddelde effectieve marginale druk redelijk constant was rondom de 50%.15 Dit betekent dat de verdeling van de effectieve marginale belastingdruk vrijwel vlak (oftewel constant) is en er dus sprake is van een ‘verkapte vlaktaks’ met een hoog constant effectief marginaal belastingtarief. Dit is in het figuur op de volgende pagina te zien. In deze figuur zijn de werknemers gerangschikt in honderd inkomensklassen van steeds 1000 euro. Voor werknemers in elke inkomensklasse geeft de lijn de gemiddelde effectieve marginale druk weer in 2007. De balkjes in de figuur geven de loonverdeling weer, oftewel hoeveel procent van de werknemers in elke inkomensklasse zit.
14
Bron: Gielen et al., Ontwikkeling en Verdeling van de Marginale Druk in 2001-‐2011, CPB Document No. 195, Den Haag: CPB, 2009.
Deze hervorming van het belastingstelsel komt niet alleen de transparantie van dit stelsel ten goede, deze vlaktaks is ook nog eens efficiënter dan de huidige ‘verkapte vlaktaks’. De lagere effectieve marginale belastingdruk heeft immers tot gevolg dat er minder verstoring optreedt van het arbeidsaanbod. Uit de literatuur die gebaseerd is op de ‘optimal taxation theory’18 volgt mogelijk
16
In het vervolg van dit hoofdstuk zijn de voorstellen hiervoor dan ook opgenomen. Zie ook: M. van der Velde, Progressieve belasting bracht ons geen eerlijkheid, De Volkskrant, 25 januari 2011. 18 Deze theorie is ontwikkeld door Nobelprijswinnaar James Mirrlees, zie: J.A. Mirrlees, An Exploration in the Theory of Optimal Income Taxation, Review of Economic Studies 38, 1971. 17
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
De introductie van een vlak tarief in box 1 is een eerste belangrijke stap richting een stelsel waarin inkomstenbelasting wordt geheven over het arbeidsinkomen tegen een laag effectief marginaal belastingtarief, waarbij de effectieve marginale belastingdruk voor elke belastingplichtige gelijk is. Om dit te bereiken dient wel de bezem gehaald te worden door het stelsel van heffingskortingen, aftrekposten, inkomensafhankelijke fiscale regelingen en toeslagen.16 Met de opbrengst hiervan kunnen de huidige tarieven worden verlaagd tot één vlak en vooral laag tarief. Met één vlak tarief in box 1 is het binnen de door de JOVD voorgestelde vlaktaks duidelijker wat de fiscale gevolgen zijn van de keuzes van de belastingplichtigen. Deze vlaktaks wordt niet zoals de huidige ‘verkapte vlaktaks’ gekarakteriseerd door een volstrekt ondoorzichtig stelsel van heffingskortingen, aftrekposten, inkomensafhankelijke fiscale regelingen en toeslagen, waardoor de belastingplichtige geen inzicht heeft in wat bijvoorbeeld een extra arbeidsuur hem oplevert. Met de vlaktaks die de JOVD voorstaat krijgen de belastingplichtigen meer inzicht in wat de fiscale consequenties zijn van overwerk, prestatiebonussen of een kortere werkweek. Burgers kunnen dan hun beslissingen nemen op basis van hun eigen voorkeuren, zonder in grote mate door de fiscus gestuurd te worden in hun keuze.17
15
zelfs dat een vlak marginaal belastingtarief in combinatie met heffingskortingen dichtbij de optimale belastingstructuur ligt.19 Stelling 1: Er komt één vlak tarief op het box 1-‐inkomen.
3.2
Inkomen uit aanmerkelijk belang
In het huidige belastingstelsel komt in box 2 al een vlak tarief voor; het belastingtarief op het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt namelijk 25%. Dit tarief is voor iedere belastingplichtige gelijk is, ongeacht de hoogte van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang De JOVD streeft naar een belastingstelsel dat zo veel mogelijk rechtsvormneutraal is. Er moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat belastingplichtigen, vanwege de verschillende behandeling van rechtsvormen binnen het belastingstelsel, een rechtsvorm kiezen waarvoor geldt dat daarbij het belastingregime het voordeligst uitwerkt. Dit betekent dat wanneer er gekozen wordt voor één laag, belastingtarief in box 1 dit gevolgen heeft voor het tarief in box 2. Om het globaal evenwicht tussen de heffing in box 1 en box 2 (gecombineerd met de heffing van VPB) bij de invoering van één vlak tarief in box 1 te behouden, dient het tarief in box 2 te worden verlaagd. Stelling 2: De belasting op inkomen uit aanmerkelijk belang gaat omlaag, opdat het globaal evenwicht tussen de heffing binnen box 1 en box 2 behouden blijft.
3.3
Aftrekposten
Naar het middel van aftrekposten is in Nederland weinig onderzoek gedaan en zo kan moeilijk worden vastgesteld of deze wel werken. Mochten de maatregelen echter onverhoopt wel een effect hebben, dan verstoren zij de markt dus op een onoverzichtelijke wijze. Via maatregelen binnen het belastingstelsel vindt er manipulatie plaats van de allocatie van productiefactoren en de vraag naar bepaalde producten of diensten. Immers de Nederlandse belastingplichtige krijgt financieel voordeel bij het door de overheid gewenste alternatief. De belastingplichtige wordt als het ware aan het handje genomen; een mooi voorbeeld van paternalistisch gedrag van de overheid. Het keuzegedrag van het individu behoort zo veel mogelijk gevrijwaard te worden van overheidsbemoeienis. Impliciete subsidies waarmee getracht wordt de beslissingen van individuen te beïnvloeden passen slecht bij een belastingstelsel dat op liberale leest is geschoeid. Aftrekposten maken het systeem op basis waarvan inkomstenbelasting wordt geheven bovendien zeer complex en niet alle aftrekposten zullen door iedereen ten volle kunnen worden benut. Als de overheid het keuzegedrag van individuen toch wenst te beïnvloeden dan moet zij dat direct, 19
Ondanks dat binnen het model waarop de ‘optimal taxation theory’ is gebaseerd geen rekening gehouden wordt met het geschetste voordeel met betrekking tot de transparantie van een vlak tarief op arbeidsinkomen in dit stelsel, zie ook: G.N. Mankiw et al., Optimal Taxation in Theory and Practice, NBER Working Paper No. 15071, 2009.
