© Alexandr Mitiuc - Fotolia.com
Raad voor het Verbruik Commissie voor Onrechtmatige Bedingen Verslag over de werkzaamheden 2012
Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Ondernemingsnummer: 0314.595.348 http://economie.fgov.be
Raad voor het Verbruik Verslag van de werkzaamheden
2012
2
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Ondernemingsnr.: 0314.595.348 http://economie.fgov.be tel. 02 277 51 11 Vanuit het buitenland: tel. + 32 2 277 51 11 Verantwoordelijke uitgever:
Robert Geurts Voorzitter van de Raad voor het Verbruik Koning Albert II-laan 16 1000 Brussel
De inhoud van deze brochure valt volledig onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor het Verbruik. Wettelijk depot: D/2013/2295/2 E3-758/0128-13
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
INHOUDSTAFEL
Raad voor het Verbruik I.
Voorwoord van de Voorzitter van de Raad voor het Verbruik .................. 5
II.
De Raad voor het Verbruik: plaats voor dialoog en overleg tussen consumenten en verkopers ............................................................................. 7
III. De adviezen van de Raad voor het Verbruik in 2012 .................................. 9 IV. Bijlagen ............................................................................................................ 15 1 - Statuten ................................................................................................................ 15 2 - Huishoudelijk reglement ...................................................................................... 18 3 - Samenstelling van de Raad voor het Verbruik .................................................... 23
3
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
I. Voorwoord van de Voorzitter van de Raad voor het Verbruik Op 15 januari 1970 heeft de Raad voor het Verbruik voor het eerst een advies over handelspraktijken uitgebracht. Al vanaf 1966 bracht hij trouwens belangrijke adviezen uit die de ganse wetgeving betreffende het consumentenkrediet, toen nog “verkopen en leningen op afbetaling” genaamd, werkelijk zouden structureren. Sindsdien heeft de Raad de voorbereiding van alle wetten en van alle besluiten betreffende krediet aan particulieren en betreffende handelspraktijken en voorlichting en bescherming van de consument begeleid. Het is dus niet meer dan logisch dat deze materies zich onder de in 2012 behandelde materies bevinden. Zo zit er enerzijds een advies betreffende de omzetting van de EU-richtlijn van 25 oktober 2011 betreffende de consumentenrechten en anderzijds een advies over de wijziging van de reglementering betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet tussen. Onder de zeven andere adviezen die in 2012 werden uitgebracht, bevindt zich een belangrijk advies over de hervorming van het recht betreffende zekerheden op roerende goederen dat unaniem, op verzoek van de minister van Justitie werd uitgebracht. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad zich uitgesproken voor een nieuwe wetgeving omdat de huidige wetgeving achterhaald blijkt te zijn en vereenvoudiging, rationalisering en coherentie behoeft. De Raad steunt het voorstel om deze wetgeving in het Burgerlijk Wetboek te centraliseren aangezien de huidige regels over verschillende wetteksten verspreid zijn. De andere minder belangrijke adviezen die in 2012 werden uitgebracht, hebben betrekking op het in overeenstemming brengen van verschillende technische reglementeringen met het Europees recht. Het dagelijks bestuur van de Raad heeft gelijktijdig met de werkzaamheden van de commissies belast met het onderzoek en de voorbereiding van de ontwerpen van advies acht keer vergaderd. Op organisatorisch vlak heeft het vastgesteld dat de voorstellen voor een structurele hervorming van de Raad, die bepaalde organisaties in 2010 formuleerden, nog geen duidelijke respons van de politieke overheid hebben gekregen. Evenmin trouwens als de voorstellen omvat in het ontwerp van Wetboek van Economisch Recht om een aantal adviesorganen onder de koepel van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven onder te brengen. Zo kan het dagelijks Bestuur ook enkel maar betreuren dat de mandaten van de leden, die nochtans sinds 16 maart 2010 verstreken zijn, nog niet werden hernieuwd. Het is dus nog
5
steeds bij toepassing van het beginsel van de continuïteit van de openbare dienst dat de activiteiten van de Raad in 2012 werden voortgezet. De Raad voor het Verbruik houdt echter vast aan de ambitie om de centrale plaats van dialoog en overleg te blijven voor alle problemen rond voorlichting en bescherming van de consumenten. Zo heeft hij zijn voogdijminister duidelijk laten weten welk belang hij hecht aan het overleg rond consumentenbescherming in de financiële sector onder meer in het kader van de « Twin Peaks »-hervormingen fase 1 en 2. Tijdens een werkvergadering in de loop van een uitgebreid dagelijks bestuur voor al zijn leden, heeft de Raad dezelfde zorg geuit bij de voorzitter van de FSMA. Het is ook in diezelfde gedachtegang dat de Raad de oprichting van een specifiek adviesorgaan voor de financiële sector verworpen heeft. In het consumentenwereldje is het jaar 2012 bovendien het jaar waarin de politieke verantwoordelijken hun vertrouwen ten aanzien van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO) verloren. Er was in de media zelfs sprake van om het OIVO op te doeken. Zonder zich in dit uitermate delicate debat te mengen, wil de voorzitter van de Raad voor het Verbruik toch wijzen op de belangrijke diensten die het OIVO in het kader van de activiteiten van de Raad geleverd heeft. De consumentenorganisaties krijgen immers al jarenlang de hulp van het OIVO om hun standpunten te coördineren en te formuleren tijdens de voorbereiding van de adviezen van de Raad. Indien deze organisaties niet meer zouden kunnen rekenen op deze kostbare hulp, die overigens absoluut vereist is om de adviezen van de Raad op te stellen, zouden zij zich in een bijzonder zwakke positie bevinden. Opnieuw moet er aan herinnerd worden dat, in tegenstelling tot bepaalde andere adviesorganen die over meer middelen beschikken, de Raad voor het Verbruik geen studiedienst of wetenschappelijk secretariaat heeft om de dossiers en adviezen voor te bereiden. De administratie zorgt enkel voor een administratief secretariaat dat vooral de processen-verbaal van de vergadering moet opstellen en moet zorgen voor de logistieke ondersteuning. Een advies van de Raad wordt dus in het algemeen voorbereid door twee medeverslaggevers. De ene vertegenwoordigt de professionele organisaties. De andere de consumentenorganisaties; hij wordt aan de laatstgenoemden ter beschikking gesteld door het OIVO. Mocht dit organisme verdwijnen dan moet worden bepaald welke andere bestaande of op te richten structuur deze essentiële taak binnen de Raad voor het Verbruik kan uitvoeren. Hopelijk houden diegenen die ten aanzien van het OIVO beslissingen zullen moeten nemen die zij noodzakelijk achten, rekening met de bijdrage die het aan het goede verloop van de activiteiten van de Raad voor het Verbruik geleverd heeft. Robert GEURTS
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
II.
De Raad voor het Verbruik: plaats voor dialoog en overleg tussen consumenten en verkopers
De Raad voor het Verbruik en de raadpleging De Raad voor het Verbruik heeft als belangrijkste opdracht adviezen uit te brengen over consumptie en bescherming van de consument. Dit gebeurt op verzoek van zijn voogdijminister maar ook van andere ministers en zelfs van het parlement. Hij kan ook adviezen op eigen initiatief uitbrengen. Dit federale adviesorgaan werd opgericht bij koninklijk besluit van 20 februari 1964 en staat onder de voogdij van de Federale Overheidsdienst Economie. Zijn secretariaat wordt waargenomen door de ambtenaren van de Algemene Directie «Regulering en organisatie van de markt» van de FOD Economie. De Raad voor het Verbruik is een paritair raadgevend orgaan: hij is samengesteld uit 13 representatieve leden van de consumentenorganisaties en uit 13 representatieve leden van de beroepsverenigingen die de productie, de distributie, de middenstand en de landbouw vertegenwoordigen. De Raad is bevoegd voor alles wat met consumentenbescherming te maken heeft. Bepaalde wetten schrijven voor dat de Raad voor het Verbruik moet worden geraadpleegd alvorens uitvoeringsbesluiten te nemen, met name de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen. Als de raadpleging verplichtend is, maakt zij een vormvereiste op straffe van nietigheid uit. Door zijn samenstelling is de Raad een bevoorrechte plaats voor dialoog en overleg waar consumentenvertegenwoordigers en professionele vertegenwoordigers informatie uitwisselen, standpunten kenbaar maken en compromissen vinden. Het is een bevoorrecht instrument voor de beleidsondersteuning. De adviezen van de Raad zijn weliswaar niet bindend voor de overheid maar worden meer opgevolgd naarmate ze unaniem zijn. De Raad voor het Verbruik en de co-regulering Sedert decennia, is de Raad voor het Verbruik een echte plaats geworden waar ondernemingen en consumenten betrokken worden bij de marktregulering. Bovenop zijn adviesbevoegdheid in strikte zin neemt de Raad voor het Verbruik ook deel aan de co-regulering van de markt door de uitwerking van gedragscodes die bijdragen tot de bescherming van de consument, o.a. op het vlak van publiciteit. De organisatie van de werkzaamheden van de Raad voor het Verbruik
7
Een dagelijks bestuur organiseert de werkzaamheden van de Raad. Het is samengesteld uit de voorzitter, twee ondervoorzitters en tien bijzitters. Het dagelijks bestuur bereidt de zaken voor die aan de Raad moeten worden voorgelegd, plant de werkzaamheden die in de commissie worden uitgevoerd en ziet toe op de uitvoering van de genomen beslissingen. Verschillende permanente commissies (handelspraktijken, financiële diensten, interne markt, milieu,) moeten de zaken onderzoeken naargelang de te behandelen onderwerpen en moeten een ontwerp van advies voorbereiden dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de plenaire vergadering, die als enige bevoegd is om adviezen uit te brengen. Er kunnen deskundigen op de werkzaamheden worden uitgenodigd. In geval van urgentie, kan het dagelijks bestuur ertoe gebracht worden hetzij om voorlopige adviezen uit te brengen, die later in de plenaire vergadering moeten worden goedgekeurd, hetzij om een advies met spoed te laten aannemen via schriftelijke procedure. De adviezen van de Raad zijn ofwel unaniem en dan geven ze de bekomen consensus weer ofwel afwijkend en dan omvatten ze de standpunten van alle betrokken partijen. Ze worden voorbereid in commissie door een co-verslaggever “consumenten” (over het algemeen een expert van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de verbruikersorganisaties) en door een co-verslaggever “professioneel”. De adviezen van de Raad voor het Verbruik Sinds zijn oprichting heeft de Raad voor het Verbruik 456 adviezen uitgebracht over alle aspecten van het verbruik. Hij heeft een niet te verwaarlozen rol gespeeld bij de uitwerking en de modernisering van de grote wetgevingen inzake consumentenbescherming (handelspraktijken, consumentenkrediet, veiligheid van producten,...). De Raad heeft 9 adviezen uitgebracht in 2012, onder meer een belangrijk advies over het wetsontwerp dat de richtlijn over de consumentenrechten omzet. De adviezen die door de Raad voor het Verbruik sedert zijn oprichting zijn uitgebracht, staan op de site van de FOD Economie http://economie.fgov.be/nl/fod/structuur/Commissions_Raden/Raad_Verbruik/
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
III. De adviezen van de Raad voor het Verbruik in 2012 A. IN 2012 KWAM DE RAAD 11 MAAL BIJEEN EN BRACHT 9 ADVIEZEN UIT. Hierna vindt u de lijst van de 9 adviezen: RVV 448: Advies over een ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van drempelniveaus voor de emissies van stoffen uit bouwproducten voor bepaalde beoogde gebruiken naar het binnenmilieu (29 maart 2012) RVV 449: Advies over een ontwerp van koninklijk besluit tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur en tot opheffing van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (30 april 2012) RVV 450: Advies over een voorontwerp van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft (30 april 2012) RVV 451: Advies over een ontwerp van koninklijk besluit tot opheffing van koninklijk besluit van 14 maart 2007 inzake textielbenamingen en de koninklijke besluiten van 9 september 1974 en 6 oktober 1981 betreffende textielanalyses (30 april 2012) RVV 452: Advies over een voorstel van een koninklijk besluit tot opheffing van het koninklijk besluit van 18 april 1927 betreffende de invoer van Porto- en Madeirawijnen (27september 2012) RVV 453: Advies over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende kaas (27 september 2012) RVV 454: Advies over bepaalde artikelen van een ontwerp van wet houdende invoeging van een Boek VI. “Marktpraktijken en bescherming van de consument” in het Wetboek van Economisch Recht en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek VI en van de straffen voor de inbreuken op Boek VI, in de Boeken I en XVI van het Wetboek van Economisch Recht (27 september 2012) RVV 455: Advies over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet (27 september 2012) RVV 456: Advies over een ontwerp van koninklijk besluit tot invoering van een elektronische drager voor de machtigingen ambulante activiteiten (3 december 2012)
9
B. DE SAMENVATTINGEN VAN DE ADVIEZEN VAN DE RAAD VAN 2012. Advies RVV 448 – over een ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van drempelniveaus voor de emissies van stoffen uit bouwproducten voor bepaalde beoogde gebruiken naar het binnenmilieu (29 maart 2012) Het ontwerp van koninklijk besluit dat voorgelegd wordt aan de Raad voor het Verbruik legt minimum drempelniveaus vast voor bouwproducten inzake emissies van schadelijke stoffen naar het binnenmilieu en verplicht de fabrikant om een productemissiedossier op te stellen dat de conformiteit van zijn producten met deze drempelniveaus aantoont. De Raad voor het Verbruik brengt een unaniem gunstig advies uit over dit ontwerp van koninklijk besluit. Het initiatief dat België neemt in deze materie wordt door de Raad zeer positief onthaald. Zij wijst echter op het belang van een geharmoniseerd Europees kader op dit vlak. De Raad is verder van mening dat de lijst van bouwproducten naar de toekomst toe verder dient uitgewerkt te worden rekening houdend met het Europese kader, en na consultatie van de betrokken partijen.
Advies RVV 449 – over een ontwerp van koninklijk besluit tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur en tot opheffing van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (30 april 2012) Het ontwerp van koninklijk besluit dat ter kennis wordt gebracht aan de Raad voor het Verbruik beoogt een omzetting van de Europese richtlijn 2011/65/EU betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur. Aangezien het een omzetting betreft van minimale bepalingen inzake harmonisatiemaatregelen op Europees niveau, werd het ontwerp van KB gewoon ter kennis gebracht van de Raad, zoals bepaald in artikel 19, §2, eerste lid van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid. De Raad heeft gemeend dat dit ontwerp van koninklijk besluit geen volledig getrouwe omzetting inhield van de richtlijn. Hij vraagt bijgevolg om in het ontwerpbesluit enkele wijzigingen aan te brengen.
Advies RVV 450 – over een voorontwerp van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft (30 april 2012) De Raad heeft aandachtig kennis genomen van het voorontwerp van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft. Wegens de hoogdringendheid uit de adviesaanvraag beperkt de Raad zich echter tot een algemene bespreking van het voorontwerp.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
De Raad is een nieuwe wetgeving genegen want het Belgisch zekerheidsrecht is op een aantal punten ontegensprekelijk verouderd en heeft dus nood aan vereenvoudiging, rationalisering en coherentie. Het voorontwerp beoogt in het bijzonder de vereiste van de buitenbezitstelling bij verpanding af te schaffen en de regels die van toepassing zijn op de verschillende zakelijke zekerheden op roerende goederen te vereenvoudigen en samenhangender te maken. De Raad steunt ook het voorstel om het zekerheidsrecht te centraliseren in het Burgerlijk Wetboek, daar waar de wettelijke regels betreffende de zekerheden nu versnipperd liggen over verschillende wetten. De Raad wil de aandacht vestigen op de talrijke onbekende factoren die het ontwerp momenteel nog omringen: de kosten verbonden aan het centrale register van pandovereenkomsten, de praktische uitwerking van de registratie, de praktische gevolgen van de uitwinningsprocedures, … De Raad wenst tevens dat het begrip universaliteit waar het pand betrekking op kan hebben duidelijk gedefinieerd wordt en dat het toepassingsgebied van het pandrecht op een universaliteit van goederen duidelijk wordt ingeperkt. De Raad vraagt zich af of het goed is bepaalde voorrechten, zoals het voorrecht van de verhuurder, het voorrecht van de vervoerder en dat van de verkoper, af te schaffen. Hoe dienen immers deze zekerheden, die belangrijk zijn voor de betrokken schuldeisers en waarvan de grondslag beperkt was, vervangen te worden? Ten slotte beklemtoont de Raad de noodzaak van rechtszekerheid voor alle partijen die bij de zekerheden op roerende goederen betrokken zijn en het belang van een voldoende lange termijn voor het invoeren van de nieuwe bepalingen. Er is inderdaad een overgangsperiode nodig om de consumenten, de ondernemingen en in het bijzonder de financiële sector, de tijd te geven om de juiste informatie te ontvangen en zich aan te passen aan de veranderingen.
11 Overigens, gebiedt enerzijds de rechtszekerheid dat het toepassingsgebied van de afwijkingen die partijen bij overeenkomst kunnen maken wordt beperkt en anderzijds het verbod dat de overeenkomst na de totstandkoming van het pand kan worden gesloten.
Advies RVV 451 – over een ontwerp van koninklijk besluit tot opheffing van koninklijk besluit van 14 maart 2007 inzake textielbenamingen en de koninklijke besluiten van 9 september 1974 en 6 oktober 1981 betreffende textielanalyses (30 april 2012) Het ontwerp van koninklijk besluit tot opheffing van de koninklijke besluiten inzake textielbenamingen en betreffende methoden voor kwantitatieve analyse van mengsels van textielvezels komt er naar aanleiding van het in voege treden van de Verordening (EU) nr. 1007/2011. Deze verordening vervangt de richtlijnen die door de op te heffen KB’s getransponeerd werden in nationale wetgeving en is rechtstreeks van toepassing. De Raad voor het Verbruik heeft geen bijzondere bemerkingen over dit ontwerp van koninklijk besluit.
Advies RVV 452 – over een voorstel van een koninklijk besluit tot opheffing van het koninklijk besluit van 18 april 1927 betreffende de invoer van Porto- en Madeirawijnen (27september 2012)
Het koninklijk besluit van 18 april 1927 betreffende de invoer van Porto- en Madeirawijnen is verouderd en achterhaald door de Europese wetgeving in de wijnsector en door de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. De Raad voor het Verbruik heeft dan ook geen bijzondere bemerkingen over het voorstel van koninklijk besluit tot opheffing van het koninklijk besluit van 18 april 1927 betreffende de invoer van Porto-en Madeirawijnen.
Advies RVV 453 – over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende kaas (27 september 2012) Dit ontwerp van koninklijk besluit, tot intrekking van het koninklijk besluit van 15 december 1932 houdende reglement op de kaashandel, het ministerieel besluit van 16 augustus 1947 betreffende het merken van de harde of half- harde kaassoorten, naargelang hun vetgehalte, en het koninklijk besluit van 1 februari 1971 tot inrichting van een controle op harde kaas, actualiseert en harmoniseert de bestaande wetgeving over kaas. De Raad voor Verbruik heeft geen opmerkingen bij het ontwerp van koninklijk besluit betreffende kaas
Advies RVV 454 – over bepaalde artikelen van een ontwerp van wet houdende invoeging van een Boek VI. “Marktpraktijken en bescherming van de consument” in het Wetboek van Economisch Recht en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek VI en van de straffen voor de inbreuken op Boek VI, in de Boeken I en XVI van het Wetboek van Economisch Recht (27 september 2012) De Minister van Economie en Consumentenzaken verzocht de Raad om zijn advies over bepaalde artikelen van een ontwerp van wet houdende invoeging van een Boek VI. “Marktpraktijken en bescherming van de consument” in het Wetboek van Economisch Recht en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek VI en van de straffen voor de inbreuken op Boek VI, in de Boeken I en XVI van het Wetboek van Economisch Recht. Dit ontwerp is het gevolg van de omzetting van de richtlijn 2011/83 betreffende consumentenrechten. Deze richtlijn streeft naar een doelgerichte volledige harmonisatie en laat derhalve weinig bewegingsruimte voor de regelgever bij het omzetten van de richtlijn. Niettemin worden enkele belangrijke mogelijkheden gelaten voor de lidstaten om af te wijken van de richtlijn. De Raad heeft vastgesteld dat het wetsontwerp in het algemeen een getrouwe omzetting betreft van de richtlijn. Binnen de Raad kon echter geen consensus bereikt worden over de manier waarop de mogelijkheden tot afwijking ingevuld werden in het wetsontwerp. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties wijzen er op dat van deze mogelijkheden geen gebruik mag worden gemaakt om verworven rechten uit te hollen, en om afbreuk te doen aan de hoge graad van consumentenbescherming in het Belgisch recht. Zij zijn dan ook verheugd dat de auteurs van het ontwerp er bijna altijd voor gekozen hebben dit niet te doen door de verworven rechten te handhaven. Niettemin blijven er een aantal punten die vatbaar zijn voor verbetering. Zij vragen nadrukkelijk dat overeenkomsten gesloten op
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
salons, beurzen en tentoonstellingen recht zouden blijven geven op een herroepingstermijn. Daartoe is een duidelijke afbakening van de definitie noodzakelijk. Ook vragen zij dat de bepaling omtrent de kosten voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel zonder overgangstermijn van toepassing wordt, zodat consumenten niet langer teveel moeten betalen voor het gebruik van een betaalmiddel. Ook wordt de lidstaten de mogelijkheid gelaten taalvoorschriften te handhaven opdat informatie voor consumenten makkelijk te begrijpen zou zijn. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties vragen dan ook dit te voorzien. Tenslotte vragen zij dat de verworven termijn van zeven dagen waarbinnen van de consument geen voorschot of betaling kan worden gevraagd voor buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten gehandhaafd blijft en dat de bescherming voor bepaalde buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten gehandhaafd blijft. De vertegenwoordigers van de productie, distributie en middenstand benadrukken dat de omzetting van de richtlijn niet louter gefixeerd mag zijn op het behoud van de nationale situatie en de WMPC. De mogelijkheden die aan de lidstaten worden gelaten om af te wijken van de richtlijn dienen benut te worden met het oog op verbetering en administratieve vereenvoudiging voor de Europese consument en handelaar. Zij zijn van oordeel dat het wetsontwerp op meerdere punten verbeterd kan worden. Zo dringen zij ten zeerste aan op de afschaffing van het disproportioneel en ongerechtvaardigd verbod voor de onderneming gevestigd in België om betaling te vragen aan de consument binnen een periode van zeven dagen na sluiting van buiten verkoopsruimten gesloten overeenkomsten. Het behoud van dit verbod druist in tegen de doelstelling van de richtlijn om de consumentenrechten te harmoniseren in de EU. Voorts bevelen de vertegenwoordigers van de productie, distributie en middenstand ook aan om de informatievoorschriften te schrappen voor dagelijkse transacties die onmiddellijk na de sluiting worden verricht; om de verkoop van alle goederen en diensten van minder dan 50 euro uit te sluiten van het toepassingsgebied van de wet; en om de formele informatievereisten weg te laten voor herstellingswerken tot 200 euro die op verzoek van de consument worden uitgevoerd. Volgens deze vertegenwoordigers is zowel de consument als de onderneming gebaat bij een snelle totstandkoming van deze eenvoudige overeenkomsten van geringe waarde en bevelen zij aan dat de Belgische wetgeving gebruik maakt van deze mogelijkheden aangereikt door de richtlijn. Tenslotte benadrukken Deze vertegenwoordigers dat de richtlijn toelaat dat de werkelijke kost voor het gebruik van betaalmiddelen mag aangerekend worden aan de consument, zonder dat het bedrag van deze kost begrensd of toegelicht dient te worden.
Advies RVV 455 – over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet (27 september 2012) Dit ontwerp van besluit zet richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europese Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage om. De Raad heeft in de grond geen bijzondere opmerkingen op het ontwerp van koninklijk besluit.
13
De Raad wijst er evenwel op dat de termijn die werd gelaten om een advies te formuleren erg kort was. Gelet op de techniciteit van het onderwerp behoeft de periode waarbinnen dergelijk ontwerp kan worden onderzocht voldoende lang te zijn. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zijn geen voorstander van het gebruik van twee verschillende berekeningswijzen voor het JKP, met name een afzonderlijke berekeningswijze voor kredietopening met accreditiefkaarten waarvan de kosten gelijk of hoger zijn dan de drempel bepaald in de wet op het consumentenkrediet, maar kunnen niet anders dan vaststellen dat dit een hiaat uit de richtlijn opvangt.
Advies RVV 456 – over een ontwerp van koninklijk besluit tot invoering van een elektronische drager voor de machtigingen ambulante activiteiten (3 december 2012) De Minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw heeft de Raad voor het Verbruik om een advies gevraagd over een ontwerp van koninklijk besluit tot invoering van een elektronische drager voor de machtigingen ambulante activiteiten. Het ontwerp wil een systeem van machtigingen voor ambulante activiteiten invoeren dat niet langer gebaseerd is op machtigingen op papier maar op machtigingen van het type elektronische kaart. De Raad stelt vast dat het voorliggende koninklijk besluit tegemoet komt aan de noodzaak van een beveiliging van de machtigingen voor ambulante activiteiten. De Raad merkt op dat ook rekening gehouden dient te worden met de belangen van de consumenten, die evenzeer in het geding zijn. Hij maakt dan ook enkele aanbevelingen zodat alle belanghebbenden op een eenvoudige manier de gewenste informatie kunnen bekomen. Tot slot vraagt de Raad om ook te voorzien in een informatiecampagne en in een doelgerichte controle op deze nieuwe maatregel.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
IV. Bijlagen
Bijlage 1 Statuten Koninklijk besluit van 20 februari 1964 houdende oprichting van een Raad voor het Verbruik, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 2 juli 1964, 27 maart 1969, 30 november 1973, 18 juli 1983, 6 april 1984, 28 juni 1985, 9 december 1992 en 23 januari 1997. (Gecoördineerde tekst) BOUDEWIJN, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op artikel 29 van de Grondwet; Overwegende dat het nodig is de verbruiker op de volledigste en meest objectieve wijze voor te lichten en raad te geven, omtrent de diensten en de marktprodukten, ten einde een betere bescherming van zijn belangen te verzekeren; Overwegende dat het gepast is de verscheidene handelingen, ondernomen ten voordele van de verbruiker, te bevorderen, te coördineren en te harmoniëren, ten einde hem een grotere doelmatigheid te verschaffen; Overwegende dat het gewenst is dat de regering voorgelicht wordt betreffende de mening van de verbruikers over de zaken die hen, in hun hoedanigheid van actieve economische agenten aanbelangen; Overwegende dat, om dit doel te bereiken, het onontbeerlijk blijkt een adviserende raad, samengesteld uit terzake bevoegde personen, op te richten; Gelet op het advies van de Raad van State; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 januari 1964; Op de voordracht van Onze Minister van Economie,
Hebben wij besloten en besluiten wij:
15
Artikel 1. Bij het Ministerie van Economische Zaken en Energie wordt een adviserend orgaan ingesteld, Raad voor het Verbruik genaamd. Art.2. De Raad voor het Verbruik heeft tot opdracht: 1. hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de Minister die Economische Zaken tot zijn bevoegdheid heeft, van de Executieven of van de Gestelde Lichamen: » adviezen uit te brengen waarbij de verschillende standpunten worden uitgedrukt die in zijn schoot werden uiteengezet over problemen die de consumptie van produkten en het gebruik van de diensten aanbelangen en over problemen die voor de consumenten van belang zijn; » voorstellen doen inzake de acties die worden ondernomen of nog moeten worden ondernomen in het voordeel van de consument; 2. gedachtenwisseling en overleg mogelijk te maken tussen de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties en vertegenwoordigers van de organisaties van de produktie, de distributie, de landbouw en de middenstand, over alles wat de problemen van de consument aanbelangt; 3. documentatie te zoeken en te verzamelen over de consumptieproblemen in het algemeen, de daarmee samenhangende onderzoekswerkzaamheden te volgen en aan te moedigen, alsook de acties, ondernomen om de consument te informeren, te coördineren en te harmoniseren. Art. 3 § 1. De Raad is als volgt samengesteld: »
een voorzitter;
»
twee ondervoorzitters;
»
dertien leden ter vertegenwoordiging van de consumentenorganisaties;
»
acht leden ter vertegenwoordiging van de organisaties van de produktie;
»
twee leden ter vertegenwoordiging van de organisaties van de distributie;
»
een lid ter vertegenwoordiging van de organisaties van de landbouw;
»
twee leden ter vertegenwoordiging van de organisaties van de middenstand.
§ 2. Wat de categorieën van leden opgesomd in § 1 betreft, met uitzondering van de permanente leden-deskundigen, telt de Raad evenveel plaatsvervangende leden als werkende leden. § 3. De voorzitter wordt benoemd door de Minister die Economische Zaken tot zijn bevoegdheid heeft. § 4. De ondervoorzitters worden benoemd door de Minister, die Economische Zaken tot zijn bevoegdheid heeft, onder de leden van de Raad, op de respectieve voordracht van de leden
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
die de consumentenorganisaties vertegenwoordigen en van de leden die de organisaties van de produktie, de distributie, de landbouw en de middenstand vertegenwoordigen. § 5. De werkende leden en hun plaatsvervangers worden benoemd door de Minister die Economische Zaken tot zijn bevoegdheid heeft onder de kandidaten voorgesteld door de representatieve organisaties ter verdediging van de consumenten en de representatieve organisaties van de produktie, de distributie, de landbouw en de middenstand. § 6. Het mandaat duurt vier jaar en is hernieuwbaar. In het geval dat de voorzitter, een ondervoorzitter of een lid zijn functies definitief neerlegt voor het eindigen van zijn mandaat, maakt de nieuwe opdrachthouder het mandaat van de persoon die hij vervangt af. Art.4. De Raad kan deskundigen uitnodigen zijn vergaderingen bij te wonen. De Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegheid heeft, kan de zittingen bijwonen of er zich op doen vertegenwoordigen. De zittingen zijn niet openbaar. Art.5. De Minister, die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft, duidt, onder de ambtenaren, van zijn Departement, de secretaris evenals de ambtenaren die deel uitmaken van het secretariaat aan. Art.6. De Raad kan in zijn schoot een bureau instellen waarvan de ondervoorzitters ambtshalve deel uitmaken, alsmede subcommisssies. Hij maakt zijn huishoudelijk reglement op. Het reglement is onderworpen aan de goedkeuring van de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft. Art.7. De Raad stelt een jaarverslag op over zijn werkzaamheden ten behoeve van de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft. Art.8. De uitgaven die voortspruiten uit de opdrachten van de Raad, alsmede de werkingskosten, worden ten laste gelegd van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Art.9. Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit Besluit.
17
Bijlage 2 Huishoudelijk reglement Gelet op het koninklijk besluit van 20 februari 1964 houdende instelling van de Raad voor het Verbruik gewijzigd bij de K.B. van 2 juli 1964, 27 maart 1969, 3 november 1973, 5 november 1976, 9 juli 1980, 18 juli 1983, 6 april 1984, 28 juni 1985, 9 december 1992 en 23 januari 1997; Heeft de Raad voor het Verbruik zijn huishoudelijk reglement als volgt vastgesteld:
Hoofdstuk I - Raad voor het Verbruik Art. 1. De Raad voor het Verbruik vergadert op uitnodiging van zijn voorzitter of van de ondervoorzitter die hem vervangt. De uitnodigingen worden verzonden ten laatste 10 volle dagen voor de vergadering, behoudens hoogdringendheid. De Raad wordt eveneens opgeroepen op verzoek van de Minister van Economische Zaken of van vijf werkende leden van de Raad; in dit geval moet hij binnen de vijftien dagen volgend op het verzoek bijeenkomen. In alle gevallen vermeldt de agenda de onderwerpen die ter sprake worden gebracht en de besprekingen lopen uitsluitend over deze onderwerpen. Art. 2. De plaatsvervangende leden worden eveneens opgeroepen en nemen deel aan de vergaderingen van de Raad. De plaatsvervangende leden, vervangen ambtshalve de werkende leden behorende tot hun, volgens de lijst in bijlage gehergroepeerde organisaties. Een plaatsvervangend lid mag in geen geval op dezelfde vergadering meerdere werkende leden vervangen. Art. 3. De Raad kan slechts op geldige wijze beraadslagen, wanneer minstens tien leden met beraadslagende stem, de voorzitter niet meegerekend, aanwezig zijn. Na een tweede bijeenroeping beraadslaagt de Raad evenwel op geldige wijze, ongeacht het aantal aanwezige leden.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Hoofdstuk II - Dagelijks Bestuur van de Raad voor het Verbruik Art. 4. Het Dagelijks Bestuur is samengesteld uit de voorzitter van de Raad, de ondervoorzitters en tien bijzitters. De leden van het Dagelijks Bestuur andere dan de voorzitter en de ondervoorzitters moeten voorgesteld worden door vijf werkende leden; zij worden verkozen bij een meerderheid der aanwezige leden met beraadslagende stem. Art. 5. Het Dagelijks Bestuur bereidt de aan de Raad voor te leggen stukken voor; het stelt de agenda op van de vergaderingen van de Raad en waakt over de uitvoering van de opdrachten die aan de commissies toegewezen worden. Het stelt de uiterste datum vast waarop verslagen en adviezen aan de plenaire vergadering moeten voorgelegd worden. Elk voorstel tot het geven van een advies kan slechts bij een gekwalificeerde 2/3 de meerderheid worden verworpen. Art. 6. Bij verhindering van de voorzitter, nodigen de ondervoorzitters beurtelings uit tot de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur van de Raad en zitten zij deze beurtelings voor. Art. 7. Het Dagelijks Bestuur kan mits de latere goedkeuring van de Raad, commissies oprichten. Art. 7 bis. Bij gewettigde hoogdringendheid kan het Dagelijks Bestuur unaniem beslissen om adviezen en voorstellen aan te nemen, onder voorbehoud van een latere goedkeuring ervan door de Raad. In dergelijk geval kan het Dagelijks Bestuur ook unaniem beslissen om over te gaan tot de definitieve goedkeuring, via stemming op afstand van de leden van de Raad. Indien er binnen 10 kalenderdagen na de dag waarop het advies van het Dagelijks Bestuur naar de leden verzonden werd geen amendementen werden ingediend, wordt het advies geacht formeel te zijn goedgekeurd door de Raad. In dergelijk geval kan het Dagelijks Bestuur ook unaniem beslissen om over te gaan tot de definitieve goedkeuring, via stemming op afstand van de leden van de Raad.
19
·
Indien er binnen 10 kalenderdagen1 2 na de dag waarop het advies van het Dagelijks Bestuur naar de leden verzonden werd geen amendementen werden ingediend, wordt het advies geacht formeel te zijn goedgekeurd door de Raad.
·
In geval van een amendement voorgesteld door een lid van de Raad in de voormelde termijn, beslist de Voorzitter van de Raad: o
hetzij over te gaan tot een nieuwe stemming op afstand over het geamendeerde ontwerp, dat als aangenomen zal worden beschouwd door de Raad bij gebrek aan amendementen in een periode van 10 kalenderdagen(1)(2) na de dag waarop de gewijzigde tekst werd verzonden;
o
hetzij het geamendeerde ontwerp voor te leggen aan het Dagelijks Bestuur;
o
hetzij het dossier naar de bevoegde Commissie terug te zenden.
Het Dagelijks Bestuur mag slechts de hoogdringendheidsprocedure inroepen indien minsten drie leden-vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties en drie ledenvertegenwoordigers van de beroepsorganisatie aanwezig zijn of vertegenwoordigd door een gemachtigd lid van het Dagelijks Bestuur dat drager is van een specifieke volmacht voor de beslissing die in het kader van de hoogdringendheidsprocedure moet worden genomen. Een lid van het Dagelijks Bestuur kan slechts drager zijn van één volmacht. Artikel 7ter Wanneer ze van oordeel zijn dat ontwerpen van reglementering die aan de Raad ter advies worden voorgelegd, beperkt blijven tot een trouwe omzetting van Europese harmoniseringsrichtlijnen van technische aard, kunnen de Voorzitter van de bevoegde Commissie en de verslaggevers in geval van hoogdringendheid het ontwerpadvies rechtstreeks op afstand laten stemmen door de leden van de Raad. ·
Indien er binnen 10 kalenderdagen(1) (2) na de dag waarop het ontwerpadvies naar de leden verzonden werd geen amendementen werden ingediend, wordt het advies geacht formeel te zijn goedgekeurd door de Raad.
·
In geval van een amendement voorgesteld door een lid van de Raad in de voormelde termijn, beslissen de Voorzitter van de bevoegde Commissie en de verslaggevers:
1 2
o
hetzij over te gaan tot een nieuwe stemming op afstand over het geamendeerde ontwerp, dat als aangenomen zal worden beschouwd door de Raad bij gebrek aan amendementen in een periode van 10 kalenderdagen(1) (2) na de dag waarop de gewijzigde tekst werd verzonden;
o
hetzij het geamendeerde ontwerp voor te leggen aan het Dagelijks Bestuur;
(1) Deze termijn wordt op 20 kalenderdagen gebracht in juli en augustus. (2) Indien de termijn afloopt op een zaterdag of een zondag, wordt hij verlengd tot de daaropvolgende werkdag.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
o
hetzij het dossier naar de bevoegde Commissie terug te zenden.
Hoofdstuk III - Commissies Art. 8. De Raad kan, voor een bepaalde tijd commissies oprichten die belast worden met technische vraagstukken of bijzondere problemen. Deze commissies worden door de voorzitter of de ondervoorzitters voorgezeten, of bij gebrek, door een persoon, aangeduid door het Dagelijks Bestuur. Zij omvatten minstens drie leden. Zij kunnen deskundigen van buitenaf uitnodigen, die op hun voorstel aangeduid zijn door het Dagelijks Bestuur. De door de Commissies aangeduide verslaggevers leggen de werzaamheden van deze commissies op de vasgestelde termijn voor aan de Raad.
Hoofdstuk IV - Algemene bepalingen Art. 9. De stemming geschiedt bij handopsteking, bij naamafroeping of bij middel van nominatieve stembriefjes. Een geheime stemming wordt gehouden wanneer het gaat om benoemingen. Wanneer de stemming geschiedt over procedure- of organisatieproblemen, stemt de voorzitter het laatst en bij staking van stemmen is zijn stem doorslaggevend. Betreffende adviezen en voorstellen wordt overgegaan tot een individuele raadpleging der leden. Indien het advies van de Raad niet unaniem is, geeft het de uiteenlopende standpunten weer. Art. 10. Alle dokumenten uitgaande van de Raad en van de commissies, behalve de werkdokumenten, worden in het Nederlands en in het Frans opgesteld. Art. 11. Degene die het voorzitterschap waarneemt opent en sluit de vergadering. Hij leidt de besprekingen, waakt over de handhaving der orde en over de toepassing van de voorschriften van het koninklijk oprichtingsbesluit en van het huishoudelijk reglement. Art. 12. De Voorzitter van de Raad maakt de adviezen en voorstellen van de Raad evenals het jaarlijks activiteitenverslag over aan de Minister van Economische Zaken. Hij vertegenwoordigt
21
de Raad ten overstaan van de overheden en van derden en ondertekent alle briefwisseling die de Raad verbindt. De secretaris ondertekent de gewone briefwisseling. Art. 13. De Raad kan tot de publikatie van zijn adviezen, verslagen en voorstellen beslissen. Art. 14. Dit huishoudelijk reglement treedt in werking de dag waarop het door de Minister van Economische Zaken wordt goedgekeurd.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Bijlage 3 Samenstelling van de Raad voor het Verbruik Voorzitter Dhr. Robert GEURTS Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand & Energie Algemene Directie Regulering en Organisatie van de Markt North Gate III Koning Albert II-laan 16 1000 BRUSSEL Tel. : 02 277 70 90 Fax. : 02 277 52 59 Ondervoorzitters Dhr. de LAMINNE de BEX Gérard (F) – Comeos Dhr. DUCART Jean-Philippe (F) – Test-Aankoop Secretariaat Koning Albert II-laan 16 1000 BRUSSEL Tel. : 02 277 81 68 – 02 277 80 04 Fax. : 02 277 52 59
[email protected] Dhr. Michel ALLARDIN, secretaris Tél.: 02 277 70 90
[email protected] Mw Isabelle MAHIEU Tél.: 02 277 75 88
[email protected] Dhr. Markoen DE SMAELE Tél.: 02 277 82 13
[email protected]
23
Lijst van de vertegenwoordigde organisaties
I. ORGANISATIES DIE DE VERBRUIKERS VERTEGENWOORDIGEN Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) Hoogstraat 42 te 1000 BRUSSEL Tel : 02 506 82 11 - Fax : 02 506 82 29 Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België (ACLVB) Koning Albertlaan, 95 te 9000 GENT Tel.: 09 222 57 51 - Fax : 09 221 04 74 Algemeen Christelijk Vakverbond van België (ACV) Haachtsesteenweg 579 bus10 te 1031 BRUSSEL Tel.: 02 246 31 11 - Fax : 02 246 30 10 Centre Coopératif de l'Education Permanente Hoogstraat 28 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 500 53 12 - Fax : 02 500 53 97 De Gezinsbond Troonstraat 125 te 1050 BRUSSEL Tel.: 02 507 88 11 - Fax : 02 511 90 65 Fédératie van Belgische Coöperatieven (FEBECOOP)3 Hoogstraat 28 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 500 53 00 - Fax : 02 500 53 97 Kristelijke Arbeiders Vrouwengilden (FEMMA) Urbain Britsierslaan 5 te 1030 BRUSSEL Tel.: 02 246 51 11 Kristelijke Werknemersbeweging (KWB) Urbain Britsierslaan 5 te 1030 BRUSSEL Tel.: 02 246 52 52 - Fax : 02 246 52 00 Ligue des Familles
3 Deze organisatie heeft zijn ontslag gegeven
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
E de Becolaan 109 te 1050 BRUSSEL Tél.: 02 507 72 11 - Fax : 02 507 72 00 Nationaal Verbond van de Christelijke Mutualiteiten Haachtsesteenweg 579/40 te 1031 BRUSSEL Tel.: 02 246 41 11 - Fax : 02 246 48 21 Nationaal Unie van Socialistische Mutualiteiten Sint-Janstraat 32-38 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 515 02 11 - Fax : 02 515 02 07 Réseau des Consommateurs Responsables4 1348 LOUVAIN-LA-NEUVE Tel.: 0473 39 39 42 Test-Aankoop Hollandstraat 13 te 1060 BRUSSEL Tel. : 02 542 32 11 - Fax. : 02 542 32 50 Verbraucherschutzzentrale Ostbelgien VSZ Neustrabe, 119 - 4700 EUPEN Tél. : 087 59 18 50 - Fax. : 087 59 18 51 Verbruikersateljee vzw Agoragalerij Grasmarkt 105 bus 51 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 552 02 48 - Fax : 02 552 02 55
II. ORGANISATIES DIE DE PRODUCTIE VERTEGENWOORDIGEN AGORIA Diamant Building A. Reyerslaan 80 te 1030 BRUSSEL Tel: 02 706 78 00 - Fax : 02 706 78 01 ASSURALIA de Meeûssquare 29 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 547 56 11 - Fax : 02 547 56 01 4
Deze organisatie heeft zijn ontslag gegeven
25
Belgische Petroleum Federatie Kunstlaan 39 bus2 te 1040 BRUSSEL Tél.: 02 508 30 00 - Fax : 02 511 05 91 FEBELFIN – BVB (Belgische Vereniging van Banken) Aarlenstraat 82 te 1040 BRUSSEL Tel.: 02 507 68 11 - Fax : 02 507 69 39 FEBELFIN – BVK (Beroepsvereniging van het Krediet) Aarlenstraat 82 te 1040 BRUSSEL Tel.: 02 507 68 11 - Fax : 02 507 69 92 ESSENSCIA Diamant Building A. Reyerslaan 80 te 1030 BRUSSEL Tel.: 02 238 97 11 - Fax : 02 231 13 01 FEVIA Kunstlaan 43 te 1040 BRUSSEL Tel.: 02 550 17 40 - Fax : 02 550 17 54 Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf Lombardstraat 34–42 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 545 56 00 - Fax : 02 545 59 00 Raad voor de Reclame Barastraat 175 te 1070 BRUSSEL Tel.: 02 502 70 70 - Fax : 02 502 77 33 Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) Ravensteinstraat 4 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 515 08 11 - Fax : 02 515 09 99
III. ORGANISATIE DIE DE DISTRIBUTIE VERTEGENWOORDIGEN COMEOS (Belgische Federatie voor de Handel en Diensten) Edmond Van Nieuwenhuyselaan 8 te 1160 BRUSSEL Tel.: 02 788 05 00 - Fax : 02 788 05 01
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
IV. ORGANISATIES DIE DE MIDDENSTAND VERTEGENWOORDIGEN Neutraal Syndikaat voor Zelfstandigen (NSZ) Bisschoffsheimlaan 33 te 1000 BRUSSEL Tel.: 02 217 29 28 - Fax : 02 217 88 41 Union Syndicale des Classes Moyennes (UCM) Bld. d'Avroy, 42 à 4000 LIEGE Tél.: 04 221 65 00 - Fax : 04 221 65 55 Unizo Willebroekkaai 37 te 1000 BRUSSEL Tel.: 078 35 39 39 - Fax : 02 230 93 54
V. ORGANISATIES DIE DE LANDBOUW VERTEGENWOORDIGEN Belgische Boerenbond Diestsevest 40 te 3000 LEUVEN Tél.: 016 28 66 21 - Fax : 016 28 66 09 Fédération Wallonne de l'Agriculture (FWA) Chaussée de Namur, 47 à 5030 GEMBLOUX Tél.: 081 60 00 60 - Fax : 081 60 04 46
***************
27
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
29
VERSLAG OVER DE WERKZAAMHEDEN VAN DE COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN 2012
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
INHOUDSTAFEL
Commissie voor Onrechtmatige Bedingen I.
Voorwoord van de Voorzitter ........................................................................ 33
II.
Flash op de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen ............................... 37
III. Adviezen uitgebracht in 2012 ......................................................................... 39 IV. Bijlagen………………………………………………………………………..53 1 - Huishoudelijk reglement van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen ...... 53 2 - Statuten van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen ................................ 57 3 - Lijst van de adviezen uitgebracht door de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen ........................................................................................................................... 60 4 - Samenstelling van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen ....................... 62 5 - Samenstelling van het Dagelijks Bestuur ............................................................ 65
31
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
I.
Voorwoord van de Voorzitter
Ook 2012 was voor de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen een boeiend werkjaar. Nadat de Commissie gevat werd door een vraag om advies van de verbruikersorganisatie Test-Aankoop op 13 oktober 2011 omtrent enkele bedingen in koopovereenkomsten of aankoopbeloften met betrekking tot de aankoop van bouwpercelen, verleende de Commissie haar advies nr. 32 op 15 februari 2012 (inzake bedingen, in overeenkomsten tot aankoop van een bouwterrein, met betrekking tot het bouwen voor een bepaalde onderneming). Bij het bestuderen van de problematiek van de “koppelverkoop” bouwgrondaannemingsovereenkomst heeft de Commissie bedingen onderzocht zoals die nu voorkomen in de praktijk, om tot enkele vaststellingen te komen vanuit de reglementering inzake onrechtmatige bedingen. De Commissie stelde ook vast dat, wat de gebundelde verkoop van bouwgrond en aannemingsovereenkomsten betreft, de woningbouwwet (wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen, de zogenaamde wet Breyne) een belangrijke rol speelde hetgeen overigens een aandachtspunt in de algemene beleidsnota van de Minister van economie en consumenten is. Het gaat hierbij om bedingen waarbij de koper er zich toe verbindt tot het oprichten van een woning bij een in het contract tot aankoop van een bouwperceel aangeduide- en veelal met de verkoper van de bouwgrond gelieerde- bouwonderneming of het te goeder trouw onderhandelen met een dergelijke gelieerde bouwonderneming. Bij het niet naleven van deze contractuele voorwaarden wordt dan een forfaitair bedrag contractueel opeisbaar gesteld. De Commissie oordeelde o.m. dat clausules die de indruk geven zelfs niet te kunnen genieten van de minimale wettelijke bescherming een bijzondere vorm van onrechtmatige bedingen zijn. Het is een essentieel punt van de bescherming van het systeem van onrechtmatige bedingen: bedingen die door een formulering de consument laten verstaan dat hij niet de rechten heeft die hem krachtens de wet wel toekomen, zijn immers uit den boze. Test-Aankoop richtte een nieuwe adviesaanvraag aan de Commissie op 13 maart 2012 waarbij zij een advies vroeg omtrent de problematiek van betalende garantie. Na vastgesteld te hebben dat in de sector van het witgoed, bruingoed en grijsgoed vaak een verlengde garantie tegen betaling wordt aangeboden waarbij achter deze betalende garantie een verzekeringscontract zit, vroeg Test-Aankoop om advies. Hierbij merkte zij op dat twee zaken haar in het bijzonder waren opgevallen: bij de voorstelling is het vaak onduidelijk hoe deze aanvullende garantie zich verhoudt tot de wettelijke garantie. Verder kan de verkoper eenzijdig beslissen welke vorm van garantie hij aanbiedt, met bovendien de aankoopverplichting onder de vorm van een waardebon in geval het toestel “total loss” is. De Commissie heeft haar werkzaamheden tijdens het werkjaar 2012 grotendeels gericht op deze adviesaanvraag. Alhoewel het advies slechts formeel begin 2013 werd goedgekeurd, verliepen de werkzaamheden van de Commissie hoofdzakelijk in 2012. In het eerste luik van het advies geeft de Commissie een aantal algemene opmerkingen over haar bevoegdheid, het wettelijk regime inzake consumentenkoop, de minimumvereisten waaraan de commerciële garantie moet voldoen en de verhouding wettelijke garantie/commerciële garantie. In een tweede luik wor-
33
den de concrete bevindingen naar aanleiding van het onderzoek van de Commissie weergegeven. Dit advies gaf aanleiding tot heel wat studiewerk gezien de onduidelijkheid omtrent de verhouding tussen de dwingende bepalingen inzake de wettelijke garantie en de commerciële garantie, ‘garanties’ die in de vorm van een verzekering worden aangeboden. Het advies eindigt met een heel aantal aanbevelingen, waaronder een informatieverplichting over de contractvoorwaarden van de commerciële garantie, opmerkingen over de misleiding omtrent de kenmerken van de commerciële garantie en omtrent de wettelijke rechten van de consument bij gebrek aan overeenstemming, de duidelijkheid van de bepalingen van de commerciële garantie, de verhouding tussen garantieverzekeringen en het onderhoudscontract, voordelen die de commerciële garantie moet bieden ten aanzien van de wettelijke garantie en de onderlinge verhouding tussen de verschillende commerciële garanties, bedingen die de wettelijke garantie verminderen, de vraag of er moet betaald worden voor onderzoek/eenzijdige wijziging en eenzijdige beoordeling of een goed al dan niet onder de garantie valt, de meldingsplicht van klachten inzake zichtbare gebreken, voorwaarden om van de garantie te kunnen genieten, de vraag wat precies onder de garantie (wettelijk en contractueel) valt en wat niet. Naast haar eigenlijke werkzaamheden diende de Commissie in 2012 ook aandacht te besteden aan haar administratieve organisatie. Door het vertrek van mevr. Geneviéve Decuypere – wie we bedanken voor haar inzet en haar zorgvuldig opgemaakte PV’s- als lid van het secretariaat van de Commissie diende het secretariaat van de Commissie aangepast te worden. Het secretariaat van de Commissie wordt thans waargenomen door het secretariaat van de Raad voor het Verbruik. Er werden concrete afspraken gemaakt over de werking van de Commissie met de directeur-generaal. Daarnaast blijft uiteraard de secretaris van de Commissie, de heer Paul Cambie, op post en wij danken hem voor het vele werk dat hij continu voor de Commissie verzet. Jammer genoeg nam ook de ondervoorzitter de heer Christophe Bedoret in 2012 ontslag als ondervoorzitter van de Commissie wegens te hoge werkdruk zodat de zoektocht naar een nieuwe ondervoorzitter weer gestart is. In het Belgisch Staatsblad van 5 november 2012 verscheen een vacaturebericht inzake de functie van ondervoorzitter van de Commissie voor Onrechtmatige bedingen. Zoals gewoonlijk heeft de Commissie in 2012 ook de recente rechtspraak en wetgeving in de voor de Commissie relevante materies op de voet gevolgd. Zo gaf een expert van de Commissie een uiteenzetting over het Gemeenschappelijk Europees Kooprecht (in het bijzonder het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk Europees Kooprecht, 11 oktober 2012) gezien dit instrument ook voor de Commissie van belang kan zijn. Verder werd in het voorwoord 2011 reeds gewezen op mogelijke wetswijzigingen aan de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en consumentenbescherming (WMPC) waarin de afdeling over onrechtmatige bedingen in hoofdstuk III, Overeenkomsten met consumenten, afdeling 6 (onrechtmatige bedingen) werd opgenomen. Naar verluidt zou heel het economisch recht thans aan een grondige hervorming toe zijn waarbij gewerkt wordt aan een Wetboek Economisch Recht waarin o.m. de WMPC zou worden opgenomen. Uiteraard volgt de Commissie met spanning deze werkzaamheden gezien het haar rechtstreeks aanbelangt. Twee leden van de Commissie stelden verder de nieuwe wettelijke regelingen inzake energie en telecommunicatie voor. In beide sectoren gaf de Commissie immers reeds adviezen.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Ook in 2012 bestudeerde de Commissie relevante rechtspraak, zo o.m. de arresten van het Hof van Justitie van 14 juni 2012 (C-618/10, Banco Espagnol De Credito) waarin o.m. geoordeeld werd dat de nationale rechter, bij nietigheid van een onrechtmatig beding, niet mag terugvallen op het gemeen recht en de overeenkomst derhalve niet mag aanvullen op basis van de goede trouw. Ook werd het arrest van het H.v.J. van 5 juli 2012 (C-49/11 Content Services) geanalyseerd waarin de vraag aan de orde was over de wijze waarop bedingen ter beschikking gesteld worden van de klant en of een hyperlink wel voldoende is. Tenslotte bestudeerde de Commissie ook met veel interesse het arrest van het Hof van Beroep te Gent d.d. 4 januari 2012 waarbij een onrechtmatig beding uit algemene voorwaarden van een ziekenhuis aan bod kwam en waarbij toepassing gemaakt werd van art. 74, 17° (het wederkerigheidsprincipe zodra een schadebeding in het voordeel van de onderneming of verkoper is opgenomen in de overeenkomst). Het ontlokte de Commissie overigens de suggestie om de algemene voorwaarden van de ziekenhuizen in het algemeen aan een onderzoek te onderwerpen. Tijdens het werkjaar 2012 boog de Commissie zich immers tevens over een aantal suggesties voor nieuwe adviesaanvragen. In het proces-verbaal van de Commissie van 15 februari 2012 suggereerde de Commissie diverse thema’s die het voorwerp zouden kunnen uitmaken voor adviesaanvragen. De Commissie nodigt de consumentenorganisaties, de beroepsverenigingen en de Minister uit om kennis te nemen van deze suggesties. Ook in 2012 had de Commissie veel brood op de plank en zij kijkt met belangstelling uit naar het nieuwe werkjaar 2013 waarin zich weer nieuwe uitdagingen aanbieden ! Béatrice Ponet
35
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
II.
