TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE
EN AUDIOLOGIE
3-72
PSYCHOLINGUISTIEK EN AFASIE ALGEMEEN Prof. Dr. Bernard Th. TERVOORT Instituut voor Algemene Taalwetenschap Universiteit van Amsterdam
Lezing gehouden op woensdag 12 april 1972 in het kader van de Boerhaave cursus AFASIE-BEHANDELING VAN AFATISCHE PATIENTEN te Leiden. Het is niet mijn taak, hier uiteen te zetten dat is met verschijningsvormen die met bepaalde centrale lesies samenhangen; dat is een verhaal dat U meer dan eens hebt gehoord. Het is ook niet zinvol, als ik U ga vermoeien met de problematiek der heden-
afasie een spraak-taal-stoornis
daagse theoretische taalwetenschap, aan U overlatend wat U daarmee in Uw eigen vak aanvangt. De eventuele toepasbaarheid van de linguïstische analyse op het probleêm der afasie is hier nu juist de kernvraag. Het is duidelijk dat onze taak moet bestaan uit een poging om de afasioiogie en de theoretische taalwetenschap zo bij elkaar te brengen dat U vanuit enig inzicht in de nieuwere linguïstiek het probleem der afasie beter gaat begrijpen. Ik zeg, 6nze taak, want de heer Prins en ik hebben het werk verdeeld. Daarbij begin ik met een algemeen oriënterende inleiding waarin enkele begrippen aan de orde komen die grondslag vormen voor de inbreng der taalwetenschap. De heer Prins zal meer in het bijzonder aan de hand van recente onderzoekingen laten zien. hoe werk op basis van die algemene. beginselen op gang begint te komen. Sinds Paul Broca en vooral earl Wernicke de grondslag legden voor een wetenschappelijke beo studering van het verschijnsel afasie is een eeuw Verlopen; afs we nagaan wat in die tijd de bijdrage is geweest van de taalwetenschap dan blijkt die merkwaardig gering. Merkwaardig, immers het gaat om een verschijnsel dat centraal door afwijken~ taalgedrag wordt gekenmerkt; je z0!J verwachten dat althans een deel der lin p
,v
guïstiek zich daa r. ïnteresseerd zou hebben. Enkele notoire uitzonderingen daargelaten - Ronian Jakobson bijvoorbeeld -'- is dat niet het geval geweest Daar is een complex van redenen voor te geven waar ik niet op in ga, omdat dat tijd aftrekken van het eigenlijke thema zou betekenen. Ik wil enkel het feit signaleren, en daaraan toevoegen dat van hun kant de neurologen, de neuropsychologen en de' overigen die zich met de afasie uit. hoofde van hun vak bezig hielden zich wèl over problemen van taalkundige aard hebben gebogen omdat de aard der zaak hen daartoe noopte. Het is hun niet kwalijk te nemen dat zij daarbij soms een tekort aan theoretisch linguïstisch inzicht demonstreerden; dat lag dan meer aan de ongeïnteresseerdheid der taalwetenschap dan aan het lofwaardig pogen der afasiologen. De laatste jaren begint hierin verandering te k~ men. Die is wel niet voor honderd procent maar toch wel goeddeels te danken aan een doorstoot naar een fundamenteler linguïstische analyse. veroorzaakt- door Chomsky met zijn voorstellen tot de transformationeel generatieve analyse, verder uitgewerkt door vele VOlgelingen en critici. De formalisering van de linguïstische analyse is thans internationaal een a~nvaard feit, en de twee scholen: de transformationeel generatieve en de generatief semantische. zijn de twee meest invloedr.ijke theorieën. van vandaag. Dat is hier minder relevant dan het feil dat Chomsky's eer. ste voorstellen, in 1965 samengevat, de grondslag 'hebben gevormd voor een opleving - misschien zelfs voor een herboren worden - van een vak dat vroeger taalpsychologie heette, maar dat een jaar of tien omgedoopt is tot psycholinguïstiek.
)
1
Het oude vak taalpsychologie werd vooral beoefend door psychologen die de experimenten van Wundt (i900) voortzetten en verbeterden, onderzoek deden vanuit introspectie in navol~ ging van Karl Bühler (1933), of zich vanuit het behaviorisme met verbaal gedrag "bezig hielden. Ook hierbij was de inbreng van dé structurele linguïstiek uit de dértiger en veertiger jaren klein, en de relevantie van dit soort .psycholcr gisch onderzoek voor de afasiólogie bleef gering. Vooral dank zij de inspiratie van de psycholoog George A. Milier (1962) kwam de wederzijdse beÎangstellirig van de linguïstiek van transforma.
titmeel generatieven huize en de zich daarop inspirerende
taalpsychologie
tot
leven. Miller
iocht met de zijnen naar parallellen tussen de theoretisch linguïstische analyse en de psychO' logische analyse van het taalgedrag, en werkte in eerste instantie de zogenaamde correspondentie-hypothese uit, waarover aanstonds meer. Er is namelijk één linguïst die - min of meer los staand van de zojuist geschetste ontwikkeling - een zo belangrijke bijdrage' voor de àfasiologie geleverd heeft dat die hier kort besprO' 'moet wO"rden, namelijk 'Roman Jakobson.
ken'
I :;..
Oe verdere opbouw van' deze voordracht is derhalve als volgt. We besteden eerst kort aandacht aa'n Roman Jakobson; daarna bespreken w'e enkele grondbegfippen uit de transf01'mationele grammatica inzoverre die' instrument gewOrden zijn voor de PSycholinguïstische analyse van het taalgedragr vervolgens komt de correspondentiehypothese 'ter sprake, waarna we sluiten met de huidige 'stand van zaken binnen de psycho-Iinguïstiek en met de relevantie van de hedendaagse inzichten binnen dat vak voor het probleem der' afasie. Als we zover zijnt hebben we - dacht ik .- de heer Prins de bal goed aangespeeld. Hier aan Jakobsons bijdrage volledig recht doen wedervaren is onmogelijk; we beperken ons tot 'zijn linguïstische fundering van LuriCits typologie en zijn hyPothese over de fonologische aspecten der afasie'.(1942j:Deze laatste luidt: de fonologische uitvàlsversëtlijnselen verlOpen omgekeerd aan. de primaire spraakklankontwikkeiing van het kind' in zijn eerste tàalve,werv'ingSperiode, en beide - afbraak en opbouw -, volgen universele klankwetieh. Enkele Van die wetten iuiden.: de klanken voorin de mond zijn primair ten opzichte 2
van die achterin,. e'n explOsieven, komen VÓÓr fricatieven. Een kind leert de oppositionele ken' merken der spraakklanken één voor één van el-, 0. kaar onderscheiden. Een eerste onderscheiding kan zo zijn papa/mama met het éne oppositiónele kenmerk explosief/nasaal of papa/tata met de oppositie bilabiaal/dentaal. Zo komt p v66r t en t v66r k, en Ook p v66r f, t v66r Sen k v66r éh, de afbraak vertoont de omgekeerde volgorde. Zo geldt dat een kind, een afaticus en een.taal die een t of een f hebben ook een p moeten hebben, diè een cà hebben ook een k en een t moeten hebben, enzovoort. Na veel discussie is deze theorie wel verlaten, ook door Jakobson, onder andere omdat zijn observaties ten aanzien van de uitvalsverschijnselen niet op een, klin.isch wel omschreven, . homogene groep berustten en er overigens ook teveel uitzonderingen op bleken te zijn; ze houdt echter haar waarde inzoverre ze wijst op parallellen die op een minder duidelijke wijze tOCh bestaan. Zijn linguïstische fundering van Luria~s 6 typen afasie baseert Jakobson primair op het fundamentele onderscheid tussen twee linguïstische operaties: combinatie en- selectie. Combinatie is het syntagmatisch, chorizontaal:o leggen van verbanden fussen eenheden, waardoor ze tot een- . heden van hogere orde worden: van fonemen tot. morfemen, van morfemen tot woorden, van woorden tot woordgroepen, zinnen, en eenheden van nog hogere graad. Selectie is het paradigmatisch, "verticaal kiezen 'uit een klasse bijeenhorende elementen, het kieze'n van de klanken, de morfemen, de., woorden. De combinatie is typisch voor het coderende expressieve taalgebruik, de selectie is typiSCh VOor het decoderende recep;tieve taalgebruik. Deze tweedeling ligt ten grondslag aan het onderscheid tussen motorische' en sensorische afasie; selectie en combinatie verlopen normaal in synthese, maar coderen begint met analyse, namelijk de selectie van elementen, en komt dan tot de synthese van de syntactische combinatie en dit. laatste is in de coderende mo" torische afasie gestoDrd. Zo begint decoderen met het geheel dat in synthese wordt aangebOden en komt dan tot de anaiyse door de identificatie der ,elementen daarin, en dit laatste is in de decoder.ende sensorische afasie gestoord. Naast deze tweedeling is er een tweede, namelijk die tussen beperkt en iwaar gestoord; bei~e twéeCjelingeri' samen leveren twee typen motori-
~c!le en. sensorische afasie, te weten_ respecfievel ijk .Luria's dynamische. efferËmt motorische, semantische en sensorische afasie. Een derde tweedeling is gebaseerd op het onderscheid tussen opeenvolging en gelijktijdigheid, die tenslolte nog twee tussentypen afasie oplevert, namelijk Luria's afferent motorische en acoustisch mn~ t.ische. De eerste is een codeerstoorriis met uitvalsverschijnselen in het combineren en integreren van-samenhangen, maar nu simultaan. Het is een .fonologische stoornis in. het realiseren van de distinctieve kenmerken van de spraakklanken. De acoustisch mnestische afasie is een decodeerstoornis met uitvalsverschijnselen in het selecteren en identificeren van similariteitSsamenhangen, maar nu in opeenvolging; zij uit zich in het niet doorzien van de coördinatie. Jakobsons linguïstische verantwoording van Luria:s typologie lijkt gecompliceerd, maar - eer>maal doorzien - blijkt zij een knap doordacht, sluitend geheel dat verhelderend kan werken bij het inzicht in de structuur van het gestoorde taalgedrag. We bespreken thans enkele begrippenparen uit de transformationeel generatieve grammatica die .hun intrede in de psychOlinguïstiek gedaan heb.ben, en w'e beperken ons tot het onderscheid dieptestructuur • oppervlaktestructuur, en het paar taalvermogen - taalgedrag, oftewel competence • performance. De dieptestructuur is het .complex van semantisch-syntactische verhoudingen tussen de zinsdelen dat aan elke gesproken of geschreven zin ten grondslag ligt; de opper.vlaktèstructuur is de bouw van "de zin zoals die in de feitelijke uiting blijkt. Tussen de dieptestructuur en de oppervlaktestructuur ondergaat de zin een. aantal operaties die volgens bepaalde regels verlopen. herschrijfregels of transformaties. Een voorbeeld van een herschrijf.regel is : herschrijf een zin tot een naamwoord~lijk deel en een gezegde-deel; van een transformatie: zet de mededeling kij komt morgen om in de vraag komt hij morgen ? Dat het onderscheid tussen dieptestructuur en oppervlaktestructuur zinvol is, en nieuwe elementen aan de analyse van t~al toevoegt blijkt onder meer uit het feit dat één dieptestructuur tot verschillende oppervlaktestructuren kan leiden: morgen komt hij, hij ~omt morgen, komt hij morgen ?, en dat één oppervlakt_est":,ctuur ~p m~er dan één diep~~.truc~uur
.kan s.toelen; dat is het geval met elke hOl)1onieme zin, zoals hij betaalde voor het huis bij de notaris, die meerdere beteke~issen heeft. Eeh taal~estoord mens kan in beginsel de grond relaties van een uiting door hebben, maar de mist ingaan door de beregeling, de grammaticalisering van die uiting; .zo kan dit onderscheid ook in de taalpathOlogie functioneel gehanteerd worden.
De competenee is het ideale taalvermogen van de perfecte moedertaal-spreker/hoorder, dat hem in staat stelt. alle zinnen o.p hun grammaticaal goed zijn te toetsen, ze te_uiten en te begrijpen. De performance is het feitelijk gebruik dat behalve die competence andere factoren insluit die niet systematisch linguistisch zijn, zoals geheugen, herkenstrategieën, vermogen tot lineair organiseren, articulatie,. prosodie, en dergelijke. De grammaticale analyse vraagt zich niet af, hoe zinsbegrijpen en produceren in de psychologi~ sche werkelijkheid verlopen; zij streeft er alleen naar om een logisch sluitend, verklarend verband ,~e vinden tussen de regels op verschillend ni:- I! veau. Zij beschrijft het abstracte en geïdealiseerde taalvermogen als formeel begripsgegeven, en komt zo tot een volledige set van sam~nhangende regelS die uitsluitend alle grammaticale zinnen voortbrengen, genereren, en van een structuurbeschrijving voorzien . Het valt gemakkelijk te begrijpen, hoe dit soort begrippen instrument kon worden voor de psych~ linguïstiek. TÇlen de verni~uwde .lingl!ïstische analyse onderscheid ging maken tussen een. onderl iggende structuur in de diepte en een gerealiseerde bovenbouw, en tussen taa.lvermoge!1 en taalgebruik, werd deze taalkunde ineens van grote interesse voor de psychologen die zich met taalgedrag bezig hielden, immers deze begrippen zijn tevens psychOlogische onderzoeksgegevens. In het begin van de zestiger jaren werd de veronderstelling van een aanwezige parallellie tussen de abstract logische analyse der taalkunde en de uitkomsten van psychologische taalgedragsonderzoekingen als de zogenaamde corres.pondentie-hypothese dan ook uitvoerig getoetst. De hypothese stelde dat de reële verwerking van een zin door een individu parallel loopt met de taalkundige analyse ervan, dus zou lopen van een oppervlaktestructuur via herschrijf- en transformatieregels naar de dieptestructuur. Experimenten, onder andere van Milier, toonden aan
3
dat het .zinsdeeI ook psychologisch een perceptuele eenheid vormt, en dat syntactische grenzen ook ervaringsgegevens zijn. De dieptestructuur "bleek als realiteit te funétioneren, bijvoorbeeld bij de betekenisbepaling en bij het in het geheugen opslaan van zinnen. Maar minder eenvoudig lagen de zaken ten aanzien van de. transformaties. Volgens de hypothese lOU elke linguïstische transfor~atie ook psychologisch de .zin ingewikkelder móeten maken;. welnu, dat bleek wel het geval" voor de passief-, negatief- en vraag-transformatie, maar niet 'daarbuiten. Dit relativeerde de kracht van de hypothese minder dan het fundamentele bezwaar dat voor de linguïstische anaiysehet onderscheid tussen het produceren en begrijpen van zinnen niet bestond, terwijl- dat voor de psychologische analyse juist een wezenHjk verschil uitmaakt. Het codeer'proces verschilt 1n wezenlijke punten van het decoderen, al zijn er uiteraard ook overeenkomsten. Maar alleen met die overeenkomsten rekenen, zoals de linguïstische analyse .doet die immers van de geideal iseerde spre,ker.hoorder-in.eenheid uitgaat, is voor de psycholinguïstiek onaanvaardbaar. ,Zo komen we dan in de hedendaagse psycholinguistische analyse terecht die de correspondentie-hypothese als te oppervlakkig verklarend heeft afgewezen, maar die wel nog steeds blijft werken met de thans psychOlogisch geijkte begrippen dieptestructuur -' oppervlaktestructuur en competence - performance. Nieuwer onderzoek (bijvoorbeeld Bever 1970', 19702) stelt dat het prompt feilloos begrijpen en interpreteren van zinnen verloopt volgens bepaalde technieken die geen parallellfe hoeven te vertonen met de linguïstische analyse, en die bestaan uit strategieën die van grotere en minder grote waarschijnlijkheden uitgaan, en die snellere. verkorte wegen vinden om van de aangeboden oppervlaktestructuren naar de relaties in de dieptestructuur te komen, en die zo de snelheid van het proces' van z!nsverstaan beter kunnen verklaren. Analoge organiserende strategieën zouden werkzaam zijn bij het produceren van zinnen. Een van de kenmerken van dit soort strategieën zou zijn, het passeren van de structureel toegepaste transformaties ~zonder ze alle te identificeren, en bijgevolg dus ook het vermogen tot onmiddellijk terugkoppelend herzien van een aanvankelijk genomen bebeslissing en hèt overschakelen naar een andere, als de eerste onjuist blijkt. Zinnen worden dan
moeilijker naarmate ze, meer een uitzonderingsJ)O'" tie innemen, minder waarschijnlijk voorkomen en zich zodoende niet lenen voor, de waarschijnlijkste oplossing waar de strategie op ihhaakt; er zijn dan meer _tussentijds_e herzieningen nodig. Het lijkt !l1e nuttig om U aan een voorbeeld duidelijk te maken dat deze theorie niet enkel zinvol maar ook heel eenvoudig is. Het voorbeeld is de passieftransformatie Van een actieve, mededelende zin, als de vaandrig lTijst. de vlag, de vlag wordt door de vaandrig gehesen. De actieve zin komt het meeste voor, en als die met een zelfstandig naa'mwoord begint, dan is dat bijna altîjd het onderwerp en tevens de psychOlogische actor: mijn broer verkoopt ballonnetjes, pa pakt zijn pilsje, Jopie kust Annie, de vaandrig hijst de vlag. De vereenvoudigende strategie van de hoorder is dus: De eerst klinkende nominale constituent is onderwerp + actor, tenzij anders blijkt. A!s dus dg nominale constituent 'de vlag klinkt wordt in eerste instantie aangeno;"en dat dit een actieve mededeling zal worden en dat de vlag dus onderwerp + actar zal zijn, zoals zoals bijvoorbeeld in de vlag wappert van de toren, de vlag hangt slap. Maar klinkt na die eerste no~inale constituent het passiverend hulpwer~woord wordt, dan besluit het verwerkingsmechanisme meteen tot een herziening van de oorspronkelijk\';!: aanname en dus tot het minder vaak voorkomende alternatief, namelijk- tot een uitsplitsing van het grammaticale onderwerp en de psychOlogische -actor : die gebruikelijke identiteit is opgeheven, want de vlag blijft nog wel grammaticaal onderwerp, maar is niet het psychologische subject maar het object van de handeling, namelijk het hijsen. Bovendien wekt het woordje- wordt twee verwachtingen, te weten de zekerheid dat er iets met die vlag gebeurt en dat dat meegedeeld gaat worden in -het werkwoord in de voltooide deelwoordvorm, en de mogelijkheid dat de veroorzaker van dat gebeuren, dus het psychOlogische subject, genoemd zal worden in een voorzetselbepaling met door, maar niet noodzakelijk. De Vlag wordt gehesen of .de vlag wordt gehesen door de vaandrig: wat de spreker zegt hangt af van wat hij belangrîjk vindt; de passIefconstructie heeft namelijk psy~ chologisch bestaansrecht omdat ze de hoofdaandacht op het psychOlogisch Object kan richten, en naar vrije keuze de aetor in de door-bepaling kan vernoemen of wegiaten. Dat is de reden dat
pàssieve zinnen zoa/sze in het dagelijkse leven niet tnoeilijker zijn dan actieve, als de situatie maar vraagt om nadruk op het object en de. actor relatief onbelangrijk gevonden wordt. Dat geldt dan voor normale taalgebruikers. Ik heb tiet vermogen om met deze strategie vlot te kun.",en werken uitgeprobeerd op dove kinderen, en gevonden dat die er heel veel moeite mee hebben. En mijn assistenten kwamen tot de zelfde conêlusie ten aanzien van afatici, zoals de heer Prins U hoopt te vertellen.
