4
155
Foto van de maand Dolf Toussaint
156 157
Poêzle/proza Pablo Neruda Justus van Effen
159
166
172
177
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
153
DemocratIsch-socIalIsme Bart Tromp Participatie-democratie en participatie: vermeende oplossingen en echte problemen Het begrip 'participatie-democratie' kreeg in de jaren zestig de betekenis van deelname van 'gewone' partijleden aan de politieke opinie- en besluitvorming. Dit veranderde de structuur van de PvdA. Toch zijn lang niet alle leden actief. Dat zou ook teveel gevergd zijn. SocIaal-economIsche vraagstukken Arie van der Hek De WIR is geen socialistische hervormingsmaatregel Tijdens het kabinet-Den Uyl werd de WIR ingevoerd. De daarmee beoogde doelstellingen als: het kunnen richten van investeringen, het behouden van werkgelegenheid vallen in de praktijk tegen . De werkgevers gaan er steeds meer toe over de WIR te omhelzen . Vanuit de PvdA gaan echter stemmen op om de WIR in te trekken en te komen tot een systeem van individuele steunverlening. Essay A. de Swaan Bestuurders en geleerden: ditmaal in psychotherapie Bestuurders en geleerden hebben elkaar nodig, resp. om hun gelijk te krijgen en om aan geld te komen. Ze stellen echter ook eisen aan elkaar. De wetenschapsmensen moeten laten zien dat het geld nuttig gebruikt wordt; de bestuurders dat ze met de onderzoeksresultaten beleid kunnen maken. Dit geldt ook voor de psychotherapie. Om meningsverschillen te kunnen onderzoeken stelt De Swaan voor een driemanschap te vormen dat het recht krijgt alle partijen te horen en op basis daarvan conclusies te trekken , die als advies aan de bestuurders dienen te worden voorgelegd. BuItenland Peter Bas Backer Een kanttekening bij de Tokio-ronde In 1973 werd een begin gemaakt met de Tokio-ronde, een serie multi-Iaterale handelsbesprekingen. Het einde van de besprekingen is nu in zicht. De vraag is van belang of ze bijdragen aan de totstandkoming van een Nieuwe Internationale Economische Orde.
187
Document Hans-Magnus Enzensberger Geheimen van de Duitse democratie In Duitsland bestaat een netwerk van databanken. De lijnen daarvan komen op een punt, in Wiesbaden, bijeen. Daar zit, als een spin in zijn web, Dr. Herold. Hij kan door een druk op de knop alles over iedereen te weten komen. Een angstige ontwikkeling.
De 9
wc
bi
d
zil Verb
200
Signalementen De Russen in Afghanistan (1) De Russen in Afghanistan (2) De Russen in Afghanistan (3) De Russen in Afghanistan (4) De Russen in Afghanistan (5) De Russen in Afghanistan (6) Die Neue Gesel/schaft en de 'groenen' Die Neue Gesel/schaft (2): nieuwe ontwikkelingen Die Neue Gesel/schaft (3): politieke ontwikkelingen Die Neue Gesel/schaft (4): klassenstructuur Die Neue Gesel/schaft (5): bewustzijn en waardenstelsels Die Neue Gesel/schaft (6): antwoorden van de sociaal-democratie
201
Boeken B. W. Schaper over Hendrik de Man
205
Pen op Papier B. Hamburger over Delfgaauw
195 195 196 196 197 198 198 198 199 199 199
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
154
argv
rT
Een het V
s
De gevestigden wonen al. De buitenstaanders kraken zich een dak boven het hoofd. Verbijstering bij de een, argwaan bij de ander. Amsterdam maart 1980. Een zondag bij het Vondelpark.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
155
poêzle/ proza
Pablo Neruda Justus van Effen
Waarschijnlijk omdat Socialisme en Democratie tot nu toe geen reputatie heeft onder literatoren, komt de voorgenomen rubriek 'poëzie/proza' hortend en stotend tot stand. Deze maand geen oorspronkelijke bijdrage. Daarentegen een fragment uit de autobiografie van Pablo Neruda ~k beken ik heb geleefd; Herinneringen 2, Amsterdam De Arbeiderspers 1974 pag. 82/84), waaruit blijkt dat in Chili de populariteit van poëzie soms onvermoed groot is. En een klacht van Justus van Effen (De Hollandsche Spectator, 1733) uit de achttiende eeuw, die een tijdschriftredacteur van heden geuit zou kunnen hebben.
Pablo Neruda
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
156
Toen de verslagen kampioen als een zak aardappelen naar buiten werd gedragen en van de tafeltjes om ons heen flessen werden aangereikt en de danseressen ons vol bewondering toelachten, wilde de reus die de genadeslag had toegediend terecht aan de overwinningsroes deelnemen. Maar ik richtte mij als een volleerd Cato tot hem met de volgende woorden: 'Scheer je weg; Jij bent van hetzelfde slag!' De minuten van mijn glorie waren geteld. Na een nauwe gang doorlopen te hebben zagen we een soort berg met een pantertaille oprijzen die voor de uitgang ging staan. Het was de andere worstelaar van de onderwereld, die door mijn woorden van de overwinning was afgehouden en die ons nu de pas afsneed om er zeker van te zijn zijn wraak te kunnen volvoeren. 'Jou moet ik hebben', zei hij. Hij duwde me zachtjes naar de deur, terwijl mijn vrienden in verwarring wegholden. Ik stond volkomen machteloos tegenover mijn beul. Ik keek snel om mij heen of ik iets beet kon grijpen om me te verdedigen. Niets. Helemaal niets. Zware marmeren tafelbladen, ijzeren stoelen, onmogelijk te tillen. Zelfs geen bloembak, geen fles of simpelweg een vergeten wandelstok. Laten we praten', zei de man. Ik begreep de zinloosheid van ieder verzet en ik dacht dat hij me goed wilde bekijken alvorens me te verslinden, zoals een tijger dat doet met een hertje. Ik begreep dat ik mij alleen nog maar kon verdedigen door niets van de angst te tonen die ik voelde. Hij was een muur van steen. Ineens wierp hij zijn hoofd naar achteren en zijn wilde ogen kregen een andere uitdrukking. 'Bent u de dichter Pablo Neruda?' zei hij. 'Ja, dat ben ik.' Hij boog het hoofd en vervolgde: 'Wat een ongeluksvogel ben ik! Ik sta tegenover de dichter die ik zo bewonder en uitgerekend hIj werpt me voor de voeten wat een ellendeling ik ben!' En er kwam geen einde aan zijn zelfbeklag terwijl hij met beide handen zijn
sc
poëzle/ proza
hoofd vasthield: 'Ik ben pooier en die andere, die met mJj vocht, is handelaar in verdovende middelen. Wij zijn het laagste van het laagste. Maar één ding in mijn leven is rein. Dat is mijn verloofde, de liefde van mijn verloofde. Kijkt u maar, don Pablito. Hier hebt u haar portret. Ik zal haar in ieder geval zeggen dat u het in uw handen heeft gehad. Dat zal haar gelukkig maken.' Hij reikte me de foto aan van een glimlachend meisje. 'Zij houdt van mij door u, don Pablito, door uw gedichten die wij uit ons hoofd kennen.' En spontaan begon hij voor te dragen: 'Uit uw diepte kijkt een knielend kind ons aan, even droef als .. .' Op dat moment werd de deur opengeduwd. Het waren mijn vrienden die met gewapende versterkingen terugkeerden. Ik zag de hoofden van de mensen die sprakeloos bij de deur te hoop liepen. Ik ging langzaam naar bulten. Verslagen door de poëzie bleef die man alleen achter, zonder van houding te veranderen, en ik hoorde hem nog zeggen: ' ... dat leven in mijn aderen zal branden zouden mijn handen moeten doden ...'.
