1/2
Staten-Generaal
Vergaderjaar 1995–1996
Nr. 250
24 700 (R 1571)
Vijfde Aanvullend Protocol bij de Constitutie van de Wereldpostunie, met bijbehorende verdragen; Seoel, 14 september 1994
Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der StatenGeneraal ’s-Gravenhage, 12 april 1996
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 25 april 1996. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 mei 1996.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 14 september 1994 te Seoel tot stand gekomen Vijfde Aanvullend Protocol bij de Constitutie van de Wereldpostunie, met bijbehorende verdragen (Trb. 1995, 235).1 Een toelichtende nota bij deze verdragen treft U eveneens hierbij aan. De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd. Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 26 april 1996 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba. De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld. De Minister van Buitenlandse Zaken, H. A. F. M. O. van Mierlo
1
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
S–IZ S–VV 6K1284 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 24 700 (R 1571), nrs. 250 en 1
1
TOELICHTENDE NOTA I. Algemeen Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).
De verdragen die de basis vormen voor de samenwerking tussen de leden van de Wereldpostunie (UPU; zie laatstelijk Trb. 1994, 232) bestaan uit: a. de Constitutie, die betrekking heeft op de beginselen waarop de Unie berust en die een permanent karakter draagt; b. het Algemeen Reglement, dat bepalingen bevat met betrekking tot de organisatie en werkwijze van de Unie, alsmede het Algemeen Postverdrag, met uitvoeringsreglement, en een viertal verdragen betreffende bijzondere postale diensten, die betrekking hebben op de zuiver zakelijke bepalingen betreffende de postdienst, en die alle een tijdelijk karakter dragen. Eenmaal per 5 jaar komt het Congres, het hoogste orgaan van de Unie, bijeen. Bij die gelegenheid wordt door het Congres de Constitutie herzien door middel van een daartoe strekkend Aanvullend Protocol en worden de overige verdragen geheel vervangen. Deze procedure is ook gevolgd tijdens het XXIe Congres, dat van 22 augustus tot en met 14 september 1994 in Seoel werd gehouden. Aangezien de Nederlandse Antillen en Aruba samen zelfstandig lid zijn van de UPU, hebben zij gezamenlijk een delegatie afgevaardigd naar het Congres. II. De Constitutie en het Algemeen Reglement a. De reorganisatie Het vijfde Aanvullend Protocol, dat door het Congres in Seoel is aangenomen, bevat enkele wijzigingen van de Constitutie. Deze wijzigingen en een aantal wijzigingen in het Algemeen Reglement houden verband met de reorganisatie van de Unie. Doel van de reorganisatie, die al door het vorige Congres, dat in 1989 in Washington werd gehouden, in gang werd gezet, is een meer gestroomlijnde organisatie tot stand te brengen die adequater kan reageren op de veranderingen op de internationale postmarkt. De Unie kent de volgende vier organen: het Congres, de Uitvoerende Raad, de Adviesraad voor postale studies en het Internationaal Bureau. Het Congres is het hoogste orgaan en draagt de eindverantwoordelijkheid. Het beslist over wijziging en vervanging van de verdragen. Het stelt verder het strategische beleid, de prioriteiten bij de werkzaamheden en de begrotingsruimte voor een periode van vijf jaar vast. Bij het vijfde Aanvullend Protocol zijn de namen van de Uitvoerende Raad en de Adviesraad voor postale studies gewijzigd. De Uitvoerende Raad heet voortaan «Raad van Bestuur» en de Adviesraad voor postale studies heet «Postraad». De Raad van Bestuur draagt er zorg voor dat tussen twee congressen de werkzaamheden van de Unie worden voortgezet binnen de kaders van de verdragen (artikel 17 van de Constitutie). Aan de Postraad zijn operationele, commercie¨le, technische en economische vraagstukken met betrekking tot de postdienst toevertrouwd (artikel 18 van de Constitutie). In het Algemeen Reglement zijn de taken van de Raad van Bestuur en van de Postraad verder uitgewerkt. De taken die aan de raden zijn toebedeeld, zijn duidelijker omschreven in het nieuwe Algemeen Reglement. De Raad van Bestuur heeft eenenveertig leden, een lid meer dan zijn voorganger. De Raad van Bestuur heeft onder meer tot taak, naast de zorg voor de voortgang van de werkzaamheden tussen twee congressen, het
