R.v.V. 180
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
inzake het voorstel van wet betreffende het toegelaten debetbedrag en de toegelaten debetrente op bankrekeningen (doc.Senaat nr872/1 van 06.02.1998)
Brussel, 2 juli 1998
De Raad voor het Verbruik, die op 23 maart 1998 door de Senaatscommissie voor Financiën en voor Economische Zaken werd verzocht een advies uit te brengen inzake het wetsvoorstel betreffende het toegelaten debetbedrag en de toegelaten debetrente op bankrekeningen (doc.Senaat nr872/1 van 06.02.98), kwam op 2.07.1998 in vergadering bijeen onder het voorzitterschap van de heer R. RAMAEKERS en bracht het hiernavolgend advies uit. De Raad voor het Verbruik heeft de Voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de Voorzitter van de Senaatscommissie voor Financiën en voor Economische Zaken en aan de Minister van Economie.
ADVIES
De Raad voor het Verbruik, Gelet op de brief van 23 maart 1998, waarin de Voorzitter van bovenvermelde commissie namens de Senaatscommissie voor Financiën en voor Economische Zaken de Raad voor het Verbruik verzoekt om een advies uit te brengen over het wetsvoorstel betreffende het toegelaten debetbedrag en de toegelaten debetrente op bankrekeningen (doc.Senaat nr872/1 van 06.02.98); Gelet op de wet van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet, gewijzigd door de wet van 6 juli 1992, en inzonderheid de artikelen 1,4° en 12°, 3,§1,4° en 21; Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik nr177 van 22.04.1998 inzake een voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet; Gelet op de werkzaamheden van de Subcommissie "Financiële diensten" tijdens de vergaderingen van 20 april, 5 mei en 26 mei 1998; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen : Mevrn. DOMONTNAERT (Test-Aankoop), LAFFINEUR (COFIDIS), MARLIER en ANDRIEUX (Bestuur Handelsbeleid),de heren DUCART (O.I.V.O.), CASTERS (NECKERMANN), HERMANS (B.V.K.), VAN LYSEBETTENS (Bestuur Handelsbeleid), HUBERT (A.S.L.K.), ANGERHAUSEN (Generale Bank), TRIMPENEERS (Commissie voor het Bank- en Financiewezen); Gelet op het ontwerpadvies opgesteld door mevr. DOMONT-NAERT (Test-Aankoop) en de heer BILLOCQ (B.V.B.);
BRENGT HET HIERNAVOLGEND ADVIES UIT :
1. Inleiding Het wetsvoorstel beoogt een verlaging van 50.000 BEF naar 25.000 BEF van het toegelaten debetbedrag waarvan de duur geen drie maanden overschrijdt en dat onderworpen is aan de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Het voorstel beoogt eveneens de beperking van de toegelaten debetrente die lager ligt dan 25.000 BEF en die geen drie maanden overschrijdt. De voorgestelde maximum debetrente is gelijk aan die van de nietkaartgebonden kredietopeningen van onbepaalde duur, met 3 % verminderd, momenteel dus 11 %.
2. Algemene bemerkingen De Dames STRUYVEN, SWEERTS en SEGHERS, de heren FELIX en DASTOT (vertegenwoordigers van de productie), de heer de LAMINNE de BEX (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw SWALENS en de heer RIZZO (vertegenwoordigers van de middenstand) menen dat het voorstel moeilijk aanvaardbaar is. De kasfaciliteiten maken het mogelijk onverwachte of toevallige uitgaven aan te kunnen. Tot ieders voldoening vergemakkelijken ze het beheer van het gezinsbudget door de tijdsverschillen tussen de inkomenen de uitgavenstroom te regelen. De kasfaciliteit is dus vooral een natuurlijk verlengstuk van de zichtrekening, met als doel op soepele wijze onverwachte uitgaven het hoofd te bieden. Het Bestuur der Postcheques en de Minister van Financiën hebben trouwens dit standpunt verdedigd om te bewijzen dat Het Bestuur der Postcheques niet aan het bankstatuut moest worden onderworpen daar het geen krediet verleende... Het zou ongepast zijn een zo soepel instrument in vraag te stellen en zodoende een meerderheid van consumenten, die over het huidige systeem tevreden zijn, te benadelen door hun kasfaciliteit te beperken op basis van een enquête uitgevoerd bij een groep die niet representatief voor deBelgische bevolking is (872 personen in het arrondissement van Charleroi). De voorgestelde maatregelen overtreffen de Europese wetgeving en houden geen rekening met de economische werkelijkheid. Ze druisen in