R.v.V. 260
RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over het ontwerp van Koninklijk Besluit houdende een verbod op de publiciteit voor elektrische verwarming
Brussel, 20 december 2001
De Raad voor het Verbruik, die op 26 september 2001 door de Staatssecretaris voor energie en Duurzame Ontwikkeling verzocht werd een advies uit te brengen over het ontwerp van Koninklijk Besluit houdende een verbod op de publiciteit voor elektrische verwarming, is op 20 december 2001 in plenaire zitting bijeengekomen, onder het voorzitterschap van de heer Geurts, en heeft het volgende advies goedgekeurd. De Raad voor het Verbruik heeft de voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de Minister van Economie, de Minister van Consumentenzaken en aan de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling.
ADVIES Gelet op de brief van 26 september 2001 van de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling waarin de Raad voor het Verbruik verzocht wordt een advies uit te brengen over het ontwerp van Koninklijk Besluit houdende een verbod op de publiciteit voor elektrische verwarming; Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, gewijzigd bij de wet van 25 mei 1999, inzonderheid op artikel 28, § 1; Gelet op de werkzaamheden van de samengevoegde Commissies Handelspraktijken en Consumenten en Leefmilieu tijdens de vergaderingen van 7 en 20 november 2001en 11 december 2001; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen: de dames Fremault (V.B.O). en Van Overstraeten (AGORIA), de heren Ducart (Test-Aankoop), Polfliet (Kabinet Deleuze), Rutten (Nelectra) en van Poucke (O.I.V.O.); Gelet op de uitwerking van het ontwerpadvies door de heren Vandeplas (Fedichem) en Van Poucke (O.I.V.O.).
BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:
2
De Raad stelt vast dat het ontwerpbesluit de verkoop en het gebruik van elektrische verwarmingstoestellen volledig vrij laat, maar anderzijds de reclame voor deze producten totaal wil verbieden. De Raad is zich bewust van de enorme impact van het opwekken van elektriciteit op het leefmilieu. De productie van elektrische verwarming kent immers een hoger primair energieverbruik dan andere verwarmingssystemen en het opwekken en transporteren van elektriciteit gaat gepaard met een aanzienlijk energieverlies. Elektrische verwarming is voor de consument ook duurder dan verwarming via aardgas of stookolie aangezien elektriciteit meer primaire energie vraagt. Elektrische verwarming kan bovendien onbetaalbaar worden wanneer deze gebruikt wordt in slecht geïsoleerde woningen. Ook in huurwoningen heeft elektrische verwarming een zeer negatief effect door enerzijds de goedkope installatiekost voor de eigenaar, maar anderzijds de hoge gebruikskost voor de huurder. Dit geldt zeker voor wat de sociale huurwoningen betreft, die te vaak worden uitgerust met een elektrische verwarming. Anderzijds kan de zgn.”puntverwarming” voor kleinere ruimtes en voor gebruik gedurende korte tijd of om bij te verwarmen in de tussenseizoenen een betere oplossing zijn dan wanneer de centrale verwarming volledig wordt aangezet. Gelet op het feit dat het ontwerp van K.B. de eigenlijke problematiek slechts onrechtstreeks aanpakt is de Raad voorstander om, eerder dan een totaal verbod op reclame voor elektrische verwarming, verschillende beleidsmaatregelen te treffen teneinde elektrische verwarming te ontraden maar tevens teneinde een rationeel energieverbruik van elke vorm van energie te promoten. Om als consument een economisch en ecologisch verantwoorde keuze te maken is het evenwel van prioritair belang om degelijk geïnformeerd te zijn. De consument heeft nood aan objectieve en voor hem begrijpbare informatie over de voor- en nadelen van de verschillende verwarmingssystemen. Deze informatie moet slaan op het energieverbruik van alle toestellen voor het verwarmen en het koelen, op de vervuiling van elke vorm van verwarming en op de kostprijs ervan. De eerste bekommernis moet echter het voorkomen van energieverspilling zijn. Derhalve moet de informatie aan de consument tevens het rationeel gebruik van energie aanmoedigen. Een specifieke informatie omtrent verwarming zou moeten worden gericht naar toekomstige eigenaars of bewoners van een woning, alsook naar de architecten, bouwpromotoren, installateurs, …. Zij kunnen immers geneigd zijn voor elektrische verwarming te kiezen, louter op basis van de goedkopere installatiekosten zonder op de hoogte te zijn van de gebruiks- en milieukosten. De Raad is bovendien voorstander van een systeem van labeling waarbij verwarmingstoestellen die werken op elektriciteit, stookolie en aardgas, met elkaar vergeleken kunnen worden op basis van de criteria zoals het primair energieverbruik en de CO2-uitstoot. Hierbij kan verwezen worden naar het systeem van labeling voor huishoudelijke toestellen dat in voege is in de Europese Gemeenschap. Hierbij moet wel de bemerking worden gemaakt dat in tegenstelling tot de andere elektrische apparaten (zoals koelkasten, computers enzovoort) elektrische weerstandsverwarming beperkt is op het vlak van de mogelijke verbetering van prestaties. Als het om huisverwarming gaat, komt het rendement van om het even welke rechtstreekse convector immers in de buurt van de 100%.
