R u i m t e l ij k e O n d e r b o u w i n g
Spanweg Onstwedde
Oprichten loods
J. T a m m e s
september 2013
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding ........................................................................................................................... 3
1.1
Aanleiding ................................................................................................................................ 3
1.2
Geldende planologische regeling ............................................................................................ 5
1.3
Bevoegdheid ............................................................................................................................ 6
1.4
Leeswijzer ................................................................................................................................ 6
Hoofdstuk 2 2.1
Beleid ............................................................................................................................... 7
Provinciaal beleid .................................................................................................................... 7
2.1.1
Provinciaal Omgevingsplan (POP) ....................................................................................... 7
2.1.2
Provinciale omgevingsverordening (POV) ........................................................................... 8
2.1.3
Conclusie provinciaal beleid ................................................................................................ 8
2.2
Gemeentelijk beleid ................................................................................................................ 8
2.2.1
Bestemmingsplan Landelijk Gebied .................................................................................... 8
2.2.2
Welstand ............................................................................................................................. 9
2.2.3
Conclusie gemeentelijk beleid............................................................................................. 9
Hoofdstuk 3: 3.1
Omgevingsaspecten .................................................................................................. 10
Ecologie ................................................................................................................................. 10
3.1.1
Gebiedsbescherming ......................................................................................................... 10
3.1.2
Soortenbescherming ......................................................................................................... 11
3.2.
Cultuurhistorie....................................................................................................................... 11
3.3
Archeologie............................................................................................................................ 12
3.4
Water ..................................................................................................................................... 12
3.5
Milieuzonering....................................................................................................................... 13
3.6
Bodem ................................................................................................................................... 13
3.7
Luchtkwaliteit ........................................................................................................................ 13
3.8
Externe veiligheid .................................................................................................................. 14
3.9
Milieueffectrapportage ......................................................................................................... 15
3.10
Verkeer .............................................................................................................................. 15
Hoofdstuk 4:
Uitvoerbaarheid ........................................................................................................ 16
4.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid ....................................................................................... 16
4.2
Economische uitvoerbaarheid............................................................................................... 16
4.3
Conclusie ............................................................................................................................... 17
2
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
De heer J. Tammes uit Wedde heeft een aanvraag om vergunning bij de gemeente ingediend voor het bouwen van een loods op het perceel gelegen tussen de percelen Spanweg 2 en 3 te Onstwedde. Samen met de aanvraag om omgevingsvergunning wordt ook toestemming gevraagd om af te wijken van het geldende bestemmingsplan doordat gedeeltelijk buiten het bouwblok wordt gebouwd.
Zoals uit onderstaande topografische kaart blijkt, ligt het plangebied ten noorden van Onstwedde en ten westen van de buurtschap Holte.
Plangebied
Figuur 1 ligging plangebied
3
De te bouwen loods heeft een oppervlakte van 2000 m2. Het oprichten van de loods is in strijd met de bepalingen van het geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied” van de gemeente Stadskanaal. De loods wordt namelijk gedeeltelijk buiten het bouwblok gebouwd. In onderstaande tekening is de situatie ten opzichte van het bouwblok zoals dat in het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgenomen weergegeven.
Burgemeester en wethouders hebben te kennen gegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het oprichten van de loods op voorwaarde dat aangetoond wordt dat de bouw niet in strijd is 4
met het principe van een goede ruimtelijke ordening. Om één en ander aan te tonen is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
1.2
Geldende planologische regeling
Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” van de gemeente Stadskanaal. Het bestemmingsplan Landelijk Gebied is door de gemeenteraad van Stadskanaal vastgesteld op 23 maart 2009. Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch”. De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
uitoefening van een agrarisch bedrijf; behoud en herstel van de landschappelijke waarden; behoud van de natuurlijke waarden; bescherming van het open karakter van het landschap, voorzover de gronden zijn aangegeven met “landschappelijk waardevol open”; e. landbouwschuur, voorzover de gronden zijn aangegeven met "landbouwschuur"; f. dagrecreatie; g. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft. Op grond van de bepalingen van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” mogen de gebouwen alleen worden opgericht binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak. Om voldoende afstand tot de naastgelegen woningen, Spanweg 2 en 3, aan te houden geniet het de voorkeur de loods gedeeltelijk buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd. Onderstaande afbeelding laat de verbeelding van het geldende bestemmingsplan zien.