tegen de globale en coherente aanpak van de wetgeving betreffende het consumentenkrediet. De Raad voor het Verbruik heeft immers een advies uitgebracht over een voorontwerp van wet dat tot doel heeft de wet van 12 juni 1991 (Advies nr.177) grondig te hervormen. Het lijkt dus onlogisch dat er aparte initiatieven worden genomen m.b.t. dit ontwerp dat al aanleiding heeft gegeven tot lange discussies in de Raad voor het Verbruik, inzonderheid over het toepassingsgebied ervan, wat eigenlijk de grondslag vormt van een wetgeving. Bovendien werden er toegevingen gedaan t.o.v. de leners daar het ontwerp tot hervorming het principe van de uitsluiting van de debetbedragen lager dan 50.000 BEF niet in vraag heeft gesteld. Bovendien, zoals gesteld in het advies (nr.157) van de Raad voor het Verbruik van 31/01/97 tot vaststelling van het maximale jaarlijkse kostenpercentage1 leven wij in een omgeving gekenmerkt door de vrije prijsbepaling en de vrije concurrentie. De vaststelling van de maximale percentages is geen strijdmiddel meer tegen woeker maar wordt een middel om willekeurig de tarieven naar beneden te dwingen, wat tot een gedwongen dumping leidt. Onder deze omstandigheden kan de mededinging niet langer op een normale wijze verlopen. Bovendien kunnen te lage maximale percentages ertoe leiden, dat bepaalde producten verdwijnen. De Europese richtlijn 87/102/EEG inzake het consumentenkrediet is evenwel niet van toepassing op debetbedragen die terugbetaalbaar zijn binnen een termijn die geen drie maanden overschrijdt, ongeacht het bedrag (art.2,§1,g), en evenmin op de kredieten toegestaan in de vorm van 1Advies van 31/01/97 over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet.
voorschotten op een rekening-courant (art.2,§1,e). Onze wetgeving, die al strenger is dan de Europese, zou aldus de concurrentiepositie van de Belgische kredietgevers nog meer in het gedrang brengen, daar die aan meer beperkingen onderworpen zijn dan hun buren-concurrenten, die weigeren om onze reglementering toe te passen, met als argument dat die niet in het algemeen belang is. Wat is er eenvoudiger dan dit soort producten vanuit het buitenland te verkopen, met de steeds meer geavanceerde telematicanetten ? In de buurlanden, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk, mag de rentevoet niet hoger zijn dan 33 % van de gemiddelde marktvoet. In de Nederlandse en Duitse wetgeving inzake consumentenkrediet worden alle kredieten uitgesloten, waarvan de duur de 3 maanden niet overschrijdt, zoals in de richtlijn wordt toegestaan. De rentevoeten zijn dus vrij te bepalen, voor zover rekening wordt gehouden met een algemene regel inzake woeker. In Groot-Brittannië zijn de debetsaldi op lopende rekeningen uitgesloten van het toepassingsgebied van de "Consumer Credit Act" van 1974 (de interestvoet van deze debetsaldi wordt door de banken vastgesteld in functie van de markt en van het risico). De dames DE ROECK en CULOT, de heren DEJEMEPPE, FRASELLE, MAUCQ, MECHELS, STEVENS, STROBBE en QUINTARD (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) stellen vast dat het wetsvoorstel volledig tegemoetkomt aan hun bekommernissen, die reeds werden aangegeven in het advies nr 177 van de Raad. Deze vertegenwoordigers herinneren er nog eens aan dat zijn het toepassingsgebied van de wet wensen uit te breiden tot alle kredietopeningen, ongeacht het bedrag ervan. De toegestane debetbedragen zijn een vorm van soepel krediet, en maken het mogelijk om het hoofd te bieden aan onverwachte of toevallige uitgaven; het nut ervan is onbetwist, maar tot nog toe heerst daarrond nog onvoldoende rechtszekerheid. In tegenstelling tot de kredieten die onder toepassing van de wet van 12 juni 1991 vallen, zijn de toegestane debetbedragen op bankrekeningen momenteel hoofdzakelijk onderworpen aan algemene verordeningen die eenzijdig door de banken worden opgesteld, en bol staan van onrechtmatige bedingen. Een globale en coherente benadering van de wetgeving inzake consumentenkrediet veronderstelt, dat alle aan de consument toegestane kredietopeningen in het toepassingsgebied worden opgenomen. Alhoewel ze geen echte statistische waarde hebben, kan men op basis van de gegevens