Brandveiligheid stimuleren in studentenhuizen middels sociaal psychologische interventies Resultaten van een veldexperiment in Utrecht, Rotterdam en Nijmegen In opdracht van de NVBR
Den Haag, maart 2012 Dr. Bert Pol Drs. Anja de Boer Ingeborg Smit MSc, MA
Inhoudsopgave Samenvatting ........................................................................................................... 2 1 Inleiding .......................................................................................................... 4 1.1. 1.2. 1.3. 2 3
Conclusies en aanbevelingen .......................................................................... 7 Drie geselecteerde interventies voor veldexperiment ..................................... 9 3.1. 3.2. 3.3.
4 5
Descriptieve norm .................................................................................... 9 Injunctieve norm ..................................................................................... 10 Prompt .................................................................................................... 11
Onderzoeksopzet ........................................................................................... 12 Resultaten van de 0-meting ........................................................................... 15 5.1. 5.2. 5.3.
6
Aanleiding en doel .................................................................................... 4 Methode .................................................................................................... 4 Opzet van het rapport ............................................................................... 5
Rotterdam ............................................................................................... 15 Utrecht .................................................................................................... 16 Nijmegen ................................................................................................ 18
Effecten van de interventies .......................................................................... 20 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Rotterdam: de descriptieve norm............................................................ 20 Utrecht: de injunctieve norm .................................................................. 25 Nijmegen: de prompt .............................................................................. 26 Check: hangt de sticker nog op zijn plaats? ........................................... 27
Bijlage 1: Aangetroffen situaties in Rotterdam ..................................................... 28 Bijlage 2: Aangetroffen situaties in Utrecht ......................................................... 30 Bijlage 3: Aangetroffen situaties in Nijmegen ...................................................... 32 Bijlage 4: Scorelijst huisbezoeken studentenhuizen ............................................. 34
1
Samenvatting Vraagstelling en methode
De NVBR heeft Tabula Rasa gevraagd om in een pilotsetting sociaalpsychologische interventies te ontwikkelen die brandveilig gedrag bij studenten in particuliere studentenhuizen stimuleren. Op basis van deskresearch, expertise en wetenschappelijke literatuur zijn drie kansrijke interventies geselecteerd. Deze zijn vertaald naar uitingen (stickers) die in een veldexperiment konden worden gebruikt. Het veldexperiment vond plaats in studentenhuizen in Rotterdam, Utrecht en Nijmegen. Elke stad kreeg een eigen interventie toegewezen die gericht was op afgeplakte rookmelders (Rotterdam) of geblokkeerde vluchtroutes (Utrecht en Nijmegen).
Resultaten onderzoek: twee interventies zorgen voor brandveiliger gedrag
De descriptieve norm bleek in dit onderzoek een zeer effectieve methode om studenten aan te zetten tot brandveiliger gedrag. In Rotterdam zorgde de sticker met deze interventie ervoor dat studenten de hoofdentree en extra vluchtroutes van het pand vaker vrij lieten van obstakels (vuilniszakken, kratten etc.). Ook de aanwezige installaties in de keuken (gas/elektra/afzuigkap) leverden minder vaak gevaar op na het plakken van de sticker. Daarnaast verbeterde de hygiëne in de Rotterdamse studentenhuizen door de interventie. Opvallend was dat deze op rookmelders gerichte interventie (waar geen verbetering mogelijk bleek omdat in geen van de deelnemende huizen afgeplakte rookmelders werden aangetroffen), op andere aspecten van brandveiligheid voor significante verbetering zorgde. Ook de injunctieve norm had aantoonbaar effect. In Utrecht leidde deze interventie ertoe dat studenten de extra vluchtroutes in hun woning vaker vrij lieten van obstakels. De derde interventie – een prompt – gaf geen statistisch significante resultaten. In Nijmegen leidde de sticker niet tot brandveiliger gedrag van studenten. Wellicht is het onder studenten te weinig bekend dat ze geen rommel op de trap en bij deuren moeten zetten.
Toepassing op grotere schaal
Het verdient aanbeveling de interventies descriptieve norm en injunctieve norm op grotere schaal toe te passen. De stickers die getoetst zijn in dit
2
onderzoek kunnen ook in andere steden ingezet worden om de brandveiligheid in studentenhuizen te vergroten.
Verder onderzoek is zinvol
Naast sociale normen en prompting zijn er ook andere (combinaties van) interventies die kansrijk zijn als het gaat om het beïnvloeden van het gedrag van studenten. Bovendien hebben we ons nu gericht op huizen met 5 tot 10 bewoners, terwijl grotere studentenhuizen brandonveiliger lijken te zijn en mogelijk een ander type bewoner aantrekken. Wellicht zijn daardoor in grotere huizen andere interventies nodig. Een vervolgonderzoek is om deze reden zinvol. Aanvullend onderzoek is tevens wenselijk om te bepalen of een combinatie van de concepten ‘rookmelder’ en ‘vluchtroute’ wellicht aanzet tot brandveiliger gedrag dan alleen ‘vluchtroute’. Wellicht triggert een rookmelder in grotere mate brandveilig (onbewust) gedrag omdat dit voor mensen minder abstract is dan een vluchtroute.
3
1
Inleiding
1.1. Aanleiding en doel Brandonveilig of brandveiligheidbelemmerend gedrag is bij studenten eerder norm dan uitzondering. Bij controles worden vaak afgeplakte rookmelders, volgepakte en afgesloten vluchtwegen en doorgeluste stekkerdozen aangetroffen waarop ook nog veel apparatuur is aangesloten.1 Ook al worden de studenten hierop aangesproken, bij een volgende controle worden vaak weer opnieuw onveilige situaties aangetroffen. De brandweer stuit bij de doelgroep op desinteresse. Brandveiligheid is niet iets wat studenten bezighoudt, hun prioriteiten liggen elders. Tevens is de doelgroep lastig te bereiken; de studenten wisselen vaak van woonruimte. De brandweer heeft als doel de brandveiligheid en het brandveiligheidbewustzijn onder studenten in particuliere studentenhuizen te vergroten. Daarom heeft de NVBR aan Tabula Rasa gevraagd om binnen een pilot een aantal interventies te ontwikkelen om brandveilig gedrag bij studenten te stimuleren.
1.2. Methode Vooronderzoek
Op basis van deskresearch, expertise en wetenschappelijke literatuur is een groslijst opgesteld van kansrijke interventies om brandonveilig gedrag tegen te gaan. De geselecteerde methoden hebben hun effectiviteit al bewezen in eerdere (veld)experimenten, waarin sociaal gewenst gedrag centraal stond. In verschillende natuurlijke situaties is door gebruik te maken van deze methoden succesvol gedrag gestimuleerd en verbeterd. Uit de groslijst zijn, in overleg met de projectgroep, de drie meest kansrijke en praktisch uitvoerbare interventies geselecteerd: 1. Normgedrag: de descriptieve norm in combinatie met appelleren aan het groepsgevoel (hoe anderen het doen); 2. Normgedrag: de injunctieve norm in combinatie met een licht negatieve insteek (hoe anderen vinden dat het niet moet); 3. Prompt in combinatie met de norm (geheugensteuntje hoe het hoort). 1
In bijlage 1, 2 en 3 hebben we per stad een selectie foto’s opgenomen die zijn gemaakt tijdens de huisbezoeken voor dit onderzoek.
4
Laboratoriumexperiment
In het laboratorium is getest of het verstandig is de brandweer als afzender van de boodschap te vermelden. Uitwonende studenten bleken een negatievere attitude te hebben ten opzichte van brandveiligheid als de brandweer de afzender van een boodschap was dan als er geen afzender was. Dit impliceert dat de brandweer als afzender weerstand kan oproepen bij studenten. Wellicht door een gevoel van betutteling. Dat kan vervolgens leiden tot een ongewenste reactie (minder brandveilig gedrag). Daarom hebben we ervoor gekozen bij de uiteindelijke interventies geen afzender te vermelden.
Veldexperiment
Vervolgens zijn de interventies getest in een veldexperiment. Dat wil zeggen dat het onderzoek naar het effect van de interventies op echte probleemlocaties is uitgevoerd, in drie studentensteden in Nederland: Nijmegen, Rotterdam en Utrecht. Hiertoe zijn de interventies in overleg met de projectgroep eerst vertaald naar uitingen (stickers) gericht op twee veel voorkomende vormen van onveilig gedrag: het afplakken/onklaar maken van rookmelders en het blokkeren van vluchtroutes. Om iets te kunnen zeggen over de werking van de interventies was het belangrijk de brandveiligheid in de geselecteerde studentenhuizen voorafgaand aan het onderzoek te meten. Daartoe heeft een nulmeting plaatsgevonden. Daarna is het interventiemateriaal geplaatst. Twee tot vier weken later vond een effectmeting plaats.
1.3. Opzet van het rapport Dit rapport beschrijft de resultaten van het onderzoek waarin de gedragseffecten van drie gedragsinterventies in studentenhuizen zijn getest. Hoofdstuk 1 beschrijft de aanleiding en het doel van het onderzoek. In hoofdstuk 2 volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen gebaseerd op het uitgevoerde onderzoek. In hoofdstuk 3 staan de geselecteerde interventies centraal. De achtergronden en werking van de relevante sociaal psychologische theorieën worden beschreven alsmede de uiteindelijke toepassing in het veldexperiment. Hoofdstuk 4 beschrijft de onderzoeksopzet. We gaan in op de doelgroep, het experimentele design en de manier waarop effecten gemeten worden.
5
Hoofdstuk 5 is een uitgebreide weergave van de resultaten van de nulmeting: de meting voorafgaand aan het plaatsen van de interventies. Dit hoofdstuk geeft een goed beeld van de aangetroffen situaties in de studentenhuizen. Hoofdstuk 6 geeft de resultaten van de geteste interventies weer. Hier wordt beschreven welke uitwerking de verschillende interventies hebben en of ze ook in de praktijk effectief bleken om brandonveilig gedrag tegen te gaan.
6
2
Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk staan de belangrijkste conclusies uit het onderzoek en het daarop gebaseerde advies. In hoofdstuk 5 en 6 beschrijven we de resultaten in detail.
Twee interventies aantoonbaar effect op gedrag
De interventies die in Rotterdam (descriptieve norm) en Utrecht (injunctieve norm) zijn toegepast, hebben aantoonbaar effect op het gedrag van studenten. Dit bleek uit de vergelijking van de 0-meting en de 1meting, en uit de vergelijking van de steden met de controlegroep. De descriptieve norm had het sterkste effect: in de Rotterdamse studentenhuizen zagen we op meer onderdelen een significante verbetering van de brandveiligheid dan in de andere steden.
Descriptieve norm zeer effectief
De descriptieve norm bleek in dit onderzoek de meest effectieve methode om studenten aan te zetten tot brandveiliger gedrag. In Rotterdam zorgde de sticker met deze interventie ervoor dat studenten de hoofdentree en extra vluchtroutes van het pand vaker vrij lieten van obstakels (vuilniszakken, kratten etc.). Ook de aanwezige installaties in de keuken (gas/elektra/afzuigkap) leverden minder vaak gevaar op na het plakken van de sticker. Daarnaast verbeterde de hygiëne in de Rotterdamse studentenhuizen door de interventie.
Injunctieve norm leidde ook tot brandveiliger gedrag
Ook de injunctieve norm had aantoonbaar effect. In Utrecht leidde deze interventie ertoe dat studenten de extra vluchtroutes in hun woning vaker vrij lieten van obstakels.
Gedragseffecten zijn veroorzaakt door interventies en niet door externe factoren
We hebben geen significante verschillen gevonden tussen de 0-meting en de 1-meting van de controlegroep. Daaruit concluderen we dat het niet waarschijnlijk is dat effecten in de experimentele groepen zijn toe te schrijven aan externe factoren (bijvoorbeeld brandpreventieweken). Ze zijn veroorzaakt door de interventies.
7
Aanbevelingen
Het verdient aanbeveling de interventies uit Rotterdam en Utrecht op grotere schaal toe te passen. De stickers die getoetst zijn in dit onderzoek kunnen ook in andere steden ingezet worden om de brandveiligheid in studentenhuizen te vergroten. Naast sociale normen en prompting zijn er ook andere (combinaties van) interventies die kansrijk zijn als het gaat om het beïnvloeden van het gedrag van studenten. Bovendien hebben we ons nu gericht op huizen met 5 tot 10 bewoners, terwijl grotere studentenhuizen brandonveiliger lijken te zijn en mogelijk een ander type bewoner aantrekken. Wellicht zijn daardoor in grotere huizen andere interventies nodig. Een vervolgonderzoek is om deze reden zinvol. Aanvullend onderzoek is tevens wenselijk om te bepalen of een combinatie van de concepten ‘rookmelder’ en ‘vluchtroute’ wellicht aanzet tot brandveiliger gedrag dan alleen ‘vluchtroute’. Wellicht triggert een rookmelder in grotere mate brandveilig (onbewust) gedrag omdat dit voor mensen minder abstract is dan een vluchtroute. Lokale verschillen maken de samengestelde controlegroep in dit onderzoek minder representatief. Een representatieve controlegroep is wenselijk. Bij een eventueel vervolgonderzoek is het raadzaam dat iedere stad waar een interventie wordt getest een eigen controlegroep van 30 huizen uit de stad in kwestie krijgt, zodat een vergelijking met de experimentele groep goed mogelijk is. Goede instructie van huisbezoekers is belangrijk, zodat op een eenduidige manier gemeten wordt. Omdat sommige kenmerken in woningen (bijvoorbeeld hygiëne) alleen subjectief beoordeeld kunnen worden, is het raadzaam om de 0-meting en 1-meting door dezelfde persoon te laten verrichten. Dit voor de betrouwbaarheid van het onderzoek.
8
3
Drie geselecteerde interventies voor veldexperiment Op basis van relevante wetenschappelijke literatuur en kennis op het gebied van gedragsverandering hebben we drie interventies geselecteerd die kansrijk leken om brandveiligheid onder studenten te vergroten: de injunctieve norm, de descriptieve norm en prompting. Hieronder beschrijven we kort de achterliggende sociaal psychologische mechanismen van deze interventies en laten we zien hoe ze vertaald zijn naar uitingen (stickers) die gebruikt zijn in het veldexperiment.
3.1. Descriptieve norm Achtergrond en toepassing in de uiting
Descriptieve normen gaan over wat men gewoonlijk doet in een bepaalde situatie. Deze norm staat voor wat iedereen doet, datgene wat gebruikelijk is. Mensen handelen hier naar omdat ze de neiging hebben zich aan te passen aan de meerderheid. Dat is het normale gedrag, de norm. Door te communiceren over wat de meeste mensen doen (vooral als het mensen zijn die op hen lijken), activeer je deze norm. In de uiting is dat als volgt gedaan: “De meeste studenten zorgen voor werkende rookmelders…”.
Daarnaast maken we het belang van anderen saillant: “…dat is veiliger voor jezelf en je huisgenoten”. Uit onderzoek blijkt dat dit kan aanzetten tot veiliger gedrag.
Afbeelding 1: Sticker met de descriptieve norm gericht op de rookmelder
9
3.2. Injunctieve norm Achtergrond en toepassing in de uiting
Mensen spiegelen zich constant aan anderen. Ze gedragen zich naar bepaalde sociale normen. Injunctieve normen betreffen regels over wat maatschappelijk verwacht en geaccepteerd wordt. Bijvoorbeeld het stil zijn in een kerk. Door te communiceren over hoe we in onze samenleving vinden dat het hoort, activeer je de injunctieve norm. Een veelvoud aan onderzoek laat zien dat dit een zeer effectieve manier is om ongewenst gedrag de kop in te drukken. Zo werd een onderzoeker gevraagd door een nationaal park in de VS (Petrified Forest – een natuurmoment met versteend hout) om een manier te bedenken waarop de diefstal van versteend hout aan banden gelegd kon worden. 5% van de bezoekers nam een stukje van dit kostbare hout mee. De onderzoeker plaatste in het park bordjes met verschillende teksten en kon meten hoeveel versteend hout meegenomen werd. Daaruit bleek dat het activeren van de injunctieve norm de diefstal liet afnemen tot 1,7%. We gebruiken in de uiting ook een licht negatieve insteek: “Zet a.u.b. geen kratten, fietsen en vuilnis in de gang…”. Negatieve informatie valt namelijk eerder op dan positieve informatie en genereert aantoonbaar meer hersenactiviteit.
Daarnaast maken we ook hier het belang van anderen saillant: “…dat blokkeert de vluchtroute voor jezelf en je huisgenoten”. Uit onderzoek blijkt dat dit kan aanzetten tot veiliger gedrag.
Afbeelding 2: Sticker met de injunctieve norm gericht op het vrijhouden van de vluchtroute
10
3.3. Prompt Achtergrond en toepassing in de uiting
Prompts zijn korte, doorgaans niet heel bewust verwerkte boodschappen die mensen eraan herinneren gewenst gedrag in een specifieke situatie te vertonen. Het zijn eigenlijk geheugensteuntjes, bedoeld om bepaalde overtuigingen die mensen al hebben, nog eens te benadrukken en saillant te maken. Bekende voorbeelden zijn de bordjes met ‘telefoon uit’ in bioscoopzalen, of die met ‘stilte a.u.b.’ in bibliotheken. In de uiting is de prompt als volgt geformuleerd: “Plaats hier geen spullen…”. Bekend is dat prompts is combinatie met een reden nog beter werken. In de uiting is de reden als volgt: “… in verband met de vluchtroute bij brand”.
Afbeelding 3: Sticker met de prompt gericht op het vrijhouden van de vluchtroute
11
4
Onderzoeksopzet
Doelgroep: studenten in particuliere studentenhuizen
We richten ons in de pilot op studenten in particuliere studentenhuizen waar tussen de 5 en 10 studenten wonen. Aan de pilot nemen 3 steden deel: o Rotterdam o Utrecht o Nijmegen In Rotterdam richten we ons op studenten aan de Erasmus Universiteit en Hogeschool Rotterdam die in Rotterdam Oost op kamers wonen. In Utrecht op studenten van de Universiteit Utrecht (UU) en Hogeschool Utrecht (HU) die in Utrecht op kamers wonen. In Nijmegen op studenten van de Radboud Universiteit (RUN) die in Nijmegen op kamers wonen.
Opzet: in iedere stad experimentele huizen en controlehuizen
De onderzoeksopzet ziet er als volgt uit: o Experimentele huizen – 30 huizen in Rotterdam – 30 huizen in Utrecht – 30 huizen in Nijmegen o Samengestelde controlegroep – 10 huizen in Rotterdam – 10 huizen in Utrecht – 10 huizen in Nijmegen De controlehuizen dienen als controlegroep. In deze huizen is geen interventie geplaatst. Er is dus niets veranderd aan de situatie, er is enkel gemeten. Op deze manier kan vastgesteld worden of de verschillen die ontstaan voor en na de interventies ook daadwerkelijk zijn veroorzaakt door de interventies en niet door andere factoren. Idealiter heeft iedere stad een eigen controlegroep van 30 huizen. Vanwege capacitaire overwegingen bij de deelnemende brandweerkorpsen is gekozen voor een samengestelde controlegroep: in iedere stad 10 huizen die gezamenlijk als één controlegroep voor de drie steden fungeert.
12
Verdeling van de interventies
De interventies zijn verdeeld over de drie steden. In Nijmegen werd de prompt getest. In Rotterdam de descriptieve norm en in Utrecht de injunctieve norm. ○ Rotterdam
○ Utrecht
○ Nijmegen
Meetmethode
De werking van de interventies kan bepaald worden door metingen te verrichten. Tijdens huisbezoeken is een scorelijst ingevuld door brandweermedewerkers. Op deze lijst kon worden afgetekend hoe bepaalde zaken met betrekking tot brandveiligheid waren geregeld in de bezochte huizen. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van vluchtwegen en rookmelders, de situatie in de keuken etc. De volledige scorelijst is opgenomen als bijlage 4. In elke stad is één interventie getest en bij elk studentenhuis vindt een nulmeting (0-meting) en een effectmeting (1-meting) plaats. Nadat tijdens de 0-meting de scorelijst is ingevuld, wordt de interventie (hier de sticker) geplaatst. In sommige huizen zijn meerdere stickers geplaatst, bijvoorbeeld als er verschillende vluchtwegen of meerdere rookmelders waren. De 1-meting vond twee tot vier weken na het plaatsen van de interventie plaats. De huisbezoeken zijn uitgevoerd door verschillende functionarissen van de brandweer, die niet in uniform, maar in burgerkleding de huizen hebben bezocht. Hiervoor is naar aanleiding van de uitkomsten van het laboratoriumexperiment (negatievere houding van studenten in particuliere studentenhuizen t.o.v. de brandweer) gekozen. Erg belangrijk was dat bij de huisbezoeken geen voorlichtend verhaal zou worden gehouden, omdat anders de effecten van de interventies niet meer te meten zouden zijn. Tijdens de 1-meting is er een extra vraag aan de scorelijst toegevoegd: ‘hangt de sticker nog op zijn plaats?”. Deze vraag diende als controlevraag om te achterhalen of studenten (en mogelijk eigenaren van de panden) weerstand hadden ten aanzien van de sticker waardoor ze deze 13
zouden verwijderen. Verder was het een aanvullende controle om te achterhalen of de gevonden effecten ook echt door de interventie zijn veroorzaakt. Daarvoor was het belangrijk dat de sticker nog op zijn plek hing.
14
5
Resultaten van de 0-meting Dit hoofdstuk schetst een beeld van de situatie in de studentenhuizen voorafgaand aan het implementeren van de interventies.
5.1. Rotterdam Entree
In 73% (n=22) van de huizen is een extra vluchtroute aanwezig. In 48% (n=12) van de huizen was deze ook vrij van obstakels. In 73% (n=22) van de huizen was de hoofdentree vrij van obstakels. In 69% (n=20) van de huizen waren de hoofdentree, tweede vluchtroute en eventueel aanwezige tussendeuren te openen zonder gebruik te maken van een sleutel of ander voorwerp. Rookmelders
In onderstaande tabel staan de percentages weergeven van de locaties waar in de bezochte huizen in Rotterdam (n=30) een rookmelder werd aangetroffen: Locatie Keuken Slaapkamers Badkamer Gang Trappenhuis2 Elders
Percentage 53% 77% 3% 80% 27% 3%
Tabel 1: Locatie van de rookmelders in Rotterdam
In de huizen in Rotterdam hing 87% (n=26) van de rookmelders op de juiste plaats. Ook 86% (n=25) van de rookmelders werkte naar behoren. In de huizen in Rotterdam was geen enkele rookmelder afgeplakt. Dit is een betere situatie dan bij de controlegroep. Daar was 13,6% (n=3) van de rookmelders afgeplakt.
2
In de onderzochte woningen is geen sprake van trappenhuizen zoals bedoeld in de bouwregelgeving. Gang, overloop en trap zijn meestal gelegen in één en dezelfde verkeersruimte.
15
Keuken
In de huizen in Rotterdam leverde 30% (n=9) van de aanwezige installaties (gas/elektra) gevaar op. Van de aanwezige keukenapparatuur was dat 27% (n=8). In Rotterdam waren in 46,7% (n=14) van de bezochte huizen doorgeluste stekkerdozen in de keuken aanwezig. Dit was significant meer dan in de controlegroep (p = 0,06, marginaal significant). Daar waren in 21,7% (n=5) van de bezochte huizen doorgeluste stekkerdozen aanwezig in de keuken. De hygiëne in de huizen in Rotterdam was tijdens de 0-meting vooral redelijk (56,7%, n=17) tot goed (33%, n=10). In 10% (n=3) van de huizen werd een slechte hygiëne aangetroffen. Dit leverde in 10% (n=3) van de gevallen brandgevaar op. Gang
In 28% (n=8) van de huizen werd in de gang aankleding aangetroffen, zoals vlaggetjes, wuppies, posters, kapstokken met jassen etc. Deze aankleding leverde in alle gevallen brandgevaar op.
5.2. Utrecht Entree
In 32% (n=10) van de huizen is een extra vluchtroute aanwezig. In 42% (n=10) van de huizen was deze ook vrij van obstakels. In 74% (n=23) van de huizen was de hoofdentree vrij van obstakels. In 75% (n=21) van de huizen waren de hoofdentree, tweede vluchtroute en eventueel aanwezige tussendeuren te openen zonder gebruik te maken van een sleutel of ander voorwerp.
16
Rookmelders
In onderstaande tabel staan de percentages weergeven van de locaties waar in de bezochte huizen in Utrecht (n=30) een rookmelder werd aangetroffen: Locatie Keuken Slaapkamers Badkamer Gang Trappenhuis3 Elders
Percentage 58% 52% 3% 100% 13% 10%
Tabel 2: Locatie van de rookmelders in Utrecht
In Utrecht had elk bezocht huis een rookmelder in de gang (beide metingen 100%).
In Utrecht hingen in elk bezocht huis de rookmelders op de juiste plaats (beide metingen 100%).
In Utrecht had 94% (n=29) van de bezochte huizen in de 0-meting werkende rookmelders.
Keuken
In de huizen in Utrecht leverde 10% (n=3) van de aanwezige installaties (gas/elektra) gevaar op. Bij geen van de bezochte huizen in Utrecht leverde de aanwezige keukenapparatuur brandgevaar op. In Utrecht werd 1 huis aangetroffen met doorgeluste stekkerdozen in de keuken. Percentueel is dat 3%. De hygiëne in de huizen in Utrecht was tijdens de 0-meting vooral redelijk (51,6%, n=16) tot goed (41,9%, n=13). In 6,5% (n=2) van de huizen werd een slecht hygiëne aangetroffen. In 1 huis (3%) leverde dat brandgevaar op.
3
In de onderzochte woningen is geen sprake van trappenhuizen zoals bedoeld in de bouwregelgeving. Gang, overloop en trap zijn meestal gelegen in één en dezelfde verkeersruimte.
17
Gang
In de huizen in Utrecht was in 36% (n=11) van de huizen aankleding aanwezig in de gang. Deze aankleding leverde in alle gevallen brandgevaar op.
5.3. Nijmegen Entree
In 39% (n=11) van de huizen is een extra vluchtroute aanwezig. In 50% (n=5) van de huizen was deze ook vrij van obstakels. In 48% (n=13) van de huizen was de hoofdentree vrij van obstakels. In 81% (n=21) van de huizen waren de hoofdentree, tweede vluchtroute en eventueel aanwezige tussendeuren te openen zonder gebruik te maken van een sleutel of ander voorwerp.
Rookmelders
In onderstaande tabel staan de percentages weergeven van de locaties waar in de bezochte huizen in Nijmegen (n=30) een rookmelder werd aangetroffen: Locatie Keuken Slaapkamers Badkamer Gang Trappenhuis4 Elders
Percentage 75% 68% 0% 89% 21% 36%
Tabel 3: Locatie van de rookmelders in Nijmegen
In de bezochte huizen in Nijmegen hing 89% (n=25) van de rookmelders op de juiste plaats. In alle bezochte huizen werkten de rookmelders. Dat was significant beter dan bij de controlegroep (p = 0,052, marginaal significant) In 2 van de bezochte huizen (7%) in Nijmegen werd een afgeplakte rookmelder aangetroffen, zowel tijdens de 0-meting als tijdens de 1meting. 4
In de onderzochte woningen is geen sprake van trappenhuizen zoals bedoeld in de bouwregelgeving. Gang, overloop en trap zijn meestal gelegen in één en dezelfde verkeersruimte.
18
Keuken
In de huizen in Nijmegen leverde 21% (n=6) van de aanwezige installaties (gas/elektra) gevaar op. Bij 18% (n=5) van de bezochte huizen in Nijmegen leverde de aanwezige keukenapparatuur brandgevaar op. In Nijmegen werd in 15% (n=4) van de huizen in de keuken doorgeluste stekkerdozen aangetroffen. De hygiëne in de huizen in Nijmegen was in de 0-meting al vaak redelijk (42,9%, n=12) tot goed (50%, n=14). In 7% (n=2) van de gevallen was deze slecht. De hygiëne leverde in 11% (n=3) van de gevallen brandgevaar op. Gang
In de huizen in Nijmegen was in 21% (n=6) van de huizen aankleding aanwezig in de gang. Deze aankleding leverde in 11% (n=3) van de huizen brandgevaar op.
19
6
Effecten van de interventies In dit hoofdstuk worden de effecten van de interventies beschreven. Er is alleen gekeken naar relevante significante verschillen die gevonden zijn tussen de 0-meting en de 1-meting. Omdat we geen significante verschillen hebben gevonden tussen de 0meting en de 1-meting van de controlegroep, zijn de behaalde effecten toe te schrijven aan de interventies en niet aan externe factoren.
6.1. Rotterdam: de descriptieve norm Vluchtroute
Na het plakken van de sticker waren de extra vluchtroutes in de bezochte huizen in Rotterdam vaker vrij van obstakels (p = 0,001, significant).
Figuur 1: Extra vluchtroutes vrij van obstakels: 0-meting Rotterdam versus 1-meting Rotterdam
20
Dit resultaat wordt bevestigd als we de experimentele conditie in Rotterdam vergelijken met de controlegroep: – Geen verschil tijdens 0-meting – Tijdens 1-meting wel (p = 0,002, significant)5
Figuur 2: Extra vluchtroute vrij van obstakels: Rotterdam versus controlegroep tijdens de 0-meting
en de 1-meting
In Rotterdam was het na het plakken van de sticker vaker mogelijk de vluchtroutes zonder sleutel te openen dan daarvoor, maar dat verschil was net niet significant (p = 0,115, niet significant).
Figuur 3: Vluchtroute te openen zonder sleutel: 0-meting Rotterdam versus 1-meting Rotterdam
5
Statistisch gezien mag dit niet gesteld worden; er is namelijk niet voldaan aan de assumpties van de Chi Kwadraat-toets: de verwachte waarde in 1 cel < 5.
21
Als we Rotterdam echter vergelijken met de controlegroep, dan zien we dat de deuren in Rotterdam wel significant vaker te openen zijn dan van de controlegroep na het plaatsen van de sticker (p = 0,009).
Figuur 4: Vluchtroute te openen zonder sleutel: Rotterdam versus controlegroep tijdens de 0-
meting en de 1-meting
Hoofdentree
Na het plakken van de sticker was de hoofdentree van de bezochte huizen in Rotterdam vaker vrij van obstakels (p = 0,095, marginaal significant).
Figuur 5: Hoofdentree vaker vrij van obstakels: 0-meting Rotterdam versus 1-meting Rotterdam
22
Gas/elektra
Na het plakken van de sticker leverden de aanwezige installaties (gas/elektra) minder vaak gevaar op (p = 0,05, significant).
Figuur 6: Gevaar van de aanwezige installaties (gas/elektra): 0-meting Rotterdam versus 1-meting Rotterdam
Hygiëne
In de bezochte huizen in Rotterdam is de hygiëne verbeterd na het plakken van de sticker (p = 0,022, significant)6. Er heeft een verschuiving van redelijk naar goed plaatsgevonden.
Figuur 7: Hygiëne: 0-meting Rotterdam versus 1-meting Rotterdam
6
Statistisch gezien mag dit niet gesteld worden; er is namelijk niet voldaan aan de assumpties van de Chi Kwadraat-toets: de verwachte waarde in 1 cel < 5.
23
Aankleding
Na het plakken van de sticker was er in de bezochte huizen in Rotterdam vaker aankleding aanwezig in de gezamenlijke ruimten (p = 0,044, significant). Dit is een aandachtspunt. Het zou kunnen impliceren dat het plakken van een sticker op een lege muur meer aankleding kan aantrekken. Na een check bij de brandweermedewerkers die het onderzoek hebben uitgevoerd, bleek dat de muren in de nulsituatie al decoraties (posters e.d.) bevatten. Het lijkt daarom onwaarschijnlijk dat de sticker heeft gezorgd voor de toename in aankleding.
Figuur 8: Aankleding in de gezamenlijke ruimten: 0-meting Rotterdam versus 1-meting Rotterdam
Rookmelders
De interventie in Rotterdam was specifiek gericht op het afplakken/onklaar maken van rookmelders. Op dit vlak was echter geen verbetering mogelijk omdat tijdens de 0-meting geen enkel deelnemend studentenhuis afgeplakte of niet-functionerende rookmelders bleek te hebben. De interventie had wel aantoonbaar effect op andere aspecten van brandveiligheid (zie hierboven).
24
6.2. Utrecht: de injunctieve norm Vluchtroute
In Utrecht waren na het plaatsen van de sticker in meer huizen de extra vluchtroutes vrij van obstakels (p = 0,025, significant).
Figuur 9: Extra vluchtroutes vrij van obstakels: 0-meting Utrecht versus 1-meting Utrecht
Dit resultaat wordt bevestigd als we de experimentele conditie in Utrecht vergelijken met de controlegroep: o Geen verschil tijdens 0-meting. o Tijdens 1-meting wel; de extra vluchtroutes waren vaker vrij van obstakels (p= 0,096, marginaal significant)7.
Figuur 10: Extra vluchtroute vrij van obstakels: Utrecht versus controlegroep tijdens de 0-meting en de 1-meting
7
Statistisch gezien mag dit niet gesteld worden; er is namelijk niet voldaan aan de assumpties van de Chi Kwadraat-toets: de verwachte waarde in 1 cel < 5.
25
Overige resultaten (maar niet significant)
Tijdens de analyse vielen ook een aantal andere zaken op. Deze resultaten zijn niet significant maar wel noemenswaardig: o In Utrecht was het na het plakken van de sticker vaker mogelijk de vluchtroutes zonder sleutel te openen dan daarvoor. Tijdens de 0meting was dat in 75% van de gevallen mogelijk (n=21) en tijdens de 1-meting was het in 80,9% van de bezochte huizen mogelijk de vluchtroutes zonder sleutel te openen (n=25). o In Utrecht werd tijdens de 0-meting 1 huis aangetroffen met een afgeplakte rookmelder. Tijdens de 1-meting was die rookmelder niet meer afgeplakt. o In de bezochte huizen in Utrecht was de hygiëne in de 0-meting al voornamelijk redelijk (51,6%, n=16) tot goed (41,9%, n=13). Die verhouding verbeterde na het plakken van de sticker. Er heeft een lichte verschuiving van redelijk (45,2%, n=14) naar goed (48,4%, n=15) plaatsgevonden.
6.3. Nijmegen: de prompt
Opvallend: In Nijmegen hingen na het plakken van de sticker in significant minder huizen een rookmelder in de gang (p=0,042, significant).
Figuur 11: Rookmelder in de gang: 0-meting Nijmegen versus 1-meting Nijmegen
26
Overige resultaten (maar niet significant)
Tijdens de analyse vielen ook een aantal andere zaken op. Deze resultaten zijn niet significant maar wel noemenswaardig: o In Nijmegen was na het plaatsen van de sticker de hoofdentree van de bezochte huizen vaker vrij van obstakels. Tijdens de 0-meting was dat in 48,1% (n=13) van de bezochte huizen het geval en tijdens de 1-meting in 57,1% (n=16) van de bezochte huizen. o In de bezochte huizen in Nijmegen was de hygiëne tijdens de 0meting al vaak goed (50%) tot redelijk (42,9%). De verhouding verbeterde na het plakken van de sticker. Er heeft een lichte verschuiving van redelijk (33,3%) naar goed (59,3%) plaatsgevonden. Maar dit verschil was niet significant.
6.4. Check: hangt de sticker nog op zijn plaats? Om het effect van de interventies te kunnen meten – en dit effect ook met zekerheid te kunnen toeschrijven aan de interventies – was het van belang dat de stickers tot de 1-meting op hun plaats bleven hangen. Daarom hebben we tijdens de 1-meting een extra vraag opgenomen in de scorelijst: “hangt de sticker er nog?” Bij de grote meerderheid van de huizen was dat zo. Slechts een aantal keer was de sticker verwijderd en een aantal keer was niet door de waarnemer geregistreerd of de sticker nog op zijn plaats hing (zie tabel 4). Rotterdam
Utrecht
Nijmegen
Ja
23
26
21
Nee
2
6
6
Niet ingevuld
5
0
1
Tabel 4: Aantal stickers dat nog op zijn plaats hangt (= antwoord ‘ja’), aantal stickers dat is verwijderd (= antwoord ‘nee’) en het aantal waarvan dat onbekend is ( = ‘antwoord ‘niet ingevuld’)
27
Bijlage 1: Aangetroffen situaties in Rotterdam
Elektra
Rookmelder
Wasdroger
28
Vluchtroute
29
Bijlage 2: Aangetroffen situaties in Utrecht
Entree
Rookmelders
30
Vluchtweg
31
Bijlage 3: Aangetroffen situaties in Nijmegen Keuken
Rookmelders
32
Vluchtroute
33
Bijlage 4: Scorelijst huisbezoeken studentenhuizen
Algemeen
-
Adres……………………………………………………………………
-
Het betreft een controlehuis / een interventiehuis (omcirkel wat van toepassing is)
-
Het betreft het 1e bezoek / 2e bezoek (omcirkel wat van toepassing is)
-
Datum ……………………………………………………………………..
-
Van wat voor type huis is er sprake? ○ Herenhuis ○ Bovenwoning ○ Gezinswoning ○ Flat ○ Maisonnette ○ Anders, nl………………………………….
-
Aantal bewoners
-
Aantal bewoners aanwezig tijdens huisbezoek
-
Aantal kamers
-
Huiskamer aanwezig? ○ ja
○ nee
34
Vluchtroute
-
Is er - naast de hoofdentree - een extra vluchtroute aanwezig? ○ ja
-
Is de hoofdentree vrij van obstakels? ○ ja
-
○ nee
○ nee
Is de extra vluchtroute vrij van obstakels? ○ ja ○ nee ……………………………………… (noteer wat in de weg staat)
-
Zijn de hoofdentree, de tweede vluchtroute en eventueel aanwezige tussendeuren in de vluchtrichting gezien te openen zonder gebruik te maken van een sleutel of ander los voorwerp? ○ ja ○ nee …………………………………………….(noteer waarom niet)
Rookmelder
-
Hoeveel rookmelders zijn er aanwezig in het pand?
-
Waar hangen de rookmelders? ○ Keuken ○ Slaapkamers ○ Badkamer ○ Gang ○ Trappenhuis ○ Anders, namelijk…………………………………………..
-
Hangen de rookmelders op de juiste plaats? ○ ja
○ nee
35
-
Werken de rookmelders? ○ ja
-
○ nee
Zijn de rookmelders afgeplakt? ○ ja, in de …………………….. (noteer locatie)
○ nee
Keuken
-
Leveren de aanwezig installaties (gas/elektra) gevaar op? (Zo ja, hoe/waarom?) ○ ja, omdat…………….. ○ nee ………………………………………………………………………………
-
Levert de aanwezige keukenapparatuur brandgevaar op? (Zo ja, hoe/waarom) ○ ja, omdat…………….. ○ nee ………………………………………………………………………………
-
Zijn er doorgeluste apparaten/stekkerdozen aanwezig? ○ ja
-
Indien een wasdroger aanwezig is, is deze schoongemaakt? ○ ja
-
○ nee
Hoe is het gesteld met hygiëne? ○ goed
-
○ nee
○ redelijk
○ slecht
Levert dit brandgevaar op? ○ ja, omdat…………….. ○ nee ………………………………………………………………………………
36
Gang
-
Is er aankleding aanwezig in de gezamenlijke (verkeers)ruimten (bv kerstversiering, wandkleden etc.)? ○ ja
-
○ nee
Levert deze aankleding brandgevaar op? ○ ja, omdat…………….. ○ nee ………………………………………………………………………………
Overig
-
Zijn er overige opvallendheden? ○ ja, namelijk…………….. ○ nee ………………………………………………………………………………
Onderstaande vraag hoeft u alleen in te vullen tijdens het 2e bezoek aan interventiehuizen -
Hangt de sticker(s) nog op zijn plaats? ○ ja
○ nee
37