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 24 700 (R 1571), nrs. 250 en 1
2
bestuderen van algemene vraagstukken met betrekking tot het postbeleid (artikel 102, zesde lid, onder 1, van het Algemeen Reglement). Tevens stelt de Raad van Bestuur de jaarlijkse begroting en rekening van de Unie vast (artikel 102, zesde lid, onder 5, van het Algemeen Reglement). Wat de begroting betreft, deze dient in principe binnen het door het Congres vastgestelde maximumbedrag te blijven. Voorts stelt de Raad van Bestuur richtlijnen vast die de Postraad in acht moet nemen bij de bestudering van onderwerpen waaraan relevante financie¨le consequenties zijn verbonden, zoals bijvoorbeeld de eindkostenvergoedingen. De Raad van Bestuur dient de voorstellen van de Postraad ten aanzien van die onderwerpen, waaraan relevante financie¨le gevolgen zijn verbonden, goed te keuren (artikel 102, zesde lid, onder 20, van het Algemeen Reglement). De Postraad heeft veertig leden, vijf leden meer dan zijn voorganger. Vierentwintig van de veertig zetels van de Postraad zijn gereserveerd voor ontwikkelingslanden en de overige voor ontwikkelde landen. Minstens de helft van de leden van de Postraad zal op ieder Congres zijn zetel moeten afstaan aan nieuwe leden. De Postraad heeft onder meer tot taak het uitvoeren van onderzoek met betrekking tot operationele, commercie¨le, technische en economische vraagstukken die voor de postadministraties van de leden van de Unie van belang zijn (artikel 104, negende lid, onder 1, van het Algemeen Reglement). Voorts heeft de Postraad tot taak het uitvoeringsreglement van het Algemeen Postverdrag te herzien met inachtneming van de beleidsuitgangspunten van de Raad van Bestuur (artikel 104, negende lid, onder 2, van het Algemeen Reglement). Zoals hiervoor al is aangegeven behoeven sommige besluiten van de Postraad de goedkeuring van de Raad van Bestuur. Nederland heeft een zetel zowel in de Raad van Bestuur als in de Postraad. b. De begroting Als basis voor de vaststelling van het uitgaven-plafond voor de periode 1996–2000 werd het bedrag voor netto-uitgaven voor het jaar 1994 genomen, te weten 23.165.500 Zwitserse francs (Zw. frs). Tijdens het Congres stelde een aantal landen binnen de zogenaamde Gene`ve-groep, waaronder Nederland, voor om de ree¨le nulgroei van de begroting te handhaven. De zogenaamde Gene`ve-groep wordt gevormd door de 15 landen die de hoogste financie¨le bijdragen leveren aan organisaties van de Verenigde Naties. De ree¨le nulgroei houdt in dat het basisbedrag voor 1996 (met andere woorden: de netto-uitgaven over 1994, te weten 32.165.500 Zw. frs) slechts verhoogd wordt met het inflatiepercentage en salarisverhogingen die centraal voor organisaties van de Verenigde Naties, waaronder ook de UPU, worden vastgesteld. Het Congres heeft de ree¨le nulgroei aangehouden en voor de periode 1996–2000 het volgende uitgaven-plafond vastgesteld: 35.278.600 Zw. frs voor 1996 oplopend tot 35.640.700 Zw. frs in 2000. c. Het taal-regime De Franse taal is sinds de oprichting van de UPU de officie¨le taal (artikel 6 van de Constitutie). Voor de documenten van de Unie mag naast de Franse taal ook de Engelse, Arabische of Spaanse taal worden gebruikt. Andere talen mogen worden gebruikt onder de voorwaarde dat de landen die daar om verzoeken, de kosten van vertaling voor hun rekening nemen (artikel 108, eerste lid, van het Algemeen Reglement). Landen die een andere taal dan de officie¨le taal willen hanteren richten gezamenlijk een zogenaamde taalgroep op. Aan artikel 108, tweede lid,
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 24 700 (R 1571), nrs. 250 en 1
3
