Quick
Scan
‐
Duurzame
energie‐infrastructuur
Europapark
Groningen
27
januari
2012
Nadere
informatie:
Opdrachtgever
namens
de
gemeente
Groningen:
M.
van
Maanen
en
M.
Klooster
Telefoon:
050
367
81
11
Uitvoering
mede
namens
de
Stichting
Energy
Valley:
S.
de
Haan
en
P.F.J.
Brandsen
Telefoon:
050
789
00
10
2
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Het
Europapark
is
als
stadsdeel
van
Groningen
sterk
in
ontwikkeling.
In
een
gebied
van
43
ha
worden
wonen,
werken
en
recreëren
gecombineerd.
De
ontwikkeling
vindt
in
een
viertal
deelgebieden
plaats:
Daarbij
kent
elk
1 kwadrant
zijn
eigen
typische
karakter :
• • • •
het
kwadrant
Euroborg:
wonen,
werken,
studeren
en
uitgaan
het
kantorenkwadrant:
ca
100.000
m2
kantoorruimte
en
zo'n
120
woningen
het
kwadrant
De
Linie:
wonen
en
werken
nabij
binnenstad
en
Sterrebos
het
kwadrant
Helperpark/NS
Station:
kantoren,
wonen
en
een
P+R‐voorziening
Figuur
1.
Ontwikkelingskwadranten
Europapark
Nabij
het
Europapark
ontwikkelt
zich
het
gebied
Kemkensberg
/
Engelse
Kamp.
Op
de
Kempkensberg
wordt
nieuw
vastgoed
ontwikkeld
en
wordt
bestaande
gesloopt.
In
maart
2011
hebben
de
Belastingdienst
en
de
Dienst
Uitvoering
Onderwijs
hun
intrek
genomen
in
een
nieuw
gebouw.
Nu
de
eerste
fase
van
het
project
is
voltooid,
volgt
de
sloop
van
de
twee
bestaande
kantoortorens,
de
aanleg
van
de
ondergrondse
parkeergarage
en
een
openbare
stadstuin.
Het
huidige
kantoorgebied
van
de
Engelse
Kamp
1
http://gemeente.groningen.nl/europapark/europapark‐algemeen/
3
zal
worden
omgevormd
tot
een
gemengd
stedelijk
gebied.
Op
de
Kempkensberg
komen
rondom
een
tuin
onder
andere
nieuwe
kantoren
en
woningen.
De
bouw
van
de
kantoren
is
gestart.
Op
het
Engelse
Kamp
moeten
minimaal
150
woningen
komen.
Figuur
2.
Topgrafische
kaart
met
de
ontwikkelingsgebieden
Europapark
en
Kemkensberg
/
Engelse
Kamp
1.2
Doel
en
resultaat
De
gemeente
Groningen
heeft
de
ambitie
om
in
2035
een
energieneutrale
stad
te
worden.
Ook
voor
2 het
Europapark
en
de
Kemkensberg
/
Engelse
Kamp
geldt
deze
ambitie.
Bij
de
voorgenomen
ontwikkeling
van
het
Europapark
is
als
doel
gesteld
om
maatschappelijk
en
economisch
rendement
te
genereren
ter
ondersteuning
van
structuurversterking
rondom
Groningen.
Dit
moet
worden
bereikt
door
een
integrale
gebiedsaanpak
gericht
op
een
kwalitatief
hoogwaardig
en
leefbaar
gebied.
De
ruimtelijk
economische
ontwikkeling
wordt
gestimuleerd
door
het
(her)ontwikkelen
van
woon‐
en
werklandschappen
en
vastgoed
en
het
realiseren
van
gebiedsbrede
nutsvoorzieningen.
Hierbij
staat
het
streven
naar
zelfvoorziening
met
betrekking
tot
energie
centraal,
waarbij
door
ketenefficiency
een
duurzame
en
verantwoorde
gebiedsontwikkeling
wordt
nagestreefd.
De
gemeente
wil
derhalve
voor
het
gebied
Europapark
een
duurzame
energie‐infrastructuur
ontwikkelen,
welke
gebiedsbreed
wordt
gerealiseerd.
In
samenspraak
met
Energy
Valley
is
een
stappenplan
opgesteld
om
te
komen
tot
deze
duurzame
energie‐infrastructuur.
2
De
Rijksgebouwendienst
streeft
op
het
gebied
van
duurzaamheid
een
hoog
ambitieniveau,
dat
uitgaat
boven
de
wettelijke
eisen.
Gestreefd
wordt
naar
een
zo
laag
mogelijk
energiegebruik,
de
benutting
van
duurzame
energiebronnen
en
een
maximale
efficiency
door
apparaten
en
voorzieningen
in
het
kantorencomplex.
Men
streeft
naar
CO2‐neutrale
gebouwen.
4
Figuur
3.
Stappenplan
ontwikkeling
energie‐infrastructuur
In
de
Quickscan
moet
een
concept
worden
ontwikkeld
voor
een
energie‐infrastructuur
en
een
aanzet
voor
een
organisatievorm.
Het
voorgestelde
energiescenario
moet
gebaseerd
zijn
op
de
technische
en
ruimtelijke
mogelijkheden
van
het
gebied.
Dit
geldt
voor
zowel
bestaande
gebouwen
als
voor
(toekomstige)
nieuwbouw.
Om
tot
deze
Quickscan
te
komen
zullen
bestaande
rapportages
worden
geanalyseerd
en
ruimtelijke
plannen
worden
geactualiseerd.
Hiertoe
zal
gesproken
worden
met
de
stakeholders.
Op
basis
van
deze
verkenning
zullen
(hybride)
energiescenario’s
worden
ontwikkeld,
op
basis
waarvan
een
voorkeursvariant
wordt
voorgesteld.
Ook
zal
er
een
opzet
worden
ontwikkeld
voor
een
mogelijke
organisatievorm.
1.3
Gebruikte
bronnen
3 Voor
deze
Quickscan
zijn
de
volgende
hoofdbronnen
gebruikt
• • • • • •
Energievisie
bedrijventerrein
Zuid‐Oost
Groningen.
Deerns,
2009.
Rapport
160‐09‐02771‐03
Energie‐
&
waterscan
Helperpark.
Techniplan,
2009:
Rapport
GMG‐101X1‐E‐RY001C
d.d.
23
juli
2009
Energievisie
Europapark/Helperpark.
E‐kwadraat,
2010.
Projectnummer
10064.
Masterplan
warmte‐/koudeopslag
(WKO).
Techniplan,
2011.
Rapport
GMG‐101X2‐E‐RY001C
Gebiedsconcept
Helperpark
(presentatie).
Gemeente
Groningen,
2011.
Rapportage Expertmeeting duurzame energie ‘Groningen geeft energie’ (28 januari 2010). Gemeente Groningen, 2010.
Via
gesprekken
met
marktpartijen
zijn
de
ruimtelijke
plannen
geactualiseerd
en
zijn
de
plannen
en
ambities
ten
aanzien
duurzame
energie
verkend.
3
In
de
tekst
wordt
waar
relevant
verwezen
naar
andere
bronnen.
5
1.4
Leeswijzer
Er
is
in
de
afgelopen
3
jaar
al
onderzoek
gedaan
naar
de
energievoorziening
van
het
studiegebied
of
directe
omgeving
hiervan.
In
hoofdstuk
2
worden
deze
kort
besproken
en
vindt
een
analyse
plaats
van
de
resultaten,
met
als
doe
om
aangrijpingspunten
te
vinden
voor
de
voorliggende
Quick
scan.
Via
gesprekken
met
gebouweigenaren,
ontwikkelaars
en
andere
stakeholders
is
een
actueel
overzicht
gekregen
van
de
ruimtelijke
ontwikkelingen
en
de
ambities
op
energiegebied.
Op
basis
van
deze
informatie
kon
de
energievraag
van
het
gebied
worden
geactualiseerd.
Deze
informatie
is
opgenomen
in
hoofdstuk
3.
Vanuit
deze
situatie
is
in
hoofdstuk
4
een
analyse
opgenomen
van
mogelijke
energieconcepten.
Hierbij
is
een
scenarioanalyse
gebruikt.
Na
een
afweging
is
een
richtinggevend
advies
opgesteld
voor
verder
uit
te
werken
scenario’s.
Ook
wordt
ingegaan
op
de
resultaten
van
de
marktconsultatie
en
wordt
aan
aanzet
gedaan
voor
de
organisatie
van
het
energieconcept.
Hoofdstuk
5
tenslotte
geeft
de
hoofdconclusies
weer
en
de
vervolgstappen.
6
2
Rapportages
energie
2.1
Energievisie
bedrijventerrein
Zuid‐Oost
Groningen
(Deerns,
2009)
Resultaten
De
gemeente
Groningen
en
Essent
Milieu
heeft
aan
Deerns
gevraagd
om
te
onderzoeken
wat
de
mogelijkheden
zijn
om
het
bedrijventerrein
Zuidoost
Groningen
te
verduurzamen,
waarbij
onder
andere
gezocht
diende
te
worden
naar
het
inzetten
van
de
duurzame
energie
van
de
Vagron.
Het
studiegebied
is
groot
en
omvat
alle
bedrijventerreinen
aan
de
zuidoost
kan
van
de
stad.
Het
Europapark
maakt
deel
uit
van
de
studie
(zie
ook
figuur
7).
Het
onderzoek
is
verdeeld
in
drie
fasen.
In
de
eerste
fase
is
een
inventarisatie
uitgevoerd
van
de
verschillende
(typen)
bedrijven
op
het
terrein.
Op
basis
van
deze
inventarisatie
en
verbruikskengetallen
van
de
diverse
bedrijfsfuncties
is
een
verdeling
opgesteld
van
de
warmte‐,
koude‐
en
elektriciteitsvraag
in
het
gebied.
Daarnaast
is
er
een
onderzoek
naar
het
draagvlak
voor
duurzame
maatregelen
uitgevoerd,
door
het
brengen
van
bedrijfsbezoeken
aan
acht
potentieel
interessante
bedrijven.
Uit
deze
gesprekken
is
gebleken
dat
de
meeste
bedrijven
wel
geïnteresseerd
zijn
in
duurzame
maatregelen,
maar
alleen
wanneer
deze
op
korte
termijn
(1
–
4
jaar)
een
financieel
voordeel
opleveren.
Duurzaamheid
wordt
niet
als
een
doel
op
zich
gezien.
Investeringen
worden
op
dit
moment
tot
een
minimum
beperkt,
vanwege
de
huidige
kredietcrisis.
De
technische
systemen
in
de
bedrijven
zijn
veelal
niet
aan
vervanging
toe.
In
de
tweede
fase
(duurzaamheidscan)
zijn
verschillende
mogelijkheden
tot
verduurzaming
van
het
energiegebruik
van
het
bedrijventerrein
onderzocht.
Van
deze
mogelijkheden
zijn
de
energetische,
technische,
financiële
en
organisatorische
consequenties
in
beeld
gebracht.
Tenslotte
zijn
in
de
derde
fase
de
verschillende
maatregelen
met
elkaar
vergeleken,
met
hulp
van
een
zogenaamde
urgentiekaart.
In
deze
urgentiekaart
zijn
de
verschillende
mogelijkheden
gerangschikt
op
basis
van
de
investering
per
vermeden
kg
CO2‐emissie.
Uit
de
verkenning
blijkt
dat
de
volgende
opties
voor
verduurzaming
volgens
Techniplan
het
meest
interessant
zijn:
• Het
plaatsen
van
een
bio‐gas
tankstation
op
het
terrein
van
de
Vagron;
• Toepassen
van
grootschalige
windturbines;
• Uitwisselen
van
de
restwarmte
die
vrijkomt
bij
koelprocessen
tussen
nabij
gelegen
bedrijven.
Analyse
De
relevantie
van
het
onderzoek
voor
het
bedrijventerrein
Europapark
is
beperkt,
omdat
het
onderzoek
vooral
gericht
is
geweest
op
de
bestaande
bedrijven
en
het
Europapark
maar
een
marginaal
onderdeel
uitmaakt
van
de
totale
vraag
naar
energie.
Kijken
we
naar
bovengenoemde
(interessante)
energieopties
dan
kan
het
volgende
geconstateerd
worden:
• Grootschalige
toepassing
van
windenergie
is
niet
voorzien
op
het
Europapark
terrein;
• Er
is
een
beperkt
aantal
bedrijven
op
het
Europapark
waar
bij
koelprocessen
warmte
vrij
komt.
7
Deze
opties
zijn
derhalve
niet
voor
het
Europapark
van
toepassing.
De
aanleg
van
een
stadsverwarmingnet
acht
Deerns
moeilijk
realiseerbaar,
vanwege
de
bestaande
infrastructuur
(van
gas)
en
de
lange
terugverdientijd.
Hierbij
moet
bedacht
worden
dat
de
afstand
tussen
de
locatie
Vagron
en
de
bedrijven
in
de
bedrijventerreinen
groot
is,
zodat
een
relatief
dure
infrastructuur
moet
worden
aangelegd.
Het
warmtenet
moet
via
de
warmte
concurreren
met
aardgas
en
de
aan
aardgas
gekoppelde
installaties.
Voor
het
Europark
geldt
dat
de
afstand
tot
aan
de
Attero
locatie
relatief
beperkt
is
(circa
2500
m)
en
dat
er
nog
veel
potentiële
nieuwe
afnemers
zijn.
Voor
de
economische
haalbaarheid
van
het
warmtenet,
inclusief
de
levering
van
koude,
is
een
minimale
schaalgrootte
bepalend.
Het
onderzoek
van
Deerns
geeft
nuttige
informatie
van
potentiële
bestaande
afnemers
in
de
gebieden
noordoostelijk
van
het
Europapark.
Deze
informatie
kan
gebruikt
worden,
indien
de
energievoorziening
van
het
Europapark
in
een
ruimer
(ruimtelijk)
perspectief
moet
worden
bezien.
2.2
Energie‐
en
waterscan
Helperpark
(Techniplan,
2009)
Resultaten
In
opdracht
van
de
Gemeente
Groningen
heeft
Techniplan
Adviseurs
bv
een
energie‐
en
waterscan
uitgevoerd
voor
het
Helperpark,
waarin
de
haalbaarheid
van
energiebesparende
gebouwmaatregelen
en
een
duurzame
4 energie‐infrastructuur
zijn
onderzocht
in
combinatie
met
een
onderzoek
naar
waterbesparing
en
waterberging
in
het
Helperpark.
Het
project
omvat
kantoren,
eengezinswoningen
en
appartementen
en
dient
te
voldoen
aan
de
stappen
van
de
energieladder
opgesteld
door
de
Gemeente
Groningen,
waarbij
het
uiteindelijke
doel
5 6 klimaatneutraliteit
of
zelfs
energieneutraliteit
is
voor
het
gebied
Helperpark.
De
onderzochte
concepten
zijn:
• Referentie:
(EPC
=
standaard)
• Concept
1:
Alleen
gebouwgebonden
maatregelen
(EPC
woningen
‐25%,
EPC
kantoren
‐25%)
• Concept
2:
Alleen
infrastructuurmaatregelen
(EPC
woningen‐23%
/
appartementen
‐33%,
EPC
kantoren
‐1%).
• Concept
3:
Combinatie
van
gebouw‐
en
infrastructuur
maatregelen
(EPC
woningen
‐34%
/
appartementen
‐34%,
EPC
kantoren
‐11%).
• Concept
4:
Energiebesparing
en
duurzame
opwekking
(inclusief
wind‐
en
zonne‐energie)
In
concept
2
wordt
uitgegaan
van
een
duurzaam
energiedistributiesysteem
met
warmtepomp
en
energieopslag
in
de
bodem
(WKO).
Concept
2
voldoet
aan
de
ambitie
van
energieneutraliteit
die
gesteld
is
door
de
Gemeente
Groningen.
De
besparing
op
CO2
uitstoot
is
echter
beperkt
door
de
aanwezigheid
van
WKO
in
de
referentie
van
de
kantoren
en
er
ontbreken
zichtbare
duurzame
oplossingen.
Concept
2
heeft
wel
een
goede
terugverdientijd.
Techniplan
adviseert,
gezien
de
terugverdientijd
en
het
voldoen
aan
de
ambitie
van
energieneutraliteit,
concept
2
uit
te
voeren.
Wanneer
men
de
ambitie
van
klimaatneutraliteit
nastreeft
en
duurzame
oplossingen
zichtbaar
wil
maken,
is
concept
4
de
meest
geschikte
vorm,
waarbij
men
echter
wel
rekening
moet
houden
met
een
lange
terugverdientijd.
Tenslotte
adviseert
Techniplan
om
een
Masterplan
WKO
op
te
stellen
voor
het
gebied
Helperpark,
om
zo
de
4
Warmte
/
koudeopwekking
(WKO)
met
warmtepomp
en
energieopslag
in
de
bodem.
Klimaatneutraliteit:
geen
CO2
uitstoot
ten
gevolge
van
het
energieverbruik
in
het
gebied.
6
Energieneutraliteit:
binnen
het
gebied
wordt
evenveel
energie
opgewekt
als
er
verbruikt
wordt.
5
8
energie‐infrastructuur
vast
te
leggen.
Hiermee
kan
de
Gemeente
Groningen
invloed
uitoefenen
op
de
door
de
ontwikkelaars
te
ontwikkelen
projecten.
Analyse
Het
rapport
geeft
een
helder
overzicht
van
de
effectiviteit
van
maatregelen
voor
het
bereiken
van
de
geformuleerde
duurzaamheiddoelstellingen.
In
concept
2
is
als
infrastructuurmaatregel
gekozen
voor
een
duurzaam
energiedistributiesysteem
met
warmtepomp
en
energieopslag
in
de
bodem
(WKO).
Voor
kantoren
is
het
gebruik
van
bodemenergie
inmiddels
zeer
gangbaar
en
een
effectief
middel
voor
het
bereiken
van
duurzaamheids‐
en
energiedoelstellingen:
voor
de
opwekking
van
warmte
en
koude
kan
gebruik
gemaakt
worden
van
een
warmtepomp
in
combinatie
met
warmte‐
en
koudeopslag
(WKO)
of
een
warmtepomp
in
combinatie
met
oppervlaktewater.
Hoewel
het
gebruik
van
bodemenergie
in
kantorenlocaties
effectief
is
kan
evenwel
geconstateerd
kan
worden
dat
andere
infrastructuurmaatregelen
niet
onderzocht
zijn,
te
denken
valt
aan:
• Aanleg
van
een
warmtenet
met
warmte
vanuit
Attero
(voor
de
warmte‐
en
koudevraag)
• Individuele
of
collectieve
WKK
op
biogas
(gasnet
vanuit
Attero)
• Individuele
of
collectieve
houtgestookte
centrale.
Het
niet
verder
verkennen
van
deze
infrastructuurmaatregelen
kan
worden
gezien
als
een
omissie
in
het
onderzoek.
Omdat
WKO‐systemen
elkaar
sterk
kunnen
beïnvloeden
is
de
aanbeveling
om
een
Masterplan
op
te
stellen
overigens
terecht
opgenomen.
De
gemeente
heeft
hier
ook
verdere
invulling
aan
gegeven
(zie
paragraaf
2.4).
2.3
Energieconcept
Europapark
/
Helperpark
(2010)
Resultaten
Het
onderzoek
van
E‐kwadraat
verkent
een
energieconcept
om
deze
te
vertalen
naar
een
visie
op
een
duurzame
energievoorziening
op
het
Europapark/Helperpark.
Daarnaast
geeft
het
onderzoek
een
visie
op
de
vraag
in
hoeverre
marktpartijen
(de
energiebedrijven)
bereid
zijn
deze
visie
(mede)
vorm
te
geven
en
de
manier
waarop
de
samenwerking
ingevuld
kan
worden.
Door
E‐kwadraat
is
een
schatting
gemaakt
van
de
energieverbruiken
(warmte
en
elektra),
de
reeds
toegepaste
energiesystemen
zijn
verkend
en
er
is
een
inschatting
gemaakt
van
het
energiegebruik,
wanneer
het
Europapark/Helperpark
gevuld
is:
• Warmtevraag:
3,4
mio
aardasequivalenten
per
jaar
• Elektravraag:
19,3
mio
kWH
per
jaar
Geconstateerd
wordt
dat
de
toepassing
van
WKO
waarschijnlijk
gelimiteerd
is
tot
de
huidige
installaties
en
dat
voor
de
uitbreiding
van
de
warmtevraag
een
aantal
concepten
in
combinatie
(gestapeld)
kunnen
worden
ingezet:
• WKK
(op
biogas),
als
basislast
in
de
zomer
• Toepassing
(bestaande)
WKO
met
overcapaciteit
(IBG,
Menzis,
Noorderpoort)
• Restwarmte
uit
de
omgeving
(hoeveelheid
restwarmte
Attero
ingeschat
op
0,5
MWth)
• Houtketel
voor
overblijvende
reguliere
warmtedekking
• Pieken
bedienen
met
biogasgestookte
ketel
De
koudevraag
is
wel
gevisualiseerd,
maar
niet
gekwantificeerd
in
GJ.
Aangegeven
wordt
dat
het
totale
koude‐ aanbod
van
de
huidige
WKO‐systemen
al
groter
is
dan
de
huidige
en
toekomstige
vraag.
9
Om
de
verschillende
bronnen
met
elkaar
te
kunnen
koppelen
en
flexibel
te
kunnen
inspelen
op
de
ontwikkelingen
in
het
gebied,
adviseert
E‐kwadraat
om
de
warmte
te
distribueren
via
een
warmtenet.
Via
het
warmtenet
kan
in
de
zomer
worden
gekoeld.
Voor
het
tapwater
wordt
een
separaat
warmtenet
aangelegd.
Om
de
elektravraag
te
dekken
voorziet
E‐kwadraat
de
volgende
benadering.
De
totale
dekking
zou
9,96
mio
kWH
kunnen
bedragen,
ofwel
52%
van
de
elektravraag:
2 • PV
panelen
(10.000
m ):
1,2
mio
kWh
• Urban
Wind
Turbines
(150):
0,21
kWh
• Uit
WKK
op
biogas
voor
warmtevoorziening:
5,95
kWh
• Uit
elektramodule
houtketel
voor
warmtevoorziening:
2,6
mio
kWh
Het
rapport
geeft
verder
een
visie
op
de
rol
van
de
gemeente
in
de
ontwikkeling
van
het
warmtenet
en
de
mogelijke
participatiemodellen
bij
realisatie
en
exploitatie.
Op
basis
van
een
beperkte
marktconsultatie
wordt
aangegeven
dat
er
voldoende
partijen
toekomst
zien
in
de
verduurzaming
van
het
gebied
door
middel
van
een
warmtenet.
Ze
geven
aan
dat
de
ongewisse
fasering
de
grootste
financiële
risico’s
geven.
Overheid
en
marktpartijen
moeten
gezamenlijk
optreden
om
de
onrendabele
top
van
de
investeringen
te
kunnen
financieren.
Enige
vorm
van
publiek
private
samenwerking
is
hierbij
noodzakelijk.
Analyse
De
rapportage
van
E‐kwadraat
komt
tot
een
advies
om
gefaseerd
een
warmtenet
aan
te
leggen.
Hierbij
zullen
meerdere
bronnen
het
warmtenet
gaan
voeden.
Naast
de
bestaande
WKO
zijn
dit
de
restwarmte
van
Attero,
een
WKK
op
biogas
en
een
houtgestookte
ketel.
De
aanleg
van
een
warmtenet
met
meerdere
bronnen
is
vanuit
flexibiliteit
en
faseerbaarheid
in
principe
een
logische
keuze.
Hierbij
is
gekozen
voor
een
biogas‐gestookte
WKK,
een
houtkachel
en
de
benutting
van
restwarmte
als
bronnen.
Bij
de
resultaten
kan
een
aantal
kanttekeningen
worden
geplaatst:
• Het
is
niet
duidelijk
welke
ruimtelijke
ontwikkelingen
(kantoren,
woningen)
meegenomen
zijn
in
de
berekening
van
de
totale
warmtevraag
en
hoe
de
overcapaciteit
van
de
WKO’s
van
IBG,
Menzis
en
Noorderpoort
zijn
bepaald.
• In
de
analyse
is
aangenomen
dat
er
in
de
huidige
situatie
al
voldoende
koelcapaciteit
aanwezig
is
in
de
7 WKO’s,
om
de
uitbreiding
te
voorzien
wat
sterk
betwijfeld
wordt .
Er
lijkt
dan
ook
een
onderschatting
te
zijn
van
de
koelvraag
in
het
gebied,
hetgeen
het
voorgestelde
concept
(warmtenet)
en
de
hoeveelheid
energievraag
ter
discussie
stelt.
7 • Ook
is
aangenomen
dat
er
geen
nieuwe
WKO
geplaatst
kan
worden,
terwijl
dit
nog
wel
mogelijk
is
• Onduidelijk
is
welke
temperatuurniveaus
moeten
worden
aangehouden
in
het
warmtenet.
Via
het
warmtenet
wordt
ook
koude
geleverd.
Dit
kan
alleen
als
er
een
apart
koudenet
wordt
gerealiseerd.
• De
hoeveelheid
te
leveren
warmte
door
Attero
is
niet
geverifieerd.
De
inschatting
is
dat
Attero
veel
8 meer
warmte
kan
leveren
dan
0,5
MWth.
• Niet
onderzocht
is
of
de
bestaande
partijen
bereid
zijn
om
de
WKO
in
te
zetten
voor
voeding
van
het
warmtenet.
• Er
wordt
uitgegaan
van
een
stapeling
van
verschillende
bronnen.
De
vraag
doet
zich
voor
of
dit
effectief
is
gezien
aanleg‐
en
exploitatie
van
deze
verschillende
systemen.
7 8
Uit
het
onderzoek
van
Techniplan
(2011)
blijkt
dit
ook
niet
het
geval
te
zijn.
Dit
is
ook
gebleken
door
recente
aanvullende
gesprekken
met
Attero
10
E‐kwadraat
geeft
terecht
aan
dat
een
aantal
basisvereisten
voor
een
warmtenet
geregeld
kunnen
worden
door
gemeentelijk
beleid
en
een
eigen
energievisie.
Om
invloed
uit
te
kunnen
uitoefenen
op
andere
basisvereisten
wordt
aangeraden
om
de
participeren
(mede‐investeren)
in
het
warmtenet.
In
de
voorbereidende
fase
vervult
de
gemeente
een
faciliterende
rol
door
haar
visie
kenbaar
te
maken,
haalbaarheidsstudies
uit
te
voeren
en
potentiële
deelnemers
te
enthousiasmeren.
Door
E‐kwadraat
wordt
niet
aangegeven
welke
stappen
genomen
zouden
kunnen
worden
om
tot
realisatie
van
een
duurzame
energie‐infrastructuur
te
komen.
Omdat
in
de
studie
slechts
een
zeer
beperkt
aantal
stakeholders
is
gesproken
zal
een
nadere
verkenning
van
bronnen
en
afnemers
prioriteit
moeten
krijgen.
2.4
Masterplan
warmte‐/koudeopslag
(WKO)
(Techniplan,
2011)
Uit
een
eerder
door
Techniplan
Adviseurs
bv
uitgevoerde
energiescan
(2009)
voor
het
Helperpark
is
gebleken
dat
warmte‐
/koudeopslag
(WKO)
een
goed
haalbare
optie
is
om
een
stap
verder
te
komen
naar
energie‐ neutraliteit.
In
de
huidige
situatie
is
er
reeds
een
aantal
bestaande
gebouwen
met
WKO
op
het
Europapark
en
zijn
er
twee
nieuwe
ontwikkelingen,
te
weten
SOZAWE
en
Alfa
College,
die
WKO
gaan
toepassen.
Deze
bestaande
WKO‐systemen
vormen
een
aandachtspunt
in
de
toepassing
van
WKO
voor
de
nieuw
te
ontwikkelen
gebouwen,
indien
uitgegaan
wordt
van
open
systemen.
Om
alle
in
het
plan
geprognosticeerde
ontwikkelingen
te
kunnen
voorzien
van
een
individueel
WKO‐systeem
zijn
er
circa
15
brondoubletten
benodigd.
Indien
men
zonder
verdere
sturing
individueel
WKO‐systemen
gaat
aanleggen,
is
er
nog
ruimte
voor
circa
drie
à
vier
brondoubletten.
Hierbij
is
het
dus
niet
mogelijk
om
alle
9 nieuwe
ontwikkelingen
te
voorzien
van
WKO,
indien
wordt
uitgegaan
van
een
open
systeem .
Indien
er
sturing
plaats
vindt
is
er
nog
ruimte
voor
circa
vijf
à
zes
brondoubletten
gebaseerd
op
de
aandachtsgebieden
uit
figuur
4
en
gebruikmakende
van
clustering
van
brondoubletten
waarbij
warme‐
en
koudebellen
worden
gevormd.
9
Bij
een
"open
WKO‐systeem"
wordt
grondwater
opgepompt
en
ook
weer
wordt
teruggevoerd.
Open
systemen
circuleren
grondwater.
Daarnaast
bestaan
ook
“gesloten
WKO‐systemen”.
Daarbij
wordt
de
warmte
of
de
koude
van
het
grondwater
overgenomen
door
een
vloeistof
in
een
buis
die
in
de
bodem
wordt
gebracht.
Gesloten
systemen
worden
ook
wel
“bodemwarmtewisselaars”
genoemd.
Het
onttrekken
van
water
(voor
open
systemen)
is
op
basis
van
de
Waterwet
vergunningplichtig,
waarbij
de
provincie
bevoegd
gezag
is.
Voor
het
verkrijgen
van
een
vergunning
worden
de
potentiële
milieuhygiënische
en
hydraulische
gevolgen
van
het
open
systeem
onderzocht
en
waar
mogelijk
beperkt
of
voorkomen.
11
Figuur
4.
Aandachtsgebieden
nieuwe
WKO
ontwikkelingen
(Techniplan,
2011)
Uit
bovenstaande
blijkt
dat,
zelfs
als
men
stuurt
op
de
plaatsing
van
de
brondoubletten,
het
maximum
aan
te
plaatsen
bronnen
niet
groot
genoeg
is
om
alle
gebouwen
individueel
te
kunnen
voorzien
van
WKO.
Het
zal
dus
noodzakelijk
zijn
om
de
bronnen
voor
de
gebouwen
te
combineren.
Uit
onderzoek
naar
een
collectief
WKO‐ systeem
voor
het
hele
project
en
naar
een
semicollectief
systeem
waarbij
clusters
van
gebouwen
worden
gevormd
op
basis
van
benodigde
capaciteit
en
fasering
komt
naar
voren
dat
een
collectief
systeem
minimaal
vier
brondoubletten
heeft
benodigd
en
een
semicollectief
systeem
minimaal
vijf.
Uit
de
analyse
tussen
het
collectieve
systeem
en
het
semicollectieve
systeem,
waarbij
onder
andere
is
gekeken
naar
de
flexibiliteit
in
beide
systemen
en
de
onzekerheid
in
de
fasering,
is
gebleken
dat
de
meeste
geschikte
vorm
van
WKO,
van
toepassing
voor
het
Europapark,
de
semicollectieve
systeemvariant
is.
Uit
het
onderzoek
naar
de
technische
en
economische
haalbaarheid
zijn
onderstaande
belangrijke
kernfeiten
naar
voren
gekomen:
3 • op
het
Europapark
is
een
broncapaciteit
van
150
m /h
mogelijk
in
de
ondergrond.
Met
een
3 broncapaciteit
van
150
m /h
is
circa
30.000
‐36.000
m2
BVO
te
voorzien
van
duurzame
warmte
‐
en
koude
opwekking
door
middel
van
een
WKO‐installatie;
2 • voor
gebouwen
of
gebouwclusters
<
7.500
m
BVO
geldt
dat
WKO
economisch
slecht
haalbaar
is.
Hier
is
samenwerking
met
andere
gebouwen
in
de
omgeving
noodzakelijk;
2 • gebouwen
of
gebouwclusters
vanaf
7.500
m
BVO
tot
15.000
geldt
dat
WKO
economisch
redelijk
goed
haalbaar
is;
2 • gebouwen
of
gebouwclusters
>
15.000
m
BVO
geldt
dat
WKO
economisch
zeer
goed
haalbaar
is.
Om
goede
regie
te
kunnen
houden
op
het
zo
efficiënt
mogelijk
toepassen
van
de
ondergrond,
beveelt
Techniplan
aan
dat
iedere
nieuwe
ontwikkeling
volgens
het
opgestelde
flowchart
stappenplan
wordt
beoordeeld.
Zo
kan
worden
voorkomen
dat
de
nieuwe
ontwikkeling
het
grotere
doel
(WKO
voor
alle
nieuwe
12
ontwikkeling
op
het
Europapark)
in
de
weg
staat.
Organisatorisch
moeten
de
volgende
stappen
worden
onderzocht:
• Houding
van
de
betrokken
partijen
tegenover
dit
plan
en
de
mogelijkheden
voor
de
gemeente
om
dit
te
beïnvloeden;
• De
mogelijkheden
die
de
gemeente
heeft
om
eisen
op
te
leggen
aan
de
ontwikkelaars;
• In
overleg
met
de
provincie
vaststellen
van
het
beleid
ten
aanzien
van
de
ondergrond
en
of
er
een
ondergronds
masterplan
zal
worden
opgesteld;
• Wil
de
gemeente
(mede)een
regie
rol
gaan
spelen
in
de
levering
van
energie?
Analyse
Het
onderzoek
van
Techniplan
geeft
een
helder
beeld
van
de
mogelijke
inzet
van
WKO
in
het
Europapark.
Uit
de
technische
analyse
is
duidelijk
geworden
dat
er
nog
enige
ruimte
is
voor
uitbreiding
van
WKO,
maar
dat
alleen
door
effectieve
samenwerking
in
het
gehele
gebied
gebruik
gemaakt
kan
worden
van
WKO.
De
keuze
voor
een
semicollectief
WKO‐systeem
betekent
dat
er
een
stevige
regie
op
de
aanleg
moet
worden
gevoerd
(gemeente/Exploitatiemaatschappij)
en
dat
de
bestaande
WKO‐systemen
zo
mogelijk
ingebracht
moeten
worden
in
een
collectief
bedrijf.
Vanuit
deze
studie
kan
een
drietal
ontwikkelingsrichtingen
worden
vastgesteld
voor
een
energievoorziening,
waarin
WKO
een
rol
speelt:
1. Geen
nieuwe
WKO‐systemen
meer
(geen
nieuwe
bronnen)
2. Zonder
regie
WKO
toestaan,
totdat
het
gebied
‘vol’
is.
3. (Zo
veel
mogelijk)
samenwerken
in
een
(semi)collectief
systeem
Hoewel
de
actuele
ruimtelijke
ontwikkeling
leert
dat
de
oppervlakte
te
bouwen
BVO’s
en
aantal
woningen
afwijkt
van
de
gegevens
die
Techniplan
heeft
gebruikt
(door
planaanpassingen),
is
het
rapport
goed
bruikbaar
in
de
verdere
analyse.
Omdat
het
rapport
voortborduurt
op
het
onderzoek
uit
2010,
is
er
geen
aandacht
besteed
aan
andere
vormen
van
energie‐infrastructuur.
Zo
gaat
het
rapport
niet
in
op
de
mogelijkheid
dat
één
of
meerdere
partijen
niet
willen
meewerken
in
een
collectief
systeem,
of
dat
een
alternatieve
energievoorziening
ecologische
en
economisch
concurrerend
kan
zijn.
Ook
de
problematiek
van
de
onbalans
(kantoren
vragen
op
jaarbasis
veelal
meer
warmte
dan
koude)
wordt
niet
besproken,
maar
moet
wel
opgelost
worden.
Dit
kan
door
een
additionele
bron
(zoals
restwarmte
of
zonne‐energie).
Voor
optie
3
ligt
er
een
duidelijke
regierol
bij
de
gemeente.
13
3
Ruimtelijke
ontwikkelingen
en
energievraag
3.1
Europapark
en
directe
omgeving
Europapark
en
Kemkensberg
/
Engelse
Kamp
Op
basis
van
gesprekken
met
stakeholders
is
het
overzicht
van
de
ruimtelijke
ontwikkeling,
zoals
opgenomen
in
het
rapport
van
Techniplan
2011,
geactualiseerd,
zie
tabel
1
en
figuur
5.
Tabel
1.
Actualisatie
ruimtelijke
ontwikkelingen
Europapark
en
Kemkensberg/Engelse
Kamp.
Situatie
5
december
2011.
In
deze
tabel
is
niet
opgenomen
dat
het
speelveld
van
de
Euroborg
is
voorzien
van
een
veldverwarming
(met
HDPE
hoofdleidingen
en
PE‐RT
veldleidingen)
welke
wordt
gevoed
vanuit
een
gasgestookte
installatie.
14
Figuur
5.
Ruimtelijke
ontwikkeling
Europapark,
Kemkensberg/Engelse
kamp
met
bouwplanning
Omgeving
Nabij
de
Euroborg
doet
zich
een
aantal
ontwikkelingen
voor
die
relevant
is
voor
de
ontwikkeling
van
een
energieconcept.
Deze
ontwikkelingen
zijn
in
tabel
2
samengevat.
15
Figuur
6.
Gebiedsnummering
bij
tabel
1.
Tabel
2.
Actualisatie
ruimtelijke
ontwikkelingen
nabij
het
Europapark.
Situatie
5
december
2011.
Door
Deerns
is
in
2009
onderzoek
gedaan
naar
de
mogelijkheden
om
het
bedrijventerrein
Zuidoost
Groningen
te
verduurzamen,
waarbij
ook
gekeken
is
naar
de
mogelijke
aanleg
van
een
warmtenet
(zie
ook
2.1).
Het
totale
gasgebruik
voor
het
bedrijventerrein
Zuidoost
bedraagt
ca.
14.000.000
m³,
hiervan
wordt
ca.
8.500.000
m³
gebruikt
voor
klimatisering
van
de
gebouwen.
Het
overige
deel
van
het
aardgas
wordt
gebruikt
voor
proceswarmte
en
kan
niet
geleverd
worden
door
het
warmtenet.
Het
verwarmingsvermogen
dat
benodigd
is
voor
klimatisering
van
de
gebouwen
is
ingeschat
op
circa
40
MW.
Uitgaande
van
een
totale
gelijktijdigheidsfactor
van
40
%
is
de
effectieve
warmtevraag
16
MW,
exclusief
verliezen.
Kijken
we
naar
de
grotere
gebruikers
dan
kan
worden
geconcludeerd
dat
de
groothandels
(Makro,
Hanos
etc.)
een
vrij
hoog
aardgasgebruik
hebben,
eenvoudigweg
vanwege
het
grote
gebouwoppervlak
dat
verwarmd
moet
worden.
Dit
soort
gebouwen
lijkt
het
meest
interessant
voor
stadsverwarming,
vanwege
het
benodigde
temperatuurniveau
van
±
90
°C
en
de
grootte
van
de
warmtevraag.
16
De
bedrijven
Hanos
en
DeliXL
liggen
op
het
bedrijventerrein
Winschoterdiep
op
redelijke
afstand
(1‐1,5
km)
van
het
Europark.
De
bedrijven
Makro
en
Sligro
liggen
op
de
Eemspoort
en
daarmee
al
wat
verder
weg
(2‐2,5
km)
van
Europapark
(figuur
7).
Ook
elders
in
Groningen
kan
er
een
warmtevraag
ontstaan
vanuit
bedrijven
en
woningbouw.
In
het
kader
van
een
onderzoek
naar
aardwarmte
is
een
inventarisatie
gedaan
door
TNO‐NTIG
(2005)
naar
de
toekomstige
warmtevraag
(figuur
8).
10
Figuur
7.
Karakteristieken
van
de
deelgebieden
van
het
bedrijventerrein
Zuidoost
Groningen.
10
Deerns
(2009)
17
11
Figuur
8.
Toekomstige
warmtevraag
in
de
stad
Groningen.
De
blauwe
bolletjes
representeren
de
warmtevraag
van
de
bedrijven,
de
rode
bolletjes
hebben
betrekking
op
nieuw
te
bouwen
woningen.
De
kleinste
bolletjes
representeren
een
warmtevraag
kleiner
dan
10.000
GJ/jaar,
het
grootste
(blauwe)
bolletje
representeert
een
vraag
van
meer
dan
300.000
GJ.
3.2
Energievraag
Europapark
Op
basis
van
bovenstaande
informatie
kan
in
principe
de
energievraag
worden
geactualiseerd,
aan
de
hand
van
de
kengetallen
zoals
door
Techniplan
(2011)
gebruikt.
Uit
de
berekeningen
van
Techniplan
(2011)
is
gebleken
dat
de
totale
capaciteitsbehoefte
voor
het
Europapark
aan
warmte
circa
7.000
kW
warmte
is
en
koude
circa
7.200
kW.
Dit
is
wanneer
alle
gebouwen
zijn
gerealiseerd:
166.500
m2
BVO
en
40‐50
woningen.
Op
basis
van
een
actualisatie
kan
afgeleid
worden
dat
153.500
m2
BVO
wordt
gerealiseerd
en
40‐50
woningen.
Dit
geeft
globaal
een
warmtevraag
van
6.500
kW
en
een
koudevraag
van
6.600
kW
(vermogen).
In
deze
berekening
is
de
vraag
van
SOZAWE
meegenomen.
Deze
wordt
echter
op
korte
termijn
gerealiseerd.
Voor
de
opwekking
van
warmte
wordt
gebruik
gemaakt
een
warme
grondwaterbron
in
combinatie
met
een
elektrische
warmtepomp.
De
WKO
van
SOZAWE
is
alleen
in
een
collectief
systeem
in
te
zetten
als
andere
gebruikers
een
afwijkend
energievraagpatroon
hebben.
Gelet
op
de
geplande
bebouwing
rondom
SOZAWE
lijkt
het
niet
aannemelijk
dat
te
verwachten.
Een
oplossing
is
om
de
bron
te
vergoten
of
een
deel
van
de
12 warmteopwekking
te
laten
plaatsvinden
door
een
pieklast
voorziening
(restwarmte
of
CV‐ketel) .
Ook
voor
de
overige
bestaande
WKO‐systemen
(zie
figuur
9)
zal
gelden
dat
de
inzetbaarheid
in
een
collectief
systeem
alleen
effectief
is
indien
er
sprake
is
van
overcapaciteit.
Ofschoon
dit
in
het
onderzoek
van
E‐kwadraat
(2010)
is
gesuggereerd,
is
dit
nog
niet
geverifieerd.
Dat
zal
in
een
verdere
planuitwerking
alsnog
moeten
11
Haalbaarheidsstudie
Aardwarmtewinning
voor
de
gebiedsontwikkeling
Groningen‐Meerstad.
TNO‐NITG
05‐009‐A
(2005).
Techniplan
(2011)
/
memo
Deerns
(10
mei
2011)
12
18
plaatsvinden.
Ook
bestaat
de
mogelijkheid
dat
de
thermische
balans
van
de
bestaande
systemen
niet
geheel
in
13 orde
is.
Ook
dan
kan
aansluiting
een
meerwaarde
betekenen .
Het
kan
ook
zonder
deze
argumenten
evenwel
aantrekkelijk
zijn
om
de
WKO
toch
in
te
brengen
in
een
collectief
systeem,
om
te
besparen
op
onderhoud‐
en
beheerskosten
(outsourcing
van
de
WKO).
Kemkensberg
/
Engelse
kamp
Nabij
het
Europapark
zal
in
het
gebied
Kemkensberg
/
Engelse
kamp
ook
nog
circa
40.000
–
45.000
m2
BVO
aan
kantoren
gerealiseerd
worden
en
circa
100‐150
wooneenheden.
Dit
geeft
een
capaciteitsvraag
van
globaal
2.400
kW
warmte
en
2.400
kW
koude
en
enige
capaciteit
voor
de
tapwatervoorziening.
Omdat
zich
op
de
Kemkensberg
al
een
grote
WKO
bevindt,
zal
uitbreiding
met
nog
een
bronnenpaar
naar
verwachting
tot
bewaren
gaan
leiden.
Hier
zal
een
alternatief
moeten
worden
gevonden.
13
In
Nederland
zijn
circa
1.500
duurzame
kantoorpanden
voorzien
van
energieopslag
in
de
bodem
(WKO).
Deze
WKO‐ installaties
kunnen
het
energieverbruik
met
40
tot
60%
verlagen
ten
opzichte
van
een
conventionele
klimaatinstallatie.
In
de
praktijk
blijkt
echter
dat
veel
WKO‐systemen
(>75%)
geen
thermische
balans
hebben.
Dit
heeft
tot
gevolg
dat
niet
de
maximale
energie
efficiëntie
behaald
wordt.
In
sommige
gebouwen
wordt
ondanks
de
WKO
zelfs
meer
energie
gebruikt
dan
met
conventionele
verwarming
en
koeling.
19
Figuur
9.
Bestaande
en
geplande
WKO‐systemen
20
4
Energieconcept
4.1
Analyse
Op
basis
van
de
beschikbare
informatie
is
een
analyse
opgesteld
van
mogelijke
energieconcepten
middels
een
scenariobenadering.
De
resultaten
van
deze
benadering
zijn
samengevat
in
tabel
3.
14 Uitgangspunt
in
de
benadering
is
dat
de
bestaande
WKO
een
gegeven
is
en
dat
WKO
als
duurzame
energievoorziening
de
benchmark
is
voor
kantorenlocaties.
Tabel
3.
Scenario’s
energievoorziening
Europapark.
In
deze
scenariobenadering
zij
de
uiterste
scenario’s:
• Scenario
0
14
Wel
is
er
mogelijk
winst
te
behalen
door
de
overcapaciteit
van
de
bronnen
te
benutten.
Bestaande
WKO’s
kunnen
ook
via
outsourcing
ingebracht
worden
in
een
collectief
systeem.
21
Dit
scenario
gaat
uit
van
een
maximale
samenwerking
en
sturing
op
het
Europapark,
zoals
aanbevolen
in
het
onderzoek
van
Techniplan
(2011).
Hierbij
moet
gekozen
worden
voor
de
15 semi‐collectieve
systemen
(clusters
van
WKO‐netwerken)
Scenario
2
o Dit
scenario
gaat
er
van
uit
dat
er
géén
nieuwe
WKO
meer
wordt
geplaatst,
maar
dat
er
wordt
gekozen
voor
een
(collectieve)
opwekking
van
warmte
en
koude.
Dit
kan
op
het
terrein
zelf
(scenario
2A).
De
warmte
kan
ook
van
elders
(Attero)
worden
aangeleverd:
scenario
2B
o
•
De
scenario’s
zijn
hieronder
weergegeven
in
figuur
10
t/m
12.
Figuur
10‐12.
Visualisatie
scenario
‘0’,
2A
en
2B.
De
overige
scenario’s
zijn
tussenvormen,
zij
gaan
uit
van
een
mix
tussen
WKO‐uitbreiding
en
externe
aanvulling.
Kijken
we
naar
de
scenario’s
dan
kunnen
we
het
volgende
concluderen:
• De
uitersten
zijn
extreem
en
houden
daarmee
weinig
rekening
met
de
realiteit:
o Bij
de
keuze
voor
scenario
2
wordt
er
geen
nieuwe
WKO
meer
toegestaan
in
het
gebied,
omwille
van
het
maximaliseren
van
de
(de)centrale
opwekking
een
aanlevering.
15
Voor
de
Kemkensberg
zal
dit
mogelijk
niet
voldoende
leiden
tot
een
voldoende
koude‐
en
warmteaanbod.
22
De
keuze
voor
scenario
‘0’
vraagt
om
een
maximale
samenwerking
tussen
de
partijen
en
een
duidelijke
regierol
(voor
de
gemeente).
De
scenario’s
3
en
4
zijn
wat
realistischer:
o Scenario
3:
vul
de
nog
beschikbare
ruimte
WKO
in
en
biedt
vervolgens
warmte
en
koude
aan
dat
(de)centraal
wordt
opgewekt
o Scenario
4:
kies
voor
een
WKO‐concept,
waar
zoveel
mogelijk
wordt
samengewerkt,
maar
waar
ook
ruimte
is
voor
additionele
(de)centrale
opwekking.
o
•
In
de
besluitvorming
over
de
verder
stappen
is
het
van
belang
ook
de
ontwikkelingen
op
de
Kemkersberg
/
Engelse
Kamp
te
betrekken.
Gelet
op
de
aanwezige
grote
WKO‐bron
zal
ook
hier
waarschijnlijk
moeilijk
een
bron
bijgeplaatst
kunnen
worden
en
is
men
afhankelijk
van
een
alternatieve
warmte‐
en
koudevoorziening.
Ook
verder
weg,
in
het
stadscentrum
en
op
de
bedrijventerreinen
Winschoterdiep
en
Eemspoort,
liggen
mogelijkheden
voor
warmtelevering.
4.2
Ontwikkelrichting
Indien
we
uitgaan
van
additionele
aanvulling
van
warmte‐
en
koude
dan
ligt
het
voor
de
hand
om
bij
beperkte
aanvulling
als
ontwikkelingsrichting
te
kiezen
voor
een
decentrale
biogasgestookte
ketel
en
bij
veel
aanvulling
te
kiezen
voor
restwarmte
te
leveren
door
een
‘multi‐fuel’
conversie‐installatie,
met
als
uitgangspunt
regionaal
verzamelde
biomassa
(feedstock).
Op
basis
van
rekenmodellen
moet
in
de
businessanalyse
fase
blijken
welk
alternatief
het
meest
ecologisch
en
economisch
rendement
genereert.
In
figuur
11
zijn
de
twee
scenario’s
die
het
beste
passen
bij
deze
ontwikkelingsrichtingen
weergegeven.
Figuur
13.
Voorkeurscenario’s
energieconcepten
Europapark
Scenario
3B
(warmtenet,
beperkte
inzet
WKO)
Dit
scenario
(figuur
15)
gaat
uit
van
de
benadering
dat
de
WKO
ruimte
die
nu
nog
aanwezig
is
wordt
‘opgevuld’.
Uit
het
onderzoek
van
Techniplan
(2011)
is
gebleken
dat
wanneer
men
in
het
gebied
lukraak
brondoubletten
23
gaat
aanleggen,
er
ruimte
is
voor
circa
drie
à
vier
brondoubletten
in
het
programmagebied.
Er
zal
dan
een
alternatief
moeten
worden
gevonden.
In
scenario
3B
gaat
deze
uit
van
restwarmte
die
wordt
aangeleverd
door
Attero
(en
mogelijk
andere
partijen).
In
dit
scenario
blijft
er
dus
enige
(individuele)
ruimte
voor
de
aanleg
van
WKO.
Bij
de
het
ontwerp
van
het
warmtenet
kan
synergie
worden
gevonden
met
de
bestaande
en
nieuwe
WKO’s
16 door
bijvoorbeeld
de
piekvraag
of
de
onbalans
in
te
vullen.
Wordt
er
gekozen
voor
de
aanleg
van
een
warmtenet
dan
zijn
er
twee
opties:
• Aanleg
specifiek
voor
de
toekomstige
vraag
op
het
Europapark
• Aanleg
waarbij
naast
de
vraag
van
het
Europapark
ook
rekening
wordt
gehouden
met
het
doorleveren
naar
het
centrum
(noordelijk)
of
de
bedrijventerreinen
(oostelijk)
van
het
Europapark.
Voor
de
koudelevering
zijn
er
ook
twee
opties:
17 • Via
sorptietechnieken
• Uit
oppervlaktewater
in
combinatie
met
technieken
als
dry‐cooling,
koelmachines
en
vrije
koeling
De
gangbare
koelsystemen
zijn
compressiekoelmachines
die
aangedreven
worden
op
(elektrische)
18 mechanische
energie.
Absorptiemachines
die
werken
op
warmte
worden
steeds
efficiënter
.
Recente
praktijkvoorbeelden
geven
dit
aan:
• Het
winkel‐,
woon‐
en
werkgebied
Mosae
Forum
in
Maastricht
wordt
verwarmd
en
gekoeld
door
de
inzet
van
restwarmte.
De
warmte
komt
van
een
papierfabriek
(warmtewisselaar
in
de
schoorsteen).
Voor
het
koelen
gebruikt
Essent
warmte
aangedreven
absorptiekoelmachines.
Als
het
echt
koud
is
wordt
gewerkt
met
vrije
koeling.
• In
Helsinki,
waar
meer
dan
90%
van
de
warmtebehoefte
wordt
geleverd
vanuit
een
warmtenetwerk,
is
de
laatste
10
jaar
ook
gewerkt
aan
een
koudenet.
Absortiekoelmachines
wordt
aangedreven
door
de
warmte
uit
het
warmtenet.
Het
koude
water
in
het
koudenet
wordt
eerst
gekoeld
met
zeewater,
de
absorptiekoeling
doet
de
nakoeling,
zie
figuur
14.
• Er
zijn
ook
projecten
ontwikkeld
(Penning
Freesia
en
Potos
Plant
te
Honselersdijk,
Watertoren
te
Bussum)
waarbij
warmte
en
WKO
zijn
gecombineerd.
De
vrijkomende
warmte
uit
de
absorptiekoelmachine
(die
zomers
wordt
ingezet
voor
het
koelen
van
de
kassen)
wordt
opgeslagen
in
de
bodem.
In
de
winter
koelt
de
absorptiemachine
(warmtepomp)
het
grondwater
en
wordt
de
0 warmte
(40
C)
geleverd
aan
de
verwarmingsinstallatie.
• Op
bedrijventerrein
Beveland
te
Heerhugowaard
wordt
kantoor
van
5
verdiepingen
gerealiseerd.
Bijzonder
aan
het
kantoor
is
dat
het
wordt
gekoeld
door
middel
van
zonnecollectoren
(via
adsorptie)
16
Een
WKO‐systeem
vergt
een
goede
balans
tussen
de
koude
en
warme
bron
in
de
bodem.
Als
het
systeem
niet
goed
wordt
geladen,
raakt
het
uit
onbalans.
Het
toevoegen
van
additionele
warmte
of
koude
(uit
een
warmtenet)
kan
een
oplossing
zijn
om
de
onbalans
te
herstellen.
Ook
kan
er
voor
gekozen
worden
de
piekvraag
die
de
onbalans
veroorzaakt
in
te
vullen
vanuit
het
warmtenet.
17
Het
verschil
tussen
adsorptie
en
absorptie
is
dat
bij
adsorptie
het
verdampte
koudemiddel
in
een
vaste
stof
wordt
opgenomen
terwijl
het
bij
de
meer
bekende
absorptietechniek
in
een
vloeistof
gaat.
18
Warmtenetwerk
magazine.
Nr.10
Koude
special
2011
24
Figuur
14.
Principe
van
koeling
via
een
koudenetwerk.
De
Koelmachine
wordt
aangedreven
door
de
warmte
uit
het
19 aanwezige
warmtenetwerk.
Bovengenoemde
toepassing
van
WKO
en
warmtenet
biedt
een
interessante
aanpak
voor
de
nog
te
plaatsen
WKO’s.
Door
gebruik
te
maken
van
de
warmte
uit
het
warmtenet
wordt
een
zeer
energie‐efficiënte
oplossing
geboden
voor
de
gebruikers,
die
bovendien
duurzaam
is
(geen
elektra
gebruik
voor
de
warmtepomp).
Bij
een
grootschalige
vraag
naar
koude
in
scenario
3B,
is
de
toepassing
van
grote
(collectieve)
o absorptiemachines
een
reële
te
onderzoeken
optie,
zodat
naast
het
warmtenet
(70‐90
C)
ook
een
koudenet
o (6‐15
C)
kan
worden
gerealiseerd.
19
Helsingin
Energia,
2011
25
Figuur
15.
Verbeelding
scenario
3B
26
Figuur
16.
Verbeelding
scenario
4A
Uitgangspunt
in
figuur
15
is
de
reconstructie
van
de
Bouwmaboulevard
in
2012
(groenstrook,
trottoir)
en
de
doortrekking
van
de
Bouwmaboulevard
naar
de
Duinkerkerstraat
in
2013/2014.
Het
warmtenet
kan
in
noordelijke
(stad)
of
oostelijke
richting
(Winschoterdiep)
uitgebreid
worden.
27
Scenario
4A
(WKO‐clustering,
beperkte
extra
lokale
opwekking)
Dit
scenario
(figuur
16)
gaat
uit
van
de
benadering
dat
er
veel
van
de
gebouwen
een
WKO‐systeem
zullen
krijgen.
Uit
het
onderzoek
van
Techniplan
(2011)
is
gebleken
dat
zelfs
als
de
gemeente
stuurt
op
de
plaatsing
van
de
brondoubletten
het
maximum
aan
te
plaatsen
bronnen
niet
groot
genoeg
is
om
alle
gebouwen
individueel
te
kunnen
voorzien
van
WKO.
Het
zal
dus
noodzakelijk
zijn
om
de
bronnen
voor
de
gebouwen
te
combineren.
Er
is
gebleken
dat
de
meeste
geschikte
vorm
van
WKO,
van
toepassing
voor
het
Europapark,
de
semi‐collectieve
systeemvariant
is.
Het
valt
zeker
niet
uit
te
sluiten
dat,
vanwege
de
fasering,
beperkte
medewerking
of
specifieke
eisen
van
de
gebouwen,
het
niet
mogelijk
is
een
optimaal
systeemontwerp
van
WKO‐clusters
te
maken.
Er
zal
dan
een
alternatieve
warmte‐
en
koudevoorziening
moeten
worden
gerealiseerd.
Indien
in
deze
situatie
vanwege
de
beperkte
afname
er
geen
aanleg
van
een
collectief
warmtenet
voor
het
gehele
Europapark
ontstaat,
zal
decentraal
warmte
moeten
worden
opgewekt.
Deze
decentrale
opwekking
kan
plaatsvinden
met
biogas‐
en/of
houtgestookte
WKK’s
of
ketels.
Tussen
gemeente
,
Attero
en
ontwikkelaars
zal
in
de
vervolgfase
(Business
analyse)
worden
onderzocht
of
er
voldoende
biogas
bij
Attero
kan
worden
geproduceerd.
4.3
Optimalisatie
WKO
Omdat
WKO
een
zeer
gangbaar
energieconcept
is
voor
bedrijventerrein
met
veel
koudevraag
(zoals
het
Europapark)
is
de
vraag
hoe
de
bestaande
of
nieuwe
WKO
kan
worden
ingepast
in
een
totaalconcept.
Een
deel
van
deze
vraag
is
in
paragraaf
4.2
reeds
beschreven,
maar
zal
hier
kort
worden
herhaald.
Op
basis
van
de
geprognosticeerde
energievraag
is
een
inschatting
gemaakt
van
het
benodigd
aantal
brondoubletten,
indien
ieder
gebouw
zijn
eigen
bron
slaat.
Wanneer
ieder
gebouw
een
eigen
WKO‐systeem
aanlegt,
is
er
een
totaal
van
circa
15
brondoubletten
benodigd.
Indien
men
zonder
verdere
sturing
individueel
WKO‐systemen
gaat
aanleggen,
is
er
nog
ruimte
voor
circa
drie
à
vier
brondoubletten.
Hierbij
is
het
dus
niet
mogelijk
om
alle
nieuwe
gebouwen
te
voorzien
van
WKO.
Indien
er
sturing
plaats
vindt,
is
er
nog
ruimte
voor
circa
vijf
à
zes
brondoubletten
en
gebruikmakende
van
clustering
van
brondoubletten
waarbij
warmte‐
en
koudebellen
worden
gevormd.
Gezamenlijk
gebruik
van
bronnen
is
noodzakelijk
om
alle
gebouwen
te
verwarmen
en
te
koelen
In
4.2
is
aangegeven
dat
er
mogelijkheden
liggen
in
de
combinatie
van
een
warmtenet
en
WKO‐systemen:
• Invullen
piekvraag
warmte
(of
koude)
• Opheffing
onbalans
door
levering
extra
warmte
(of
koude)
• Gecombineerd
systeemontwerp,
waarbij
warmte
wordt
gebruikt
om
adsorptiewarmtepompen
aan
te
drijven,
waardoor
een
extra
besparing
mogelijk
is.
Mogelijk
kunnen
ook
de
bestaande
WKO’s
ingezet
worden.
Daarvoor
zullen
alle
specificaties
(bron,
warmte‐
en
koudevraag,
regeneratiesysteem)
opgevraagd
moeten
worden.
De
volgende
mogelijkheden
om
deze
bestaande
systemen
in
te
zetten
kunnen
zich
voordoen:
• Er
is
overcapaciteit
in
de
bron:
extra
warmte
en
koude
kan
aan
een
naastliggend
kantoor
worden
geleverd
• Er
is
sprake
van
een
forse
onbalans,
welke
door
koppeling
aan
een
ander
systeem
of
een
warmtenet
kan
worden
opgelost.
28
20
De
geplande
WKO
van
SOZAWE
zal
voor
de
opwekking
van
warmte
gebruik
worden
gemaakt
een
warme
grondwaterbron
in
combinatie
met
een
elektrische
warmtepomp.
De
capaciteit
van
dit
systeem
is
ca.
600
kW
en
is
daarmee
in
staat
de
piekvraag
bij
SOZAWE
te
dekken.
Voor
de
opwekking
van
koude
wordt
gebruik
gemaakt
van
een
koude
grondwaterbron
met
een
capaciteit
van
ca.
800
kW.
De
piekvraag
bij
SOZAWE
bedraagt
naar
verwachting
ca.
1000
kW.
Het
aantal
uren
per
jaar
dat
de
vraag
de
broncapaciteit
overstijgt
is
relatief
gering.
Gedurende
die
uren
wordt
de
warmtepomp
als
aanvullende
koelmachine
ingezet.
Uit
de
jaarbelasting
duurkrommen
wordt
duidelijk
dat
de
volledige
capaciteit
van
de
warmteopwekking
en
de
koudeopwekking
slechts
een
beperkt
aantal
uren
per
jaar
noodzakelijk
is.
Er
is
in
principe
ruimte
voor
anderen
om
warmte‐
en
koude
te
gebruiken.
Omdat
dit
naar
verwachting
gebruikers
met
een
zelfde
vraagpatroon
zijn
(kantoren)
is
uitwisseling
nauwelijks
mogelijk.
Indien
een
ander
vraagpatroon
bestaat,
zullen
gebruikers
(gezamenlijk)
een
gebalanceerde
behoefte
aan
warmte
en
koude
moeten
hebben
om
onbalans
te
voorkomen.
Als
er
gebruikers
worden
aangesloten
die
ook
een
warmte‐
of
koudevraag
hebben
op
de
momenten
dat
bij
SOZAWE
de
piekvraag
optreedt,
dan
zullen
bij
deze
gebruikers
ook
andere
opwekkingsbronnen
geïnstalleerd
moeten
worden.
Een
andere
optie
bij
clustervorming
van
bedrijven
met
SOZAWE
is
om
de
broncapaciteit
van
SOZAWE
te
vergroten
of
de
piekkvraag
met
een
alternatieve
voorziening
(ketel
op
biogas,
of
restwarmte)
op
te
lossen.
Samenvattend
is
de
inzet
van
WKO
van
SOZAWE
derhalve
alleen
interessant
als
(opties):
• De
afnemers
van
warmte
en
koude
een
afwijkend
energieprofiel
hebben
• Het
systeem
van
SOZAWE
aangepast
kan
worden
o Vergroting
bronnen
o Piekvraag
invullen
door
biogasketel
of
restwarmte.
4.4
Europapark
energieleverend
?
Europapark
kan
energieleverend
worden
indien
de
(decentrale)
opwekking
zodanig
is
gedimensioneerd,
dat
het
aanbod
van
warmte
de
vraag
overstijgt,
zie
figuur
17.
Figuur
17.
Scenario
5.
Europapark
energieleverend
(inzet
WKO
en
(de)centrale
opwekking
van
warmte.
20
Techniplan
2011,
Memo
Deerns,
2011
29
4.5
SOZAWE
Voor
de
opwekking
van
warmte
wordt
gebruik
gemaakt
een
warme
grondwaterbron
in
combinatie
met
een
elektrische
warmtepomp.
De
WKO
van
SOZAWE
is
alleen
in
een
collectief
systeem
in
te
zetten
als
andere
gebruikers
een
afwijkend
energievraagpatroon
hebben.
Dat
zal
in
een
verdere
planuitwerking
alsnog
moeten
plaatsvinden.
Het
kan
ook
zonder
deze
argumenten
evenwel
aantrekkelijk
zijn
om
de
WKO
toch
in
te
brengen
in
een
collectief
systeem,
om
te
besparen
op
onderhoud‐
en
beheerskosten
(outsourcing
van
de
WKO).
Uit
de
jaarbelasting
duurkrommen
wordt
duidelijk
dat
de
volledige
capaciteit
van
de
warmteopwekking
en
de
koudeopwekking
slechts
een
beperkt
aantal
uren
per
jaar
noodzakelijk
is.
Er
is
in
principe
ruimte
voor
anderen
om
warmte‐
en
koude
te
gebruiken.
Omdat
dit
naar
verwachting
gebruikers
met
een
zelfde
vraagpatroon
zijn
(kantoren)
is
uitwisseling
nauwelijks
mogelijk.
Indien
een
ander
vraagpatroon
bestaat,
zullen
gebruikers
(gezamenlijk)
een
gebalanceerde
behoefte
aan
warmte
en
koude
moeten
hebben
om
onbalans
te
voorkomen.
Als
er
gebruikers
worden
aangesloten
die
ook
een
warmte‐
of
koudevraag
hebben
op
de
momenten
dat
bij
SOZAWE
de
piekvraag
optreedt,
dan
zullen
bij
deze
gebruikers
ook
andere
opwekkingsbronnen
geïnstalleerd
moeten
worden.
Een
andere
optie
bij
clustervorming
van
bedrijven
met
SOZAWE
is
om
de
broncapaciteit
van
SOZAWE
te
vergroten
of
de
piekkvraag
met
een
alternatieve
voorziening
op
te
lossen.
Samenvattend
is
de
inzet
van
WKO
van
SOZAWE
derhalve
alleen
interessant
als
(opties):
• De
afnemers
van
warmte
en
koude
een
afwijkend
energieprofiel
hebben
• Het
systeem
van
SOZAWE
aangepast
kan
worden
o Vergroting
bronnen
o Piekvraag
invullen
door
biogasketel
of
restwarmte.
Verwarmingsbedrijf
(winter):
De
opwekinstallatie
voor
het
SOZAWE
kantoor
bestaat
uit
een
monovalent
warmtepompsysteem
voorzien
van
een
warmte
en
een
koude
opslag
(WKO)
met
een
capaciteit
van
75m3/uur.
Gebruik
makend
van
de
warmte
afkomstig
uit
de
warme
bron
van
de
WKO
kunnen
de
3
opgestelde
warmtepompen
gezamenlijk
een
verwarmingsvermogen
leveren
van
621kW
op
het
gewenste
temperatuursniveau.
Dit
is
voldoende
om
in
de
verwarmingsbehoefte
van
het
kantoor
te
voorzien.
Als
back‐up
voor
de
WKO
installatie
zijn
3
elektrische
verwarmers
beschikbaar
met
een
vermogen
van
150kW
per
stuk.
In
de
Business
Analyse
zal
worden
bezien
of
deze
back‐up
voorziening
kan
worden
vervangen
door
restwarmte.
Koelbedrijf
(zomer):
Bij
een
grotere
koudevraag
dan
warmtevraag
zal
de
energievoorziening
omschakelen
van
warmtebedrijf
naar
koelbedrijf.
Er
wordt
nu
koud
water
opgepompt
vanuit
de
koude
bron.
Om
de
energiekosten
minimaal
te
houden
zal
zo
veel
mogelijk
gebruik
worden
gemaakt
van
koeling
uit
de
WKO.
Hiermee
wordt
het
elektriciteitsverbruik
dat
vereist
is
om
een
warmtepomp
als
koelmachine
in
te
zetten
voorkomen.
Als
het
koelvermogen
vanuit
de
bron
volledig
is
uitgenut
(ca.
525kW
bij
een
traject
van
12‐18)
zullen
de
warmtepompen
als
koelmachines
moeten
bijdragen
aan
de
levering
van
koude.
De
warmte
die
hierbij
vrijkomt,
zal
worden
afgeblazen
door
de
opgestelde
drycoolers.
Het
maximaal
gevraagde
koelvermogen
zal
volgens
de
koelkastberekening
ca.
950kW
bedragen.
Het
hiervoor
genoemde
uitgangspunt
om
in
de
business
analyse
een
scenariokeuze
te
gaan
maken
uit
scenario
3B
en
4A
zou
een
prima
oplossing
kunnen
betekenen
voor
het
bereiken
van
een
juiste
energiebalans.
Zo
kan
op
30
betrekkelijk
eenvoudige
wijze
een
ideaal
rendement
van
de
WKO‐installatie
van
SOZAWE
worden
behaald,
met
minimale
investeringen
en
maximaal
duurzaamheidsniveau.
Bronbalans:
Het
gebruikersgedrag
is
moeilijk
te
voorspellen,
maar
is
zeer
bepalend
voor
de
uiteindelijke
energievraag
van
het
gebouw.
Daarom
is
het
behalen
van
de
wettelijk
vereiste
bronbalans
bij
het
ontwerp
van
WKO
installaties
een
belangrijk
aandachtspunt.
Uit
onderzoek
van
AgentschapNL
blijkt
dat
70%
van
de
WKO
installaties
niet
goed
functioneert.
Bij
het
overgrote
deel
ligt
het
probleem
bij
het
niet
halen
van
een
energiebalans
in
de
bodem.
Uit
de
opgezette
energiebalans
blijkt
dat
het
gebouw
over
het
jaar
gezien
meer
warmte
verbruikt
dan
koude.
Rekening
houdend
met
de
rendementen
van
de
installatie
zal
er
een
onbalans
gaan
ontstaan
waarbij
warmte
nodig
is
om
de
balans
in
de
bron
te
herstellen.
Een
trace
van
een
additionele
warmte
en
koude‐infrastructuur
dat
dicht
langs
het
gebouw
is
gepland,
zou
er
zonder
al
te
veel
extra
investeringen
een
prima
oplossing
kunnen
zijn.
Energiebalans
van
WKO
door
koppeling
aan
naast
gelegen
afnemers:
Optimalisatie
vaan
de
WKO
kan
ontstaan
indien
na
enige
tijd
blijkt
dat
uit
het
gebruikspatroon
van
SOZAWE
rendementsverlies
ontstaat.
De
ontstane
onbalans
kan
worden
voorkomen
door
warmteoverschot
integraal
in
te
zetten
voor
naastgelegen
appartementen
en
kantoren
waar
warmtebehoefte
voor
ruimte
verwarming
en
tapwater
is.
Uit
eerste
analyse
blijkt
dat
een
alternatief
kan
zijn
om
de
'restwarmte'
vanuit
SOZAWE
over
te
dragen
aan
toekomstige
naastgelegen
appartementen.
Integrale
gebiedsontwikkeling:
Het
gevaar
dat
vroegtijdig
tevredenheid
ontstaat
met
een
dergelijke
deeloplossing
is
inmiddels
onderkent.
De
hiervoor
beschreven
oplossingsrichtingen
blijven
beperkt
en
vormen
slechts
een
fragment
van
de
gebiedsontwikkeling
voor
het
Europapark.
Door
het
creeeren
van
een
integrale
oplossing
door
de
energie
voor
en
van
SOZAWE
niet
te
beperken
tot
een
oplossing
op
gebouwniveau,
ontstaat
een
nog
betere
energieprestaties
en
verbetering
van
het
economisch
rendement.
Daarom
zal
er
binnen
de
Business
Analyse
op
het
punt
van
integrale
samenwerking
een
oplossing
worden
geformuleerd.
SOZAWE
zou
dan
met
de
WKO
installatie
onderdeel
kunnen
uitmaken
van
een
totaaloplossing
voor
de
totale
warmte
en
koude
behoefte
van
Europapark.
31
4.6
Marktconsultatie
Voor
de
inventarisatie
van
de
technologische
ontwikkeling
zijn
inventariserende
gesprekken
gevoerd
met
diverse
marktpartijen.
Het
belangrijkste
onderwerp
van
gesprek
richt
zich
op
de
vraag
of
er
door
de
individuele
partijen
rollen
en
kansen
voor
de
ontwikkeling
en
realisatie
van
een
energie‐infrastructuur
worden
gezien.
Aandachtspunten
zijn
of
partijen
redelijkerwijze
bijdrage
kunnen
leveren
aan
regionale
economische
belangen,
welke
rendementseisen
zijn
te
verwachten,
vallen
te
nemen
risico’s
binnen
de
bedrijfsstrategie,
etc.
Daarnaast
is
van
belang
om
te
weten
of
partijen
al
vanaf
de
ontwikkelingsfase
tot
en
met
het
bereiken
van
een
‘Financial
Close’,
bereid
zijn
om
risicodragend
bij
te
dragen.
Bezochte
partijen
zijn
onder
te
brengen
in
hoofdrollen
als
die
van:
‐ ‘Bron’,
de
energieleverancier,
‐ ‘Afnemer’,
de
energievragende
partijen,
‐ ‘Contractor’,
de
bouwer
van
systemen
en
energie‐infrastructuur,
‐ ‘Exploitant’,
(mede)financier,
ontwikkelaar
en
beheerder
van
de
energie‐infrastructuur
.
Bronnen:
Naast
WKO
oplossingen
is
er
slechts
één
bestaande
restwarmtebron
aanwezig,
het
datacentre
van
ZIggo.
Deze
bron
is
zeer
beperkt
bruikbaar
en
indien
mogelijk
alleen
in
de
directe
omgeving.
Uit
gesprekken
met
Ziggo
blijkt
dat
zij
een
dubbelrol
ambieert.
Men
heeft
namelijk
behoefte
aan
proceskoude.
Verder
is
er
in
en
rond
Europapark
geen
bestaande
(rest)warmtebon
aanwezig.
Indien
blijkt
dat
in
het
energiescenario
moet
worden
uitgegaan
van
een
nieuwe
decentrale
bron,
dan
is
de
meest
geschikte
locatie
het
naastgelegen
(categorie
5)
bedrijventerrein
Winschoterdiep
met
Attero
als
belangrijkste
bronleverancier.
In
de
vervolgfase
dient
onderzocht
te
worden
of
er
vanuit
de
gemeente,
zowel
technisch
als
economisch,
voldoende
biomassa
als
feedstock
voor
een
duurzame
warmtebron
kan
worden
geleverd.
Attero
geeft
in
gesprekken
aan
om
bij
positieve
uitkomsten
hiervan,
een
bronleverancier
te
willen
vervullen.
Deze
mogelijke
bron,
een
‘Multi‐fuel‐
installatie’,
zou
onderdeel
kunnen
worden
van
een
te
ontwikkelen
Energie
Transitie
Park
(ETP)
op
en
rond
het
terrein
van
Attero.
Afnemers:
32
Deze
zijn
onderverdeeld
in
energie‐afnemers
van
bestaande
gebouwen,
gebouwen
waarvan
de
bouw
is
gestart
en
aspirant
afnemers.
Voor
de
laatste
categorie
is
vooral
gesproken
met
vastgoedontwikkelaars
die
actief
zijn
voor
de
ontwikkeling
van
locaties
op
of
rond
het
Europapark.
Opvallend
is
dat,
ongeacht
de
fase
waarin
partijen
zich
bevinden,
nagenoeg
allen
in
principe
positief
staan
tegenover
een
samenwerking
om
te
komen
tot
een
(voor
hen)
optimale
energieoplossing.
Contractors:
Het
valt
op
dat
bij
vele
nieuwbouw
situaties
bekende
vastgoedontwikkelaars
als
bijvoorbeeld
BAM,
Volker
Wessels
en
Strukton
betrokken
zijn
waar
kennis
en
ambitie
bestaat
voor
de
rol
van
Contractor
en
ontwikkelaar
van
energie‐infrastructuur.
Een
punt
van
aandacht
is
hier
om
de
diverse
rollen
gescheiden
te
houden,
omdat
er
uiteindelijk
voor
het
Europapark
redelijkerwijs
slechts
één
contractor
voor
de
energie‐infrastructuur
zal
worden
geselecteerd
en
er
meerdere
bouwmaatschappijen
in
de
rol
van
aannemer
zullen
zijn.
In
de
vervolgfase
zal
binnen
de
stakeholdersanalyse
bij
selectie
van
partijen
ook
op
dit
punt
de
voor‐
en
nadelen
van
een
gecombineerde
rol
van
afnemer
en
contractor
worden
gewogen.
Exploitant:
Gezien
de
complexiteit
en
schaalgrootte
van
het
project
is
risicospreiding
een
voor
de
hand
liggend
gegeven
en
zal
gezocht
worden
naar
de
ideale
combinatie
van
partijen.
Partijen
als
energiebedrijven
en
waterbedrijven
zijn
in
de
rol
van
netwerkbeheerder
voldoende
geëquipeerd.
Alle
serieuze
energiebedrijven
kunnen
als
mogelijke
gegadigde
worden
gezien.
Echter
niet
bij
alle
energiebedrijven
valt
dit
type
project
binnen
hun
strategie.
Een
aantal
partijen,
al
of
niet
actief
binnen
het
plangebied,
staan
positief
tegenover
een
rol
in
de
toekomstige
exploitatiemaatschappij.
Echter
partijen
realiseren
zich
in
deze
fase
vaak
onvoldoende
wat
van
hen
bijvoorbeeld
aan
ondernemerschap
wordt
gevraagd.
Partijen
waarmee
is
gesproken
zijn
o.m.:
BAM,
Essent,
Rendo,
Waterbedrijf
Groningen,
Imtech,
Volker
Wessels,
Strukton
en
Heijmans.
4.7
Organisatie
Theorie
Kijken
we
naar
de
organisatie
van
het
energieconcept
dat
is
de
vraag
welk
bedrijfsconcept
en
bijbehorende
samenwerkingsvorm
uitvoering
kan
geven
aan
de
ambities
van
het
gebied.
Vastgesteld
kan
worden
dat
een
project
met
collectieve
belangen
en
er
samengewerkt
moet
worden
om
een
zo
groot
mogelijk
ecologisch
en
economisch
rendement
te
behalen.
In
dat
kader
past
een
rechtsvorm
op
te
die
zorgt
draag
voor
de
energievoorziening.
33
Figuur
18.
Basisgedachte
opzet
energiecombinatie
In
de
basisvorm
bestaat
dit
energiebedrijf
uit
handel
in
warmte
en
koude,
transport
over
leidingen,
die
door
het
bedrijf
worden
aangelegd
en
beheerd,
het
eventueel
zelf
opwekken
van
een
deel
van
de
te
verhandelen
warmte
en
koude,
en
het
opslaan
van
warmte
en
koude
in
een
buffer.
In
de
ontwikkeling
kunnen
twee
fasen
worden
onderscheiden:
•
•
In
de
bouwfase
legt
het
energiebedrijf
de
infrastructuur
aan
en
mogelijk
ook
een
of
meerdere
buffers.
De
opweksystemen
zijn
of
worden
door
derden
gerealiseerd
(restwarmte
Attero,
WKO)
en/of
worden
door
het
energiebedrijf
ontwikkeld.
De
exploitatiefase
bestaat
uit
het
transporteren
en
verhandelen
van
warmte
en
koude
tussen
leveranciers
van
die
warmte
en
de
afnemers
daarvan.
Voor
het
transport
krijgt
het
bedrijf
een
vergoeding
waarmee
het
in
principe
de
infrastructuur
moet
kunnen
betalen.
Het
energiebedrijf
kan
eigenaar
zijn
van
de
infrastructuur,
maar
dit
eigendom
kan
ook
bij
derden
liggen.
Naast
handel,
transport,
opwek
en
opslag
zijn
in
de
eindsituatie
de
reguliere
distributie
naar
individuele
klanten
en
de
facturering
bepalend.
Deze
taken
kunnen
door
een
aparte
rechtspersoon
vervuld
worden.
Analyse
en
vertaling
naar
de
praktijk
De
voorgenomen
ontwikkeling
op
het
Europapark
is
complex
vanwege
de
noodzaak
integrale
regie
uit
te
oefenen
op
de
bestaande
en
nieuwe
initiatieven.
Synergievoordelen
kunnen
alleen
worden
behaald
door
een
integrale
aanpak.
Het
is
daardoor
noodzakelijk
bestaande
initiatieven
in
de
te
passen
in
integrale
aanpak,
waarbij
het
voor
de
partijen
die
al
een
positie
hebben
in
het
gebied
aantrekkelijk
moet
zijn
om
deel
te
nemen.
Een
optimale
situatie
kan
bestaan
uit
een
centrale
regievoerder
die
regie
houdt
de
uitvoering
van
de
ontwikkeling
en
de
onderlinge
relatie
tussen
bestaande
en
nieuwe
initiatieven
in
de
gaten
houdt.
Diverse
partijen,
gelieerd
aan
het
Europapark,
hebben
zich
verenigd
in
verschillende
samenwerkingsvormen,
entiteiten
en
intentieovereenkomsten.
Hoewel
deze
initiatieven
zeker
ieder
op
zich
een
bijdrage
kunnen
leveren
aan
de
gezamenlijke
doelstelling,
is
een
integrale
aanpak
met
maximaal
synergievoordeel
vanwege
deze
versnippering
lastig
haalbaar.
Verschillende
partijen
hebben
vanwege
hun
(strategische)
posities
soms
ook
verschillende
(en
tegenstrijdige)
belangen.
Dit
kan
een
optimale
uitvoering
mogelijk
in
de
weg
staan.
Het
is
daarom
aan
te
bevelen
nu
reeds
na
te
gaan
op
welke
wijze
in
dit
veld
van
actoren
(zie
ook
figuur
19)
invulling
gegeven
kan
worden
aan
een
rechtspersoon
die
de
verdere
planontwikkeling
kan
oppakken.
34
We
gaan
ervan
uit
dat
de
gemeente
moet
worden
beschouwd
als
een
aanbestedende
dienst.
De
gemeente
heeft
er
belang
bij
om
partijen
te
selecteren
die
bereid
zijn
om
op
een
innovatieve
manier
mee
te
denken
over
de
invulling
,
uitwerking
en
realisatie
van
de
ontwikkelopgave.
De
selectie
van
een
partij
kan
niet
zonder
‘marktmoment’
in
te
stellen,
zodra
de
rol
van
de
gemeente
verder
gaat
dan
hun
publiekrechtelijke
taken.
Daar
is
sprake
van
indien
de
gemeente
een
duidelijke
regierol
richting
realisatie
op
zich
neemt.
Samenvattend
kan
geconcludeerd
worden:
• Vanwege
de
complexe
integratieopgave
is
het
betrekken
van
de
marktpartijen
noodzakelijk
richting
ontwerp
en
realisatie
• De
rol
van
de
gemeente
moet
worden
betrokken
in
de
discussie
over
mogelijke
aanbesteding.
• Een
eventuele
traditionele
aanbesteding
voldoet
niet
vanwege
de
complexe
ontwikkelopgave
en
diverse
betrokken
stakeholders
Vanwege
de
juridische
en
organisatorische
complexiteit
is
aan
AT‐Osborne
gevraagd
advies
uit
te
brengen
over
te
nemen
stappen.
De
eerste
gedachten
gaan
hierbij
uit
naar
een
innovatieve
aanbesteding
(ontwikkelteam)
of
21 de
opzet
van
een
coöperatiestructuur.
De
rapportage
van
AT
Osborne
wordt
separaat
van
de
voorliggende
Quick
scan
uitgebracht.
Figuur
19.
Actoren
ontwikkeling
duurzame
energie
Europapark
21
Europapark
Groningen.
En
notitie
over
participatiemogelijkheden
en
aanbestedingsrechtelijke
aspecten.
35
5
Eindconclusies
en
vervolgstappen
5.1
Eindconclusies
Techniek
• In
het
gebied
kan
alleen
voor
maximaal
WKO
worden
gekozen,
indien
er
zowel
gestuurd
als
samengewerkt
wordt.
• Deze
richting
is
risicovol:
wil
iedereen
wel
meewerken
?
Is
het
qua
fasering
of
techniek
wel
haalbaar
?
• Het
advies
is
om
te
kiezen
voor
het
volgende:
o Een
gestuurde
WKO,
samenwerking
waar
nuttig
o Additionele
warmte
via
externe
bron
(lokale
opgewekt
of
aangevoerd
vanuit
Attero)
o Rentabiliteit
van
de
externe
bron
bepaalt
mede
noodzaak
tot
clustering
in
de
WKO
Organisatie
• Er
is
een
rechtsvorm
noodzakelijk
die
de
aanleg
en
exploitatie
van
de
energiesystemen
ter
hand
gaat
nemen.
• Vanwege
complexe
integratieopgave
is
partnerselectie
een
belangrijk
issue
(wie
doet
mee
en
waarom)
• Kijken
we
naar
de
rol
van
de
gemeente
dan
speelt
bij
iedere
rol
die
verder
gaat
dan
de
publiekrechtelijk
taken
het
aanbestedingsrecht
een
rol.
• Innovatieve
aanbesteding
of
opzet
coöperatie
zijn
oplossingen
voor
een
marktselectie
• Coöperatie
heeft
voordelen
in
verband
met
het
open
karakter
en
de
vele
partijen
in
het
gebied
Advies
• Verken
de
haalbaarheid
van
scenario
3B:
[beperkte
en
gestuurde
groei
WKO,
restwarmte
van
een
externe
bron
Attero]
o Vraagt
wel
regie
op
aanleg
WKO,
maar
geen
verplichte
samenwerking
o Maakt
optimalisatie
bestaande
(en
nieuwe)
WKO
mogelijk
door
koppeling
met
warmtenet
o Geeft
voldoende
vraag
(GJ)
en
daarmee
is
er
nog
kans
op
een
rendabele
aanleg
van
een
warmtenet
o Bepaal
daartoe
de
minimale
vermogensvraag
en
afname
voor
warmte
en
koude
om
een
warmtenet
mogelijk
te
maken
o Extra
warmtevraag
uit
naastgelegen
gebieden
kan
de
BC
verbeteren
• Verken
vervolgens
de
haalbaarheid
van
scenario
4A
[
zoveel
mogelijk
clusteren
van
de
WKO,
beperkte
additionele
opwek]
indien
het
aanvoeren
van
warmte
niet
rendabel
blijkt
te
zijn.
• Bepaal
na
modelonderzoek,
een
aanvullende
stakeholdersanalyse
en
een
risicoanalyse
het
meest
gewenste
en
haalbare
energiescenario
om
uit
te
werken
in
de
Businesscase
fase
• Werk
een
organisatievorm
uit
op
basis
van
de
energiescenario’s
(3B
en
4A)
en
bekijk
daarbij
nadrukkelijk
de
rol
van
de
gemeente
(en
in
het
verlengde
hiervan
de
aanbestedingskwestie). • Ga
over
naar
de
volgende
fase:
Businessanalyse,
welke
nog
publiek
(vanuit
de
gemeente)
wordt
22 aangepakt
22
We
gaan
er
hierbij
van
uit
dat
de
fase
ná
de
BA‐fase
in
PPS
verband
zal
worden
uitgevoerd.
36
5.2
Vervolgstappen
Figuur
17.
Van
Quickscan
naar
Businessanalyse
Na
de
afronding
van
de
Quickscan
(fase
1)
zijn
de
vervolgstappen:
Businessanalyse
(fase
2)
o Het
maken
van
een
scenariokeuze
op
basis
van
een
financiële
modelberekening
op
hoofdlijn. o Het
vastleggen
(borgen)
van
kwaliteit,
leveringszekerheid
en
duurzaamheid.
o De
gewenste
organisatievorm
uitwerken,
partnerselectie o Het
in
beeld
brengen
van
economische
en
ecologische
gevolgen.
In
tabel
4
zijn
de
aandachtspunten
per
thema
samengevat.
Einde
fase
2
moet
er
een
keuze
gemaakt
worden
voor
de
organisatie
en
het
uit
te
werken
energieconcept.
Businesscase
(fase
3)
In
deze
fase
moet
de
samenwerkingsvorm
starten
met
het
verder
uitwerken
van
de
Businesscase(s).
Samen
met
de
marktpartijen
wordt
toegewerkt
naar
een
principebesluit
tot
aanleg.
TECHNIEK
• Verfijnen
vraag‐
en
aanbod
• Onderzoek
Attero
/
alternatieven
• Optimalisatie
WKO
verder
verkennen
(participatie
bestaand
en
nieuw)
• Koude
uit
warmte
verder
verkennen
• Energiemodel
opstellen
ECONOMIE
• Rekenmodel
opzetten
• Businesscase
(light)
opzetten
• Budget
vervolgfase
vaststellen
JURIDISCH
• Samenwerkingsvorm
vaststellen
/
bedrijfsstructuur
• Actoren
verkennen
(eerste
selectie)
• Vvestigingsvoorwaarden
ORGANISATIE
• Vaststellen
rollen
partijen
(inclusief
overheid)
• Opzet
mogelijke
structuur
tot
samenwerking
• Opzet
bedrijfsstructuur
(toekomstige
energiebedrijf)
COMMUNICATIE
37
•
Communicatieplan
Tabel
4.
Aandachtspunten
fase
2
38