3
Een “labeling” van elektrische apparaten zou dus verwarring kunnen stichten als die een gecertificeerd radiatorrendement van 100% zou aangeven terwijl het rendement van een gas- of mazoutbrander maar 85% zou bedragen. De Raad wenst enkele denkpistes (zonder volledig te willen zijn) over verwarming naar voor te schuiven, en in het bijzonder met betrekking tot elektrische verwarming: -
Verbod om reclame voor elektrische verwarming te linken met milieuvriendelijke energie (groene elektriciteit). Invoering van een energiecertificaat op Belgisch (Europees?) niveau voor elke nieuw gekochte of te verhuren woning: als de toekenning standaard zou worden gebaseerd op de isolatie, de oppervlakte en de verwarmingsinstallatie, zou de toekomstige bewoner onmiddellijk kunnen ramen hoeveel zijn kostprijs voor verwarming en productie van vervuilende stoffen zal bedragen.
−
−
In elke reclame voor verwarmingsinstallaties op zijn minst aan te geven hoeveel de CO2-productie per kWh energie bedraagt voor een type-woning (wat voor alle energiebronnen zou worden gedaan en waarbij eventueel ook andere vormen van vervuiling gespecificeerd zouden kunnen worden). Aanmoediging van besparingen op alle energiebronnen via rationeel gebruik van energie of isolatie van de woningen.
De Raad pleit ten slotte voor positieve maatregelen die energiebesparingen in de hand werken, zoals fiscale stimuli voor het isoleren van woningen, fiscale instrumenten die worden toegepast indien een bepaald rendementsniveau wordt gehaald, fiscale instrumenten (stimuli of subsidies) teneinde om te schakelen van verwarmingssyteem in sociale woningen of om een vermindering van het energieverbruik in sociale woningen te bewerkstelligen, … De dames Mannes, Struyven en Sweerts, de heren Billocq, Dastot, Dubois, Felix, Vandeplas, van Oldeneel tot Oldenzeel, Vermoes en Walschot (vertegenwoordigers van de productie, mevrouw Pint en de heer de Laminne de Bex (vertegenwoordigers van de distributie), de dames Farina, Van Campenhout en de heren Filip en Rizzo (vertegenwoordigers van de middenstand) merken op dat terwijl een verbod op de publiciteit voor elektrische verwarming zeer drastisch is en in het medialandschap van vandaag (publiciteit op Internet, op buitenlandse TVzenders, via buitenlandse catalogi, enz.) onmogelijk kan worden gehandhaafd, de ecologische impact die van deze maatregel kan worden verhoopt in België slechts 0,04 % van de CO 2 -uitstoot vertegenwoordigt. De proportionaliteit van deze maatregel lijkt dan ook totaal zoek. Een verbod op publiciteit voor één energievector verspert niet alleen de weg naar informatie, maar komt in feite neer op een discriminatie tussen de verschillende energiebronnen. Zij merken op dat een dergelijk totaalverbod op publiciteit dat hoofdzakelijk steunt op milieumotieven een precedent betekent, dat de concurrentie ernstig dreigt te verstoren en zou indruisen tegen het principe van het vrij verkeer van diensten (verschaffen van publiciteit en informatie) binnen de Europese Unie. Dit ontwerpbesluit moet dan ook voorafgaandelijk aan de Europese Commissie worden genotificeerd.
4
De dames Balasoiu, De Roeck-Isebaert en Domont-Naert, de heren De Muelenaere, Kalfa, Maucq en Quintard (vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties) benadrukken dat artikel 28, §1 WHPC1 , waarvan dit ontwerp van K.B. een toepassing is, de Koning de bevoegheid toekent om “voor de producten of diensten die Hij bepaalt: de reclame verbieden of beperken teneinde een betere bescherming van de veiligheid van de consument en van het leefmilieu te waarborgen”. Een effectieve consumentenbescherming kan slechts tot stand worden gebracht indien aan bepaalde reclame beperkingen worden gesteld. Het is dan ook de taak van de overheid om de spelregels te bepalen teneinde de consument en het leefmilieu voldoende te beschermen. Daarenboven vinden deze vertegenwoordigers dat de consument effectief moet worden beschermd tegen misleidende milieureclame. Er moet worden voorkomen dat milieuargumenten onterecht worden gebruikt om producten aan te prijzen die helemaal geen voordeel inhouden voor het milieu2 . In het kader van de reclame voor verwarmingssystemen zouden tevens specifieke maatregelen moeten worden getroffen (zoals reeds werd aangehaald), bijvoorbeeld een verplichting om de CO2uitstoot per kWh-energie in de reclame voor elk verwarmingssysteem aan te duiden, een algemeen verbod om elektrische verwarming te koppelen aan groene energie, …
1
Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Zij dringen er dan ook met nadruk op aan dat wil men daadwerkelijk vermijden dat consumenten die begaan zijn met het milieu worden misleid, de milieureclamecode bindend moet worden gemaakt en dat overtredingen daadwerkelijk moeten worden gesanctioneerd. Zo zou er in alternatieve sancties moeten worden voorzien, zoals een publicitaire tegencampagne, bekendmaking in de pers van de inbreuken, … Dergelijke sancties hebben het voordeel dat ze zichtbaar zijn voor de consumenten en tevens meer ruchtbaarheid geven aan het bestaan van de milieureclamecode en de regels inzake reclame. Naast het aspect sanctionering houden dergelijke sancties een aspect van informatie en een bewustmaking van de consumenten in. 2
5
LEDEN EN DESKUNDIGEN AANWEZIG OP DE PLENAIRE VERGADERING VAN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 20 DECEMBER 2001 VOORGEZETEN DOOR DE HEER GEURTS 1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw DE ROECK-ISEBAERT De heer DE MUELENAERE De heer KALFA De heer MAUCQ
(De Bond van Grote en Jonge Gezinnen) (A.C.L.V.B.) (Verbrauchers Schutzzentrale Ostbelgien) (Test-Aankoop)
Plaatsvervangende:
Mevrouw BALASOIU Mevrouw DOMONT-NAERT De heer QUINTARD
(Réseau des Consommateurs Responsables) (Test-Aankoop) (A.B.V.V.)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw STRUYVEN Mevrouw SWEERTS De heer FELIX De heer VANDEPLAS De heer van OLDENEEL De heer VERMOES De heer WALSCHOT
(V.B.O.) (B.V.B.) (B.V.K.) (FEDICHEM) (U.P.E.A.) (Belgische Petroleumfederatie) (AGORIA)
Plaatsvervangende:
Mevrouw MANNES De heer BILLOCQ De heer DASTOT De heer DUBOIS
(Crédit Agricole ) (B.V.B.) (Raad voor de Reclame) (V.B.O.)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw PINT De heer de LAMINNE de BEX
(FEDIS) (FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw VAN CAMPENHOUT De heer RIZZO
(UNIZO) (U.C.M.)
Plaatsvervangende:
Mevrouw FARINA De heer FILIP
(FEBEZO-FEBICE) (N.S.Z.)
5. Deskundige : De heer VAN POUCKE (O.I.V.O.)
6