Plangebied
Figuur 2 verbeelding geldend bestemmingsplan
De bouw van de loods zal gedeeltelijk buiten het bouwblok plaatsvinden en is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.
5
1.3
Bevoegdheid
In principe beslissen burgemeester en wethouders op een aanvraag om omgevingsvergunning. Inhoudelijk zijn soms andere bestuursorganen mede verantwoordelijk voor de te verlenen omgevingsvergunning. Daarvoor is in artikel 2.27 van de Wabo een “verklaring van geen bedenking” (vvgb) opgenomen. Zonder een vvgb kan de omgevingsvergunning niet worden verleend. Bij het met ruimtelijke onderbouwing afwijken van het bestemmingsplan is een vvgb van de gemeenteraad nodig. In zijn vergadering van 18 oktober 2010 heeft de gemeenteraad van Stadskanaal echter besloten om alle activiteiten waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 aan te wijzen als categorie waarvoor geen verklaring van geen bedenking is vereist. Dit betekent dat burgemeester en wethouders zonder raadpleging van de gemeenteraad de omgevingsvergunning kunnen verlenen, mits daar op andere gronden geen bezwaren tegen zijn.
1.4
Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 beschrijving gemaakt van het rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Tenslotte gaat hoofdstuk 4 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
6
Hoofdstuk 2 2.1
Beleid
Provinciaal beleid
Nadat het bestemmingsplan Landelijk gebied is vastgesteld is het Provinciaal omgevingsplan II (POP II) en de daarbij behorende omgevingsverordening (POV) vastgesteld. In het bestemmingsplan Landelijk gebied zijn de bepalingen uit de ontwerpversie van het POP II en POV zoveel mogelijk opgenomen.
2.1.1 Provinciaal Omgevingsplan (POP) Het omgevingsbeleid van de provincie Groningen is neergelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Groningen 2009 – 2013. Provinciale Staten hebben het POP op 17 juni 2009 vastgesteld. De hoofddoelstelling van het Groningse omgevingsbeleid is: duurzame ontwikkeling, voldoende werkgelegenheid en een voor mens en natuur leefbaar Groningen, met behoud en versterking van de kwaliteiten van de fysieke omgeving, waarbij toekomstige generaties voldoende mogelijkheden houden om zich te ontplooien. Gemeenten zijn er primair verantwoordelijk voor om in hun bestemmingsplannen een goede basiskwaliteit van het bebouwd gebied te regelen. De provincie vindt het van groot belang om, naast deze gemeentelijke verantwoordelijkheid, op regionale en provinciale schaal de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen en verder te ontwikkelen. De provincie richt zich daarom in de eerste plaats op de aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en belevingswaarde (rust, ruimte, stilte, duisternis) van het landelijk gebied. In de tweede plaats wordt er aandacht besteedt aan de kwaliteit van de stedenbouwkundige structuur en de architectuur van de bebouwing in het landelijk gebied. Daarbij wordt ook gelet op de kleinere dorpen, de randen en de silhouetten van het bebouwde gebied. Bij nieuwe ingrepen in het landschap moet het streekeigen karakter van het gebied als vertrekpunt genomen worden. Om de kwaliteit van het landschap te beschermen streeft de provincie zoveel mogelijk naar bundeling en landschappelijke inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing. Ten aanzien van de bebouwing op agrarische bouwpercelen in het buitengebied is daarom vastgelegd dat de bebouwing in principe moet plaatsvinden op de bouwpercelen die als zodanig in het bestemmingsplan zijn aangegeven. De provincie Groningen erkent echter dat het voor een gezonde agrarische ontwikkeling schaalvergroting van een landbouwbedrijf noodzakelijk kan zijn met uitbreiding van het bouwblok en de bedrijfsbebouwing. Die schaalvergroting kan in bepaalde gebieden tot problemen leiden. Om dat te voorkomen is maatwerk nodig. In de regio's Noord- en Oost-Groningen is een maatwerkbenadering voor uitwerking van de schaalvergroting op perceelsniveau ontwikkeld. In deze benadering worden zogenoemde keukentafelgesprekken gevoerd onder verantwoordelijkheid van de gemeente, samen met de ondernemer, de provincie en de Welstandscommissie. Deze partijen ontwerpen een erfinrichtingsplan aan de hand van de volgende zes ruimtelijke randvoorwaarden: • respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur • afstand houden tot andere ruimtelijke elementen (op alle schaalniveaus) 7
• goede infrastructurele ontsluiting • zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen • een erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschap. • saneren van opstallen die niet meer voor de bedrijfsvoering in gebruik zijn (met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen).