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
In het Nederlandse belastingstelsel zijn vele aftrekposten opgenomen die gericht zijn op het stimuleren dan wel ontmoedigen van bepaalde keuzes. Dit zijn door overheid gecreëerde financiële prikkels die ervoor dienen te zorgen dat de belastingplichtigen een bepaalde vorm van wenselijk gedrag gaan vertonen. Het effect van deze aftrekposten is echter slecht meetbaar, een verstoring van de vrije markt alsmede een vorm van paternalisme.
16
overzichtelijk en transparant doen. De JOVD ziet aftrekposten binnen de IB hiervoor niet als een geschikt instrument. Stelling 3: Alle aftrekposten worden afgeschaft. Een enkele aftrekpost bevindt zich op het gebied van de zorg voor de belastingplichtige zelf dan wel van zijn directe familie.20 Het moge duidelijk zijn dat belastingplichtigen die profiteren van deze tegemoetkoming deze zorgkosten niet vrijwillig maken. Het onmiddellijk afschaffen van deze aftrekpost zonder financiële compensatie voor de desbetreffende groep zou leiden tot een onwenselijke situatie. Echter zoals hiervoor voorgesteld ziet de JOVD geen heil in een uitgebreid systeem van aftrekposten. De JOVD wil alle aftrekposten dan ook afschaffen, met dien verstande dat de specifieke zorgkosten voortaan worden vergoed op basis van bestaande of nieuwe wetgeving op het gebied van de zorg, dan wel dat deze kosten uit handen worden genomen van de betreffende individuen. Stelling 4: De aftrekpost met betrekking tot de specifieke zorgkosten wordt ondergebracht in bestaande of nieuwe instrumenten buiten het belastingstelsel.
3.4
Heffingskortingen
Deze problematiek zou kunnen worden aangepakt door bij de inhouding van loonbelasting en premies volksverzekeringen geen rekening meer te houden met de heffingskortingen. Alle heffingskortingen zouden dan alleen via de aangifte inkomstenbelasting te verzilveren zijn. Maar hiermee verdwijnen de administratieve lasten niet; deze worden alleen maar verschoven van de werkgever/uitkeringsinstantie naar de Belastingdienst en de belastingplichtigen. Daarnaast brengt de inkomensafhankelijkheid van vijf van de twaalf heffingskortingen een hoge uitvoeringslast met zich mee; zowel voor de werkgever/uitkeringsinstantie als de Belastingdienst.23
20
Deze aftrekpost heeft betrekking op de uitgaven voor specifieke zorgkosten. Zie ook: C.A. de Kam en C.L.J. Caminada, Belastingen als instrument voor inkomenspolitiek, Essay op verzoek van de Studiecommissie Belastingstelsel, 2010. 22 De algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de ouderenkorting, de alleenstaande-‐ouderenkorting, de jonggehandicaptenkorting en de levensloopverlofkorting. De verzamelnaam voor deze heffingskortingen is de loonheffingskorting. 23 Zie ook: R.H.J.M. Gradus, De charme van eenvoud: naar een sociale vlaktaks en één loonbegrip, Weekblad Fiscaal Recht (WFR) 2009/1103. 21
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
Sinds de invoering van de IB kent het Nederlandse belastingstelsel een breed scala aan heffingskortingen. De achtergrond voor de implementatie van deze heffingskortingen is het verstrekken van een belastingvoordeel aan specifieke groepen (vaak zijn dit de lagere inkomensgroepen). De laagste inkomensgroepen zijn echter moeilijk te bereiken door middel van heffingskortingen omdat deze groep niet voldoende heffing verschuldigd is om de heffingskortingen volledig te kunnen benutten. Dit wordt ook wel de ‘verzilveringsproblematiek’ genoemd.21 Naast het feit dat de effectiviteit van heffingskortingen te betwijfelen valt, zijn er ook vraagtekens te zetten op het gebied van de efficiëntie. De invoering van heffingskortingen heeft geleid tot toegenomen administratiekosten voor de werkgever of uitkeringsinstantie. Zes heffingskortingen22 worden namelijk door de werkgever of uitkeringsinstantie in mindering gebracht op de in te houden loonbelasting en premies volksverzekeringen.