Flash op de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen
Adviesorgaan De Commissie voor Onrechtmatige Bedingen is een adviesorgaan, waarvan de oprichting en de bevoegdheden vastgelegd zijn in de artikelen 77 en 78 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (de vroegere wet op de handelspraktijken, hierna genoemd de W.M.P.C.). Dit adviesorgaan werd, in uitvoering van deze wettelijke bepalingen, effectief opgericht bij koninklijk besluit van 26 november 1993. Dit koninklijk besluit bepaalt tevens de samenstelling en de werking van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen. Haar hoofdopdracht bestaat, zoals de titel laat vermoeden, in het geven van adviezen en aanbevelingen omtrent bedingen en voorwaarden in overeenkomsten gesloten tussen verkopers en consumenten. In het kader van de afdeling onrechtmatige bedingen, ziet zij erop toe of er geen onrechtmatige bedingen, dit zijn bedingen die kennelijk het evenwicht tussen de rechten en de verplichtingen van de partijen lijken te verstoren, voorkomen. Zij kan eveneens een begrijpelijke redactie van de contractsvoorwaarden, alsook de invoeging van vermeldingen of bedingen die haar noodzakelijk lijken om tot een begrijpelijke redactie te komen, aanbevelen. Zij kan tenslotte ook voorstellen tot wetswijzigingen doen in het raam van haar bevoegdheden. Naar aanleiding van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen (hierna genoemd de wet vrije beroepen), werd de bevoegdheid van de Commissie uitgebreid. Krachtens deze wet kan de Commissie ook kennis nemen van, en adviezen en aanbevelingen formuleren inzake bedingen en voorwaarden in overeenkomsten gesloten tussen de titularissen van vrije beroepen en hun cliënten. Op de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen kan een beroep gedaan worden door de Minister, de consumentenorganisaties, of door de betrokken (inter)professionele groeperingen. Zij kan ook van ambtswege optreden. Gaat het om bedingen in overeenkomsten gesloten tussen een consument en de titularis van een vrij beroep, dan kunnen ook de Minister van Justitie, de in het betrokken domein representatieve consumenten- of cliëntenorgansiaties hetzij de betrokken (inter)professionele groeperingen, alsook de beroepsregulerende overheden de Commissie vatten. Individuele verkopers kunnen de Commissie dus niet vatten, en dit sinds de wet van 7 december 1998 tot wijziging van de afdeling onrechtmatige bedingen van de W.M.P.C. Er werd namelijk geoordeeld dat deze Commissie in eerste instantie een taak van algemeen belang had, en dat het aan een dergelijk adviesorgaan niet toekwam te fungeren als een soort particulier adviseur voor handelaars. De samenstelling De samenstelling van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen is een weergave van haar belangrijkste objectieven bij haar adviesbevoegdheid: de voorzitter en ondervoorzitter
37
zijn leden van de rechterlijke macht, wat, naast deskundigheid, vooral onpartijdigheid waarborgt, vier permanente deskundige leden hebben er zitting omwille van hun deskundigheid op dit specifieke domein. Tenslotte is er een paritaire vertegenwoordiging van de 'belangengroepen' in het economisch verkeer, zijnde vertegenwoordigers van consumentenorganisaties, versus vertegenwoordigers van de productie, distributie, landbouw, middenstand en de vrije beroepen. De Commissie voor Onrechtmatige Bedingen komt ongeveer maandelijks bijeen in algemene vergadering. Ter voorbereiding van het in de algemene vergadering bespreken van ontwerpen van adviezen, wordt er vaak in werkgroepen gewerkt. Dienen er prioriteiten gelegd in de te behandelen adviezen, of staat de Commissie voor een impasse, dan wordt er via het Dagelijks Bestuur naar een oplossing gezocht. Adviezen De meeste adviezen betreffen een algemeen onderzoek van contractvoorwaarden die gangbaar zijn in een bepaalde sector, zoals bijvoorbeeld de meubelsector, de verhuissector, vaste en mobiele telecommunicatie, teledistributiecontracten, contracten van verkoopbemiddeling van vastgoedmakelaars. Eén enkele keer werd een horizontaal onderzoek gevoerd met betrekking tot strafbedingen, wat uitmondde in een aantal aanbevelingen inzake strafbedingen. Soms lag ook een precieze vraagstelling aan de basis van een meer summier advies, zoals bijvoorbeeld de vraag of clausules die iedere aansprakelijkheid van de N.M.B.S. uitsluiten bij vertraging of gemiste aansluiting niet onrechtmatig zijn (C.O.B. 7 van 6 juni 2000). Daarnaast zijn er ook de adviezen van de C.O.B. op ontwerpen van wetgeving, die al dan niet effectief resulteerden in wetgeving. Er kan bijvoorbeeld gewezen worden op het advies op het uiteindelijk aangenomen Koninklijk Besluit van 12 januari 2007 betreffende het gebruik van bepaalde bedingen in de bemiddelingsovereenkomsten van vastgoedmakelaars (C.O.B. 21 van 22 november 2006, zie ook de aanbevelingen van de Commissie waarop dit K.B. gebaseerd is, C.O.B. 13 van 3 juni 2004). Tenslotte heeft de Commissie reeds tweemaal advies verleend op grond van de wet van 2 augustus 2002 ( wet “vrije beroepen”). Zo werd advies verleend omtrent een modelovereenkomst dienstverlening advocaat ( advies nr. 20 van 5 mei 2006). Dit advies werd aangevraagd door de beroepsorde (Orde Vlaamse Balies) zelf. Verder werd op 16 december 2009 een advies uitgebracht over de contractbepalingen in overeenkomsten gesloten tussen een architect en een cliënt. In 2011 was vooral het omvangrijke advies inzake de algemene voorwaarden in overeenkomsten tussen energieleveranciers en consumenten van belang. In 2012 bracht de Commissie een advies uit met betrekking tot de bedingen die men soms aantreft bij aankoop van een bouwterrein, tot het bouwen met een bepaalde onderneming.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
III. Adviezen uitgebracht in 2012
COB 32
Commissie voor Onrechtmatige Bedingen
39
Advies inzake bedingen, in overeenkomsten tot aankoop van een bouwterrein, m.b.t. het bouwen door een bepaalde onderneming
Brussel, 15 februari 2012
I. Vraag om advies De Verbruikersorganisatie Test-Aankoop heeft de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen bij brief van 13 oktober 2011om advies gevraagd omtrent enkele bedingen in koopovereenkomsten of aankoopbeloften m.b.t. de aankoop van bouwpercelen. Het gaat om bedingen waarbij de koper zich verbindt tot het oprichten van een woning bij een in het contract tot aankoop van een bouwperceel aangeduide – en veelal met de verkoper van de bouwgrond gelieerde- bouwonderneming, of tot het ter goeder trouw onderhandelen met een dergelijke gelieerde bouwonderneming. Bij het niet-naleven van deze contractuele voorwaarde wordt een forfaitair bedrag contractueel opeisbaar gesteld. Dergelijke bedingen bestaan in verschillende vormen. Zo kan de overeenkomst tot aankoop van het perceel de volgende bedingen bevatten: a) de verplichting tot bouwen, b) de aannemingsovereenkomst die al uitgewerkt is, te sluiten, c) de verplichting tot onderhandelen met het oog op een toekomstig aannemingscontract, d) het binnen een bepaalde periode niet bouwen met een andere dan de in het contract tot aankoop van het perceel aangeduide partij Op basis van één van dergelijke clausules in de praktijk, aangereikt door de aanvrager van het advies, brengt de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen een advies uit over deze problematiek. Het voorgelegde beding luidt als volgt: “Bijzondere voorwaarde. De partijen bedingen ten gunste van E……. (…) dat partij enerzijds elk bouwwerk op het hierbij verkocht perceel grond zal uitbesteden aan E….. In de veronderstelling dat die bouwwerken geen aanvang hebben genomen binnen een periode van 3 jaren te rekenen vanaf de ondertekening dezer, of door een ander dan E….geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd, is partij enerzijds aan E….van rechtswege 20.000 euro verschuldigd en zulks als redelijke tegenprestatie voor het zich ontdoen van de verbintenis ten aanzien van E…. Conform het beding ten gunste van een derde (art. 1121 B.W.) bevestigt partij enerzijds: · Zich te hebben ingelicht over wat zij van E….kan verwachten, als algemeen aannemer die kwaliteitsvolle woningbouw op maat aanbiedt, in traditionele beton- en metselwerken, daktimmer, dakbedekking, voltooiing en technieken;
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Dat de verbintenis elk bouwwerk aan E…. uit te besteden een voldoende bepaald of bepaalbaar voorwerp heeft, wetende dat zij er zich aldus toe verbindt ter goeder trouw met E… te zullen onderhandelen opdat een aannemingsovereenkomst tot stand zou komen; in dat verband gelast partij enerzijds een architect om architectuurplannen op te stellen waarop E… prijsofferte voor bouwwerken kan maken; · Dat de aanneming zich mag beperken tot een winddichte ruwbouwaanneming; · Te weten dat de Wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw (Wet Breyne) en navolgende wetswijzigingen en uitvoeringsbesluiten vooralsnog niet van toepassing kan zijn; · Dat het aan E…verschuldigd zijn van voormelde vergoeding het gevolg is van haar keuze het beding ten gunste van E niet na te leven, zodat o.m. artikel 1231B.W. en artikel 31 e.v. W.H.P.C. niet van toe5 passing kunnen zijn.”
De koper verbindt er zich in dit voorbeeld dus toe om een bouwwerk ‘uit te besteden’ aan een bepaalde bouwonderneming, waarna (onder meer) in de bijzondere voorwaarden wordt verduidelijkt dat het om een verbintenis gaat om ter goeder trouw met de genaamde onderneming te onderhandelen opdat een aannemingsovereenkomst tot stand zou komen.
II. Bespreking Het gegeven voorbeeld kwam voor in een aankoopbelofte van de consument/koper, gericht tot de verkoper. De vraag stelde zich bijgevolg of deze clausule wel te beoordelen was in het kader van de onrechtmatige bedingen die betrekking hebben op overeenkomsten gesloten tussen een onderneming en een consument. De belofte, zoals zij is uitgedrukt, is geroepen om slechts een eerste stap te zijn in de totstandbrenging van de aankoop, en met name de akte van koop/verkoop. In het aan de Commissie voorgelegde geval waren de bepalingen van de clausule overigens ook achteraf opgenomen in de notariële akte. De Commissie is van mening dat deze clausule dus aan de regeling van de wet kan worden getoetst. Zij gaat niet in op de vraag of eenzijdige verbintenissen en eenzijdige contracten onder de wettelijke regeling vallen (mede gelet op het opzet van de toetsing van het evenwicht van rechten en plichten over en weer, zie bijv. art. 74, 1°, WMPC).
1. “Contractdwang” en misleidende en agressieve handelspraktijken a. “Kernbedingen” uitgesloten, tenzij onduidelijk of verrassend Bedingen inzake ‘contractbundeling’ op zich zijn enkel toetsbaar vanuit de leer der onrechtmatige bedingen indien de consument niet duidelijk wordt gewezen op dit beding dat mede het voorwerp van de overeenkomst vormt.
5 Aankoopbelofte, Doc. 1 bij de aanvraag van Test-Aankoop.
41
De C.O.B. wijst in dit opzicht op artikel 73, derde lid, van de Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (hierna de W.M.P.C.). Dit artikel bepaalt dat de toetsing van onrechtmatige bedingen geen betrekking heeft op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de gelijkwaardigheid van, enerzijds, de prijs of vergoeding, en, anderzijds, de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Indien bij de bepaling van het voorwerp van de overeenkomst met een bepaalde onderneming dus duidelijk wordt gesteld dat de consument zich niet enkel verbindt tot aankoop van een bepaalde grond, maar hij zich er eveneens toe verbindt te onderhandelen met een in het contract aangeduide partij of een bouwovereenkomst met een aangeduide partij te sluiten, dan kan een dergelijke bepaling van het voorwerp van de onderneming niet getoetst worden aan de regeling inzake onrechtmatige bedingen. Maar voorts geldt het volgende. De verplichting van duidelijkheid en begrijpelijkheid van bedingen hieromtrent, en ook de informatieverplichting (artikel 4 W.M.P.C.)6 houdt niet alleen in dat deze bedingen inhoudelijk, onder meer qua taalgebruik, zo moeten worden geformuleerd dat de consument deze kan begrijpen en er redelijkerwijze mee ingestemd kan hebben. De verplichting houdt ook in dat de consument duidelijk op wordt gewezen op deze aspecten van het voorwerp van de verbintenis, zodat hij in geen geval ‘verrast’ wordt door het bestaan en de draagwijdte van dergelijke verbintenis. Er kan in dat opzicht worden verwezen naar artikel 85 (u) van de lijst met bedingen die vermoed worden oneerlijk te zijn in het Voorstel van Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk Europees Kooprecht7 dat bepaalt dat vermoed worden oneerlijk te zijn, de voorwaarden in een overeenkomst die tot doel of tot gevolg hebben: “(u) de overeenkomst ongerechtvaardigd met een andere overeenkomst met de handelaar, een dochteronderneming van de handelaar of een derde te verbinden op een manier die niet door de consument kan worden verwacht.” b. Oneerlijke, in het bijzonder agressieve handelspraktijken De ‘praktijk’ die erin zou bestaan de aankoop van een stuk grond afhankelijk te stellen van de verplichting tot bouwen met een bepaalde aannemer kan onder omstandigheden wel als een oneerlijke handelspraktijk worden aangemerkt, en in het bijzonder als een agressieve handelspraktijk, indien hierdoor (en met name door een ongepaste beïnvloeding) in het licht van de feitelijke context, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk beperkt of kan beperkt worden, waardoor hij ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Dit volgt in het bijzonder uit artikel 92 (en de daaropvolgende bepalingen) van de W.M.P.C.
6 Zie voor een toepassing Gent, 4 december 2006, in H. DE BAUW, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2006, p. 253, met noot R. STEENNOT. 7 COM (2011) 635 definitief.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Besluit: Clausules inzake ‘contractbundeling’ zijn op zich niet in strijd met de regeling inzake onrechtmatige bedingen. Indien de essentiële voorwaarde van het bouwen met een in het contract tot aankoop van grond aangeduide derde echter niet uitdrukkelijk onder de aandacht werd gebracht van de consument, dan wordt dit beding wel toetsbaar krachtens artikel 73, derde lid, W.M.P.C. Daarnaast kunnen de omstandigheden van een dergelijke bundeling als een oneerlijke, en in het bijzonder een agressieve, handelspraktijk worden aangemerkt overeenkomstig artikel 92 W.M.P.C.
2. Mogelijke toepassing van de Wet Breyne en bedingen tot voorafgaandelijke uitsluiting van deze wet (erkenning van ‘juridische situaties’) a. de wet “Breyne” De wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen (de wet “Breyne”8 is van toepassing op iedere overeenkomst tot eigendomsovergang van een te bouwen of in aanbouw zijnde huis of appartement, alsmede op iedere overeenkomst waarbij de verbintenis wordt aangegaan om een zodanig onroerend goed te bouwen, te doen bouwen of te verschaffen, mits het huis of het appartement tot huisvesting of tot beroepsdoeleinden en huisvesting is bestemd en de koper of de opdrachtgever volgens de overeenkomst verplicht is vóór de voltooiing van het gebouw een of meer stortingen te doen. Bij ‘koop op plan’ van een woning bestaat de bescherming van de koper of de opdrachtgever in het opleggen van een aantal vermeldingen in de overeenkomst (minimale informatieverplichting), in het regelen van de te verrichten betalingen (o.m. geen betaling vóór het afsluiten van het contract, maximum 5% bij het afsluiten van de onderhandse akte, betaling naargelang de voortgang van de werken), de directe eigendomsoverdracht naargelang de voortgang van de werken. Er wordt ook bepaald dat de contractuele vergoeding ten laste van de koper of de opdrachtgever niet hoger mag zijn dan 5% indien de belofte van bouwovereenkomst niet wordt gevolgd door het afsluiten ervan, tenzij vast zou staan dat het bedrag ervan lager of hoger is dan de werkelijk geleden schade. De bepalingen van de wet Breyne worden ruim geïnterpreteerd. Zo werd de praktijk van het opsplitsen van de bouwovereenkomst in verschillende contracten (aankoop, architectencontract, ruwbouw, afwerking) onder de toepassing van de wet Breyne valt, wanneer de bedoeling om met de aangeduide partij een bouwovereenkomst te sluiten kon worden aangetoond. De “koppelverkoop” die erin bestaat de grond te verkopen met een beding dat de koper met de verkoper of een door hem in het contract genoemde partij zal onderhandelen om tot een aannemingsovereenkomst te komen, is gebruikelijk geworden en is op zich niet in strijd met de wet Breyne. Wetsvoorstellen waarbij deze ‘contractbundeling’ aan banden werd gelegd
8 Art. 1 van de Wet Breyne, B.S., 11 september 1971.
43
zijn nooit aangenomen geweest9. Zo werd in een wetsvoorstel bepaald dat de verplichting te bouwen met een in het contract tot aankoop van de grond aangeduide partij, enkel mocht worden aangegaan na het verlijden van de authentieke akte10. Deze overeenkomst zou een onderdeel kunnen uitmaken van een ruimere overeenkomst waarbij een verbintenis wordt aangegaan een kant en klare woning te verschaffen en door de rechter kunnen worden geherkwalificeerd als zijnde een koop op plan in de zin van de Wet Breyne. b. Clausules waarbij op voorhand afstand gedaan wordt van dwingende wettelijke bescherming In het gegeven voorbeeld wordt bedongen dat de koper of opdrachtgever bevestigt “te weten dat de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw (de Wet Breyne) en haar navolgende wetswijzigingen en uitvoeringsbesluiten vooralsnog niet van toepassing zijn”. De betekenis van “vooralsnog” is onduidelijk. Het betekent ‘voorlopig’, ‘voorzover we nu zijn of het kunnen zien’. Het drukt een tijdstip uit. Maar het drukt ook een stap in ‘oorzaak en gevolg’ uit, of in een redenering. Blijkbaar gaat de opsteller ervan uit dat enkel in ruwbouw wordt voorzien, en dat daardoor de wet Breyne niet van toepassing zou zijn. De wet Breyne die de belangen van de ‘koper’ of ‘opdrachtgever’ op plan van een woning wil beschermen, is van dwingend recht. Dwingende wetgeving brengt mee dat de beschermde partij niet op voorhand van de bescherming kan afzien. Dat volgt uit het gemene burgerlijk recht. Op grond van de regeling onrechtmatige bedingen zijn zulke bedingen van afstand van door de wet gewaarborgde rechten ook onrechtmatig (en verboden en nietig) krachtens de artikelen 2, 28°, juncto 74, 30°, (en art. 75, § 1)van de W.M.P.C.
3. Analyse van de voorgelegde bepaling a. Formulering van het voorwerp van het beding ten behoeve van een derde (de aangeduide aannemer): Wat de voorgelegde clausule betreft, gaat het om een onduidelijke bepaling in drie opzichten: * Er is om te beginnen de aard van de verplichting om elk bouwwerk uit te besteden aan partij E. Dit is het medegedeelde (en in het vet weergegeven) voorwerp van de overeenkomst, dat dan blijkbaar verder wordt verduidelijkt in de daaropvolgende alinea. Het gaat om de aankoop van bouwgrond. Er zal dus gebouwd worden. Dat is de bedoeling van de koper. In de eerste alinea wordt de verplichting van de verkoper als volgt genoemd: “elk bouwwerk uit te besteden aan partij E.” Deze passage bevat geen verplichting te bouwen, maar bouwen
9 De laatste wetsvoorstel hieromtrent zijn vervallen verklaard op 2 mei 2007. Zie Parl. St., Kamer, Doc. Nr. 51/0638 en 51/2942, 10 Parl. St., Kamer, (2000-2001, nr. 50/1201), overgenomen in 2003-2004, Doc. 51 0638.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
is wel de bedoeling van de koper. In dat licht gezien, gaat het dus om een resultaatsverbintenis “het werk uit te besteden aan E”. Verderop wordt dit verduidelijkt als de verbintenis “te goeder trouw met E te zullen onderhandelen opdat een aannemingsovereenkomst tot stand zou komen”. Maar in dat kader is er alvast de resultaatsverplichting een architect aan te stellen om bouwplannen op te stellen “waarop E. prijsofferte voor bouwwerken kan maken”. De resultaatsverplichting strekt zich m.a.w. uit tot het vragen van een prijsofferte aan E. In samenhang met de verplichting “het werk aan E uit te besteden”, zal een normale consument dit begrijpen in die zin dat hij niet aan verschillende (ruwbouw-)aannemers offerte zal vragen. Op die manier wordt hij ertoe gebracht niet een vergelijkende toets te hebben. Ook wordt pas later, in tegenstelling tot de centraal gestelde verplichting “elk bouwwerk uit te besteden aan E”, de consument ertoe gebracht te bevestigen dat de aanneming zich mag beperken tot een winddichte aanneming, dus enkel de ruwbouw. Op aannemingsovereenkomsten die enkel de ruwbouw omvatten, is de wet Breyne niet van toepassing. Dit verklaart wellicht ook de bepaling waarbij de koper “bevestigt te weten dat de Wet Breyne vooralsnog niet van toepassing is” (volgende bullet van de ‘bevestigingen’). Door de presentatie van dit beding zal de gemiddelde consument dit ervaren als dient hij voor de bouwovereenkomst een beroep te doen op partij E, met andere woorden de bouwovereenkomst te sluiten met E.
* In het voorgelegde voorbeeld wordt verder ook bedongen dat de koper/opdrachtgever bevestigt dat “de verbintenis elk bouwwerk aan E uit te besteden een voldoende bepaald of bepaalbaar voorwerp heeft, [wetende dat zij er zich aldus toe verbindt ter goeder trouw met E te zullen onderhandelen opdat een aannemingsovereenkomst tot stand zou komen…]. Een koper/opdrachtgever kan zich niet verbinden tot een zaak die niet met betrekking tot haar voorwerp of prijs bepaald of bepaalbaar is (art. 1108 en 1129 van het Burgerlijk Wetboek). Het voorwerp van de overeenkomst is enkel bepaalbaar indien het op basis van objectieve elementen kan vastgesteld worden zonder dat een nieuw akkoord tussen de partijen nodig is11. Kennelijk het oog houdend op de rechtspraak die een niet nader verduidelijkte verplichting te bouwen met een bepaalde aannemer een verbintenis noemt waarvan het voorwerp onvoldoende bepaald is, bevestigt de koper volgens deze clausule dat zijn verbintenis voldoende bepaald is. Het praktische belang is zeer groot. De rechtspraak heeft in zulke gevallen de nietigheid van alle overeenkomsten – die samen een “contract wet Breyne” vormen - aangenomen. Maar dezelfde rechtspraak bevestigt, geheel in de lijn van de regel dat het hier om bescherming van de koper gaat, dat de koper ook de keuze heeft de aankoop van de grond te behouden en alleen de verbintenis (onbepaald) om te bouwen te doen nietig verklaren.
11 Cass. 21 september 1987, Pas., 1988, I, 77.
45
Bedingen in de overeenkomst tot aankoop van de grond, die bevestigen dat de aannemingsovereenkomst een voldoende bepaald of bepaalbaar voorwerp hebben, zonder dat er op dat moment een aannemingsovereenkomst is gesloten met een bepaald of bepaalbaar voorwerp aan een bepaald of bepaalbare prijs, hebben geen enkele juridische waarde.
* Met het voorgaande hangt de verbrekingsclausule samen. Indien de bouwwerken niet binnen drie jaar zijn begonnen door E is van rechtswege 20.000 euro verschuldigd. Het wordt “verduidelijkt” dat dit bedrag verschuldigd is als gevolg van de keuze van de koper om niet met E te werken. Zoals de clausule is opgesteld, laat ze verstaan dat het bedrag hoe dan ook is verschuldigd als de bouwwerken niet door E worden uitgevoerd, aan te vangen binnen de drie jaar. Dat komt niet overeen met de verbintenis te goeder trouw te onderhandelen. Het verbrekingsbeding zou volgens de “verduidelijking” van de clausule over “uitbesteden”, moeten in werking treden wanneer de koper niet tijdig een offerte vraagt aan E op basis van plannen van een architect of verder niet te goeder trouw onderhandelt. Als wel te goeder trouw wordt onderhandeld maar geen aannemingsovereenkomst tot stand komt, is het bedrag in die optiek niet verschuldigd. Maar de formele bewoordingen van de verbrekingsclausule en de erkenning van de grondslag ervan, laten de consument verstaan dat hij dit bedrag is verschuldigd als hij niet met E werkt en niet tijdig heeft gecontracteerd. De enkele vermelding van het begin van de werken binnen de drie jaar, zonder toevoeging van de regel dat dit niet aanvangen van het werk te wijten moet zijn aan de koper, versterkt de dreiging. Ook deze clausule lijdt dus aan onduidelijkheid. Door de presentatie ervan zal de gemiddelde consument dit ervaren als ware hij in elk geval 20.000 euro verschuldigd als hij geen beroep zou doen op E. b. Commentaar - Zoals blijkt uit de analyse, wordt deze bepaling zo geformuleerd dat centraal gesteld wordt dat de koper van de bouwgrond een beroep moet doen op E voor elk bouwwerk, en dat indien hij niet bouwt binnen de drie jaar of niet met E werkt, een forfaitaire vergoeding van 20.000 euro verschuldigd is. Wat deze bouwovereenkomst inhoudt en aan welke prijs dit zal gebeuren, is niet bepaald maar er wordt wel bedongen dat het voorwerp van die verbintenis voldoende bepaald of bepaalbaar is, en er wordt verder bij de ‘bevestigingen’ ook bepaald dat de aannemer zich mag beperken tot winddichte aanneming (waardoor de wet Breyne ‘vooralsnog’ niet van toepassing is). Pas later, bij een opsomming van allerlei ‘erkenningen’ van feiten en juridische situaties, wordt bepaald dat de koper “weet dat hij er zich aldus toe verbindt ter goeder trouw te zullen onderhandelen opdat een aannemingsovereenkomst tot stand zou komen”.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
- Reeds in verschillende adviezen12 heeft de C.O.B. gewezen op het belang van een duidelijke omschrijving van het voorwerp van de overeenkomst. Deze omschrijving dient op maat van de consument te zijn, in een voor deze laatste begrijpelijke taal. Transparantie, het duidelijk en begrijpelijk formuleren van bedingen ten aanzien van de consument, is een dwingende verplichting in hoofde van de onderneming (art. 40, § 1, W.M.P.C.). Indien de bewoordingen van een beding een bepaalde indruk wekken ten aanzien van de consument, zelfs al wordt deze geheel of ten dele ontkracht bij een minutieuze lezing van de bepaling, dan dient voorrang gegeven te worden aan de betekenis zoals die uit een globale, objectieve lezing voor de gemiddelde consument naar voor komt. Hoger werd reeds aangegeven dat de transparantieverplichting onlosmakelijk samenhangt met een beoordeling van het onrechtmatige karakter van bedingen. Onduidelijke clausules met betrekking tot het voorwerp zijn toetsbaar, en vormen een in hoofde van de onderneming verzwarende omstandigheid bij de toetsing van onrechtmatigheid (art. 73, tweede lid, W.M.P.C.). Deze clausule geeft dus de indruk dat de koper moet bouwen met de aangeduide aannemer, en dat de koper 20.000 euro verschuldigd is indien hij dit niet doet binnen de drie jaar of indien hij op een andere aannemer een beroep doet. Komt de bepaling van het voorwerp zo over dat de consument er zich toe verbindt voor het oprichten van elk bouwwerk een beroep te doen op E, zonder dat het voorwerp van deze bouwovereenkomst bepaald of bepaalbaar is, dan kan bovendien besloten worden dat het beding ten behoeve van de derde niet geldig is bij gebrek aan (bepaalbaar) voorwerp (art. 1129 B.W.). De C.O.B. gaat bij de beoordeling van bedingen altijd uit van een objectieve lezing, los van de concrete context en omstandigheden waarbij bij de beoordeling van bedingen met betrekking tot een individueel geschil moet worden uitgegaan13. In een individuele zaak zou de rechter de voor de consument gunstigste interpretatie kunnen toepassen, wat in casu zou betekenen dat de koper er enkel toe gehouden zou zijn te goeder trouw te onderhandelen met partij E om een aannemingsovereenkomst met hem te sluiten (art. 40, § 2, W.M.P.C.). Dit lijkt de C.O.B. echter een te milde sanctie op de strekking van deze combinatie van bedingen, zoals deze overkomt op de gemiddelde consument.
12 C.O.B. 13 vastgoedmakelaars, p. 2, COB modelovereenkomst advocaat, p. 9, COB architecten p. 8, nr. 4.a) 13 Zoals dit ook het geval is bij de vorderingen tot staking, zie artikel 40, § 2, W.M.P.C. Deze bepaling is een omzetting van artikel 5, laatste zin, van de Richtlijn 1993/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumenten overeenkomsten. Deze bepaling verwijst naar artikel 7.2. van de Richtlijn (collectieve procedures teneinde een eind te stellen aan het gebruik van (oneerlijke) bedingen. Collectieve vorderingen tot staking behoren hiertoe. Ook de Commissie Onrechtmatige Bedingen doet ‘op het preventieve vlak’ in het algemeen belang een uitspraak over het gebruik van bepaalde bedingen, zodat deze ‘objectieve uitleg’ ook op haar van toepassing is.
47
c. Andere ‘Verduidelijkingen’ van de verplichting elk bouwwerk uit te besteden aan E met allerlei contractuele ‘erkenningen’, in hoofde van de koper, van feiten en van juridische situaties De omschrijving van het voorwerp wordt aangevuld met nog andere contractuele ‘erkenningen’ van feiten of van juridische situaties i)
de koper bevestigt “zich te hebben ingelicht over wat hij van E kan verwachten, als algemeen aannemer die kwaliteitsvolle woningbouw op maat aanbiedt, in traditionele beton- en metselwerken, daktimmer, dakbedekking, voltooiing en technieken”,
ii) hij bevestigt dat het forfaitair verschuldigde bedrag bij het niet naleven van één van deze twee voorwaarden niet als een vergoeding voor een wanprestatie wordt beschouwd, maar als de “tegenprestatie voor het zich ontdoen van de verbintenis t.a.v. E.”, zodat het niet om een schadebeding gaat maar om een verbrekingsbeding d. Analyse door de C.O.B. d.1) Erkenning van feitelijke situaties In het voorgelegde voorbeeld wordt bedongen dat, conform het beding ten gunste van een derde (de verbintenis het bouwwerk op de aangekochte grond uit te besteden aan E), de koper/opdrachtgever bevestigt “zich te hebben ingelicht over wat zij van E kan verwachten, als algemeen aannemer die kwaliteitsvolle woningbouw op maat aanbiedt, in traditionele betonen metselwerken, daktimmer, dakbedekking, voltooiing en technieken”. De “erkenningsclausules” die betrekking hebben op feiten, kent men bijvoorbeeld van de clausules waarin een partij erkent kennis te hebben genomen van de contractuele voorwaarden. Zij werken niet als ze niet in overeenstemming zijn met de feitelijke situatie14. Er kan in dit opzicht (mutatis mutandis) verwezen worden naar de conclusies hieromtrent in het advies van de C.O.B. inzake de contractuele voorwaarden in overeenkomsten tussen videotheken en consumenten: “Kennisnameclausules en instemmingsclausules die omtrent de kennisname of de instemming een bewijsregeling in het leven roepen die onweerlegbaar is, zijn in strijd met artikel 74, 26° van de W.M.P.C. Instemmingsclausules die op zichzelf of door gebrek aan informatie bij het sluiten van het contract bijzonder moeilijk weerlegbaar zijn voor de consument, kunnen vallen onder de algemene regel van artikel 2, 28°, in samenhang met artikel 4 van de W.M.P.C., of nog, onder artikel 74, 21°, in samenhang met de artikelen 74 en 2, 28°, van de W.M.P.C.”
Hoewel de consument een zekere bewijslast heeft, moet hij deze clausule dus zonder al te veel moeilijkheden kunnen opzij zetten indien deze niet overeenstemt met de uitwisseling van informatie vóór de totstandkoming van de overeenkomst (tot aankoop van bouwgrond). Indien de clausule een onweerlegbaar of moeilijk weerlegbaar vermoeden in het leven zou roepen, kan een dergelijk beding als onrechtmatig beschouwd worden.
14 Zie hierover meer uitgebreid, C.O.B. 23 van 19 december 2007, “Advies inzake de contractuele voorwaarden in overeenkomsten tussen videotheken en consumenten”, p. 6-7.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
d.2) Andere erkenning: erkenning van een juridische kwalificatie In het voorgelegde voorbeeld bevestigt de koper/opdrachtgever ten slotte dat “het aan E verschuldigd zijn van voormelde vergoeding het gevolg is van haar keuze het beding ten gunste van E niet na te leven, zodat o.m. de artikelen 1231 B.W. en artikel 31 e.v. W.H.P.C. (nu artikel 73 e.v. W.M.P.C.) niet van toepassing zijn.” Er wordt dus contractueel bedongen dat de koper/opdrachtgever erkent dat het verbrekingsbeding een verbrekingsbeding is en geen schadebeding. Tevens wordt contractueel bedongen dat de koper/opdrachtgever erkent dat de verbrekingsvergoeding “redelijk” is als tegenprestatie voor het zich ontdoen van de verbintenis ten opzichte van. De erkenning dat het gaat om een verbrekingsbeding betekent dat de consument zich het recht ontzegt het beding in samenhang met de onduidelijkheid en dubbelzinnigheid van de “verbintenis” waarvan hij zich ontdoet als een schadebeding aan te merken en een beoordeling ervan te vragen aan de rechter. De erkenning van de redelijkheid kan juridisch geen uitwerking hebben als het beding een schadebeding is. Verbrekingsbedingen worden in de regel niet onderworpen aan een beoordeling en matiging door de rechter. Maar er is rechtspraak die ook verbrekingsbedingen toetst, bijv. wegens strijd met de goede trouw. Om ook dit af te dekken, is deze clausule opgenomen. Los van de bedingen in artikel 74 van de W.M.P.C. opgesomd die in elk geval onrechtmatig zijn (de ‘zwarte lijst’ van onrechtmatige bedingen), en waar onder meer de eis van een redelijke overeenstemming met het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden enkel geldt ten aanzien van schadebedingen (art. 74, 24°, W.M.P.C.), dient bij de toetsing van onrechtmatige bedingen bijkomend altijd getoetst te worden aan de algemene norm (art. 2, 28°, W.M.P.C.). Bij de beoordeling of een beding op basis van de algemene norm onrechtmatig is, zal de rechter - in tegenstelling tot de zwarte lijst- altijd moeten rekening houden met alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, met de samenhang van dit beding met de andere bedingen in het contract (of een met het contract verbonden overeenkomst), en met de aard van de producten waarop de overeenkomst betrekking heeft (art. 73, eerste en tweede lid, W.M.P.C.)15. Maar ook daarmee rekening houdend kunnen clausules onrechtmatig worden genoemd met enkel zicht op het contract, zoals dat gewoonlijk wordt gesloten. Er wordt in dit opzicht verwezen naar het Cassatiearrest van 21 december 200916.