Justus van Effen
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
157
Mijn Correspondenten kunnen in drie soorten verdeeld worden. Er zijn er een stuk of zes wiens berichten ik tegenwoordig louter en alleen op het zien van hun bekende handschrift naar de drukkerij zou durven zenden, omdat de ondervinding mij geleerd heeft dat al hetgeen ik van hun maaksel in het licht heb gebracht de smaak van al diegenen die weten wat geest en verstand is, getroffen heeft. Het tweede slag is als een middelsoort en bestaat ten dele uit lieden, die hun natuurlijk verstand en een gezond oordeel hebben gevoegd bij enige geleerdheid, doch niets voor de dag schijnen te kunnen brengen, dat buiten het bereik van de algemene kennis zweeft, en met enige nieuwigheid de geest van een lezer met smaak kan verrassen; en ten dele uit onbedreven jongelieden, ten minste naar mijn gissing, wier geschriften hier en daar met aardige invallen, en geestige gedachten doorzaaid zijn, maar nochtans ontsierd worden (bij gebrek aan genoeg oefening om hun denkbeelden op dezelfde manier te verwoorden) of door een flauwe en krachteloze stijl, of door een schrijfwijze, die zichzelf ongelijk, nu vliegt en dan kruipt. De eerste van de middelsoort zullen zeker goedvinden dat ik mijn blad en de geestige lezers niet vermoei met inlassingen, die deze correspondenten, als die stukjes van een andere hand kwamen, zelf laf en smakeloos zouden vinden. Van het medegedeelde der anderen maak ik nu en dan wel enig gebruik door het zelf wat om te werken, bij te schaven en op te sieren. Doch zoiets gaat mij soms veel moeilijker af en kost mij meer tijd dan zelf iets op te stellen. Het derde en talrijkste type echter, dat mij in een maand meer papier toezendt, als het zwierigst gekapte jonkertje in een heel jaar als papillotten nodig heeft, bestaat uit Schrijvertjes, die ofschoon ze niets gelezen schijnen te hebben en nooit als kantoorklerk brieven uit hun vlugge pen hebben laten vloeien, menen met de kunst geboren te zijn, en er niet aan twijfelen of hun bekladde blaadjes zullen ten eerste van loftuitingen vergezeld in de Spectator schitteren en door de hele wereld toegejuicht worden. Het is waar, deze herken ik doorgaans onmiddellijk aan hun verzorgd handschrift, en ik moet toegeven dat ze zeer goed afgericht zijn om een pen goed te versnijden, en een meesterlijke hand hebben. Maar deze verdiensten zouden bij het afdrukken geheel en al verdwijnen, en niets zou er
poëzle/ proza
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
158
overblijven dan levenloze en kinderachtige gedachten, die nog nauwelijks te vinden zijn in een lamme en kreupele stijl, die krioelt van de fouten met betrekking tot de geslachten en de samenstelling der woorden, die ieder ten minste in zijn moedertaal behoorde te kunnen vermijden. Hoe kun je het toch zo krom krijgen mijn lieve Correspondentjes. Tracht eindelijk genoeg kennis te vergaren om van uw eigen onkunde enig begrip te verkrijgen. Je weet immers zelf wel, als je er maar aan wilt denken, dat je nergens op de Academie geweest bent, als in de koffiehuizen en in de Amsterdamse genootschappen, je bent bewust, dat je nooit het minste van je hersens hebt gevergd en dat al je geleerdheid bestaat uit de vrucht getrokken uit het doorlopen van enige Franse en Duitse liefdesromannetjes. Daarbij heb je niet de minste reden om zelfs maar te vermoeden dat je in de wereld voor een uitmuntende geest te boek staat. Op welke grond kan het dan in je hoofd opkomen dat je gerechtigd bent tot het maken van Spectators. (... )
dem
democratischsocialIsme
Bart Tromp
Participatie-democratie en participatie: vermeende oplossingen en echte problemen In het kader van de commissie partijdemocratie, ook wel commissie-Van Thijn genoemd, is een aantal notities geschreven. Eerder verschenen in SenD de beschouwingen van Roei in 't Veld (april 79) en Wouter Gortzak ljuli/augustus 79). Hieronder volgt de verhandeling van Bart Tromp, die hij voor SenD enigszins bewerkte. De commissie partijdemocratie is inmiddels klaar met haar werk. Het begrip 'participatie-democratie' kwam op in de jaren zestig en werd al snel een van de centrale concepten in het 'vernieuwingsdenken ', ook binnen de PvdA. Tot op de dag van vandaag wordt regelmatig binnen de partij opgeroepen tot (meer) 'participatie-democratie', zowel voor wat betreft de partij-organisatie zelf, als voor wat allerlei andere maatschappelijke instituties aangaat. 'Participatie-democratie' is echter, zo hoop ik aan te tonen in dit artikel , een even verwarrend als verward begrip. Er worden twee elkaar uitsluitende situaties mee aangeduid, die elk op zich door allerhande problemen gekenmerkt worden. Werken met het begrip 'participatie-democratie' voert daarom logischerwijs tot modderig denken en het oproepen van verwachtingen waaraan niet voldaan kan worden. Een van de gevolgen daarvan is dat de partijcultuur een aantal elementen is gaan bevatten die het democratisch functioneren van de PvdA bemoeilijken .