van het Algemeen Reglement, is tijdens het Congres in Seoel, een bepaling toegevoegd die voorziet in de oprichting van een Franse taalgroep. Hiervan maken deel uit de landen die de officie¨le taal van de Unie, het Frans, hanteren. De kosten van vertalingen komen voor rekening van de taalgroep die om de betreffende vertaling heeft gevraagd. De nieuw opgerichte Franse taalgroep draagt de kosten van vertaling in het Frans van documenten en correspondentie die in het Arabisch, Engels of Spaans zijn opgesteld. Deze kosten werden eerder gedekt uit de algemene begroting. Voorts heeft het Congres besloten dat naast het Frans, het Engels als werktaal van het Secretariaat wordt ingevoerd (artikel 107 van het Algemeen Reglement). Deze wijziging voorkomt tijdrovend en duur vertaalwerk in het Frans van in de Engelse taal ingekomen en uitgaande stukken. Tevens wordt hierdoor het Secretariaat in staat gesteld bij het aantrekken van nieuw personeel ook kandidaten aan te nemen die het Engels als eerste taal hanteren. III. Het Algemeen Postverdrag en de overige verdragen a. Eindkostenvergoedingen Eindkostenvergoedingen, ook wel «terminal dues» genoemd, is de vergoeding die het postbedrijf van het land van de afzender betaalt aan het postbedrijf van het land van bestemming voor de bezorging van grensoverschrijdende post in het land van bestemming (artikel 49 van het Algemeen Postverdrag). Het bestaande systeem van eindkostenvergoedingen, dat is gebaseerd op een fictief mondiaal gemiddelde per kilogram van kosten voor bezorging, is ingrijpend gewijzigd. Het doel van de wijziging is om de vergoeding meer in overeenstemming te brengen met de werkelijke kosten van vervoer en bezorging van post. Het nieuwe systeem ziet er als volgt uit. De vergoeding die geldt als postbedrijven van twee landen jaarlijks niet meer dan 150 ton losse post uitwisselen, is met 16,5% verhoogd naar 3.427 Rights per kilo (SDR, de Special Drawing Right, de rekeneenheid van het Internationale Monetaire Fonds). Bij jaarlijks bilateraal postverkeer boven 150 ton kunnen postbedrijven van bestemming kiezen tussen afrekening zoals afgesproken voor verkeer onder 150 ton of een vergoeding per stuk en per kilo (aantal stuks x 0.14 SDR + 1 SDR per kilo). Er is een aparte regeling getroffen voor grote partijen post, zogenaamde «bulk-mail». Onder «bulk-mail» wordt verstaan 1500 poststukken of meer per dag van dezelfde afzender of 5000 poststukken of meer over een periode van twee weken van dezelfde afzender. Het postbedrijf van het land van bestemming kan op drie manieren afrekenen. Of de vergoeding voor verkeer onder 150 ton o`f die voor verkeer boven 150 ton o`f een percentage van het binnenlandse tarief. Voor het jaar 1996 is dit percentage gesteld op 60 van het binnenlandse tarief voor een brief van 20 gram met dien verstande, dat het uiteindelijke bedrag niet hoger mag zijn dan 0.175 SDR per stuk + 1.25 SDR per kilo. Voor de jaren 1997 tot 2000 zal het percentage van het binnenlandse tarief kunnen stijgen tot maximaal 80 in 2000 met dien verstande, dat dit niet hoger mag zijn dan 0.28 SDR per stuk + 2 SDR per kilo. De Postraad kan deze tarieven tussentijds herzien. b. Remail/artikel 25 van het Algemeen Postverdrag Artikel 25 van het Algemeen Postverdrag geeft overheden de mogelijkheid post te weigeren als er naar hun oordeel sprake is van «remail». Onder remail wordt verstaan; omleiding van poststromen via andere landen met de bedoeling te profiteren van tariefverschillen. Ter illustratie diene het volgende voorbeeld. Het tarief van een brief die
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 24 700 (R 1571), nrs. 250 en 1
4
in land A wordt gepost met een bestemming in land B bedraagt x. Het tarief van een brief die in land B wordt gepost met een bestemming in land B bedraagt x + y. Het kan dan interessant zijn voor een afzender van brieven in land B met bestemming land B om zijn brieven in land A te posten. Land B heeft bezwaren tegen een dergelijke praktijk. Immers, land B ontvangt niet het bedrag van de postzegel x + y. maar kan alleen bij land A de eindkostenvergoeding in rekening brengen, die niet gerelateerd hoeft te zijn aan de kosten van bezorging in land B. Aangezien de eindkostenvergoeding nog steeds niet geheel aan de werkelijke kosten van bezorging is gerelateerd, ontvangt land B van land A slechts een eindkostenvergoeding die lager ligt dan de werkelijke kosten van bezorging. Met de invoering van een nieuw vergoedingensysteem voor grote partijen post, zoals hiervoor is aangegeven, is een begin gemaakt om de eindkostenvergoeding in overeenstemming te brengen met de werkelijke kosten van bezorging. Zolang dat nog niet met elkaar in overeenstemming is kan «remail» interessant zijn. In artikel 25, vierde lid, van het Algemeen Postverdrag is een voorziening getroffen voor verrekening van grote partijen «remail». Het postbedrijf van bestemming mag van het postbedrijf van verzending een vergoeding vragen die evenredig is aan de kosten. Voor de berekeningswijze hiervan geeft het verdrag een norm. Indien het postbedrijf van verzending niet instemt met de vergoeding die het postbedrijf van bestemming vraagt, kan het postbedrijf van bestemming onder meer de poststukken terugsturen en vergoeding van de kosten van terugsturen vragen. c. Overige onderwerpen Hieronder volgt een korte aanduiding van de belangrijkste nieuwe regels op operationeel gebied. – De gewichtsgrens voor de bezorging van drukwerk is opgetrokken van 2 kilo naar 5 kilo (artikel 8 van het Algemeen Postverdrag). Tot nu toe gold dit maximum-gewicht van 5 kilo alleen voor boeken. – Afzenders van poststukken kunnen navraag doen naar de verblijfplaats van een poststuk. Tot nu toe konden postbedrijven daarvoor 0,65 SDR per navraag in rekening brengen bij afzenders. In het nieuwe artikel 30 van het Algemeen Postverdrag is bepaald dat een navraag kosteloos is. – De schadevergoeding in geval van verlies van een aangetekend poststuk is verhoogd van 24,50 SDR naar 30 SDR (artikel 34 van het Algemeen Postverdrag). – De bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening bij briefpost zijn uitgebreid. Postdiensten dienen hun doelstellingen met betrekking tot overkomstduur van poststukken te publiceren en deze regelmatig via metingen, bij voorkeur door onafhankelijke instanties, te toetsen (artikel 42 van het Algemeen Postverdrag). – Landen die het Verdrag betreffende de postpakketten hebben ondertekend, zijn verplicht tot de bezorging van uit het buitenland afkomstige pakketten die maximaal 10 kilo wegen. Op basis van bilaterale afspraken kon dit maximum-gewicht worden verhoogd tot 20 kilo. In het nieuwe verdrag is dit gewicht verhoogd naar 31,5 kilo (artikel 3). Verder is vastgelegd dat de werkelijke overkomstduur van postpakketten getoetst moet worden aan de daarvoor opgestelde doelstellingen. De resultaten van die toetsingen hoeven echter niet te worden gepubliceerd.
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 24 700 (R 1571), nrs. 250 en 1
5
– In artikel 10 van het Verdrag betreffende de postwissels zijn de vergoedingen bepaald die de «postbank» die een postwissel uitgeeft moet betalen aan de «postbank» die de postwissel uitbetaald aan de klant. Deze vergoedingen zijn verhoogd ten opzichte van het vorige verdrag. IV. Koninkrijkspositie De onderhavige verdragen zullen voor Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba niet leiden tot wijzigingen op het gebied van de regelgeving. Het in de verdragen verankerde plafond van uitgaven zal leiden tot een verwaarloosbare verhoging van de financie¨le verplichtingen in de vorm van verhoging van de reguliere contributie. De onderhavige verdragen zullen, evenals de verdragen van 1989, voor het gehele Koninkrijk gelden. V. Slotopmerkingen Alle lid-staten van de Europese Unie hebben bij de ondertekening een verklaring afgelegd met de strekking, dat zij de onderhavige verdragen zullen toepassen in overeenstemming met hun verplichtingen voortvloeiend uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag). Aanleiding voor die verklaring is om buiten twijfel te stellen dat bij een mogelijke strijdigheid van bepalingen in het EG-verdrag, laatstgenoemd verdrag voorgaat. De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink De Minister van Buitenlandse Zaken, H. A. F. M. O. van Mierlo
Staten-Generaal, vergaderjaar 1995–1996, 24 700 (R 1571), nrs. 250 en 1
6