voórkomen
Dit voorbeeld van. de passieve zin kan duidelijk maken dat we drie dingen goed uit elkaar moe-. ten houden als we praten over het uiten en be.grijpen van zinnen, te weten (I) de semantische inhoud van de zin zoals die verpakt wordt in de linguïstische structuur, (2) de zinsbouwende en zinsverwerkende strategieën die opereren op die structuur, en (3) het geheel van daarbij optredende factoren. Alle drie spelen ze hun eigen belangrijke rol. De structuur van de passieve zin bleek voor. normale mensen geen speciale moeijijkhede!1 op te leveren, dank zij hun vermogen om flexibel strategieën toe te passen, op te geven of te wijzigen, en dat vermogen werd weer gehOlpen door bijkomende factoren, in casu voor~ al de passende situatie waarin het gebruik van een passief voor de hand lag. Maar voor doven en afatici hielpen die omstandigheden niet: die liepen vast op de moeilijker linguïstische structuur'die ze niet aankonden vanwege hun onvermogen om hun strategieën wendbaar toe te passen. Dat bleek uit het feit dat ze niet los konden komen van de identificatie die de veel vaker voorkomende en daarom- bemeesterde actiefconstructie hun ingeslepen hadJ namelijk: wat het eerst als naamwoord klinkt, is èn grammaticaal SUbject èn reële actor; ze konden dat niet ontkoppelen tot ., wat hier het eerst klinkt blijft enkel grammaticaal SUbject maar is niet langer reëel subject doch object. Zinvolle omstandigheden en vergemakkelijkende factoren helpen dus niet langerJ als .ze niet leiden tot het doorzien van de linguïstische structuur via de strategie. Het hiërarchisch verioop van het feitelijk proces van taalgedrag is dus : het aankunnen van de begeleidende. omstandigheden én de medebepalende factoren, dan het aankunnen van de stra.tegie, en tenslotte het aankunnen van de structuur , dat is de kern waar alles terecht komt. Maar andersom is het ook waar: geconfronteerd
met een moeilijke structuur- kunnen zinvolle 0mstandigheden en andere niet linguistische factc>ren meehelpen tot het gaan doorzien van die structuur door middel van de strategie. Zo zijn er twee grondregels, (1) de structuur wordt moeilijker naarmate zinnen in. hun oppervlaktestruc:.. tuur meer verschillen van hun dieptestructuur, met andere woorden, naarmate de oppervlaktestructuur minder aanknopingspunten bevat omtrent de beregelingen" die hebben plaatsgehad, en (2) het complex van mede bepalende, niet linguïstische factoren kan mee .of tegenwerken bij het doorzien van de structuur. Moeilijker makerr de factoren zijn zo : het niet aan de verwachting binnen context en situatie voldoen, een zwaarder beroep op het geheugen, bepaalde prOSodische of articulatorische eigenaardigheden van de spreker, het ambigu, onwaar of semantisch onwaar. schijrilijk zijn van een zin, enzovoort. Een en ander leidt mij ertoeJ om binnen het begrip competence, taalvermogen, verdere onderSCheidingen aan' te gaan brengen - overigens vanuit .ontwikkélingen die in de hedendaagse literatuur te bespeuren vallen -j welke verdere. onderscheidingen mijns inziens tot een beter inzicht in bepaaide taalpathologische verschijnselen kunnen leiden. Ik stel voor om een hiërarchisch onderscheid te maken tussen de linguïstische competence als kern, de psychQ.linguïsti~ sche competence als een meer perifeer, en de communicatieve competence àls het meest perifere taalvermogen. Over elke van deze drie soor. ten taalvermoge,n een enkel woord ter toelichting. In de eerste plaats heeft elk normaal individu ten aanzien van zijn moedertaal een .Iinguistische comp.etence. Daarmee bedoel ik zijn vermogen om op. fonologisch, morfologisch, syntactisch en semantisch niveau zijn moedertaal in actief en passief gebrui~ te hanteren. Dat dit fonologisch zo is .....;.. kat is onderscheiden van tak, dat, kap enzovoort -, dat dit morfologisch klopt - meis-je is onderscheiden van meisjes, loop van loopt, mooi van mooier, enzovoort - en dat dit syntactisch opgaat - ik kom is iets anders dan kom ik of ik kom niet,. enzovoort - zal wel duidelijk zijn. Dal het ook semantisch zo is, blijkt uit het feit dat elk i'ndividu moet kunnen benoemen en benoemingen met het benoemde moet kunnen verbinden, dat hij woordklassen moet kunnen :5
f!
onderscheiden :. vader, pomp, boom tegenover mooi, laat, rood tegenover .eten, stelen, lachen, tégenover morgen, s~e~hts, achteraf, enzovoort en dat hij selectierestricties moet kunnen begrijpen, oma dacht na kan wel, de spijker dacht na kan niet, omdat denken alleen met een menselijk of vermenselijkt subject voorkomt, wil je even luisteren kan wel, wil je even struikelen kan niet omdat luisteren van een wilsact afhangt ~n dus geboden kan worden, en struikelen niet, tenzij in heel bijzondere omstandigheden, zoals tijdens een toneelrepetitie. Deze I i nguïstische competence is een deelvermogen van een integraal functionerende mens, daarom ,is dit taalvermogen ingebed in vermogens van_hogere orde als het kenvermogen en het geheugen, binnen dewelke het integraal moet functioneren. Een mens kan geen intact linguïstisch taalvennogen hebben, als hij niet meer weet waar hij over praat omdat zijn kenvermogen is gestoo~d, of wanneer hij de zin niet meer met zijn geheugen kan omspannen of zich de namen van de dingen niet meer kan herinneren. Ten overstaan van de .psycholinguïstische .en de communicatieve competence is de linguïstische competence het kernvermogen, maar. tenaverstaan van de vermogens van hogere orde is zij, perifeer _deel. In de tweede plaats is er de psycholinguïstische competence die in afhankelijkheid van de linguïstische competence functioneert. Daarmee bedoel ik het vermogen van elk individu om op basis van zijn primair taalvermogen; zojuist besproken, taalverwerkingsprocessen te hanteren die het feitelijk verstaan en produceren versnellen en vergemakkelijken en in de practijk mogelijk maken. Dit vermogen moet constant een beroep kunne.n doen op het primaire vermogen waar het op stoelt; het doet ook doorlopend een wijder beroep op het kenvermogen en het geheugen dan zojuist werd gepostuleerd, omdat het die hogere -vermogens doorlopend nodig heeft voor het ontwikkelen en hanteren van de strategieën voor het .uiten en begrijpen van taal. Hoe doorzichtiger de oppervlaktestructuur is, des te gemakkelijker en sneller komt het inzicht in de syntactisch-semantische basisrelaties tussen de constituenten in de dieptestructuur tot stand. Het opereren met zinsverwerkende, decoderende, dominant analytisch"e begrijpstrategieën vindt altijd plaats vanuit het primair linguïstisch structureel geken~ merkt gegeven; zo wordt het -opereren met zing...
6
producerende, coderende, dominant synthetische strategieën altijd uiteindelijk door diezelfde linguïstische structuur bepaald. In de derde plaats is er de communicatieve campetence. Dit begrip is het eerst uitgewerkt binnen de SOCiolinguïstiek (zie onder anderen Hymes, 1964) om de monologische vaardigheid van de dialogische vaardigheid te onderscheiden. Die dialogische vaardigheid houdt ondermeer in dat de spreker de wereld van de gesprekspartner kent, dat hij contextuele inkortingen aankan, dat hij van context kan veranderen, dat hij weet welk taalniveau ten overstaan van diverse partners te gebruiken, anders, tegenover .een kind, een meerdere, een huwelijkspartner, enzovoort. Hier be.doel ik met communicatieve competence het vermogen van elk normaal individu om het functie-neren van de psycholinguïstische competence te integreren binnen het totale taalgedrag dat als een van de voornaalTlste kenmerken heeft dat het ten overstaan van een ander of van anderen plaats vindt. Deze competence impliceert het goed functioneren van het wijdste complex van factoren, waarin het kenvermogen en het geheugen in hun totaliteit actief zijn. om dit nog wat nader te specificeren : de totale kennis van de wereld speelt mee, zo goed als de kennis van de bijzondere wereld van' de arider, het inzicht in de situatie van het gesprek, het afwegen van wat de anrler zegt, van wat hij kan begrijpen, de feeling voor de manier van zeggen, maar ook het snel _kunnen wisselen van gespreksthema en van een sociaal bepaalde code van min naar meer vertrouwelijk, van verhevener' nàar alledaags, het begrip voor en het gebruik van speelse of creatieve taa I, ongewon~ wijzen van zeggen, puntigheid, taal humor, metaforische stijlfiguren, enzovoort. Dit alles eist veel meer vingertoppengevoel _op taalgebied dan hèt saaie rechttoe rechtaan goed verstaan en gebruiken van uitingen,. maar het is daar wel. op gebaseerd .: wie niet rechttoe rechtaan taal -kan gebruiken, hoeft aan dit alJes niet te beginnen; denkt U maar aan Uw eigen beperkte vermogens als het gaat om een vreemde taal die U maar een klein beetje beheerst. Reflectie op iemands kennis van een vreemde taal kan ook verder het inzicht in de hiërarchie van het taalvermogen verhelderen. Eerste vereiste is steeds dat men zich langzamerhand .een redelijk gesproken vocabulair van een. zekere' omvang eigen maakt tesamen met een aantal eenvoudige.
zinswendingen die grammaticaal jUist zijn, en dat men tevens eenvoudige uitingen met niet ai te' moeilijke woorden begint te verstaan : een beperkte linguistische competence als basis voor de rest is daarmee verworven. Mutatis mutandis geldt hetzelfde als men een taal via te lezen teksten aanleert. Het zal daarna nog wel even duren, eer deze competence z6 is uitgegroeid dat men de psychologische begrijP. en bouwstrat .. gieëil van de zinnen gaat leren hanteren vanuit een langzaamaan verworve'n psycholinguïstische competence. En het bewijs van ~en zeer hoog niveau van beheersing' volgt tenslotte, als men een perfecte dialogische vaardigheid in de vreem. de taal heeft ontwikkeld die vanuit de communicatieve competence functioneert. De grenzen van datgene wat tot het te verwerven vermogen be-: hoort, worden steeds wijder, totdat ze bij de communi.catieve competence ook veel omvatten wat niet meer tot de kennis van de vreemde taalals zodanig gerekend kim worden. De vraag zou nu gesteld kunnen worden : als hét begrip competence zO"uitgebreid wordt, heeft het dçln nog zin ~m daarnaast van performance te blijven spreken? ,Ik meen ,.yan welf want het onderscheid tussen het vermogen tot handelen en het handelen zelf blijft op elk niveau gehandhaafd; er is altijd het waarneembaar of waarneembaar te maken gedrag en de potentie om zich zo te gedragen die daarvan een vooronderstelde is; feitelijk gedrag en potentie zijn van elkaar onderscheiden. Zo dienen we parallel aan de competence die op verschillende niveaus voorondersteld moet worden ook het gedrag, de performance, dat daarop wijst op dezelfde drie niveaus te onderscheiden. Voor de taalpathologie zijn er twee andere vragen die hiermee samenhangen en die mijns inziens wel erg relevant zijn: (l) kan uit afwijkend gedrag altijd besloten worden dat 6fweJ de camp .. tenee op een bepaald niveau is gestoord, 6fwel alleen de performance? en (2) kan uit een complex van taalafwijkingen tot het gestoord zijn op een specifiek niveau van de drie die we hebben onderscheiden geconcludeerd worden ? Omdat. afasie zo'n gecompliceerd verschijnsel is en omdat de psycholinguïstiek eigenlijk pas begint aan het onderzoek ervan kan op deze vra- gen enkel een voorlopig en voorzichtig antwoord l
gegeven worden. Afäsie is ons inziens altijd een taalstoorllis, dus fs het linguïstisch niveau altijd in meerdere of mindere. mate mede gestoordj deze stoornis van het centrale linguïstische niveau werkt per se door op de psychOlinguïstische en communicatieve niveaus. Maar deze niveaus kunnen dan bovendien nog eens extra gestoord zijn Zo kunnen door verwante stoornissen het geheugen of het waarnemingstempo enigszins aangetast zijn, waardoor de stategieën te kort schieten als een zin te lang wordt, te vlug wordt geuit, of zo ingewikkeld is dat ze niet spontaan ~egrepen wordt maar enkel als een puzzel kan worden opgelost. Het pSYCholinguïstische niveau is dan aangetast. Jargonafatici zijn zich .vaak niet bewust van het feit dat ze onverstaanbaar zijn: ze praten --,. of liever brabbelen maar door, waardoor vooral het communicatieve niveau. wordt aangetast. Patiënten met dynamische afasie van Luria spreken wel adequaat in goede zinnen, maar die zijn meestal kort en "stereotiep, terwijl hun begrijpen een stuk beter is. Van hen zou men kunnen stellen dat hun linguï~tisehe competence meer intact is dan uit hun zinsproductie blijkt. Zij zijn bovendien meer gestoord in hun psycho.linguïstisch v~rmbgen tot het opbouwen van zinnen dan in hun 'vermogen tot het aanwenden van zinsverwerkende strategieën. Hun gedeeltelijk onvermogen werkt door op het derde niveau van de communicatieve competence omdat ze' blijken niet snel te kunnen wisselen van het ene thema naa het anderei een onvermogen dat overigens niet beperkt is tot dit type afasie. Buiten de afasie zijn sommige gevallen van schizofrenie een voorbeeld van een intacte Iinguïsti. sche en pSYCholinguïstische competence maar van eEm totaal gestoord zijn van het communicatieve niveau omdat ze de taal niet meer als communicatiemedium kunnen of willen hanteren. Misschien maakt het onderscheid tussen dat niet kunnen en dat niet willen daar het verschil uit tussen een gestoorde competence en een gestoorde performance. Of nu de competence dan wel de performance bij een afasiepatiënt is gestoord, valt niet altijd te zeggen, maar het is bijvoorbeeld wel duidelijk dat de linguïstische competenee van een patiënt niet is gestoord als hij gesproken taal niet meer begrijpt maar nog wel goed kan lezen; ook zijn psycholinguïstische competence voarzover die
7
het werken -met leesstrategieën -impliceert, is dan kennelijk intact. Hetzelfde geldt voor die doven die nooit hebben leren spreken en liplezen maar in schriftelijk taàlgebruik normaal functioneren. Zo zou. men ook kunnen stellen dat bij een afasiepatlënt die volledig herstelt de competence blijkbaar intact is gebleven en dat ongeneeslijke afasie niet alll?en wijst in de richting van een VOlledige performancestoornis maar van een aangetast zijn van de competence zelf. Hoe de psycholinguïstiek dit alles moet gaan exploreren, is nog niet duidelijk. In het algemeen kan men stellen "dat het via experimenten in beginsel m~elijk is om zoWel expressief als receptief taalgebruik zó onder controle te brengen dat bepaalde gestoorde en niet gestoorde aspecten geïsoleerd worden waaruit de psycholinguTstische aard van de stoornis' omschrijfbaar wordt. Of dit methodologische principe in feite volledig uit te werken valt voor het hier voorgestelde model. is een vraag voor de toekomst. 'Mijn taak IS niet, ook daar nog ovet te filosoferen; die taak was.: U enig idee van de betekenis van de hedendaagse linguïstiek en psycholinguïstiek voor de afasiologie te geven.. Die taak hoop ik enigszins naar tevredenheid" te hebben -volbracht.
8
BIBLIOGRAFIE BEVER,Thomas G. (1970..1-), The cognitive base for lin~ guistic structures. In : J.R. Hayes (Ed.), .Cognitlon and the development of language:t. John Wiley and Sons, New Yo~k. BEVER, Thomas G. (1970-2-), The influence of speech performan.ce on linguistic stmcture. In : Flores d'Arcais and W. Levelt (Eds.), .Advances in psycholinguis. tics:t. North Holland, PUblishing .Company, Amsterdam. BOHLER, Karl (1934), Sprachtheorie. Gustav Fischer, Jena. CHOMSKY,Noam, (1965), Aspects of the theory of syntax. M.l.T. Press, Cambridge. Mass. HYMES. Del! (Ed.) (1964), Language in culture and society; a reader in linguistics and anthropology. Harp~r and Row; New Vork, etc. JAKOBSON,Roman"(1942),Kindersprache, Aphasie und allgemeine Lautgesetze. Uriiversity Proceedings, Uppsala. (= Child language, aphasia and phonological uni~ versais. Mouton and Co., The Hague, 1968). JAKOBSON,Roman (1966),Linguistic types of aphasia~ In : A.V.S. de Reuck and M. O'Connor (Eds.), .Disor~ ders of language•• Churchi11,London. MILLER, ~orge A., (1962),Some psychological studies of grammar. In : American Psychologlst, 17, 748.762. WUNDT,Wilhelm (1900). Völkerpsychologie. Eine Unter: suchung der Entwicklungsgeselze von Sprache, Mythus und Sitte. I. Die Sprache, Band I und 11.Alfred Kröner Verlag, Stuttgart.
,TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AU DIOLOGIE
.~72 ,
PSY(HOLINGUISTIEK EN AFASIE:RE(ENl
<
ONDERZOEK
Drs, R,S. PRINS Instituut voor Algemene Taalwetenschap Universiteit van Amsterdam
Lezing gehouden op donderdag 13 april 1972 in het kader van de Boerhaave' cursus AFASIEBEHANDELING VAN AFATISCHE PATIENTEN TE
nevenstoorni.ssen kan worden gecompliceerd of zijn er verschillende typ.en afasie, die wezenlijk, ~.w.z. psych.olingu'istiscl1 van elkaar verschillen?
.LEIDEN .Op het terrein van ,de af~sjestudie bestaan vele problem.en~ Ondanks het feit, dat men met de literatuur over afasie langzamerhand een hele ~bibliotheek 'kan vullenJ is er ~og steeds grote ,onzekerheid' en me-ningsverschil Over de vraag wat afasie nu eigenlijk is, wat de 'symptomen .zijnj hoe die symptomen geïnterpreteerd en voorf'll hoe ze behand~ld_ mÇ>€tenworden. .rloe men afasie echter ook definiëert
en classi-
ficeert (en dat gebeurt. op talloze manieren), vrijwel iedereen is het er over eens, dat de stoornissen in het taalgebruik zo niet het wezen, dan tpch het meest opvallende kenmerk van afasie 1.Jitmake'1. Daaruit. kan men dan de ,conclusie trekken, dat de psycholinguïstiek een belang~ rîjke bijdrage aan het afasieprobleem kan en ook .moet leveren. Hoe dat in grote lijnen zou moeten gebeuren, kan U uit de lezing van Tervoort dui~ delijk zijn geworden. .in aansluitin.g bij het door hem geschetste theo~. retische kader wil ik aan de hand van een aantal recente onderzoeksartikelen proberen U een 'indruk te geven van het huidig psycholinguïstisch .georiënteerde afasieonderzoek. De eerste taak van een psycholinguïst die zich met afasie bezig houdt, is uiteraarçl het geven yan een analyse van het afwijkende taalgedrag van de afasiepatiënt. Hierbij doet zich direct een belangrijk probleem voor, namelijk : is afasie een unidimensionele taalstoornis, die meer of minder ernstig kan zijn en door verschillende
Deze vraag wordt, zoal~ bekend, door verschillende auteurs verschillend beantwoord. De eerste opyalling wordt Q,a, verdedigd door Bay (1964) en Schuell (1964), maar de meeste auteurs, o.a. luria. (1966), Geschwind. (1970), Il
.9
Wanneer men de verschillende afasieclassifica~ , ties met elkaar vergelijkt, ziet men dat de traditionele tweedeling. in motorische "en sensori~ sc he afasie .(oftewel afasie van Broca en Wernicke, expressieve en receptieve afasie, enz.). bij de meeste auteurs nog wel is terug te vinden, zij het soms onder andere benamingen en met een enigszins gewijzigde inhoud. Afgezien van de ter. minologie is deze tweedeling inzoverre misleidend, dat er in de praktijk nauwelijks patiënten zijn bij wie alleen het expressieve (spreken en schrijven)" of het receptieve taalgebruik (verstaan en lezen) gestoord zijn. Beide zijn namelijk in hoge mate van elkaar afhankelijk door verschillende .• feedback.-processen. Als die terugkoppeling door een hersenlesie in de war raakt, is controle niet meer (goed) mogelijk en wordt het taalgebruik. gedesorganiseerd. Zelfs normale mensen gaan allerlei vergissingen in het spreken of schrijven maken als die auditieve. of visuele controlefunctie experimenteel vertraagd wordt. Behalve deze .feedback. moeten er -echter ook mechanismen zijn die als het ware vooraf cor.rigerend en regulerend optreden. Anders kan men bijvoorbeeld niet verklaren, dat iemand die op latere leeftijd doof wordt (en bij wie de auditieve .feedback. dus ontbreekt) toch correct kan blijven spreken. Zo komt men vanzelf tot de hypothese, dat de woorden en zinnen voordat ze uitgesproken of neergeschreven worden eerst abstract .gepland. ofwel innerlijk .gehoord,. en .gezien_ worden.
lijke articulatorische bewegingen geen. sprake hoeft te zijn en dat een hoorder een foneem, woord ofzin verstaat en begrijpt door ze met een interne representatie -te vergelijken. Dit soort modellen van het normale taalverstaan zijn nog zeer hypothetisch, maar wettigen toch de veron-. derstelling, dat patiënten met motorische afasie een woord of uiting vaak niet begrijpen, 0l'Ddat ze deze niet .innerlijk kunnen nazeggen •. Omdat het expressieve en receptieve taalgebruik van elkaar afhankelijk zijn, heeft men in de praktijk bij afasie bijna altijd met een gemengde stoornis te doen, waarbij het taalgebruik in alle vier de modaliteiten in meer of mindere mate is aangetast. Toch wordt telkens weer in de literatuur (zie o.m. Luria, 1966; Benson, 1967; Good. glass, 1968; Geschwind, 1970; Jakobson, 1970) de nadruk gelegd op de groté klinische. verschillen tussen motorische en sensorische afasie. Patiënten met motorische afasie spreken langzaam, moeizaam, monotoom en weinig en maken een groot aantal. uitspraakvergissingen. Hun uitingen zijn vaak kort. tot eenwoordszinnen toe en worden veelal gekenmerkt door een gebrek aan grammaticale structuur, hetgeen men wel aanduidt met de term agrammatisme. Het taalbegrip van deze patiënten is naar verhouding intact, behalve in ernstige gevallen. Patiënten met sensorische afasie hebben daarentegen een gestoord taalbegrip, maar spreken, al. thans bij vlagen, met normale snelheid en in tonatie. Ze hebben geen articulatorische moeilijkheden, maar hun uitingen worden vaak gekenmerkt door een groot aantal literale en verbale parafasieën, waardoor ze z~lfs onverstaanbaar kunnen worden Uargonafasle). In lichtere geval~ len zijn deze patiënten vaak moeilijk te begrij. pen, doordat de inhoudswoorden, voorzover ze niet parafatisch zijn, veelal ontbreken ten gevolge van woordvindingsmoeilijkheden. De grammà. ticale structuur blijft daarentegen in principe behouden. Als dit niet het geval is, spreekt men wel van paragrammatisme. R
De mötorische en sensorische hersenzones die essentiëel zijn voor het taalgebruik moeten derhalve nauw samenwerken en dit blijkt volgens studies van o.a. Luria (1966) en Geschwind (1970) inderdaad het geval te zijn. Uit het bovenstaande volgt, dat stoornissen in het begrijpen van taal onveranderlijk ook In de taal productie tot uiting zullen komen. Omgekeerd hangt het spraakverstaan bijvoorbeeld tot op zekere hoogte ook met dë articulatie samen. Ook hier kan men denken aan een soort innerlijke, latente articulatie die de spraakperceptie begeleidt. En tijd lang heeft men zelfs veronderstelt~, dat het zelf kunnen spreken- een tonditia-sine-qua.non zou zijn voor het taalverstaan (Uberman. 1963). In een nieuwere theorie (Stevens & Halle, 1967) gaat men er echter 'van uit, dat deze articulatie op een abstracter niveau plaats vindt, waarbij er van feite-
10
Men komt de hierboven gegeven kenmerken in de literatuur telkens weer tegen en men moet daaruit wel concluderen, dat er dus kennelijk twee bijna polair tegenover elkaar staande afasietypen bestaan.
Hoe komt het nu. dat auteurs als Bey en Schuell deze basistweedeling ontkennen 7 In de eerste plaats komt dit; doordat zij die klinische verschillen als een gevolg van allerlei nevenstoor. nissen beschouwen, die zij als zodanig van afasie wensen te onderscheiden. Zo verklaren zij typische kenmerken van, motorische ata/sie, zoals. pauzes, uitspraakvergissingen en het langzame tempo bijvoorbeeld als symptomen van disartrie . of orale apraxie. Er blijven dan echter tix:h nog
een aantal linguïstisch-systematische
verschillen
over, die op deze wijze. onvoldoende verklaard worden. Zo is de verarming van de grammatiçale structuur bij motorische afasie - door weglating van suffixen en functiewoorden, het verlies van neven- en onderschikking, het niet meer gebruiken van bepaalde transformationele operaties enz. - niet geheel te verklaren door te zeggen, dat deze patiënt.en zich ten gevolge van hun articulatorische moeilijkheden zo economisch mogelijk uitdrukken en daarom allerlei redundante linguistische vormen weglaten. Deze redenering is niet overtuigend, want ten eerste vindt men bij dit zgn. agrammatisme dat de overblij. vende woorden meestal wel correct worden uitge-sproken en dat de patiënten meestal wel goed zingen kunnen en ten tweede" vertoont het schrijven van deze patiënten meestal dezelfde weglatingen en foilten als het spreken lLhermitte & Gauthier, 1970, Geschwind, 1970). Men kan ook niet zeggen, dat agrammatisme dan wel een symptoom van sensorische afasie zal zijn, want zoals gezegd blijft de grammaticale structuur hierbij in het algemeen behouden. Een andere belangrijke factor voor het verwerpen van de basistweedeling onder discussie is, dat het verschil vooral tot uiting komt in het spontane spreken en men kan zeggen, dat diagnostische testbatterijen als die van Schuell en Bay daar onvoldoende vat op krijgen, want de kenmerken waar het om gaat zjjn in een testonderzoek moeilijk te kwantificeren. Toch is het spontane taalgebruik de belangrijkste manifestatie. van het taalvermogen (de ~competence.). Het karakteristieke van de mens die taal gebruikt is zijn creatieve vermogen om op basis van zijn taalkennis een oneindig aantal nieuwe zinnen te uiten en te begrijpen en men. kan dit vermogen veel beter-in een normale communicatie-situatie evalueren (b.v. in een gesprek) dan door middel van formele taaltesten, die voor een groot deel
niet dat creatieve ver:mogen zelf .onderzoeken, maar het vermogen om abstract met taal materiaalom te gaan, Ik kan hier op dit taalbeschouweJijke of metalinguïstische karakter van de meeste taaltesten njet verder ingaan (zie hiervoor Jakobson, 1970; Ritter von Stockert & Heeschen, 1971) en volsta met het geven van twee voorbeelden. Het ene betreft een patiënt, die op bevel geen nee kon zeggen en na talloze vergeefse p0gingen tenslotte kwaad uitriep. : Ik kan geen nee zeggen ! lHead, 1926). Een andere patiënt kon desgevraagd niet op de naam van zijn dOChtertje komen en riep toen verdrietig uit: Oh mijn arme Jacqueline, nu we.et ik zelfs jouw .naam niet ineer ! lAlajouanine, 1968). Wat de patiënt als testopgave niet lukt, lukt dus wel in spontaan, creatief gebruik. Hetzelfde geldt voor het herhalen van woorden en zinnen of opgaven waarbij de patiënt een aantal woorden in de goede volg. orde moet leggen (b.v. de man-in de tuin.loopt) of een bepaalde linguïstische vorm moet produf' ceren (b.v. het meervoud van man of loop.t), Der. gelijke testopgaven zijn onnatuurlijk en kunnen een vertekend beeld geven van de werkelijke Iin" guïstische vermogen van een patiënt en de con~ clusie kan dan ook luiden, dat men ook wat de afasieclassificatie betreft vooral aandacht moet besteden aan een analyse van het spontane taal~ gebruik. De Bostonse school (o.a. Geschwind, Benson, Howes, Goodglass. Green) heeft hier herhaaldelijk op gewezen en is er ook op vrij eenvoudige wijze in geslaagd de juistheid van de tweedeling in motorische en sensorische afasie experimenteel.statistisch aan te tonen. Zo stelde Benson (1967) een tiental kenmerken van spontaan spreken, zoals tempo, prosodie, uitspraak, woordselectie (d.w.z. de relatieve frequentie van lexicale en functiewoorden) en de lengte van niet door pauzes onderbroken woordgroepen op, die elk apart volgens een driepuntsschaal geevalueerd werden. Uit een analyse van de scores van 100 ongeselecteerde afasiepatiënten op die taal maten kwamen twee dUidelijk van elkaar onderscheiden groepen naar voren, namelijk één met motorische (score van 10-14) en één met sensorische afasie (score van 26-30), oftewel .nonfluenh en cfluent~ in de terminologie van Benson. Van de 100 patiënten hadden er 64, dus ongeveer 2/3, duidelijk de ene of de andere stoor-
11
nis. Dit aantal steeg zelfs tot 85 als men van de 10 taàlmaten .er 2 buiten beschouwing liet, i.c. het aantal pauzes en perseveraties, omdat die bij beide groepen (zij het om verschillende redenen) veervuJdig voorkwamen. Een 'andere belangrijke
uitkomst was, dat de ge-
vo'ndE!O dichotomie vrijwel vOlledig met een ana~ temische
tweedeling
bleek
te corresponderen,
want de lesie dié Noor het niet-vloeiende type verantwoordelijk was bevond zich zonder uitzonderingen. in- het voorst~ deel van de hersenen. (frontaalkwab), telwijl het vloeiende type steeds het gevolg bleek-van een posterieure lesie (pariëof temporaal kwab). Bensan verbindt hieraan de conclusie, dat het voorste taalgebied kennelijk dearticulatiepatronen bevat, of preciezer : de regels waardoor gehoorde taal" in haar articulatorische vorm kan worden omgezet. Dit gebied Ivan Brocal, dat dan tot op zekere hoogte in staal is tot onafhankelijke verbale activiteit, werkt normaal onder leiding van het achterste taalgebied (van Wernicke), dat op het spreken een sturende én coÎTigerfmde functie heeft en als zodanig essent"ieel:is voor specifiek, precies taal~ gebruik. "Deze theorie,. die nauw aansluit bij de ideeën van "Wernicke en door Geschwind (1968; 1970) verder" is uitgewerkt, is buitengewoon interessant en belangrijk, want niet alleen verschaft zij inzichten in de neuropsychologische mec~anisme~ van het normale taalgebruik. maar ook suggereert zij verklaringsgronden voor verséhillende afasietype~ en -symptomen die in de praktijk' worden waargenomen. Geschwind geeft daar er interessante voorbeelden van, maar het zou te ver voeren om daar nu op in te gaan. De Bostonse school onderschedt dus in elk geval twee hoofdtypen afasie en stelt momenteel, ~at ongeveer 70 % van hun patiënten binnen die tweedeling valt. De rest van de patiënten heeft dus ke'nnelijk 'meer diffuse lesies, waarbij zowel anteireure als de posterieure taalgebieden beschadigd' zijn.
taal-
Zoals U misschien bekend zal zijn. wordt in Nederland in een aantal afasiecentra in navolging và" Sçhuell geen onderscheid gemaakt tussen motorische" en sensorische afasie. Men zou kunnen: denken, dé3tdit mede een kwestie is van het :patiëntênmateriaa'l waar mee gewerkt wordt, maar dit lijkt onwaarschijnlijk. omdat zowel in Boston als bijvoorbeeld in Zonnestraal het over-
12
grote deel van de patiënten bestaat uit oudere mensen die ten gevolge van een cerebrovasculair aèddent afatisch zijn geworden., Het zou dus de moeite waard zijn om de Bostonse onderzoekingen in Nederland te herhalen, maar dan liefst in een wat subtielere vorm. die zich beter leent tot kwantificering en meer aansluit bij de moderne linguïstische theorie. De taalmaten van Benson bijvoorbeeld meten namelijk vrij grof en gaan grotendeels voorbij aan de grammaticale structuur, zoals het gebruik van tijdsonderschei- " dingen, de variëteit van de gebruikte zinstypes en de syntactische volgorde-regel. In Amsterdam is onlangs een instrument ontwikkeld om juist die syntactische structuur te meten. Deze zgn. ~syntactic complexity score. is ontworpen voor de taalontwikkeling van kinderen (zie Van der Geest, 1972) maar het is volgens ons mogelijk dit instrument zo om te werken, dat het ook voor afatici gebruikt zou kunnen worden. Dit zou dan eventueel kunnen gebeuren in het kader van het SAN-onderzoek, waarover ik straks nog enige woorden zal zeggen.
Ik ben nu toe aan de tweede vraag, namelijk : is afasie een stoornis van de ..competence., het taalvermogen of Îs afasie een stoornis van de ..performance~l dus van het gebruik van dat vermogen?
,Volgens Weigl& Bierwisch (1970) is dit laatste het geval, d.W.z. zij geloven, dat bij afasie de onderliggende ..competence. intact is gebleven. Hun argumenten zijn o.m.• dat er bij afasie vaak grote verschillen bestaan tussen de verschillende vormen van taalgebruik, zoals spontaan spreken en herhalen, benoemen, verstaan, lezen enz. Als afasie een verlies in de onderliggende ..competence:> zou zijn, dan zou dit betekenen, dat al deze taalgebruikscomponenten ieder met een eigen .competence. verbonden zouden zijn, hetgeen zij als" een duidelijke absurde veronderstelling beschouwen." Een ander argument voor hun stèlling is, dat de prestaties van afasiepatiënten in de loop van de tijd kunnen verbeteren, terwijl bepaalde. gestoorde taalgebruiksaspecten door middel van andere compone~ten die nog intact zijn, hersteld kunnen worden en deze zgn.• deblokkering:> is onverklaarbaar als men zou" aannemen, dat de .competence. zelf vernietigd zou zijn.
Al deze argumenten zijn juist, maar de vraag blijft toch of het psychologisch vermogen, de -competence:t. in vele gevallen niet toch voor een deel en in sommige ernstige .gevallen zelfs voor een groot deel vernietigd is. Als de linguïstische ccompetence. bij afasie namelijk altijd intact zou blijven, dan kan men dit psychologische Vermogen eigenlijk niet goed meer als een eigen~ schap van de hersenen beschouwen en verliest het hele _competence-performance. onderscheid feitelijk zijn waarde. Liever dan een theoretische discussie over de afgrenzing van de begrippen ccompetence. en cperformance. wil ik in het volgende een aantal studies over agrammatisme sa~ menvatten, die de ingewikkelde relaties tussen taalvermogen en taalgedrag kunnen illustreren.
Agrammatisme kan optreden in de hêrstelfase van. motorische afasie en wordt dan zoals gezegd gekenmerkt door een verarming van de morfologische en syntactische structuur. In extreme vorm kan dit leiden tot de zgn. telegramstijl, waarbij alleen losse lexicale woorden (m.n. substantiva) overblijven. Kan men nu. zeggen, dat bij agrammatisme een deel van de ccompetence., i.c. de syntactische regels verloren zijn? Iedere uiting verloopt in de tijd is een lineair verschijnsel. Om te kunnen spreken moet men niet alleen de woorden weten, maar ook moet men die woorden in de juiste volgorde met elkaar verbinden, d.W.Z. men moet van tevoren een zinsschema 0pstellen, waarin de desbetreffende woorden kUnnen worden ingevoegd. l
l
Volgens Luria (1966; 1968) is juist dit opbouwproces bij pàtiënten met motorische (en dynami~ schel afasie gestoord, vanwege een stoornis i(1 wat hij de cinnerlijke taal. noemt. Deze innerlijke taal heeft volgens Luria .een verkorte, predicatieve structuur en speelt een fundamentele rol bij de transformatie van een gedachte in een volledige verbale uiting. Men zou kunnen zeggen, dat deze stoornis van de innerlijke taal in feite een intellectuele stoornis is. en dat de patiënt niet kan spreken, omdat hij ten gevolge van 'een cgebrek aan ideeën. niets te zeggen -weet (Bay, 1964). Luria zelf beschouwt deze' stoornis .in de innerlijke taal, die het syntactisch bouwen en het spontane spreken onmogelijk maakt. echter als een gevolg van een veel algemener psy-
.chologisch onvermogen, riainelijk als een stoornis in het vermogen tot. serie-organisatie. Dit onvermogen is niet specifiek pSYCholinguïstisch, want ook andere, niet-talige operaties zoals het klop: pen van een bepaald ritme of het tekenen van. een figuurtje kunnen door deze patiënten niet lSoed.meer worden uitgevoerd.
. Zo gezien zou agrammatisme heel goed een 16u~ tere cperformance.~stoornis kunnen zijn, hetgeen dan in overeenstemming zou zijn met het feit. dat deze patiënten volgens Luria vaak enorm geholpen worden, wanneer zij een extern, lineair model van de te produceren zin kunnen gebruiken, bijvoorbeeld in de vorm van een reeks (blan:' .co) kaartjes. D8:Z6 kaartjes, die dan ieder met een bepaald(e) word(groep) corresponderen; fungeren dan als hulpmiddel voor de serie-organisatie binnen de: zin en niet voor de syntactische structuur als zodanig. Anders gezegd. de kaartjes verschaffen hoogstens een model voor de oppervlakte-, maar .niet voor de dieptestructuur van de zin.
Dat de dieptestructuur in andere gevallen wel degelijk een rol speelt, wordt aangetoond in een experirnent van Weigl & Bierwisch (1970). Zij beschrijven namelijk een vrouw met een ernstige expressieve afasie, die niet spontaan of op dic~ taat kon schrijven, maar wel geschreven zinnen kon. copiëren. Dit copiëren kon echter gebruikt worden om het schrijven op dictaat te deblo.kkeren d,w.z. als de vrouw een bepaalde zin eerst overgeschreven had, dan kon zij diezelfde zin daarna 2;onder steun van het visuele modelopschrijven als die haar gedicteerd werd. Het in~ teressante was echter, dat deze vrouw vervolgens .ook zinnen kon opschrijven die transforma~ioneel met de eerste verbonden waren, zonder dat deze nieuwe zinnen van tevoren apart gedeblokkeerci hoefden te worden. Als de zin Moedar strijkt de was via copiëren eenmaal gedeblOkkeerd was, dan kon zij dus ook direct op dictaat iinnen als Strijkt moeder de was, De was wordt door moe' der gestreken, Wie strijkt de was? enz.opschrij. ven. De patiënte deed dit echter met aarzelingen en overdoen en wel op een zodanige manier, dat het hele transformationele netwerk, dat deze zin~ nen met de onderliggend.e structuur verbond, duidelijk- naar voren kwam. Dit is dus een sterk
13
bewijs voor de psychologische realiteit van trans-
formationele operaties, die ,dus kennelijk een
af-
zonderlijk subcomponent van de (psycholinguïstische) "performance,. uitmaken, want uit het feit, dat de vrouw het uiteindelijk wel kon, blijkt dat de ccompetence .. zelf intact was gebleven, althans wat die transformaties betreft. Ook Roman Jakobson (1970) wijst op het feit, dat Iinguistische factoren wel degelijk een rol spelen bij agrammatisme. Net als Luria beschouwt hij motorische afasie als een stoornis in de serieorganisatie (of in zijn woorden als een ccontiguïteitsstoornis.), maar Jakobson wijst er op, dat binnen die temporele opeenVOlging ook louter grammaticale factoren een rol spelen. Zelf stelde hij d,e hypothese op, dat "hogere. grammaticale constructies eerder verloren gaan dan ..lagere ... Zo zal de uitgangs-s van het werkwoord (John dreams) .eerder wegvallen dan de passessief-s (John's dream), terwijl de meervoud-s (dreams) het langst stand zal houden. In het eerste geval
heeft de uitgangs-s namelijk een relatie tussen . zinsdelen aan, i.c. onderwerp en gezegde, in het tweede signaleert hij een relatie binnen een zinsdeel, terwijl de meervouds-s .geen grammaticale relatie aangeeft en alleen een semantische functie heeft. Deze _hypothese van Jakobson werd bevestigd in een studie van Goodglass & Hunt (Goodgiass, 1968), die zowel receptief als expressief de daar Jakobson voorspelde moeilijkheidshiërarchie perimenteel aantoonden. Goodglass merkt echter op, .dat derhalve grammaticale ook psychologi. sche fa.ctoren zoals gebruiksfrekwentie en reduntantie de gevonden resultaten kunnen verklaren wordt de meervouds-s bijvoorbeeld veel vaker gebruikt. dan de possessief-s, terwijl men de laatste ook ~el kan. weglaten zonder dat de grammaticale relatie hierdoor verduisterd wordt. In een ander experiment bestudeerde Goodglass .e.a. de neiging van agrammatische patiënten om in hun _spreken functiewoordefl zoals voorzetsels ~n hulpwerkwoorden weg te laten (Goodglass, 1958). Dit bleek. vooral het geval te zijn als dit soort woorden onbeklemtoond aan het begin van een woordgroep voorkwamen. Zo was bijvoorbeeld herhaling van in the house en he can dance yeel moeilijker dan herhaling. van close the door en cao't he dance, ondanks net feit, dat de linguistisçhe structuur van de laatste voorbeelden gecompliceerder is dan van de eerste. De func-
ex-
.Zo
14
tiewoorden-die aan het begin van een constructie werden weggelaten, bleven dus behouden als ze. op een beklemtoond woord volgden. Goodglass concludeert hieruit, dat grammaticale factoren in bepaalde gevallen minder belangrijk kunnen zijn dan psychOlogische, i.c. het kunnen beginnen met een saillant (d.w.z. beklemtoond en {of betekenisvol) woord. Goodglass gaat zelfs verder door te stellen, dat de telegramstijl bij agrammatisme in wezen een bijproduct is van een psychologisch defect, namelijk een verhoogde dremp~1 voor het beginnen en handhaven van de spraakreeks. Deze behoefte aan een opvallend beginwoord zou dan het moeizame, monotone spreken en het weglaten van de meeste functiewoorden verklaren. Men hoeft het niet volledig met Goodglass' hypothese eens te zijn om in te zien, dat men een verschijnsel als agrammatisme niet alleen in termen van de linguïstische theorie kan interpreteren. Een algèmene conclusie uit het voorafgaande is, dat het bij afasie erg moeilijk is om taalvermogen, taalgedrag en denkvermogen uit elkaar te houden. Afasie is een stoornis in een ingewikkeld complex van (psycho)linguïstische cperformance~- en ccompetence~-componenten, maar wat hun verhouding in elk individueel geval is, zal door 'verd_er psycholinguistisch onderzoek bepaald moeten worden. Ik ben nu toe aan het laatste deel van -mijn uiteenzetting, dat zal gaan over onderzoekingen naar het taalbegrip van afasiepatiënten. Hieraan wordt in de literatuur over het algemeen weinig aandacht besteed, althans veel minder dan aan het expressieve taalgebruik. Dit is enigszins begrijpelijk, omdat het receptieve taalgebruik uiteraard veel moeilijker te toetsen is dan het expressieve. Mede als gevolg hiervan komt men wat de evaluatie van het taalbegrip betreft meestal niet verder dan een globale differentiatie in .goed., .matig. of .slecht. en blijft een kwalitatieve analyse achterwege. Toch is een adekwate toetsing van het taalbegrip van groot belang voor het afasie-onderzoek, want het is een soort axioma in de psycholinguïstiek, dat het taalbegrip een directere weerspiegeling van de ccompeten~ ce~ is dan de taalexpressie, waarbij veel meer storende .-performance.-factoren een rol spelen. Zo heeft men bij het spreken niet alleen. met
een complexe articulatorische activiteit te maken, maar ook moet een spreker zelf bedenken wat ~ij zal gaan zeggen en vooral op welke wijze hij dat zal doen. Factoren als deze ontbreken bij het meer passieve begrijpen, dat dan ook altijd zowel fonologisch (bij kindéren), syntactisch als qua vocabulair uitgebreider is dan het actieve taalgebruik. Dit blijkt zowel bij de.taalverwerving, het aanleren van vreemde talen als ook in de eigen moedertaal. Oók voor afasiepatiënten gèldt, dat zij altijd meer begrijpen dan uit hun taalproductie blijkt, mits men natuurlijk afziet van perceptuele nevenstoomissen. Wil men het taalvermogen van een afasiepatiënt onderzoeken dan is toetsing van de receptieve vermogens daarvoor dus de meest geëigende weg. Men moet hierbij natuurlijk wel bedenken, dat het niet begrijpeIl van uitingen door afasiepatiënten ook talloze niet strict linguïstische oorzaken kan hebben, zoals een beperkte geheugencapaciteit, gebrek aan concentratievermogen, perceptuele defecten enz. Mef dit alles moet natuurlijk rekening gehouden worden, maar het ligt voor de hand, dat men ook de invloed van linguistische factoren moet onderzoeken, en dan niet alleen op fonologisch of lexicaal niveau, maar vooral wat de syntaxis betreft, want U heeft uit de lezing van Tervoort kunnen vernemen, dat de linguïstische en ook psycholinguïstsche ..competence~ met name een beheersing van dit niveau impliceert:. luria onderscheidt zelfs een aparte receptieve syntactische afasie (door hem ..semantische afasie~ genoemd, waarbij de patiënt specifiek moeite heeft met het begrijpen (en dus .ook het gebruiken) van bepaalde logisch-grammaticale relaties zoals comparatief-, voorzetsel- en naamvalsconstructies, b,v. OIga is blonder dan 50nja, maar donkerder dan Katie, De circel staat onder het kruis, maar boven de driehoek en Vaders broer is niet aardig (Luria, 1956). Volgens Jakobson, die de indeling van Luria linguïstisch fundeerde (Jakobson, 1970) is dit type taalkundig gezien een lichtere vorm van sensorische afasie, zodat men bij deze laatste dus dezelfde moeilijkheden kan verwachten die dan echter door de aanwezigheid van andere stoornissen (b.v. in het ..fol
nologisch gehoor.) veelal niet .manifest zullen worden. Het belang van de syntaxis voor het taalbegrip blijkt ook uit een studie van Shewan & Canter (1971). Zij toonden namelijk experimenteel aan, dat van de drie variabelen woordfrequentie,.zins. lengte en syntactische complexiteit de laatste bij afasie verreweg de belangrijkste rol speelt. De drie door hen onderzochte afasietypen , motorisch, sensorisch en amnestisctl vertoonden wel kwantitatieve, maar geen kwalitatieve verschillen. De amnestische groep scoorde het hoogst, de sensorische het laagst. Dit laatste was overigens te verwachten, want een van de belangrijkste kenmerken van sensorische 'afasie is nu juist een slecht taalbegrip. De moeilijkheidsvolgorde was dus voor alle drie de groepen dezelfde: de woordfrequentie bezorgde de minste moeilijkheden, de zins lengte bleek iets maar niet veel belangrijkerl terwijl de syntaxis zoals gezegd de belangrijkste factor bleek te zijn die het taalbegrip belemmerde. l
Van het zeer grote terrein van de syntaxis onderzochten Shewan & Canter echter alleen de nega, tie- en passieftransfonnatie en men kan hUI) bevindingen dan ook niet zonder meer laten geiden voor andere syntactische aspecten. Dit geldt evenzeer voor hun conclusie, dat de taalbegripsstoornis bij de verschillende afasietypen geen kwalitatieve verschillen vertoont. In een ander onderzoek van Goodglass e.a. (1970) werd namelijk wel een relatie gevonden tussen het type afasie (motorisch, sensorisch, amnestisch, ..conduction- en gemengd) en de taalbegripsstoorniS. Ook in deze studie werd echter slechts een zeer klein onderdeel van de syntaxis getoetst, namelijk voorzetsels van plaats en richting (achter, in, op, voor, naar enz.) en voorzetsels in vaste verbindingen. Bij dit laatste - de ..prepositie-pre1erentietest~ - moesten de patiënten zinnen op grammaticaliteit beoordelen, b.V. He's holding the door to the lady versus He's holding the door for th.a lady of I want you home on time tegenover I want you home to time. Dit soort voorzetsels is linguïstisch gezien echter vrij onbelangrijk, omdat ze volledig door de context bepaald worden en op zich zeif geen enkele betekenis hebben. Ze behoren typisch tot de oppervlaktestructuur, wat overigens een van de redenen is dat ze in een vreemde taal zo moeilijk te leren en te onthouden zijn.
15
Goodglass' conclusie, dat het taalbegrip bij verschillende afasietypen verschillend gestoord is, staat dus lijnrecht tegenover die van Shewan &, CanterJ maar voor beide studies geldt, dat zowelhet aantal onderzochte syntactische catege>rieën als ook het aantal patiënten dat aan beide experimenten deelnam (Goodglass , 52, Shewan & Canter, 27), veel te klein waren om dergelijke ~onclusies te rechtvaardigen. Wat dus nodig is, is zowel een groter aantal pa-
tiënten als de toetsing. van een groter aantal syntactische
onderscheidingen.
Aan beide voorwaarden wordt voldaan in de zgn. • morfosyntactische begripstest., die kort geleden aan het Instituut VOOr Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam ontwikkeld is. Deze test vormt een onderdeel van een uitgebreide testballerij die door het onderzoeksteam van de Stichting Afasie Nederland is opgezet om het verloop van afasie en de effectiviteit van taaltherapie te meten bij ongeveer 150 afasiepatiënten. Deze testbatterij bevat naast een neufC?logisch en psyche>-sociaal onderzoek nog een groot aantal andere taaltesten, o.m. ten aanzien van het fo-nolegisch discriminatievermogen, het spontane spreken, woordvinding en woordbetekenisherkenning, woordassociatie, zinsherhaling en het verbale leren. Ik kan hiér op deze onderdelen niet ingaan, temeer omdat het -onderzoek nog in een beginnend stadium verkeert, maar het zal U duidelijk zijn, dat deze batterij een enormeJhoeveel. heid materiaal zal opleveren op grond waarvan allerlei waardevolle conclusies (bijvoorbeeld ten aanzien van het classificatieprobleem) getrokken iullen kunnen worden. Als vooronderzoek voor die morfosyntactische begripstest hebben wij een door Tervoort voor dove ~inderen ontwikkelde passieve--zinnentest afgenomen op een groep van 35 afasiepatiënten van Zeeburg en Zonnestraal (Wagenaar & Prins, 1972): Deze test gaat uit van de volgende veronderstellingen : Ineen gewone actieve zin is edegene die in werkelijkheid de handeling verricht. (de actor) tevens grammaticaal onderwerp en dit onderwerp staat bovendien meestal voorop, ,b.v. De boeren maaien het koren. In. de passieve zin wordt het oorspronkelijk lijdend voorwerp echter onderwerp
16
en komt de actor achteraan in een door~bepaling "f wordt weggelaten , Het koren wordt door de boeren gemaaid of Het koren wordt gemaaid. De passieve zin is (althans buiten context en situatie) zowel psychologisch als linguïstisch ingewikkelder dan de actieve, psychologisch omdat actor en onderwerp niet meer samenvallen, linguïstisch omdat de woordvolgorde afwijkend is en het gezegde gecompl iceerder is geworden. Men gebruikt de passief-constructie vooral als men de nadruk wil leggen op .dat wat de handeling ondergaat.; het lijdend voorwerp uit de actieve zin wordt in de passieve zin dus zowel letterlijk als figuurlijk naar' voren gehaald. Tervoort dacht, dat de moeite die dove kinderen volgens hun onderwijzeres met de pas• sieve zin ondervinden juist veroorzaakt wordt door het niet kunnen maken van de .psychologlsche omkering .. die voor het begrijpen van de passieve zin nodig is. Om deze reden verwachtte hij, dat dove kinderen een ongrammaticale passieve zin, waarin de eigenlijke cuitvoerder. weer voorop staat zouden verkiezen boven een gral'1'r maticale passieve zin, dus De ~oeren worden door het koren gemaaid in plaats van Het koren wordt door de boeren gemaaid.
De test zelf bestond uit 50 plaatjes die bekende situaties uitbeeldden en deze plaatjes werden met telkens 5 zinnen aangeboden aan ruim 600 _dove en slechthorende kinderen van 10-18 jaar. De 5 zinnen, die uiteraard gerandomiseerd werden aangeboden, waren van de VOlgende aard : A. De goede (grammaticale) passieve zin : De aardappels worden door Moeder geschifdj B. de omkering van Ar dus een foute (ongram~ maticale) passieve zin : Moeder wordt door de aardappels geschild;
c.
dezelfde zin, maar nu zond.er door.bepaling Moeder wordt geschild;
:
D. een ongrammaticale actieve zin, door omkering van onderwerp en lijdend voorwerp: De aardappels schllen Moederj E. een ongrammaticale passieve zin met een s?mengesteM onderwerp : De aardappels en Moeder worden geschild. Wat de uitkomsten betreft, deze waren volkomen in overeenstemming met de oorspronkelijke hy.
pothese, d.w.z. de fouten van de dove kinderen bleken significant van het type B; dit gold in mindere mate voor slechthorenden terwijl een controlegroep v.an ongeveer vijftig 7-jarige normale kinderen practisch 100 % goed scoorden. l
Wij besloten deze test ook op afatici toe te passen, omdat wij om de genoemde redenen konden v~rWachten, dat ook zij de passieve zin moeilijk zouden kunnen begrijpen en de meeste fouten van het type B zouden maken. Dit bleek inderdaad het geval, zij het lang niet zo duidelijk als voor de doven-populatie. De scores voor de groep als geheel waren resp. 66 % A, 14 % B, 5 010 C, 8 % D -en 6 %. E-keuzes.
andere syntactische constructies opge:nomen, waarvan men. kan veronderstellen, dat ze even eens op de grens tussen taal en denken bevinden en die om begrepen te kunnen worden eenzelfde soort omkeringsstrategie vereisen als de passieve zin. 4
Dit is bijvoorbeeld drink altijd koffie, doe ik eerst ?; Jan kreeg liet (boek) ?; is dan kleiner?
het geval bij vragen nadat ik gegeten heb gaf het boek aan Piet Jan is groter dan Piet
als Ik - wat - wie - wie
Om dit soort vragen te kunnen beantwoorden is dus telkens een soort .geestelijke switch,. vereist. Dit iS zij het op een andere manier. ook .het geval bij (syntactisch) homonieme zinnen en bij zinnen met een impliciet subject, waar ik tot slot een enkel voorbeeld van zal geven. l
Dat de paSSieve zin inderdaad moeilijker was dan de actieve, bleek uit de scores op 10 van de 50 items waarbij de juiste keuz-e een normale actieve zin was, dus De boeren maaien het koren of Moeder schilt de aardappels. Het percentage .goede scores steeg hierbij namelijk van 66 tot l
SI %. De genoemde getallen zijn totaalscores en er waren verschillende patiënten die veel duidelijker VOlgens de hypothese scoorden. Bij 9 patiënten lag het percentage B-keuzes zelfs boven de 25 % en 2 patiënten hadden zelfs meer Bdan A-keuzes. Hieruit kan men niet de conclusie trekken, dat deze patiënten een ernstiger vorm of zelfs een ander type afasie hadden, want daarvoor ontbraken de nodige gegevens terwijl er in het experiment ook teveel variabelen waren die onder controle gebracht waren. In ieder geval bleek de passieve zin voor vele afatici erg moeilijk. Deze moeilijkheid wijst op het niet kunnen opereren met bepaalde zinsverwerkende strategieën, een onvermogen dat naar onze mening een manifestatie zou kunnen zijn van een dieper liggend onvermogen tot het uitvoeren van bepaalde mentale operaties, m.a.w. het niet begrijpen van de passief-constructie is misschien wel het psycholinguïstische correlaat van een intellectueel onvermogen, dat men voorlopig (bij gebrek aan beter) zou kunnen karakteriseren als een tekort aan .geestelijke .lenigheid:>. l
Om deze hypothese te toetsen, hebben wij in de morfosyntactische begripstest nog een aantal
Syntactische homonymie is, zoals uit de tekst van Vervoort blijkt, een van de befangrijkste argumenten voor het bestaan van dieptestructuren. Zo heeft de zin Zij slaat de man met de stok, twee .interpretatiemogelijkheden, en dus ook twee dieptestructuren, die men kan parafraseren als Zij slaat de man die een stok heeft en Zij slaat de man en doet dat met een stok. Een normale taalgebruiker herkent deze dubbelzinnigheid zonder moeite, maar het lijkt waarschijnlijk, da~ de overschakeling van de ene naar de andere betekenis aan afasiepatiënten erg veel moei.te zal. kosten .. Ditzelfde geldt waarschijnlijk ook voor zinnen met een impliciet subject zoals Jan belooft Piet de brief te posten: Deze zin is in feite samengesteld, d.w.z. er liggen twee afzonderlijke zinnen aan ten grondslagJ namelijk Jan belooft iets aan Piet en Jan post de brief. In beide zinnen is Jan het onderwerp. Het onderwerp uit de tweede onderliggende zin wordt echter in de uiteindelijke oppervlaktestructuur weggelaten, vandaar de term impliciet subject. In de zin Jan vraagt Pi.et de brief te posten liggen de zaken echter iets anders, want .degene die de brief gaat posten. (Piet) is meewerkend voorwerp in -de eerste onderliggende zin : Jan vraagt iets. aan Piet, maar onderwerp van de tweede , Piet post de briaf. l
Voor een normale taalgebruiker
is het syntac-
17
tisch~semantische versc~i1 tussen deze twee zinnen 'evident, rr,éjar het 'valt te verwachten, dat afatici met dit soort structuren grote moeite zul. len hebben. Dit'willen wij dus toetsen door. beide zinnen aan te bieden en 'dan te vragen : ..wie gaat de brief posten Jan of Piet 1» De hypothese is dus, dat bepaalde syntactische constructies voor afatici erg moeilijk zijn, omdat zij bepaalde verwerkingsstrategieën of intellec. tuele operaties vereisenJ-die na een bepaald punt niet fI1eer (of althans niet meer snel genoeg) uitgevoerd kunnen worden. Dit punt zal in h~t algemeen door afatici eerder bereikt worden dan door normale mensen, maar er zijn syntactische constructies te bedenken die ook aan de ..geestelijke flexibiliteit», van gezonde mensen te hoge eisen stellen, bijvoorbeeld zinnen met drie zelf. ïn'beddingen, zoals De jongen die het meisje dat de man die het kind redde beminde sloeg glimlachte. Deze zin is volkomen grammaticaal, maar is desondanks alleen na lang nadenken of met 'behulp van potlood en papier te begrijpen. Ik wil het wat de morfosyntactische begripstest betreft bij deze (moeilijke) voorbeelden laten, want de test is nog in ontwikkeling en zal ongetwijfeld nog verschi.llende wijzigingen moeten ondergaan, voor zij tot een betrouwbaar instrument kan uitgroeien. l
ge verwachtingen voor de toekomst. Dit geldt .ook VOor een punt, dat ik in' het voorgaande nauwe~ Hjks genoemd heb, namelijk deroJ van de psycholinguistiek in de afasi.etherapie. Ik heb daar m~t opzet over gezwegen, omdat deze kant. van het afasie-onderzoek wat de psycholinguistiek betr€ft eigenlijk nog op g~ng moet komen. Dit is in zoverre logisch, dat men ,eerst moet weten waar nu precies de moeilijkheden liggen voor men psycholinguistisch verantwoorde ther~pieprogramma's kan gaan opstellen. Psycholinguistisch onderzoek is echter in.direct toch rel~vant voor de rehabilitatie, omdat het de .Iogopedist een duidelijker inzicht kan geven' in de aard en de ernst van-de taalgebruiksstoornissen die zij moeten behandelen. Hiermee wil ik niet verhullen, dat er nog een' vrij diepe kloof is tussen theorie en praktijkj momenteel is het ieker nog zo, dat de- individuele áfasiepatiènt, om wÎe het in feite allemaal gaat, meer aan de logopedist dan aan de psycholinguist heeft,' maar ik geloof tevens, dat de psycholinguistiek, gezien de huidige ontwikkelingen. binnen niet al te lange tijd ook wat de therapie betreft haar steentje zal kunnen gaan bijdragen.
BIBLIOGRAFIE Omdat het gebied van de morfologie en syntaxis erg groot is, hebben ook wij een ke~ze moeten maken maar het aantal mOrfosyntactische categorieën is in elk geval beduidend groter dan in de reeds bestaande studies en testen. Momenteel zijn dit ei'" in tot~al meer dan 30 en dat lijkt meer dan genoeg om een goed inzicht te krijgen in het belang van de sy,!taxis voor het taalbegrip. De vraag die ons hierbij het meest interesseert, is of patiënten met een. bepaald type afasie met sommige morfosyntactisctie onderscheidingen meer moeite zullen hebben dan patiënten met een ander typeJ en vervolgens -hoe men eventuele verschillen moet verklaren. Ik hoop! dat U uit het 'voorgaande enigszins is duidelijk geworden met welke problemen het psycholinguis.tische -afasie-onderzoek zich bezig houdt. Het zal U in elk geval duidelijk zijn geworden, dat er voorlopig ~og veel meer vragen dan antwoorden zijn, maar. het feit, dat de psycholinguistiek zich thans uitvoerig met deze vrzgen bezig houdt; biedt_op zich zelf al gunsti~
18
ALAJOUANIN-E, T., L'aphasie Baillière, Paris 1968.
et le langage pathologique.
BAY, E., Principles of classification on our concepts of aphasia. In': M. O'Connor (eds.), cDisorders of '139. Churchill, London 1964. BENSON, D.F., Fluency in aphasia radio.active scan localisation. In-: pp. 373-393.
end their influence A.V:S. de Réuck & ranguage_; 122-
opp.
_: correlation with ..Cortex» 3,.1967,
GEEST, A.J.M. van de'r, Naar een syntactische camplexiteitsscore. In : cTaalwetenschap in Nederland_. Amsterdam 1972.. (Te verschijnen). GOODGLASS, H., Studies in the grammar of aphasics. In : S. Rosenberg & J.H. Koplin .(eds.), 'cDevelopments in applied psycholinguistics research», .PP, 177-208. The MacMillan Company, New York-London,i968. GOODGLASS, H., J. BER'KO GlEAS9~ & M.R. HYDE, Same dimensions of aUditory language comprehension in aphasia. In : cJoumal of Speech and_ Hearing Research., 13, 3, 1970, pp. 595-607. GESCHWIND, N., Neuralogical foundations of langua-ge. In : H.R. Myktebust (ed.), ..Progress in leaming disabi. rities, Vol. h, p. 182-189, Grune & Stratton; New VorkLondon 1968.
GESCHWIND, N., The llrganizatlan of language and the b'rain. In : ..Sclenee; 170, 1970, pp. 940-944. HEAO, H., Aphasia and kind red disorders Cambrîdge University Press, .London 1926. JAKOBSON, R" Studies an child Mouton, The Hague-Paris 1970.
of speech.
language and aphssia.
lH~MlnE, F. & J.-C. GAUTlER, Aphasla. In : P.J. Vin. ken &. G.W. Bruyn (eds.), ..Handbook of clinica I neurology, Vol. 4 : Disorders of speech, perception and symbolie behaviour., Ch. 5, pp. 84.104. North.Holland Pu. blishing Company, Amsterdam 1969. lIBERMAN, A.M., a.o., A motor theory of spe'ech per. ception. In : .Proceedings of the speech communication seminar... Speech transmission laborntory, RIT, Stockholm 1963.
LURIA, A.R. & L.S. TSVETKOVA,' The mechanisms ..OynamiC Aphasia •• In : ..Foundations of language. 1968,
of 4,
pp. 296-307.
RITTER V. STOCKERT, Th. & C. HEESCHEN, Eine lin. guistische Method~ zur Untersuchung Yon Aphasien. In : .Oer Nervenartz .., 42, 19n, pp. 305-311. SCHUELl, H.,.U. JENK1NS .& E. JIMI'NEZ-PABON, Aphasia in adults. Diagnosis, prognosis and treatment. Harper & Row, New Vork enz., 1964. ',' SHEWAN, C.M. & G.J. CANTER, Effeets of vocabulary. syntax and s~ntenee length on aUditory comprehension with aphasies. In : ..Cortex .. 7, 1971, pp. 209-226. STEVENS, K.N. & M. HALLE, Remarks on analysis 'by synthesis and distinctive featuresi models for the perception of speech and visual form. MIT.Press, Cambridge (Mass.) 1967, pp. 88-102-
lURIA'," A.R.,' Higher cortÎcal functions in man. -Tavis.loek Publications. london 1966. (Prefaces to the English
WAGENAAR-CORNELISSEN, E. & R.S. PRINS, Het begrip voor passieve zinnen bij afatische patiënten. In : ..Logopedie en Foniatrie .., ~9!2. (Te verschijnen) .
edition; 'by H.L Teuber and K.H. Pribram. Transl~ted by B. Halgh. Oorspr. Russische tekst : Moscow Univer~ity. Press, 1962).
WEIGl, E. & M. BIERWISCH, Neur.ops)'chology and IIngUÎstics. In : ..Foundations of language .., 6, I, 1970, pp. l-lB'.
19
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE
3'72
HET GEBRUIK VAN EEN VERBALE RESPONS-CONTINGENTE STRAF BIJ DE
ONDERDRUKKING
VAN INSTRUMENTEEL STOTTERG~DRAG(.)
P. BASTIJNS, lic. Psychologie
en Logopedie
R. STES, gegr. Logopedie Naar aanleiding van het lezen van een aantal artikels van t-lARTIN en SIEGEL (l96óa, 196Gb, 1968)en het boek van BRUTIEN en SHOEMAKER (1967) hebben wij het plan opgezet om een klinisch
experiment
uit
te
voeren om na te gaan
in welke mate onze resultaten al dan niet overeenkomen met deze van MARTIN en SIEGEL De opvatting
van deze auteurs
is, dat stottergedrag
kan gemanipuleerd worden door contingent op dit gedrag een straf of een beloning toe te dienen. Dit bestraffen zou dan resulteren in een geleidelijke onderdrukking van dit gedrag. Deze opvatting steunt op de theorie van het operante leren (SKINNER). BRUTIEN en SHOEMAKER zien echter het stottergedrag als bestaande uit twee klassen van responsen: (1) het stotlergedrag in de enge zin dat meestal samenhangt met de .echte. spreekmoeilijkheden, dit zijn .de herhalingen
en de blokkades;
(2) het instrumentele stottergedrag waarbij elk ander, consistent tijdens het stotteren voorkcr mand, gedrag wordt gerekend, Q.a. het gebruiken van starters, het kloppen met voet of hand, het wrijven aan de neus, het oogknipperen, enz. BRUTIEN en SHOEMAKER zijn van mening dat het stottergedrag in de enge zin zelf niét geconditioneerd is. Primair gebeurt er een. klassiek conditioneringsproces waarbij angst geconditioneerd wordt op een aantal spreeksituaties. Deze angst werkt een desintegratie van het spreekgedrag in de hand. Dit gedesintegreerde spreekgedrag doet zich dan voor onder de vorm van her. halingen en blokkades.
20
Wil men therapeutisch iets doen aan deze klas ~n responsen dan moet me:n niet aan de .responsen zelf werken maar dienen in de eerste plaats de stimuli en situaties die angst .verwekken aangepakt te worden. Hierbij moet de patiënt leren om minder angstig te reageren op de verschillende spreeksituaties. Wanneer dan de angst afneemt dan neemt ook de desintegrerende invloed van de angst af en zullen de blokkades en herhalingen geleidelijk aan verdwijnen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de methode die bekend staat als de .systematische desensitisatie •. De tweede groep va~ stotterverschijnselen is in.. strumenteel geconditioneerd. De manier waarop deze gedragspatronen ontstaan wordt meestal als volgt beschreven. Op het ogenblik dat de stotteraar herhalingen of blokkades vertoont gaat hij verschillende begeleidende gedragspatronen realiseren. Het gedragspatroon dat zich voordoet onmiddellijk na het beëindigen van het stottermoment, wordt bekrachtigd omdat dit .instrumenteel. is om tot het beëindigen van het stottermoment te komen. Dit gedrag is als het ware een hUlpmiddel geworden.om het stottermoment te doen ophouden. BRUTIEN en SHOEMAKER nemen aan dat dit instrumenteel gedrag niet in de eerste plaats dient behandeld te worden. Zij menen dat dit gedrag geleidelijk aan zal verdwijnen wanneer de stottersymptomen in de enge zin, tengevolge
("") Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd als .Intem Rapport 71-2. van het Universitair Revalidatiecentrum voor Gehoor- en Spraakgestoorden,A.Z. SintRafaël, leuven.
van de deconditionering van de angst, gaan verdwijnen. Mocht er op den duur nog instrumen~ teel gedrag blijven voorkomen nadat de angst duidelijk verminder.d of verdwenen is, dan kunnen dez~ gedragspatronen onder andere langs operante weg behandeld worden. MARTIN en SIEGEL zijn volledig operant in hun aanpak van de verschillende stottersymptomen. Zij werken uitsluitend aan de kant van de responsen terwijl BRUITEN en SHOEMAKER in hun aanpak sterk ,de nadruk leggen ap een aanpak langs de kant' van de stimuli of situaties. Het is op dit punt wel belangrijk om te vermei. den dat BRUITEN enSHOEMAKER een duidelijk uitgewerkt behandelingsschema voorstellen ter. wijl MARTIN en SIEGEL niet direct spreken over behandeling. Zij verwijzen wel terloops naar mogelijke therapeutische implicaties. Het ligt in hun bedoeling, om na te gaan of men binnen de experimentele situatie het stottergedrag 'of bepaalde deelaspecten hiervan, onder controle kan krijgen met bellUlp van operante technieken. Op basis van deze onderscheiden opvattingen zou men mogen verwachten dat een operante aanpak niet zo een duidelijke verbetering kan geven, .zeker niet wannee~ men een verbetering op lange termijn wenst te bekomen. Om tat dit laatste. te komen zQu men ve~[eer moeten werken volgens de principes die door BRUTIEN en SHOEMAKER beschreven worden. Het klinische experiment wat door ons werd opgezet is bedoeld als een gedeeitelijke replicatie van het onderzoek van MARTIN en SIEGEL
BESPREKING VAN DE ONDERZOEKEN VAN MARTIN EN SIEGEL .'n een eerste artikel (MARTIN en SlEGEL. 1956a) gaat het over het bestraffen van verschillende soorten stottergedrag. De opdracht van de subjecten bestaat- eri'n. dat zij gedurende een bepaalde tijd voortdurend moelen spreken. Samenvattend komen de resultaten neer op het volgende : The effect of response contingent shock on stuttering frequency were studied in three adult -male stutterers. Each subject's stuttering frequency base rate was obtained, then response
contingent shock and various discriminative muli were introduced.
st ...