15 Zie voor een toepassing Gent, 4 december 2006, in H. DE BAUW, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2006, Kluwer, p. 253, met noot R. STEENNOT, “Eenzijdige beëindiging van de overeenkomst door de consument: hoe de consument beschermen tegen overdreven schadebedingen en opzegbedingen?” 16 Gepubliceerd in Pas. 2010, 3129.
49
Het Hof heeft in dit arrest geweigerd de uitspraak te censureren die op grond van de algemene regel van onrechtmatige bedingen WHPC een clausule onverbindend noemde (nietig) die het de verkoper toeliet het door de koper betaalde voorschot te behouden in geval van nietvervulling van de opschortende voorwaarde van het bekomen van een krediet door de koper. De verkoper was zelf alleen tot terugbetaling van het voorschot gehouden als de koop door zijn fout niet kon doorgaan. Met “de economie van het contract”, namelijk dat de verkoper de opschortende voorwaarde had aanvaard en daarvoor wat in ruil moest krijgen, moest volgens de advocaat-generaal geen rekening worden gehouden. Gelet op het voorgaande, schept de contractuele erkenning dat een vergoeding ten belope van 20.000 euro als een redelijke tegenprestatie wordt beschouwd voor het zich ontdoen van de verbintenis ten aanzien van E17, naar de mening van de C.O.B. in de regel een kennelijk onevenwicht tussen de rechten en de plichten van de partijen in het nadeel van de consument. e. Algemeen besluit van de C.O.B. met betrekking tot de voorgelegde clausule Zoals de clausule is geschreven, bevat zij regelingen die reeds op grond van het gemene burgerlijk recht geen effect kunnen hebben. Erkennen dat dwingende, beschermende, wetgeving niet van toepassing is en niet zal zijn, is zo’n clausule. Erkenning van feiten , door de consument, kan geen effect hebben als ze niet strookt met de werkelijkheid. Maar de clausule kan ook, bovendien, worden getoetst aan de regeling, van de WMPC, van informatieplicht en van onrechtmatige bedingen in consumentencontracten. De wetgeving laat deze samenloop toe. De regeling van de WMPC verduidelijkt bepaalde regelen, moet door de rechter (ambtshalve) worden opgeroepen, en desgevallend toegepast, als dwingende regeling tot bescherming van de consument en, ten slotte, bepaalt de WMPC onbetwistbare sancties. Hierna volgt het besluit van de beoordeling in het kader van de WMPC. Op de onderneming weegt de verplichting om de consument ten laatste op het ogenblik van de contractsluiting te goeder trouw de behoorlijke en nuttige informatie te geven betreffende de belangrijkste kenmerken van het product en betreffende de verkoopsvoorwaarden, rekening houdend met de door de consument uitgedrukte behoefte aan informatie en rekening houdend met het door de consument meegedeelde of voorzienbare gebruik (art. 4 W.M.P.C.). Bij het lezen en beoordelen van bedingen18 dient, zo volgt uit de verplichting van duidelijkheid en begrijpelijkheid van (geschreven) bedingen, bij voorrang uitgegaan te worden van de wijze waarop de consument deze kan begrijpen.
17 Naast het feit dat ze reeds in strijd is met de vereiste van duidelijkheid en begrijpelijkheid, waarmee eveneens rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het onrechtmatig karakter: artikel 73, tweede lid, W.M.P.C. 18 Waarbij eveneens rekening kan worden gehouden met de « handelspraktijken die ermee verband houden », bijvoorbeeld de reclame waarmee een product werd gepromoot, zie art. 40, § 2, tweede lid, W.M.P.C.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Het aan de C.O.B. voorgelegde voorbeeld is zo geformuleerd dat de koper de indruk krijgt dat hij moet bouwen met de aangeduide aannemer, en dat de koper 20.000 euro verschuldigd is indien hij niet bouwt binnen de drie jaar, of op een andere aannemer een beroep doet. Komt de bepaling van het voorwerp zo over dat de consument er zich toe verbindt voor het oprichten van elk bouwwerk een beroep te doen op E, zonder dat het voorwerp van deze bouwovereenkomst bepaald of bepaalbaar is, dan kan bovendien besloten worden dat het beding ten behoeve van de derde niet geldig is bij gebrek aan (bepaalbaar) voorwerp. Daarnaast gaan de ‘erkenningsclausules’ uit van vermoedens van feitelijke situaties, of van erkenningen van juridische situaties waardoor de consument verklaart afstand te doen van, of geen beroep te kunnen doen op eventuele wettelijke rechten. Erkenningsclausules van feiten waar aannemelijk kan gemaakt worden dat deze niet overeenstemmen met de feitelijke situatie en waardoor het de consument te zeer bemoeilijkt wordt het aldus in het leven geroepen vermoeden te ontkrachten, zijn onrechtmatig krachtens de algemene norm. Contractueel erkennen dat dwingende wetgeving niet van toepassing is, waardoor de beschermde partij dus op voorhand afstand doet van haar wettelijke rechten, is in strijd met het wezen van dwingende wetgeving. Voorwaarden die tot geldigheid van de overeenkomst vereist zijn (zoals toestemming en een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis) kunnen evenmin via een ‘contractuele erkenningsclausule’ geregeld zijn. Wat de formulering van een beding als verbrekingsbeding dan wel als schadebeding betreft, en de contractuele erkenning dat een bepaalde verbrekingsvergoeding als ‘redelijk’ wordt beschouwd, wijst de C.O.B. tenslotte nog op de toepassing van de algemene norm (art. 2, 28°, W.M.P.C.) op bedingen waarin erkend wordt dat een bepaald bedrag als een ‘redelijke tegenprestatie’ wordt erkend voor het zich ontdoen van een verbintenis ten aanzien van een bepaalde partij. Eerder dan duidelijk te stellen waartoe de consument zich verbindt, strekt deze clausule er dus toe de consument de indruk te geven dat hij op geen enkele wettelijke bescherming een beroep kan doen en deze laatste bevestigt afstand te doen van al zijn wettelijke rechten. Clausules die de indruk geven zelfs niet te kunnen genieten van de minimale wettelijke bescherming te genieten zijn een bijzonder zware vorm van onrechtmatige bedingen. Het is een essentieel punt van de bescherming van het systeem van onrechtmatige bedingen: bedingen die door hun formulering de consument laten verstaan dat hij niet de rechten heeft die hem krachtens de wet wel toekomen, zijn uit den boze. Zeker wanneer de beoordeling in het algemeen gebeurt, zoals door de COB, en niet door de rechter die in een specifieke zaak nog de interpretatieregel ten voordele van de consument kan gebruiken, moet men strikt zijn. Het Hof van Justitie heeft , in navolging van advocaatgeneraal Tizzano, dit bevestigd in zijn arrest Commissie tegen Nederland, van 10 Mei 200119.
19 H.v.J., 10 mei 2001, arrest in de zaak Comm. t. Nederland, arrest in de zaak C-144/99, Jur. 2001, 3541,
51
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
IV. Bijlagen Bijlage 1. Huishoudelijk reglement van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen I. Bijeenroeping – Beraadslaging Vergaderingen van de commissie Artikel 1. – De Commissie voor Onrechtmatige Bedingen, hierna de Commissie, vergadert op initiatief van de voorzitter of van de ondervoorzitter die hem vervangt. De Commissie moet worden bijeengeroepen als de minister, tot wiens bevoegdheid Economische Zaken behoort, of twee werkende leden van de Commissie hierom verzoeken. Art. 2. – Het secretariaat verstuurt de uitnodigingen ten laatste tien dagen vóór de vergadering, behalve in spoedeisende gevallen, waarover de voorzitter moet oordelen. De uitnodigingen worden gestuurd naar de werkende leden van de Commissie. Een afschrift ervan wordt eveneens ter informatie gestuurd naar de plaatsvervangende leden. De uitnodiging bevat de agenda. De beraadslaging mag slechts hierop betrekking hebben, behoudens in spoedeisende gevallen. De vragen om advies, die niet als onontvankelijk werden beschouwd door het Dagelijks Bestuur of door zijn afgevaardigde, worden ambtshalve op de agenda geplaatst. Art. 3. – De Commissie kan slechts geldig beraadslagen als ten minste vier stemgerechtigde leden waarvan twee van elke categorie, de voorzitter en de ondervoorzitter niet inbegrepen, aanwezig zijn. Als zulks niet het geval is kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen zonder rekening te houden met de termijn vastgelegd in artikel 2. Tijdens deze nieuwe vergadering beraadslaagt de Commissie geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden. Art. 4. – Elk werkend lid van de Commissie kan zich laten vervangen door een plaatsvervangend lid van dezelfde categorie die hij vertegenwoordigt. Dat plaatsvervangend lid heeft stemrecht, als het werkend lid dat hij vervangt stemrecht heeft. Een plaatsvervangend lid mag in geen geval, op dezelfde vergadering verschillende werkende leden vervangen.
53
Elk werkend lid mag zich laten bijstaan door een plaatsvervangend lid dat in dat geval geen stemrecht heeft. Art. 5. – De voorzitter opent en sluit de vergaderingen. Hij leidt de debatten en beschikt hiertoe over alle nodige bevoegdheden. Bij belet van de voorzitter, worden de vergaderingen voorgezeten door de ondervoorzitter. Art. 6. – De stemming gebeurt door handopsteken of door middel van stembiljetten op naam. De voorzitter en de ondervoorzitter hebben stemrecht. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. De permanente leden-deskundigen hebben geen stemrecht. De beraadslagingen gebeuren bij gewone meerderheid van stemmen. Art. 7. – De Commissie kan, op de voorstel van de voorzitter, de bespreking van sommige punten van de agenda uitstellen.
II. Het dagelijks bestuur Art. 8. – De Commissie richt in haar schoot een Dagelijks Bestuur op waarvan de voorzitter van de Commissie het voorzitterschap waarneemt. Het Dagelijks Bestuur is, naast de voorzitter, samengesteld uit de ondervoorzitter en zes leden. Deze leden worden per twee gekozen, binnen één van de drie categorieën van werkende leden, zoals bepaald in artikel 2 § 1 van het koninklijk besluit van 26 november 1993 houdende de oprichting van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen, door de betrokken categorie van leden. Het mandaat van lid van het Dagelijks Bestuur eindigt tegelijkertijd met het mandaat van commissielid. Elk lid van het Dagelijks Bestuur kan zich in geval van belet laten vervangen door een ander werkend of plaatsvervangend lid van zijn categorie als zij de voorzitter hiervan op de hoogte brengt. In geval van belet van de voorzitter van de Commissie, is het de ondervoorzitter die de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur belegt. Art. 9. – Het Dagelijks Bestuur bereidt de dossiers voor die aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Het stelt de agenda op van de vergaderingen van de Commissie en legt de vergaderdata vast. Het Dagelijks Bestuur kan geldig vergaderen als de voorzitter of de ondervoorzitter alsmede tenminste drie van zijn leden aanwezig zijn. Het Dagelijks Bestuur spreekt zich met een twee-derde meerderheid uit over de ontvankelijkheid van een vraag om advies. Wordt deze meerderheid niet bereikt dan wordt de vraag om
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
advies ambsthalve op de agenda van de Commissie geplaatst, die hierover beslist overeenkomstig artikel 6. Het Dagelijks Bestuur kan deze bevoegdheid geheel of gedeeltelijk overdragen aan de voorzitter of de ondervoorzitter van de Commissie. Het Dagelijks Bestuur ziet toe op de uitvoering van de genomen beslissingen. Het stelt de uiterste data vast waarop de verslagen en adviezen aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Het oefent de andere bevoegdheden uit die hem eventueel door de Commissie zouden worden toevertrouwd. Het Dagelijks Bestuur kan, onder voorbehoud van latere goedkeuring door de Commissie, werkgroepen oprichten.
III. Werkgroepen Art. 10. – De Commissie kan werkgroepen oprichten die belast worden met de studie van welbepaalde problemen. Deze werkgroepen worden voorgezeten door de voorzitter, de ondervoorzitter of door een door het Dagelijks Bestuur aangestelde persoon. Zij duiden onder hun leden een of meerdere verslaggevers aan. De werkzaamheden van de werkgroepen worden aan de Commissie voorgelegd op de door de verslaggevers en het Dagelijks Bestuur vastgestelde vervaldag.
55
IV. Algemene bepalingen Art. 11. – De unanieme of eventueel ook de uiteenlopende standpunten van de Commissie worden geformuleerd in de adviezen en voorstellen van de Commissie. Indien er geen unanimiteit is, wordt overgegaan tot de stemming over de verschillende standpunten. Over elk standpunt wordt afzonderlijk gestemd. De namen van de leden die de onderscheiden standpunten steunen worden vermeld in het advies. Het advies of het voorstel geeft de uiteenlopende standpunten weer. Het bevat eveneens het standpunt van de permanente deskundigen. Art. 12. – De leden van de Commissie en al diegenen die aan haar werkzaamheden deelnemen, zijn gebonden door het beroepsgeheim voor de feiten, daden en inlichtingen waarvan zij uit hoofde van hun ambt kennnis hebben, behoudens unaniem akkoord van de Commissie om de vertrouwelijkheid op te heffen. Art. 13. – De voorzitter van de Commissie maakt de adviezen en voorstellen van de Commissie over aan de minister die Economische Zaken tot zijn bevoegdheid heeft, aan de minister die Middenstand tot zijn bevoegdheid heeft, aan de Raad voor het Verbruik en aan de aanvrager(s) van het advies. Hij maakt het jaarlijkse activiteitenverslag over aan de minister die Economische Zaken tot zijn bevoegdheid heeft alsmede aan de minister die Middenstand tot zijn bevoegdheid heeft.
Art. 14. – De Commissie kan beslissen tot de publicatie van haar adviezen, verslagen en voorstellen. Als het advies betrekking heeft op de bedingen van een welbepaalde onderneming, moet de beslissing over de publicatie unaniem worden genomen. Art. 15. – De voorzitter van de Commissie vertegenwoordigt de Commissie t.o.v. de overheid en derden en ondertekent de voor de Commissie bindende briefwisseling. Het secretariaat ondertekent de gewone briefwisseling. Art. 16. – De verslagen van de Commissie alsmede de agenda's en de processen-verbaal van de vergaderingen worden opgesteld in het Frans en in het Nederlands. Art. 17. – Dit huishoudelijk reglement zal in werking treden, na goedkeuring ervan door het Dagelijks Bestuur van de Raad voor het Verbruik, op de dag van de goedkeuring ervan door de minister tot wiens bevoegdheid Economische Zaken behoort.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Bijlage 2. Statuten Koninklijk besluit van 26 november 199320 houdende oprichting van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen gewijzigd bij de koninklijk besluit van 12 mei 2009 (Gecoördineerde tekst) Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, inzonderheid op artikel 35; Gelet op het akkoord van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken en van Onze Minister van Begroting, gegeven op 12 oktober 1992; Gelet op het advies van de Raad van State; Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie en Economische Zaken, van Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Landbouw,
Hebben wij besloten en besluiten wij
57 Artikel 1. – Binnen de Raad voor het Verbruik wordt een Commissie voor Onrechtmatige Bedingen opgericht, hierna genoemd de Commissie. Artikel 2. § 1. – De Commissie is samengesteld als volgt: - een voorzitter en een ondervoorzitter; - [ zes]21 leden benoemd onder de kandidaten voorgesteld door de consumentenorganisaties zetelend in de Raad voor het Verbruik; - vijf leden benoemd onder de kandidaten voorgesteld door de representatieve organisaties zetelend in de Raad voor het Verbruik van de produktie, distributie, landbouw en middenstand; [ - een lid benoemd onder de kandidaten voorgesteld door de representatieve organisaties voor de vrije beroepen zetelend in de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O.]22 - vier permanente deskundige leden benoemd op grond van hun specifieke deskundigheid [waarvan één een bijzondere deskundigheid bezit inzake de overeenkomsten gesloten tus-
20 Belgisch Staatsblad van 8 januari 1994 21 Gewijzigd door artikel 3, 1° van Koninklijk besluit van 12 mei 2009. 22 Ingevoegd door artikel 3, 2° van Koninklijk besluit van 12 mei 2009
sen de titularissen van vrije beroepen en hun cliënten,]23 onder de kandidaten voorgesteld door de Raad voor het Verbruik, met het akkoord van de consumentenorganisaties en van de representatieve organisaties van de produktie, distributie, landbouw en middenstand; § 2. De voorzitter en de ondervoorzitter moeten magistraten zijn. § 3. Voor de leden opgesomd in §1, met uitzondering van de voorzitter en de ondervoorzitter, telt de Commissie evenveel plaatsvervangende leden als werkende leden. De plaatsvervangende leden worden aangewezen volgens de regels bepaald in §1. § 4. De voorzitter, de ondervoorzitter, de werkende leden, de permanente deskundige leden en hun plaatsvervangers worden, voor een termijn van vier jaar, benoemd door de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft. Hun mandaat is hernieuwbaar. De permanente deskundige leden hebben geen stemrecht. § 5. Indien de voorzitter, de ondervoorzitter of een lid definitief zijn ambt neerlegt vóór het verstrijken van zijn mandaat, beëindigt de nieuwe titularis diens ambtstermijn. Artikel 3. – De Commissie kan deskundigen uitnodigen haar vergaderingen bij te wonen. De Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, kunnen alle vergaderingen bijwonen of er zich op laten vertegenwoordigen. De zittingen zijn niet openbaar. Artikel 4. – De Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft duidt, onder de ambtenaren van de Administratie van de Handel van het Ministerie van Economische Zaken, de secretaris aan evenals de ambtenaren die deel uitmaken van het secretariaat van de Commissie. Artikel 5. – De voorzitter en de secretaris van de Commissie zetelen als waarnemers in het bureau van de Raad voor het Verbruik. Artikel 6. – De Commissie maakt haar huishoudelijk reglement op, dat onderworpen is aan de goedkeuring van het bureau van de Raad voor het Verbruik en van de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft. Artikel 7. – De Commissie stelt een jaarverslag op over haar werkzaamheden ten behoeve van de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en van de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft. Dit verslag maakt deel uit van het jaarverslag van de Raad voor het Verbruik.
23 Gewijzigd door artikel 3, 3° van Koninklijk besluit van 12 mei 2009.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Artikel 8. – De uitgaven die voortspruiten uit de opdrachten van de Commissie, alsmede de werkingskosten, worden ten laste gelegd van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Artikel 9. – Aan de voorzitter, ondervoorzitter, leden, plaatsvervangende leden en permanente deskundige leden van de Commissie wordt, per zitting die minstens twee en een half uur duurt, een presentiegeld toegekend waarvan het bedrag vastgesteld is als volgt: 1) 123,95 euro aan de voorzitter, 2) 74,37 euro aan de ondervoorzitter, 3) 12,39 euro aan de leden, plaatsvervangende leden en permanente deskundige leden. Artikel 10. § 1. – Aan de voorzitter, ondervoorzitter, leden en plaatsvervangende leden en permanente deskundige leden van de Commissie die buiten de Brusselse agglomeratie wonen, worden de reiskosten terugbetaald die zij hebben gedragen om van hun woonplaats naar de plaats van de vergadering op te brengen. § 2. De terugbetaling van de reiskosten gebeurt in overeenkomst met de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De leden van de Commissie hebben de toelating om hun eigen voertuig te gebruiken ten einde zich te begeven naar de plaats waar de vergadering wordt gehouden. De buitenstaanders worden gelijkgesteld aan ambtenaren met een graad die in de rangen 15 en 17 is ingedeeld voor de terugbetaling van de reiskosten. Artikel 11. – Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit. VAN KONINGSWEGE:
De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie en Economische Zaken, Melchior WATHELET. De Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Landbouw, ANDRE BOURGEOIS
59
Bijlage 3. Lijst van de adviezen uitgebracht door de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen C.O.B. 1: Advies betreffende de algemene verkoopsvoorwaarden van de firma Arpeggio (Artikel 36 van de wet van 14 juli 1991) (19 september 1996) C.O.B. 2: Advies over de omzetting van de richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (19 september 1996) C.O.B. 3: Advies betreffende de algemene verkoopsvoorwaarden van de P.V.B.A. SMDW (Artikel 36 van de wet van 14 juli 1991) (5 februari 1997) C.O.B. 4: Aanbeveling betreffende strafbedingen (21 oktober 1997) C.O.B. 5: Aanbeveling inzake de algemene verkoopsvoorwaarden in de meubelsector (12 mei 1998) C.O.B. 6: Advies inzake het voorontwerp van koninklijk besluit betreffende de bestelbon van nieuwe autovoertuigen (8 december 1998) C.O.B. 7: Advies inzake enkele bepalingen in de algemene voorwaarden voor het vervoer van reizigers van de N.M.B.S. (6 juni 2000) C.O.B. 8: Advies inzake de algemene voorwaarden voor verhuizingen (11 september 2001) C.O.B. 9: Advies over de algemene voorwaarden voor abonnementen voor mobiele telefonie (11 juni 2002) C.O.B. 10: Advies over het wetsvoorstel nr. 1452 tot aanvulling van artikel 32.21. van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (15 april 2003) C.O.B. 11: Advies over het wetsvoorstel nr. 51/0122 tot wijziging van het burgerlijk wetboek, wat de interesten en schadebedingen bij contractuele wanuitvoering betreft (21 oktober 2003) C.O.B. 12: Advies inzake een beding houdende eenzijdige aanpassing van een premie van een verzekeringspolis rechtsbijstand (21 oktober 2003) C.O.B. 13: Aanbevelingen over de algemene voorwaarden van vastgoedmakelaars in contracten tot verkoopbemiddeling (3 juni 2004) C.O.B. 14: Advies op een voorontwerp van koninklijk besluit betreffende het typecontract voor huwelijksbemiddeling (25 juni 2004) C.O.B. 15: Advies op een voorontwerp van koninklijk besluit betreffende de contractvoorwaarden van kredietinstellingen (2 juli 2004)
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
C.O.B. 16: Advies inzake enkele bepalingen in de algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit - n.a.v. de dubbele facturatie door Electrabel (17 december 2004) C.O.B. 17: Advies over de algemene voorwaarden in overeenkomsten voor autoverhuur (1 juni 2005) C.O.B. 18: Advies op een voorontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit bestelbon nieuwe autovoertuigen (28 september 2005) C.O.B. 19: Advies over de algemene voorwaarden van de exploitanten van vaste telefoondiensten (29 maart 2006) C.O.B. 20: Advies op een modelovereenkomst dienstverlening advocaat (5 mei 2006) C.O.B. 21: Advies op een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de voorwaarden van vastgoedmakelaars in contracten van bemiddeling (22 november 2006) C.O.B. 22: Advies op een ontwerp van wet betreffende consumentenakkoorden (28 februari 2007) C.O.B. 23: Advies inzake de contractuele voorwaarden in de overeenkomsten tussen videotheken en consumenten (19 december 2007) C.O.B. 24: Advies inzake de contractuele voorwaarden in de sector van de teledistributie (25 juni 2008) C.O.B. 25: Advies inzake de regeling van onrechtmatige bedingen in het voorontwerp van wet betreffende bepaalde marktpraktijken (19 november 2008) C.O.B. 26: Advies inzake de contractuele bepalingen in overeenkomsten tussen een architect en zijn cliënt (16 december 2009) C.O.B. 27: Advies op een voorontwerp van koninklijk besluit betreffende de fitness- en wellnesscontracten (14 april 2010) C.O.B. 28: Advies inzake de regeling van onrechtmatige bedingen in het voorstel voor richtlijn betreffende consumentenrechten (9 juni 2010) C.O.B. 29: Advies over het nut van een uniforme regeling van bedingen inzake betalingstermijnen, invorderingskosten en schadebedingen wegens niet-tijdige betaling (17 februari 2011) C.O.B. 30: Advies inzake de algemene voorwaarden in overeenkomsten tussen energieleveranciers en consumenten (30 maart 2011) C.O.B. 31: Advies op wetsvoorstel nr. 53/0831 tot regeling van de territoriale bevoegdheid bij geschillen met betrekking tot overeenkomsten met consumenten (22 juni 2011) C.O.B.32: Advies inzake bedingen, in overeenkomsten tot aankoop van een bouwterrein, m.b.t. het bouwen door een bepaalde onderneming (15 februari 2012)
61
Bijlage 4. Samenstelling van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen24 Voorzitter
Mevrouw PONET Béatrice Hof van Beroep Waalsekaai 2000 Antwerpen
Ondervoorzitter Vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties Effectief
Plaatsvervangend
Dhr. Geert COENE Test-Aankoop Hollandstraat 13 1060 Brussel
Mme Anne-Lise EVRARD Test-Achats Rue de hollande, 13 1060 Bruxelles
M. Christophe QUINTARD FGTB Rue Haute, 42 1000 Bruxelles
Mme Ada JACOBS FGTB Rue Haute, 42 1031 Bruxelles
Mw. Ann DECLERCQ GEZINSBOND Troonstraat 125 1050 Brussel
ARCO Livingstonelaan, 6 1000 Brussel
Mme Patricia DE MARCHI CGSLB/ACLVB Boulevard Poincaré, 72-74 1070Bruxelles
M. Alexis MOERENHOUT CRIOC/OIVO Boulevard Paepsem, 20 1070 Bruxelles
Mme Aline VAN DEN BROECK Test-Achats Rue de hollande, 13 1060 Bruxelles
Dhr. Nico DE BIE Test-Aankoop Hollandstraat 13 1060 Brussel
Dhr Pieter-Jan DE KONING CRIOC/OIVO Paepsemlaan, 20 1070 Brussel
Mme Diana VAN OUDENHOVEN CGSLB/ACLVB Boulevard Poincaré, 72-74 1070 Bruxelles
24 Samenstelling van de Commissie voor Onrechtmatige Bedingen geactualiseerd op 1 september 2012.
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Vertegenwoordigers van de organisaties van de productie, distributie, middenstand en landbouw Effectief
Plaatsvervangend
Mevr. Nathalie PINT COMEOS Edmond Van Nieuwenhuyzelaan 8 1160 Brussel
M. Gérard de LAMINNE de BEX COMEOS Av. Edmond Van Nieuwenhuyze, 8 1160 Bruxelles
Dhr. Francis WALSCHOT Agoria Diamant Building A. Reyerslaan 80 1030 Brussel
Dhr. Marc VANDEPLAS Essenscia Diamant Building A. Reyerslaan 80 1030 Brussel
Dhr. Anneleen DAMMEKENS VBO Ravensteinstraat 4 1000 Brussel
M. Charles GHEUR FEB Rue Ravenstein, 4 1000 Bruxelles
Dhr Arnaud LECOCQ FEBELFIN Aarlenstraat 82 1040 Brussel
Mevr. Elke VAN OVERWAELE Confederatie Bouw Lombardstraat 34-42 1000 Brussel
Dhr. Antoon SCHOCKAERT UNIZO Spastraat 8 1000 Brussel
63 Mme Clarisse RAMAKERS UCM Rue de la Pavée, 6 5100 Erpent
Permanente deskundigen Effectief
Plaatsvervangend
Dhr. Henri SWENNEN Universiteit Antwerpen – Faculteit Rechten Algemeen Venusstraat 23 2000 Antwerpen
Mw. Britt WEYTS Universiteit Antwerpen – Faculteit Rechten Algemeen Venusstraat 23 2000 ANTWERPEN
Mme Christine BIQUET Université de Liège – Faculté de Droit Boulevard du Rectorat, 7 bât. B 31 4000 Liège (Sart-Tilman)
Mme Cécile DELFORGE Université de Liège - Faculté de Droit Boulevard du Rectorat, 7 bât. B 31 4000 Liège (Sart-Tilman) Mw. Elke SWAENEPOEL KUL – Instituut voor verbintenissenrecht Tiensestraat 41 3000 LEUVEN
Dhr. Reinhard STEENNOT Universiteit Gent – Vakgroep Economisch Recht Universiteitstraat 4 9000 GENT Vertegenwoordiger van de vrije beroepen Effectief
Plaatsvervangend
Dhr Gert PEETERS UNIZO Spastraat 8 1000 Brussel
Mme Brigitte DELBROUCK UCM Rue de la Pavée, 6 5100 Erpent
Secretaris Dhr Paul CAMBIE FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie Koning Albert II laan 16 1000 Brussel Tel.: 02/277.84.63 Fax: 02/277.52.59
Mme Isabelle MAHIEU SPF Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie Bd du Roi Albert II, 16 1000 Bruxelles Tél. : 02 277 75 88 Fax : 02 277 52 59. Dhr Markoen DE SMAELE FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie Koning Albert II laan 16 1000 Brussel Tel.: 02/277.82.13 Fax: 02/277.52.59
“De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België.”
Bijlage 5. Samenstelling van het dagelijks bestuur Voorzitter Mw. B. PONET (rechter)
Leden Mw. Ann DECLERCQ (Gezinsbond) Mme Christine BIQUET (prof. Université de Liège) Dhr Arnaud LECOCQ (FEBELFIN) Dhr Pieter-Jan DE KONING (OIVO / CRIOC) Mevr. Anneleen DAMMEKENS (VBO / FEB) Dhr. Geert COENE (Test-Aankoop / Test-Achats)
******************************************
65
© Alexandr Mitiuc - Fotolia.com
Raad voor het Verbruik Commissie voor Onrechtmatige Bedingen Verslag over de werkzaamheden 2012
Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Ondernemingsnummer: 0314.595.348 http://economie.fgov.be