in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel vaststellen, dat een aantal problemen voortkomen uit het gebruik van de mogelijkheid van debetbedragen op bankrekeningen, vooral wanneer van die mogelijkheid regelmatig of zelfs permanent gebruik wordt gemaakt. In de richtlijn 87/102/EEG zijn de meeste bepalingen daadwerkelijk niet van toepassing op deze debetbedragen, maar toch merken de consumenten op : - dat in de richtlijn zelf bepaalde regels worden voorzien voor de voorschotten op lopende rekeningen, zij het in beperkte mate; - dat de inhoud van de richtlijn een minimale draagkracht heeft, en dat de Lidstaten ruimschoots gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om meer beschermende regels aan te nemen of te behouden; in het door de Commissie in 1995 gepubliceerde verslag werd inderdaad aangegeven dat alle Lidstaten die de richtlijn op die datum hadden omgezet veel verder gegaan waren dan wat in de richtlijn geëist wordt; daaruit volgt dat het gemiddelde beschermingsniveau in de landen die de richtlijn hebben omgezet hoger ligt dan het in die richtlijn vereiste niveau; - dat de kredietopeningen nu precies één van de punten vormen waarvoor de richtlijn een onvoldoende bescherming biedt; - dat het algemeen belang gesteld in de wet van 12 juni 1991, impliceert, dat deze bepalingen ook worden toegepast op de buitenlandse kredietgevers die op Belgische markt actief zijn, en dat daardoor de vrees van de Belgische kredietgevers voor een "discriminatie à rebours" wordt weggenomen; - dat de meeste Lidstaten over regels beschikken, bestemd om praktijken zoals het toepassen van overdreven percentages tegen te gaan; het betreft zowel objectieve controles (maximum percentage) als subjectieve (beoordeling door de rechtbank); een coherente benadering van de
wetgeving houdt in, dat wanneer de keuze van een objectieve of een subjectieve controle vastligt, gevraagd wordt dat die zou worden toegepast op alle kredietovereenkomsten.
3. Bespreking van de artikelen Artikel 2 (toepassingsgebied) De tekst bepaalt dat "deze wet van toepassing is op alle [...] zichtrekeningen, die een debetsaldo vertonen waarop de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet niet van toepassing is". Dergelijke formulering houdt in dat de wet eveneens zou worden toegepast op de rekeningen met commercieel of beroepsdoel. Zonder zich uit te spreken over het nut van dit wetsvoorstel, is de Raad de mening toegedaan,dat de tekst van artikel 2 in overeenstemming zou moeten worden gebracht met de memorie van toelichting, waarin staat dat het toepassingsgebied beperkt blijft tot de aan consumenten toegestane debetbedragen.
Artikel 3 (verlaging van het plafond van 50.000 frank tot 25.000 frank) De dames DE ROECK en CULOT, de heren DEJEMEPPE, FRASELLE, MAUCQ, MECHELS, STEVENS, STROBBE en QUINTARD (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) zijn voorstander van een uitbreiding van het toepassingsgebied, wat tegemoetkomt aan hun wens, zoals uitgedrukt in het advies nr 177 van de Raad. Ze zijn evenwel bereid om te discussiëren over een aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 12 juni 1991 aan de toegestane debetbedragen op bankrekeningen. De dames STRUYVEN, SWEERTS en SEGHERS, de heren FELIX en DASTOT (vertegenwoordigers van de productie), de heer de LAMINNE de BEX (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw SWALENS en de heer RIZZO (vertegenwoordigers van de middenstand) onderstrepen vooreerst dat 50.000 frank in 1991 ingevolge de muntontwaarding vandaag nog slechts neerkomt op ongeveer 43.000 frank. Dit bedrag van 50.000 frank, dat dus niet overdreven is, is een bedrag dat algemeen aanvaard werd (zowel door de banken als door de klanten) en bestem is om "tijdelijke schokken" in het uitgavenpatroon van de gezinnen op te vangen. Het is aangewezen om in het belang van beide partijen het formalisme tot op dit niveau te beperken. Verlaagt men de drempel, dan zullen de administratieve uitgaven verhogen, verbonden aan het formalisme van de wet op het consumentenkrediet voor een punctueel probleem van "beheersliquiditeiten". Nu beschikken de klanten over een kasfaciliteit van minder dan 50.000 frank, die, indien