2.1.2 Provinciale omgevingsverordening (POV) De provinciale omgevingsverordening 2009 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. De omgevingsverordening is in haar oorspronkelijke vorm vastgesteld door Provinciale Staten op 17 juni 2009 en is vervolgens enkele malen (gedeeltelijk) gewijzigd. De nu geldende versie is laatstelijk gewijzigd op 22 maart 2013. In de provinciale verordening zijn regels opgenomen die beogen te voorkomen dat het buitengebied wordt gebruikt voor functies die in stedelijk en niet in het buitengebied thuishoren. Daarmee wordt verdere verstening en versnippering van het buitengebied tegengegaan. In de provinciale verordening (artikel 4.19a) is vastgelegd dat gemeenten voor bouwpercelen van 1 ha en groter aan de hand van de voorgaande acht criteria in de toelichting op een bestemmingsplan aangeven hoe de landschappelijke inpassing van de schaalvergroting heeft plaatsgevonden. De toepassing van deze criteria voor schaalvergroting op bouwpercelen tot 1 ha acht de provincie een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In het huidige geval wordt het bouwblok niet uitgebreid niet groter dan 1 hectare.
2.1.3 Conclusie provinciaal beleid Hoewel deze ruimtelijke onderbouwing geen wijziging van het geldende bestemmingsplan tot gevolg heeft, kan analoog worden gesteld dat de nieuwbouw niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak groter wordt dan 1 hectare. De nieuwbouw heeft een oppervlakte van 2000 m2. Daarom blijft de toepassing van de genoemde criteria een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Het gebruik van de loods is bedoeld voor agrarische doeleinden. De bouw van de loods is in overeenstemming met het beleid van de provincie Groningen.
2.2
Gemeentelijk beleid
2.2.1 Bestemmingsplan Landelijk Gebied Het bestemmingsplan Landelijk gebied is op 23 maart 2009 vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd door de provincie Groningen op 28 november 2009. Op 28 januari 2012 heeft de Raad van State het goedkeuringsbesluit vernietigd. Op 7 mei 2013 heeft de provincie Groningen opnieuw het bestemmingsplan gedeeltelijk goedgekeurd. Het deel waaraan de provincie goedkeuring heeft onthouden heeft geen betrekking op de voorliggende aanvraag. In de toelichting van het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat de gemeente Stadskanaal de ruimte biedt om schaalvergroting te realiseren. De gemeente wil voor het grootste deel van haar grondgebied waar dit binnen de kaders van natuur, landschap en milieu tot de mogelijkheden behoort, ruimte bieden voor opschaling. De gemeente heeft het plan beoordeeld aan de hand van de in vorige paragraaf genoemde criteria: • respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur De bouw van de loods vindt plaats in het lint van de Spanweg. Er is met de gemeente en de provincie gesproken om het gebouw aan de Heideweg te realiseren, vanwege de geringe 8
•
•
•
•
•
bebouwingsdichtheid aan de Heideweg was dit planologisch niet haalbaar. Er zou dan een loods worden gerealiseerd in een overigens open gebied. afstand houden tot andere ruimtelijke elementen (op alle schaalniveaus) Door het bouwen achter de bestaande bebouwing wordt er voldoende afstand aangehouden tot de omliggende bebouwing, de nieuwe bebouwing wordt afwaarts gerealiseerd van de omliggende woningen. Hierop wordt in het volgende hoofdstuk nader ingegaan. goede infrastructurele ontsluiting. De nieuwbouw is in de nieuwe situatie bereikbaar via de bestaande ontsluiting. Er wordt geen nieuwe ontsluiting gecreëerd. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwblok dat al als zodanig in het bestemmingsplan Landelijk Gebied was bestemd. Om meer afstand tot de omliggende woningen aan te houden is er voor gekozen de loods naar achteren te plaatsen. Hierdoor wordt de loods gedeeltelijk buiten het bouwblok gebouwd, maar vindt er dus aan de voorzijde van het bouwblok geen bebouwing plaats. een erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschap. In samenwerking met Libau is een landschapsplan opgesteld, middels het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst zal worden gewaarborgd dat de landschappelijke inpassing overeenkomstig plaatsvindt. Het landschapsplan is onderdeel van deze onderbouwing (bijlage 1). saneren van opstallen die niet meer voor de bedrijfsvoering in gebruik zijn (met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen). Dit criterium is niet van toepassing omdat er geen gebouwen worden gesaneerd.