The genera I findings were : (1) introduction of response contingent shock re.duced stuttering frequency essentially to zero. whiJe rernoval of shock occasioned a return to base rate frequency, (2) specific stuttering behaviors could be independently manipulated; (3) for two subjects, the shock procedure did not systematically alter word output lèvelj (4) stutlering frequency waS brought. under discrimi native. stimulus contral.-
'n een tweede artikel (MARTIN en SIEGEl., 1966b) wordt gelijktijdig beloning en straf gehanteerd. Het stotteren wordt bestraft en het vloeiend sprèken wordt beloond. De opdracht van de sUbjeclen bestaat hier in het lezen van teksten.
De auteurs. vatten hun artikel op de VOlgende wijze samen : '"Two adult, male stutterers read orallY for eight experimental sessions separated by at least one week. Stultering frequency was continuously recorded. during aU sessions. After .stuttering frequency stabilized the SUbject was introduced to the response~contingent verba I stimuli. For two sessians, a wrist strap was atta~ ched during the time the verbal stimuli were presentecl. In subsequent sessions the strap was attached but no verba I stimuli were delivered. .The findings were : (a) Presentation of response-contingent verbal stimuli resulted in a decrease in stuttering fraquency. (b) Removal of the verba I stimuli was foilowed by an increase in stuttering frequency to baserate level. (c) The wrist strap functianed discriminative stimulus.
as an effective
Af ter it was paired with the verbal stimuli for a period of time, attachment of the strap alone resulted in decreased stuttering frequencies in several experimental environments.-
21
In beide onderzoeken gaat men na wet er gebeurt wanneer de experi:mentator niet meer bestraffend of belonend oplreedt. Dit is een belangrijk punt, vooral dan wat betreft de mogeiijke therapeutische implicaties van deze methode. Het komt er dus op neer om na te gaan in hoeverre de invloed die" duidelijk merkbaar is tijdens de 'experimentele situaties zich uitbreidt naar de "situaties in het alledaagse leven. Wij zien dat praktisch in elke conditie en na elke experimentele zitting de stotterfrequentie terug stijgt tot hel base-rate niveau van bij het begin van de eerste experimentele zitting. Hier is dus weinig of geen. overdrachtl zelfs niet van de ene zitting naar de andere. Bij de interpretatie van onze gegevens zullen wij hier meer uit. voerig op terug komen. In het tweede experiment probeert men de verbale-téspons.contingente stimuli van de experimentator te vervangen door een andere stimulus. Daarom wordt een stimulus die neutraal is t.a.v. het operante gedrag gedurende een tijd "samen met de pOsitieve bekrachtiger -goed,. en de negatieve bekrachtiger .slecht. aangeboden. Het biijkt nu dat deze stimulus ook op zijn beurt de stotterfrequentie doet afnemen zonder dat de verbale stimuli aangeboden worden. MARTIN en .SI£G£L schrijven hier over: .The extenl to which the strap' (een oorspronkelijk neutrale stimulus) used "in this study- exercised discriminative stimulus control is particularly relevant to stuttering therapy. It suggests that after stuttering is decreased (or fluency is increased) in the labcrratory, it may be possible to achieve carryover into _,outside,. situations through the mechan1sm of.-some carefully conditioned discriminative stimuli.,. Het lijkt ons noodzakelijk om deze uitspraak sterk te relativeren. De bedoeiing van dit experiment "is in de eerste plaats, na te gaan of in "een 'laboratoriumsituatie het systematisch toedienen van verbale-respons-contingente stimuli Det stottergedrag beïnvloeden. Dit blijkt nu het geval te zijnJ "althans tot op zekere hoogte. Het blijkt eveneens mogelijk om het stoltergodrag te beïnvloeden door een andere (oorspronke.Iijk neutrale) stimulus die regelmatig gedurende een zekere tijd aangeboden wordt samen met de verbale-respons-contingente stimuli.
22
Dit alles geldt 'voor de laboratoriulT!situaties waarin de zittingen gebeuren. Het is echter voorbarig om al te vlug conclusies te trekken uit de bekomen rèsultate'n met betrekking tot de therapie. Wat wel overduidelijk iS is het feit dat, onder andere, verbale-respons--contingente stimuli het stottergedrag kunnen beïnvloeden. Dit is nu, ons uitgangspunt. I
Wij gaan na in welke mate een respons-contingent toedienen van een verbale stimulus (_fout,.) een bepaald facet van het stottergedrag beïnvloedt. Wel hebben wijl op basis van theoretische gronden, een instrumenteel gedrag genomen. Van dit instrumentele gedrag mag men immers aan~ nemen dat het langs ~perante weg zou kunnen ontstaan zijn, en dat het dus ook langs operante weg rilDet kunnen gemanipuleerd worden. Op dit punt zijn zowel BRUTT£N en, SHO£MAK£R ais MARTIN en SIEG£L het eens. Wel is het zo dal BRUTT£N en SHOEMAKER aannemen dat dit operante gedrag niet in eerste instantie dient behandeld te worden. Op een bepaald ogenblik zijn wij in ons experiment overgegaan tot "het gelijktijdig toedienen van straf en beloning. Dit omdat het instrumentele gedrag niet VOlledig te onderdrukken was met een verbale straf alleen. Wj zullen nu het oorspronkelijke opzet beschrijven en dan de uitvoering van het experiment stap voor stap uiteenzetten zodat wij op deze manier kunnen zien welke condities en om welke redenen wij bêpaalde zaken veranderd hebben. Daarna "-zullen -de'"resultaten' gegeven worden samen met onze interpretaties,
OORSPRONKELIJK OPERANT£
VOORSTEL
MANIPULATIE
INSTRUMENTEEL
TOT
OE
VAN EEN
STOTTERGEDRAG
Het.subject was een mann"elijk stotteraar (21 j.), student aan de universiteit die naar onze Dienst verwezen was voor de behandeling van zijn stotteren. Het operante gedrag dat zou gemanipuleerd worden bestond uit een meebeweging van de arm.
De opdracht di~ h'et sUbject kreeg was de volgende ., voortdurend spontaan. spreken gedurende de gehele experimentele .zitting. Om dit te stimuleren stelden wij het subject een groot aantal steekkaarten ter beschikking. Op elk van deze steekkaarten stond een mogelijk onderwerp voor gesprek aangegeven. Het subject moest over elk onderwerp iets zeggen. De therapeut noteert per twee minuten het aantal responsen waarop de studie betrekking heeft. In .cr,s geval een meebeweging van de arm. Hij bepaalt tijdens elke zitting de .base rate •. Hiervoor maakt hij ~er twee minuten het totaal van de voorgekomen responsen. op. Men neemt dan aan
dat -de .base rate.
gestabiliseerd
is wanneer,
.the number of responses emitted by the subject during three consecutive two-minute periods did not vary by more than a given amount. (MARTIN en SIEGEl, 1968). Deze toegelaten afwijking is een functie van" het aantal responsen dat voorkomt tijdens de eerste periode van de drie perioden die beschouwd worden. Ond~rstaande ta bef geeft weer welke afwijking in de tweede .en derde twee-minuten-periode to~elaten zijn voor verschillende aantallen responsen die voor.komen in de eerste twee-minuten-periode. B.V. : bij de achtste, de negende ..en .de tiende. twee-minuten-periode bekomen we als aantallen responsen respectieveljJk_ 8, 7 ~n 9. In de eerste .twee-minuten-periode geeft dit dus 8. In onze tabel zien wij ~at: de uitslagen in de tweede en de derde twee-minuten-periode niet meer dan één mag afwijken ~an de uitslag in .de eerste periode. In ons..voorbeeld. is dit het geval en we mogen de ~base-rate~ dus als stabiel zien.
Aantal responsen. gedurende de ~~te" twee-minuten-periode
Toegelaten afwijking in.ge tweede en derde twee-'~i nut en-periode
0.9. 10 - 19
20-29 30-39 40.49 50 . 59 60 - 69
Naast bovenstaand criterium
I 2 3 4 5 6 7
voor het bepalen
van de .base rate. moeten we "nog rekening houden inet het. volgende. Tijdens de eerste zitting iaat men het subject. 30 minuten spreken en bepaalt daarna de .base rate. Tijdens de volgende zittil1gen laat men het subject minimum 10 minuten spreken, zelfs al heeft hij de base rate vroeger bereikt, rekening houdend met het eerste criterium_ Voldoet hij echter niet aan dit eerste criterium na W minuten dan gaat men verder tot hij aan de vereisten voldoet. De respons-contingente-stimulus die de therapeut toedient bestaat uit het woord .fout,. Hij zegt dus telkens wanneer het instrumentele ge-drag zich voordoet, .fout •. 1e zitting:
duur: doel:
30 minuten bepalen van de ~base rate.
2e tot lOe zititng , duur: 50 minuten waarvan 10 minu-Il ten om de ~base. rate. te bepalen. 20 minuten respons-contingent •• fout •. Er wordt nagegaan in welke. mate de. frequentie van voorkomen van het instrumentele gedrag zich wijzigt onder invloed van de verbale responscontingente .stimulus. Na elke zitting wordt aan het SUbject gevraagd hoe. hij zijn opdracht ervaart. -Het .schema. zoals hogerop voorgesteld .werd niet volledig gevolgd tijdens .de praktische .uitvoering van het experiment.
UITVOERING VAN HET EXPERIMENT 1) DE PREDICTIES Wij geven nu in het kort weer welke predicties door ons geformuleerd werden en waarom wij op een bepaald ogenblik de experimentele procedUre gewijzigd hebben. Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting verwijzen wij naar de beschrijving van het experiment (cfr. 2). In de eerste plaats wilden wij nagaan in welke
Z3
mate het subject in staat was oni het instrumentele gedrag bewust te onderdrukken. Dit werd gedaan tijdens de tweede zitting. Het sUbject werd op de hoogte gebracht van het feit dat hij diende te proberen om de meebeweging van zjjn arm te
(b) onder invloed van de beloning zal óp een bepaald ogenblik het instrumentele. gedrag Verdwijnen gedurende verschillende opeenvolgende
onderdrukken.
Deze predicties
Daarna
respons-contingente
werd
overgegaan
toediening
van
naar de
twee--m inute n-peri od en.
Wij willen
De tweede zitting verliep als volgt ,
.fout •. maakten
dicties
voor deze zitting
beide geconfirmeerd.
hier speciaal
clusies die wij verder
10 minuten , bepalen van de .base rate. 20 minuten, het subject probeert bewust de instrumentele respons te onderdrukken 20 minuten : respons-contingent toedienen van
Wij
werden
.fout.. benadrukken nog zullen
dat de con-
bespreken
een
beperkte draagwijdte hebben, Wij hebben maar één SUbject gebruikt en het experiment verloopt slechts
over
wenselijk
negen
zittingen.
om een aantal
Het
is
replicaties
dan
ook
van dit eXM
peri ment
uit te voeren om na te gaan of, 'datgene
wat hier wordt.
gevonden
werd,
al dan niet
bevestigd
de vOlgende pre--
: (2) BESCHRIJVING
(a) de frequentie mentele
van voorkomen
gedrag zal dalen
bewust
ingrijpen
onder invloed van het
Het subject
van het subject;
(bi de daling zal echter meer uitgesproken zijn wa nneer
VAN HET EXPERIMENT
van het instru-
er bestraft
wordt
Het
SUbject is een mannelijk
oud. Het stottergedrag van spanningsbijvoorbeeld
Deze predicties werden bevestigd.
armen
en
stotteraar,
21 jaar
bestaat uit een complex
en vluchtreacties .. Zo treden
regelmatig handen,
meebewegingen
stopwoordjes
er
op met
zoals
.hm.:.
hm ... :t, .dus eh ... dus eh ... :t, een sterke voorwaartM
Onze predicties gen waren:
betreffende
de volgende zittin-
se tongdruk, delingen
(a) deze daling zal verder toenemen naarmate het aantal
een lippers, synoniemzoeken
zittingen
toeneemt:
hebben
betrekking
van voorkomen doen afnemen.
gende twee-minuten-:-perioden niet meer voorkomen.
De apparatuur
De laatste hadden de fing alleen derdrukken
geïSOleerde
van dit instrumentele
De behandelingen
predictie werd niet bevestigd. Wij indruk dat het SUbject met bestrafniet kon komen tot een volledig onvan het instrumentele gedrag. Daar-
na de zesde zitting
de straf" een beloning Voor de zevende zitting
beslist
om, naast
in te Voeren. maakten
wij
dan de volM
op de meebewegin-
ge~ van armen en handen. Wij zullen dus probe-ren in een aantal beh;~mdelingen de frequentie
(b) op een bepaald ogenblik zal het instrumentele gedrag gedurende verschillende opeenvol-
om werd
en het
omredigeren 'van zinnen~ De eerste reeks behanM
werden
in een
kamer, uitgevoerd.
met micro stond opgesteld
gedrag te
kleine,
matig
Een bandopnemer
voor het registreren
van het spreken en voor het geven van een tijd,,' signaal
na elke
luidspreker.
twee
Tenslotte
minuten
via
een
kleine
was er een apparaat
om
de tellingen te vergemakkelijken. Via een handdrukknop kon men telkens één cijfer meer op het scherm doen verschijnen.
gende predicties: Verloop
van het experiment
(a) onder invloed van de beloning zal de frequentie
van
gedrag verder
24
voorkomen afnemen;
van
het
instrumentele
De patiënt structie
nam plaats in een zetel. Volgende
werd dan gegeven:
.Probeer
in-
gedurende
lange tijd spontaan te spreken. Wij zullen U stimuleren door U een aantal steekkaarten te geven waarop onderwerpen staan waarover U kan pra-
Tenslotte volgde een periode van 20 minuten g... durende dewelke de. therapeut .•respons contingent [foutj.toediende.telkéri,;warii,eèi Het óp~. rate gedrag zich voordeed. .. . '.:".
ten._
Telkens de respons (meebeweging) optrad, drukte de therapeut op de drukknop. Na het horen van het geluidssignaal noteerde hij het totaal aantal responsen van de verlopen twee minuten. De negen zittingen
iitting 3 : Duurtijd : 50 minuten. Waarvan 10 mi.,. :riuten voor het bepalen. van het basisniveau .. De: overige 40 minuten w~rd .respons contingent: [fout]. gegeven.
verliepen dan als volgt :
De patiënt bleek erg vermoeid te zijn.
Zitting 1 : Duurtijd : 32 minuten. Er werd een bandopilame gemaakt. Verder bepaalden we het beginniveau van het operante gedrag. CUMUlATIEVE FREOUëNTI£. DISTRIBUTIE VAN OE RESPOHS£N Ft
tresponsenl
CUMULATIEVE FREQUENTIE. OlSTRIBt1JIE VAN OE RESPQNSËN Rlresponseol
AAHTAL REsPO~eN PER TWI1;E -Io4INUTeN.PERrODE
"
'AANTAl ~E$PONSE'N PER' TWEE .MIHUTEN.PERtoDE Rlre~$enl
2L
Rh.ponsenl
:"jV'.WIl Y
i/ 0102030~OT
40TO [minuh(nl
1020
JO
24'
24
20'
20
160
AANTAL RESPONSEN PER TweE-MINUTEN PERIODE
i
"
I
'" '"
R (responsen I
R lresp0n5enl
sisniveau.
24'
[0
~! I
i •
AANTAL RESPONSEN PER. TWEE.t,"MUTEN. PERIODE
CUMULATIEVE FREQUËNTlË. OISTRIBt1J1E VAN OE RESPONSEN
sb
200
lm'nul .....l
De patiënt geraakt emom vermoeid. Hij zegt dat hij in elk geval wil volhouden.
Zitting 2 : Duurtijd : minuten. Hiérbij werd er tien "minuten ,(zoals trouwens voor alle verdere zittingen) besteed aan het bepalen van het ba-
R lte$ponsenl
lmlnut.nl
Zitting 4 : Zelfde schema als voór .zititng 3.
40T lrnin",l~l
De patiënt gaf onder meer als commentaar: cHet is een zeer moei!ijke opdracht, maar ik wil volhouden, het is. even moeilijk als het afleggen van een mondeling examen .•
CUMULATIEVE FRE01JENTlEDISTRIBUTIE VAN OE RESPONSEN
~203040T
20
20
"
Zitting
JO
'"
lmlrrutenl
T
,
10
20
30401
IminuteoJ
5 : Zelfde schema als voor .zilling
3.
12
" 10'
20
30
40 T lminut",,)
0
;0
20
JO
'0
rminut~nl
Daarna werd aan patiënt "gezegd om bewust te proberen het meebewegen te onderdrukken. Duurtijd : 20 minuten. I.
T
Patiënt vertoont weerom een sterke geleidelijk aan toenemende vermoeidheid. Het toedienen van .fout. ervaarde hij als het toedienen van .een hamerslag op het hoofd., vooral op momenten van erge vluchtreacties. Op het einde was hij enorm vermoeid en reageerde hij minder op .fout.. Hij zegde zelf dat hij er zich aàn aan-
paste.
25
CUMtlLATIEVE FREQUENTtE~ DISTRIBUTIE VAN OE RESPONSEN
Voor de keuze van de beloner maakten wij gebruik van de toenemende vermoeidheid van het subjecl.
AANTAL RESPONSEN PER TWEE-MINUTEN-PERIODE
R (responsen]
Rlresponsenl 24
240
Telkens zegde de therapeut na een twee-minuten-periode, gedurende dewelke de patiënt 5 of minder responsen vertoonde, .goed ... Beha~lde hij driemaal na elkaar .goed .., dan kreeg hij een rustperiode van 3 minuten. Verde"r 1 minuut bijkomende pauze telkens hij er weer in slaagde 3 maal "goed. te behalen. Patiënt was nu veel rustiger. Het ging goed.
2 16
'60 120 80
2OJOLOTO
Zitting
10
lminutenl
20"
30
LO
lminulenl
6 : Zelfde schema als voor zitting
Zitting 8 : Zelfde schema als voor zitting 7. De eisen waren nu strenger. Slechts driemaal het operante gedrag te stellen per twee-mÎnutenperiode om ..goed .. te bekomen.
3.
Sterke vermoeidheid. Geen overdracht naar het alledaagse leven, ..Maar daar stotter ik ook minder en doe ik minder meebewegingen •. CUMULATIEVE FREQU£NTIEDISTRIBUTIE VAN OE RESPONSEN
Rl~senl
R
2L
Patiënt was beheerst. Hij stelde zelf voor dat hij de volgende zitting wilde proberen om geen enkele keer de respons te stellen.
AANTAL RESPONSEN PER TWEE -MINUTEN -PERIODE
iresponnn!
2L
AANTAL RESPONSEN PER TWEE. MINUTEN - PERIODE
CUMULATIEVE FREQUENTIEDISTRIBUTIE VAN OE RESPONSEN
'"
R
R(respol1~"n)
(respOnSen!
2"
'Ol
120
200
80
160
zo
30
t.O T ImlnulenJ
0
.11)
20
30
40
lminuten!
T
Zitting 1 : Duurtijd : 50 minuten. Waarvan 10 minuten voor het bepalen van het beginniveau.
R lrê$pcnSm.!
AANTAL RESPQHSEN PE"R TWEE -MINUTEN-PERIODE R{r~J
,
4°7~-~-E eo!
~
010203040T
010203040T
(minute;,)
lminutenl
Er werd nu ook een' beloning toegediend. De reden hiervoor was de voortdurende stijging van de vermoeidheidsverschijnselen en het feit dat de frequentie van voorkomen van het instrumentele gedrag opnieuw begon -toe te nemen. CUMULATIEVE FREàuENTI£DISTRIBUTtE VAN OE RESPONSEH
.
H
it o.
120
Zitting 9 : Zelfde schema als voor zitting 7. Patiënt werd verwittigd dat het de laatste behandeling van dit type was. Nu werd de eis tot nul herleid. Patiënt was zeer rustig. Alles verliep naar wens. AANTAl RESPONSEN PER TweE .MINUTEN _ PERIODE
CUMULATIEVE FREQUENTIEDISTRIBUTIE VAN DE RESPONSEN R
R l~pon$ef\1
[responsen!
"
2LO
240
20
200
)
~
160
Ir •• 0"
120
".•
12
P
60
! !
LO
~\ 01)2030401
,26
Iminutenl
3Cl
v 40 1 lminuler,l
0
"
~
16
~-ê20
, ,-
'" "
(minuteni
T
-20
-
Jl\
!
"
lmimrlenl
T
.HET BEPALEN VAN HET BEGINNIVEAU Ons oorspronkelijk opzet voorzag in het bepalen van de base-rate tijdens elke zitting. Dit in navolging van MARTIN en SIEGEL (1966b). Wij waren echter om praktische redenen niet staat om de werkwijze van MARTIN en SIEGEL volledig te volgen ,
in
(a) Er was maar een beoordelaar en deze diende alles zelf te doen. (b) Wij beschikten niet over de nOdige apparatuur om de tellingen automatisch te laten opschrijven na elke twee-minuten-periode. (c) Wij werkten in ons onderzoek met spontane spraak terwijl MARTIN en SIEGEL hun patiënten teksten lieten lezen. Hierbij treedt er vlugger adaptatie op zodat dit tot gevolg had dat er vlugger een stabiele base rate bereikt werd. Het spontane spreken kan een differentiële invloed op de frequen~ie van voorkomen van het operante gedrag hebben en dit al naargelang het onderwerp waarover gesproken wordt (dl De mogelijkheid moet niet uitgesloten worden dat bepaalde vormen van instrumenteel stotter-
gedrag weinig of niet stabiliseren.
dus gemiddeld over de vijf. twee.-minuten-perie, den bij het begin van elke zitting. Figuur 10 geeft hiervan een overzicht Wij zien duidelijk dat dit beginniveau onderhevig is aan schommelingen. Het beginniveau stijgt van zitting 1 tot 3 en neemt daarna geleidelijk aan af. Deze daling reflecteert mogelijkerwijze naar het feit dat het instrumentele gedrag ook in het alledaagse leven is afgenomen. Waarschijnlijker is het evenwel te wijten aan het feit dat het subject zich steeds meer aanpast aan de experimentele situatie, dat deze situatie voor hem steeds minder stress-verwekkend is, en dat hij dus ook minder gespannen gaat spreken en -ook minder het instrumentele gedrag gaat vertonen. Het feit dat dit beginniveau verschillend is voor de verschillende zittingen vinden wij niet zo erg. Wat ons interesseert is, na te gaan of de frequentie van voorkomen van het instrumenteel gedrag afneemt onder invloed van de experimentele manipulatie. Wij vergelijken dan ook in elke zitting het beginniveau met het gemiddeld aa'.1tal responsen tijdens de experimentele manipulatie.
Wij stelden echter vast dat de tijd nOdig om de base-rate bij MARTIN en SIEGEL te bepalen praktisch overal schommelde rond 10 minuten. Daarom beslisten wij om, van de tweede zitting af, gedurende de eerste tien minuten tellingen uit te voeren om aan de hand daarvan de baserate te bepalen. Wij hoopten op deze manier het instrumentele gedrag van ons sUbject geleidelijk aan gedurende de tien-minuten-periode te zien stabiliseren. .
Op figuur 10 zien we in curve 11 hoe het gemiddeld aantal responsen zich wijzigt onder invloed van de experimentele manipulaties. War.meer wij curve I vergelijken met curve 11.dan stellen wij vast dat, onder invloed van de respons-contingente manipulaties, de frequentie van voorkomen van het instrumentele gedrag in elke zitting afneemt in vergelijking met het beginniveau.
De uitslagen wezen echter uit dat dat niet het geval was. Er trad een stabilisering op bij de volgende zittingen: 2, 6 en 8. Bij de overige waren de verschillen min of meer groot. Hierbij verwijzen wij naar figuur 1 tot en met 9 waar de resultaten voor elke zitting afzonderlijk worden weergegeven.
Wanneer wij de curve 11 afzonderlijk bekijken dan zien we dat het gemiddeld aantal responsen tijdens de experimentele manipulaties, afneemt. in zitting 2 en 3j tijdens de vierde zitting bekomen we dezelfde uitslag als voor zitting 3; tijdens zitting 5 en 6 loopt de gemiddelde uitslag or>nieuw op.
Om al deze redenen namen wij als maat van het beginniveau van het optreden van het instrumentele gedrag het gemiddeld aantal keren dat het instrumentele gedrag zich voordeed tijdens de tien-minuten~periode. Het aantal responsen werd
Dit samen met het feit dat ons subject telkens meer klachten over vermoeidheid had, bracht er ons toe de experimentele. procedure te herzien. Er werd nu, zoals hogerop reeds beschreven, ook een beloning gebruikt. Wij zien dan ook in curve
RESULTAT~N
27
11van figuur 10 dat de daling van de gemiddelde uitslag verder afneemt in zitting 7 en 8 om uiteindelijk gelijk aan nul te worden in zitting 9.
u\.
-t8-
cu
r ; Bo~""'lv ..... _
c
11: Go ... ldd.l~ ""nlOl irnolot
d ....
71/2
"hlllond •• IUll'lgtn
'"'0\10""'" , ..... 1.1
mint _ .. nlpuloll ..
In de figuren 1 tot en met 9 zien we het verloop van elke zitting meer in detail en dit onder invloed van de verschillende experimentele mani~ pulaties.
BESLUITEN
Ül Het _bewust. onderdrukken van de respons 'heeft slechts een beperkte invloed op de frequentie van voorkomen van de respons. (2) Het effect van het toedienen van een resI?ons-contingente-stimulus .Jout. is groter dan het effect van het ~bewush onderdrukken van de respons. (3) Dit effect leidt niet tot een volledig verdwijnen van de respons binnen ~ zittingen. Dit kan samen hangen met het feit dat betreffende stimulus zijn bestraffende waarde verliest en met het feit dat het subject steeds meer vermoeidheidsverschijnselen ging vertonen. (4) Een gecombineerde toediening van straf en beloning doet de frequentie van voorkomen van de respons zeer vlug verder afnemen. Wij bereiken in zitting 9 een volledige uitdoving van de respon.s.
28
Op deze plaats lijkt het ons nuttig om te verwijzen naar een uitspraak van ESTES die a~ngehaald wordt door MARTIN en SIEGEL (196Gb, p. 467), - __that onè possibility for circumventing the temporary nature of the behavior suppression resulting from punishment is to reinforce simultaneously an alternative respons:>. . Of deze procedure inderdaad leidt tot een betere overdracht naar alledaagse situaties kunnen wij uit ons onderzoek niet besluiten. Wel lijkt het ons duidelijk dat deze gecombineerde aanpak een sneUer en meer uitgesproken effect heeft dan het toedienen van straf alleen. (5) Het is belangrijk om hier nogmaals te onderstrepen dat onze resultaten omzichtig dienen geinterpreteerd te worden. Het gaat hier om één stotteraar waarvan we één instrumenteel gedrag behandelen in een beperkt aantal zittingen. Verdere replicaties van dit onderzoek lijken ons daarom ook wenselijk. (6) Het lijkt ons voorlopig zo te zijn dat een uitsluitend operante aanpak van het stottergedrag therapeutisch gezien onvoldoende verantwoord is. Wij geven op dit ogenblik ge voorkeur aan de behandelingsvorm die .door BRUTTEN en SHOEMAKER (1967) wordt beschreven. .De patiënt die voor ons onderzoek gebruikt werd wordt op dit ogenblik volgens deze methode behandeld. Wij hopen over enkele maanden ook hierover een rapport te kunnen opmaken. LITERATUURLIJST (1) BRUTTEN, E.J., and SHOEMAKER, D.J., The modification of stuttering. 1967. Prentice-Hall, Englewood
Cliffs. (2) FlAI'MGAN, B., GOlDIAMOND, 1., and AZRIN, N.H., Qperant stuttering : the control of stuttering behavior through response contingent consequences. J. expo anal. behav., 1958 (1), p. 173-177. (3) FLANAGAN, B., GOlDIAMOND, 1., and AZRIN, N.H., Instatement of stuttering in nonnally fluent individuals through operant procedures. Science, 1959, (130), p. 979-981. (4) GOLDIAMOND, I., The tempora I development of fluent and blocked speech communication. Air. Force Com. Conto Developm. Div., T.R., 1960. (5) GOLDIAMOND, I., Stuttering and f1uency as manipu. lable operant response classes. In : KRASNER, L., and ULLMANN, l.P., (Eds.), Reseach in behavior modifica. tion. 1965, Holt, N.V., p. 106-156.
(6):.MARTIN and SlEGEl, The effects of response c0ntingent shock on stuttering. J. Sp. H. Res., 1966 (9), p. 340-352, (7) MARTIN and SlEGEl, The effects of simultaneouslY
punishing stuttering and rewarding fluency. J.Sp.H.Res .• 1966 (9), p. 466-475.
': Ope'rant procedures in remedi~I.$peé~h larldl48'rigtutie training. 1968, Houghton Mifflin, Boston. (9) QUIST, R" The effects of response contingent" vérbal punishment on stuttering. Unpublished MA T~esis" University of Minnesota, 1966. . (10) SHAMES, G.H., and SHER'RICK, C,E., A discussien
(B) MARTIN, R., The experimental manipulation of stuttering behaviors. In : SlOANE and MacAULAY,
of nonfluency and stuttering J. Sp.H.Dis., 1963(28), p. 3.18.
as operant behavior.
.. "/-
1
i."
- TIJDSCHRIFT
VOOR. LOGOPEDIE
EN AUDIDLOGIE
HET SCHRIJFASPEKT IN DE BEHANDELING VAN VQLWASSEN AFASIEPATIENTEN M. BECUE, Gegr. Logopedie
J. NIEUWENHUYSE,
Gegr. Logopedie
Het spraak- en taalvermogen, dat bij een afati. cus geheel of gedeeltelijk gestoord is, kunnen wij onderverdelen in : . - de inwendige spraak en de begripsvormingi - de uitwendige spraak onder de vorm van spreken; - de uitwendige spraak onder de vorm van schrijven. Het laatste aspekt wordt bij de reëdukatie van de afaticus niet zelden verwaarloosd of over het hoofd gezien. Daarom willen wij het even in het kort vóór het voetlicht brengen. Onder agrafie verstaan wij stoornissen in de geschreven Verbale expressie die niet te wijten zijn aan een paralyse of een parese. Evenals bij de verbale expressie kunnen hier zeer. diverse mechanismen gestoord zijn met als gevolg een diversiteit van vormen van agrafie. Daar de indelingen van agrafie legio zijn en de meningen der auteurs over de verschillende vor. men van agrafie nogal. sterk verdeeld, beperken wij ons tot het onderzoek en de therapie van het schrijven.
HET SCHRIJFDNDERZDEK Wij gaan hierbij te werk met stijgende moeilijkheidsgraad en maken een onderscheid tussen kopiëren en afschrijven. Onder kopiëren verstaan wij het overtekenen van cijfers, letters, woorden en zinnen; .onder afschrijven, het opnieuw schrijven terwijl het voorbeeld vóór de patiënt ligt. 1. Kopiëren van cijfers, letters, woorden en zinnen. De zinnen bevatten bijna alle schrijfsym. bol en. We gaan na of- de patiënt met veel
30
moeite, traag... kopieert. Verbetert fouten? Merkt hij zijn fouten op 1
hij
zijn
2. Afschrijven van cijfers, .letters, woorden en zinnen. Er wordt nagegaan met welke klanken of klankverbindingen de patiënt moeite heeft. 3. Diktee a. Visueel diktee: Er worden cijfers, letters, woorden en zinnen getoond, die we de patiënt enige tijd laten bekijken. Het voorbeeld wordt dan weggenomen en de pati.ënt moet het schrijven. b. Akoestisch diktee : Luidop dikteren van letters, woorden en zinnen. Ook naam en adres, en de dagen van de week worden gedikteerd. Opmerking: Het schrijven van naam en adres is op zichzelf geen goede weergave van het diktaatschrijven, daar het een soort stempel is geworden, een geautqmatiseerd symbool. Het geeft ons wel een inzicht in de manier en de vlotheid van het schrijven . We gaan na of de patiënt begrijpt wat hij schrijft; of hij traag of snel schrijft; of er aarzelingen optreden bij het vormen van de letters. 4. Spontaan schrijven : van het alfabet, cijfers, woorden (vijf voorwer~ pen uit de onmiddellijke omgeving en vijf dieren namen uit het geheugen), zinnen (brief). We letten op de schrijfwijze, zinsbouwfouten, spelfouten, letter- en woordomkeringen en verminkingen. Maakt de patiënt dezelfde fouten in het schrijven als in het spreken ..1 BEHANDELING Wij maken een onderscheid tussen het motori-
sche en het sensorische aspekt. Beide moeten echter in de behandeling dooreenvloeien zonder scherpe afgrenzing, aangepast volgens de stoornis van de patiënt.
f. MOTORISCH ASPEKT (vooroefeningen) ,Pre-writing.-oefeningen met als doel ritmische controle, vlugheid en lichtheid bij de schrijfbeweging, warden vrijwel aan iedere patiënt gegeven. Enkele belangrijke faktoren waarmede rekening dient gehouden te worden bij de behandeling zijn: - de oog-handcoördinatie als sensomotorisch geheel; - de visuele, auditieve en temporo-spatiale structuratiej - de intelligentie van de patiënt; - de juiste uitgangshouding: plaatsing van het papier, schrijfmateriaal; - het tijc;lstip van behandelen: onderzoeken wezen uit dat de resultaten minder zijn naarmate de dag vordert; - de behandeling moet gebeuren in een aangename, ontspannen sfeer.
2. Het maken van grote guirlandebewegingen in de lucht, iater op bord en papier (oefenen van de oog-handcoördinatie en de juiste lokalisatiemogelijkheid). b} Fijnere vooroefeningen voor de motoriek va':l hand en vingers en die reeds rechtstreeks het eigenlijke schrijven oefenen.
l. Horizontale lijntjes Van links naar rechls en zo dicht mogelijk bij elkaar. later korre lijntjes. 2. De horizontale lijntjes
worden verbonden:
3. en gevolgd door een -geb'ogen lijn rond het geheel:
4. OValen voor een soepele beweging De oefengang steunt op volgende principes: -
We beginnen met zo groot mogelijke bewegingen die het hele lidmaat omvatten om ver. volgens de bewegingen te lokaliseren in de pols, de vingers en de vingerkootjes. Het materiaal moet eerst groot en grof zijn, daarna kleiner en fijner. - De lijnen moeten van links naar rechts en van boven naar onder getrokken worden. Cirkels moeten in tegenovergestelde richting van de wijzers van het uurwerk getrokken worden. - De oefeningen moeten zeer gevarieerd zijn en bij vermoeidheid moet de behandeling stopgezet worden. Samenwerking met de ergotherapeut is sterk aangeraden. al Grove vooroefeningen: 1. Het vasthouden van het schrijfmateriaal (drukregeling, juiste greep).
->
2. SENSORISCH ASPEKT Er wordt steeds gewerkt met betekenisvolle helen : woorden en korte zinnen.
ge-
31
ih
~opi~r~~:, _~.n: v~r.n~.a~ en lof. f~miJjel)aam, van de patiënt zelf. of van de naaste.familie._Ied~~, è,n van "~e re.eds aangeleerde .~egrippen. De patiënt moet steeds proberen het woord terzelidertijd uit te spreken.
.
"
-
'.2:'; AfSciidjirèn':
,
.
cim het schriftbeeld beter vast . ";Ite "leggen gaat men over tot de 'analyse van de woorden. H!ervoor gebruiken we een alfabet (plastiek lelters-cursiefl dat steeds v66r de patiënt moet liggen. Specifieke moeilijkheden bij lelters worden afzonderlijk ingeoefend ., .(hetta~.iële.element wordt ingeschakeld). We moeten steeds 'weer' komen t9t flet woord. -3.iQ'ndien. ',teéds . enkeie 'woorden kunnim afgeschreven worden, gaan wij zo vlug mogelijk tot het gebruik van deze woorden in korte zinnetjes. ~.. f,ens ~e,.patiënt goed de woorden kan af~schriNéii, begrijpen, ontleden ~n~ lezen kunnen wij overgaan tot visueel diktee. We tonen de patiënt gedurende enige tijd een woord dat hij reeds meerdere keren gekopieerd en afgeschreven heeft. Daarna wordt het schriftbeeld weggenomen en wordt aan de patiënt gevraagd het. woord te schrijven. Dit stadium kan :zëë'f veel tijd. in beslag nemen. l'
5. Voor het akoestisch diktee gebruiken wij liefst woorden die met elkaar in verband staan. B.v. vrouw - Annie : Annie is mijn vrouw. Wonen - Brussel: Ik 'woon te Brussel. 6. langzamerhand wordt ook het spontaan schrijven geoefend. ,We moeten wel opmerken dat, telkens een nieuw woord wordt genomen, dit steed~' alle stadia van kopiëren tot" spontaan schr}jven moet doorlopen. .Als;hulpmiddelen
'gebruiken wij :
/
a) Invul bladen. B.V. : -
Mijn naam is... Ik rook een .. Ik eet' een . Ik lees een .
ó
@gJ --- -
Hier moet de _patiënt leren het voorwerp '~ponta:afl' te benoemen en het begrip in schrijfsYlT'!polen om te zetten.
'b) Een. oefening v.oor het. herkennen van woorden' op schrift is het selekteren van ~oorden die met.een bepaald. onderwerp in ver~ band staan en dit uit ~en lijst van reeds gekende woorden. De oefening moet zo concreet mogelijk gehouden worden. c) De inVUloefening kan ook omgedraaid warde.".' W~ geven een woord en de patiënt . moet. er een zin- vqor zetten. B.V. ............. :,pijp (Ik rook een pijp). .....appel (ik eet een appel) . d) Multiple choise De afaticus; krijgl'lwee of drie beginlelters van een woord. Uit een drietal prenten moet hij zoeken. welke prent met dez~ letters begint en het woord vervolle~igen. B.v. :
E~~-l .ç . .e::-
lf-I -
-b6e •.
c3
6
j)
ba......
~
• Of omgekee~d
'c)
~
. m •••
b••
kl.ó.• ap •••
ó
1•• 0
la •••
e) Lipleesoefening. Dè afaticus 'wordt in' een alledaagse situatie geplaatst. We spreken korte woorden uit enkel met mond bewegingen. Oe patiënt moet van de mond aflezen en opSChrijven. f) Ontbrekende
ren:
kaa:., -
'letters invullen me... - kof ...
: b.V. eetwa-
g) Aanleren van werkwoorden
, de patiënt krijgt een. reeks Werkwoorden en moet uitzoeken welk woord past bij de behandeling die de therapéut uitvoert (de therapeut ..zingt., .rookt., ..eet.), Hij moet dan het woord afschrijVen uit de reeks. Later moet hij het werkwoord spontaan oproepen en schrijven.
hl De patiënt moet zoveel mogelijk woorden zoeken die met een bepaalde klank begin-
nen. vb. ma ... Iila'n... ma"nd~;: mat ... De oefening kan gekoppeld worden aan het opnieuw leren gebruiken .van een woord~ boek, il Woordenspel, De patiënt krijgt een sleutel- . woord (vb. boekenrek). Met de letters van dit woord moet hij zoveel mogelijk nieuwe woorden opschrijven. Het woordenboek kan gebruikt worden wanneer hij twijfelt aan
zinnen die éen :bepaalde gebeurtenis vari de dag weergeven. B.V. , aan - ik - tafel - zit - de. fJ Diktee. We dikteren zinnen die de patiënt moet proberen VOlledig te onthouden. We beginnen met z.eer korte zinnetjes zoals": kom binnen, ik eet soep... en trachten tot steeds langere zinnen te komen. Kan de patiënt de zin moeilijk onthouden, dan lezen we de zin eerst enkele keren luidop. gl Synoniemen. Het gebruik van het woordenboek wordt verder geoefend. De patiënt moet een gekend woord opzoeken en de synoniemen op.schrijven. " hl Oefeningen in het gebruik van hoofdletters en leestekens. Het is opvallend hoeveei afatici moeite hebben met het gebruik erf van.
de schrijfwijze van een 'woord. 7. Wanneer de patiënt de verschillende stadia doorlopen heeft, kan men overgaan naar zinsdelen en zinnen.
8. Schrijven in paragrafen. a) Er wordt de patiënt gevraagd 2 à 3 zinnen te schrijven over een vertrouwde situatiê of onderwerp (b.v. wat heb je. deze middag gegeten).
al Er worden vraagjes gesteld waarop de pa-
tiënt moet antWoorden- met de woorden van de vraag. B.v. Drink je koffie of melk? A. Ik drink koffie. Zowel de vraag als het antwoord gebeuren .schriftelijk. bl Adjectieven, dezelfde werkwijze als hierboven wordt gevolgd. De vraag wordt schriftelijk gesteld terwijl het voorwerp of de prent getoond wordt. B.V. , is de appel rood. of groen ? - de appel is groen. 15 de appel groot of klein? - de appel is klein. Aanvankelijk leren we de kleuren aan, later vorm. eigenschappen' en afmetingen. cl Voorzetsels, afatici moeten gewooniijk de betekenis van een voorzetsel opnieuw aan leren. Het aanleren wordt 'zo concreet mogelijk gedaan. Therapéut en patiënt voeren de plaat,bepalende handeling uit. el Woordorde herstellen. We. gebruiken
liefst
bl Prenten beschrijven. We kunnen de patiënt. een situatieprent laten beschrijven. We kunnen ook een onvolledige of foutieve te kening geven. De patiënt moet dan schrijven wat er aan ontbreekt of fout is. (b.v. auto zonder wielenj huis met boom op het dak). c) Een gelezen paragraaf met eigen woordel1 schrijve"n. dl Brief schrijven (wat voor de patiënt een grote stimulans is en een goede motivatie). Eerst leren we een brief schrijven waarin de patiënt vertelt wat hij allemaal doet; hoe het met zijn gezondheid staat. Verder leren we hem antwoorden op een ontvan~ gen brief, een uitnodiging of een wenskaart. e) Een autobiografie
schrijven.
Besluit: We mogen -heel zeker niet uit het oog verliezen dat de schrijfbehandeling totaal ver33;
weven.moet zitten 'in de spraak- en leesbehandeling.
CASUlSTlEK cl} RobertN.,
geboren 10 april 1906 had een her. sentrombose met als gevolg rechter hemiplegie, faCÎalisparalyse en afatische stoornissen.
Robert'.is rechts dominant. Hij genaam in de omgang. Hij is Hij is angstig dat hij nooit spreker:!zoals vroeger. Tijdens . hij erg aktief. Soms wordt hij maken van een fout.
is sociaal en aaneen auditief type. meer zal kunnen de behandeling is agressief bij het
gaan. Integendeel gaf hij de indruk minder woordvindingsmoeilijkheden te hebben. De beo handeling ging verder. over afschrijven tot dik. taatsèhrijven. Hier bleef hij een tweetal maanden stilstaan. Steeds moest teruggegrepen worden naar het afschrijven van de begrippen. Op dit ogenblik nam de spraakbehandeling een grote voorsprong op de schrijfbehandeling. Hij spande zich sterk in gedurende de behandeling en stond kritisch tegenover zijn schrift en spraak. InVUloefeningen konden ook reeds gemaakt Worden. Zijn persoonlijk handschrift kwam af en toe opnieuw boven (2). Hij leidde graag zelf de behandeling en .uitte ziJn wensen over wat hij wilde leren (b,v. dagen van de week, de maanden...)
Het algemeen logopedisch onderzoek gaf als resultaát. :een expresiseve.stoórnis met licht receptieve móeilijkheden. Uit het schrijfonderzoek bleek dat Robert enkel nog cijfers, letlers en woorden tamelijk goed kon kopiëren, alhoewel veel bewegingen optraden. Zinnen konden moeilijk gekopieerd worden. Het afschrijven verliep moeilijk met .veel bevingen en haperingen (1). -Het diktaat- en spontaanschrijven was totaal Ver~orengegaan. BESLUIT, Robert heeft .een mooie vooruitgang gemaakt van volledige agrafie tot een mooi handschrift, dat regelmatig en zonder bevingen is. .Dikteren Van gekende woorden gaat tamelijk goed vooral wanneer .de woorden ontleed worden in hun afzonderlijke letlers. Enkele goed gekende woorden konden zelfs 'sponta~n geschreven worden (3).
"
"
Hij werd gevolgd over een 6O-tal behandelingen. 'Aanvankelijk moesten veel vooroefeningen gegeven worden vÇKJreen goede motorische vaardigheid. Het kopiëren werd dan ingeoefend met goed resul,~aat zodat kon worden overgegaan tot het afschrijven. Ondertussen vlotle de spraal(behan. deling met gelijke tred. Patiënt had zeer veel woordvindingsmoeilijkheden. Na anderhalve maand behandeling kreeg de patiënt een nieuwe bloedo!,>stoo!. Na de herstel. en rustperiode was de -aangeleerde taal en spraak niet verloren ge-
34
2) Grégoire V., geboren 25 juni 1902 had een trombose van de .arteria cerebralis media met als gevolg rechter hemiplegie, facialisparalyse en hemianopsie. Hij heeft een uitgesproken expressieve stoornis. Grégoire is erg impulsief en agressief, maar niet in ziChzelf gekeerd. Catastrofereakties treden soms totaal onverwachts op en manifesteren zich in wenen, agressief worden
(potlood neergooien) en vloeken. Het specifiek schrijfonderzoek wees uit dat Grégaire zowel met kopiëren als met afschrijven" veel moeite h~d en veel persevereerde (4).
w
een
communicatiesysteem:
met
woorden,
zowel
mondeling als schriftelijk, waardoor hij zich op een degelijk niveau kon uitdrukken (7). .
ti ME--C-Z8-~$I~Ap.r~
..,~.K._..P"". ..
hij_een lange weg afgelegd, van totaal.niet spre-. ken en schrijven (enkel gebaren én kreten) tot
.
-
-~
J;;-(...-L~______
.
c'A-llfOpT'---__.------.--------------cr:.1.-A-----~[---t-E-~T---
~ 11 t E ~ri~-~r-;:[J
De vooroefeningen verliepen heel. vlot en spoedig had hij genoeg vaardigheid in de linkerhand om de eigenlijke ~chrijfoefeningen aan te kunnen. Patiënt had vroeger veel kruiswoordraadsels opgelost en was vertrouwd
met het drukschrift.
Het
kopiëren en afschrijven van woorden in druk~ schrift vlotte heel goed (5).
._ ~. __ -- -__ .----.
~
--
~&:".-Z~--
__LEi
reeds mooi afgeschreven
en woorden konden op
visueel diktee geschreven worden. Grégoire hield vooral van invuloefeningen, beurden
invullen._
multiple
reeds zonder voorbeeld
en zonder
Over visueel en akoestisch
diktee
hulp
schrijven.
sen drukte
BESLUIT,
behoeften
hij uit door het schrijven
. den. Weliswaar voor, zoals
Ook zijn
kwamen
Spoe-
zelfs de nieuwe,
..._::...:.. _ ....
".
_S~.E".
ge-
heeft hij a.h.W.
een sprong gemaakt tot spontaan schrijven. dig kon hij de meeste woorden,
_
...................WArE.~-
choice, ont-
Al die oefeningen
en volledig spontaan (6)..
spontaan
____E_i ...._,_, __~___
.......-.__-VE----.::---
Korte zinnetjes werden na een tweetal maanden
letters
....... - : bD.-CLr-.--..
-F'.-~-t\Cc-L-L--fi-
~-_.~~~~--
brekende
... Lli,_~ ._
....... ----J?AA.RQ A " .
.9. -
en wenvan woor-
hier en daar nog foutjes
letterverwisselingen
en omkeringen.
In een tijd van 4 à 5 maanden heeft
BESLUIT De reëducatie
van
het
schrijven
in het
totale
35
reëducatieproces van een afaticus is niet te ver~ waarlozen -want : '- de communicatie houdt niet alleen spreken maar ook schrijven in. - de schrijfsymbolen en het schrift zetten de begrippen vaster in het geheugen en zijn een grote steun bij het opnieuw leren gebruiken van de spraak. We stelden vast dat een patiënt, die ernstig ex-. presslef gestoord was vlugger de communicatieketen zal aanknopen langs het schrift dan langs de spraak. Bepaalde afatici, die zich moeilijk met woorden kunnen duidelijk maken, worden door het schrift in hun uitdrukking geholpen. l
Wij menen dat het schrijven, ingeschakeld in de algemene behandeling een positief aspekt vertegenwoordigt voor de reëducatie van de afa-
ticus.
ALAJOUANINE TH. et MOZZICONACCI P.K., cl'Aphasie et la désintégration tonctionnelle du langage_ pansion scientifique française Symposium et nographies de la semaine des höpitaux. GARDNER W.H. cLinkshandig schrijven_. centrum cDe Hoogstraab Leersum.
l'exme-
Revalidatie-
GRAV Williams S. -cL'enseignement de la lecture et de l'écriture_ Unesco 1956 (herdruk 1963) - Monographies sur I'éducation de base. HEAO Harry : cAphasia end speech_. Volume r en 11 Hafner New Vork and London 1963.
kindred disorders ot Publishing Company -
LEISCHNoER A. : cDie Störungen der Schriftsprache. rAgraphie und Alexie). Bonn. Georg Thieme Verlag stuttgart 1957. RICHARDSON Marian .Writing and writing pattems_ Boaks 1-4 University of Londen Press Ltd, Warwick Square, London _1966.
BIBLIOGRAFIE AGRANOWITZ Aleen and Mc KEOWN Mildred, cAphasia Handbook tor Adults and Children_. Charles C. Thomas, Publisher • Springfield - lIIinois, U,S.A. 1966.
Wegens de overvloedige
de proefschriften
p.JURIAGUERR" .Auzias; Conmès, Oenner, LabondesMonad, Perron, Stambak : cL'écriture de I'enfanb L'évolution de .I'écriture _et ses difficultés; Delachaux et Niestlé, 1964.
VAN RIPER Charles: .Speech èorrection - Principles and Methods_ Prentice Hall, lnc. New Vork 1949.
kopij werden de boekbesprekingen
van K.V.H. Antwerpen
uitgesteld
en het overzicht
tot eerl volgend
van
.1
nummer.
r----------------------------~.--___; VOOR UW DIVERSE BELEGGINGEN
IN EFFEKTEN:
* Internationale Leningen in Eurodeviezen * Gemeenschappelijke Beleggingsfondsen * Onroerende Certifikaten * Aandèlen en Obligaties VOOR DE FINANCIERING
VAN GESPECIALISEERDE
APPARATUUR
Raadpleeg de
BANK VAN BRUSSEL ZE KAN U ZEER GUNSTIGE VOORWAARDEN BIEDEN .
,36
HEEL DE AKOESTISCHE UITRUSTING
Wat ook uw bijzonder probleem in dit domein weze, doe beroep op ons: van het opmeten van het gehoor tot de bescherming tegen het lawaái, is de akoestiek onze specialiteit ; • GEPREFABRICEERDE GELUIDLOZE KAMERS EN CABINES AMPLIFON: de enige oplossing, tegelijk:
D' doeltreffend: 38 db (H type), 42 db (G type), 60 db (E type) attenuatie op de middenfrequenties:
o
eenvoudig: montage totaal onafhankelijk van het gebouw: geen enkele bijzondere inrichting vereist; demontage en verplaatsing steeds mogelijk:
o
economisch: onze prijzen (volledig voorafbepaald) trotseren lIie van iedere .andere oplossing;
o aan alle
bijzondere vereisten beantwoordend: 20 standaard modellen en alle bijzondere modellen op bestek; " bekleding .. van een lokaal; opgedreven ventilatie: anechoïsche kamers; metalen cabines voor de nijverheid; ingebouwde Faraday kooien; bijzondere verbindingspanelen; one way glass enz.
VRAAG ONS EEN KOSTELOZE FONISCHE STUDIE
• TEGNER T BOX: (verplaatsbare) akoestische cabine voor school- en nijverheidsopsporing; .
• FARADAYKOOIEN; enkelvoudig of dubbel, standaard modellen en alle bijzondere modellen op bestek; • AUDIOMETRISCHE EN PSYCHOAKOESTISCHE .UITRUSTING : volledige gamma instrumenten voor toon- en spraakaudiometrie; opsporing in scholen en nijverheid; diagnose, klinische, automatische en corticale audiometrie; bijzondere psychoakoestische apparatuur. • HEROPVOEDINGSAPPARATUUR: voor dove kinderen: individueel en voor school groepen. vast en verplaatsbaar. • INDIVIDUELE BESCHERMING TEGEN HET LAWAAI volledige gamma oorstoppen en geluidsbeschermende helmen. • HOORAPPARATEN alle modellen (hoorbrillen CROS fitting) voor alle types van doof' heden, alsmede alle toebehoren 'en. batterijen.
, _ ~
~P!!!!Fhe akoestiek n.v. anspachlaan 125 1000 brussel - tel. (02) 11.19.84
MINI-SUVAG
SPRAAK. EN GEHOORREEOUKATIE VOLGENS OE VERBO-TONALE METHODE VAN PROF. GUBERINA Deze apparatuur bezit de technische karakteristieken van de Suvag I en is dank zij zijn beperkte afmetingen speciaal geschikt voor thuisreëdukatie van doven. De PROTHESE, niet groter dan een traditioneel hoorapparaat, is voor de zware dove een efficiënt en praktisch hulpmiddel voor kommunikatie buitenshuis. De VERSTERKER (Ampli-Mini-Suvag) levert de nodige voeding voor de speciale BEEN. TRILLER (Vibar-Suvag) die gebruikt wordt voor rechtstreekse geluidsoverdracht via het lichaam.
LRPPERRE ALLE GROTE MERKEN HOORAPPARATEN
* *
*
*
sonometers voor nauwkeurige geluidsmetingen; verschillende types audiometers, zowel voor semi-klinische toepassingen en diagnose als voor eenvoudige depistage geluidloze kabines: zeer goede dempingskarakteristiek, geprefabriceerd, enkel- of dubbelwandig, standaardmodellen of konstruktie naar maat, verschillende merken individue~e gehoorbescherming : diskrete oordoppen, zeer efficiënte oorkappen met of zonder kommunikatiemogelijkheid en anti-Iawaaihelmen
ZUIDSTRAAT 2 Tel. 02/13.90.30 10 hoorcentra
1000 BRUSSEL lBO agenten over heel het land
Na 20 jaar Duracell, vallen hardhorenden niet meer op. 25 jaar geleden ontwikkelden we een miniatuur-batterij - niet veel groter dan een aspirientje. Een kleine vondst. Met een grote uitwerking op het leven van miljoenen mensen, over heel de wereld. Het maakte de uitvinding mogelijk van een kleiner hoor-apparaat.
Zo klein dat niemand weet dat u het draagt. Een apparaat dat bijna onzichtbaar is geworden. Een hele prestatie voor een batterijtje met de omvang van een aspirine.
~DURACELL.: