Psychologische interventies bij conversiestoornissen
prof. dr. Kees Hoogduin
Boom, Amsterdam
Conversie_interventie_v4.indd 3
10/18/07 9:25:28 PM
© 2007 C.A.L. Hoogduin, p/a Boom, Amsterdam Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission from the publisher.
1e druk 2007
Vormgeving omslag: Eelko van Iersel, www.zevenzomers.nl Afbeelding stilleven op omslag: Arend-Jan van Driesten (1878-1969) Verzorging binnenwerk: www.imagerealize.nl Drukwerk: Wilco, Amersfoort
ISBN 978 90 8506 337 7 NUR 777 www.boomcurecare.nl
[email protected]
Conversie_interventie_v4.indd 4
10/18/07 9:25:28 PM
Inhoud Ten geleide
7
1 Conversiestoornis: diagnostiek en classificatie 2 Behandeling 3 Verlammingen 4 Fluisterspraak: afonie 5 Het onvermogen te blijven staan 6 Het onvermogen te staan en te lopen: astasia cum abasia 7 Het onvermogen gesloten ogen te openen 8 Verkramping van de hand tot een vuist: clenched fist 9 Conversieve katatonie 10 Onwillekeurige spiertrekkingen in armen of benen 11 Psychogeen parkinsonisme 12 Halfzijdige schop- en slagbewegingen 13 Coördinatiestoornissen 14 Het onvermogen te eten en te slikken 15 Het onvermogen te spreken: mutisme 16 Psychogene pseudo-epileptische aanvallen 17 Uitval van pijn- en tastgevoel 18 ‘Conversieve’ expressieve afasie 19 Complicaties bij de behandeling 20 Mislukte behandelingen
9 25 41 49 55 59 63 67 73 79 85 89 93 97 101 105 111 117 123 129
Referenties
135
Bijlage 1
143
Bijlage 2
151
Verantwoording
153
Over de auteur
155
Conversie_interventie_v4.indd 5
10/18/07 9:25:28 PM
Ten geleide De diagnose conversiestoornis is tegenwoordig betrouwbaar te stellen. De kans dat na een zorgvuldig neurologisch onderzoek bij de patiënt ten slotte toch een lichamelijke oorzaak voor de klachten wordt gevonden, is sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw gedaald van ongeveer 30% naar 4% (Stone e.a., 2005). Over de effecten van behandeling van de conversiestoornis bestaat wetenschappelijk echter nog bijzonder weinig evidentie. In een recent Cochrane review worden slechts drie gecontroleerde studies geselecteerd (Ruddy & Hause, 2006). Ook de conclusies over deze studies zijn niet al te positief. Slechts bij een van deze wordt een significant effect gevonden voor een bepaalde interventie (Moene e.a., 2003). Beide andere worden door methodologische beperkingen onvoldoende geacht om indicaties te verschaffen voor de te volgen behandelings strategie. Er moet dus haast gemaakt worden met een replicatie van de studie van Moene. Dat behandelingen van patiënten met een conversiestoornis overigens met enig optimisme ter hand kunnen worden genomen blijkt niettemin uit de studies van Moene (Moene e.a., 2002; 2003). De resultaten van de behandeling zijn uitgesproken gunstig. Wel blijkt uit de lange voorgeschiedenissen van de klachten dat veel therapeuten een directe symptoomgerichte behandeling om onduidelijke redenen niet willen of kunnen toepassen. Dit boek is geschreven om te rapporteren over behandelingsstrategieën waarmee successen mogelijk bleken voor de meest uiteenlopende conversiestoornissen. Ter illustratie: in de laatste maanden ter voorbereiding van dit boek zijn vier patiënten met dergelijke klachten in behandeling genomen: • Een mevrouw van 68 jaar met een sinds jaren bestaande fluisterspraak (afonie), die in één wat langere zitting met een gedragstherapeutische strategie haar normale stemgeluid heeft teruggekregen; • Een onderwijzeres die zich de afgelopen elf jaar in een rolstoel heeft voortbewogen als gevolg van een slappe verlamming van beide benen, kan zes zittingen later weer op commando een been en de tenen van dat been bewegen. Deze behandeling wordt nog vervolgd; • Een biologe, die sinds negen jaar last heeft van schopbewegingen in zittende houding en die niet goed meer kan lopen omdat ze soms plotseling door de knieën zakt, heeft geleerd in drie zittingen met behulp van een hypnotische techniek weer de controle over haar spieren te krijgen; • En tot slot een twaalfjarig meisje dat sinds één jaar last heeft van een dag en nacht trillende arm waardoor ze niet meer kan schrijven of eten. Zij heeft
7
Conversie_interventie_v4.indd 7
10/18/07 9:25:28 PM