2.2.2 Welstand Voor afgaande aan de aanvraag heeft aanvrager een principeverzoek voorgelegd aan de welstandcommissie. Deze commissie heeft aangegeven dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.2.3 Conclusie gemeentelijk beleid. Het oprichten van de loods is in overeenstemming met de criteria die de gemeente stelt bij het oprichten van nieuwe agrarische gebouwen buiten het bouwvlak in het buitengebied. Hierbij geldt tevens dat de oppervlakte op zich wel binnen het bouwblok past, maar vanwege de ongunstige ligging van het bouwblok verdient het de voorkeur de loods op een grotere afstand van de naaste buren te realiseren
9
Hoofdstuk 3: 3.1
Omgevingsaspecten
Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
3.1.1 Gebiedsbescherming Om de natuur in Europa als geheel te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie samen aan Natura 2000. De Nederlandse bijdrage aan dit Europese netwerk van beschermde natuurgebieden bestaat uit 162 gebieden. De aanwijzing van deze gebieden vindt niet in één keer plaats, maar in delen. Sinds 1 oktober 2005 worden de Nederlandse Natura 2000 gebieden beschermd door de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998. Om schade aan natuurwaarden binnen Natura 2000-gebieden te voorkomen, bepaalt de Natuurbeschermingswet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren, of die een verstorend effect kunnen hebben op de aanwezige soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. In de directe omgeving van het project komen geen Natura 2000-gebieden voor. Op een afstand van ca. 9 kilometer ligt het natuurgebied Lieftingsbroek, dat als Natura 2000 gebied is aangewezen. Deze afstand is dusdanig groot dat de bouw van de loods geen gevolgen voor dit gebied zal hebben. In de loods worden geen dieren gehouden, deze is slechts bedoeld voor het stallen van materieel.
10
Plangebied
Figuur 3: 3km zone rondom plangebied (bron:http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
3.1.2 Soortenbescherming De Flora- en faunawet heeft ten doel in het wild levende planten en dieren te beschermen. Het deel van het perceel waarop de loods is geprojecteerd bestaat in de huidige situatie uit bouwlandperceel waarop mais wordt geteeld. De flora die ter plaatse is aangetroffen of op basis van de terreineigenschappen mag worden verwacht, betreft geen beschermde soorten. Omdat het projectgebied in de huidige situatie intensief voor de landbouw wordt gebruikt is het gebied niet aantrekkelijk voor vogels om te broeden. Het gebied is geschikt als foerageergebied voor de ree en de haas. Al deze soorten zijn op grond van de wet licht beschermd. Het gebied leent zich niet voor de voorplanting van amfibieën en vissen. Als gevolg van het bouwen van de loods zullen leefgebied en verblijfplaatsen van de genoemde zoogdieren worden verkleind. Dit zal echter niet tot vernietiging van hele populaties leiden. Voor deze licht beschermde soorten geldt een algemene vrijstelling van de wet. Wel bestaat een zorgplicht om zoveel mogelijk schade te voorkomen. Hieraan kan invulling worden gegeven door enkele dagen voordat de werkzaamheden aanvangen de vegetatie van het terrein kort af te maaien. De mogelijk voorkomende dieren krijgen op deze wijze de kans om hun heil elders te zoeken.
3.2.
Cultuurhistorie
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Onderhavig perceel is van oorsprong onderdeel van de veldgronden. 11
Door de opkomst van kunstmest konden de voormalige veldgronden (heidevelden) van het esdorpenlandschap aan het begin van de twintigste eeuw grootschalig worden ontgonnen. Wegen en waterlopen vormden de basis waarop loodrecht de ontginning plaatsvond. Boeren vestigden zich langs de ontginningswegen, zodat er langgerekte dorpen ontstonden. Verspreide bebouwing komt alleen voor op de overgang naar het esdorpenlandschap. De hoofdstructuur van de veldgronden wordt gevormd door de wegen, die het gebied ontsluiten. Het landschap is opgebouwd uit grootschalige ruimten met relatief veel lijnvormige verdichtingen, gevormd door de wegdorpen, wegbeplanting, singels en kanaalbeplanting. Hierdoor wordt het landschap opgedeeld in een aantal compartimenten. De begrenzingen tussen de open ruimten en de verdichtingen verlopen veelal geleidelijk. De schaal van de ruimten is kleiner dan die in de veenkoloniën. Het reliëf is zwak golvend door de licht glooiende dekzandvlakten met plaatselijk een zandrug. De verkavelingsvorm is een opstrekkende verkaveling, die op veel plaatsen is omgezet in een blokverkaveling. Kenmerkend voor dit relatief jonge landschap is de geringe bebouwingsdichtheid. In het geldende bestemmingsplan was het perceel al voorzien van een agrarisch bouwblok. Bebouwing was dus ter plaatse al toegestaan. De enige wijziging is dat de bebouwing verder naar achteren wordt gerealiseerd. De cultuurhistorische waarden van het gebied worden hierdoor niet extra aangetast.