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
159
Als gesproken of geschreven wordt over participatie-democratie, dan worden meestal twee geheel verschillende betekenissen door elkaar gebruikt. in de eerste betekenis staat de notie van participatie-democratie tegenover de notie van representatieve democratie. In deze betekenis is participatiedemocratie in feite hetzelfde als directe democratie. Dat wil zeggen dat menings- en wilsvorming plaatsvindt door alle betrokkenen, die daar dan in dezelfde mate aan mee (kunnen) doen . Dit zou men de 'sterke' betekenis van participatie-democratie kunnen noemen. Ze wordt gebruikt in al die toespraken en beschouwingen waarin participatie-democratie als een kwalitatief anders en beter soort democratie wordt aangeprezen als de op representatie gebaseerde democratie. Zulke aanprijzingen hebben bijna altijd , en zeker binnen het democratisch-socialisme, een ideologische functie. Want van een echte conceptie van participatie-democratie in z'n 'sterke' betekenis is geen sprake : het gaat om de suggestie van iets anders en beters. Over deze 'sterke' betekenis van participatie-democratie zal ik het verder niet hebben, noch over de condities waaronder ze bestaanbaar zou kunnen zijn. Want de PvdA streeft noch voor zichzelf; noch voor andere maatschappelijke en politieke verbanden , een dergelijke vorm van democratie na. Ook in de discussie birmen de partij voert niemand een pleidooi voor participatie-democratie in de 'sterke' betekenis, al wordt, zoals gezegd, wel door sommigen de suggestie daarvan gewekt. De twe.ede, 'slappe ', betekenis van het woord participatie-democratie is af-
democratIschsocialIsme
komstig uit de jaren zestig (de 'sterke' heeft een veel langere stamboom), en er wordt niet meer mee bedoeld dan - in het verband van een politieke partij - een kwalitatief en kwantitatief grotere deelname van 'gewone' leden aan de opinie- en besluitvorming binnen het kader van de representatieve democratie. . Deze notie is niet al te helder als men de achtergrond niet kent van waaruit ze afkomstig is. Volgens de neo-liberale orthodoxie, zo stelden de critici van de jaren zestig, was de democratie enkel een middel - een middel om leiders te kiezen. Daartegenover stelden zij dat democratie geen middel was maar een doel; en ze koppelden daarbij participatie aan democratie. Het doel van de democratie zou in deze opvatting zijn: iedereen in besluitvormingsprocessen te laten participeren. Deze voorstelling van zaken is nogal verwarrend. Wie democratie een mechanisme ter selectie van politieke leiders noemt, zegt niet dat·democratie ook niet een doel heeft - i.c. het komen tot optimale beslissingen en het verwerkelijken van politieke gelijkheid. Wie democratie een doel noemt, en dat koppelt aan participatie, bedoelt daarmee in het algemeen impliciet dat (participatie-)democratie een middel is, nl. tot individuele ontplooiing. De reductie van twee concepties van democratie tot de doelen van optimale besluitvorming en individuele ontplooiing brengt veel van de nieuw-linkse polemiek over participatie-democratie tot betrekkelijk onbeduidende proporties terug. De beide doelstellingen zijn immers niet per definitie met elkaar strijdig. Maar anderzijds is het ook duidelijk dat vanuit de vereisten van een politiek stelsel, of een politieke partij gezien, deze doelstellingen niet van dezelfde orde zijn~ het eerste is van centraler belang dan het tweede, nog afgezien van de niet geringe filosofische problemen waarvoor de idee van 'individuele ontplooiing' ons stelt. Niemand zal slechte, chaotische, ondoorzichtige, en in consequenties onbillijke politieke besluitvorming accepteren op grond van het argument, dat dit de prijs is die men voor ontplooiing door participatie moet betalen. Kortom, de twee hoofdbetekenissen waarin 'participatie-democratie' in de laatste twintig jaar als politiek concept heeft gefungeerd, zijn voor een politieke partij als de PvdA niet van toepassing, respectievelijk betrekkelijk onbelangrijk. 'Participatie-democratie' behoort tot de dozen met ideologisch piepschuim die nog altijd de ruimte voor politieke gedachtenwisseling grotendeels vullen, maar waarin eigenlijk niets substantieels verpakt is.
Participatie als middel In feite is participatie op prozaïscher niveau, een veel klemmender vraagstuk voor de PvdA. Want deelname van leden aan de activiteiten van de PvdA is een noodzakelijk middel om de hoofddoelstellingen van de partij zelfs maar na te kunnen streven. Tot die hoofddoelstellingen behoort in elk geval het bevechten van socialistische voorstellen en ideeën in de vertegenwoordigende lichamen van ons politieke stelsel. Daar zijn mensen voor nodig. Volgens mijn ruwe schatting vaardigt de PvdA ruim 3000 leden af naar vertegenwoordigende lichamen als Staten-Generaal, Provinciale Staten, gemeenteraden e.d. In de tweede plaats zijn er eveneens velen nodig om de partij-organisatie minimaal te laten functioneren. Gelet op de reglementair vastgelegde bestuurlijke functies op afdelings-, gewestelijk en nationaal niveau, zijn er nogmaals zo'n 4000 leden nodig om deze posities te vervullen . Dit zijn ruwe schattingen. Enerzijds zullen er overlappingen optreden, door het besocialisme en democratie, staan van dubbelfuncties. Anderzijds zijn er binnen de partij veel meer nummer 4, functies te vergeven dan in de reglementen en statuten vastgelegd zijn . AI april 1980 met al is het niet onredelijk om ervan uit te gaan dat zo'n 7000 leden daad160
dem
SI
democratIschsocialIsme
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
161
werkelijk bereid moeten zijn om functies binnen en namens de PvdA te bekleden, wil de partij minimaal voldoen aan de eisen die ze zichzelf (via statuten en reglementen) stelt, en die haar door de kiezers worden opgedragen. In de derde plaats is een groter reservoir aan participerende leden noodzakelijk, omdat het gewenst is dat de mensen die binnen of namens de PvdA posities bekleden, gekozen kunnen worden op eerder gebleken geschiktheid. Om deze selectie- en recruteringsfunctie van een politieke partij waar te kunnen maken, zou men theoretisch eigenlijk moeten kunnen kiezen uit ten minste twee verantwoorde kandidaten (naast de zittende) voor elke functie . Dit zou een graad van systematische participatie vereisen, waaraan op dit ogenblik bij lange na niet voldaan wordt. In de vierde plaats is participatie van leden een middel om de forumfunctie van een politieke partij mogelijk te maken. Deze forumfunctie verwijst naar het publieke debat binnen een partij over de te voeren politiek, waaraan iedereen in z'n kwaliteit als gelijkberechtigde deel kan nemen. Anders dan bij de voorgaande functies van participatie is het hier niet mogelijk het hiervoor benodigde minimum-niveau aan participatie getalsmatig te benaderen (tenzij zuiver mathematisch: twee ... ). Enerzijds is, om een voorbeeld te noemen, de participatie niet zozeer aan een minimum, maar aan een maximum gebonden. De nationale forumfunctie, die wordt uitgeoefend, o.m. door partijcongressen, partijraden en media binnen en buiten de partij, kan nu eenmaal maar een beperkt aantal daadwerkelijke deelnemers verdragen, wil er nog sprake zijn van een debat. Daar staat tegenover dat participatie in deze zin niet alleen spreken en schrijven, maar ook lezen en luisteren inhoudt. Bovendien wordt de forumfunctie niet alleen nationaal uitgeoefend, maar ook op regionaal en lokaal niveau. De forumfunctie moet onderscheiden worden van wat men de markt- of signaalfunctie van participatie binnen een politieke partij zou kunnen noemen. Daarmee wordt bedoeld dat participatie een middel is om signalen over maatschappelijke en politieke problemen die leven in de verschillende milieus en groeperingen waaruit de PvdA enerzijds z'n kiezers recruteert, en voor wie ze anderzijds krachtens haar programma opkomt, in de meningsen besluitvormingsmechanismen van de partij te laten doorklinken. Een implicatie hiervan is dat de partij een (intern) marktgebeuren vormt, waarin belangen worden gearticuleerd en met elkaar concurreren. Zowel de signaalfunctie als het marktgebeuren vooronderstelt participatie. Evenmin als bij de forumfunctie valt deze getalsmatig te benaderen. Anders dan bij de forumfunctie kan men echter wel enkele prealabele voorwaarden noemen, waaronder deze vorm van participatie aan z'n doel beantwoordt. In de eerste plaats dient immers zulke participatie genoegzaam breed te zijn: uit alle bovengenoemde groepen en milieus dienen signalen door te klinken . In de tweede plaats dient dergelijke participatie representatief te zijn. Dat wil zeggen : dat de marktposities van de onderscheidene groepen en milieus in de interne concurrentie binnen de partij evenredig zijn aan het belang dat ze volgens de beginselen van de partij, of volgens algemenere principes van gelijkheid en rechtvaardigheid zouden moeten hebben. Aan deze beide voorwaarden wordt in de huidige PvdA nog niet bij benadering voldaan. Dat volgt niet onmiddellijk uit de samenstelling van het actieve ledenbestand , dat in het geheel niet representatief is voor die van het totale ledenbestand, dat op zijn beurt weer systematisch verschilt van de sociale samenstelling van het electoraat. Ik ben geen aanhanger van de nogal primitieve idee dat je alleen kunt vertegenwoordigen wat je zelf bent.
democratischsocialisme
De vertekeningen lijken mij meer te schuilen in het feit dat in het actieve ledenbestand, voornamelijk afkomstig uit relatief geprivilegieerde maatschappelijke lagen, de eigen achtergrond in de politieke besluitvorming wordt verloochend, en men zich een gladiatorsrol aanmeet ten behoeve van imaginaire verdrukten en vertrapten, op wie eigen meningen worden geprojecteerd. Een andere belemmering van deze functie wordt gevormd door de uitbesteding van de articulatie van belangen van sommige groepen aan categorale organisaties, en het alleen daardoor verwaarlozen van andere. Men denke slechts aan de aandacht binnen het partijgebeuren enerzijds voor vrouwen en jongeren en de daartegen schril afstekende verwaarlozing van bejaarden.
Participatie door partijleden Formfunctie en markt- en signaalfunctie zijn overigens niet zonder meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Tussen deze twee functies bestaat een spanning die uiteindelijk terug te brengen is tot die tussen de ideaal-types van enerzijds de beginselpartij, ooit onovertroffen door Burke omschreven als 'a body of men united, for promoting by their joint endeavours the national interest, upon some particular principle in which they are all agreed'; anderzijds de belangenpartij, door Lively gedefinieerd als 'a body of men aiming at public office whose modus operandi will be aggregation of the votes of sectional groups and whose function will in consequence be ... the aggregation of interests' . Is participatie van ledén vanuit de politieke partij gezien een absolute noodzaak ter vervulling van een aantal essentiële functies, voor de afzonderlijke leden ligt dat anders. Wel of niet participeren is een keuze die niet rechtstreeks uit het lidmaatschap voortvloeit. Het lidmaatschap van een politieke partij is in de strikte zin een juridisch begrip en verwijst naar minimale verplichtingen: het onderschrijven van doelstellingen en beginselprogramma, en het voldoen aan (minimale) financiële verplichtingen. Alleen dat laatste is enigszins toetsbaar, en zelfs dan blijkt dat waarschijnlijk meer dan twee derde van de leden minder contributie betaalt dan waartoe men verplicht is. De betekenis die leden aan hun lidmaatschap en dat van anderen hechten is echter niet tot deze minimale verplichtingen te herleiden. Waarschijnlijk is het mogelijk wat dit aangaat drie categorieën leden te onderscheiden.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
162
Voor de eerste categorie, de overgrote meerderheid van de leden, betekent het lidmaatschap het objectiveren van een politieke keuze, een enigszins duurzame uiting van sympathie aan de PvdA en wat deze voorstaat. Daadwerkelijke participatie of niet is voor deze categorie geen reële keuze, al zal men wel bereid zijn mee te werken aan activiteiten als verkiezingsaffiches voor het raam hangen e.d. De tweede categorie acht een zekere mate van participatie een wezenlijk onderdeel van het lidmaatschap. Dat betekent echter niet dat mensen uit deze categorie ook werkelijk in de partij zullen gaan participeren. Globaal gesproken zal dit afhangen van een tweetal factoren. De eerste factor is de feitelijke mogelijkheden tot participatie waarover men beschikt. Deze zal op zijn beurt weer afhangen van beschikbare tijd, gezinsomstandigheden, leeftijd, werk en participatie in andere vrijetijds-activiteiten. (Meer dan de helft van de PvdA-leden bleek bijv. in ~ 978 in andere organisaties actief te zijn) De tweede factor, die gedeeltelijk interfereert met de eerste, is de mate waarin de bestaande partij-organisatie en partijcultuur tegemoetkomt aan de behoefte, intensiteit en vorm van participatie waartoe leden uit deze ca-
dem
democratischsocialisme
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
163
tegorie bereid en in staat zijn. Dit weegt des te zwaarder, omdat ik aanneem dat voor deze categorie in overgrote meerderheid geldt, dat de baten van participatie uit niets anders bestaan dan uit het gevoel een zekere politieke verantwoordelijkheid te dragen, de voldoening iets zinvols in de politiek te doen, of een zekere mate aan sociale contacten op deze wijze te kunnen onderhouden. De baten van participatie liggen hier dus op het tamelijk ongrijpbare - niveau van zingeving en zelfontplooiing. Voor deze categorie neem ik dus aan dat tot de verwachte baten van participatie niet meer tastbare zaken als het verwerven van ambten, status, voordelen en wat dies meer zij behoort. De imaginaire kosten-baten-afweging die voor de tweede categorie al dan niet tot (voortzetting van) participatie leidt, wordt waarschijnlijk vooral bepaald door de hoogte van de kosten die men zich moet getroosten. Voor de derde categorie, de kleinste, geldt dat deze wèl zulke voordelen aan participatie ontleent of verwacht te ontlenen, en daarom bij de kostenafweging veeleer geneigd zal zijn naar de verwachte baten, en niet naar de hoogte van de kosten te kijken. Vanzelfsprekend is de grens tussen deze drie categorieën geen ijzeren gordijn. De oversteek-waarschijnlijkheid tussen de eerste en de tweede (plus derde) categorie - die tussen participatie-bereidheid en niet-participatie-bereidheid - zal kleiner zijn dan die tussen de tweede en de derde ca·tegorie. Het belang van deze onderscheiding in drie categorieën is tweeledig. Allereerst krijgt men een zuiverder beeld van de verhouding tussen de feitelijke en de mogelijke participatie-graa~ in een politieke partij. Deze is in ons geval dus niet feitelijk aantal actieven (± 10 000) in verhouding tot het totaal aantal leden (110 000), maar het feitelijk aantal actieven in verhouding tot het aantal in principe tot participatie bereide leden, .d.w.z. de som van de tweede en de derde categorie. In de tweede plaats maakt deze onderscheiding ons erop attent dat de participatie-kosten niet voor alle tot participatie geneigde leden even zwaar wegen, en dat, heel in het algemeen gesproken, de derde categorie bereid is veel hogere participatie-kosten te maken dan de tweede - bij gelijke participatie-mogelij kheden . Over-participatie versus non-participatie Naar mijn idee is dit laatste gegeven mede (naast de over-organisatie van partijwerkzaamheden) verantwoordelijk voor een gevaarlijke ontwikkeling binnen de PvdA: het opschroeven van de mate van participatie die binnen de actieve partij nodig is om nog zinvol mee te kunnen doen of om nog mee te kunnen tellen. 'Driestromenland in één partij', een onderzoek naar de kandidaatstelling in de PvdA voor de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam, bevat veel materiaal ter ondersteuning van deze gedachte: de meest succesvolle groepen binnen de Amsterdamse PvdA bestonden uit degenen die zich de hoogste participatie-kosten konden en wilden veroorloven. In deze zin bedreigt de over-participatie van enkelen de participatie van velen , en dreigt er binnen de PvdA een nieuwe, moeilijk controleerbare vorm van structurele ongelijkheid te ontstaan . Waaraan m.a.w. behoefte is, is een soort maximale participatie-norm (en een daarmee overeenkomend niveau van verplichte activiteiten) die afgestemd is op leden van de tweede categorie. Op leden dus, voor wie deelname aan de partij een vrijetijdsbesteding is, naast een normale dagtaak en naast andere vrijetijdsbestedingen. In de voorgaande paragrafen zijn opmerkingen gemaakt over participatie
democratIschsocialIsme
gezien vanuit de partij als organisatie, en gezien vanuit het perspectief van leden. De term participatie is daarbij in een niet verder gepreciseerde betekenis gebruikt.