ze niet langer dan drie maanden duurt, ontsnapt aan zware en dure formalisme van de wet van 12 juni 1991 (kredietaanvraag, kredietaanbod, raadpleging van bestanden...). Door deze limiet te verlagen tot 25.000 Frank, zouden de banken verplicht zijn een indrukwekkend aantal debetbedragen (91,22 % van de toestane debetbedragen van minder dan 50.000 frank zijn begrepen tussen 25.000 en 49.999 frank), waarvan het merendeel geen enkel probleem oplevert, om te zetten in kredietovereenkomsten. De procedure inzake het consumentenkrediet is te log, te duur en niet vrantwoord voor kleine tijdelijke kredieten van minder dan 50.000 frank. De toegestane debetbedragen zijn tijdelijk en occasioneel, vermits ze verplicht om de 3 maanden moeten worden terugbetaald. Een enquête uitgevoerd bij acht banken (waarvan de 7 grote) heeft aangetoond, dat het aantal toegestane debetbedragen 2.954.839 bedraagt, waarvan 856.777, d.i. 29 %, daadwerkelijk gebruikt werden (niet altijd door dezelfde personen), wat bewijst dat de mensen geen misbruik maken van dit product, het gebruiken waarvoor het dient, namelijk als een occasionele en tijdelijke kasfaciliteit. Soms wordt er zelfs van het toegestane debetbedrag gebruik gemaakt door een klant die een aanzienlijk spaartegoed heeft, omdat de debetrente voor een debet van enkele dagen lager ligt dan het verlies aan interesten verbonden aan het vervroegd verkopen van activa (kasbons, spaarboekje, SICAV's...).
Artikel 4 (beperking van de rentevoet) De Dames DE ROECK en CULOT, de heren DEJEMEPPE, FRASELLE, MAUCQ, MECHELS, STEVENS, STROBBE en QUINTARD (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) ondersteunen de vaststelling van een maximumrentevoet voor alle kredietopeningen. Ze zijn bereid om de hoogte van die rentevoet te bespreken. Ze merken echter op dat, in geval van een kredietopening gebonden aan een zichtrekening, de kosten van het rekeningbeheer en van het gebruik van de betaalmogelijkheden te betalen zijn onafhankelijk van de credit- of debetstand van de rekening. Daarom menen ze dat slechts een debetinterest zou mogen geëist worden in geval van debetstand, met uitsluiting van alle bijkomende kosten. De Dames STRUYVEN, SWEERTS en SEGHERS, de heren FELIX en DASTOT (vertegenwoordigers van de productie), de heer de LAMINNE de BEX (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw SWALENS en de heer RIZZO (vertegenwoordigers van de middenstand) zijn van mening dat het voorstel zich baseert op een verwarring tussen rentevoet en beheerskosten. Deze bestaan zelfs als er geen enkel ongedekt saldo verbonden is aan de rekening. De vermindering van 3% van de J.K.P. ten opzichte van de J.K.P. van kredietopeningen van onbeperkte duur niet verbonden aan een kaart, zal zich enkel rechtvaardigen indien de beheerskosten van de rekening uitsluitend verbonden waren aan het kredietbeheer, wat absoluut niet het geval is. Gelet op het feit dat kredietinstellingen commerciële maatschappijen zijn, is het logisch dat zij (gedeeltelijk) hun kosten recupereren. De geciteerde cijfers in het voorstel, met betrekking tot de gemiddelde gebezigde rentevoet (tussen 22 en 24%) zijn niet correct. Het rekenkundig gemiddelde van de interesten op toegestane ongedekte saldo's bedraagt, na een onderzoek uitgevoerd bij acht banken 14,6% (18,12 % voor niet toegestane ongedekte saldo's). Het is onjuist te beweren dat de rente op ongedekte saldo's de laatste jaren niet op spectaculaire wijze gedaald zijn. Een onderzoek uitgevoerd bij de grote instellingen leert ons dat op een periode van vijf jaar, tussen 1993 en heden de debetinteresten een gemiddelde daling van meer dan 20 % hebben gekend en van meer dan 30 % in bepaalde gevallen. Het voorstel brengt tegenstrijdige doelstellingen naar voor: enerzijds betreurt het dat de banken de minste lening weigeren toe te kennen aan klanten met een laag inkomen, maar anderzijds vraagt het aan diezelfde banken oplettender te zijn als deze de hoge debetrente verantwoorden door de hogere risico's. Men moet zich geen illusies maken : indien de maximum rentevoeten de logica van de markt niet eerbiedigen en geen voldoende opbrengst toelaten, zal het kredietrisico moeten verminderd worden en de meest kwetsbare personen (d.w.z. diegenen die het hoogste kredietrisico vertegenwoordigen) zullen alzo van de bankdebetsaldo's uitgesloten worden met de sociale gevolgen vandien. De hoge rente op debetsaldo's is voornamelijk te wijten aan het risico dat verbonden is aan de betalingsmiddelen. Inderdaad, een cliënt die tien cheques bezit, beschikt over een reserve van 70.000 Bef (10 x 7000 Bef) over dewelke de bank geen enkel gezag heeft omdat ze, gezien de waarborg op de cheques, deze moet betalen. Daarbij zijn de controlekosten ingeval van overschrijding zeer hoog. Indien de wetgever dit mechanisme bestrijdt, zullen deze kosten op een andere wijze verhaald worden, alzo andere titularissen afstraffend die misschien nooit negatief gestaan hebben. Het voorstel schijnt trouwens niet afdoend te zijn om de overmatige schuldenlast van de huishoudens te bestrijden. Deze laatste betekent een waar probleem voor de personen die er mee geconfronteerd worden, maar het betreft slechts een klein gedeelte van de bevolking : volgens het "Observatoire au crédit" is slechts 2,5% van de Belgische huishoudens geconfronteerd met een van de vier beslissende kenmerken van een mogelijk overmatige schuldenlast (in aanraking geweest zijn met een deurwaarder of een vrederechter, opgenomen zijn in de gegevensbank van de Nationale Bank, geconfronteerd zijn met een loonsafstand of in de onmogelijkheid zijn om een meer dan drie maand openstaande schuld te vereffenen). Dit cijfer ligt duidelijk lager dan bij onze
voornaamste buren (Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk). Temeer daar slechts 66 % van de huishoudens een of meerdere kredieten zijn aangegaan, de andere hebben dan een vertraging in betalingen die niet gebonden zijn aan een krediet. De betrokken huishoudens zullen hun interesten slechts met enkele honderd franken per jaar verminderd zien. Het zal zeker dat niet zijn dat het probleem van de overmatige schuldenlast aan de basis zal regelen. En indien het de bedoeling is minder schulden aan te gaan, zal een vermindering van de debetrentevoet er geen aansporing toe zijn. Tenslotte op 1 maart van dit jaar werd een koninklijk besluit tot regeling van de prijsaanduiding van de homogene financiële diensten aangenomen. Daarbij staat een wet tot betere voorlichting van de cliënten over de debetrentevoet op het punt aangenomen te worden. Het zou gepast zijn om de gevolgen van deze nieuwe wetgevingen, die gevoelig de voorlichting en de doorzichtigheid verbeteren (soms op overdadige wijze) te onderzoeken alvorens nieuwe beperkingen aan de reeds zeer gereglementeerde banksector op te leggen.
Artikel 5-6-7 De Dames DE ROECK en CULOT, de heren DEJEMEPPE, FRASELLE, MAUCQ, MECHELS, STEVENS, STROBBE en QUINTARD (vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties) verklaren zich akkoord over de voorgestelde bepalingen. De Dames STRUYVEN, SWEERTS en SEGHERS, de heren FELIX en DASTOT (vertegenwoordigers van de productie), de heer de LAMINNE de BEX (vertegenwoordiger van de distributie), Mevrouw SWALENS en de heer RIZZO (vertegenwoordigers van de middenstand) zijn van mening dat het niet opportuun is om om een advies over deze artikels uit te brengen gezien ze het voorstel in zijn geheel verwerpen.
LEDEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 2 JULI 1998 VOORGEZETEN DOOR DE HEER RAMAEKERS
1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen : Werkende :
Mevrouw DE ROECK De heer DEJEMEPPE De heer FRASELLE De heer MAUCQ De heer MECHELS De heer STEVENS De heer STROBBE
Plaatsvervangende : Mevrouw CULOT De heer QUINTARD
(Bond van Grote en Jonge Gezinnen) (Centre Coopératif d/l Consommation) (Test-Aankoop) (Test-Aankoop) (Test-Aankoop) (A.C.V.) (A.C.L.V.B.) (C.S.C.) (F.G.T.B.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen : Werkende :
Mevrouw STRUYVEN Mevrouw SWEERTS De heer FELIX
Plaatsvervangende : Mevrouw SEGHERS De heer DASTOT
(V.B.O.) (A.B.B.) (B.V.K.) (FABRIMETAL) (B.3.A.)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen : Werkend :
De heer de LAMINNE de BEX (FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen : Werkend :
Mevrouw SWALENS
(N.C.M.V.)
Plaatsvervangend :
De heer RIZZO
(U.C.M.)