17
Het grote aantal heffingskortingen maakt het Nederlandse belastingsysteem onoverzichtelijk en complex. Daarom pleit de JOVD voor slechts één algemene heffingskorting en één arbeidskorting. Het terugdringen van het aantal heffingskortingen past in een liberaal belastingstelsel, omdat het bijdraagt aan de optimalisering van het belastingsysteem. Deze wijziging maakt het Nederlandse belastingsysteem eenvoudiger en transparanter. De uitvoeringslasten voor de Belastingdienst, belastingplichtigen en de werkgevers/uitkeringsinstanties zullen dalen; het belastingsysteem wordt dus efficiënter. Daarnaast waarborgt de algemene heffingskorting een minimumbestaansniveau aan de lagere inkomensgroepen in de samenleving. Een vlak tarief in combinatie met enkele heffingskortingen zorgt ervoor dat het progressieve karakter van het huidige tariefstelsel in box 1 behouden blijft; hoe lager het inkomen, hoe hoger het deel van het inkomen dat door toepassing van de heffingskortingen onbelast blijft. Tot slot blijft met het behoud van de arbeidskorting de prikkel bestaan om vanuit een uitkeringssituatie aan het werk te gaan. Stelling 5: Alle huidige heffingskortingen vervallen met uitzondering van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.5
Volksverzekeringen
Algemene Ouderdomswet Voor wat betreft de premieheffing van de AOW geldt er voor de belastingplichtigen die de leeftijd van 65 hebben bereikt een vrijstelling. Dit betekent dat de belastingplichtigen die een AOW-‐uitkering genieten geen AOW-‐premie betalen. Dit leidt dit tot een tariefverschil van 17,9% tussen belastingplichtigen die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt en de 65-‐plussers. De AOW is de enige volksverzekering waarvoor geldt dat er geen premieheffing plaatsvindt bij de uitkeringsgerechtigden. Onderzoek heeft aangetoond dat de huidige inrichting van het AOW-‐stelsel ertoe leidt dat de inkomensverschillen tussen ouderen en jongeren alleen maar groter worden.24 De JOVD pleit er voor om de AOW te fiscaliseren. Dit betekent dat de AOW uit de algemene middelen wordt betaald en dat 65-‐plussers en jongere generaties hetzelfde tarief betalen over hun box 1-‐ inkomen. Het effect van de fiscalisering is dat 65-‐plussers met een aanvullend pensioen gaan meebetalen aan de AOW. De inkomenspositie van 65-‐plussers die alleen een AOW-‐uitkering genieten verslechtert niet, omdat de netto AOW-‐uitkering is gekoppeld aan de ontwikkeling van het nettominimumloon. Hierdoor blijft de netto AOW-‐uitkering gelijk. In 2006 heeft de SER al onderzoek gedaan naar de fiscalisering van de AOW en kwam daarbij tot de conclusie dat geleidelijke fiscalisering van de AOW gewenst is.25
Overige volksverzekeringen Naast de AOW worden ook de AWBZ en de ANW als volksverzekeringen geheven uit premies en niet uit de algemene middelen. De JOVD stelt voor om ook deze volksverzekeringen te fiscaliseren, opdat er binnen de belastingheffing geen onderscheid meer bestaat tussen premies en belastingen. Ook de SER bepleit fiscalisering van deze verzekeringen.26 In tegenstelling tot bij de fiscalisering van de AOW
24
Zie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De toekomstige inkomenspositie van ouderen, Werkdocument, 2006. 25 Zie: Sociaal-‐Economische Raad (SER), Welvaartsgroei door en voor iedereen, Advies 06/08, 2006. 26 Zie: Sociaal-‐Economische Raad (SER), Welvaartsgroei door en voor iedereen, Advies 06/08, 2006.
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
Stelling 6: De AOW wordt gefiscaliseerd.
18
resulteert dit niet in extra belastinginkomsten. Wel is er sprake van een breder financieringsdraagvlak en leidt dit tot een verdere vereenvoudiging van het belastingstelsel. Stelling 7: De AWBZ wordt gefiscaliseerd. Stelling 8: De ANW wordt gefiscaliseerd.
3.6
Woningmarkt
In § 1.2 is naar voren gekomen dat het eigenwoningbezit in Nederland door verschillende instrumenten binnen het fiscale stelsel beïnvloed wordt. Deze instrumenten zorgen voor een minder doelmatige werking van de woningmarkt. Het eigenwoningbezit wordt flink gesubsidieerd, aangezien de aftrekbare kosten fors hoger zijn dan het eigenwoningforfait. De totale subsidiering omvatte in 2006 €14,25 miljard. Door deze subsidiering besteden eigenwoningbezitters meer geld aan hun woning dan zij in een volledig vrije markt zouden doen. Hierdoor is er sprake van overconsumptie.27 Om die reden zijn de huizenprijzen in Nederland enorm gestegen. De woningmarkt zit, voornamelijk voor starters, compleet op slot. De subsidiering zorgt voor een (te) lage mobiliteit op de woningmarkt en een inefficiënte woningmarkt veroorzaakt welvaartsverliezen.
De woningmarkt heeft een belangrijke invloed op de Nederlandse economie. Daarom is het van belang om het afschaffen van de subsidies op eigenwoningbezit te faseren. In het Verenigd Koninkrijk is vanaf 1979 de hypotheekrenteaftrek gemaximeerd en geleidelijk in 25 jaar uitgefaseerd. Hierbij zijn de prijzen van woningen niet noemenswaardig gedaald. In Zweden daarentegen is de hypotheekrenteaftrek in 1991 gemaximeerd van 90% tot 30% van de betaalde hypotheekrente, waarna er een grote waardedaling prijsdaling optrad op de woningmarkt. Alhoewel hier ook andere factoren op van invloed zijn geweest, is het waarschijnlijk dat de snelle afbouw van de hypotheekrenteaftrek hier mede op van invloed is geweest. In het geval van een directe volledige afschaffing is de kans dus groot dat een schok door de woningmarkt en daarmee de reële economie gaat. Om die reden is een doordachte fasering van de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek van groot belang. Deze fasering moet in samenhang worden bezien met de andere aanpassingen binnen de IB die in dit rapport zijn voorgesteld. In § 4.5 wordt hier kort op ingegaan. Stelling 9: De hypotheekrenteaftrek wordt volledig afgeschaft conform de overige aftrekposten. Stelling 10: Het eigenwoningforfait komt te vervallen. Stelling 11: De eigen woning wordt gedefiscaliseerd. 27
Zie ook: C. van Ewijk et al., Economische effecten van aanpassing fiscale behandeling eigen woning, CPB Bijzondere Publicatie nr. 62, 2006.
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
Derhalve stelt de JOVD voor om de hypotheekrenteaftrek in combinatie met het eigenwoningforfait in zijn geheel af te schaffen. De eigen woning wordt gedefiscaliseerd, oftewel niet meer in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. De JOVD kiest er niet voor om de eigen woning minus de daarmee samenhangende hypotheek (de overwaarde van de eigen woning) in box 3 op te nemen. Belastingheffing over de overwaarde zou namelijk leiden tot grootschalige liquiditeitsproblemen bij vooral 65-‐plussers. Het vermogen dat dan in de heffing van box 3 zou worden betrokken zit immers vast in de stenen van de eigen woning.
19
Daarnaast stelt de JOVD voor om de overdrachtsbelasting af te schaffen. Deze belasting remt de mobiliteit op de woningmarkt. Het huidige tarief van 6% leidt voor veel woningen al snel tot meer dan €10.000 aan extra kosten. Afschaffing van de overdrachtsbelasting zou niet alleen de mobiliteit binnen de woningmarkt ten goede komen, hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkt.28 Een verhuizing in verband met het aannemen van een nieuwe baan op een andere locatie wordt immers minder kostbaar. Stelling 12: De overdrachtsbelasting wordt afgeschaft. De huurwoningmarkt moet in ogenschouw worden genomen in samenhang met de koopwoningmarkt. De koopwoningmarkt en de huurwoningmarkt zijn verweven. Het afschaffen van de subsidie op eigen woningen zorgt voor een daling van de huizenprijzen, waardoor starters op de koopwoningmarkt lagere prijzen moeten betalen en er dus op vooruit gaan. Daarnaast komt de terugsluis van de opbrengst van het afschaffen van deze subsidie in het lage vlakke tarief, tevens ten goede aan de huurders. Een integrale aanpak van de huurwoningmarkt is dan ook op zijn plaats om deze effecten beter te verdelen tussen kopers en huurders. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verdere liberalisering van de huurprijzen. Deze maatregelen gaan dit rapport over het belastingstelsel echter te buiten. Dit laatste geldt niet voor de huurtoeslag. Deze allocatieverstorende subsidie zorgt voor een ondoelmatig functionerende huurwoningmarkt. Daarom stelt de JOVD voor om de huurtoeslag af te schaffen. De nadelige koopkrachteffecten hiervan worden deels opgevangen door het lage vlakke tarief in box 1. Daarnaast kunnen ook instrumenten buiten het belastingstelsel een betaalbare woning voor de lagere inkomensgroepen garanderen. Hierbij is te denken aan het aanpakken van scheefwonen ten gunste van de burgers met een laag inkomen.
28
Zie ook: Centraal Planbureau (CPB), Hervorming van het Nederlandse woonbeleid, CPB Bijzondere Publicatie nr. 84, 2010.
Op weg naar een liberaal belastingstelsel
Stelling 13: De huurtoeslag wordt afgeschaft.
20
4. Financiële gevolgen In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de budgettaire effecten, koopkrachteffecten, arbeidsmarkteffecten, woningmarkteffecten en de invoering van het door de JOVD voorgestelde liberale belastingstelsel. In overleg met het CPB heeft er een doorrekening plaatsgevonden van de voorstellen van de JOVD.29 In Bijlage 2 is de CPB Notitie opgenomen waarin alle details en gevolgen van de voorstellen uitgebreid aan de orde komen. De belangrijkste voorgestelde hervorming behelst de introductie van een vlak tarief in box 1 van 33,15%.
4.1
Budgettaire effecten
Voor wat betreft de uitwerking van de voorstellen op de overheidsfinanciën resulteert dit plan in lagere belastinginkomsten door de introductie van één laag vlak tarief in box 1, het verlagen van het tarief in box 2, het verdwijnen van het eigenwoningforfait en het afschaffen van de overdrachtsbelasting. Tegelijkertijd nemen de belastinginkomsten toe door het fiscaliseren van de volkverzekeringen en door het afschaffen van aftrekposten, hypotheekrenteaftrek, huurtoeslag en een groot deel van de heffingskortingen. Het totaal aan maatregelen werkt budgettair neutraal uit, zoals weergegeven in tabel 2.1 van de CPB Notitie in Bijlage 2.
4.2
Koopkrachteffecten
Aangezien het huidige belastingstelsel in grote mate wordt gekenmerkt door inefficiënties en uitzonderingsposities voor specifieke groepen is de spreiding in koopkrachteffecten van de voorstellen van de JOVD groot. Deze forse spreiding in koopkrachteffecten is onvermijdelijk bij het invoeren van een efficiënter en effectiever belastingstelsel. Doordat in dit nieuwe systeem individuen zo veel mogelijk zelf verantwoordelijk zijn voor hun keuzes en beslissingen zo min mogelijk door de overheid worden beïnvloed, zullen er groepen zijn die hun huidige subsidie (bijvoorbeeld in de vorm van een aftrekpost) verliezen. Dit is de enige manier waarop de door de JOVD beoogde doelmatigheidswinsten kunnen worden behaald. Het invoeren van een vlaktaks heeft een denivellerend effect. Hogere inkomensgroepen zullen relatief meer profiteren van het vlakke tarief dan de lagere inkomensgroepen, aangezien het verschil tussen het hoogste marginale tarief waarmee deze groepen worden geconfronteerd en het nieuwe vlakke tarief groter is dan bij de lagere inkomensgroepen. Bovendien profiteren de lagere inkomensgroepen nu relatief meer van de heffingskortingen en de huurtoeslag. Anderzijds zullen hogere inkomensgroepen grotere negatieve koopkrachteffecten ondervinden van de aangepaste fiscale behandeling van de eigen woning, omdat zij vaker een (duurdere) eigen woning bezitten. Ook de lagere vermogenspositie die voortvloeit uit de te verwachten lagere huizenprijzen raken voornamelijk de hogere inkomensgroepen.
Arbeidsmarkteffecten
De invoering van de vlaktaks stimuleert dat werknemers meer uren gaan werken, immers de marginale druk waarmee zij worden geconfronteerd daalt. Dit geldt voornamelijk voor de midden-‐ en hoge inkomensgroepen. Voor de lagere inkomensgroepen geld echter het tegenovergestelde. 29
Zoals deze verwoord zijn in de 13 stellingen die in dit rapport aan de orde zijn gekomen.
Financiële gevolgen
4.3
21
Desondanks groeit zowel het totale arbeidsaanbod in uren, als in personen als gevolg van de door de JOVD voorgestelde vlaktaks. De vlaktaks induceert tevens een stijging van de werkgelegenheid. Bijvoorbeeld onder huurders neemt de werkgelegenheid toe, omdat de afschaffing van de huurtoeslag voor deze groep een daling van de marginale druk betekent. Elke extra euro die zij thans verdienen leidt immers tot een verlaging van de huurtoeslag die zij ontvangen. Per saldo neemt de werkeloosheid als gevolg van het liberale belastingstelsel dat de JOVD voorstaat af met 0,3%.