in zes zittingen geleerd de arm binnen zeven minuten weer stil te krijgen en vervolgens langer dan een halfuur stil te houden. Ze is nu weer in staat om met die arm te eten en te schrijven. Haar behandeling wordt ook nog vervolgd. Al deze patiënten hebben meerdere niet-succesvolle behande lingen achter de rug. Deze vier gevallen illustreren twee belangrijke aspecten van de behandeling van patiënten met een conversiestoornis: de lange voorgeschiedenis met nietsuccesvolle behandelingen en de vrij snelle successen bij therapeuten die ervaren zijn in het behandelen van dergelijke patiënten. Dit boek is opgebouwd uit twintig hoofdstukken. De eerste twee handelen over diagnostiek en behandeling van de conversiestoornis. Daarna volgen zestien hoofdstukken waarin de behandeling van specifieke conversiestoornissen worden besproken. Bij deze besprekingen ligt het accent vooral op strategieën waarmee ten slotte successen konden worden geboekt. De meest voorkomende stoornissen worden besproken, zoals verlammingen, spraakstoornissen en het onvermogen gecoördineerde bewegingen uit te voeren zoals lopen, eten, en schrijven. Verder komen verkrampingen, trillen, beven, schudden, pseudo-epileptische aanvallen en uitval van de gevoelskwaliteit aan bod. Er volgt een hoofdstuk over complicaties die zich tijdens de behandeling kunnen voordoen. Het boek wordt afgesloten met een hoofdstuk waarin enige voorbeelden worden gegeven van behandelingen die helaas mislukten. Vanwege de leesbaarheid is ervoor gekozen het aantal referenties enigszins beperkt te houden. Veel van de hoofdstukken zijn gebaseerd op publicaties die eerder in diverse wetenschappelijke tijdschriften verschenen. De gegevens van de patiënten zijn gewijzigd om herkenbaarheid te voorkomen. Sommige hoofdstukken zijn geïllustreerd met verbatim fragmenten van een zitting. Deze teksten zijn hier en daar gefatsoeneerd ten behoeve van de leesbaarheid, zonder dat de essentie van de tekst daarbij is gewijzigd. De inhoud van dit boek is gebaseerd op jarenlange ervaring met behandeling van patiënten met een conversiestoornis. De bedoeling ervan is psychiaters en psychologen kennis te laten nemen van deze bijzondere ervaringen. Het is geschreven vanuit een grote empathie voor deze patiënten, die door veel hulpverleners ten onrechte als bedriegers en aanstellers worden gezien. Mogelijk draagt dit werk bij tot een beter begrip en tot een grotere belangstelling voor de behandelingsmogelijkheden. Kees Hoogduin
8
Conversie_interventie_v4.indd 8
10/18/07 9:25:29 PM
Conversiestoornis: diagnostiek en classificatie* 1.1 Inleiding
1
Trillat (1986) eindigt zijn Histoire de l’hysterie met de woorden: ‘De hysterie is dood, dat is duidelijk. Zij heeft haar raadselen meegenomen in haar graf.’ Met Mace (1992a, b) moeten we echter concluderen dat dit in het geheel niet het geval is. Zo meldden zich de afgelopen jaren patiënten met aanvalsgewijs zwaaien met armen en benen; schudaanvallen van het hoofd waarbij ja knikken met nee schudden werd afgewisseld; halfzijdige verlamming; verlamming van beide benen; blindheid; het verlies van reuk en smaak; algeheel verlies van de coördinatie van de spieren; pseudo-toevallen; verkramping van de hand en van de voet; onvermogen de ogen te openen; verstijving van beide benen; het onvermogen te spreken; fluisterspraak; pseudo-spastische spraak; het onvermogen te slikken; tremoren (beven) van de armen, benen of het hoofd; halfzijdige tremoren en diverse stoornissen van de tast- en pijnzin. Opvallend is dat deze patiënten vaak al vele jaren in behandeling waren buiten het psychiatrisch en psychologisch circuit, met name bij neuroloog of revalidatiearts. De termen hysterie en conversie worden vaak door elkaar gebruikt. Het begrip hysterie is ontleend aan het Griekse woord voor baarmoeder. In de Griekse oudheid bestond de theorie dat de diverse sterk wisselende klachten ontstonden doordat de baarmoeder zich in het lichaam verplaatste (Abse, 1974). Abse verwijst naar Plato (z.j.): “…Blijft datgene, wat wij moederschoot en baarmoeder noemen – en dat een levend wezen is binnenin en begerig naar het voortbrengen van kinderen – blijven die organen, ondanks de geschikte leeftijd geruime tijd zonder vrucht, dan verdragen zij zulks kwalijk en winden zij zich op. Hun substantie gaat overal in het lichaam ronddolen, verstopt ademhalingswegen, belet de inademing, veroorzaakt de ergste ongemakken en verwekt allerlei andere ziekten…” De term conversie wordt ten onrechte aan Freud toegeschreven. Aan de term is door Freud twee betekenissen gegeven, namelijk het proces waarbij onver Alle gevalsbeschrijvingen in dit boek zijn gebaseerd op de verhalen van echte patiënten. Ze zijn echter zodanig veranderd of gecombineerd dat ze niet meer tot bestaande personen te herleiden zijn. Iedere gelijkenis met bestaande personen berust daarom op toeval.
