Algemeen Psychologie bestudeert menselijk gedrag en probeert hiervoor een verklaring te vinden. Functieleer (of ook wel cognitieve psychologie) is een basisdiscipline en bestudeert cognitieve functies als: - waarneming (zien, horen, ruiken, voelen, tast, kinesie) - geheugen - denken en beslissen - motoriek - aandacht en bewustzijn - taal - leren - emoties Functieleer geeft antwoord op vragen als: - bestaat er een fotografisch geheugen? - bestaat er zoiets als onbewuste (subliminale) waarneming? - waarom wordt de wereld soms inadequaat waargenomen (illusies)? - kunnen dieren denken? Er is een nauwe samenhang met: -(Cognitieve) neuropsychologie: Patiënten met een specifieke stoornis. Naarmate de uitval specifieker is en de beschadiging nauwkeuriger lokaliseerbaar, kan er met meer zekerheid iets gezegd worden over het normale functioneren. *prosopagnosie (aangezichtsherkenning, kan geen gezichten meer herkennen) *dyslexie (zeer veel moeite met lezen) *neglect (halfzijdige verwaarlozing door beschadiging aan het andere hersenhelft) *afasie (moeite in productie of verstaan van spraak) - Fysiologische psychologie: Gaat de relatie na tussen mentale processen en de biologische grondslag in het Centale Zenuwstelsel (CZ). Bepaalde vormen van gedrag leiden tot een traceerbare hersenactiviteit.
Geschiedenis De wetenschappelijke bestudering van de menselijke geest is relatief jong. Redenen hiertoe zijn: - Lange tijd dacht men dat menselijke geest uniek was - Tot en met Copernicus (1473-1543) werd de mens als het centrum van het universum beschouwd en niet onderhevig aan wetten. - Theologen en filosofen beweerden dat de vrije wil niet onderworpen was aan natuurwetten, maar dat deze erboven stond. Descartes (1596-1650)
Dualisme
Helmholtz (1821-1894) Fechner (1801-1871)
experimenten
Stelde een interactie tussen lichaam en geest voor. Reflexen voltrekken zich zonder tussenkomst van de wil en kunnen daarom bestudeerd worden. Er is wel een interactie tussen beiden. Mat snelheid van impulsgeleiding in het zenuwstelsel.
Just Noticable Difference
Onderzocht de relatie tussen de fysische en perceptuele eigenschappen van stimuli (psychofysica)
Darwin John Watson (1878-1958)
Skinner (1904-1990) Pavlov (18491936) Fransicus Donders (1818-1889)
Evolutieleer
Vergelijkende psychologie waarbij gedrag tussen verschillende diersoorten werd onderzocht en vergeleken. (natuurlijke selectie) Behaviorisme Psychologie is de studie van het observeerbare (overte) gedrag. Het mentale (coverte) gedrag is niet wetenschappelijk te bestuderen. Was onderdeel van het logisch positivisme. Introductie van de operationele definitie: bijv honger = aantal uren voedseldeprivatie. Grote voordeel is dat er precieze metingen gedaan werden die het vergelijk tussen onderzoeken stimuleerde. Operante Leren vindt plaats door beloning of straf. Om gedrag te begrijpen conditionering moet je de externe omgeving bestuderen en de effecten op het gedrag. Klassieke Berust op een adaptief mechanisme waardoor organismen leren conditionering toekomstige prikkels met een overlevingswaarde te voorspellen Mentale Additieve factoren logica. chronometrie
Additieve factoren logica Proefpersoon hoort ki en herhaalt ki reactietijd is 197 ms Proefpersoon hoort ki, ke, ka, ko en ku en herhaalt dit discriminatie + keuze is 285 ms Proefpersoon hoort ki, ke, ka, ko of ku en herhaalt ki reactietijd is 243 ms Tijd om te discrimineren 243-197 = 46 ms Tijd om keuze te maken 285-243 = 42 ms
Vanaf het allereerste begin (1880) waren er scholen in de psychologie. -Structuralisme: Wilhelm Wundt (1832-1920) stichtte in 1879 het eerste psychologisch laboratorium in Leipzig. Psychologie is de wetenschap van de onmiddellijke ervaring. De drie hoofdcomponenten van een ervaring zijn: * sensaties * beelden (herinnering) * gevoelens De combinatie van deze geeft de bewuste ervaring. Als methode werd de analytische introspectie gehanteerd (bewustzijn bestaat niet uit een stroom maar uit delen. Onderzoek d.m.v. zintuigelijke waarnemingen) . Tegen 1920 verdween het structuralisme o.a. omdat de methode zeer onbetrouwbaar was. Gestaltpsychologie: Max Wertheimer (1880-1943), Wolfgang Köhler (1887-1967) en Kurt Koffka (1886-1941). Bekendste spreuk: het geheel is meer dan de som der delen. Zij keerden zich af van Wundt’s structuralisme (ervaring is meer dan een functie van sensatie) en het behaviorisme omdat complex gedrag (het geheel) meer is dan de som der delen. Gestaltpsychologen gebruikten als argument het fenomeen van de apparente beweging: Twee lampjes die oplichten/uitdoven met de juiste snelheid/afstand lijken op 1 object dat beweegt door de ruimte (denk aan TV). Dit is voorbeeld van waarneming zonder sensatie.
Ook in het auditieve domein is er sprake van constructie: je kunt 1 gallop-ritme horen van 2 tonen (hoog-laag-hoog), of 2 stromen van hoge en lage tonen. Vanaf begin jaren 70 is er sprake van de cognitieve revolutie. De computer wordt als metafoor voor het menselijk denken opgevat. Tevens komen vanaf eind jaren 80 moderne scan-technieken als fMRI ter beschikking en worden steeds meer neuropsychologische patiënten (single-case en groepsstudies) gebruikt als toets van de theorie Methoden in de Cognitieve Neurowetenschappen • Experimenteel onderzoek met gedragsmaten als reactietijden of percentage correct (traditioneel) • Non-invasieve beeldvormingstechnieken van het brein (EEG, MEG, fMRI, etc) • Normale werking van het brein (tijdelijk) blokkeren via farmacie of Transcraniale Magnetische Stimulatie (TMS) • Patiënten met (liefst) een focale laesie • Computersimulaties Onderzoeksmethoden in de psychologie Gedrag kan op verschillende niveaus verklaard worden. Grofweg kan men onderscheiden: • Biologische factoren: chemisch, neuraal, hormonaal, genetisch • Individuele factoren: leer-, psychodynamische- en cognitieve processen • Culturele en sociale factoren. Ieder niveau heeft haar eigen onderzoeksmethoden. Een belangrijk onderscheid is beschrijvend versus experimenteel onderzoek. Bij beschrijvend onderzoek kunnen geen causale relaties bloot gelegd worden, bij experimenteel wel Beschrijvend onderzoek: - Naturalistische observatie: gedrag wordt in natuurlijke context geobserveerd. Wordt met name in de ethologie gehanteerd. Nuttig als eerste stap. - Gevalstudie: gedetailleerd onderzoek over één persoon of gebeurtenis. Gebruikelijk in cognitieve neuropsychologie (naast experimenteel werk). Belangrijke techniek voor als het unieke gevallen betreft. -Interview: De persoon beantwoordt een aantal vragen over gedrag en attitudes. Bij vragenlijst zijn de vragen meer gestructureerd. - Opiniepeiling: Steekproef bij klein gedeelte van bevolking op basis waarvan men conclusies trekt voor hele bevolking. Steekproef moet ‘zuiver’ zijn. - Correlationeel onderzoek: Meet samenhang tussen twee variabelen. Bijvoorbeeld, de zin ‘grote mensen zijn zwaar’ drukt een correlatie uit tussen de variabelen lengte en gewicht. De correlatie is een statistische maat die varieert tussen +1 en -1. Bij een positieve correlatie gaan beide variabelen in dezelfde richting (lengte en gewicht). Bij een negatieve correlatie is er een tegengesteld verband (hoe meer sigaretten men rookt, hoe korter men leeft). Een correlatie van 0 wil zeggen dat er geen verband is
Naarmate een correlatie meer naar +1 of -1 gaat, kun je met meer zekerheid een bepaalde gebeurtenis voorspellen. Echter, beschrijvend onderzoek kun je niet causaal interpreteren (in de zin van A veroorzaakt B). - Er bestaat een positieve correlatie tussen de verkoop van het aantal ijsjes en het aantal drenkelingen: -> (Foute) conclusie: om drenkelingen te redden wordt de verkoop van ijsjes gestaakt. Echter: de temperatuur aan zee is een confounding (verwarrende) factor. Als het warm is, komen meer mensen die zowel meer ijsjes eten alsook meer verdrinken. Er bestaat een positieve correlatie tussen tv-kijken en agressief gedrag.
Conclusie: bij minder geweld op tv, ook minder vechten? Fout: - persoon kan qua aard of opvoeding agressief zijn, en daardoor 1) veel kijken naar geweld op tv en 2) veel vechten - omdat persoon veel op school vecht, kijkt hij ook graag naar geweld op tv - omdat persoon veel tijd besteed aan tv kijken (en dus onafhankelijk van de inhoud van programma), is er geen uitlaatklep waardoor hij veel vecht - enzovoorts Correlatie is dus niet causaal te interpreteren. Dikke vrouwen minder snel zwanger: Conclusie: Overgewicht verstoort hormoonhuishouding. Daarom: Eerst afvallen, en dan pas IVF Ofwel: Patat werkt beter dan condoom Is echter correlatie: Zou ook kunnen zijn dat: - gestoorde hormoonhuishouding leidt tot overgewicht EN onvruchtbaarheid -onvruchtbaarbaarheid leidt tot frustraties en verdriet - > eetstoornissen -enz. Bij experimenteel onderzoek varieert de onderzoeker één aspect van de situatie terwijl de rest constant blijft. Het effect van deze variatie op het gedrag wordt gemeten. Deze methode laat het wél toe om een causaal verband te ontdekken. Voorbeeld: veroorzaakt het kijken naar geweld op tv agressief gedrag? Opzet onderzoek: 1) Maak twee gelijkwaardige groepen. 2) Laat één groep een agressieve film zien (de experimentele groep), de andere groep een niet-agressieve film (de controle groep) 3) kijk of de experimentele groep zich vervolgens agressiever gedraagt dan de controle groep. Uitwerking: - Je begint met intuïties, observaties en het doornemen van de literatuur. - Aan de hand van theorieën kan een hypothese (een verwachting die getoetst gaat worden in het experiment) opgesteld worden. Bijvoorbeeld: - Sociale leertheorie: Mensen imiteren gedrag - Hypothese: kinderen gedragen zich na een geweldfilm agressiever. - Creëren van experiment en operationalisatie: Vele keuzes moeten worden gemaakt die allen van cruciaal belang kunnen zijn. Experiment staat en valt bij deze keuzes. Bijvoorbeeld: wat voor proefpersonen (geslacht leeftijd, achtergrond)? Wat voor tv-programma? Wat zien de kinderen in de controle conditie? Hoe wordt het agressieve gedrag gemeten? Verzamelen data en statistische analyse. Kinderen
die een agressieve film zagen gedroegen zich agressiever dan een controle groep. Verder waren jongens over het algemeen agressiever dan meisjes. Evaluatie hypothese en theorie. Als predictie uitkomt dan confirmatie van theorie. Dit onderzoek kan mogelijk gepubliceerd worden in tijdschrift. Als niet uitkomt zijn er vele mogelijkheden: theorie klopt niet (falsificatie), niet goed geoperationaliseerd, steekproefgrootte, enz. Dat is het onderzoek dat typisch in de la verdwijnt. In de sociale wetenschappen is dat de overgrote meerderheid. Onafhankelijke variabele: Datgene wat de onderzoeker varieert (wel of niet-gewelddadige film). - Afhankelijke variabele: Datgene wat gemeten wordt (bijv aantal scheldwoorden). - Controle variabelen: Aspecten van experiment die gelijk zijn voor experimentele en controle condities (lengte filmfragment, proefleidster). -Persoonsvariabelen: Manier waarop groepen worden samengesteld (leeftijd, geslacht) Een veelvoorkomende kritiek op experimenteel onderzoek: - interne validiteit: wordt verschil inderdaad veroorzaakt door verschil in onafhankelijke variabelen? - externe validiteit: in hoeverre is resultaat te generaliseren naar ‘gewone’ wereld en andere personen?
Wat wordt sowieso gevraagd in het tentamen? * Wat is additieve factoren logica?