3.3
Archeologie
Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg, dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt voor nederzettingsresten en graven uit de Prehistorie. Deze werden verwacht direct onder de bouwvoor in de top van het dekzand. Archeologisch onderzoeksbureau Raap heeft ter plaatse een veldonderzoek onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de top van het dekzand diep verstoord is. De archeologische verwachting moet daarom worden bijgesteld naar laag. Het onderzoek heeft dan ook geen aanwijzingen opgeleverd voor een mogelijke archeologische vindplaats in het plangebied. De resultaten van het onderzoek geven daarom geen aanleiding om archeologisch maatregelen (planaanpassing, vervolgonderzoek, etc.) aan te bevelen. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid (gemeente Stadskanaal). Het onderzoek van Raap is als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
3.4
Water
Op 19 april 2013 is de watertoets uitgevoerd (bijlage 3). Het perceel ligt in het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa’s. Omdat de toename van de verharding meer dan 1500 m2 bedraagt (namelijk 2000 m2) moet de normale procedure worden gevoerd. Overleg met het waterschap Hunze en Aa’s heeft opgeleverd dat er op het perceel, achter de te bouwen loods, een waterberging wordt gerealiseerd met een inhoud van 200 m3. Door middel van een geknepen afvoer wordt de waterberging verbonden met de naast het perceel gelegen watergang. Op de bijgevoegde tekening, bijlage 4, is deze situatie weergegeven. Hiermee is de watertoets afgerond.
12
3.5
Milieuzonering
Op grond van de handreiking Bedrijven en Milieuzonering dient bij akkerbouwbedrijven een afstand tot milieugevoelige objecten van 30 meter te worden aangehouden. In de voorliggende situatie wordt hieraan niet geheel voldaan. De afstand tussen de woning Spanweg 3 en de te bouwen loods bedraagt 25,31 meter. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de loods alleen wordt gebruikt voor opslag en stalling van materieel wordt gebruikt. Er worden in het gebouw geen machines gebruikt die geluid veroorzaken. Zoals gesteld in deze onderbouwing is de loods al naar achteren geplaatst om te waarborgen dat de naastgelegen woning zo weinig mogelijk hinder ondervindt van de activiteiten. Wij achten het dan ook verantwoord om in geringe mate af te wijken van de richtafstand zoals genoemd in de handreiking Bedrijven en Milieuzonering.
3.6
Bodem
In principe moet bij het oprichten van nieuwe gebouwen een bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd. Dit geldt niet voor gebouwen waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven. Hierbij wordt uitgegaan van een verblijfstijd van minimaal 2 uur per dag. In casu wordt de loods alleen gebruikt voor opslag- en stallingsdoeleinden. Nadat het object is opgeslagen/gestald zal de betreffende persoon de loods weer verlaten. De verblijfstijd zal dan ook per persoon minder dan 2 uur per dag bedragen. Daarom is geen bodemonderzoek noodzakelijk.
3.7
Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb, 2007, 434) is in de Wet Milieubeheer een nieuw hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk wordt wel de “Wet Luchtkwaliteit” genoemd en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe was de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprocessen en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets worden gedaan. Met de “Wet Luchtkwaliteit” en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de “Wet Luchtkwaliteit” bestaat uit de Europese luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling NIBM (Regeling NIBM) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. De functie “opslagloods” is niet in de vermelde lijst met categorieën opgenomen. In verband daarmee is een berekening gemaakt van de bijdrage van deze functie aan de luchtverontreiniging. Er in de “worst case benadering” vanuit gegaan dat de loods per dag 20 extra verkeersbewegingen genereert. Hierbij is rekening gehouden met een aandeel vrachtverkeer van 20 %.
13
Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde)
20
Aandeel vrachtverkeer
20,0%
NO2 in µg/m
3
0,07
PM10 in µg/m
3
0,01
Maximale bijdrage extra verkeer 3
Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in µg/m Conclusie
1,2
De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate; geen nader onderzoek nodig
Het onderhavige project is, gelet op de omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
3.8
Externe veiligheid
Op grond van het Besluit Externe veiligheid Inrichtingen (BEVI) moet afstand worden aangehouden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Risicovolle functies betreffen hoofdzakelijk bedrijven welke veiligheidsrisico’s opleveren voor hun directe omgeving. De op te richten loods vormt geen (matig) kwetsbaar object in de zin van het BEVI en vormt ook zelf geen risicovolle inrichting. Op een risicokaart is inzichtelijk gemaakt waar de risicovolle en kwetsbare objecten zich bevinden. Een deel van deze risicokaart, ter hoogte van het betreffende perceel aan de Spanweg, is weergegeven in onderstaande figuur.
14
Inrichtingen In de directe omgeving van het perceel waar de loods gerealiseerd wordt zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor deze ontwikkeling vanuit het oogpunt van risicovolle inrichtingen. Transport gevaarlijke stoffen en buisleidingen De Spanweg is niet opgenomen in het provinciaal basisnet. Ook liggen er geen hoofdbuisleidingen nabij het plangebied. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de aangevraagde functiewijziging. wegen De Spanweg en de overige naastgelegen wegen worden op de risicokaart niet aangemerkt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Deze wegen zijn dan ook geen belemmering voor de bouw van de loods.
3.9
Milieueffectrapportage
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MERbeoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C). Een belangrijke wijziging in het nieuwe Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 is het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Het gevolg hiervan is dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar beneden de drempelwaarden vallen, bepaald moet worden of een m.e.r.-(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. Deze toets wordt vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd (of te wel vergewisplicht). Het gevolg van deze wijziging is dat het bevoegd gezag voortaan ook bij kleine projecten van geval tot geval moet beoordelen (vergewisplicht) of een m.e.r.-(beoordeling) nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een project van slechts 100 woningen. Het bouwplan waarin de voorliggende aanvraag in voorziet is niet opgenomen op de C-lijst of D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het realiseren van een bedrijfsgebouw hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden.
3.10 Verkeer Zoals eerder gesteld worden er geen grote getalen van verkeersdeelnemers verwacht. De voertuigen worden niet buiten de loods gestald. Het perceel is voldoende ontsloten en goed bereikbaar.
15
Hoofdstuk 4:
Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een planologische ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
4.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Op grond van de Wabo wordt het ontwerpbesluit gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan door een ieder een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend. In het kader van het vooroverleg is overleg gevoerd met de provincie Groningen, het waterschap Hunze en Aa’s en de Regeling Brandweer Zuid – Groningen . Genoemde instanties hebben te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de voorgenomen ontwikkeling. De brief van de provincie Groningen d.d. 26 augustus 2013 is als bijlage 5 bij deze onderbouwing gevoegd.
4.2
Economische uitvoerbaarheid
In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat op de gemeente de verplichting rust tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan. Een exploitatieplan moet worden opgesteld indien er sprake is van een bouwplan. Onder een bouwplan wordt onder ander het toevoegen van een hoofdgebouw verstaan. De aangevraagde loods wordt aangemerkt als hoofdgebouw. Conform de bepaling in de Wet ruimtelijk ordening kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan indien: •
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
•
het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering (van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen en zo nodig koppelingen hiertussen) niet noodzakelijk is;
•
het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan of omgevingsvergunning) niet noodzakelijk is;
Het voorliggende bouwplan voldoet al deze drie eisen. Om de eventueel uit te keren planschade niet ten laste van de gemeente te laten komen wordt hiervoor een overeenkomst met initiatiefnemer afgesloten. Ook is het stellen van een tijdvak en nadere eisen niet noodzakelijk.
16
4.3
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief zowel uit maatschappelijk en economisch oogpunt uitvoerbaar is. Daarnaast is niet gebleken van milieubelemmeringen en van beletselen uit ruimtelijkplanologisch oogpunt. Er zijn dan ook geen belemmeringen om tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning over te kunnen gaan.
17