*
9
Conversie_interventie_v4.indd 9
10/18/07 9:25:29 PM
draaglijke gedachten die zijn ontstaan ten gevolge van traumatische seksuele ervaringen, getransformeerd worden in lichamelijke klachten; en de ziekte conversiehysterie waarmee hij een stoornis bedoelt die grote gelijkheid vertoont met de hier beschreven conversiestoornis (Mace, 1992a). Reeds in de middeleeuwen werd echter het begrip conversio al gebruikt. Er werden in die tijd vrouwen beschreven die leden aan ‘verstikking van de baar moeder’ (Mace, 1992a), een ziektebeeld dat na een emotionele crisis de neiging vertoonde zich te ontwikkelen in diverse andere ziektebeelden, waarbij het ene ziektebeeld zich als het ware in een ander converteerde. Het is niet moeilijk om hierin de conversiestoornis of de somatisatiestoornis te herkennen.
1.2 Diagnostiek en classificatie In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR, 2000) wordt vermeld dat een aandoening als conversiestoornis kan worden geclassificeerd wanneer de klachten bestaan uit niet-lichamelijk te verklaren stoornissen van de motoriek of van de zintuigfuncties. De verschijnselen suggereren wel een neurologische of een andere lichamelijke aandoening. Psychologische factoren (bijvoorbeeld stress) zijn geassocieerd met het ontstaan van deze klachten (zie schema 1.1). De conversiestoornis is in de DSM-IV geclassificeerd onder de somatoforme stoornissen, een rubriek waarin psychiatrische stoornissen met lichamelijke verschijnselen bijeen zijn gebracht. Naast hypochondrie zijn stoornissen in de lichaamsbeleving, de pijnstoornis, de ongedifferentieerde somatoforme stoornis en de somatisatiestoornis in deze rubriek ondergebracht. Deze laatste stoornis is recentelijk onderscheiden van de conversiestoornis. Vroeger werden de conversiestoornis en de somatisatiestoornis als hysterie gediagnosticeerd. Doordat een van de diagnostische criteria van de somatisatiestoornis bestaat uit de aanwezigheid van een pseudo-neurologisch symptoom (= conversieverschijnsel) kan de somatisatiestoornis worden opgevat als een complexe conversiestoornis. Niet minder dan 48 tot 60% van de patiënten met een conversiestoornis blijkt te voldoen aan de criteria van de somatisatiestoornis. Een juiste classificering is in die gevallen conversief symptoom bij een patiënt met een somatisatiestoornis (Moene & Rümke, 2004). De diagnostische criteria volgens DSM-IV-TR voor een somatisatiestoornis zijn als volgt (zie schema 1.2):
10
Hoofdstuk 1
Conversie_interventie_v4.indd 10
10/18/07 9:25:29 PM
Schema 1.1 De diagnostische criteria van de conversiestoornis (DSM-IV-TR, 2000) • Symptomen of klachten van de willekeurige spieren of zintuigen, die een neuro logische of andere medische aandoening doen vermoeden; • Psychologische factoren worden geacht een verband te hebben met de klachten, doordat het ontstaan of verergeren van de symptomen vooraf wordt gegaan door conflicten of stressoren; • De symptomen zijn niet opzettelijk veroorzaakt of geveinsd; • De klachten kunnen na adequaat onderzoek niet geheel worden verklaard door een neurologische of andere medische aandoening, en ze behoren evenmin tot een cultureel geaccepteerde wijze van reageren; • De symptomen of klachten veroorzaken significant ongemak of hinder in sociaal of beroepsmatig functioneren, of vereisen medische zorg; • De symptomen of klachten zijn niet beperkt tot pijn of seksuele disfunctie, treden niet uitsluitend op in het kader van een somatisatiestoornis, en maken ook geen deel uit van een andere psychische stoornis. In de DSM-IV-TR worden vier subtypen onderscheiden: • met stoornissen in de motoriek; hieronder vallen onder andere verlammingen en tremoren; • met symptomen op het gebied van de zintuigen: hieronder vallen onder andere blindheid en stoornissen van het gevoel; • met toevallen, met of zonder bewustzijnsverlies; • met gemengde symptomatologie.
De diagnose conversiestoornis dient pas te worden overwogen als neurologisch-somatisch onderzoek geen verklaring voor de klachten heeft opgeleverd. Een belangrijk onderscheid met neurologische ziekten bestaat uit het ontbreken van anatomische wetmatigheden bij de conversiestoornis. Anders gezegd: de conversiesymptomen houden zich niet aan de anatomische verhoudingen. Schema 1.2 De diagnostische criteria voor de somatisatiestoornis (DSM-IV-TR) • Een jarenlange voorgeschiedenis van multipele lichamelijke klachten, begonnen voor het dertigste jaar; • Voor deze klachten dient behandeling te zijn gezocht; • De patiënt voldoet aan de volgende criteria (op enig moment opgetreden gedurende de ziektegeschiedenis): 1. vier verschillende pijnklachten, op verschillende plaatsen of bij verschillende functies (zoals urineren); 2. twee maag-/darmklachten; 3. één seksuele klacht; 4. één pseudo-neurologisch symptoom (bedoeld wordt een conversieverschijnsel). • Er kan geen somatische verklaring voor de klachten worden gegeven of de klachten zijn buitensporig in relatie tot de onderliggende somatische oorzaak.
Conversiestoornis: diagnostiek en classificatie
Conversie_interventie_v4.indd 11
11
10/18/07 9:25:29 PM
De conversiestoornis dient onderscheiden te worden van de nagebootste stoornis en simulatie. Bij de nagebootste stoornis gaat het om simuleren van een stoornis om de rol van patiënt te verwerven; dat wil zeggen te worden opgenomen, te worden behandeld en eventueel om als invalide door het leven te gaan.
1.3 Gevalsbeschrijving Een jonge vrouw wordt door de afdeling neurologie aangemeld met psychogene pseudoepileptische aanvallen. Bij neurologisch en EEG-onderzoek zijn geen afwijkingen gevonden. Desgevraagd vertelt patiënte dat zij zich verwondt tijdens de aanvallen. Ze blijkt tijdens de aanvallen de wangen meerdere keren te hebben geschaafd. Zij heeft zichzelf nooit op de tong gebeten en er is nooit incontinentie voor urine geweest tijdens een aanval. Er wordt besloten met behulp van hypnose te proberen een aanval te provoceren (zie hoofdstuk 16). De patiënte en haar partner worden uitvoerig voorgelicht over de procedure. Er wordt afgesproken dat bij de volgende zitting, een week later, zal worden geprobeerd een dergelijke aanval op te wekken. Daags voor de provocatie belt patiënte op met de mededeling dat de behandeling niet meer nodig is. Ze vertelt dat ze nooit aanvallen heeft gehad en dat ze opzettelijk met haar gezicht langs de muur schuurde om aan te kunnen tonen dat ze een aanval had doorgemaakt. Haar jongere zusje was bekend met epilepsie. Patiënte kan geen goede verklaring geven waarom ze dit alles heeft verzonnen. Ze heeft geen belangstelling voor behandeling. In dit geval gaat het om een nagebootste stoornis.
1.4 Beschouwing Bij simulatie probeert een patiënt met geveinsde symptomen een bepaald doel te bereiken, bijvoorbeeld een afkeuring of een uitkering (Rogers, 1988). In de praktijk is de diagnostiek niet eenvoudig. Het is misschien wijs bij verdenking op simulatie, patiënten te behandelen alsof ze een conversiestoornis hebben, in plaats van als een detective te proberen de misleiding vast te stellen. De kans dat die vaststelling lukt is overigens niet erg groot. Bovendien is de behandeling van simulatie relatief eenvoudig. Begin de behandeling alsof het een conversiestoornis betreft en breng een goede therapeutische relatie tot stand. Wanneer voor de patiënt duidelijk wordt dat de doelen die met simulatie worden nagestreefd mogelijk ook anderszins te bereiken zijn, of maar beter
12
Hoofdstuk 1
Conversie_interventie_v4.indd 12
10/18/07 9:25:29 PM
niet moeten worden nagestreefd, kan de behandeling snel succesvol worden. Immers, de patiënt houdt gewoon op met simuleren. De differentiële diagnostiek tussen een lichamelijke aandoening en de conversie stoornis is vaak niet gemakkelijk (zie schema 1.3). Ford en Folks (1985) vatten de problemen rond de diagnostiek kort en bondig samen: behoudens de uitsluiting van aantoonbare lichamelijke afwijkingen leveren anamnese en klinisch onderzoek alleen maar ‘soft facts’ op voor de diagnose conversiestoornis. Factoren die van oudsher in verband zijn gebracht met conversie en hysterie zijn onder andere belle indifférence, secundaire ziektewinst, theatrale klachtenpresentatie, eerdere onduidelijke lichamelijke klachten en de aanwezigheid van een model voor de klachten (zie ook Hoogduin & Severijns, 1992). De betekenis van deze factoren zal hier kort worden besproken. Schema 1.3 F actoren die het stellen van de diagnose conversiestoornis kunnen compliceren (Hoogduin e.a., 1990, 1992) • De patiënt heeft een neurologische ziekte met een atypisch beloop of met een als bizar imponerend klachtenpatroon. Het gevaar dreigt dat van diagnostiek wordt afgezien, omdat de klachten als niet-lichamelijk worden herkend; • De patiënt heeft een psychische ziekte en krijgt daarbij een lichamelijke aandoening. De verschijnselen van de lichamelijke ziekte worden als onderdeel van de psychische stoornis geïnterpreteerd; • De patiënt heeft een lichamelijke ziekte, maar het diagnostisch onderzoek dat als kenmerkend wordt beschouwd voor de aandoening, vertoont geen afwijkingen, bijvoorbeeld een normaal EEG bij een patiënt met atypische epileptische insulten; • De patiënt krijgt een lichamelijke ziekte na een ernstig psychotrauma. Opnieuw dreigt interpretatie binnen een psychologisch kader en wordt er soms afgezien van somatische diagnostiek; • De lichamelijke ziekte wordt door de relatieve zeldzaamheid ervan door de onder zoeker niet herkend; • Een conversiestoornis kan ontstaan bij een patiënt die reeds aan een neurologische stoornis lijdt.
Belle indifférence Belle indifférence is een term waarmee een relatief gebrek aan belangstelling van de patiënt voor de vaak ernstig invaliderende klachten wordt aangegeven. De patiënt zou een ziekelijke onverschilligheid aan de dag leggen voor de klachten en tegelijkertijd een opgewekte indruk maken. Gould e.a. (1986) onderzochten of belle indifférence ook voorkomt bij patiënten na een ernstige hersenaandoening. Ze konden dit fenomeen bij negen van de dertig patiënten met
Conversiestoornis: diagnostiek en classificatie
Conversie_interventie_v4.indd 13
13
10/18/07 9:25:29 PM
zo’n aandoening vaststellen. Op grond hiervan komen zij tot de conclusie dat belle indifférence een belangrijke reden is om aan een acute hersenbeschadiging te denken. Secundaire ziektewinst Door diverse auteurs wordt aangenomen dat patiënten door de conversiestoornis bepaalde voordelen verkrijgen die ze zonder deze niet verkregen zouden hebben, of dat ze door de klachten bepaalde onaangename zaken kunnen vermijden. Wanneer mensen ten gevolge van een auto-ongeval hun benen breken worden ze meestal door hun familieleden verwend. De patiënt met de conversie lijkt deze liefde niet te mogen ontvangen. Immers, ‘eigenlijk’ zou het de patiënt om het verkrijgen van deze genegenheid gaan en worden diens klachten door uitingen van genegenheid in stand gehouden. Onderzoeksgegevens over ziektewinst ontbreken, maar uit ervaring