4.4
Woningmarkteffecten
De door de JOVD voorgestelde fiscale behandeling van het eigenwoningbezit leidt tot een aanzienlijke prijsdaling op de woningmarkt. Het CPB concludeert dat er een structurele prijsdaling optreedt van 6%. Tevens stijgen de netto huren als gevolg van het afschaffen van de huurtoeslag. Het uiteindelijke doel van de voorgestelde hervormingen is het liberaliseren van de totale woningmarkt. Het keuzegedrag van de actoren op deze markt wordt als gevolg van deze hervormingen substantieel minder beïnvloed door de overheid; allocatieverstorende subsidies vallen weg. Zodoende verbetert de werking van de woningmarkt en ontstaat er een welvaartswinst van 0,5% van het BBP.
4.5
Invoering
Financiële gevolgen
In dit rapport wordt een einddoel geschetst voor een belastingstelsel op liberale grondslag dat zou kunnen worden ingevoerd in Nederland. De weg er naar toe is evenwel net zo belangrijk; omdat onder meer de koopkrachteffecten die dit stelsel op korte termijn teweegbrengt niet gering zijn, is een verstandige fasering bij de invoering van dit belastingstelsel een absolute noodzaak. Dit vereist nochtans meer onderzoek.
22
5. Stellingen Hieronder zijn alle stellingen uit dit rapport weergegeven. Stelling 1: Er komt één vlak tarief op het box 1-‐inkomen. Stelling 2: De belasting op inkomen uit aanmerkelijk belang gaat omlaag, opdat het globaal evenwicht tussen de heffingen binnen box 1 en box 2 behouden blijft. Stelling 3: Alle aftrekposten worden afgeschaft. Stelling 4: De aftrekpost met betrekking tot de specifieke zorgkosten wordt ondergebracht in bestaande of nieuwe instrumenten buiten het belastingstelsel. Stelling 5: Alle huidige heffingskortingen vervallen met uitzondering van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Stelling 6: De AOW wordt gefiscaliseerd. Stelling 7: De AWBZ wordt gefiscaliseerd. Stelling 8: De ANW wordt gefiscaliseerd. Stelling 9: De hypotheekrenteaftrek wordt volledig afgeschaft conform de overige aftrekposten. Stelling 10: Het eigenwoningforfait komt te vervallen. Stelling 11: De eigen woning wordt gedefiscaliseerd. Stelling 12: De overdrachtsbelasting wordt afgeschaft. Stelling 13: De huurtoeslag wordt afgeschaft.
Stellingen
23
Bijlage 1: Heffingskortingen in 2011
Algemene heffingskorting Maximale arbeidskorting lagere inkomens • tot 57 jaar • 57, 58, of 59 jaar • 60 of 61 jaar • 62 t/m 64 jaar • 65 jaar en ouder Maximale arbeidskorting hogere inkomens • tot 57 jaar • 57, 58 of 59 jaar • 60 of 61 jaar • 62 t/m 64 jaar • 65 jaar en ouder Inkomensafhankelijke combinatiekorting Alleenstaande-‐ouderkorting Aanvullende alleenstaande-‐ouderkorting Jonggehandicaptenkorting Ouderenkorting Alleenstaande ouderenkorting Doorwerkbonus • 62 jaar (5%) • 63 jaar (7%) • 64 jaar (10%) • 65 jaar (2%) • 66 jaar (2%) • 67 (e.v.) jaar (1%) Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname) Ouderschapsverlofkorting (per verlofuur) Korting maatschappelijke beleggingen Korting directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen *van de vrijstelling in box 3
Jonger 65 jaar dan 65 en jaar ouder 2011 2011 €1.987 €910 1.574 1.838 2.100 2.362 1.081 1.497 1.761 2.023 2.285 1.046 1.871 857 931 1.523 696 2.354 3.295 4.708
427 697 739 421 942 942 471
201
4,11
1,0%* 1,0%*
1,0%* 1,0%*
Bijlage 1: Heffingskortingen in 2011
Heffingskorting
24
Bijlage 2: CPB Notitie
Bijlage 2: CPB Notitie
De hierna volgende pagina’s bevatten de CPB notitie.
25
CPB Notitie Aan: JOVD
Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM Den Haag T (070) 3383 380 I www.cpb.nl
Contactpersoon M. Gielen Referentienummer 2011/12
Datum: 3 mei 2011 Betreft: Budgettaire, koopkracht- en arbeidsmarkteffecten van herziening belastingstelsel
Samenvatting Het voorstel van de JOVD voor een vlaktaks behelst een ingrijpende aanpassing van het fiscale stelstel, resulterend in onder meer een vlaktaks van 33,15%. De gevolgen voor met name de koopkracht zijn zeer aanzienlijk en liggen overwegend tussen -10 en +10%. Huiseigenaren met een hoge hypotheek, 65-plussers en huishoudens met kinderen gaan er soms aanzienlijk in koopkracht op achteruit. Voor werkenden (zonder eigen woning) zijn de effecten in veel gevallen positief en nemen de positieve effecten toe met het inkomen. De werkgelegenheid in arbeidsjaren neemt toe met 3,3% en de werkloosheid daalt met 0,3%-punt. De afschaffing van de hypotheekrenteaftrek en de huurtoeslag dragen bij aan een betere werking van de woningmarkt, wat welvaartsverhogend is.
1
Belastingherziening JOVD
De JOVD stelt voor om het huidige belastingstelsel met vier verschillende schijven en bijbehorende schijftarieven op termijn, en wellicht geleidelijk, om te zetten in een vlaktaks. Daarbij stelt de JOVD voor om alle aftrekposten en alle heffingskortingen, behalve de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, te laten vervallen. Verder komen de hypotheekrenteaftrek, het eigen woningforfait en de overdrachtsbelasting te vervallen en wordt de huurtoeslag afgeschaft. Op verzoek van de JOVD heeft het CPB de budgettaire effecten, de koopkrachteffecten, de arbeidsmarkteffecten en de woningmarkteffecten van dit voorstel berekend. Vanwege het grote aantal zeer substantiële wijzigingen dat het voorstel behelst, is het onzeker of de CPB-modellen alle effecten precies in beeld kunnen brengen. De gepresenteerde resultaten moeten daarom worden gezien als een indicatie. Ten behoeve van de berekening is het voorstel uitgewerkt voor het jaar 2012, waarbij voor enkele maatregelen met een ingroeitraject is uitgegaan van de structurele situatie. Gezien de grote aanpassingen en effecten, is directe en volledige invoering in de praktijk niet waarschijnlijk. De maatregelen die de JOVD voorstelt zijn: • • • •
Invoering van een vlaktakstarief; Fiscalisering van aow, awbz en anw; Afschaffen van alle heffingskortingen behalve de algemene heffingskorting en de arbeidskorting; Verlaging van het box 2 tarief van 25% naar 15%; 1
Afschaffen van persoonsgebonden aftrekposten; Afschaffen van posten die de belastingdruk verlagen op basis van tabel 5.4.1 uit bijlage 5 van de Miljoenennota 2011; Vervallen van hypotheekrenteaftrek, eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting; Vervallen van de huurtoeslag.
• • • •
2
Uitwerking maatregelen en budgettaire effecten
De basis waar we het voorstel van de JOVD tegen af zetten is de structurele situatie zoals die zou gelden in 2012. In de structurele situatie worden maatregelen die geleidelijk worden ingevoerd meegenomen alsof ze al volledig zijn doorgevoerd. Het gaat hierbij om het afschaffen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, de beperking van de algemene heffingskorting in de netto-nettokoppeling van de bijstand en het afschaffen van de heffingskortingen voor groen beleggen. Wat betreft de aow-heffing, waarbij de grens van de tweede belastingschijf maar beperkt wordt geïndexeerd, is uitgegaan van de situatie 30 jaar na invoering, waarbij deze beperkte indexatie geldt voor iedereen (de aow-heffing geldt voor mensen geboren na 1945).
Tabel 2.1 Maatregelen uit het voorstel van de JOVD met bijbehorende budgettaire effecten
1. 2. 3.
Vlaktakstarief van 33,15% Fiscaliseren aow, awbz en anw Afschaffen heffingskortingen, behalve algemene heffingskorting en arbeidskorting 4. Verlaging van box 2 tarief van 25% naar 15% 5. Afschaffen persoonsgebonden aftrekposten, behalve aftrek bijzondere ziektekosten 6. Vervallen posten m.b.t. huishoudens uit tabel 5.4.1. (excl. persoongebonden aftrekposten) 7. Vervallen posten m.b.t. bedrijven uit tabel 5.4.1 8. Vervallen hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait 9. Afschaffen overdrachtsbelasting deel gezinnen 10. Afschaffen overdrachtsbelasting deel bedrijven 11. Afschaffen huurtoeslag
Budgettair effect in mln euro (a) -16600 3300 1600 -300 1400 2900 1500 7100 -2500 -1000 2600
(a) De budgettaire effecten per maatregel gelden alleen als de maatregelen in de getoonde volgorde worden genomen, vanwege interactie-effecten. Door de interactie-effecten zijn de budgettaire effecten niet goed vergelijkbaar met budgettaire effecten uit eerdere studies.
In het voorstel van de JOVD worden in box 1 de vier belastingschijven met de bijbehorende tarieven vervangen door één tarief dat geldt voor alle inkomensniveaus. Dit tarief is met 33,15% zo berekend dat het voorstel budgettair neutraal uitkomt. De aow, awbz en anw worden gefiscaliseerd, zodat er niet langer verschillende tarieven gelden voor 65-plussers en 65-minners. In het plan van de JOVD worden alle heffingkortingen, behalve de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, geschrapt. De belangrijkste zijn de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de (aanvullende) ouderenkorting en de jonggehandicaptenkorting. De netto bijstand en netto aow zijn vastgezet op het niveau uit de basis. Vervolgens zijn de bijbehorende bruto bedragen bepaald, uitgaande van het vlaktakstarief. Hierbij is uitgegaan van de netto aow inclusief het voordeel van de ouderenkortingen,
zodat 65-plussers zonder aanvullend pensioen een zelfde netto inkomen behouden ondanks het vervallen van de ouderenkortingen. De persoonsgebonden aftrekposten, zoals de giftenaftrek, de aftrek voor scholingsuitgaven en de aftrek voor bijzondere ziektekosten, vervallen. Voor het vervallen van de aftrek voor bijzondere ziektekosten worden de betreffende huishoudens volledig gecompenseerd via een toeslag. Alle belastingdruk verlagende posten uit tabel 5.4.1 van bijlage 5 van de Miljoenennota worden geschrapt op twee posten na. De twee posten die niet vervallen zijn “bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de successiewet” die bedrijfscontinuïteit moet bevorderen en“landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting”. In tabel 5.4.1 zijn de posten ingedeeld in 4 groepen: verlaging lastendruk op ondernemingen, verlaging lastendruk op arbeid, verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen en overige regelingen. De posten uit de tabel die vervallen worden per groep besproken. Bij “verlaging lastendruk op ondernemingen” horen aftrekposten voor zelfstandigen, zoals de zelfstandigenaftrek en de meewerkaftrek. Ook de post “fiscale oudedagsreserve, niet omgezet in lijfrente” valt hieronder. Deze regeling beoogt een einde te maken aan de ongelijke behandeling van zelfstandigen en werknemers op het gebied van de oudedagsvoorziening. Verder staan hier aftrekposten op het gebied van investeringen, zoals de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de energie-investeringsaftrek. Bij “verlaging lastendruk op arbeid” gaat het zowel om posten gericht op werkgevers, zoals “afdrachtsvermindering speuren ontwikkelingswerk WBSO” en“afdrachtsvermindering onderwijs”, als posten voor werknemers, zoals de spaarloonregeling en de verlaging fiscale bijtelling (zeer) zuinige auto’s. Verder vervallen posten die de lastendruk op inkomsten uit vermogen verlagen, zoals de kindertoeslag en ouderentoeslag. Het heffingvrij vermogen in box 3 blijft wel bestaan. Onder “overige regelingen” vallen giftenaftrek, aftrek voor scholingsuitgaven en “faciliteiten in de successiewet voor algemeen nut beogende instellingen”. De eerste twee vervallen ook al omdat ze onderdeel zijn van de persoonsgebonden aftrek. Tot slot vervallen de in tabel 5.4.1 genoemde premiekortingen voor werkgevers die ouderen en/of arbeidsgehandicapten in dienst hebben. De hypotheekrenteaftrek wordt afgeschaft, maar daar staat tegenover dat het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting vervallen. Als de hypotheekrente niet langer aftrekbaar is, zullen huishoudens wellicht hun eigen vermogen gebruiken om de hypotheekschuld te verlagen, waardoor de belastingopbrengst in box 3 omlaag gaat. Voor de huurmarkt stelt de JOVD voor om de huurtoeslag af te schaffen. De gevolgen van de maatregelen van de JOVD voor de woningmarkt worden verderop besproken. Van het vervallen van de posten uit tabel 5.4.1 gaat 1,5 miljard euro ten laste van bedrijven. In het voorstel van de JOVD worden bedrijven hiervoor ten dele gecompenseerd door het afschaffen van de overdrachtsbelasting, waarvan ruim 1 miljard euro ten goede komt aan bedrijven. De resterende 500 miljoen euro lastenverzwaring voor bedrijven wordt gebruikt om het vlaktakstarief te verlagen en komt daarmee ten goede aan huishoudens. 1
Het is waarschijnlijk dat de voorstellen tot een beperking van de uitvoeringskosten zal leiden. Dit is niet meegenomen in de berekeningen (we hebben de JOVD geadviseerd hierover contact op te nemen met de belastingdienst).
1. Variant C in heroverwegingsrapport 16 geeft een indicatie voor de vermindering van de uitvoeringskosten voor belasting- en premieheffing. De uitvoeringskosten nemen naar verwachting met 176 mln euro structureel af door het schrappen van heffingskortingen en aftrekposten. De vermindering van uitvoeringskosten door de voorgestelde invoering van de vlaktaks zal hoger zijn dan in variant C doordat daar het effect van afschaffing van de huurtoeslag niet is meegenomen. Volgens heroverwegingsrapport 17 betroffen de uitvoeringskosten van de huurtoeslag 58 mln euro in 2010.
3
Koopkrachteffecten
De koopkrachteffecten van het voorstel van de JOVD voor een heel ander belastingstelsel lopen zeer sterk uiteen (zie figuur 3.1). Van de werkenden ervaart 90% van de huishoudens een koopkrachteffect tussen -10¾% en +9¾%. Voor een alleenstaande met een modaal bruto inkomen van 33000 euro ligt de verandering van het nominaal beschikbaar inkomen dan ongeveer tussen -2300 euro en +2100 euro. Voor werkenden zijn de koopkrachteffecten overwegend positief voor de hogere inkomens. Voor de lage inkomens zijn de koopkrachteffecten veelal negatief. De invoering van een vlaktakstarief van 33,15% is ongunstig voor 65minners met een belastbaar inkomen tot 19000 euro. Zij worden in het huidige stelsel alleen in de eerste schijf belast tegen een tarief van 33,10%. Vanaf de tweede schijf zijn de effecten gunstiger naarmate het inkomen stijgt. In het huidige stelsel loopt het tarief voor 65-minners op van 41,95% in de tweede schijf tot 52% in de vierde schijf. Het vervallen van de heffingskortingen heeft veel invloed voor huishoudens met kinderen en in het bijzonder voor alleenstaande ouders, omdat er voor hen veel heffingskortingen bestaan. Een werkende alleenstaande ouder met een modaal inkomen verliest ruim 4300 euro aan heffingskortingen en dat wordt maar voor een klein deel gecompenseerd door de heffing die voor dit huishouden zo’n 1400 euro lager ligt. Huishoudens waarvoor weinig heffingskortingen gelden, zoals de werkende alleenstaanden, gaan er vanaf een inkomen van 19000 euro veelal in koopkracht op vooruit door de lagere heffing. Veel aftrekposten voor zelfstandigen vervallen, zoals zelfstandigenaftrek, meewerkaftrek en startersaftrek, alleen de MKB-winstvrijstelling blijft behouden. Voor zelfstandigen met een lage winst is het koopkrachteffect overwegend negatief. Naarmate de winst toeneemt, wordt het effect van de lagere heffing door het lagere vlaktakstarief groter en wordt het koopkrachteffect positief. De zelfstandigen zijn niet opgenomen in de puntenwolken. De maatregelen voor koopwoningen zorgen voor een grote spreiding in koopkracht. De verandering in koopkracht is sterk afhankelijk van hoeveel hypotheekrente er betaald wordt. Het nadeel van het afschaffen van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente is groter naarmate er meer hypotheekrente wordt afgetrokken en neemt toe met het marginale tarief dat men betaalt. Als de hypotheekrente niet langer aftrekbaar is zullen huishoudens wellicht hun eventuele eigen vermogen gebruiken om hun hypotheekschuld te verlagen, hierdoor hoeft minder vermogensrendementsheffing in box 3 betaald te worden. Voor huurders is de spreiding in koopkrachteffecten beperkter. Door het vervallen van de huurtoeslag ontstaat er een spreiding naar beneden voor huishoudens die veel huurtoeslag ontvingen. Van de uitkeringsgerechtigden ervaart 90% van de huishoudens een koopkrachteffect tussen -22,5% en 6½%. De spreiding ontstaat vooral doordat het vervallen van de heffingskortingen meer effect heeft voor huishoudens met kinderen. Verder heeft het vervallen van de huurtoeslag meer effect naar mate de huurtoeslag hoger was. De uitkeringsgerechtigden huren vaak een woning, waardoor de maatregelen voor koopwoningen weinig effect hebben op de koopkracht van deze huishoudens. De netto bijstand is vastgeprikt op het niveau uit de basis, waardoor voor bijstandsgerechtigden de invoering van het vlaktakstarief van 33,15% en het vervallen van de alleenstaande ouderkorting geen effect op de koopkracht hebben. Het vervallen van de huurtoeslag heeft voor de meeste bijstandsgerechtigden wel een groot negatief koopkrachteffect, omdat zij relatief veel huurtoeslag ontvangen. De meeste 65-plussers ervaren een koopkrachtverslechtering als de plannen van de JOVD worden doorgevoerd. Voor 90% van de 65-plus huishoudens ligt het koopkrachteffect tussen -19¾%. en 2¾%. Dit komt vooral door de fiscalisering van de aow: voor 65-plussers stijgen de tarieven in de eerste en tweede schijf met respectievelijk 18%-punt en 9%-punt. De maatregelen die de JOVD voorstelt met betrekking tot de eigen woning hebben minder impact bij de 65-plussers, omdat zij meestal hun hypotheek al (grotendeels) hebben afgelost en dus minder gebruik maken van de hypotheekrenteaftrek.