Onderzoeken en statistieken over participatie hebben vaak het tekort dat zij louter mededelingen over gedrag registreren (Lp.v. handelingen) en dat zij het proces karakter van politiek negeren door enkel een momentopname te maken. Het partijlid dat zorgvuldig de politiek volgt door lezing van kranten en stukken, en die daarover spreekt met buren en collega's telt - om een voorbeeld te noemen - niet als participerend lid, het partijlid dat niets leest of volgt, maar één keer per jaar naar een ledenvergadering gaat om een vriend aan een plaats op de kandidatenlijst te helpen, telt wèl als actief lid.' Het probleem van een juiste meting van participatie zij hier in elk geval vermeid, omdat hier o.a. ook uit volgt dat de betekenis die men toekent aan het verschijnsel non-participatie, afhankelijk is van juiste informatie over de context van die non-participatie. Afhankelijk van die informatie kan non-participatie dan bijv. een uiting zijn van apathie, van een gevoel van onmacht (t.o.v. de actieve elite) dan wel van instemming (t.a.v. die actieve elite). Overigens dient gesteld te worden dat zowel vanuit de doelstellingen en taken van de partij, als uit algemeen theoretisch gezichtspunt, nooit vergeten moet worden dat er voor een staatsburger altijd alternatieve participatiemogelijkheden naast het partijlidmaatschap (dienen te) bestaan, en dat elke beschouwing over participatie in de partij derhalve een relativerend karakter dient te hbben. Juist vanuit één van de in het MEP-rapport vastgestelde centrale taken van de partij, nl. de wisselwerking met de samenleving, is het van groot belang dat actieve partijleden 66k posities in andere maatschappelijke organisaties innemen, en dat het dus juist vanuit de partij gezien noodzakelijk is zulk een meervoudige participatie feitelijk mogelijk te maken. Aan welke kwalitatieve eigenschappen dient participatie (gezien vanuit de partij) nu te voldoen? Zonder uitputtendheid te pretenderen, ligt het voor de hand te noemen: 1. Een zekere duurzaamheid. Participatie die een eenmalig en incidenteel karakter heeft, onderbreekt het procesmatige karakter van de partij-organisatie en belast die disproportioneel. 2. Geïnformeerdheid, zowel over de inhoudelijke zaken die aan de orde zijn binnen de partij, als over de procedures van besluitvorming en meningsvorming binnen de partij. Ervaring leert dat 1. en 2. helaas niet altijd naast elkaar voorkomen. 3. Gedistantieerdheid. Participatie dient een rolkarakter en geen persoonskarakter te hebben, o.a. om het mogelijk te maken conflicten, die in de politieke menings- en besluitvorming onvermijdelijk zijn, zo zakelijk mogelijk uit te vechten.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
164
Participatie van leden, zo is de conclusie van deze beschouwing, kan geen doel op zich zijn van een politieke partij die naar interne democratie streeft, maar is een noodzakelijk middel om een aantal externe en interne doelstellingen te kunnen nastreven. Zowel vanuit die doelstellingen als vanuit de motivaties van leden, vallen een aantal eisen te stellen waaraan de mate en kwaliteit van ledenparticipatie zouden moeten voldoen. Op grond van ervaring en berekening kan worden gesteld dat aan de eisen in de huidige PvdA in geringe of geheel onvoldoende mate wordt voldaan, en dat zowel de dominante partijcultuur, als de organisatorische overlaad het onwaarschijnlijk maken dat deze situatie zal verbeteren.
democratischsocialisme
Bart Tromp is socioloog te Eindhoven en lid van het bestuur van de Partij van de Arbeid. Literatuur Carole Pateman, Partieipation and Democratie Theory. Oxford 1970. P. Bachrach, The Theory of Democratie Elitism; A Critique. Boston 1967. Q. Skinner, The Empirieal Theorists of Demoeracy and Their Critics: A Plague on Both Their Houses. Political Theory 1 (1973). - J . Lively, Democracy. Oxford 1975. Ph. Van Praag, K. Brants (red.), Driestromenland in één partij, Amsterdam z.j. Commissie Meerjarenramingen en Partijorganisatie: Eindrapportage. Partij van de Arbeid, Amsterdam 1979 (MEP-rapport). Brian Barry, Politieal Argument. London 1965. L. Milbrath, M. L. Goel, Political Partieipat/on. Chicago 1977. M. Walzer, Obligations: Essays on Disobedience, War, and Citizenship. New Vork 1970.
socialisme en democratie, nummer 4,
april 1980
165
socIaal- Arie van der Hek economische . vraagstukken
De WIR is geen socialistische hervormingsmaatregel
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
166
Door het kabinet-Den Uyl werd een nota geschreven over selectieve economische groei. Daarin werd het denkbeeld geopperd de economische ontwikkeling bij te sturen vanuit de gezichtspunten (facetten): regionale spreiding en een betere ruimtelijke ordening van activiteiten, energiebesparing, milieuvriendelijkheid, zuinig gebruik van grondstoffen en verbetering van de economische structuur ook internationaal. 1 Het laatste leidde tot de doelstellingen vernieuwing (innovatie) en versterking van de sector-structuur. Eraf ging het zuiniger grondstoffengebruik. 2 Voorop stond evenwel dat de economische groei moest worden bevorderd (continuïteit). Het aangrijpingspunt zouden de investeringen in vaste activa (gebouwen en outillage) zijn. Bedrijven kregen premies als ze maar investeerden en meer premies als ze daarbij één of meer facetdoelstellingen in acht namen. Er werd dienovereenkomstig een wet (WIR, Wet Investeringsrekening) gemaakt, waarbij als uitvoeringsmethode de aftrek van de inkomsten of vennootschapsbelasting gold, zelfs indien dit tot subsidiëring zou leiden, wanneer de aftrek de te betalen belasting overtrof. Met deze methode hoopte men bureaucratie te vermijden. Het moest om een zogenaamde objectieve regeling gaan. Een minister behoefde immers geen beslissing te nemen in het concrete geval. De wet, uitvoeringsbepalingen en jurisprudentie gingen bepalen waarop investeerders recht hadden. De ondernemer moest dan ook niet blootgesteld worden aan een beoordeling van zijn positie, mogelijkheden en beleid teneinde te kunnen bepalen of een bepaalde investering wel steun behoefde en effectief bijdroeg aan de doelstellingen, die de nota Selectieve groei aangaf: Het wordt wel eens vergeten dat er naast de WIR een netwerk van steunregelingen bestaat, die dezelfde doelstellingen beogen als de WIR. Dat netwerk zal nog een uitbreiding ondergaan op grond van de vervolgnota selectieve groei, de zogenaamde sectornota van minister Van Aardenne. De uitvoeringsmethode van deze regeling wijkt volstrekt af van de WIR. Steunaanvragen worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden, waarin het bedrijf en soms ook de bedrijfstak zich bevindt. Er is geen direct werkend recht op subsidie wanneer een door de regeling bepaalde voorwaarde ' wordt vervuld, maar er is wel een mogelijkheid, die pas door een besluit van één of meerdere ministers verwerkelijkt kan worden. Behalve de moeilijkheden die de WIR zelf oproept, is er derhalve nog het vraagstuk hoe het WIR-systeem zich verhoudt tot het systeem van individuele steun. Naast de algemene toeslag voor alle investeringen (de continuïteitsdoelstelling) en speciale toeslagen voor schepen en vliegtuigen zijn ook facettoeslagen ingevoerd, zoals de bijzondere regionale en de ruimtelijke ordeningstoeslag. De lijdensweg van de regionale toeslag veronderstel ik als bekend: een gedwongen constructie met de heffingen, die op grond van de wet selectieve investeringsregeling konden worden geheven in het westen en midden van het land, maakte een regionale toeslag mogelijk. Anders had de EEG de hele zaak getorpedeerd. Er zijn ook nog grote projecten-
eco. vraa
so
socIaaleconomische vraagstukken
en kleinschaligheidstoeslagen op onduidelijke gronden. Er is een wetsontwerp om een energie- en een milieutoeslag in te voeren. Beide zijn zeer omstreden. Een arbeidsplaatsen-, innovatie- en sectortoeslag worden bestudeerd en bij voorbaat door velen onmogelijk gevonden. Ik zal nu eerst het WIR systeem behandelen en mij daarbij beperken tot drie elementen, te weten de eenvoudigheid, de continuïteitsdoelstelling en de facetdoelstellingen . Daarna zal ik nog wat opmerken over het systeem van de individuele steun.
Het WIR-systeem
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
167
1. Eenvoudigheid De Partij van de Arbeid heeft de WIR indertijd met gejuich begroet, omdat daarmee investeringen gericht zouden kunnen worden op zulke doelstellingen als milieubeheer, energiebesparing, internationale arbeidsverdeling enz. Wie opmerkte dat geen enkele ondernemer verplicht was te investeren, laat staan zo te investeren als de WIR met subsidies wenste te honoreren, werd een kniesoor gevonden. Toch ligt hier een moeilijkheid. Het effect kan wel eens beperkt zijn. Waar wij onze ogen echter helemaal voor sloten was voor het vraagstuk van de ingewikkeldheid. - Naar de mate waarin het aantal gevallen toeneemt waarvoor een ondernemer eventueel subsidies kan krijgen, wordt het voor hem moeilijker een investeringsbeslissing te nemen met de hoogst mogelijke subsidie-inhoud. De wetgever wil echter dat de ondernemer zoiets wel doet, want daardoor gaat het WIR-instrument optimaal werken. Voor kleine bedrijven, die geen subsidieöloog kunnen inhuren, is dit een onhaalbare kaart. Zij hebben toch al pech, want het subsidierecht begint pas te werken bij investeringsbedragen, die een bepaald minimum te boven gaan. Deze moeilijkheid zal in haar volle omvang blijken, wanneer meerdere facettoeslagen worden ingevoerd. - Maar niet alleen de ondernemer zal het moeilijk hebben met de WIR. De uitvoer~nde instellingen zullen het slachtoffer worden van de veronderstelde eenvoud van de WIR. Er is een Dienst Investeringsrekening (DIR) van beperkte omvang die moet nagaan of terecht subsidie is aangevraagd. De belastingdienst ziet erop toe dat de verwerking op het aangiftebiljet correct is geweest. Naarmate er meerdere en zeer van elkaar verschillende facettoeslagen komen, wordt het voor de DIR onmogelijk anders dan steekproefsgewijs na te gaan of de ondernemer wel waarheidsgetrouw zijn subsidie-aanvrage heeft gedaan. Tenzij de DIR uitgroeit tot een ware bureaucratie, maar dat moest nu juist vermeden worden. De toenemende ingewikkeldheid van de WIR maakt het toezicht op een juiste toepassing tot een onoplosbaar vraagstuk. - Vele ondernemers, de DIR en misschien ook de toch al overbelaste belastingdienst zullen dus in de moeilijkheden komen. In aanzienlijke mate worden deze veroorzaakt door de systematiek van de WIR zelf. Naarmate er meer toeslagen komen is het zelfs theoretisch zo dat geen optimalisering van de investeringsbeslissing te verwachten is. De DIR kan dan evenmin vaststellen wat de doelmatigheid van de wet is. Het aantal variabelen dat de WIR invoert, is daarvoor te groot geworden. De gewichten van die variabelen zijn in het concrete geval niet goed vast te stellen en variëren bovendien per geval. De premiehoogten in de wet kunnen daarop niet afgestemd worden. Een individuele beoordeling is dan eigenlijk de enig mogelijke oplossing, maar die wordt juist door de WIR uitgesloten.
socIaaleconomische vraagstukken
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
168
2. Continuïteit - Eén van de doelstellingen van de WIR is dus de continuïteit. De Partij van de Arbeid dacht daarbij in het bijzonder aan de werkgelegenheid. Op zijn zachtst gezegd een misleidende eenzijdigheid. Iedere ondernemer, die een investering doet, kan een subsidie verwerven. De vraag wordt helemaal niet gesteld of zijn onderneming wel uitzicht heeft op continuïteit. Sterker nog. Het wordt als een verdienste van de WIR gezien dat ook verliesgevende ondernemingen subsidies kunnen krijgen. Daarbij doet het er niet toe of dat verlies van tijdelijke dan wel blijvende aard is. In het laatste geval zou nooit zomaar een subsidie gegeven behoren te worden; terwijl het in het eerste geval best toe te juichen zou kunnen zijn. De WIR maakt dat onderscheid echter niet. - Te weinig werd in de partij beseft dat voor het veilig stellen van arbeidsplaatsen, investeringen geen afdoende middelen zijn. Eenieder weet dat investeringen wel een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde zijn om tot arbeidsplaatsen te komen. Wanneer bijv. door investeringen de arbeidsproduktiviteit sneller stijgt dan de afzet, neemt het aantal arbeidsplaatsen af. Evenzeer is het waar dat zonder investeringen de continuïteit van bedrijven en daarmee van arbeidsplaatsen teloorgaat. De economische inzinking die na de oliecrisis van 1973/'74 manifest werd, gaf aanleiding om investeringen te stimuleren. De WIR is vooral door die overweging ingegeven. - Het bevorderen van de continuïteit van bedrijven door middel van investeringssteun zonder meer kan dus toch nog mislukken, indien het bedrijf met afzetproblemen en dus met overcapaciteiten te kampen heeft. Afzetbevordering en daarop gerichte investeringen zijn dan gewenst. De WIR staat echter niet toe het beleid van ondernemingen in dit opzicht te sturen. Er wordt een wissel getrokken op het vermogen van ondernemers goede beslissingen te nemen. Wanneer het knelpunt de afzet zelf is en niet het vermogen tot investeren, is de WIR per definitie niet ter zake doende. - In het algemeen gaat de WIR niet in op de vraag of investeringssteun wel een goed aanknopingspunt is. Twee gevallen heb ik al genoemd, waarbij dat nadrukkelijk niet zo is: bij bedrijven, die structureel onrendabel zijn of met tijdelijke afzetproblemen te kampen hebben is een ander beleid vereist. Onvoldoende heeft de partij gelet op de verwerking van de WIR-subsidies door de onderneming die ze int. Ik kan dan het beste staatssecretaris Nooteboom van Financiën aan het woord laten. 'Wat betreft de vraag waar de WIR-premie uiteindelijk terecht komt, merk ik op dat dergelijke baten deel gaan uitmaken van het bedrijfsvermogen van de belastingplichtige en - althans in principe - vrijelijk ter beschikking staan. Uiteraard is aanwending in velerlei richtingen mogelijk, waar nog bijkomt dat het niet steeds mogelijk is in de geldstroom die een onderneming verlaat een WIR-premie te isoleren. In ondernemingsverband ter beschikking komende gelden kunnen worden aangewend voor de voldoening van lopende verplichtingen (... ), kunnen worden "gereserveerd" of worden gebruikt voor een uitkering aan kapitaalverschaffers enz. ' 3 De investeringsbeslissing geeft aanleiding tot het krijgen van een subsidie, maar deze subsidie behoeft niet gebruikt te worden ter financiering van de investering. Indien de financiële positie van de onderneming sterk is, zal het ontbreken van de rechtstreekse band tussen subsidie· en investering een feit zijn. De subsidie is dan gewoon een bedrag dat de ondernemer in de schoot geworpen krijgt zonder dat hij een tegenprestatie levert. Die tegenprestatie zou immers pas ontstaan, wanneer de ondernemer meer doet dan zonder de subsidie het geval is. Bij kapitaalkrachtige ondernemingen is
eco vraé
socIaaleconomische vraagstukken
'-
ti
dat ternauwernood te verwachten. Bij de facetdoelstelling kom ik op dit verschijnsel terug. Samenvattend: kapitaalkrachtige ondernemingen hebben de WIR niet nodig. Voor hen is die wet een soort omgekeerde VAD. Verliesgevende ondernemingen komen aan de WIR niet toe of zullen hem op ondoelmatige wijze benutten . Blijven de marginale bedrijven over, die misschien op een nuttige wijze over een financiële drempel worden geholpen. De vraag rijst wel of daarvoor geen beter beleidsinstrument bedacht had kunnen worden in de sfeer van de risicodragende kapitaalverschaffing. Ik vrees dat de partij zich aan een grenzeloze naïviteit heeft schuldig gemaakt toen zij de WIR als hervormingsmaatregel omhelsde.
3. Facetten
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
169
Met behoud van bovenstaande kritiek kan met enige goede wil gesteld worden dat de regionale toeslag en de ruimtelijke ordeningstoeslag die bovenop de algemene toeslag worden verstrekt in een aantal gevallen de investeringsactiviteiten in zwakke regio's of bepaalde plaatsen doen toenemen. Hoe zit het echter met de voorgestelde energie- en milieutoeslagen? Deze toeslagen zijn alleen gerechtvaardigd, indien (a) de ondernemer meer doet dan de wetgever verlangt op grond van de milieuwetgeving en de wellicht komende energiebesparingswetgeving, (b) de ondernemer dat meerdere niet zou hebben gedaan, indien de subsidie er niet was geweest. Wat de ondernemer doet, hangt af van de mogelijkheden, die hij heeft. - Energiebesparing levert hem bijv. een voordeel op. Indien een besparingsinvestering door hem snel wordt terugverdiend, is het onzin deze te subsidiëren. Als het terugverdieneffect pas na geruime tijd optreedt, is er een argument om met overheidssteun de besparingsinvestering te steunen. Uiteraard is dan de kredietvorm meer geschikt dan de subsidievorm, die de WIR kent. Indien het terugverdieneffect op zich ontoereikend is om de investering te overwegen, zou een subsidie kunnen helpen. Maar dan alleen als het bedrijfseconomische nadeel beperkt is. De voorgestelde energietoeslag maakt een dergelijke benadering echter onmogelijk. Zij past ook niet in de systematiek van de WIR. - Bij de milieutoeslag ligt het nog moeilijker. In het algemeen kunnen milieu-investeringen niet bedrijfseconomisch worden terugverdiend. Ik ken maar twee overwegingen om tot een ander oordeel te komen. In de eerste plaats als de kosten van de investering geringer zijn dan de milieuheffingen, die de ondernemer anders zou moeten betalen. In de tweede plaats als de milieu-investering leidt tot lonende recycling. In beide gevallen is een subsidie in principe niet nodig, tenzij er een marginaal nadeel voor de ondernemer is dat er gemakkelijk door kan worden weggenomen. In alle andere gevallen ontstaat er een kapitaallast die geheel uit het bedrijfsresultaat moet komen. Vindt de ondernemer dat onoverkomelijk dan zal zelfs de WIR-subsidie hem er niet toe brengen meer te doen dan de wet voorschrijft. Ik kan mij dan nog voorstellen dat de investeringskosten die het gevolg zijn van nieuwe wetgeving, tijdelijk worden verlicht met behulp van een éénmalig krediet tegen zachte voorwaarden. De gedachte is hierbij dat zoiets de invoering van nieuwe wetten vergemakkelijkt. De kredietvorm houdt het uitgangspunt dat de vervuiler moet betalen nog enigszins in ere. Het spreekt vanzelf dat de WIR-systematiek zo'n benadering niet mogelijk maakt. De WIR kan derhalve gekenmerkt worden als ondoelmatig met betrekking tot de doelstellingen milieubeheer en energiebesparing. Een fundamenteel bezwaar tegen de WIR in dit verband is dan nog niet eens genoemq. Gegeven de aard en omvang van de wetgeving op het terrein van milieu be-
socIaaleconomische vraagstukken
heer en energiebesparing, kan een ondernemer met zijn activiteiten nog altijd afbreuk doen aan de doelstellingen, die hier aan de orde zijn. De WIR verhindert dat uiteraard niet, maar stelt hem wel in staat voor een enkele investering subsidies te innen. Het is maar zeer de vraag of de betrokken ondernemer zich daarmee per saldo milieuvriendelijker of energiezuiniger gaat gedragen. Indien het antwoord ontkennend is in concrete gevallen, dan is de WIR meer schijn dan wezen. Daarmee kan wel eens afbreuk worden gedaan aan het pogen een beleid te ontwerpen dat wel doelmatig is.
eco vral
4. De WIR en Individuele steun Het lijkt mij van belang om in een beschouwing over de WIR stil te staan bij de individuele steunregelingen, die er voor het bedrijfsleven bestaan en deze te vergelijken met de WIR-toeslagen. - De basispremie van de WIR beoogt in het algemeen investeringen te stimuleren. Kredietfaciliteiten, die geheel of gedeeltelijk voor risico en/of rekening van de Staat komen, hebben dezelfde werking met het voordeel dat de totale financiële positie van de onderneming in de beoordeling wordt betrokken. Zelfs de kwaliteit van het management en de organisatie worden bekeken en kunnen leiden tot voorwaarden, die aan de onderneming worden gesteld wil zij de beschikking krijgen over liquiditeit en/of risicodragend vermogen. Het gaat derhalve om faciliteiten, die meer waarborgen bevatten om tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgeld te komen dan de WIR.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
De bijzondere financieringsregeling van de Nationale Investeringsbank, de kredietbeschikking voor het Midden- en Kleinbedrijf, de Stichting Industrieel Garantiefonds en de steun aan individuele bedrijven gefinancierd uit de werkgelegenheidsgelden zijn zulke faciliteiten. Ook op deze regelingen is kritiek mogelijk. Er zijn nogal wat overlappingen. De beheersvorm is bijv. weinig toegankelijk Voor invloed van werknemersorganisaties en de parlementaire controle is gebrekkig. Maar dat is te verhelpen. Zij maken echter een basispremie op grond van de WIR in beginsel overbodig. - In het kader van het regionale beleid en het ruimtelijke ordeningsbeleid bestaan evenzeer steunregelingen. Sommige daarvan zijn min of meer regionale toepassingen van de hierboven beschreven algemene regelingen , zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Andere richten zich op investeringsprojecten of infrastructurele voorzieningen. Het is opvallend hoeveel regelingen er zijn die structuurverbetering van bedrijven en bedrijfstakken beogen, dan wel innovatie beogen te bevorderen. Ook op energie- en milieuterrein bestaan en ten dele bestonden speciale regelingen. Zij hebben allen gemeen dat zij project- en/of ondernemingsgericht zijn. Zonder overleg en een wilsbeschikking van de regering leiden zij niet tot subsidie of kredietverschaffing. Een betere regeling of ordening van dit instrumentarium is zeker vereist. De parlementaire controle op de toe.passing ervan is zeker niet voldoende. Dat neemt niet weg dat hier evenals bij de algemene regelingen vastgesteld kan worden dat zij de WIR overbodig maken en betere vooruitzichten hebben om tot een doelmatiger beleid te komen. De vraag ligt dan voor de hand waarom ooit voor een WIR gekozen is. Het antwoord is ten dele van politiek-psychologische aard: men wilde met iets geheel nieuws komen, dat terstond herkenbaàr was vanuit een bepaalde beleidsvisie. Ten dele is het van politiek tactische aard: de WIR heeft voor rechts de verdienste dat hij niet leidt tot een daadwerkelijke beïnvloeding van ondernemingsbeslissingen. Ten dele is het van administratieve aard: de WIR veronderstelt eenvoudige procedures, hoezeer ook
170
---~---
s
sociaaleconomische vraagstukken
de praktijk zal uitwijzen dat dit niet klopt of dat de doelmatigheid ol1der die eenvoud zal gaan lijden. Opvallend is dat politiek links thans begint door te krijgen, waaraan het in zijn naïviteit is begonnen. Gelijktijdig omhelzen de werkgevers de WIR en is politiek rechts erop uit de individuele steun zoveel mogelijk te vervangen door WIR-toeslagen. Per saldo ontstaat er een gemengd systeem waar niemand meer goed wijs uit kan worden en waarmee derhalve geen economische politiek te voeren zal zijn. Enige herbezinning is dan op zijn plaats. Ik geef er verreweg de voorkeur aan de WIR in te trekken en te komen tot een goed georganiseerd systeem van individuele steunverlening.
Arie van der Hek is lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid. Noten 1. W.I.R., preambule. 2. W.I.R., tweede fase. 3. Zie antwoord op schriftelijke vragen van de PvdA-Kamerleden De Graaf en Epema-Brugman d.d. 30 januari 1980 (aanhangsel, zitting '79/80, nr. 574).
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
171
essay
A. de Swaan
Bestuurders en geleerden: ditmaal in psychotherapie
Een theorie is een strategie voor het winnen van een academisch debat. En democratie is een procedure voor het beslechten van een machtsstrijd. Er is dan ook wel enige samenhang tussen de opkomst van formele procedures zoals verkiezingen en meerderheidsstemmingen in de samenleving èn de formalisering van de wetenschap die die samenleving bestudeert, ook al op zoek naar wetmatigheden aan de hand van methodische regels en statistisch telwerk. Maar met die betrekkelijke gelijkvormigheid van procedures bestaat er toch een tamelijk kregele verhouding tussen mensen die betrokken zijn bij beleidsvorming - bestuurders en politici - en mensen die zich toeleggen op kennisvorming, wetenschapsmensen. Dat komt omdat wetenschapsmensen hun geld moeten krijgen van bestuursmensen en omdat bestuurders hun gelijk moeten krijgen van wetenschapsmensen. Dat is minder vanzelfsprekend dan het lijkt en een tamelijk recente ontwikkeling. Vroeger kregen wetenschapsmensen hun geld uit een erfenis, bestuurders hun gelijk van God, van de wapens en van het toegestroomde gepeupel. Die kregelheid tussen bestuurders en geleerden is dus al verklaard uit de eenvoudige omstandigheid dat zij elkaar nodig hebben. Maar het is toch dienstig om nader te bezien hoe ze elkaar gebruiken.
socIalisme' en .democratIe, nummer 4, april 1980
Bestuurders, ook politici, doen een beroep op wetenschappelijk onderzoek wanneer over een kwestie onenigheid hardnekkig blijft voortbestaan en de partijen suggereren dat ze elkaar bestrijden op feitelijke gronden. Die feitelijke argumentatie is al een verpaupering van de discussie, die immers ooit verliep op het peil van de zuivere duiding van Gods heil plan met de wereld, de noodzakelijke gang van de geschiedenis en de strijd van het goede tegen het kwade. Of pornografie nu tot verkrachting leidt, strips tot analfabetisme (daar heeft niemand het meer over!) of televisiekijken tot gewelddadigheid, hebben de meeste mensen allang voor zichzelf uitgemaakt ongeacht de feiten. Nadat het gekibbel weer enige maanden is opgeleefd krijgen de gezagsdragers er genoeg van en zij sluiten de discussie met een elegante geste: er moet een commissie komen of een onderzoek; liefst beide. De beurt is aan de wetenschap. En die levert voor dat soort vragen nooit een gedegen antwoord. Het zijn 'interessante', 'relevante', 'controversiële' vragen, maar er is voor een onderzoeker niets mee aan te vangen. Een wetenschap ontwikkelt in de loop der generaties zijn eigen problemen en eigen procedures voor het beslechten (of laten voortsudderen) van die vraagstukken en zulke 'grote maatschappelijke strijdvragen' worden, wanneer die wetenschap tot wasdom komt, heel klein en heel 'Onherkenbaar verknipt in andere probleemstellingen . De geestelijke volksgezondheid levert daarvan snedige voorbeelden . Een goede vraag, die dan ook geregeld opklinkt, betreft het v66rkomen van psychische ziekten onder de bevolking. Daar is dan ook een wetenschap
172
,
- - - -
-
,-
s
essay
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
173
voor opgericht: de psychiatrische epidemiologie; en er is nooit iets uit gekomen. De reden is dat 'geestelijke volksgezondheid' en 'psychische ziekten' niet anders zijn dan beeldspraak. