PSYCHOLOGEN OVER PATIËNTVEILIGHEID IN GGZ-INSTELLINGEN
PSYCHOLOGEN OVER PATIËNTVEILIGHEID IN GGZINSTELLINGEN
- eindrapport -
Dr. Bellis van den Berg
Regioplan Nieuwezijds Voorburgwal 35 1012 RD Amsterdam Tel.: +31 (0)20 – 531 53 15 Fax : +31 (0)20 – 626 51 99
Amsterdam, juni 2013 Publicatienr. 2381
© 2013 Regioplan, in opdracht van het Nederlands Instituut van Psychologen Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Regioplan. Regioplan aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting ...........................................................................................
i
1
Inleiding 1.1 1.2 1.3 1.4
........................................................................................... Achtergrond........................................................................ Doelstelling en onderzoeksvragen ..................................... Opzet van het onderzoek ................................................... Leeswijzer ..........................................................................
1 1 1 3 4
2
Kenmerken respondenten ............................................................... 2.1 Inleiding .............................................................................. 2.2 Respondenten .................................................................... 2.3 Kenmerken respondenten..................................................
5 5 5 6
3
Patiëntveiligheid............................................................................... 3.1 Herkenbaarheid van veiligheidsrisico’s .............................. 3.2 Taak en invloed van de psycholoog................................... 3.3 Het melden van incidenten ................................................ 3.4 Onveilige situaties voor medewerkers ............................... 3.5 Ervaring met incidenten ..................................................... 3.6 Veiligheidscultuur ...............................................................
9 9 11 14 16 17 22
4
Conclusies en aanbevelingen ......................................................... 4.1 Inleiding .............................................................................. 4.2 Beantwoording onderzoeksvragen .................................... 4.3 Conclusies en aanbevelingen ............................................
31 31 32 36
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
........................................................................................... Webenquête patiëntveiligheid ............................................ Uitnodigingsmail deelname onderzoek .............................. Voorbeelden patiëntveiligheid ............................................ Casusbeschrijvingen patiëntveiligheid ...............................
41 43 57 59 63
SAMENVATTING
Inleiding Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) ziet het als haar taak om haar leden waar mogelijk te ondersteunen bij het vergroten van de patiëntveiligheid. Onder patiëntveiligheid wordt hier verstaan: het (nagenoeg) ontbreken van (de kans op) aan de patiënt toegebrachte schade (lichamelijk/psychisch) die is ontstaan door het niet volgens de professionele standaard handelen van hulpverleners en/of door tekortkoming van het zorgsysteem. In het kader van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg, heeft het NIP de mogelijkheid gekregen om onderzoek uit te laten voeren naar het perspectief van psychologen op patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in ggz-instellingen. Het NIP heeft hiervoor de opdracht gegeven aan het onderzoeksbureau Regioplan. Het onderzoek bestond uit een webenquête onder leden van het NIP en een aantal interviews met psychologen. In totaal hebben 441 psychologen die werken in een ggz-instelling de webenquête ingevuld (respons 7,1%).
Resultaten Herkenbaarheid veiligheidsrisico’s Uit de resultaten van deze enquête blijkt dat de psychologen bij het begrip patiëntveiligheid vooral denken aan een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens, het voorkomen van agressie en een veilige (behandel)omgeving voor de patiënt. De veiligheidsrisico’s agressie, suïcide en medicatieveiligheid van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg worden door een groot deel van de respondenten vanuit de dagelijkse praktijk herkend. Somatische comorbiditeit, dwang & drang en brandveiligheid, ook speerpunten in het patiëntveiligheidsprogramma, worden aanzienlijk minder vaak herkend door de respondenten. Invloed op patiëntveiligheid Een grote meerderheid van de respondenten (90%) vindt het voorkomen van onveilige situaties voor de patiënt een belangrijke taak van de psycholoog. Toch geeft ongeveer de helft van de respondenten aan zich hiervoor niet (voldoende) toegerust te voelen. Het gaat hier vooral om psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Deze respondenten geven aan behoefte te hebben aan kennis over onveilige situaties en over waar men deze onveilige situaties kan melden. Ook geeft een deel van de respondenten aan behoefte te hebben aan vaardigheden om om te kunnen gaan met weerstand en onvoorspelbaar gedrag. I
Het melden van incidenten De meeste psychologen in dit onderzoek (71%) vinden het erg belangrijk dat (bijna-)incidenten worden gemeld. Toch blijkt dat het voor een deel van de respondenten (46%) niet (volledig) duidelijk is hoe men een incident kan melden in de eigen organisatie. Het gaat hier relatief vaker om psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Ervaring met incidenten De meeste respondenten zijn in hun werk wel eens betrokken geweest bij een incident. Slechts 13 procent van de respondenten geeft aan nog nooit bij een incident betrokken te zijn geweest. Ruim driekwart van de respondenten heeft in zijn of haar werk als psycholoog wel eens te maken heeft gehad met agressie of grensoverschrijdend gedrag van patiënten (77%). Daarnaast geeft 52 procent van de respondenten aan dat hij of zij in het werk als psycholoog ooit, al dan niet als hoofdbehandelaar, betrokken is geweest bij een suïcide. Ruim een derde van de respondenten geeft aan ooit, al dan niet als hoofdbehandelaar, betrokken te zijn geweest bij een dwang-en-drangincident en bij een vermissing of ontvluchting. Ook komt het voor dat er voor medewerkers onveilige situaties ontstaan. 6 procent van de respondenten geeft aan dat de veiligheid van henzelf of die van collega’s regelmatig in het geding komt, 41 procent van de respondenten geeft aan dat dit soms gebeurt. Veiligheidscultuur De gewenste veiligheidscultuur is omschreven als een open en eerlijke cultuur, waarin medewerkers de (bijna-)fouten die ze hebben gemaakt durven te melden, medewerkers elkaar aanspreken om risico’s te vermijden en medewerkers worden gestimuleerd om te melden en te leren van (bijna-) fouten. Een derde van de respondenten herkent de eigen organisatie volledig in deze omschrijving van de veiligheidscultuur. 18 procent van de respondenten herkent de eigen organisatie niet of in mindere mate in deze omschrijving. Daarnaast geeft 57 procent van de respondenten aan dat patiëntveiligheid in de eigen organisatie hoog op de agenda staat. Wel geeft een grote meerderheid (89%) aan zich vrij te voelen om incidenten te melden. Ook geeft 83 procent van de respondenten aan dat er in de organisatie wordt gewerkt met een systeem voor het melden van incidenten. Ook lijkt het geven en ontvangen van feedback bij een groot deel van de respondenten gebruikelijk te zijn. Ruim driekwart van de respondenten geeft aan collega’s aan te durven spreken op risico’s en risicovol gedrag en zich vrij te voelen om collega’s positief kritische feedback te geven op hun handelen. Uit de enquête blijkt echter dat een aanzienlijk kleiner deel van de respondenten (59%) zich voelt vrij om de leidinggevende positief kritische feedback te geven. Ook geeft een deel van de psychologen aan het lastig te vinden om het met collega’s te bespreken als er iets mis is gegaan in het eigen handelen (22%). Dit zijn vaker psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. II
Conclusies en aanbevelingen Op basis van de resultaten van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan aan het NIP: • Uit de enquête en de interviews blijkt dat patiëntveiligheid een breed begrip is waar psychologen een verschillend beeld bij hebben. De speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg worden door een deel van de psychologen niet herkend als belangrijke veiligheidsrisico’s in de ggz. Het zou goed zijn om meer duidelijkheid te geven over wat wordt verstaan onder het begrip patiëntveiligheid, dit voorkomt verwarring. Ook zou het goed zijn om meer bekendheid te geven aan wat de belangrijkste veiligheidsrisico’s in de ggz zijn (speerpunten) en duidelijkheid te geven over waarom dit belangrijke veiligheidsrisico’s zijn. • De psychologen in dit onderzoek vinden het voorkomen van onveilige situaties voor patiënten een belangrijke taak van de psycholoog. Een flink deel van de respondenten voelt zich echter niet (voldoende) toegerust om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van hun patiënten. Het NIP zou psychologen kunnen informeren over het melden van (bijna-)incidenten en scholing kunnen aanbieden waarin vaardigheden als het omgaan met suïcidedreiging, agressie en de-escalatie centraal staan. Het NIP zou kunnen overwegen hierbij vooral in te zetten op jongere psychologen, omdat blijkt dat vooral deze groep in de enquête aangeeft behoefte te hebben aan deze kennis en vaardigheden. • De kans dat een psycholoog in zijn of haar werk betrokken raakt bij een veiligheidsincident lijkt vrij groot te zijn. Agressie en grensoverschrijdend gedrag lijken het vaakst voor te komen, ook zijn vrij veel respondenten ooit betrokken geweest bij een suïcide(dreiging) of een dwang-en-drangincident. Een klein deel van de respondenten geeft aan dat hij of zij het incident niet heeft gemeld, omdat men niet goed wist of het inderdaad om een incident ging, omdat men het niet nodig vond om te melden of omdat men het idee heeft dat er in de organisatie weinig wordt gedaan met incidentmeldingen. In het kader van patiëntveiligheid en de mogelijkheid om te leren van incidenten is het belangrijk dat alle incidenten worden gemeld. Daarom lijkt het nuttig om aandacht te schenken aan welke incidenten op welke wijze moeten worden gemeld. • Bij het vergroten van de patiëntveiligheid speelt de veiligheidscultuur in organisaties in de ggz een belangrijke rol. Slechts een klein deel van de organisaties waar de psychologen in dit onderzoek werken, lijken te voldoen aan de omschrijving van een gewenste veiligheidscultuur. Daarnaast staat patiëntveiligheid in veel organisaties niet hoog op de agenda. Toch lijkt het in veel organisaties wel gebruikelijk te zijn om (bijna-) incidenten te melden; bij 83 procent van de respondenten wordt er gewerkt met een systeem voor het melden van incidenten. Ook geeft 89 procent van de respondenten aan zich vrij te voelen om incidenten te melden. • Bij een groot deel van de respondenten lijkt het geven en ontvangen van feedback gebruikelijk te zijn. Uit de interviews blijkt dat dit vaak gebeurt in III
de intervisiebijeenkomsten, maar dat patiëntveiligheid niet altijd een expliciet onderwerp is in deze bijeenkomsten. Het zou goed zijn als patiëntveiligheid meer aandacht krijgt in de intervisiebijeenkomsten. Ook zou het geven van feedback buiten deze intervisiebijeenkomsten gebruikelijk moeten zijn. • Uit de enquête blijkt dat een deel van de respondenten zich vrij voelt om de leidinggevende positief kritische feedback te geven. Dit zijn significant vaker hoofdbehandelaars. Van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar voelt een significant kleiner deel zich vrij om de leidinggevende feedback te geven. Ook geeft een deel van de psychologen aan het lastig te vinden om het met collega’s te bespreken als er iets mis is gegaan in het eigen handelen. Ook dit zijn vaker psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Het NIP zou leden kunnen ondersteunen door informatie te verschaffen over het geven van feedback aan collega’s én leidinggevenden. Daarnaast kan aandacht worden besteed aan de wijze waarop leidinggevenden het geven van feedback, het bespreekbaar maken van het eigen handelen en van eventuele (bijna) incidenten kunnen stimuleren. • Uit dit onderzoek blijkt dat bijna alle respondenten het gevoel hebben dat zij een bijdrage te kunnen leveren aan de veiligheidscultuur in de eigen organisatie. Het is echter onbekend of deze psychologen in de dagelijkse praktijk ook daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de gewenste veiligheidscultuur in hun organisatie. Het NIP zou haar leden hierin kunnen ondersteunen door hen te informeren over de wijze waarop individuele psychologen een bijdrage kunnen leveren aan de veiligheidscultuur in hun organisatie. Het gaat hier om zaken als: wat is de gewenste veiligheidscultuur en welk gedrag hoort hierbij? • Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan geen antwoord worden gegeven op de vraag of psychologen zich in voldoende mate bewust zijn van hun rol als het gaat om patiëntveiligheid en of de veiligheidscultuur in de ggz-instellingen over het algemeen op peil is. Er zijn, met andere woorden, geen normen of doelstellingen geformuleerd als het gaat om het patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in ggz-instellingen. Het zou goed zijn als het NIP met haar leden in discussie gaat over de vraag of men tevreden is met deze resultaten of dat er nog flink wat inspanning moet worden geleverd als het gaat om de veiligheidscultuur in ggz-instellingen.
IV
1
INLEIDING
1.1
Achtergrond Psychologen die werkzaam zijn in de Geestelijke Gezondheidszorg kunnen in hun dagelijkse praktijk te maken krijgen met situaties waarin de veiligheid van hun patiënten in het geding komt. Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) ziet het als haar taak om haar leden waar mogelijk te ondersteunen bij het vergroten van de patiëntveiligheid. In het kader van het patiëntveiligheidsprogramma ggz1 Veilige zorg, ieders zorg heeft het NIP de mogelijkheid gekregen om onderzoek uit te voeren naar patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in ggz-instellingen. Patiëntveiligheid is een breed begrip. GGZ Nederland heeft ervoor gekozen om in het kader van het patiëntveiligheidsprogramma Veilige zorg, ieders zorg de definitie van patiëntveiligheid te gebruiken die ook het Trimbos Instituut hanteert. Deze definitie luidt: het (nagenoeg) ontbreken van (de kans op) aan de patiënt toegebrachte schade (lichamelijk/psychisch) die is ontstaan door het niet volgens de professionele standaard handelen van hulpverleners en/of door tekortkoming van het zorgsysteem. Het gaat dus beslist niet om de schade die het (logisch) gevolg is van zijn en/of haar ziekte of van het vooraf bekende en goed afgewogen risico van diagnostiek en/of behandeling (complicatie). Het NIP heeft het onderzoeksbureau Regioplan de opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar het perspectief van psychologen op patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in ggz-instellingen.
1.2
Doelstelling en onderzoeksvragen Met dit onderzoek wil het NIP inzicht krijgen in de wijze waarop zij haar leden kan ondersteunen als het gaat om patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de geestelijke gezondheidszorg. Het onderzoek moet handreikingen bieden voor het te ontwikkelen beleid om haar leden te ondersteunen bij het vergroten van de patiëntveiligheid. Het inventariserende onderzoek is daarvoor het middel, maar als zodanig ook al een interventie die onder de leden van het NIP direct het bewustzijn over patiëntveiligheid vergroot.
1
GGZ Nederland coordineert sinds 2008 met subsidie van het ministerie van VWS het patiëntveiligheidsprogramma Veilige zorg, ieders zorg. Het programma kent 2 randvoorwaardelijke speerpunten (VMS en VIM) en 6 inhoudelijke speerpunten: agressie, somatische comorbiditeit, suicidepreventie, medicatieveiligheid, dwang&drang en brandveiligheid. Dit zijn onderwerpen waarvan bekend is dat er veiligheidsrisico’s zijn voor patiënten.
1
Op basis van deze doelstelling is de volgende probleemstelling geformuleerd: Hoe bewust zijn psychologen zich van hun rol rondom patiëntveiligheid? En hoe ervaren psychologen die in ggz-instellingen werken de daar heersende veiligheidscultuur? Doen zich hierbij verschillen voor tussen psychologen die als behandelaar en psychologen die als hoofdbehandelaar werkzaam zijn? Op basis van deze centrale probleemstelling zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: 1. Herkennen psychologen veiligheidsrisico’s rondom de speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg (dit zijn agressie, brandveiligheid, dwang & drang, medicatieveiligheid, somatische comorbiditeit & suïcidepreventie) en mogelijk ook nog andere veiligheidsrisico's? 2. Kunnen er volgens psychologen op de werkvloer situaties van onveiligheid rond de hiervoor genoemde punten ontstaan voor patiënten? 3. In hoeverre verwachten en ervaren psychologen dat bij dit soort onveilige patiëntsituaties ook de eigen/medewerkerveiligheid in het geding komt? 4. In hoeverre beschouwen psychologen onveilige patiëntsituaties als potentieel beïnvloedbaar dan wel als inherent aan het werk of gerelateerd aan de cultuur op de afdeling en/of zorginstelling? 5. Wat is de opvatting van psychologen over hun specifieke rol in het bijdragen aan de patiëntveiligheid? 6. Voelen psychologen zich voldoende toegerust, mits beïnvloedbaar geacht, om onveilige patiëntsituaties te voorkomen? Wordt binnen de eigen afdeling of zorginstelling aandacht aan patiëntveiligheid besteed en/of hierover informatie verschaft? 7. Hebben responderende psychologen zelf al eens incidenten meegemaakt waar de patiëntveiligheid in het geding was? Waarom heeft de betrokkene dit incident toen wel of niet gemeld? Is het incident op een systematische wijze geanalyseerd? Is betrokkene naar aanleiding van dit incident anders gaan werken of zijn anderszins binnen de organisatie aanpassingen doorgevoerd? 8. Welke goede voorbeelden levert het onderzoek op van hoe psychologen nu al op de werkvloer met succes bijdragen aan een grotere patiëntveiligheid? 9. Welke ondersteuningsbehoeften van psychologen kan het NIP afleiden aan de beantwoording van deze onderzoeksvragen? Omdat het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg, zich (in principe) richt op instellingen in de ggz, richt ook dit onderzoek zich op psychologen die werken in ggz-instellingen en die in hun dagelijks werk regelmatig contact hebben met patiënten.
2
1.3
Opzet van het onderzoek Het onderzoek bestond uit de twee onderdelen, die hieronder worden toegelicht: 1. Kwantitatief deel bestaande uit een webenquête onder leden van het NIP 2. Kwalitatief deel bestaande uit interviews met psychologen 1. Webenquête De eerste onderzoeksstap bestond uit het ontwikkelen van een compacte vragenlijst voor een webenquête. Hierbij is uitgebreid gebruikgemaakt van de documentatie, die van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. De vragenlijst is opgesteld door Regioplan Beleidsonderzoek in nauwe samenwerking met het NIP. Ook is de vragenlijst beoordeeld en becommentarieerd door een medewerker van GGZ Nederland die betrokken is bij het patiëntveiligheidsprogramma ggz en door enkele leden van het NIP. De definitieve vragenlijst is geprogrammeerd als webenquête. De vragenlijst bevatte vragen over patiëntveiligheid, de invloed van psychologen op de veiligheid van patiënten en de veiligheidscultuur in ggzinstellingen (zie bijlage 1). Ook zijn de respondenten gevraagd naar ervaringen met (bijna) incidenten en zijn respondenten gevraagd een voorbeeld te geven van goede of juist minder goede aandacht voor patiëntveiligheid. Voor het versturen van de vragenlijst is een selectie gemaakt op het ledenbestand van het NIP. Alle leden waarvan bekend bij het NIP bekend was dat zij werken in de geestelijke gezondheidszorg zijn aangeschreven. Het gaat hier ook om leden die werken in de verslavingszorg en de forensische geestelijke gezondheidszorg. Eind april ontvingen de geselecteerde leden van het NIP via de mail een uitnodiging voor deelname aan het onderzoek. In de betreffende mail stond een link naar de vragenlijst (zie bijlage 2). Deelname aan het onderzoek was anoniem. In totaal zijn 6378 leden aangeschreven. Na een week is aan de leden, die de vragenlijst nog niet hadden ingevuld, een herinneringsmail gestuurd. Nadat het veldwerk voor de webenquête was afgesloten, heeft Regioplan het responsbestand geanalyseerd. Hiermee kunnen de eerste zeven onderzoeksvragen worden beantwoord (zie hoofdstuk 3). Hierbij is steeds aandacht voor verschillen in antwoorden tussen psychologen die als hoofdbehandelaar werkzaam zijn en die dat niet zijn. De verschillen die hierbij worden gevonden, worden alleen weergegeven als ze significant zijn, door de weergave van de percentages en de p-waarden van de Chikwadraattoets. ‘Significant’ betekent dat het verschil in resultaat voor beide groepen op het betreffende onderwerp met een zekerheid van 95 procent niet op toeval berust. Aangezien de respondenten bij sommige vragen meerdere antwoorden konden geven en sommige vragen konden overslaan of hebben overgeslagen, verschilt de N per vraag. Het aantal respondenten wordt daarom in iedere tabel weergegeven. 3
2. Interviews met psychologen In totaal hebben 71 respondenten een voorbeeld gegeven van aandacht voor patiëntveiligheid. Het totale overzicht van deze voorbeelden is opgenomen in bijlage 3. In totaal hebben 13 respondenten aangegeven dat zij benaderd mochten worden voor een interview. Deze respondenten zijn allemaal benaderd voor deelname aan een interview. Zes psychologen waren in de gelegenheid en bereid om op korte termijn een afspraak te maken voor het interview. Regioplan heeft deze psychologen in een face-to-facesetting of telefonisch geïnterviewd. In deze interviews zijn verdiepende vragen gesteld naar aanleiding van het voorbeeld dat men in de webenquête had gegeven. Daarnaast is er gevraagd naar de ervaring van aandacht voor patiëntveiligheid en de (veiligheids)cultuur in de organisatie waar zij werkzaam zijn. Omdat er slechts zes psychologen konden worden geïnterviewd, was het niet mogelijk om een afgewogen keuze te maken van de casusbeschrijvingen die verder zouden worden uitgediept. Daarnaast werken twee van de geïnterviewde psychologen niet in de ggz, maar in de care (ouderenzorg). Omdat de uitgediepte casusbeschrijvingen daarmee geen representatief beeld geven van aandacht voor patiëntveiligheid in ggz-instellingen is ervoor gekozen deze beschrijvingen op te nemen in de bijlagen. Bijlage 4 bevat de beschrijvingen van de uitgediepte casussen en een overzicht van elementen die volgens de geïnterviewde psychologen van invloed zijn op de veiligheidscultuur in hun organisatie.
1.4
Leeswijzer Hoofdstuk 2 presenteert de respons op de vragenlijst en de kenmerken van de respondenten. In hoofdstuk 3 worden de eerste zeven onderzoeksvragen beantwoord en gaan we in op de patiëntveiligheid, de rol van de psycholoog als het gaat om patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. Hoofdstuk 4 beschrijft de conclusies. Daarnaast worden in dit hoofdstuk de ondersteuningsbehoeften van psychologen in het kader patiëntveiligheid beschreven en wordt ingegaan op de aanknopingspunten die dit biedt voor het NIP. In het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg wordt gesproken over patiëntveiligheid en de patiënt. Om die reden is er voor gekozen om ook in dit onderzoek te spreken over patiënten. In de geestelijke gezondheidszorg wordt echter vaak gesproken de cliënt. Overal waar in dit rapport patiënt staat, kan daarom ook cliënt worden gelezen.
4
2
KENMERKEN RESPONDENTEN
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de deelnemers aan de webenquête over patiëntveiligheid in ggz-instellingen beschreven. Ook worden de kenmerken van de respondenten besproken.
2.2
Respondenten In april 2013 zijn die leden aangeschreven die toen zij lid werden van het NIP hebben aangegeven dat zij werkzaam zijn in een ggz-instelling. Aan hen is gevraagd of zij wilden deelnemen aan het onderzoek naar patiëntveiligheid. In totaal is de uitnodiging voor het invullen van de webenquête verstuurd naar 6378 leden van het NIP. In de uitnodiging voor deelname aan het onderzoek is vermeld dat het onderzoek zich richtte op psychologen die werkzaam zijn in instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en die in hun werk regelmatig contact hebben met patiënten. In totaal konden 104 e-mails niet worden bezorgd in verband met een niet bestaand e-mailadres (bounces). Van 37 leden ontvingen we een bericht waaruit bleek dat ze niet aanwezig waren tijdens de enquêteperiode. Daarnaast gaven 33 leden direct al aan dat zij niet tot de doelgroep van het onderzoek behoorden. In totaal zijn daarmee netto 6205 leden aangeschreven voor deelname aan het onderzoek. Hiervan zijn in totaal 739 leden begonnen aan de vragenlijst. 22 leden gaven in de enquête aan dat zij niet op regelmatige basis contact hebben met patiënten en zijn daarom geexcludeerd uit de analyses. Daarnaast is een flink deel van de respondenten geexcludeerd, omdat zij niet werkzaam bleken te zijn in een ggz-instelling. Het gaat om in totaal 276 respondenten. Het grootste deel van deze respondenten gaf aan te werken als eerstelijnspsycholoog of in een vrijgevestigde praktijk. Daarnaast werkt een deel van deze respondenten in de care-sector (verpleeghuis), in de gehandicaptenzorg of in een revalidatiecentrum. Omdat het onderzoek zich richt op psychologen die werkzaam zijn in instellingen voor geestelijke gezondheidszorg is er voor gekozen om deze respondenten niet mee te nemen in de analyses van de resultaten zoals deze staan beschreven in hoofdstuk 3. In totaal behoren 439 leden tot de responsgroep, de netto respons is daarmee 7,1 procent (zie tabel 2.1).
Tabel 2.1 Respons Netto Bruto aangeschreven* respons aantal 6205 739
Bruto respons % 11,9%
Netto respons Aantal 441
Netto respons % 7,1%
* N-populatie min post onbestelbaar retour, afwezig tijdens de enquête periode of niet behorend tot de doelgroep van het onderzoek.
5
2.3
Kenmerken respondenten Ruim drie kwart van de respondenten is vrouw (77,1%). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 44 jaar (standaard deviatie= 11,8). De verdeling van de leeftijd van de respondenten over de verschillende leeftijdscategorieën is weergegeven in tabel 2.2.
Tabel 2.2
Achtergrondkenmerken respondenten
Geslacht: Vrouw Leeftijdscategorieën: 20 t/m 29 jaar 30 t/m 39 jaar 40 t/m 49 jaar 50 t/m 59 jaar 60 jaar en ouder
Aantal
%
322
77,2%
53 118 87 110 49
12,7% 28,3% 20,9% 26,4% 11,8%
Van de respondenten werkt bijna een kwart als psycholoog (24,5%), 44 procent als gz-psycholoog en 22 procent als klinisch psycholoog (22,4%) (zie tabel 2.3). Een minderheid van de respondenten (8,2%) werkt als psychotherapeut. Daarnaast werken vier respondenten als klinisch neuropsycholoog. Het grootste deel van de respondenten werkt in een geïntegreerde ggzinstelling (48,3%). Een aanzienlijk kleiner deel van de respondenten werkt in een instelling voor jeugd-ggz (12,3%). Een kwart van respondenten geeft aan in een andere instelling werkzaam te zijn (25,6%). Het gaat hierbij vooral om psychologen die werkzaam zijn in een ziekenhuis, waarvan de meesten aangeven te werken op de afdeling medische psychologie van het ziekenhuis. Aan de respondenten is ook gevraagd of men werkzaam is als hoofdbehandelaar, als behandelaar of onder supervisie. Een groot deel van de respondenten werkt altijd als hoofdbehandelaar (36,9%) of meestal als hoofdbehandelaar (17,1%). Daarnaast werkt ruim een vijfde van de respondenten als behandelaar (22,6%) (zie tabel 2.3).
6
Tabel 2.3
Kenmerken respondenten Aantal
Ik werk als: Psycholoog Gz-psycholoog Klinisch psycholoog Psychotherapeut Klinisch neuropsycholoog In welk type instelling bent u werkzaam? Geïntegreerde ggz-instelling Instelling voor verslavingszorg RIBW Forensisch instituut Instelling voor jeugd-ggz PAAZ-afdeling ziekenhuis Andere instelling, namelijk: Bent u werkzaam als hoofdbehandelaar, behandelaar of werkt u onder supervisie? Ik werk altijd als hoofdbehandelaar Ik werk meestal als hoofdbehandelaar Ik werk soms als hoofdbehandelaar Ik werk als behandelaar Ik werk altijd onder supervisie Ik werk meestal onder supervisie Ik werk soms onder supervisie Anders, namelijk:…
%
104 187 95 35 4
24,5% 44,0% 22,4% 8,2% 0,9%
204 16 2 25 52 14 109
48,3% 3,8% 0,5% 5,9% 12,3% 3,3% 25,8%
153 71 35 86 38 18 9 9
36,9% 17,1% 8,4% 19,5% 9,1% 4,3% 2,1% 2,2%
Tabel 2.4 laat het totale aantal in de zorg werkzame psychologen in Nederland op 1 januari 2012 zien.1 Het aantal niet-BIG-geregistreerde psychologen dat werkzaam is in de ggz is niet bekend,2 en deze groep is daarom niet opgenomen in tabel 2.4. Vergelijking van de percentages van de verschillende groepen beroepsbeoefenaren in Nederland met de verschillende groepen beroepsbeoefenaren in dit onderzoek laat zien aan dit onderzoek relatief veel klinisch psychologen hebben deelgenomen. De verhouding van het aantal vrouwelijke en mannelijke psychologen in dit onderzoek komt goed overeen met de verdeling in de totale populatie psychologen. Van de deelnemers in dit onderzoek was 77 procent vrouw. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd door het Nivel is 74 procent van totale groep de gz-psychologen, klinisch (neuro)psychologen en psychotherapeuten vrouw.
1
Nivel, Het arbeidsaanbod van psychologen, orthopedagogen en verpleegkundig specialisten GGZ in 2012, Utrecht, 2012.
2
In het onderzoek dat Nivel in 2012 uitvoerde, wordt het aantal niet-BIG-geregistreerde psychologen geschat op ‘minimaal’ 3.650.
7
Tabel 2.4 Schatting aantal in zorg werkzame personen op 1 januari 2012 Beroepsgroep Aantal in % in Nederland % in dit Nederland onderzoek Gz-psycholoog 7.500 65,6% 58,3% Klinisch psycholoog 1.900 16,6% 30,0% Psychotherapeut 1.950 17,1% 10,9% Klinisch neuropsycholoog 90 0,8% 1,3% Bron: Nivel, 2012
Voor de verschillende vragen is steeds nagegaan of er verschillen zijn in antwoorden tussen psychologen, die als hoofdbehandelaar werkzaam zijn en die dat niet zijn. Hiervoor zijn de respondenten die hebben aangegeven dat zij altijd, meestal of soms werkzaam zijn als hoofdbehandelaar samengenomen (n=259, 61,8%). Daarnaast zijn de respondenten die werkzaam zijn als behandelaar en die werken onder supervisie (altijd, meestal en soms) samengenomen (n=160, 38,2%). De verschillen die hierbij zijn gevonden, worden steeds alleen weergegeven als ze significant zijn, door de weergave van de percentages en de p-waarden van de Chikwadraattoets. De hoofdbehandelaars die hebben deelgenomen aan de enquête zijn relatief vaak mannelijk. Zeventig procent van de mannelijke deelnemers is werkzaam als hoofdbehandelaar. Van de vrouwelijke deelnemers is dat 59 procent (p = 0.05). Daarnaast zijn de respondenten, die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar significant ouder dan de respondenten die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar (respectievelijk M= 46,9 jaar, SD= 11,0 en M= 39,3 jaar, SD= 11,5, p < .0001).
8
3
PATIENTVEILIGHEID
3.1
Herkenbaarheid van veiligheidsrisico’s Samenvatting: Herkenbaarheid van veiligheidsrisico’s De respondenten zijn in dit onderzoek gevraagd aan te geven welke associaties zij hebben met het begrip patiëntveiligheid. Associaties die te maken hadden met een zorgvuldige behandeling van persoonsgegevens, het voorkomen van agressie, het creëren een vertrouwensband met de behandelaar en een veilige thuissituatie voor de patiënt en een kwalitatief goede behandeling zijn het meest genoemd door de respondenten. De eerste associaties die respondenten hebben bij het begrip patiëntveiligheid komen daarmee niet geheel overeen met de speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. De veiligheidsrisico’s suïcide (85%) en somatische comorbiditeit (77%) worden door het grootste deel van de respondenten herkend. Daarnaast herkent respectievelijk 65 procent en 61 procent van de respondenten de veiligheidsrisico’s medicatieveiligheid en agressie vanuit de dagelijkse praktijk. Van de psychologen die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar herkent een significant groter deel de veiligheidsrisico’s medicatieveiligheid en suïcide dan van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar.
In dit onderzoek gaat het om patiëntveiligheid en situaties waarin de veiligheid van patiënten in het geding komt. Aan de respondenten is gevraagd wat hun eerste associaties zijn bij het begrip patiëntveiligheid. Tabel 3.1 geeft deze associaties weer. De meeste associaties die respondenten opschreven hebben betrekking op een zorgvuldige behandeling van persoonsgegevens (privacy, n=101). Andere thema’s die vaak door respondenten zijn genoemd zijn: het voorkomen van agressie (n=66), een veilige omgeving creëren voor de patiënt, vertrouwensband met de behandelaar (n=60), een veilige omgeving voor de patiënt in termen van een veilige thuissituatie (systeem) (n=56), kwalitatief goede zorg/ behandeling (n=55), het voorkomen van suïcide (n=45) en goed medicatiegebruik (n=24).
Tabel 3.1
Wat zijn uw eerste associaties bij het begrip patiëntveiligheid? Waar denkt u aan? (Meerdere antwoorden mogelijk) Categorie Aantal keer genoemd Zorgvuldige behandeling persoonsgegevens 101 Voorkomen van agressie 66 Veilige omgeving creëren voor de patiënt 60 Veilige omgeving van de patiënt (systeem) 56 Kwalitatief goede zorg/behandeling 55 Voorkomen suïcide 45 Goed gebruik medicatie 24
9
Het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg kent zes inhoudelijke speerpunten, dit zijn: agressie, somatische comorbiditeit, suïcidepreventie, medicatieveiligheid, dwang & drang en brandveiligheid. Dit zijn onderwerpen waarvan bekend is dat er veiligheidsrisico’s zijn voor patiënten. De eerste associaties die respondenten hebben bij het begrip patiëntveiligheid komen niet geheel overeen met de speerpunten van het programma. Zo zijn de onderwerpen privacy of een zorgvuldige behandeling van de persoonsgegevens, een veilige omgeving voor de patiënt en kwalitatief goede zorg/behandeling niet als speerpunt geformuleerd in het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. Aan de andere kant worden de onderwerpen somatische comorbiditeit, dwang & drang en brandveiligheid, die in het patiëntveiligheidsprogramma ggz zijn benoemd als speerpunt, niet vaak genoemd door de respondenten. Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij de veiligheidsrisico’s die zijn benoemd door het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg, herkennen vanuit hun dagelijkse praktijk. Dat wil zeggen dat deze veiligheidsrisico’s ook een rol zouden kunnen spelen in de dagelijkse praktijk van de respondenten. De veiligheidsrisico’s suïcide en somatische comorbiditeit worden door het grootste deel van de respondenten herkend (respectievelijk 85,1 en 77,1% van de respondenten). Daarnaast worden medicatieveiligheid en agressie door ongeveer tweederde van de respondenten herkend (respectievelijk 64,9 en 61,4%). Brandveiligheid wordt het minst vaak herkend door de respondenten (32,8%), zie tabel 3.2. Tabel 3.3 laat zien dat de respondenten die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar de veiligheidsrisico’s medicatieveiligheid en suïcide significant vaker herkennen dan respondenten die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar.
Tabel 3.2
In hoeverre herkent u deze veiligheidsrisico’s vanuit uw dagelijkse praktijk? Ik herken dit Neutraal Ik herken dit niet enigszins of nauwelijks Agressie (n=368) 61,4% 9,5% 29,1% Brandveiligheid (n=369) 32,8% 24,4% 42,8% Dwang en drang (n=369) 43,1% 14,9% 42,0% Medicatieveiligheid (n=368) 64,9% 14,9% 20,1% Somatische comorbiditeit (n=367) 77,1% 11,4% 11,4% Suïcide (n=369) 85,1% 6,8% 8,1%
10
Tabel 3.3
In hoeverre herkent u deze veiligheidsrisico’s vanuit uw dagelijkse praktijk? Verschillen tussen hoofdbehandelaar en niet hoofdbehandelaar Niet werkzaam als Werkzaam als p-waarde Ik herken dit hoofdbehandelaar hoofdbehandelaar risico (enigszins) Aantal % Aantal % Agressie 78 56,9 148 64,1 n.s. Brandveiligheid 38 27,7 83 35,8 n.s. Dwang en drang 54 39,1 105 45,5 n.s. Medicatieveiligheid 72 52,9 167 72,0 0.001 Somatische 104 76,5 179 77,5 n.s. comorbiditeit Suïcide 107 78,1 207 89,2 0.01
3.2
Taak en invloed van de psycholoog Samenvatting: Taak en invloed van de psycholoog Negentig procent van de respondenten geeft aan het voorkomen van onveilige situaties voor de patiënt een belangrijke taak te vinden van de psycholoog. Daarnaast geven alle respondenten aan dat zij in enige mate invloed kunnen uitoefenen op de veiligheid van de patiënt. De meeste respondenten geven aan dat zij hier tot op zekere hoogte invloed op kunnen uitoefenen (64,5%). De helft van de respondenten zegt zich niet helemaal of onvoldoende toegerust te voelen om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van patiënten. Dit zijn significant vaker psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Op de vraag wat men nodig heeft om zich hiervoor wel voldoende toegerust te voelen geeft 66 procent aan dat zij kennis nodig heeft van onveilige situaties. Ook geeft 44 procent aan kennis nodig te hebben van situaties die men moet melden en kennis over waar men deze onveilige situaties kan melden. Daarnaast zegt 52 procent behoefte te hebben aan voldoende vaardigheid om om te kunnen gaan met weerstand of onvoorspelbaar gedrag.
Aan de respondenten is gevraagd of zij het als hun taak zien om onveilige situatie voor patiënten te voorkomen. Het grootste deel van de respondenten geeft aan dit een belangrijke taak te vinden (89,9%). Slechts een klein deel vindt dit niet zo’n belangrijke of geen belangrijke taak (respectievelijk n=9 en n=5). Vijf procent van de respondenten vindt dit meer een taak van het management (5,7%), zie tabel 3.4. Op de vraag ‘In hoeverre ziet u het als uw taak als psycholoog om onveilige situaties voor uw patiënt te voorkomen’, zijn geen significante verschillen gevonden tussen psychologen die wel en niet als hoofdbehandelaar werkzaam.
11
Tabel 3.4
In hoeverre ziet u het als uw taak als psycholoog om onveilige situaties voor uw patiënt te voorkomen? (meerdere antwoorden mogelijk) Aantal % Ik vind dit een belangrijke taak 329 89,9% Ik vind dit niet zo’n belangrijke taak 9 2,5% Ik vind dit geen belangrijke taak 2 0,5% Ik zie dit alleen als mijn taak als ik de hoofdbehandelaar ben 5 1,4% Ik vind dat dit meer een taak is van het management 21 5,7%
Daarnaast is aan de respondenten gevraagd in hoeverre ze invloed hebben op de veiligheid van patiënten en of men zich voldoende toegerust voelt om hierop invloed uit te kunnen oefenen. Alle respondenten geven aan dat zij in enige mate invloed kunnen uitoefenen op de veiligheid van de patiënt (tabel 3.5). Het grootste deel van de respondenten geeft aan tot op zekere hoogte invloed te hebben op de veiligheid van de patiënt (64,5%). Aan de respondenten is gevraagd of zij een toelichting kunnen geven op hun antwoord. Een klein deel van de respondenten heeft dit gedaan en heeft aangegeven dat zij het deels ook een taak van het management vinden om veiligheid te faciliteren en voorwaarden te scheppen voor patiëntveiligheid. Ook geven verschillende respondenten aan dat zij het management vooral verantwoordelijk vinden voor de fysieke veiligheid (bv. brandveiligheid). Daarnaast geeft een aantal respondenten aan dat veiligheid een voorwaarde is voor goede hulpverlening en dat het creëren van veiligheid een fundamentele taak is van de psycholoog. Ook licht een aantal patiënten toe dat het de taak is van de psycholoog om onveilige situaties voor de patiënt te signaleren. Uit de uitsplitsing tussen hoofdbehandelaars en psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar blijkt dat hoofdbehandelaars wat vaker aangeven dat zij invloed hebben op de veiligheid van patiënten dan de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar (17,8% versus 11,8%). Psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar zeggen wat vaker dan de hoofdbehandelaars dat zij beperkte mate invloed hebben op de veiligheid van patiënten (26,5% versus 16,1%, p < 0.05). Tabel 3.5
In hoeverre heeft u als psycholoog invloed op de veiligheid van uw patiënten?
Ik heb invloed op de veiligheid van mijn patiënten Ik heb tot op zekere hoogte invloed op de veiligheid van mijn patiënten Ik heb in beperkte mate invloed op de veiligheid van mijn patiënten Nee, ik heb geen invloed op de veiligheid van mijn patiënten
12
Aantal 57 236
% 15,6% 64,5%
73
19,9%
0
0%
De helft van de respondenten geeft aan zich voldoende toegerust te voelen om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van patiënten (51,5%). De andere helft van de respondenten kiest bij deze vraag voor de antwoordcategorie ‘neutraal’ of geeft aan zich hiervoor onvoldoende toegerust te voelen (tabel 3.6).
Tabel 3.6
In hoeverre voelt u zich voldoende toegerust om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van uw patiënten? Aantal 186 149 29
Ik voel mij hiervoor voldoende toegerust Neutraal Ik voel mij hiervoor onvoldoende toegerust
% 51,1% 40,9% 8,0%
Van de psychologen die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar geeft een significant groter deel aan zich voldoende toegerust te voelen om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van patiënten dan van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar (p < 0.05, zie tabel 3.7)
Tabel 3.7
In hoeverre voelt u zich voldoende toegerust om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van uw patiënten? Verschillen tussen niet-hoofdbehandelaars en hoofdbehandelaars
Ik voel mij hiervoor voldoende toegerust Neutraal Ik voel mij hiervoor onvoldoende toegerust
Niet werkzaam als hoofdbehandelaar Aantal % 63 46,3% 55 18
40,4% 13,2%
Werkzaam als hoofdbehandelaar Aantal % 123 53,9% 94 11
p-waarde
0.014
41,2% 4,8%
Aan respondenten die aangaven zich onvoldoende of in beperkte mate toegerust te voelen (n=178) is gevraagd wat men nodig heeft om zich wel voldoende toegerust te voelen om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van patiënten. De antwoorden op deze vraag staan weergegeven in tabel 3.8. Een flink deel van deze respondenten gaf aan hiervoor kennis nodig te hebben van onveilige situaties (65,5%), van situaties die men moet melden (44,6%) en te moeten weten waar men onveilige situaties kan melden (44,1%). Ook gaf ruim de helft van deze respondenten aan voldoende vaardigheden nodig te hebben om om te kunnen gaan met weerstand of onvoorspelbaar gedrag (52,0%). Vijfendertig procent van de respondenten gaf aan voldoende vaardigheden nodig te hebben om zijn of haar patiënten op de juiste wijze te benaderen. Enkele respondenten gaven aan dat hierbij gaat om situaties waarin suïcide dreiging of agressie een rol speelt of dat het om vaardigheden gaat om situaties te de-escaleren.
13
De antwoorden van psychologen die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar verschilden niet significant van de antwoorden van psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Tabel 3.8
Wat heeft u nodig om u wel voldoende toegerust te voelen om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van uw patiënten? (meerdere antwoorden mogelijk)
Kennis hebben van onveilige patiëntsituaties Kennis hebben van situaties die ik moet melden Kennis hebben van waar ik onveilige situaties kan melden Voldoende vaardigheden om mijn patiënten op de juiste wijze te benaderen Voldoende vaardigheden om om te kunnen gaan met weerstand of onvoorspelbaar gedrag Juridische bescherming van de melder Anders, namelijk
3.3
Aantal 116 98 78 62
% 65,5% 44,6% 44,1% 35,0%
92
52,0%
64 26
36,2% 14,7%
Het melden van incidenten Samenvatting: Het melden van incidenten Aan de respondenten is gevraagd of het voor hen duidelijk is hoe zij een incident kunnen melden in de organisatie. Vierenvijftig procent van de respondenten gaf aan dat dit volledig duidelijk is. Veertig procent van de respondenten zei dit ongeveer te weten en zes procent gaf aan dit niet te weten. Uit de resultaten blijkt dat van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar een minder groot deel weet hoe zij een incident kunnen melden in de organisatie dan van de psychologen die wel werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Eenenzeventig procent van de respondenten vindt het erg belangrijk dat (bijna) incidenten worden gemeld. Tot slot geeft 27 procent van de respondenten aan dat hun meldingsbereidheid zou toenemen als zij anoniem zouden kunnen melden.
Voor het melden van incidenten hebben veel organisaties een meldingssysteem dat onderdeel uitmaakt van een breder opgezet veiligheidsmanagementsysteem. Om een melding te kunnen doen van een (bijna) incident is het belangrijk dat medewerkers weten zij een (bijna) incident kunnen melden in de organisatie. Aan de respondenten is daarom gevraagd of voor hen duidelijk is hoe zij een incident kunnen melden. Ruim vijftig procent van de respondenten gaf aan dat dit hen volledig duidelijk is (54,2%). Een kleine veertig procent van de respondenten gaf aan dit ongeveer te weten (39,7%). Zes procent van de respondenten gaf aan dit niet te weten (tabel 3.9).
14
Tabel 3.9
Weet u hoe u een (bijna) incident kunt melden in uw organisatie?
Ja, dat is mij volledig duidelijk Ja, dat weet ik ongeveer Nee, dat weet ik niet
Aantal 212 161 30
% 54,2% 39,7% 6,1%
Uit de nadere analyses blijkt dat het voor een aanzienlijk groter deel van de psychologen die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar volledig duidelijk is hoe men een (bijna) incident kan melden vergeleken met de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar (60,4% versus 43,7%, p < 0.01). Verschillende respondenten hebben aangegeven het melden belangrijk te vinden om incidenten in de toekomst te voorkomen en om van de incidenten te leren. Aan de respondenten is tevens gevraagd hoe belangrijk zij het vinden dat (bijna) incidenten worden gemeld. Het grootste deel van de respondenten vindt dit erg belangrijk (71,5%). Een kwart van de respondenten vindt dit enigszins belangrijk (25,8%) (tabel 3.10). De antwoorden op deze vragen verschillen niet tussen psychologen die wel en niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar.
Tabel 3.10
Hoe belangrijk vindt u het dat (bijna) incidenten worden gemeld?
Erg belangrijk Enigszins belangrijk Neutraal Enigszins onbelangrijk
Aantal 258 93 8 2
% 71,5% 25,8% 2,2% 0,6%
Tot slot is aan de respondenten gevraagd of hun meldingsbereidheid toeneemt als het mogelijk is om incidenten anoniem te melden. Ruim een kwart van de respondenten geeft aan dat hun meldingsbereidheid zou toenemen als zij anoniem kunnen melden (26,6%). Vierenveertig procent van de respondenten geeft aan dat daarmee hun meldingsbereidheid niet zal toenemen. Ruim een kwart van de respondenten antwoordde ‘weet niet’ op deze vraag (28,6%). Van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar geeft een significant groter deel aan dat hun meldingsbereidheid toeneemt als zij anoniem kunnen melden vergeleken met de psychologen die wel als hoofdbehandelaar werkzaam zijn (35,1% versus 22,1%, p < 0.05).
15
3.4
Onveilige situaties voor medewerkers Samenvatting: Onveilige situaties voor medewerkers Aan de respondenten is gevraagd of het wel eens voorkomt dat de eigen veiligheid of die van collega’s in het geding komt. Zes procent van de respondenten geeft aan dat dit regelmatig gebeurt en 41 procent van de respondenten geeft aan dat dit soms gebeurt. Van de hoofdbehandelaars geeft een groter deel aan dat de veiligheid van henzelf of die van collega’s soms in het geding komt dan van de niet-hoofdbehandelaars. Het grootste deel van de respondenten (62%) geeft aan dat zij tot op zekere hoogte invloed uit kan oefenen op de veiligheid van henzelf of die van collega’s.
Naast de veiligheid van patiënten kan ook de veiligheid van psychologen zelf in het geding komen. Aan de respondenten is gevraagd of het wel eens voorkomt dat de eigen veiligheid of die van collega’s in het geding komt. Slechts een klein deel van de respondenten geeft aan dat dit regelmatig gebeurt (6,4%). Ongeveer veertig procent geeft aan dat dit soms of nauwelijks gebeurt (respectievelijk 40,7% en 44,0%) (tabel 3.11)
Tabel 3.11
Komt het wel eens voor dat uw eigen veiligheid of die van uw collega’s in het geding komt?
Ja, dit gebeurt regelmatig Ja, dit gebeurt soms Dit gebeurt nauwelijks Dit gebeurt nooit
Aantal 23 146 158 32
% 6,4% 40,7% 44,0% 8,9%
Van de psychologen die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar geeft een significant groter deel aan dat de veiligheid van henzelf of die van collega’s soms in het geding komt, vergeleken met de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar (47,6% versus 29,1%). Van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar geeft een significant groter deel aan dat dit nooit gebeurt, vergeleken met de psychologen die wel werkzaam zijn als hoofdbehandelaar (14,2% versus 5,8%, p < 0.001). Net als bij de veiligheid van patiënten is aan de respondenten ook gevraagd in hoeverre zij invloed uit kunnen oefenen op de veiligheid van henzelf en op die van collega’s. De antwoorden op deze vraag staan weergegeven in tabel 3.12. De meerderheid geeft aan hierop tot op zekere hoogte invloed uit te kunnen oefenen (61,6%). Een zeer klein deel van de respondenten geeft aan hierop geen invloed uit te kunnen oefenen of onveilige situaties te zien als inherent aan het werk als psycholoog (respectievelijk 1,1% en 2,5%). Er zijn voor deze vraag geen verschillen gevonden tussen psychologen die wel en psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar.
16
Tabel 3.12
In hoeverre kunt u invloed uitoefenen op de veiligheid van uzelf en op die van uw collega’s?
Ik kan invloed uitoefenen Ik kan tot op zekere hoogte invloed uitoefenen Ik kan in beperkte mate invloed uitoefenen Ik kan geen invloed uitoefenen Onveilige situaties zijn inherent aan het werk als psycholoog
3.5
Aantal 61 220 63 4 9
% 17,1% 61,6% 17,6% 1,1% 2,5%
Ervaring met incidenten Ervaring met incidenten Aan de respondenten is gevraagd of men in zijn of haar werk als psycholoog wel eens betrokken is geweest bij verschillende typen incidenten. Uit de resultaten blijkt dat 78 procent van de respondenten wel eens te maken heeft gehad met agressie of grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast geeft 53 procent van de respondenten aan dat hij of zij in het werk als psycholoog ooit, al dan niet als hoofdbehandelaar, betrokken is geweest bij een suïcide(poging). Ook geeft ruim een derde van de respondenten aan ooit betrokken te zijn geweest bij een dwang en drang incident en bij een vermissing of ontvluchting. Slechts dertien procent van de respondenten geeft aan nog nooit bij een incident betrokken te zijn geweest. Van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar is 22 procent nog nooit bij een incident betrokken geweest. Van de hoofdbehandelaars is een significant kleiner deel ( 8%, p < 0.0001).
Het patiëntveiligheidprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg heeft een uniforme hoofdclassificatie van typen incidenten uitgewerkt voor de ggzsector. Deze hoofdclassificatie is van toepassing op alle ggz-instellingen en bevat negen typen incidenten. Deze incidenten en de betekenis van deze incidenten staat weergegeven in tabel 3.13. Aan de respondenten is gevraagd of men in zijn of haar werk als psycholoog wel eens betrokken is geweest bij deze verschillende typen incidenten. Hierbij kon men aangeven of men het incident heeft meegemaakt als direct betrokkene en of men het incident heeft meegemaakt bij een cliënt waarvoor men als hoofdbehandelaar eindverantwoordelijk was.
Tabel 3.13
Hoofdclassificatie veiligheidsincidenten ggz-sector
Incident Agressie en grensoverschrijdend gedrag
Definitie ‐ Schelden, dreigen, manipuleren ‐ Slaan schoppen, bijten, prikken, steken ‐ Intimideren ‐ Met spullen gooien ‐ Spugen ‐ Discrimineren Pesten, treiteren, belachelijk maken ‐ Duwen, trekken ‐ Sexueel overschrijdend geweld
17
Vervolg tabel 3.13 Incident Brandincident
Dwang- & drangincident
LaboratoriumIncident
Medicatieincident
Somatisch incident
Suïcide
Valincident Vermissing− ontvluchting
18
Definitie ‐ Brand ‐ Smeulen of schroeien ‐ Brandalarm ‐ Vals brandalarm Dwang− en drangmaatregelen perken de vrijheid van handelen in: ‐ Separatie ‐ Afzondering ‐ Fixatie ‐ Gedwongen toediening van medicatie, vocht of voeding Er is sprake van een dwang− of drangincident wanneer de noodzaak tot de maatregel niet aanwezig was of de maatregel niet op professionele wijze is uitgevoerd. Dan dient dit voorval, naast registratie in ARGUS, ook als incident gemeld te worden. Alle incidenten die plaatsvinden tijdens het proces van laboratoriumonderzoek: ‐ Opnamefout ‐ Afnamefout ‐ Uitslagfout Medicatie−incidenten zijn incidenten die plaatsvinden in het medicatieproces. Het medicatieproces is onder te verdelen in: ‐ Voorschrijven ‐ Aanschrijven & medicatiebewaking ‐ Bereiden/Voor Toediening Gereed Maken (VTGM) ‐ Klaar zetten/afleveren ‐ Gebruik/toedienen ‐ Monitoring van de patiënt m.b.t. medicatiegebruik ‐ Opslag/logistiek Somatische incidenten zijn incidenten die de somatische zorgverlening betreffen, niet zijnde medicatie−incidenten en laboratoriumincidenten: ‐ Niet tijdig of foutief uitvoeren van somatische onderzoeken zoals somatische screening, controles of somatische handelingen ‐ ECT−incidenten ‐ Tilincident Suïcide: een daad met fatale afloop welke de overledene in de wetenschap of de verwachting van een potentiële fatale afloop, heeft geïnitieerd en uitgevoerd met als doel gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Suïcidepoging: niet−habitueel gedrag zonder dodelijke afloop dat de persoon initieert en uitvoert met de verwachting van, of het risico neemt om, te overlijden of lichamelijke schade te veroorzaken, met als doel gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Het uit verticale of horizontale positie plotseling en onvrijwillig op de grond terechtkomen. Of iets een val is of niet, wordt dus niet bepaald door het feit of er wel of geen letsel is opgetreden. Een incident waarbij een patiënt het kliniekgebouw of het terrein zonder toestemming heeft verlaten, danwel tijdens beveiligd transport is ontvlucht. Vermissingsincidenten zijn onder te verdelen in: ‐ Dwalen ‐ Weglopen/niet terugkeren ‐ Ontvluchting aan begeleiding ‐ Ontvluchting uit een gesloten setting ‐ Anders (zaken die niet bijbovenstaande vier onderdelen zijn onder te brengen)
Uit tabel 3.12 blijkt dat een groot deel van de respondenten in zijn of haar werk als psycholoog wel eens te maken heeft gehad met agressie of grensoverschrijdend gedrag van patiënten. Vijfenveertig procent van de respondenten heeft dit als direct betrokkene meegemaakt en ruim dertig procent van de respondenten heeft dit meegemaakt bij een patiënt waarvoor hij of zij als hoofdbehandelaar eindverantwoordelijk was. Brandincidenten, laboratoriumincidenten en valincidenten lijken minder vaak voor te komen in de organisaties waar de respondenten werken. Ongeveer negentig procent van de respondenten geeft aan deze incidenten nog nooit te hebben meegemaakt (respectievelijk 90,1%, 96,0% en 87,5%). Ruim de helft van de respondenten geeft aan dat hij of zij in het werk als psycholoog ooit betrokken is geweest bij een suicide (52,7%). Ruim een derde van de respondenten geeft aan ooit, al dan niet als hoofdbehandelaar betrokken te zijn geweest bij een dwang & drangincidenten en bij een vermissing of ontvluchting (respectievelijk 35,6% en 36,1%, zie tabel 3.14).
Tabel 3.14
Kunt u per type incident aangeven of u in uw werk als psycholoog wel eens betrokken bent geweest bij een dergelijk incident? Aantal %
Agressie Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar Brandincident Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar Dwang- & drangincident Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar Laboratoriumincident Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar Medicatie-incident Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar Somatisch incident Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar Suïcide Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar
82 161 113
23,0% 45,2% 31,7%
318 18 17
90,1% 5,1% 4,8%
228 73 53
64,4% 20,6% 15,0%
340 11 3
96,0% 3,1% 0,8%
231 63 59
65,4% 17,8% 16,7%
254 56 39
72,8% 16,0% 11,2%
167 110 76
47,3% 31,2% 21,5%
19
Aantal Valincident Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar Vermissing en ontvluchting Nee, nog nooit Als direct betrokkene Als (eindverantwoordelijke) hoofdbehandelaar
%
309 23 21
87,5% 6,5% 5,9%
227 73 55
63,9% 20,6% 15,5%
Uit nadere analyses blijkt dat vergeleken met psychologen, die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar, de psychologen die wel werkzaam zijn als hoofdbehandelaar significant vaker betrokken zijn geweest bij een agressie incident, een dwang- & drangincident, een medicatie-incident en bij suïcide. De resultaten van deze analyse staan weergegeven in tabel 3.15.
Tabel 3.15
Kunt u per type incident aangeven of u in uw werk als psycholoog wel eens betrokken bent geweest bij een dergelijk incident? Verschillen tussen niet-hoofdbehandelaars en hoofdbehandelaars Niet werkzaam als Werkzaam als p-waarde hoofdbehandelaar hoofdbehandelaar Aantal % Aantal % Agressie 89 66,4% 185 83,3% 0.0001 Brandincident 13 9,8% 22 10,0% n.s. Dwang- & drangincident 32 24,4% 94 42,2% 0.001 Laboratorium incident 3 2,3% 11 5,0% n.s. Medicatie-incident 36 27,5% 86 38,7% 0.02 Somatisch incident 29 22,3% 66 30,1% n.s. Suïcide 46 34,8% 140 63,3% 0.0001 Valincident 16 12,2% 28 12,6% n.s. Vermissing en ontvluchting 45 34,1% 83 37,2% n.s. n.s. = niet significant
Aan de respondenten die betrokken zijn geweest bij één of meerder incidenten is tevens gevraagd of zij de incidenten, waarbij zij betrokken zijn geweest, hebben gemeld. Zevenenveertig procent van de respondenten gaf aan het incident of de incidenten te hebben gemeld (46,5%). Vijftien procent van de respondenten gaf aan het incident of de incidenten niet te hebben gemeld (zie tabel 3.16). Slechts 13 procent van de respondenten geeft aan nog nooit bij een incident betrokken te zijn geweest. Van de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar is 22 procent nog nooit bij een incident betrokken geweest. Van de hoofdbehandelaars is dat een significant kleiner deel (8%, p < 0.0001).
20
Tabel 3.16
Heeft u dit incident/(sommige van) deze incidenten gemeld? (n= 313) Aantal % Ja, ik heb dit incident/deze incidenten gemeld 167 46,5% Ja, sommige incidenten heb ik gemeld 92 25,6% Nee, ik heb dit incident/deze incidenten niet gemeld 54 15,0% Ik heb geen enkel incident meegemaakt 46 12,8%
Aan de respondenten die hebben aangegeven het incident of de incidenten niet te hebben gemeld is gevraagd waarom ze dit niet hebben gemeld. Vijftien respondenten gaven aan het niet nodig te vinden om het incident/de incidenten te melden. Tien respondenten gaven aan het niet te hebben gemeld, omdat men niet goed wist of het wel of niet om een incident ging (zie tabel 3.17). De meeste respondenten gaven een andere reden voor het niet melden van het incident. De meest genoemde reden was dat het incident al was gemeld door een collega (bijvoorbeeld door de hoofdbehandelaar, arts of casemanager).
Tabel 3.17
Waarom heeft u dit incident/deze incidenten niet gemeld?
Ik wist niet goed of het wel of niet om een incident ging Ik wist niet goed hoe ik dit incident/de incidenten moest melden Ik durfde dit incident/de incidenten niet te melden omdat ik bang was voor de gevolgen Ik vond het niet nodig om dit incident/de incidenten te melden Er wordt in mijn organisatie weinig gedaan met de incidentmeldingen, zeker als het geen ernstig incident is Anders, namelijk:
Aantal 10 1
% 17,9% 1,8%
1
1,8%
15
26,8%
4
7,1%
34
60,7%
21
3.6
Veiligheidscultuur Samenvatting: Veiligheidscultuur Aan de respondenten is gevraagd of zij de eigen organisatie herkennen in de omschrijving van de gewenste veiligheidscultuur. Een derde van de respondenten herkent de eigen organisatie volledig in de gegeven omschrijving. 48 procent van de respondenten herkent de eigen organisatie enigszins in de omschrijving en 18 procent van de respondenten herkent de eigen organisatie niet of in mindere mate in de omschrijving van de gewenste veiligheidscultuur. Aan de respondenten is een aantal stellingen voorgelegd die gaan over het melden van (bijna) incidenten. Het overgrote deel (89%) van de respondenten geeft aan zich vrij te voelen om incidenten te melden. Ruim een derde van de respondenten is het echter niet (helemaal) eens met de stellingen ‘In mijn organisatie worden (bijna) incidenten geanalyseerd en worden verbeteracties ondernomen’ en ‘In mijn organisatie wordt het door het managent expliciet gestimuleerd om incidenten te melden’. Ook is ruim een derde van de respondenten het (enigszins) eens met de stelling: ‘Als ik in mijn organisatie een (bijna) incident meld, dan kan ik daarop worden afgerekend door medecollega’s of mijn leidinggevende’. Aan de respondenten is ook een aantal stellingen voorgelegd die betrekking hebben op het aanspreken om risico’s te vermijden. Ruim driekwart van de respondenten (79%) geeft aan collega’s aan te durven spreken op risico’s en risicovol gedrag. Een aanzienlijk kleiner deel (59%) van de respondenten geeft aan zich vrij te voelen om de leidinggevende positief kritische feedback te geven op zijn of haar handelen. Achtenzestig procent van de respondenten vindt dat het management in de eigen organisatie tijd en aandacht besteedt aan patiëntveiligheid en 58 procent vindt dat patiëntveiligheid in de eigen organisatie hoog op de agenda staat. Wel geeft 87 procent van de respondenten aan zich in het werk bewust te zijn van de risico’s op schade voor patiënten.
Bij het vergroten van de patiëntveiligheid speelt de veiligheidscultuur van een organisatie een belangrijke rol. Het begrip veiligheidscultuur heeft een relatie met het begrip organisatiecultuur. In het kader van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg is een handreiking veiligheidscultuur ontwikkeld. In deze handreiking wordt de volgende definitie van veiligheidscultuur gehanteerd: Een geïntegreerd patroon van individueel en organisatorisch gedrag, gebaseerd op gedeelde waarden en overtuigingen, waarbij voortdurend getracht wordt om risico’s te beheersen, eventuele schade voor patiënten en medewerkers in het zorgproces zoveel mogelijk te beperken en te leveren van (on)veilig handelen.1 De gewenste veiligheidscultuur is een open en eerlijke cultuur, waarin medewerkers de (bijna) fouten die ze hebben gemaakt durven te melden, medewerkers elkaar aanspreken om risico’s te vermijden en medewerkers worden gestimuleerd om te melden en te leren van (bijna) fouten. Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij hun eigen organisatie herkennen in deze beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur. Tabel 3.18 laat zien dat een derde van de respondenten de eigen organisatie volledig 1
Zie: Handreiking veiligheidscultuur. het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. Amersfoort, oktober 2012.
22
herkent in deze beschrijving (33,9%). Daarnaast geeft 48 procent van de respondenten aan de eigen organisatie enigszins te herkennen in deze beschrijving. Ongeveer tien procent herkent de eigen organisatie (helemaal) niet in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur. Er zijn geen verschillen gevonden tussen de hoofdbehandelaars en de psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar in de mate waarin zij hun eigen organisatie herkennen in deze beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur.
Tabel 3.18
In hoeverre herkent u uw eigen organisatie in de bovenstaande beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur?
Volledig Enigszins Neutraal Enigszins niet Helemaal niet
3.6.1
Aantal 121 170 30 28 8
% 33,9% 47,6% 8,4% 7,8% 1,8%
Resultaten uitspraken veiligheidscultuur Om meer te weten te komen over de veiligheidscultuur in de organisaties waarin de respondenten werkzaam zijn is er een aantal stellingen voorgelegd aan de respondenten. Deze stellingen gingen in op de onderwerpen: het melden van (bijna) incidenten, het aanspreken om risico’s te vermijden en op de aandacht voor patiëntveiligheid in de organisatie. Tabel 3.19 laat zien dat het grootste deel van de respondenten zich vrij voelt om (bijna) incidenten te melden (89,4%). Ook geeft het grootste deel van de respondenten aan dat er in de organisatie wordt gewerkt met een systeem voor het melden van incidenten (83,3%). Bij zes procent van de respondenten is dat niet het geval. Ruim zestig procent van de respondenten geeft aan dat in de organisatie (bijna) incidenten worden geanalyseerd en er verbeteracties worden ondernomen (62,9%). Ook is tweederde van de respondenten het eens met de stelling dat het door de leidinggevende in de organisatie expliciet wordt gestimuleerd om incidenten te melden (66,3%). Elf procent van de respondenten is het eens met de stelling dat als men een incident meldt, men daarop kan worden afgerekend door medecollega’s of de leidinggevende. Ongeveer een kwart heeft ‘neutraal’ geantwoord op deze stelling. De antwoorden op deze stellingen verschillen niet significant tussen psychologen die wel en psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Er zijn extra analyses gedaan om na te gaan of de antwoorden op deze stellingen van de respondenten die de eigen organisatie herkennen in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur significant verschillen de 23
antwoorden van respondenten die de eigen organisatie niet herkennen in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur. Deze resultaten zijn weergegeven in tabel 3.18. Uit deze analyses komen significante verschillen naar voren. Zo voelt van de respondenten die de organisatie niet in de beschrijving herkennen een significant minder groot deel zich vrij om incidenten te melden, en geeft een significant minder groot deel aan dat het in de organisatie door de leidinggevende wordt gestimuleerd om incidenten te melden. Een significant groter deel van deze respondenten geeft aan dan men erop afgerekend kan worden als men een incident meldt.
Tabel 3.19
Stellingen veiligheidscultuur: het melden van (bijna) incidenten
Ik voel mij vrij om (bijna) incidenten te melden (n=357) In mijn organisatie wordt gewerkt met een systeem voor het melden van incidenten (n=354) In mijn organisatie worden (bijna) incidenten geanalyseerd en worden verbeteracties ondernomen (n=353) In mijn organisatie wordt het door de leidinggevende expliciet gestimuleerd om incidenten te melden (n=350) Als ik in mijn organisatie een (bijna) incident meld, dan kan ik daarop worden afgerekend door medecollega’s of mijn leidinggevende (n=395)
Tabel 3.20
(helemaal) mee eens 89,4%
7,3%
(hemelaal) niet mee eens 3,4%
83,3%
10,7%
5,9%
62,9%
27,5%
9,6%
66,3%
19,1%
14,6%
11,0%
23,6%
65,4%
Stellingen veiligheidscultuur: het melden van (bijna) incidenten. Verschillen tussen respondenten die de eigen organisatie wel en respondenten die de eigen organisatie niet herkennen in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur Ik herken mijn organisatie wel in de beschrijving % (helemaal) mee eens met uitspraak
Ik voel mij vrij om (bijna) incidenten te melden In mijn organisatie wordt gewerkt met een systeem voor het melden van incidenten In mijn organisatie worden (bijna) incidenten geanalyseerd en worden verbeteracties ondernomen
24
Neutraal
Ik herken mijn organisatie niet in de beschrijving % (helemaal) mee eens met uitspraak
pwaarde
96,6%
58,5%
0,0001
86,2%
70,3%
0,006
68,1%
39,1%
0,0001
Vervolg tabel 3.20 Ik herken mijn organisatie wel in de beschrijving % (helemaal) mee eens met uitspraak In mijn organisatie wordt het door de leidinggevende expliciet gestimuleerd om incidenten te melden Als ik in mijn organisatie een (bijna) incident meld, dan kan ik daarop worden afgerekend door medecollega’s of mijn leidinggevende
Ik herken mijn organisatie niet in de beschrijving % (helemaal) mee eens met uitspraak
pwaarde
71,9%
40,6%
0,0001
7,9%
24,6%
0,0001
Tabel 3.20 geeft de antwoorden weer op de stellingen die betrekking hebben op het aanspreken om risico’s te vermijden. Ruim driekwart van de respondenten geeft aan collega’s aan te durven spreken op risico’s en risicovol gedrag (78,6%). Ruim een vijfde deel van de respondenten geeft aan het lastig te vinden om het met collega’s te bespreken als er iets mis is gegaan in het eigen handelen (22,4%). Hiervan is een significant groter deel niet werkzaam als hoofdbehandelaar (28,2% versus 19,0%, p < 0.05). Ruim driekwart van de respondenten is het eens met de stelling ‘Ik voel mij vrij om directe collega’s positief kritische feedback te geven op het eigen handelen’ (78,0%). Een aanzienlijk kleiner deel van de respondenten (59,4%) voelt zich vrij om de leidinggevende positief kritische feedback te geven. Van de psychologen die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar is een significant groter deel het eens met de stelling ‘Ik voel mij vrij om mijn leidinggevende positief kritische feedback te geven op zijn of haar handelen’ dan psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar (64,3% versus 51,1%, p < 0.05). Tot slot geeft ruim driekwart van de respondenten aan wel eens positief kritische feedback te ontvangen van collega’s of de leidinggevende op het eigen handelen (77,1%). Hiervoor zijn geen verschillen gevonden tussen psychologen die wel en psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar.
25
Tabel 3.21
Stellingen veiligheidscultuur: aanspreken om risico’s te vermijden
Ik durf mijn collega’s aan te spreken op risico’s en risicovol gedrag (n=355) Ik vind het lastig om met collega’s te bespreken als er iets mis is gegaan in mijn eigen handelen (n=352) Ik voel mij vrij om directe collega’s positief kritische feedback te geven op hun handelen (n=355) Ik voel mij vrij om mijn leidinggevende positief kritische feedback te geven op zijn/ haar handelen (n=352) Ik krijg wel eens positief kritische feedback van mijn collega’s of leidinggevende op mijn eigen handelen (n=354)
(helemaal) mee eens 78,6%
Neutraal 17,5%
(helemaal) niet mee eens 3,9%
22,4%
17,0%
60,5%
78,0%
16,6%
5,4%
59,4%
21,0%
19,6%
77,1%
16,1%
6,8%
Ook voor deze stellingen is nagegaan of er significante verschillen bestaan tussen de respondenten die de eigen organisatie wel herkennen in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur en respondenten die de eigen organisatie hierin niet herkennen. Tabel 3.21 laat zien dat er verschillende significante verschillen zijn gevonden. Van de respondenten die de eigen organisatie niet in de beschrijving herkennen voelt een aanzienlijk minder groot deel zich vrij om collega’s en de leidinggevende positief kritische feedback te geven op hun handelen. Ook ontvangt een significant kleiner deel van deze respondenten wel eens positief kritische feedback op het eigen handelen. Opvallend is dat er geen verschillen zijn gevonden voor de stelling ‘Ik vind het lastig om het met collega’s te bespreken als er iets mis is gegaan in mijn eigen handelen’.
26
Tabel 3.22
Stellingen veiligheidscultuur: aanspreken om risico’s te vermijden. Verschillen tussen respondenten die de eigen organisatie wel en respondenten die de eigen organisatie niet herkennen in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur Ik herken mijn Ik herken mijn porganisatie wel in organisatie niet in waarde de beschrijving de beschrijving % (helemaal) % (helemaal) mee eens met mee eens met uitspraak uitspraak Ik durf mijn collega’s aan te spreken op risico’s en risicovol 81,6% 64,6% 0,006 gedrag Ik vind het lastig om met collega’s te bespreken als er 21,7% 26,6% n.s. iets mis is gegaan in mijn eigen handelen Ik voel mij vrij om directe collega’s positief kritische 80,9% 64,6% 0,001 feedback te geven op hun handelen Ik voel mij vrij om mijn leidinggevende positief 65,0% 35,9% 0,0001 kritische feedback te geven op zijn/haar handelen Ik krijg wel eens positief kritische feedback van mijn 80,9% 61,5% 0,003 collega’s of leidinggevende op mijn eigen handelen n.s. = niet significant.
Aan de respondenten is tot slot een drietal stellingen voorgelegd die betrekking hebben op de aandacht binnen de organisatie voor patiëntveiligheid. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 3.23. Ruim tweederde van de respondenten is het eens met de stelling dat het management in de eigen organisatie tijd en aandacht besteedt aan patiëntveiligheid (68,4%). Daarnaast geeft een ruime meerderheid van de respondenten geeft aan zich in het werk bewust te zijn van de risico’s op schade voor patiënten (87,2%). En tot slot is ruim de helft van de respondenten het eens met de stelling dat patiëntveiligheid in de eigen organisatie hoog op de agenda staat. Voor de antwoorden op deze stellingen zijn geen significante verschillen gevonden tussen psychologen die wel en psychologen die niet als hoofdbehandelaar werkzaam zijn. Tabel 3.22 geeft de antwoorden weer van de respondenten die de eigen organisatie wel en de respondenten die de eigen organisatie niet herkennen in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur. Van de respondenten die zich niet herkennen in deze beschrijving geeft een significant kleiner deel aan dat het management tijd en aandacht besteedt aan patiëntveiligheid en dat patiëntveiligheid in de organisatie hoog op de agenda staat. Er zijn geen 27
significante verschillen gevonden op de stelling ‘In mijn werk ben ik me bewust van de risico’s op schade voor patiënten’. Tabel 3.23
Stellingen veiligheidscultuur: aandacht voor patiëntveiligheid
In mijn organisatie besteedt het management tijd en aandacht aan patiëntveiligheid (n=351) In mijn werk ben ik me bewust van de risico’s op schade voor patiënten (n=389) Patiëntveiligheid staat in mijn organisatie hoog op de agenda (n=387)
(helemaal) mee eens
Neutraal
68,4%
21,4%
(helemaal) niet mee eens 10,3%
87,2%
11,4%
1,4%
57,6%
30,4%
12,0%
Tabel 3.24
Stellingen veiligheidscultuur: aandacht voor patiëntveiligheid. Verschillen tussen respondenten die de eigen organisatie wel en respondenten die de eigen organisatie niet herkennen in de beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur Ik herken mijn Ik herken mijn porganisatie wel in organisatie niet in waarde de beschrijving de beschrijving % (helemaal) % (helemaal) mee eens met mee eens met uitspraak uitspraak In mijn organisatie besteedt het management tijd en 74,4% 41,5% 0,0001 aandacht aan patiëntveiligheid In mijn werk ben ik me bewust van de risico’s op schade voor 89,1% 78,5% n.s. patiënten Patiëntveiligheid staat in mijn organisatie hoog op de 64,7% 26,2% 0,0001 agenda n.s. = niet significant.
3.6.2
Veiligheidscultuur en kernwaarden in de organisatie Samenvatting: veiligheidscultuur en kernwaarden in de organisatie In de ggz zijn de volgende kernwaarden belangrijk voor een veiligheidscultuur: Integriteit, respect, maatschappelijke verantwoordelijkheid, openheid, betrokkenheid van werknemers, loyaliteit en veiligheid. Van deze kernwaarden worden de waarden ‘betrokkenheid van medewerkers’ (64%), ‘respect’ (46%), ‘integriteit’ (46%) en ‘veiligheid’ (39%) door de respondenten het vaakst herkend in de eigen organisatie. De waarden ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ (32%) en ‘loyaliteit’ (19%) worden minder vaak kenmerkend gevonden voor de eigen organisatie. Tot slot is aan de respondenten gevraagd in hoeverre men het gevoel heeft een bijdrage te kunnen leveren aan de veiligheidscultuur in de eigen organisatie. Negenendertig procent van de respondenten geeft aan hieraan een grote bijdrage te kunnen leveren. De meeste respondenten (58%) geeft aan dat hij of zij hieraan in beperkte mate een bijdrage kan leveren. 28
Veiligheidscultuur is gebaseerd op gedeelde waarden en overtuigingen. Deze waarden vormen de verbindende factor in een organisatie om van een abstracte missie en visie naar het concrete dagelijks handelen in de instelling te komen. In de ggz zijn de volgende kernwaarden belangrijk voor een veiligheidscultuur: Integriteit, respect, maatschappelijke verantwoordelijkheid, openheid, betrokkenheid van werknemers, loyaliteit en veiligheid.2 In de enquête is aan de deelnemers gevraagd aan te geven welke waarden men van toepassing vindt op de organisatie waarin men werkt. De respondenten is gevraagd maximaal zes waarden aan te vinken die het meest van toepassing zijn op de eigen organisatie. Uit tabel 3.25 blijkt dat de waarde ‘deskundigheid’ het meest is gekozen (72,4%). Van de kernwaarden die belangrijk zijn voor een veiligheidscultuur in de ggz worden ‘betrokkenheid van medewerkers’ (63,6%), ‘respect’ (46,0%), ‘integriteit’ (46,0%) en ‘veiligheid’ (38,6%) door de respondenten het vaakst herkend in de eigen organisatie. De waarden ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ (32,0%) en ‘loyaliteit’ (19,2%) worden minder vaak kenmerkend gevonden voor de eigen organisatie.
Tabel 3.25
Kunt u aangeven welke waarde u van toepassing vindt op de organisatie waarin u werkt?
Deskundigheid Betrokkenheid van medewerkers* Zorgvuldigheid Respect* Integriteit* Veiligheid* Doelgerichtheid Effectiviteit Efficiency Maatschappelijke verantwoordelijkheid* Transparantie* Duidelijkheid Loyaliteit* Doortastendheid Neutraliteit *
% 72,4% 63,6% 46,3% 46,0% 46,0% 38,6% 36,9% 34,7% 33,2% 31,8% 30,7% 19,9% 19,9% 17,6% 8,5%
Waarden die in de ggz belangrijk zijn voor een veiligheidscultuur (Handreiking Veiligheidscultuur).
Tot slot is aan de respondenten gevraagd in hoeverre zij het gevoel hebben dat zij een bijdrage kunnen leveren aan de veiligheidscultuur in de eigen organisaties. Tabel 3.26 laat zien dat ongeveer veertig procent van de respondenten het gevoel heeft dat zij hieraan een grote bijdrage kunnen
2
Handreiking veiligheidscultuur. het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. Amersfoort, oktober 2012.
29
leveren (39,3%). Daarnaast is ruim de helft van de respondenten van mening dat hij of zij hieraan in beperkte mate een bijdrage aan kan leveren (57,8%).
Tabel 3.26
In hoeverre heeft u het gevoel dat u een bijdrage kunt leveren aan de veiligheidscultuur in uw organisatie?
Ik kan hieraan een grote bijdrage leveren Ik kan hier in beperkte mate een bijdrage aan leveren Ik kan hieraan geen bijdrage leveren
30
Aantal 138 203 10
% 39,3% 57,8% 2,8%
4
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
4.1
Inleiding In dit rapport is verslag gedaan van het onderzoek naar het perspectief van psychologen op de patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in instellingen in de ggz. Met dit onderzoek wilde het NIP inzicht krijgen in de wijze waarop zij haar leden kan ondersteunen als het gaat om patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de ggz. Hiervoor is een webenquête uitgezet onder leden van het NIP. In totaal hebben 441 psychologen die werken in een ggz-instelling de enquête ingevuld (respons 7,1%). De uitkomsten van deze enquête zijn beschreven in hoofdstuk 3. In totaal hebben 71 respondenten een voorbeeld gegeven van aandacht voor patiëntveiligheid. Het totale overzicht van deze voorbeelden is opgenomen in bijlage 3. Daarnaast hebben hebben in totaal 13 respondenten aangegeven dat zij benaderd mochten worden voor een interview. Deze respondenten zijn allemaal benaderd voor deelname aan een interview. Zes psychologen waren in de gelegenheid en bereid om op korte termijn een afspraak te maken voor het interview. Deze zes psychologen zijn geïnterviewd over patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in hun organisatie. In deze interviews zijn casusbeschrijvingen waarin de aandacht voor patiëntveiligheid centraal staat verder uitgediept. Omdat deze casusbeschrijvingen geen representatief beeld geven van de aandacht voor patiëntveiligheid in ggz-instellingen, zijn deze beschrijvingen opgenomen in bijlage 4 en worden in dit hoofdstuk geen conclusies getrokken op basis van deze interviews. In dit onderzoek stonden de volgende onderzoeksvragen centraal: 1. Herkennen psychologen veiligheidsrisico’s rondom de speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg (dit zijn agressie, brandveiligheid, dwang & drang, medicatieveiligheid, somatische comorbiditeit, suïcidepreventie) en mogelijk ook nog andere veiligheidsrisico’s? 2. Kunnen er volgens psychologen op de werkvloer situaties van onveiligheid rond de hiervoor genoemde punten ontstaan voor patiënten? 3. In hoeverre verwachten en ervaren psychologen dat bij dit soort onveilige patiëntsituaties ook de eigen/medewerkerveiligheid in het geding komt? 4. In hoeverre beschouwen psychologen onveilige patiëntsituaties als potentieel beïnvloedbaar dan wel als inherent aan het werk of gerelateerd aan de cultuur op de afdeling en/of zorginstelling? 5. Wat is de opvatting van psychologen over hun specifieke rol in het bijdragen aan de patiëntveiligheid? 6. Voelen psychologen zich voldoende toegerust, mits beïnvloedbaar geacht, om onveilige patiëntsituaties te voorkomen? Wordt binnen de eigen
31
afdeling of zorginstelling aandacht aan patiëntveiligheid besteed en/of hierover informatie verschaft? 7. Hebben responderende psychologen zelf al eens incidenten meegemaakt waar de patiëntveiligheid in het geding was? Waarom heeft de betrokkene dit incident toen wel of niet gemeld? Is het incident op een systematische wijze geanalyseerd? Is de betrokkene naar aanleiding van dit incident anders gaan werken of zijn anderszins binnen de organisatie aanpassingen doorgevoerd? 8. Welke goede voorbeelden levert het onderzoek op van hoe psychologen nu al op hun werkvloer met succes bijdragen aan een grotere patiëntveiligheid? 9. Welke ondersteuningsbehoeften van psychologen kan het NIP afleiden aan de beantwoording van deze onderzoeksvragen? Om deze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, is een webenquête uitgezet onder leden van het NIP die, voor zover bekend bij het NIP, werkzaam zijn in instellingen in de ggz en die in hun dagelijkse werk regelmatig contact hebben met patiënten. In dit hoofdstuk worden de bovenstaande onderzoeksvragen beantwoord. Ook beschrijft dit hoofdstuk de conclusies en aanbevelingen aan het NIP. Deze aanbevelingen zijn gericht op ondersteuning die het NIP haar leden kan bieden bij het leveren van veilige zorg.
4.2
Beantwoording onderzoeksvragen Onderzoeksvraag 1: Herkennen psychologen veiligheidsrisico’s rondom de speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg (dit zijn agressie, brandveiligheid, dwang & drang, medicatieveiligheid, somatische comorbiditeit, suïcidepreventie) en mogelijk ook nog andere veiligheidsrisico's?
Een deel van de veiligheidsrisico’s rondom de speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg wordt door de respondenten herkend. Het gaat om de veiligheidsrisico’s rondom agressie, suïcide en medicatieveiligheid. De onderwerpen somatische comorbiditeit, dwang & drang en brandveiligheid die in het programma zijn benoemd als speerpunt, worden aanzienlijk minder vaak herkend door de respondenten. De respondenten associëren het begrip patiëntveiligheid daarentegen vooral met onderwerpen als privacy of een zorgvuldige omgang met de persoonsgegevens van de patiënt, met een veilige (behandel)omgeving voor de patiënt en met kwalitatief goede zorg voor de patiënt. Deze onderwerpen zijn niet tot speerpunt benoemd in het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg.
32
Onderzoeksvraag 2: Kunnen er volgens psychologen op de werkvloer situaties van onveiligheid rond de hiervoor genoemde punten ontstaan voor patiënten?
Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij de veiligheidsrisico’s die zijn benoemd door het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg herkennen vanuit hun dagelijkse praktijk. Dat wil zeggen dat deze veiligheidsrisico’s ook een rol kunnen spelen in de dagelijkse praktijk van de psychologen. De respondenten geven vooral aan dat de veiligheidsrisico’s suïcide en somatische comorbiditeit een rol kunnen spelen in de dagelijkse praktijk. Deze risico’s worden door ruim drie kwart van de respondenten herkend. Daarnaast worden de risico’s rond medicatieveiligheid en agressie door tweederde deel van de respondenten herkend vanuit de dagelijkse praktijk. De veiligheidsrisico’s dwang en drang en brandveiligheid worden door een relatief kleiner deel van de respondenten herkend (respectievelijk 43% en 33% van de respondenten). Opvallend is dat hoofdbehandelaars de veiligheidsrisico’s medicatieveiligheid en suïcide significant vaker herkennen dan respondenten die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar.
Onderzoeksvraag 3: In hoeverre verwachten en ervaren psychologen dat bij dit soort onveilige patiëntsituaties ook de eigen/medewerkerveiligheid in het geding komt?
Slechts een klein deel van de respondenten in het onderzoek (6%) geeft aan dat de veiligheid van henzelf en die van collega’s regelmatig in het geding komt. Daarnaast geeft een flink deel, in totaal 41 procent van de respondenten, aan dat de veiligheid van henzelf soms in het geding komt. Dit zijn significant vaker hoofdbehandelaars. Ruim de helft van de respondenten geeft aan dat het nauwelijks voorkomt dat de veiligheid van henzelf of die van collega’s in het geding komt (53%).
Onderzoeksvraag 4: In hoeverre beschouwen psychologen onveilige patiëntsituaties als potentieel beïnvloedbaar dan wel als inherent aan het werk of gerelateerd aan de cultuur op de afdeling en/of zorginstelling?
Alle respondenten in dit onderzoek geven aan dat zij (in enige mate) invloed kunnen uitoefenen op de veiligheid van de patiënt. Het grootste deel van de respondenten zegt tot op zekere hoogte invloed te hebben op de veiligheid van patiënten (65,5%). Daarnaast zegt 96 procent van de respondenten 33
invloed te kunnen uitoefenen op de veiligheid van henzelf en die van collega’s. Slechts een zeer beperkt deel, 2,5 procent van de respondenten, is van mening dat onveilige situaties inherent zijn aan het werk als psycholoog.
Onderzoeksvraag 5: Wat is de opvatting van psychologen over hun specifieke rol in het bijdragen aan de patiëntveiligheid?
Aan de respondenten is gevraagd of zij het als hun taak zien om onveilige situaties voor patiënten te voorkomen. 90 procent van de respondenten geeft aan dit een belangrijke taak te vinden. Slechts enkele respondenten geven aan dit niet zo’n belangrijke of helemaal geen belangrijke taak te vinden (respectievelijk n= 9 en n=5). 5 procent van de respondenten geeft aan dit (ook) een belangrijke taak van het management te vinden. De antwoorden op deze vraag verschillen niet significant tussen psychologen die wel en psychologen die niet als hoofdbehandelaar werkzaam zijn.
Onderzoeksvraag 6: Voelen psychologen zich voldoende toegerust, mits beïnvloedbaar geacht, om onveilige patiëntsituaties te voorkomen? Wordt binnen de eigen afdeling of zorginstelling aandacht aan patiëntveiligheid besteed en/of hierover informatie verschaft?
Op de vraag of de respondenten zich voldoende toegerust voelen om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van patiënten, antwoordde bijna de helft van de respondenten (49%) dat hij of zij zich hiervoor niet of niet in voldoende mate toegerust voelt. Dit waren vaker psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Uit de analyses blijkt dat het hier vooral gaat om jongere psychologen, die waarschijnlijk ook minder ervaren zijn. Uit de enquête blijkt tevens dat deze psychologen vooral behoefte hebben aan kennis van onveilige situaties (65,5%) en van situaties die men moet melden (45%). Ook gaf een deel aan behoefte te hebben aan vaardigheden om om te kunnen gaan met weerstand of onvoorspelbaar gedrag en vaardigheden om zijn of haar patiënten op de juiste wijze te benaderen (52%). Hierbij gaven enkele respondenten aan dat het dan gaat om situaties waarin suïcidedreiging of agressie een rol spelen of dat het om vaardigheden gaat om situaties te deescaleren. In de enquête zijn aan de respondenten stellingen voorgelegd over de veiligheidscultuur en aandacht voor patiëntveiligheid in de eigen organisatie. Hieruit blijkt dat 68 procent van de respondenten het eens was met de stelling: ‘In mijn organisatie wordt door het management tijd en aandacht besteed aan 34
patiëntveiligheid’. 10 procent van de respondenten was het (helemaal) niet eens met deze stelling. Daarnaast was 58 procent van de respondenten het eens met de stelling: ’In mijn organisatie staat patiëntveiligheid hoog op de agenda’.
Onderzoeksvraag 7: Hebben responderende psychologen zelf al eens incidenten meegemaakt waar de patiëntveiligheid in het geding was? Waarom heeft de betrokkene dit incident toen wel of niet gemeld? Is het incident op een systematische wijze geanalyseerd? Is de betrokkene naar aanleiding van dit incident anders gaan werken of zijn anderszins binnen de organisatie aanpassingen doorgevoerd?
Aan de respondenten is gevraagd of zij in hun werk wel eens betrokken zijn geweest bij de verschillende typen incidenten die het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg heeft opgenomen in de hoofdclassificatie van veiligheidsincidenten in de ggz-sector. Ruim driekwart van de respondenten heeft in zijn of haar werk als psycholoog wel eens te maken heeft gehad met agressie of grensoverschrijdend gedrag van patiënten (77%). 45 procent van de respondenten heeft dit als direct betrokkene meegemaakt en 32 procent van de respondenten heeft dit meegemaakt bij een patiënt waarvoor hij of zij als hoofdbehandelaar eindverantwoordelijk was. Daarnaast geeft 52 procent van de respondenten aan dat hij of zij in het werk als psycholoog ooit, al dan niet als hoofdbehandelaar, betrokken is geweest bij een suïcide. Ruim een derde van de respondenten geeft aan ooit, al dan niet als hoofdbehandelaar, betrokken te zijn geweest bij een dwang-en-drangincident en bij een vermissing of ontvluchting. Brandincidenten, laboratoriumincidenten en valincidenten lijken minder vaak voor te komen in de organisaties waar de respondenten werken. Ongeveer 90 procent van de respondenten geeft aan deze incidenten nog nooit te hebben meegemaakt.
Onderzoeksvraag 8: Welke goede voorbeelden levert het onderzoek op van hoe psychologen nu al op hun werkvloer met succes bijdragen aan een grotere patiëntveiligheid?
In de webenquête zijn de respondenten gevraagd naar voorbeelden van patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de ggz. Het kon hier gaan om een voorbeeld van goede aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur, of om een voorbeeld waar de aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur juist (geheel) ontbreekt.
35
In totaal hebben 71 respondenten een voorbeeld gegeven. De aard van deze voorbeelden is zeer divers (zie bijlage 3). Verschillende voorbeelden hebben betrekking op het melden en het analyseren van (bijna-)incidenten en het openlijk bespreken van deze (bijna-)incidenten, of juist het ontbreken daarvan. Andere voorbeelden gaan in op de fysieke veiligheid en brandveiligheid in de instelling. Daarnaast geven verschillende respondenten aan dat medewerkers worden getraind of geschoold op het gebied van patiëntveiligheid. Tot slot geeft een aantal psychologen aan dat patiëntveiligheid een vast agendapunt is in een terugkerend overleg of bijeenkomst. Van deze voorbeelden zijn er zes verder uitgediept in een interview met de psycholoog die de beschrijving heeft gegeven. De volgende casusbeschrijvingen zijn uitgewerkt in bijlage 4: 1) aandacht voor patiëntveiligheid in medische stafvergaderingen en de afdeling Medische Psychologie in een algemeen ziekenhuis, 2) bejegening van patiënten in een kleinschalig centrum voor psychotherapie, 3) bejegening van patiënten door een grootschalige ggzinstelling, 4) de gevolgen van medicalisering en drang naar resultaat, 5) het gebruik van risicolijsten in de ouderenzorg en 6) fixatievrije zorg in een verpleeghuis. Daarnaast bevat bijlage 4 een overzicht van elementen die volgens de geïnterviewde psychologen van invloed zijn op de veiligheidscultuur in hun organisatie.
4.3
Conclusies en aanbevelingen Het begrip patiëntveiligheid en de veiligheidsrisico’s (speerpunten) De eerste associaties die de respondenten hebben met het begrip patiëntveiligheid komen niet (geheel) overeen met de inhoudelijke speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. Dit blijkt zowel uit de resultaten van de enquête als uit de voorbeelden van aandacht voor patiëntveiligheid die de psychologen gaven. Ook in de interviews bleek dat het niet voor iedereen helder was wat er precies wordt bedoeld met het begrip patiëntveiligheid. Verschillende psychologen gaven voorbeelden van aandacht voor patiëntveiligheid waarin bejegening, een veilige omgeving voor de patient en het bieden van een juiste (evidence based) behandeling een grote rol spelen. Deze voorbeelden komen niet direct overeen met de veiligheidsrisico’s zoals deze zijn benoemd in de speerpunten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg.1 Deze voorbeelden hebben echter duidelijke raakvlakken met het begrip kwaliteit van zorg en laten zien dat de begrippen kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid nauw met elkaar zijn verweven. Uit de resultaten van de enquête blijkt daarnaast dat slechts een klein deel bij het begrip patiëntveiligheid denkt aan medicatieveiligheid, somatische comorbiditeit en dwang en drang incidenten terwijl een groot deel van de respondenten deze risico’s wel herkent vanuit de dagelijkse praktijk. Dit 1
De zes inhoudelijke speerpunten van het patientveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg zijn: agressie, somatische comorbiditeit, suicidepreventie, medicatieveiligheid, dwang&drang en brandveiligheid.
36
betekent dat respondenten aangaven dat deze risico’s een rol zouden kunnen spelen in hun dagelijkse contact met patiënten. Om deze redenen zou het goed zijn om meer duidelijkheid te geven over wat wordt verstaan onder het begrip patiëntveiligheid en meer bekendheid te geven aan wat belangrijkste veiligheidsrisico’s in de ggz zijn (speerpunten) en waarom. Op die manier kan verwarring worden voorkomen en een meer gedeeld beeld van het begrip patiëntveiligheid ontstaan, waarbij men ook voor ogen heeft wat de belangrijkste veiligheidsrisico’s zijn voor patiënten in de ggz. Invloed uitoefenen op de veiligheid van patiënten Uit de enquête blijkt dat psychologen het voorkomen van onveilige situaties voor patiënten zien als een belangrijke taak van de psycholoog. Ook zijn alle respondenten van mening dat zij (in enige mate) invloed uit kunnen oefenen op de veiligheid van hun patiënten. De helft van de respondenten voelt zich echter niet (voldoende) toegerust om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van hun patiënten. Dit zijn vooral psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Uit de enquête blijkt ook dat deze psychologen vooral behoefte hebben aan kennis over situaties die men moet melden en kennis over waar men deze situaties kan melden. Deze bevinding wordt bevestigd door het resultaat dat het voor 46 procent van de respondenten niet (volledig) duidelijk is hoe men een (bijna-)incident kan melden in de eigen organisatie. Ook dit zijn vaker (jongere) psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Blijkbaar ontbreekt kennis over het melden van (bijna-)incidenten bij een flink deel van de psychologen. Dit is een opvallende bevinding, vooral gezien het feit dat ruim zeventig procent van de respondenten aangeeft het erg belangrijk te vinden dat (bijna-)incidenten worden gemeld. Tot slot lijkt een deel van de psychologen behoefte te hebben aan meer vaardigheden om patiënten op de juiste wijze te benaderen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om situaties waarbij suïcidedreiging of agressie een rol spelen of om vaardigheden om situaties te de-escaleren. Het NIP zou psychologen kunnen informeren over het melden van (bijna-)incidenten en scholing kunnen aanbieden waarin vaardigheden als het omgaan met suïcidedreiging, agressie en de-escalatie centraal staan. Het NIP zou kunnen overwegen hierbij vooral in te zetten op jongere psychologen, omdat blijkt dat vooral deze groep in de enquête aangeeft behoefte te hebben aan deze kennis en vaardigheden. Ervaring met incidenten en het melden ervan De kans dat een psycholoog in zijn of haar werk betrokken raakt bij een veiligheidsincident lijkt vrij groot te zijn. Van de psychologen in dit onderzoek is 87 procent in zijn of haar werk wel eens betrokken geweest bij een incident zoals beschreven in de hoofdclassificatie van veiligheidsincidenten van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. Agressie en grensoverschrijdend gedrag lijkt het vaakst voor te komen; 77 procent van de respondenten heeft dit wel eens meegemaakt in zijn werk als psycholoog. Ook zijn vrij veel respondenten ooit betrokken geweest bij een suïcide(dreiging) (53%) of een dwang en drang incident (36%). Brandincidenten, 37
laboratoriumincidenten en valincidenten lijken minder vaak voor te komen. De meeste incidenten lijken te worden gemeld. Slechts 17 procent van de respondenten die een incident heeft meegemaakt, geeft aan het incident niet (zelf) te hebben gemeld. Een deel daarvan geeft aan dat het incident door een collega is gemeld. Een klein deel van de respondenten geeft aan dat het incident niet is gemeld, omdat men niet goed wist of het inderdaad om een incident ging, omdat men het niet nodig vond om te melden of omdat men het idee heeft dat er in de organisatie weinig wordt gedaan met incidentmeldingen (9,3% van de groep respondenten die ooit een incident heeft meegemaakt). In het kader van patiëntveiligheid en de mogelijkheid om te leren van incidenten is het belangrijk is dat alle incidenten worden gemeld. Daarom lijkt het, ook gezien de voorgaande conclusie, nuttig om aandacht te schenken aan welke incidenten op welke wijze gemeld moeten worden. De veiligheidscultuur: het melden van incidenten Bij het vergroten van de patiëntveiligheid speelt de veiligheidscultuur in organisaties in de ggz een belangrijke rol. De gewenste veiligheidscultuur kan worden omschreven als: een open en eerlijke cultuur waarin medewerkers de (bijna-)fouten die ze hebben gemaakt durven te melden, medewerkers elkaar aanspreken om risico’s te vermijden en medewerkers worden gestimuleerd om te melden en te leren van (bijna-)fouten. Slechts een klein deel van de organisaties waar de psychologen in dit onderzoek werken lijken te voldoen aan deze omschrijving; van de respondenten herkende een derde de eigen organisatie volledig in deze omschrijving. 18 procent herkende de eigen organisatie (helemaal) niet in deze omschrijving. Toch lijkt het er in veel organisaties gebruikelijk te zijn om (bijna-)incidenten te melden; bij 83 procent van de respondenten wordt er gewerkt met een systeem voor het melden van incidenten. Ook geeft 89 procent van de respondenten aan zich vrij te voelen om incidenten te melden. Daarnaast wordt het melden van incidenten bij een flink deel van de respondenten (66%) door de leidinggevende expliciet gestimuleerd. De veiligheidscultuur: aanspreken om risico’s te voorkomen Bij een groot deel van de respondenten lijkt het geven en ontvangen van feedback gebruikelijk te zijn. Ruim driekwart van de respondenten geeft aan collega’s aan te durven spreken op risico’s en risicovol gedrag en zich vrij te voelen om collega’s positief kritische feedback te geven op hun handelen. Ook zegt driekwart van de respondenten wel eens feedback te ontvangen van collega’s of een leidinggevende. Uit de interviews blijkt dat dit vaak gebeurt in de intervisiebijeenkomsten. De frequentie van deze bijeenkomsten lijkt echter nogal te verschillen. Zo vinden deze bijeenkomsten op de afdeling Medische Psychologie (voorbeeld 1) eens in de twee maanden plaats, terwijl in het centrum voor psychotherapie (voorbeeld 2) elke week een intervisiebijeenkomst plaatsvindt. In beide voorbeelden is patiëntveiligheid geen expliciet onderwerp in deze bijeenkomsten. Het zou goed zijn als patiëntveiligheid meer aandacht krijgt in de intervisiebijeenkomsten. Ook zou het geven van feedback ook buiten deze intervisiebijeenkomsten gebruikelijk moeten zijn. 38
De veiligheidscultuur: het geven en ontvangen van feedback Een groot deel van de respondenten geeft dus aan feedback te geven aan en te ontvangen van collega’s. Uit de enquête blijkt dat een aanzienlijk kleiner deel van de respondenten (59,4%) zich voelt vrij om de leidinggevende positief kritische feedback te geven. Van de psychologen die werkzaam zijn als hoofdbehandelaar is een significant groter deel het eens met de stelling ‘Ik voel mij vrij om mijn leidinggevende positief kritische feedback te geven op zijn of haar handelen’ dan psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Ook geeft een deel van de psychologen aan het lastig te vinden om het met collega’s te bespreken als er iets mis is gegaan in het eigen handelen (22%). Dit zijn vaker psychologen die niet werkzaam zijn als hoofdbehandelaar. Het NIP zou leden kunnen ondersteunen door informatie te verschaffen over het geven van feedback aan collega’s én leidinggevenden. Daarnaast kan aandacht worden besteed aan de wijze waarop leidinggevenden het geven van feedback, het bespreekbaar maken van het eigen handelen en van eventuele (bijna) incidenten kunnen stimuleren. Een bijdrage leveren aan de veiligheidscultuur De resultaten van dit onderzoek laten zien dat 39 procent van de respondenten het gevoel heeft een grote bijdrage te kunnen leveren aan de veiligheidscultuur in de organisatie. Daarnaast geeft nog eens 59 procent aan het gevoel te hebben hier in beperkte mate een bijdrage aan te kunnen leveren. Het is echter niet met zekerheid te zeggen of deze psychologen in de dagelijkse praktijk ook daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de gewenste veiligheidscultuur in hun organisatie. Het NIP zou haar leden hierin kunnen ondersteunen door hen te informeren over de wijze waarop individuele psychologen een bijdrage kunnen leveren aan de veiligheidscultuur in hun organisatie. Het gaat hier om zaken als: wat is de gewenste veiligheidscultuur en welk gedrag hoort hierbij? Normen patiëntveiligheid en veiligheidscultuur Dit onderzoek laat zien in hoeverre psychologen zich bewust zijn van hun rol rondom patiëntveiligheid. Ook laten de resultaten zien hoe psychologen die werken in ggz-instellingen de daar heersende veiligheidscultuur ervaren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan echter geen antwoord worden gegeven op de vraag of psychologen zich in voldoende mate bewust zijn van hun rol als het gaat om patiëntveiligheid en of de veiligheidscultuur in de ggzinstellingen in voldoende mate is ontwikkeld. Er zijn met andere woorden geen normen of doelstellingen geformuleerd als het gaat om het patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in ggz-instellingen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit dit onderzoek dat een derde van de respondenten de eigen organisatie volledig herkent in de omschrijving van de gewenste veiligheidscultuur, en geeft daarnaast 68 procent van de respondenten aan dat (bijna-)incidenten worden geanalyseerd en dat er verbeteracties worden ondernomen. Het zou goed zijn als het NIP met haar leden in discussie gaat over de vraag of men tevreden is met deze resultaten of dat er nog flink wat inspanning moet worden geleverd als het gaat om de veiligheidscultuur in ggz-instellingen. 39
40
BIJLAGEN
41
42
2381 Patientveiligheid
Inhoudsopgave Beginpagina..................................................................................................................................................................1 Hoofdsectie...................................................................................................................................................................2 Afsluitende pagina.......................................................................................................................................................12
i
Beginpagina Welkom! Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het NIP in het kader van het landelijke patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. Dit programma heeft als doel de patiëntveiligheid in de instellingen voor geestelijke gezondheidszorg verder te verbeteren. Met dit onderzoek wil het NIP inzicht krijgen in de wijze waarop het zij haar leden op dit thema kan ondersteunen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau, Regioplan Beleidsonderzoek en bestaat uit een webenquête en enkele verdiepende interviews. Deelname aan dit onderzoek is anoniem. Alvast hartelijk bedankt voor het invullen van deze enquête!
1
Hoofdsectie
Er volgt nu eerst een aantal vragen die betrekking hebben op uw achtergrond. Werkt u als behandelend psycholoog, d.w.z. u heeft in uw werk regelmatig contact met patiënten? Ja Nee
Ga verder met vraag Uitleg einde vragenlijst
Ik werk als: Psycholoog GZ−psycholoog Klinisch psycholoog Psychotherapeut Anders, namelijk:
In welk type instelling bent u werkzaam? Geïntegreerde ggz−instelling Instelling voor verslavingszorg RIBW Forensisch instituut Instelling voor jeugd−ggz PAAZ afdeling ziekenhuis Andere instelling, namelijk:
Bent u werkzaam als hoofdbehandelaar, behandelaar of werkt u onder supervisie? Ik werk altijd als hoofdbehandelaar Ik werk meestal als hoofdbehandelaar Ik werk soms als hoofdbehandelaar Ik werk als behandelaar Ik werk altijd onder supervisie Ik werk meestal onder supervisie Ik werk soms onder supervisie Anders, namelijk:
Wat is uw geslacht? Man Vrouw Wat is uw leeftijd?
Onveilige situaties voor de patiënt
In dit onderzoek gaat het om patiëntveiligheid en situaties waarin de veiligheid van uw patiënt in het geding komt. Wat zijn uw eerste associaties bij het begrip patiëntveiligheid? Waar denkt u aan? (Meerdere antwoorden mogelijk)
2
Het landelijk programma Veilige zorg, ieders zorg heeft zes speerpunten benoemd waar patiënten risico lopen op onveilige zorg. Deze zes speerpunten (veiligheidsrisico's) worden hieronder benoemd. Kunt u aanvinken of en in hoeverre u deze veiligheidsrisico’s herkent vanuit uw dagelijkse praktijk, d.w.z. zouden deze risico’s ook een rol kunnen spelen in uw dagelijkse praktijk?
Ik herken dit risico
Ik herken dit risico enigszins
Neutraal
Ik herken dit risico nauwelijks
Ik herken dit risico niet
Agressie Brandveiligheid Dwang en drang Medicatieveiligheid Somatische comorbiditeit Suïcide
De rol van de psycholoog ten aanzien van de patiëntveiligheid Onder patiëntveiligheid wordt hier verstaan: Het (nagenoeg) ontbreken van (de kans op) aan de patiënt toegebrachte schade (lichamelijk/psychische) die is ontstaan door het niet volgens de professionele standaard handelen van hulpverleners en/of door tekortkoming van het zorgsysteem.
Kunt u als behandelend psycholoog onveilige situaties voor uw patiënt kunt voorkomen?
Ja, sommige onveilige patiëntsituaties kan ik voorkomen Nee, ik kan onveilige patiëntsituaties niet voorkomen, omdat:
In hoeverre ziet u het als uw taak als psycholoog om onveilige situaties voor uw patiënt te voorkomen?
Ik vind dit een belangrijke taak van mijzelf als psycholoog, omdat: Ik vind dit niet zo?n belangrijke taak van mijzelf als psycholoog, omdat: Ik vind dit geen belangrijke taak van mijzelf als psycholoog, omdat: Ik zie dit alleen als mijn taak als ik de hoofdbehandelaar ben, omdat: Ik vind dat dit meer een taak is van het management, omdat:
In hoeverre heeft u als behandelend psycholoog invloed op de veiligheid van uw patiënten?
3
Ja, ik heb invloed op de veiligheid van mijn patiënten Ja, ik heb tot op zekere hoogte invloed op de veiligheid van mijn patiënten Ja, ik heb ik beperkte mate invloed op de veiligheid van mijn patiënten Nee, ik heb geen invloed op de veiligheid van mijn patiënten
Ga verder met vraag
In hoeverre voelt u zich voldoende toegerust om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van uw patiënten?
Ik voel mij hiervoor voldoende toegerust, omdat: Ga verder met vraag Neutraal Ik voel mij hiervoor onvoldoende toegerust Wat heeft u nodig om u wel voldoende toegerust te voelen om invloed uit te kunnen oefenen op de veiligheid van uw patiënten? (meerdere antwoorden mogelijk)
Kennis hebben van onveilige patiëntsituaties Kennis hebben van situaties die ik moet melden Kennis hebben van waar ik onveilige situaties kan melden Voldoende vaardigheden om mijn patiënten op de juiste wijze te benaderen, zoals: Voldoende vaardigheden om om te kunnen gaan met weerstand of onvoorspelbaar gedrag Juridische bescherming van de melder Anders, namelijk:
Weet u hoe u een (bijna) incident kunt melden in uw organisatie?
Ja, dat is mij volledig duidelijk Ja, dat weet ik ongeveer Nee, dat weet ik niet Hoe belangrijk vindt u het dat (bijna) incidenten worden gemeld?
Erg belangrijk Enigszins belangrijk Neutraal Enigszins onbelangrijk Onbelangrijk Toelichting:
Neemt uw meldingsbereidheid toe als het mogelijk is om incidenten anoniem te melden? Ja Nee Weet niet
Onveilige situaties voor medewerkers
4
Komt het wel eens voor dat uw eigen veiligheid of die van uw collega’s in het geding komt?
Ja, dit gebeurt regelmatig Ja, dit gebeurt soms Dit gebeurt nauwelijks Dit gebeurt nooit In hoeverre kunt u onveilige situaties voor uzelf of uw collega’s voorkomen?
Ja, over het algemeen kan ik onveilige situaties voor mijzelf of mijn collega?s voorkomen Ja, sommige situaties die onveilig zijn voor mijzelf of mijn collega?s kan ik voorkomen Een enkele situatie die onveilig is voor mijzelf of mijn collega?s kan ik voorkomen Onveilige situaties voor mijzelf of mijn collega?s kan ik niet voorkomen, ze zijn inherent aan mijn werk als psycholoog In hoeverre kunt u invloed uitoefenen op de veiligheid van uzelf en op die van uw collega’s?
Ja, ik kan invloed uitoefenen op de veiligheid van mijzelf en die van mijn collega?s beïnvloeden Ja, ik kan tot op zekere hoogte invloed uitoefenen op de veiligheid van mijzelf en die van mijn collega?s Ja, ik kan in beperkte mate invloed uitoefenen op de veiligheid van mijzelf en die van mijn collega?s Nee, ik kan geen invloed uitoefenen op de veiligheid van mijzelf en die van mijn collega?s Onveilige situaties voor mijzelf en mijn collega?s zijn inherent aan het werk als psycholoog
Ervaring met incidenten Hieronder staan negen typen incidenten vermeld. Kunt u per type incident aangeven of u in uw werk als psycholoog wel eens betrokken bent geweest bij een dergelijk incident? NB. Voor een toelichting op het type incident kunt u met uw cursor op het betreffende incident gaan staan.
Nee, nog nooit
Ja, als direct betrokkene
Ja, bij een cliënt waarvoor ik als hoofdbehandelaar eindverantwoordelijk was
Agressie−incidenten zijn alle handelingen door een groep of individu die door degene die deze gedrag ondergaat als vijandig, vernederend of intimiderend worden beschouwd (ervaren). Het kan hierbij gaan om: • Schelden, dreigen, manipuleren • Slaan schoppen, bijten, prikken, steken • Intimideren • Met spullen gooien • Spugen • Discrimineren • Pesten, treiteren, belachelijk maken • Duwen, trekken • Sexueel overschrijdend geweld Agressie en grensoverschrijdend gedrag Onder brandincident wordt verstaan: ? ? ? ?
Brand Smeulen of schroeien Brandalarm Vals brandalarm
5
Brandincident Dwang− en Drangmaatregelen perken de vrijheid van handelen in: • Separatie • Afzondering • Fixatie • Gedwongen toediening van medicatie, vocht of voeding Er is sprake van een dwang− of drang incident wanneer de noodzaak tot de maatregel niet aanwezig was of de maatregel niet op professionele wijze is uitgevoerd. Dan dient dit voorval, naast registratie in ARGUS, ook als incident gemeld te worden. Dwang & Drang incident Alle incidenten die plaats vinden tijdens het proces van laboratoriumonderzoek: 1. Opnamefout 2. Afnamefout 3. Uitslagfout Laboratorium−incident Een medicatie−incident kan proces−gerelateerd, geneesmiddel gerelateerd en/of patiënt gerelateerd zijn (Bron: CMR). Medicatie−incidenten zijn incidenten die plaatsvinden in het medicatieproces. Het medicatieproces is onder te verdelen in: 1. Voorschrijven 2. Aanschrijven & medicatiebewaking 3. Bereiden/Voor Toediening Gereed Maken (VTGM) 4. Klaar zetten/afleveren 5. Gebruik/toedienen 6. Monitoringvan de patiënt m.b.t. medicatiegebruik 7. Opslag/logistiek Medicatie−incident Somatische incidenten zijn incidenten die de somatische zorgverlening betreffen niet zijnde medicatie−incidenten en laboratoriumincidenten: • Niet tijdig of foutief uitvoeren van somatische onderzoeken zoals somatische screening, controles of somatische handelingen • ECT−incidenten • Tilincident Somatisch incident Suïcide: een daad met fatale afloop welke de overledene in de wetenschap of de verwachting van een potentiële fatale afloop, heeft geïnitieerd en uitgevoerd met als doel gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Suïcidepoging: niet−habitueel gedrag zonder dodelijke afloop dat de persoon initieert en uitvoert met de verwachting van, of het risico neemt om, te overlijden of lichamelijke schade te veroorzaken,
6
met als doel gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Suïcide Onder een valincident wordt verstaan: het uit verticale of horizontale positie plotseling en onvrijwillig op de grond terechtkomen. Of iets een val is of niet, wordt dus niet bepaald door het feit of er wel of geen letsel is opgetreden. Valincident Een incident waarbij een patiënt het kliniekgebouw of het terrein zonder toestemming heeft verlaten, dan wel tijdens beveiligd transport is ontvlucht. Vermissingsincidenten zijn onder te verdelen in: 1. 2. 3. 4.
Dwalen Weglopen/niet terugkeren Ontvluchting aan begeleiding Ontvluchting uit een gesloten setting 5. Anders (zaken die niet bij bovenstaande vier onderdelen zijn onder te brengen) Vermissing−ontvluchting
Heeft u dit incident/ (sommige van) deze incidenten gemeld? Ja, ik heb dit incident/ deze incidenten gemeld Ja, sommige incidenten heb ik gemeld Nee, ik heb dit incident/ deze incidenten niet gemeld Ik heb geen enkel incident meegemaakt
Ga verder met vraag
Ga verder met vraag Onderdeel F
Waarom heeft u dit incident/ deze incidenten gemeld? (meerdere antwoorden mogelijk) Het incident was dermate ernstig dat het moest worden gemeld Het is in onze organisatie gebruikelijk dat incidenten worden gemeld Ik vond het belangrijk dat het incident/ de incidenten werden gemeld omdat: Anders, namelijk:
Waarom heeft u dit incident/ deze incidenten niet gemeld? Ik wist niet goed of het wel of niet om een incident ging Ik wist niet goed hoe ik het incident/ de incidenten moest melden Ik durfde het incident/ de incidenten niet te melden omdat ik bang was voor de gevolgen Ik vond het niet nodig om het incident/ de incidenten te melden, omdat: Er wordt in mijn organisatie weinig gedaan met de incidentmeldingen, zeker als het geen ernstig incident is Anders, namelijk:
Veiligheidscultuur in uw organisatie Bij het vergroten van de patiëntveiligheid speelt de veiligheidscultuur van een organisatie een belangrijke rol. De gewenste veiligheidscultuur is een open en eerlijke cultuur waarin medewerkers de (bijna) fouten die ze hebben gemaakt durven te melden, medewerkers elkaar aanspreken om risico’s te vermijden en medewerkers worden gestimuleerd om te melden en te leren van (bijna) fouten. In hoeverre herkent u uw eigen organisatie in de bovenstaande beschrijving van de gewenste veiligheidscultuur?
7
Volledig Enigszins Neutraal Enigszins niet Helemaal niet A. Het melden van (bijna) incidenten Hieronder staat een aantal stellingen die betrekking hebben op de veiligheidscultuur in uw organisatie. Kunt u steeds per stelling aangeven of, en in hoeverre u het eens bent met de stelling?
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
Ik voel mij vrij om (bijna) incidenten te melden. In mijn organisatie wordt gewerkt met een systeem voor het melden van incidenten. In mijn organisatie wordt door de leidinggevende expliciet gestimuleerd om incidenten te melden Als ik in mijn organisatie een (bijna) incident meld, dan kan ik daarop worden afgerekend door medecollega?s of door mijn leidinggevende
B. Aanspreken om risico’s te vermijden Hieronder staat een aantal stellingen die betrekking hebben op de veiligheidscultuur in uw organisatie. Kunt u steeds per stelling aangeven of, en in hoeverre u het eens bent met de stelling?
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
Ik durf mijn collega?s aan te spreken op risico?s en risicovol gedrag Ik vind het lastig om het met collega?s te bespreken als er iets mis is gegaan in mijn eigen handelen Ik voel mij vrij om directe collega?s positieve kritische feedback te geven op hun handelen Ik voel mij vrij om mijn leidinggevende positief kritische feedback te geven op zijn/ haar handelen Ik krijg wel eens positief kritische feedback van mijn collega?s of leidinggevende op mijn eigen handelen
C. Leren van (bijna) incidenten Hieronder staat een aantal stellingen die betrekking hebben op de veiligheidscultuur in uw organisatie. Kunt u steeds per stelling aangeven of, en in hoeverre u het eens bent met de stelling?
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
In mijn organisatie worden medewerkers gestimuleerd om te leren van (bijna) incidenten
8
In mijn organisatie denken medewerkers actief mee over de verbetering van de veiligheid van patiënten In mijn organisatie worden (bijna) incidenten geanalyseerd en worden verbeteracties ondernomen.
D. Afspraken over patiëntveiligheid in uw organisatie Hieronder staat een aantal stellingen die betrekking hebben op de veiligheidscultuur in uw organisatie. Kunt u steeds per stelling aangeven of, en in hoeverre u het eens bent met de stelling?
Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
In mijn organisatie werkt iedereen volgens de gemaakte afspraken over veiligheid Mijn organisatie heeft een veiligheidsplan opgesteld. Het is voor mij en mijn collega?s duidelijk wat binnen onze organisatie wordt verstaan onder patiëntveiligheid
E. Aandacht voor patiëntveiligheid in uw organisatie Hieronder staat een aantal stellingen die betrekking hebben op de veiligheidscultuur in uw organisatie. Kunt u steeds per stelling aangeven of, en in hoeverre u het eens bent met de stelling? Helemaal mee eens
Mee eens
Neutraal
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
In mijn organisatie besteedt het management tijd en aandacht aan patiëntveiligheid In mijn werk ben ik me bewust van de risico?s op schade voor patiënten Patiëntveiligheid staat in mijn organisatie hoog op de agenda.
Gedeelde waarden zijn de waarden die binnen de organisatie gelden en erkend worden. Hieronder staan verschillende waarden vermeld. Kunt u aangeven welke waarden u van toepassing vindt op de organisatie waarin u werkt? Vink de waarden aan die volgens u het meest belangrijk zijn in uw organisatie (maximaal zes). Zorgvuldigheid Integriteit Neutraliteit Deskundigheid Doortastendheid Respect Betrokkenheid van medewerkers Doelgerichtheid Loyaliteit Maatschappelijke verantwoordelijkheid Duidelijkheid Veiligheid
9
Transparantie Efficiency Effectiviteit In hoeverre heeft u het gevoel dat u een bijdrage kunt leveren aan de veiligheidscultuur in uw organisatie? D.w.z. aan een open en eerlijke cultuur waarin medewerkers (bijna) fouten durven melden en elkaar durven aan te spreken?
Ik kan hieraan een grote bijdrage leveren, omdat: Ik kan hier in beperkte mate een bijdrage aan leveren, omdat: Ik kan hieraan geen bijdrage leveren, omdat:
Voorbeelden van de veiligheidscultuur in ggz−instellingen Heeft u een voorbeeld van goede aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur? Of heeft u een voorbeeld waar deze aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur juist (geheel) ontbreekt? Zou u hiervan een beschrijving willen geven? Kunt u ook aangeven wat maakt dat u tevreden of juist ontevreden bent over deze aanpak?
Een aantal van deze voorbeelden wil het NIP verder uitdiepen met behulp van een interview. Het NIP stelt het op prijs als het onderzoeksbureau Regioplan u eventueel mag benaderen voor een interview. In dit interview zal uw voorbeeld nader worden besproken. voor deelname aan een dergelijk interview heeft Regioplan u contactgegevens nodig. Dit betekent dat uw anonimiteit tijdelijk wordt opgeheven. Regioplan zal uw contactgegevens uitsluitend gebruiken om met u een afspraak te maken voor een interview en zal uw contactgegevens daarna vernietigen. Uw antwoorden op deze enquête blijven anoniem. Ook de rapportage van het door u gegeven voorbeeld is anoniem. Mag het onderzoeksbureau Regioplan u eventueel benaderen voor een interview? Het interview zal plaatsvinden op een door u gewenste locatie en duurt ongeveer een uur.
Ja Nee
Ga verder met vraag
Contactgegevens:
10
Naam: Organisatie: Telefoonnumer: E−mailadres:
Ruimte voor opmerkingen:
Beëindig vragenlijst
Het onderzoek richt zich specifiek op psychologen die in hun werk regelmatig contact hebben met patiënten. Indien u in uw werk niet op regelmatige basis contact heeft met patiënten, dan hoeft u de vragenlijst niet in te vullen.
11
Afsluitende pagina Hartelijk dank voor het invullen van deze vragenlijst! Indien u daar behoefte aan heeft, kunt u de door u ingevulde vragenlijst hier downloaden.
12
BIJLAGE 2
Uitnodigingsmail voor deelname aan het onderzoek
Geachte heer [achternaam], Het NIP voert een onderzoek uit naar patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur onder psychologen. Het NIP wil hiermee inzicht krijgen in de wijze waarop zij haar leden op dit thema kan ondersteunen. Het onderzoek richt zich op psychologen die werkzaam zijn in de geestelijke gezondheidszorg en die in hun werk regelmatig contact hebben met patiënten. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau, Regioplan Beleidsonderzoek. Het NIP stelt het zeer op prijs wanneer u meewerkt aan dit onderzoek. Dat doet u door een vragenlijst in te vullen. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 15 minuten. Uw antwoorden op de vragen worden strikt anoniem behandeld. U komt bij de vragenlijst via onderstaande link. Deelnemen aan dit onderzoek kan tot uiterlijk 5 mei aanstaande. [Link] Mocht u vragen hebben over de enquête, dan kunt u een e-mail sturen naar Regioplan, contactpersoon mw. Bellis van den Berg: [e-mailadres]. Meer informatie over het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg kunt u vinden op: www.veiligezorgiederszorg.nl. Alvast hartelijk dank voor uw medewerking.
Met vriendelijke groet,
57
58
BIJLAGE 3
Heeft u een voorbeeld van goede aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur? Of heeft u een voorbeeld waar deze aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur juist (geheel) ontbreekt? Zou u hiervan een beschrijving willen geven? 1np werkt digitaal. Van tijd tot tijd wordt aan de hand van een voorbeeld de vraag gesteld aan alle medewerkers: ‘wat zou u doen in dit geval?’ De antwoorden worden geanalyseerd en terug gegeven. Aandacht voor planetree componenten Academisch ziekenhuis dat graag voor alle accreditaties binnenhaalt betreffende patiëntveiligheid Afspraken met collega's om in mijn afwezigheid klaar staan patiënten te ontvangen, te woord te staan en indien nodig maatregelen te nemen in de lijn van het afgesproken beleid. Al verschillende malen aangegeven dat de deur van de wachtkamer gevaarlijk is voor patiënten en personeel omdat die ondoorzichtig is en hij regelmatig van de andere kant openslaat als je er net op af stapt. Alles wordt openlijk besproken Als instelling participeren we in een onderzoek gesubsidieerd door ZonMw naar de effecten van walkrounds: gesprekken van bestuurder en directies met medewerkers over veiligheid en veiligheidscultuur. Betrokkenheid van alle medewerkers in de situatie dat een patiënt van een collega suïcide had gepleegd, en daaropvolgend gesprekken met elkaar over het suïcideprotocol. Iedereen voelde zich vooral erg betrokken. Bij de intake wordt verwacht dat we aangeven of er wel/geen risico's zijn voor tijdens diagnostiek/behandeling. Als wel, moeten we dit bespreken met de coördinator en psychiater. Bij melding in werkoverleg dat de brandblussers niet duidelijk zichtbaar zijn werd er direct actie ondernomen om die aan te schaffen dan wel beter zichtbaar op te hangen. Binnen de forensische sector wordt ieder incident geanalyseerd. Brandoefeningen, cursus patiëntvriendelijkheid, aandacht voor privacy bij EPD, onderling toetsingssysteem IFMS, aandacht voor incidentenmelding, visitatie door beroepsvereniging, interne audit. De druk om efficiënt te werken lokt mijns inziens uit dat er te snel medicatie wordt voorgeschreven, te snel psychologische problematiek gemedicaliseerd wordt en te snel afgesloten wordt. De patiënten van de organisatie op andere verdiepingen sloegen aan het dwalen: hierop is een deurvergrendeling gemaakt waardoor de patiënten van ander afdelingen niet meer op de onze kunnen dwalen en onze medewerkers voldoende veilig kunnen werken. De patiënten van een ambulante deeltijdbehandeling hebben geen eigen ruimte waar ze tussen de therapieonderdelen kunnen wachten. Dit maakt de omgeving voor hen onveilig. Daar ben ik niet tevreden over. Een goed protocol voor nabesprekingen van suïcide en suïcidepogingen, vooral gericht op verbetering van zorg en de zorgvuldigheid hierin. Eilandencultuur en niet over de grenzen van de eigen afdeling heen kijken, gebrek aan samenwerking en communicatie tussen afdelingen Er bestaan protocollen m.b.t. de genoemde aandachtspunten die geregeld onder de aandacht gebracht worden om ‘levend’ te blijven Er is aandacht voor de privacy, gevoelige info achter slot en grendel en we worden hierop ook aangesproken. Bij dreiging van suïcide is er ruimte om psychiaters in te schakelen We doen regelmatig brandoefeningen. Er is altijd overleg mogelijk en ondersteuning wordt geboden door leidinggevenden en/of psychiaters. Er is in onze organisatie altijd tijd en ruimte om veiligheid van patiënten en medewerkers te bespreken
59
Heeft u een voorbeeld van goede aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur? Of heeft u een voorbeeld waar deze aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur juist (geheel) ontbreekt? Zou u hiervan een beschrijving willen geven? (vervolg) Er worden trainingen gegeven voor patiëntveiligheid, er zijn speciale medewerkers voor en het onderwerp staat frequent op de agenda. Er zijn m.i. vele voorbeelden te geven. Ik moet hier echter van afzien wegens tijdgebrek goed meldingensysteem: Triasweb goed organisatiebreed meldingssysteem van (bijna-)indicidenten, dat actief gebruikt wordt door medewerkers Goede aandacht is het melden van incidenten en dat daar het afdelingsmanagement wat mee doet. De betrokkenen aanspreekt, vraagt waarom iets mis is gegaan en kijkt wat er verbeterd kan worden zodat het niet weer gebeurt. Goede betrokkenheid van teamleiders door daadwerkelijk aanwezig te zijn in de randen van de kantooruren bij klinische groepen waar risico's zijn. Heb wel cliënten gesproken die door de lokale GGZ-instelling op een ponerende wijze werden bejegend, wat hen erg kwetste en ertoe leidde dat ze het vertrouwen in de instelling verloren en afzagen van verdere behandeling. Het is een 24-uursorganisatie, waarbij er altijd medewerkers aanwezig zijn. Dit houdt dan ook in dat er om de 3 à 4 uur controle bij de kamers wordt gedaan. Het komt veel te vaak voor dat personeelsleden bij het overnemen van de voorgeschreven medicatie uit het ene cahier daarbij fouten maken. Niet altijd wordt er aan de hoofdbehandelaar een belangrijke wijziging in het gedrag van de patiënt doorgegeven Het lijkt dat er steeds pas achteraf, nadat een incident plaatsgevonden heeft, aandacht komt voor verbetering en verbeterpunten. Dit zou ik liever omgekeerd zien... Het project patiënt centraal, met o.a. als doel dat afdelingen zorg beter op elkaar afstemmen Het veiligheidsprobleem speelt niet of nauwelijks in onze organisatie ik ben sinds kort lid van het PRI team: Risico inventarisatie team. Wij bekijken proactief risicovolle situaties binnen de organisatie. dat kan op patiëntniveau liggen, maar ook op zorgprocessen, of de gebouwen. ik vind het erg problematisch dat het altijd gaat over regels en protocollen en bij incidenten gaat over de naleving ervan maar dat de inhoud volledig verdwenen is. dat is op alle vlakken en dus ook bij veiligheid het geval Ik werk nog maar kort bij mijn huidige werkgever en weet niet hoe hier vorm wordt gegeven aan de veiligheid. Dit is mij ook niet expliciet verteld. Iedereen werkt vrij solistisch. In de instelling waar ik werk is er heel lang op vrijdag geen behandelaar aanwezig geweest. Hierdoor was er niemand die bij eventuele telefoontjes of crisisgevallen de patiënten te woord kon staan. In de medischestafvergaderingen is een standaard onderdeel verwerkt, dat gaat over (bijna-) incidenten. Deze worden openlijk op een kritisch opbouwende wijze besproken. In het maandelijks vakgroepoverleg staan de incidentmeldingen standaard op de agenda. in iedere beleidsdag wordt tijd besteed aan eventuele meldingen (MIP/MIM) en wordt door leidinggevenden uitdrukkelijk uitgenodigd om meldingen te doen In ons ziekenhuis is ooit brand ontstaan in een o.k. ruimte waarbij een patiënt is omgekomen. Het ziekenhuis heeft alles uit de kast gehaald om herhaling te voorkomen en om hierdoor getraumatiseerde medewerkers op te vangen. In onze organisatie is een systeem om incidenten te melden: incidenten van bedreiging, agressie of incidenten van vrijheidsbeperking voor kinderen/jeugdigen. Verder is bedrijfshulpverlening ingebed in de organisatie. Incidenten worden gemeld, nabesproken, en na een week of 6 nog eens nabesproken. Kritische attitude ten aanzien van elektronisch patiëntendossier en ICT-gebruik in het algemeen. Meldingsprocedure wordt goed gevolgd. Jaarlijkse oefening in het omgaan met calamiteiten (Brand). Suïcidedreigingen worden altijd in het team besproken.
60
Heeft u een voorbeeld van goede aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur? Of heeft u een voorbeeld waar deze aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur juist (geheel) ontbreekt? Zou u hiervan een beschrijving willen geven? (vervolg) Nabespreking (bijna-)incidenten, overleg somatische comorbiditeit en medicatieaangelegenheden, overleg over huisbezoeken Net somatische screening verbeterd bij bepaalde medicatie, MIP meldingen zijn beperkt Nooduitgangen en brandblusapparaat zijn op elke behandelkamer op een plattegrond weergegeven. Regel is dat er minimaal 2 behandelaren per locatie aanwezig zijn. Patiëntveiligheid is vast agendapunt. Meldingen krijgen we teruggekoppeld. Patiëntveiligheid wordt bij de introductiedag voor nieuwe medewerkers uitgebreid aangehaald en uitgelegd hoe we dit binnen onze instelling kunnen bevorderen. Recent is er een rapport geschreven samen met kwaliteitsmedewerkers over agressie, meldcode agressie, oudermishandeling etc. Personeel krijgt scholing aangeboden. Persoonlijk vond ik het een lang traject, zeker 2 jaar, de implementatie is nog niet klaar. Situatie met boze cliënt wat tot handgemeen heeft geleid met werknemers. De situatie is niet geëvalueerd en er is ook geen protocol opgesteld over hoe om te gaan met dergelijke situaties binnen de instelling. Stimuleren van arbo/mip-meldingen Suïcide wordt, als van toepassing altijd intern, extern en met de patiënt besproken. themaweken in ziekenhuis ten aanzien van patiëntveiligheid bijv. in kader van VIM TS van pte; melden, na bespreken met betrokkenen Uitnodigen van de brandweer op afdelingen met voorlichting aan patiënten Actief in voorkomen dwang en drang. Waarborg patiëntveiligheid in behandelplan meenemen Transparantie Veiligheid heeft grote aandacht n.a.v. ‘samson’, Methodische aanpak en veiligheidthermometers worden onderzocht en protocollen zijn aangescherpt. Veiligheid is een belangrijk thema tijdens intervisies. Veiligheid komt aan de orde in interne audits. Besprekingen in MDO's, vaak door individueel initiatief. Er zijn echter te weinig vaste MDO's, dit in verband met steeds grotere productieeisen. Kost te veel tijd. Veiligheidscultuur ontbreekt wat betreft aanwezigheid van alarmknoppen op de werkplek of een duidelijk veiligheidsprotocol. Vaak werken hulpverleners alleen op een locatie, wat ook risico's met zich meebrengt. Verpleegkundige die de medicijnen uitdeelt mag niet gestoord worden. Om fouten te voorkomen. Deze verpleegkundige draagt een hesje met de tekst 'niet storen ik ben medicijnen aan het uitdelen' Verplichte training suïcidaliteitrichtlijn voor alle behandelaren, ook de meest ervaren. Incidentevaluatie wordt zeer gestimuleerd Wanneer er meerdere behandelaren/afdelingen betrokken zijn bij 1 patiënt en hier niet duidelijk afgesproken wordt wie welke verantwoordelijkheid neemt. we bespreken belangrijke incidenten na in het team en besteden aandacht aan verbeteringen in procedures, bv nadat een pt niet is opgehaald door het taxibusje en zonder begeleiding buiten stond te wachten, of na klachten van een patiënt of diens ouders. Wij hebben een vrij grote dagelijkse stafvergadering. Hierin brengen behandelteams hun patiënten in, waarbij aan de overige stafmedewerkers getoetst wordt of de voorgestelde interventie goed is. Wij verhuizen binnenkort naar een nieuw gebouw, waaraan veel aandacht hieraan is besteed, bijvoorbeeld een aparte wachtkamer voor jeugd en volwassenen. Zorgvuldig omgaan met vertrouwelijke informatie door dit niet rond te laten slingeren in behandelkamer of kopieerruimte. Werken met toestemming van cliënt. Ik ben hier tevreden over. Zowel logistiek als inhoudelijk wordt veel aandacht gegeven aan patiëntenveiligheid en veiligheidscultuur.
61
62
BIJLAGE 4
CASUSBESCHRIJVINGEN PATIENTVEILIGHEID
Inleiding In de webenquête is de respondenten gevraagd naar beschrijvingen van patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de ggz. Het kon hier gaan om een beschrijving van goede aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur of om een casusbeschrijving waarbij de aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur juist (geheel) ontbreekt. Om een aantal van deze beschrijvingen verder te kunnen uitdiepen, is vervolgens aan de respondenten gevraagd of zij eventueel benaderd mochten worden door Regioplan voor een interview. Respondenten die aangaven mee te willen werken aan een interview werd gevraagd naar hun contactgegevens. In totaal hebben 71 respondenten een beschrijving gegeven van aandacht voor patiëntveiligheid.1 Het totale overzicht van deze beschrijvingen is opgenomen in bijlage 3. Dit overzicht laat zeer gevarieerd beeld zien van de aandacht voor patiëntveiligheid. Verschillende beschrijvingen hebben betrekking op het melden en het analyseren van (bijna-)incidenten en het openlijk bespreken van deze (bijna-)incidenten, of juist het ontbreken daarvan. Andere beschrijvingen gaan in op de fysieke veiligheid en brandveiligheid in de instelling. Daarnaast geven verschillende respondenten aan dat medewerkers worden getraind of geschoold op het gebied van patiëntveiligheid. Tot slot geeft een aantal psychologen aan dat patiëntveiligheid een vast agendapunt is in een terugkerend overleg of bijeenkomst. In totaal hebben 13 respondenten aangegeven dat zij benaderd mochten worden voor een interview. Deze respondenten zijn allemaal benaderd voor deelname aan een interview. Zes psychologen waren in de gelegenheid en bereid om op korte termijn een afspraak te maken voor het interview. Ook de casusbeschrijvingen van deze zes psychologen zijn zeer uiteenlopend. In deze interviews is de casusbeschrijving die de psycholoog heeft gegeven verder uitgediept en is gesproken over wat patiëntveiligheid voor de betreffende psycholoog betekent. Ook is gesproken over de veiligheidscultuur in de organisatie waarin de betreffende psycholoog werkt.
1
De beschrijvingen van psychologen die niet werkzaam zijn in een ggz-instelling maar bijvoorbeeld in een zelfstandige praktijk of in de ouderenzorg zijn ook meegenomen in de analyse van deze voorbeelden. De reden hiervoor is dat het ook interessant is om te zien welke voorbeelden psychologen die niet werkzaam zijn in een ggz-instelling in dit verband geven.
63
Twee van de psychologen zijn werkzaam in de ouderenzorg. Omdat deze casusbeschrijvingen wel interessante informatie opleveren over hoe er in de instellingen waar deze psychologen werken wordt omgegaan met patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur is ervoor gekozen om deze beschrijvingen wel te bespreken in een interview. In deze bijlage beschrijven we de zes casusbeschrijvingen en bespreken we elementen die volgens de geïnterviewde psychologen bijdragen aan patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de ggz.
Medische stafvergaderingen in een algemeen ziekenhuis Casusbeschrijving 1 “In de medischestafvergaderingen is een standaard onderdeel verwerkt, dat gaat over (bijna-)incidenten. Deze worden openlijk op een kritisch opbouwende wijze besproken.”
De bovenstaande beschrijving heeft betrekking op de medische stafvergaderingen zoals deze plaatsvinden in een algemeen ziekenhuis. De geïnterviewde psycholoog is ongeveer anderhalf jaar werkzaam als gz-psycholoog in het algemene ziekenhuis op de afdeling Medisch Psychologie. De afdeling Medische Psychologie heeft een relatief gezonde patiëntgroep. Als er sprake is van forse psychiatrie dan wordt de patiënt doorverwezen naar de afdeling Psychiatrie van het ziekenhuis. De geïnterviewde psycholoog verwijst in de casusbeschrijving naar de medische afdelingen van het ziekenhuis waar de psycholoog werkt. De psycholoog heeft onlangs een keer een medischestafvergadering bijgewoond en daarin viel hem op hoe daar werd gesproken over (bijna-)incidenten. In deze vergadering worden (bijna-)incidenten als standaard onderwerp besproken door de medisch specialisten. Bij het bespreken van deze (bijna-) incidenten staat de vraag centraal of men optimaal heeft gehandeld, of dat men steken heeft laten vallen. De betreffende arts presenteert informatie over casus aan de rest van de medische staf. Door de verschillende stafleden worden kritische vragen gesteld over het handelen. Dit gebeurt op een open manier, waaruit blijkt dat men wil leren van eventueel gemaakte fouten. Aandacht voor patiëntveiligheid en de (veiligheids)cultuur op de afdeling Medische Psychologie Op de afdeling Medische Psychologie van het ziekenhuis is daarentegen weinig aandacht voor patiëntveiligheid. Er is bijvoorbeeld geen systeem voor het melden van incidenten. Er worden wel intervisiebijeenkomsten gehouden, maar patiëntveiligheid is niet expliciet genoemd als één van de thema’s waarop medewerkers casussen kunnen inbrengen. De intervisiebijeenkomsten 64
vinden eens in de twee maanden plaats. Men heeft roulerend de beurt om een casus in te brengen. Het gaat vooral om de inhoudelijke stappen van de behandeling en mogelijk ook om privacyaspecten. Het gaat echter nooit over patiëntveiligheid zoals gedefinieerd door het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg, zoals bijvoorbeeld agressieincidenten en medicatieincidenten.2 In de intervisiebijeenkomsten zijn, zolang de geïnterviewde psycholoog nu werkt op de afdeling Medische Psychologie, dan ook geen (bijna-)incidenten aan de orde geweest. (Bijna-)incidenten zouden in principe wel besproken kunnen worden tijdens de intervisiebijeenkomsten. Er is ruimte om feedback te geven en er wordt kritisch gekeken naar de casussen die worden ingebracht in de intervisiebijeenkomsten. Ook wordt er op een respectvolle wijze doortastend gewerkt en op een opbouwende wijze feedback gegeven. Er is heerst geen cultuur van zachte heelmeesters maken stinkende wonden, maar er is weinig aandacht voor het thema patiëntveiligheid op de afdeling. De geringe aandacht voor patiëntveiligheid op de afdeling Medische Psychologie heeft volgens de psycholoog mogelijk te maken met de relatief gezonde patiëntgroep die zij zien. Voor de meeste van deze risico’s geldt dat ze niet erg van toepassing zijn voor de afdeling Medische Psychologie. Alleen somatiek is wel een belangrijk punt, dit is een van de speerpunten van de afdeling, daar is dus veel aandacht voor. Ondanks de geringe aandacht voor patiëntveiligheid, geeft de respondent aan zich in principe vrij te voelen om eventuele (bijna-)incidenten wel te melden, mochten deze zich voordoen. Dit komt doordat de sfeer die wordt gecreëerd door collega’s open is. Op de afdeling heerst een cultuur waarin je je kwetsbaar kan opstellen. Dit kwetsbaar opstellen gebeurt vooral tijdens de intervisiebijeenkomsten. Ook worden bepaalde onderwerpen, zoals het gebruik van kalmeringsmiddelen door patiënten, onderling wel besproken. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens de lunch, maar niet in een professionele setting bijvoorbeeld tijdens een teamoverleg. Ondanks de open sfeer wordt er volgens de geïnterviewde psycholoog wel redelijk solistisch gewerkt. Er is weinig controle en weinig zicht op hoe medewerkers te werk gaan in hun contact met patiënten. In de anderhalf jaar dat hij nu werkt op de afdeling Medische Psychologie is er nog nooit met hem meegekeken naar hoe hij een behandeling aanpakt. Misschien bakt hij er wel niets van, niemand die het ziet. Tot slot hangt het geven en ontvangen van feedback erg van het eigen initiatief af. Eigenlijk is er alleen feedback op die casussen die worden ingebracht tijdens de intervisiebijeenkomsten die eens in de twee maanden plaatsvinden. Medewerkers zijn dus maar weinig in de gelegenheid om
2
Zie voor het overzicht van incidenten zoals deze zijn uitgewerkt en gedefinieerd door het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg tabel 3.11 in hoofdstuk 3.
65
casussen in te brengen en daarnaast selecteren zij zelf de casus die zij willen bespreken.
Bejegening: vervanging bij afwezigheid van de psycholoog Casusbeschrijving 2 “In onze organisatie zijn er afspraken gemaakt met collega’s om in mijn afwezigheid klaar te staan voor de patiënt en deze te ontvangen, te woord te staan en indien nodig maatregelen te nemen in de lijn van het afgesproken beleid.”
Deze casusbeschrijving werd gegeven door een psychotherapeut die werkt in een kleine organisatie die is gespecialiseerd in psychotherapie. De cliëntpopulatie van dit centrum voor psychotherapie bestaat vooral uit jongvolwassenen met persoonlijkheidsproblematiek, angstklachten of obsessief gedrag. Het centrum verzorgt langdurende inzichtgevende behandelingen. In het centrum worden patiënten in principe altijd door dezelfde behandelaar behandeld. Dit is volgens de geïnterviewde psychotherapeut erg belangrijk voor de betrouwbaarheid en de veiligheid die de patiënt ervaart. De psychologen in het centrum zorgen er bewust voor dat hun patiënten weten wie de collega’s zijn en dat de collega’s elkaars patiënten (enigszins) kennen. Dit is belangrijk en zorgt ervoor dat de patiënt, als het nodig is, ook contact kan hebben met een collega als de behandelaar zelf afwezig is, bijvoorbeeld in de vakantieperiode. Een dergelijke afspraak kan dan altijd snel, binnen een of twee dagen plaatsvinden. In de praktijk komt het bijna nooit voor dat een patiënt een dergelijke afspraak maakt met een collega. Maar het is prettig voor de patiënt om te weten dat het kan, bijvoorbeeld als hij of zij erg angstig is. Door op deze manier te werken en aandacht te besteden aan het vertrouwen en de veiligheid van de patiënt wordt ook voorkomen dat patiënten gaan zwerven, ergens anders hun heil zoeken of in paniek raken. Het kan geruststellend zijn voor patiënten om te weten dat ze bijvoorbeeld overmorgen weer contact kunnen hebben, ook al is dat met een collega van de behandelaar. Aandacht voor patiëntveiligheid en de (veiligheids)cultuur in het centrum voor psychotherapie In het centrum voor psychotherapie waar de geïnterviewde psycholoog werkt, wordt veel samengewerkt met collega’s, er is veel onderling contact. Er vindt wekelijks intervisie plaats en deze bijeenkomsten duren vijf kwartier. Dit is vrij intensief, maar mede hierdoor kennen de collega’s elkaars stijl en kunnen zij makkelijker elkaars patiënten opvangen als de behandelaar zelf afwezig is. 66
In het centrum wordt aandacht besteed aan veiligheidsrisico’s als gevolg van gebruik van medicatie, middelengebruik en suïcidedreiging. Maar de geïnterviewde psychotherapeut vindt dat je niet moet doorschieten in het controleren en protocolleren. De psychologen in het centrum vinden het belangrijker om een goed contact op te bouwen met de patiënt. Dit is ook goed mogelijk doordat het centrum de patiënten meestal langdurig onder behandeling heeft. Door het creëren van een vertrouwensband en een betrouwbaar contact is het mogelijk om risico’s bespreekbaar te maken met de patiënt. Betrouwbaar contact is een belangrijk middel dat zorgt voor patiëntveiligheid, aldus de psychotherapeut. Het zorgt ervoor dat er niet direct maatregelen genomen hoeven worden bij bijvoorbeeld suïcidedreiging. Het direct nemen van maatregelen (bijvoorbeeld het laten tekenen van een nonsuïcidecontract) kan de vertrouwensrelatie die de psycholoog heeft met de patiënt ondermijnen. Het centrum waar de geïnterviewde psycholoog werkt, is een kleinschalige instelling. De psychotherapeut is ook een groot voorstander van kleinschaligheid. In grote organisaties worden de afstanden groter en dit komt volgens hem de veiligheid niet ten goede. Allerlei zaken moeten op papier en in beleid worden vastgelegd, terwijl dit een schijnveiligheid is. In plaats daarvan moet je volgens deze psycholoog voortdurend met elkaar in gesprek blijven over de veiligheid van patiënten. In het centrum wordt al jarenlang gewerkt met een stabiele groep behandelaars en er wordt veel aandacht besteed aan de vertrouwensband tussen collega’s en met patiënten. Dit ontstaat niet zomaar, maar daar is jaren aan gewerkt. In grote ggz-instellingen verandert er voortdurend van alles door onder andere fusies en reorganisaties. Dit is volgens de geïnterviewde psycholoog niet goed voor het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat er heerst in deze organisaties. Ook het beschermen van de privacy vindt de psycholoog een belangrijk aspect van patiëntveiligheid. Bij een grote ggz-instelling waar de psycholoog in het verleden heeft gewerkt zaten de patiënten in de wachtkamer te wachten. Als iemand aan de beurt was, werd diegene bij naam geroepen; mevrouw Jansen! Dit vindt de psycholoog een inbreuk op de privacy van de patiënt en draagt niet bij aan het vertrouwen en het gevoel van veiligheid dat de patiënt ervaart. In het centrum waarin de psycholoog werkt, vragen de psychologen: wie heeft er een afspraak met..?, en noemen de naam van de betreffende psycholoog. Ook wordt ervoor gezorgd dat mensen in de wachtkamer de gesprekken die patiënten voeren met behandelaars niet kunnen horen.
67
Bejegening: patiënten voelen zich niet gehoord Casusbeschrijving 3 “Ik heb wel cliënten gesproken die door de lokale ggz-instelling op een ponerende wijze werden bejegend, wat hen erg kwetste en ertoe leidde dat ze het vertrouwen in de instelling verloren en afzagen van verdere behandeling.”
Deze casusbeschrijving is gegeven door een praktijkhouder van een psychologenpraktijk. In deze praktijk zijn in totaal negen psychologen werkzaam en er wordt naast eerstelijnszorg ook tweedelijnszorg geboden. De praktijk werkt nauw samen met een ggz-instelling in de regio. De geïnterviewde psycholoog heeft van verschillende patiënten die hij in behandeling had gehoord dat zij door de ggz-instelling op een ponerende wijze werden bejegend. Met ponerend bedoelt de praktijkhouder dat de instelling hun iets te kennen gaf, waarbij de patiënt zich niet gehoord voelde. Zo meldde een vrouwelijke patiënt zich bij de ggz-instelling aan voor een groepsbehandeling. De psycholoog die de intake verzorgde, vroeg haar naar haar alcoholgebruik. Toen mevrouw vertelde dat zij twee glazen per dag dronk, kreeg zij direct het stempel alcoholafhankelijkheid opgeplakt. Mevrouw herkende zichzelf helemaal niet in dit beeld en voelde zich gekrenkt. Er werd echter niet naar haar geluisterd, waardoor zij besloot af te zien van de groepsbehandeling bij de ggz-instelling. Een andere patiënt van de geïnterviewde psycholoog meldde zich ook voor behandeling bij de ggz-instelling. De jonge man kwam daar onder behandeling van een PIOG. Hij was tevreden met de behandelaar, maar werd na een aantal sessies zonder uitleg van de individuele behandeling bij de PIOG overgeplaatst naar een groepsbehandeling. Ook deze patiënt voelde zich gekwetst en is gestopt met de behandeling bij de ggz-instelling. Volgens de geïnterviewde praktijkhouder geldt voor beide patiënten dat zij zich niet gezien voelden door de ggz-instelling met als gevolg dat zij afzagen van behandeling. Hij merkt op dat dit vaker voorkomt bij grote ggz-instellingen. Uit cijfers blijkt dat ongeveer 30 procent van de patiënten in ggz-instellingen uitvalt. Het is de overtuiging van de praktijkhouder dat dit veel te maken heeft met de bejegening van de patiënt door deze instellingen. Patiënten voelen zich vaak niet gehoord. Dit is een kwalijke zaak omdat als patiënten stoppen met de behandeling, zij niet de behandeling krijgen die zij gezien hun problematiek nodig hebben. Dit kan hun schade toebrengen. Daarnaast gaat het, volgens de praktijkhouder, in veel ggz-instellingen te veel om de productie. Ook zorgt de grootschaligheid van de instellingen ervoor dat 68
er ruimte is om het contact met de patiënt zakelijk te houden. Ook hebben psychologen in een grote instelling de mogelijkheid om moeilijke patiënten door te verwijzen naar meer ervaren psychologen of de psychiater. Dit zorgt ervoor dat zij niet gedwongen worden om zelf goed naar de patiënt te kijken. Volgens de psycholoog is het belangrijk dat de psycholoog niet alleen de klacht behandelt, maar ook het achterliggende probleem. Doorvragen is daarbij erg belangrijk, maar daarvoor is steeds minder ruimte door de financiering van psychologische zorg. Er wordt nog maar een klein aantal behandelingen vergoed daardoor moet er snel resultaat worden geboekt. Daarnaast hebben patiënten in grote ggz-instellingen vaak te maken met verschillende behandelaars. De een doet de intake en voor de behandeling krijgt men een andere (hoofd)behandelaar. Dit zorgt ervoor dat de patiënt aan meerdere personen zijn verhaal moet vertellen. Deze elementen zorgen ervoor dat patiënten zich niet gehoord voelen en vaker afzien van behandeling. Aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de psychologenpraktijk In de praktijk van de geïnterviewde psycholoog valt vrijwel nooit iemand uit. In zijn praktijk wordt dan ook erg veel aandacht besteed aan de juiste bejegening van de patiënt. De veiligheid van de patiënt staat voorop. Patiëntveiligheid is een basisvoorwaarde, het belangrijkste is dat de patiënt zich veilig voelt in de behandeling en dat er een goed en betrouwbaar contact is tussen de patiënt en de behandelaar. Dit uit zich in verschillende dingen. Zo wordt er door de behandelaars niet te snel gelabeld en wordt het behandelplan of bijvoorbeeld eventueel gebruik van medicatie niet opgelegd, maar in overleg met de patiënt bepaald. De praktijkhouder probeert de jonge psychologen die in zijn praktijk werken te doordringen van het belang van deze zaken. Ook is er in de praktijk veel aandacht voor de bescherming van de privacy van patiënten. De wachtruimte is discreet en er wordt opgelet dat andere patiënten geen gesprekken tussen de patiënt en de behandelaar kunnen horen. Tot slot schenkt de praktijkhouder veel aandacht aan een open cultuur in de praktijk. Hij vindt het belangrijk dat de psychologen zich veilig voelen om open met elkaar te praten over eventuele fouten of over waar men mee zit. Hij probeert een sfeer te creëren waarin zaken bespreekbaar zijn en stelt zich erg toegankelijk op ten opzichte van de psychologen in zijn praktijk.
69
Medicalisering en drang naar efficiency Casusbeschrijving 4 “De druk om efficiënt te werken lokt mijns inziens uit dat er te snel medicatie wordt voorgeschreven, te snel psychologische problematiek gemedicaliseerd wordt en te snel afgesloten wordt.”
Deze beschrijving is gegeven door een klinisch psycholoog die werkzaam is in een grote ggz-instelling. De klinisch psycholoog werkt als hoofdbehandelaar en richt zich op specialistische diagnostiek en behandeling van complexe persoonlijkheids- en cognitieve problematiek. Volgens de geïnterviewde psycholoog spelen er in de ggz momenteel verschillende dingen die de veiligheid van patiënten niet ten goede komen. Ten eerste zorgt de eigen bijdrage die patiënten moeten betalen ervoor dat er een druk of soms een agressiehouding bestaat bij de patiënt ten aanzien van de behandelaar. De patiënt is zich ervan bewust dat de behandeling hem geld kost en daardoor kan er een druk ontstaan: ‘u moet het wel goed doen’. Volgens de psycholoog worden patiënten soms op een niet reële manier eisend. Voor de behandelaar is het lastig om hiermee om te gaan en het kan hem een onveilig gevoel geven. Hij weet namelijk van te voren niet of hij de verwachtingen waar kan maken. Ook komen er af en toe klachten van patiënten richting de behandelaar, over dat de behandeling niet goed was. Dit zijn soms officiële klachten en deze klachten verhogen de druk op de behandelaar om goed te documenteren, zodat hij of zij verantwoording kan afleggen. Ook zorgt het ervoor dat de behandelaar alles goed met de patiënt af zal spreken, zodat alle verwachtingen ten aanzien van de behandeling helder zijn. Op zich is dat een goede zaak, maar het motief om dit te doen, is niet goed. Het zorgt voor een defensieve houding van de behandelaar. Daarnaast is er, mede vanuit de IGZ, een druk om klachten te medicaliseren en somatische oorzaken uit te sluiten om zo klachten van patiënten te voorkomen. De geïnterviewde psycholoog vindt het goed als er een goede indruk wordt verkregen van de somatische gesteldheid van een oudere, maar het probleem is volgens hem dat er bij ouderen in 70 procent van de gevallen wat wordt gevonden. Het gaat dan soms om zaken die niet per se behandeld hoeven worden, bijvoorbeeld een licht verhoogde bloedsuikerwaarde of een licht disfunctioneren van het hart. Hiermee wordt de oudere het medische circuit ingezogen en hij of zij is hierbij niet altijd gebaat. Zo zal de patiënt in veel gevallen medicatie krijgen met mogelijke bijwerkingen. Volgens de psycholoog wordt ook bij psychologische problemen, zoals angstklachten en ontregeling van de stemming, sneller medicatie 70
voorgeschreven. Er is vaak een druk vanuit het systeem (organisatie, IGZ, de patiënt) dat er wat moet gebeuren, dat er resultaat wordt geboekt. Bij ouderen geldt dit nog sterker. Ouderen hebben vaak zelf de houding van ‘de dokter geneest mij’, en neigen daarom meer naar het gebruik van medicijnen. Dit is soms in tegenspraak met de richtlijn die voorschrijft dat er eerst therapeutische technieken moeten worden ingezet. Het probleem hierbij is ook dat medicatie de klachten onderdrukt, maar de oorzaak ervan niet aanpakt. Bij angstklachten zouden de behandelaar en de patiënt aan de slag moeten met hetgeen waar de patiënt angstig van wordt. Door het gebruik van medicatie blijft dit in stand. De geïnterviewde psycholoog is van mening dat dit de veiligheid van de patiënt ondermijnt, doordat hij of zij door de bijwerkingen van de medicijnen nog angstiger kan worden. Daarnaast krijgt hij of zij het misplaatste idee dat de medicijnen kunnen helpen om van het probleem af te komen, terwijl hem of haar een goede behandeling wordt onthouden. Tot slot worden behandelingen volgens de geïnterviewde psycholoog te snel afgesloten. De houding van de ggz-instelling waar hij werkt is: een behandeling moet voldoende zijn, maar hoeft niet goed of heel goed te zijn. Als medicijnen helpen, hoeft er bijvoorbeeld geen aandacht te worden besteed aan de psychische kant. De psycholoog ervaart een druk vanuit het management om een zo groot mogelijk aantal contacten per dag te hebben, de behandelaar moet meer patiënten in minder tijd zien. Ook het aantal patiënten dat bij de organisatie in behandeling is, is van groot belang omdat de instelling wordt betaald voor het aantal geopende dbc’s. Het is niet in het belang van de organisatie om een patiënt lang te behandelen. De organisatie heeft er meer in het belang bij om zo veel mogelijk patiënten te behandelen. Dit heeft volgens de psycholoog tot gevolg dat er wordt gestopt met behandelen als er op het eerste gezicht niet meer resultaat wordt geboekt. Hij ervaart een druk om kortdurend te behandelen en patiënten worden volgens hem daardoor soms in matige toestand losgelaten. Bij de patiënt is dan bijvoorbeeld de juiste houding ten aanzien van het probleem nog niet voldoende geinternaliseerd. Patiënten zijn dan nog niet helemaal van hun probleem af en zullen weer terugkomen bij de ggz (draaideurpatiënten). Aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de ggzinstelling De geïnterviewde psycholoog geeft aan dat in zijn organisatie de patiëntveiligheid op papier goed is georganiseerd. Op papier staat wat er moet worden gemeld, en deze regels zijn erg streng. Er wordt bijvoorbeeld beschreven wat wordt verstaan onder agressie. Dit betekent in de praktijk dat vrijwel elke vloek van een patiënt als agressie moet worden opgevat en zou moeten worden gemeld. Omdat dit zo streng is, ontstaat er tussen behandelaars discussie over wat je nu wel en niet moet melden. Als een behandelaar zou werken zoals het staat beschreven in de richtlijn, dan zou dit volgens de psycholoog erg patiëntonvriendelijk zijn. Om dit te illustreren noemt de psycholoog het volgende voorbeeld. Hij heeft een patiënt behandeld die in 71
het verleden ernstig was misbruikt door hulpverleners. Voor deze patiënt was de behandeling door de ggz-instelling tot vier maal toe stopgezet omdat zij heftig reageerde naar de hulpverleners. Dit werd opgevat als een agressieincident, de psycholoog voelde zich niet veilig bij deze patiënt. Maar als je goed kijkt begrijp je dat deze mevrouw door haar verleden last had van argwaan ten opzichte van hulpverleners. In de veiligheidsprotocollen staat niet de vraag opgenomen: ‘waarom doet een patiënt dat?’ Deze manier van omgaan met veiligheid vindt de psycholoog niet goed voor de patiënt; hij wordt beoordeeld op zijn gedrag en niet gewaardeerd op het onderliggende probleem. Een andere kanttekening die de psycholoog plaatst bij het veiligheidsbeleid van zijn organisatie heeft te maken met suïcide. Een jaar of drie geleden was er een suïcide-incident. De familie van de patiënt wilde graag het dossier van het slachtoffer inzien, maar de organisatie hield zich aan de regels rondom de bescherming van de privacy van de patiënt. Op papier is het dan goed geregeld voor de patiënt, maar in de praktijk gaat de organisatie er volgens de psycholoog te formeel mee om, waardoor de menselijke maat mist. Wat betreft de veiligheidscultuur geeft de geïnterviewde psycholoog aan dat hij weinig ruimte ervaart om (bijna) fouten te bespreken. Er worden al snel goedbedoelde adviezen gegeven waardoor de psycholoog het gevoel kan krijgen dat hij het niet goed heeft gedaan. Er heerst een cultuur van: ‘iedereen weet toch hoe het moet?’ Ook bij complexe problematiek is de houding van collega’s dat het simpel is om zo iemand te behandelen als je maar dit of dat doet. Er is geen cultuur waarin de behandelaars zich kwetsbaar opstellen naar elkaar. Volgens de psycholoog wordt door het gebruik van richtlijnen de druk ook groter dat een behandeling succesvol moet zijn. Als je maar handelt volgens de richtlijn, dan moet het goed gaan. Hij ervaart hierdoor minder ruimte om te bespreken als het niet lukt om een patiënt goed te behandelen. Dit past ook in de trend dat alles efficiënt moet zijn en resultaat moet opleveren. De organisatie is erg productiegericht en de inhoud lijkt er minder toe te doen.
Risicolijsten in kleinschalige woonvorm voor ouderen Casusbeschrijving 5 ‘Wij werken voor alle cliënten met risicolijsten die standaard twee keer per jaar worden ingevuld en zo nodig vaker. Dit betreft risico's rondom vallen, decubitus, agressie, depressie, vocht, middelen en maatregelen.’
Deze casusbeschrijving gaat in op het gebruik van risicolijsten in kleinschalige woonvormen voor mensen met psychogeriatrische problemen. Dit onderzoek richt zich op de patiëntveiligheid in de geestelijke gezondheidszorg. Omdat 72
deze beschrijving echter interessante informatie oplevert, is ervoor gekozen om het wel te beschrijven. De beschrijving is gegeven door een psycholoog die werkt als behandelcoördinator in een kleinschalige woonvorm voor mensen met dementie en andere neuropsychiatrische aandoeningen. De kleinschalige woonvorm maakt deel uit van een grote zorginstelling in de verpleging en verzorging en gehandicaptenzorg. De locatie is sinds kort in gebruik en de bewoners zijn kortgeleden overgegaan van een traditioneel verpleeghuis naar de kleinschalige woonvormen. De psycholoog werkt ook nog op andere locaties van de zorginstelling. De psycholoog heeft veel coördinerende taken in het zorgteam. Daarnaast begeleidt zij individuele patiënten, begeleidt en coacht zij het team en biedt ook mediatieve behandeling. Ook observeert ze het gedrag van bewoners en voert ze familiegesprekken. Op de afdeling waar de psycholoog werkt, worden standaard twee keer per jaar risicolijsten voor alle patiënten ingevuld. Zo nodig gebeurt dit vaker. Het gaat hier om risico’s rondom vallen, decubitus, agressie en seksuele ontremming, depressie, vocht en voeding en gebruik van middelen. Voor het in kaart brengen van de risico’s worden verschillende instrumenten gebruikt. Sommige van deze instrumenten zijn door de zorginstelling zelf, in samenwerking met de professionals, ontwikkeld. Voor bepaalde risico’s maakt de afdeling ook gebruik van bestaande risico-inventarisatie-instrumenten. Zo wordt voor de risico’s rondom vocht en voeding onder andere gebruikgemaakt van HACCP, een risico-inventarisatie voor voedingsmiddelen.3 De lijsten worden ingevuld door de verzorgenden en worden besproken in een multidisciplinair team. Hierin zitten de psycholoog, de arts, de fysiotherapeut, de ergotherapeut en verzorgenden. Als er ergens een verhoogd risico op is, worden er maatregelen besproken en genomen door het team. Deze risico’s en maatregelen worden ook besproken met de familie van de patiënt. Door het werken met de risicolijsten wordt er op regelmatige basis en op een systematische wijze aandacht besteed aan de risico’s voor patiënten. Door de risico’s in kaart te brengen, wordt ook het bewustzijn voor patiëntveiligheid verhoogd. Daarnaast worden risico’s op deze manier bespreekbaar gemaakt, ook met de familie. Het is duidelijk wat de risico’s zijn en welke maatregelen er worden genomen. Sommige risico’s kan je niet wegnemen, maar het instrument helpt dan wel om het risico inzichtelijk te maken. Men is zich dan bewust van het risico. Een nadeel van de risico-inventarisatielijsten is dat het wel belastend is voor de verzorgenden. Het kost hun veel tijd. Om die reden is er onlangs ook een kortere versie van een van de lijsten gemaakt.
3
Deze afkorting staat voor Hazard Analysis and Critical Control Points.
73
Goed management dat tijd en aandacht heeft voor patiëntveiligheid is volgens de psycholoog een belangrijke randvoorwaarde voor het werken met de risicolijsten. Verzorgenden moeten geschoold worden in het invullen van de lijsten en er moeten overleggen worden georganiseerd om de lijsten te bespreken. Hiervoor moet het management tijd en middelen beschikbaar stellen. Ook is het volgens de psycholoog belangrijk dat professionals als de artsen, psycholoog en paramedici de verzorgenden ondersteunen bij het inventariseren en bespreken van de risico’s. Daarnaast is het van belang dat er een behandelcoördinator bij betrokken is die een brede blik heeft en oog heeft voor allerlei zaken. Aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in de kleinschalige woonvorm Binnen de instelling en op de afdeling waar de psycholoog werkt, is relatief veel aandacht voor patiëntveiligheid. Dit is volgens de psycholoog deels inherent aan het werk met de psycho-geriatrische doelgroep. Deze mensen zijn zeer kwetsbaar en ze wonen in de instelling. De professionals zijn 24-uur per dag verantwoordelijk voor deze mensen en de patiënten zijn volkomen overgeleverd aan de zorg van de professionals. Patiëntveiligheid is daarom voor deze groep patiënten erg belangrijk. In de instelling wordt veel gewerkt met protocollen. Zo zijn er protocollen voor het omgaan met de verschillende veiligheidsrisico’s. De instelling hanteert een non-fixatiebeleid en hanteert ook hiervoor protocollen. Ook worden de verzorgenden geschoold in brandveiligheid. Voor het melden van (bijna-)incidenten wordt er gewerkt met een systeem. Er wordt een formulier ingevuld dat wordt ingevoerd in een digitaal systeem. De meldingen worden geanalyseerd en er worden verbeteracties ondernomen. Als er sprake is van een valincident waarbij een oudere bijvoorbeeld een been breekt, dan volgt er nog een extra analyse vanuit de centrale organisatie. Hiervoor wordt het Prisma analysemodel gebruikt. ’s Nachts of tijdens de vakanties is het lastiger om de patiëntveiligheid goed te borgen. Dan worden er vaak invalkrachten ingezet die dingen anders doen en waar het lastiger is om zaken mee te bespreken. Ook is er ’s nachts maar één verzorgende aanwezig voor de vier woonlagen. Er wordt door het personeel wel gezegd dat het te belastend is om ’s nacht alleen te werken, maar de zorg moet voor de instelling ook betaalbaar zijn. Dit soort zaken maken het lastiger om ook ’s nachts te zorgen voor goede patiëntveiligheid. De aandacht voor patiëntveiligheid is deels ook groter geworden toen de afdeling is overgegaan naar de kleinschalige woonvoorziening op de nieuwe locatie. Dit gaf aanleiding om nieuwe werkprocessen te implementeren.
74
De manager van de afdeling en de psycholoog werken hard aan een open cultuur op de afdeling. Zij vinden dit erg belangrijk. Tijdens de teamoverleggen wordt veel aandacht besteed aan het bespreken van zaken die goed gingen en die niet goed gingen. De manager en de psycholoog streven ernaar om alles bespreekbaar te maken en stimuleren de verzorgenden om te vertellen waar ze mee zitten en naar elkaar te luisteren. Hierbij is het belangrijk dat er een goede vertrouwenband bestaat tussen de verzorgenden onderling en tussen de manager, psycholoog en de verzorgenden. Dit zorgt ervoor dat mensen makkelijker dingen durven zeggen. Op de afdeling heerst een open sfeer en er wordt in de teamoverleggen gesproken over incidenten. Wel is het zo dat de verzorgenden zich erg verantwoordelijk voelen als er bijvoorbeeld iemand toch is gevallen. Dat blijft erg moeilijk voor hen. Ook het feit dat er een stabiel team is, draagt bij aan de open cultuur. De teamleden kennen elkaar goed, waardoor het makkelijker is om zaken met elkaar te bespreken. Als er veel invalkrachten zijn, zoals bijvoorbeeld in de vakantieperiode, wordt het al lastiger om met elkaar zaken te bespreken. Ook ziet de psycholoog dat het op andere locaties lastiger is om dingen open met elkaar te bespreken. Dat komt door bijvoorbeeld veel wisselingen in het team of wisselingen in het management. Het heeft tijd nodig om een vertrouwelijke relatie met elkaar op te bouwen. Door de kleinschaligheid in de woonvoorzieningen hebben de professionals veel zicht op elkaar handelen. Ook is de psycholoog zelf veel in de groepen aanwezig. Zij observeert daar het gedrag van de bewoners en coacht de verzorgenden. Ook lijkt de uitstraling van het gebouw (licht met veel ramen) van invloed te zijn op de open cultuur in de woonvoorziening. Het straalt transparantie uit. De psycholoog merkt dat er op andere locaties, bijvoorbeeld in de traditionele verpleeghuissetting, een heel andere sfeer heerst. Ook de inzet van invalkrachten is van invloed op de cultuur. Als er veel wordt gewerkt met invalkrachten wordt het team minder stabiel en is minder sprake van een vertrouwensband tussen de professionals. Ook is lastiger om invalkrachten feedback te geven. Je weet niet zo goed hoe iemand werkt.
75
Fixatievrije zorg in het verpleeghuis Casusbeschrijving 6 ‘Onze instelling werkt aan een beleid voor fixatievrij handelen. Door multidisciplinair samen te werken pogen we de veiligheid zo goed mogelijk te borgen, door alternatieven in te zetten en deze met regelmaat te evalueren op effect en veiligheid.’
Deze casusbeschrijving gaat in op fixatievrije zorg in een verpleeghuis voor mensen met psychogeriatrische problemen. De verpleeghuiszorg valt niet onder de geestelijke gezondheidszorg, maar omdat dwang en drang een van de speerpunten is van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg, is ervoor gekozen deze casusbeschrijving wel op te nemen in deze rapportage. De beschrijving werd gegeven door een psycholoog die als basispsycholoog werkt in een verpleeghuis. De patiënten zijn vooral ouderen met psychogeriatrische problematiek. De organisatie heeft verschillende locaties waar verpleeghuiszorg en revalidatiezorg worden geboden. De psycholoog doet vooral diagnostiek bij geheugenproblemen, dementie en bij patiënten die herstellen van een CVA. Ook begeleidt en ondersteunt zij het zorgteam in het omgaan met het (soms moeilijk hanteerbare) gedrag van bewoners. Daarnaast voert zij enkele meer beleidsmatige taken uit zoals het implementeren van nieuw beleid. De instelling waar de psycholoog werkt, heeft een visie ontwikkeld op fixatievrije zorg. In het kader van de Waarborgzegel fixatievrije zorginstelling heeft de instelling onlangs een ster gekregen. Dit betekent dat de zorginstelling geen fixatie toepast voor valpreventie. Zo kregen mensen in een trippelstoel voorheen vaak een heupgordel om, om vallen te voorkomen. Deze band wordt nu niet meer gebruikt. Zo ook bij een mevrouw die erg onrustig is en veel behoefte heeft om te lopen. Het was bekend dat het weglaten van de band problemen zou opleveren en dat het risico bestond dat mevrouw uit de stoel zou vallen. Er is met meerdere disciplines, fysiotherapie, ergotherapie, de psycholoog, de arts en de familie besproken wat er mogelijk was om haar zonder band toch veilig in de trippelstoel te laten zitten. Na twee maanden is mevrouw inderdaad gevallen. Er is door het multidisciplinaire team nogmaals besproken wat voor deze mevrouw moest worden ingezet om vallen te voorkomen. Zij heeft toen een ballendeken voor ’s nachts gekregen. Deze deken stimuleert het sensorische systeem en kan daarmee de drang om te bewegen verminderen. Uit de evaluatie blijkt dat mevrouw door het gebruik van de ballendeken inderdaad minder drang heeft om te bewegen. Ook wordt deze mevrouw nu de gelegenheid gegeven om, onder begeleiding, meer te lopen.
76
Bij sommige verzorgenden bestaat er weerstand tegen het fixatievrije beleid van de instelling. Het niet fixeren en daarmee het risico dat patiënten vallen gaat bij hen erg tegen het gevoel in. Ze willen absoluut voorkomen dat patiënten vallen. Als patiënten vallen, is het risico op letsel erg groot. Dit heeft vaak grote gevolgen voor patiënten, vooral als ze een heup breken, ze komen daar vaak niet goed meer bovenop. Het risico op valincidenten staat daarom soms op gespannen voet met fixatievrij handelen. De organisatie en de psycholoog proberen de weerstand weg te nemen door het beleid goed uit te leggen, zodat ze het beter begrijpen. Ook zijn er werkgroepjes georganiseerd waarin verzorgenden zitten. Hierin worden casussen besproken. Aandacht voor patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur in het verpleeghuis In de instelling is vrij veel aandacht voor patiëntveiligheid. Er wordt veel aandacht besteed aan valpreventie. Twee keer per jaar wordt voor iedere patiënt het risico om te vallen geïnventariseerd en besproken in een multidisciplinair overleg. Er wordt hierbij onder andere gekeken naar medicatiegebruik (zo kan het gebruik van antipsychotica het risico om te vallen bijvoorbeeld vergroten), naar de waarneming (horen en zien), naar het schoeisel, en de omgeving (drempels). Er is ook veel aandacht voor agressie-incidenten. Hierbij kan het gaan om agressie jegens de professionals of om interactie tussen bewoners. Het is belangrijk dat bewoners zich veilig voelen. De psycholoog coacht de verzorgenden hierin. Het gaat dan om de bejegening, hoe treedt je de bewoner tegemoet. Bij depressie geldt bijvoorbeeld dat de verzorgende aan de ene kant niet de hele dag aandacht kan besteden aan een sombere bewoner. Aan de andere kant is het wel belangrijk dat de verzorgende begrip toont voor de bewoner. Als er een incident plaatsvindt, wordt dit gemeld (MIC-melding). Het mangement en de psycholoog stimuleren de verzorgenden om alle incidenten te melden. De meldingen worden namelijk ook gebruikt voor het maken van beleid. Als er bijvoorbeeld veel valincidenten plaatsvinden bij het tillen, dan is het misschien nodig dat verzorgenden op tilcursus gaan. Het management en de psycholoog leggen hun ook uit wat er met de meldingen gebeurt. Bij het melden van een incident kan een medewerker op het formulier ook aangeven of hij of zij geïnformeerd wil worden over wat er met de betreffende melding is gebeurt. Valincidenten en agressie kunnen meerdere keren per dag voorkomen. Het is belangrijk dat de verzorgenden alle incidenten melden. Het is niet duidelijk of dat ook gebeurt. Het melden kost de verzorgenden tijd (het duurt ongeveer tien minuten). Als een verzorgende alleen op een groep staat, dan kan dat lastig zijn. Ook zullen er verzorgenden zijn die het moeilijk vinden om te melden. Zij kunnen het gevoel hebben dat zij hebben gefaald als een patiënt bijvoorbeeld is gevallen en letsel heeft opgelopen. 77
Tot slot heeft de organisatie een visie geformuleerd waarin zij de bewoner centraal stelt. Het is voor de verzorgenden echter lastig om een dergelijke visie te vertalen naar concreet gedrag. Het is de taak van de psycholoog om deze visie concreet te maken in termen van bejegening.
De veiligheidscultuur In het kader van het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg is een handreiking veiligheidscultuur ontwikkeld. In deze handreiking wordt de volgende definitie van veiligheidscultuur gehanteerd: een geïntegreerd patroon van individueel en organisatorisch gedrag, gebaseerd op gedeelde waarden en overtuigingen, waarbij voortdurend getracht wordt om risico’s te beheersen, eventuele schade voor patiënten en medewerkers in het zorgproces zo veel mogelijk te beperken en te leren van (on)veilig handelen.4 In de interviews met de zes psychologen is gevraagd naar de veiligheidscultuur in de organisatie waarin zij werkzaam zijn. Er is gevraagd naar hoe zij de cultuur ervaren, hoe zij met collega’s samenwerken en welke aandacht er in de organisatie er is voor de patiëntveiligheid. Uit de interviews kwamen verschillende aspecten naar voren die volgens de psychologen bijdragen aan de veiligheidscultuur in hun organisatie. Ook zijn aspecten genoemd die de veiligheidscultuur juist niet ten goede komen. Deze aspecten staan ook beschreven in de subparagrafen 4.2.2, 4.3.2, 4.4.2, 4.5.2, 4.6.2 en 4.7.2. In deze paragraaf worden deze aspecten samengevat. Elementen die van invloed zijn op een veiligheidscultuur De gewenste veiligheidscultuur is een open en eerlijke cultuur waarin medewerkers de (bijna-)fouten die ze hebben gemaakt durven te melden, medewerkers elkaar aanspreken om risico’s te vermijden en medewerkers worden gestimuleerd om te melden en te leren van (bijna) fouten. In de interviews met de zes psychologen is niet direct gevraagd naar aspecten die volgens hen bijdragen aan een gewenste veiligheidscultuur in de organisatie. In de gesprekken over patiëntveiligheid en de veiligheidscultuur noemden de psychologen uit zichzelf wel verschillende elementen die volgens hen bijdragen aan een open en eerlijke cultuur waarin medewerkers elkaar aanspreken en zich kwetsbaar durven opstellen. Ook werden door verschillende psychologen elementen genoemd die volgens hen niet bijdragen aan een gewenste open cultuur in hun organisatie. Deze elementen staan weergegeven in tabel 7.1.
4
Zie: Handreiking veiligheidscultuur. Het patiëntveiligheidsprogramma ggz Veilige zorg, ieders zorg. Amersfoort, oktober 2012.
78
Tabel 7.1
Elementen van de veiligheidscultuur genoemd door de geïnterviewde psychologen Elementen die bijdragen aan een gewenste veiligheidscultuur Een cultuur waarin je je kwetsbaar kunt opstellen (casusbeschrijving 1). Goed contact tussen collega’s, intensieve vorm van intervisie (casusbeschrijving 2). Kleinschalige instelling (casusbeschrijving 2). Met elkaar voortdurend in gesprek blijven over de veiligheid van patiënten (casusbeschrijving 2). Stabiel team van behandelaars (casusbeschrijvingen 2 en 5). Weinig hiërarchie, leidinggevende creëert ruimte om zaken te bespreken, is toegankelijk en staat op gelijke voet met collega’s (casusbeschrijving 3). Op regelmatige basis en op een systematische wijze aandacht besteden aan risico’s voor patiënten verhoogt het bewustzijn rondom patiëntveiligheid en zorgt ervoor dat risico’s bespreekbaar worden gemaakt (casusbeschrijvingen 5 en 6). Goed management dat patiëntveiligheid belangrijk vindt en hier tijd en aandacht aan besteedt (casusbeschrijving 5). Tijdens teamvergaderingen veel aandacht besteden aan wat goed en niet goed gaat, stimuleren om te vertellen waar professionals mee zitten (casusbeschrijving 5). Stabiel team, teamleden kennen elkaar waardoor er een vertrouwensband bestaat (casusbeschrijving 5). Lichte en transparante uitstraling van het gebouw (casusbeschrijving 5). Bij weerstand van collega’s voor beleid van fixatievrije zorg veel aandacht voor goed uitleggen van het beleid. Ook worden werkgroepjes georganiseerd waarin casussen worden besproken (casusbeschrijving 6). Gevoel urgentie, kwetsbare patiënten die geheel afhankelijk zijn van de zorg (casusbeschrijvingen 5 en 6). Management stimuleert medewerkers om alle incidenten te melden (casusbeschrijving 6). Medewerkers krijgen feedback over wat er met de meldingen is gedaan en kunnen aangeven dat zij graag feedback krijgen over de melding die zij doen (casusbeschrijving 6). Elementen die niet bijdragen aan een gewenste veiligheidscultuur Management besteedt geen aandacht aan het thema patiëntveiligheid, er is geen expliciete aandacht voor patiëntveiligheid tijdens teamvergaderingen/ intervisie (casusbeschrijving 1). Ontbreken van gevoel van urgentie, ontbreken van aanleiding voor aandacht voor patiëntveiligheid (casusbeschrijving 1). Solistisch werken, weinig zicht op elkaars handelen (casusbeschrijving 1). Het geven van feedback wordt weinig gestimuleerd, hangt af van eigen initiatief (casusbeschrijving 1). Grootschaligheid van ggz-instellingen. Hierdoor moeten zaken op papier worden vastgelegd. Dit creëert een schijnveiligheid (casusbeschrijving 2). Reorganisaties en fusies in grote ggz-instellingen. Hierdoor lastig voor collega’s om een veilige en vertrouwensband met elkaar te krijgen (casusbeschrijving 2). Grote ggz-instellingen bieden de ruimte om het zakelijk te houden (casusbeschrijving 3). Druk een goed resultaat te behalen en klachten te voorkomen, zorgt voor defensieve houding bij behandelaars (verantwoordingscultuur) (casusbeschrijving 4). Te strenge normen voor patiëntveiligheid zorgen voor discussie over wat wel en niet melden (casusbeschrijving 4). Als een organisatie te formeel omgaat met het de veiligheidsprotocollen omdat kan de menselijke maat missen (casusbeschrijving 4). Goed bedoelde adviezen van collega’s bij (bijna) fouten of een behandeling die niet goed loopt, creëren een gevoel dat bij de behandelaar dat bij of zij het niet goed heeft gedaan (casusbeschrijving 4). 79
Vervolg tabel 7.1 Elementen die niet bijdragen aan een gewenste veiligheidscultuur Een cultuur waarin de overtuiging ‘iedereen weet toch hoe het moet’ de overhand heeft (casusbeschrijving 4). Het gebruik van richtlijnen maakt de druk hoger dat een behandeling succesvol moet zijn, waardoor er minder ruimte is om te bespreken als een behandeling niet goed loopt (casusbeschrijving 4). Een productiegerichte organisatie (casusbeschrijving 4). Veel wisselingen in het team en in het management (casusbeschrijving 5). Veel inzet van invalkrachten, hiermee is het lastiger om een vertrouwensband te hebben en feedback te geven (casusbeschrijving 5).
80
Regioplan Beleidsonderzoek Nieuwezijds Voorburgwal 35 1012 RD Amsterdam T 020 531 531 5 F 020 626 519 9 E
[email protected] I www.regioplan.nl