is bekend dat patiënten met een conversiestoornis die door hun partner consequent onaardig worden bejegend, desondanks hun klachten houden. Theatrale presentatie Patiënten met een belle indifférence uiten geen klachten. Ze zouden hun lijden zonder klagen dragen en een onverschilligheid ten opzichte van hun klachten vertonen. Hoe dit te rijmen met de ook aanwezig veronderstelde theatrale of dramatische klachtenpresentatie? Enerzijds moet bij mensen die gedwee hun lot dragen de diagnose conversie overwogen worden, anderzijds moeten mensen die hun klachten theatraal presenteren ook in aanmerking komen voor die diagnose. Uit onderzoeksgegevens over het voorkomen van persoonlijkheidsstoornissen blijkt dat ongeveer 2 tot 4% van de West-Europese bevolking aan een persoonlijkheidsstoornis zou lijden. De theatrale persoonlijkheidsstoornis – de stoornis waarbij de theatrale klachtenpresentatie mag worden verwacht – zou naast de borderline- en de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis het vaakst voorkomen. De conversiestoornis is een relatief zeldzame stoornis. Deze zeldzaamheid – gevoegd bij het relatief frequent voorkomen van een persoonlijkheid met theatrale trekken – moet tot de conclusie leiden dat een patiënt met lichamelijke klachten en een theatrale klachtenpresentatie meestal een lichamelijke ziekte zal blijken te hebben en geen conversiestoornis. Eerdere onduidelijke lichamelijke klachten Patiënten met een conversiestoornis zouden voor de ontwikkeling van hun klachten al eens eerder met onbegrepen lichamelijke klachten gereageerd hebben op stresserende gebeurtenissen. Raskin e.a. (1966) onderzochten 39
14
Hoofdstuk 1
Conversie_interventie_v4.indd 14
10/18/07 9:25:29 PM
patiënten bij wie de diagnose conversiestoornis werd overwogen. Zeven van deze patiënten bleken uiteindelijk een organische verklaring voor de klachten te hebben. Zowel patiënten met een conversiestoornis (26 van de 32) als patiënten met een neurologische stoornis (2 van de 7) bleken eerder lichamelijke klachten zonder somatische verklaring te hebben gehad. De aanwezigheid van een model voor de klachten In de DSM-IV-TR wordt vermeld dat eerder doorgemaakte ziekten patiënten een model kunnen leveren voor de conversiesymptomen. Bijvoorbeeld conversieve aanvallen bij patiënten die eerder aan epilepsie leden, of een conversieverlamming in een pijnlijk been bij een patiënt met een hernia. Bij 8 aan de benen verlamde patiënten kon in 5 gevallen eerdere pijnklachten in rug en been worden vastgesteld (Hoogduin e.a., 1992). Raskin e.a. (1966) vonden bij 13 van de 32 patiënten een dergelijk model voor de klachten; 6 van deze 13 hadden eerder een lichamelijke aandoening met bepaalde klachten die later in de conversie als het ware recidiveerden. In meer dan de helft van de gevallen hadden de patiënten niet eerder klachten die ze als model gebruikten. Opnieuw is de bevinding dusdanig dat juist de afwezigheid van een dergelijk model zou pleiten voor de diagnose conversiestoornis.
1.5 Wetenschappelijke inzichten De theorieën waarmee het ontstaan van de conversiestoornis wordt verklaard hebben een speculatief karakter. Goede empirische ondersteuning ontbreekt. Toch hebben de theorieën die in de loop van de tijd stand wisten te houden een belangrijk kenmerk gemeen, namelijk dat conversiestoornissen een relatie hebben met ervaringen die als bedreigend of rampzalig worden beleefd. Het gaat daarbij meestal om eenmalige calamiteiten, maar soms ook om bedreigende omstandigheden die zich over jaren hebben uitgestrekt. Ondersteuning voor deze opvatting wordt onder andere geleverd door gecontroleerd onderzoek naar incidenten in de voorgeschiedenis van patiënten en het vóórkomen ervan bij mannen in oorlogstijd (Abse, 1974). Roelofs e.a. (2002, 2005) hebben onderzoek gedaan naar de betekenis van traumatisering bij conversiepatiënten. In eerste instantie is er een relatie gevonden tussen vroegkinderlijke traumatisering en de ernst van de conversie stoornis. Wanneer echter wordt gekeken naar negatieve life events in het jaar voorafgaande aan het ontstaan van de stoornis, blijkt uit de gecontroleerde studie dat evenzeer een significante relatie bestaat tussen recente life events en
Conversiestoornis: diagnostiek en classificatie
Conversie_interventie_v4.indd 15
15
10/18/07 9:25:29 PM