Figuur 3.1 Koopkrachteffecten van JOVD-voorstel ten opzichte van structurele situatie in 2012, in %
4
Arbeidsmarkteffecten
De voorgestelde belastinghervorming versterkt de financiële prikkels op de arbeidsmarkt (zie tabel 4.1). Het arbeidsaanbod, in uren neemt met 3% toe. De werkgelegenheid groeit met 3,3%, zodat per saldo de werkloosheid daalt met 0,3%. Tabel 4.1 Structurele arbeidsmarkteffecten van het JOVD-voorstel Vlaktaks van 38,1%
Arbeidsaanbod in personen Arbeidsaanbod in uren Werkgelegenheid in uren Werkloosheidspercentage Additionele mutatie tarief vlaktaks
AOW
Woning markt
Heffingskortingen
Overig
Totaal
effecten in %-punt -0,5 0,1 0,2 1,7 0,3 0,8 1,9 0,5 1,2 -0,2 -0,2 -0,1 -1,0 -2,1
0,3 0,1 0,0 0,0 -0,5
0,0 0,1 0,0 0,1 -1,3
0,1 3,0 3,3 -0,3 -5,0
De invoering van de vlaktaks stimuleert werknemers om meer uren te gaan werken (kolom 1). In dit 2 onderdeel van het totaalpakket worden de tarieven vervangen door één vlaktakstarief van 38,1%. Het marginale belastingtarief voor midden- en hoge inkomens daalt en dit leidt tot een hoger arbeidsaanbod in uren. Voor werknemers in de eerste belastingschijf neemt het tarief toe, en dus is het minder aantrekkelijk om te gaan werken: het aanbod in personen daalt. Door de verschuiving in de tariefstructuur neemt ook de inkomensongelijkheid toe. In de analyse van de werkgelegenheidseffecten worden de overige maatregelen geïntroduceerd nadat de vlaktaks in werking is getreden. De volledige fiscalisering van de aow, waardoor voor 65-plussers niet langer een verlaagd tarief geldt, maakt een verdere verlaging van het vlaktakstarief met 1,7%-punt mogelijk (kolom 2). Hierdoor stijgt het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid. Het fiscaliseren van de aow raakt vooral het inkomen van 65 plussers. Door afschaffing van de hypotheekrenteaftrek, het eigenwoningforfait en de huurtoeslag en de resulterende verlaging van het vlaktakstarief met 2,1%-punt neemt de werkgelegenheid (in uren) met 0,8% toe (kolom 3). De werkgelegenheid onder huurders neemt toe doordat de afschaffing van de huurtoeslag leidt tot een lagere marginale druk. Huurders met huurtoeslag houden nu weinig over van een euro extra inkomen, doordat de huurtoeslag sterk daalt bij een hoger inkomen. Het wegvallen van de subsidies voor huiseigenaren leidt niet tot navenant hogere woonlasten, doordat de huizenprijzen op termijn dalen (zie paragraaf 5). Het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek leidt wel een lager tarief van de vlaktaks. De hele maatregel leidt zo tot een netto lastenverlichting op de factor arbeid, en dus tot een hoger arbeidsaanbod. Het afschaffen van heffingskortingen, met uitzondering van de algemene korting en de arbeidskortingen, pakt tamelijk neutraal uit (kolom 4). Het lagere vlaktakstarief stimuleert het arbeidsaanbod in personen: het maakt het aantrekkelijker om te gaan werken. Door de overige maatregelen, waaronder de afschaffing van specifieke afdrachtkortingen voor bepaalde groepen en voor speur- en ontwikkelwerk, nemen de loonkosten iets toe, waardoor de groei in de werkgelegenheid iets achterblijft bij de toename van het arbeidsaanbod (kolom 5). In totaal heeft de 2
Dit is ook de standaardvariant in tabel 3.8 en 3.9 van De Mooij (2006), Reinventing the Welfare State, CPB.
voorgestelde belastinghervorming een duidelijk positief effect op het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid.
5
Woningmarkteffecten
In het voorstel van de JOVD wordt de eigen woning gedefiscaliseerd. Deze is niet meer relevant voor box 1 en box 3. Hierdoor zullen de huizenprijzen structureel 6% lager uitkomen dan in het basispad; de consumptie van koopwoningdiensten daalt met 4%. (zie tabel 5.1). De nieuwbouw van koopwoningen valt terug en de voorraad krimpt ten opzichte van het basispad. Het voorstel van de JOVD omvat geen maatregelen voor de huurmarkt, zodat er geen effect is op de bruto huur en het aanbod van huurwoningen. Wel wordt de huurtoeslag afgeschaft, waardoor de netto huren met ruim 15% stijgen. Dit leidt weliswaar tot een verminderde vraag naar huurwoningdiensten, maar ook daarna is de vraag naar huurwoningen nog steeds groter dan het -onveranderde- aanbod. De voorgestelde woningmarktmaatregelen verbeteren het functioneren van de woningmarkt, doordat allocatieverstorende subsidies wegvallen. De betere werking van de woningmarkt leidt tot een welvaartswinst van 0,5% bbp. Tabel 5.1 Structurele woningmarkteffecten van het JOVD-voorstel
Welvaartswinst
Structureel % bbp 0,5 Verschil met basispad in %
Prijsmutatie koopwoningen Mutatie netto huur
-6,0 15,2
Mutatie consumptie koopwoningen Mutatie consumptie huurwoningen
-4,0 0,0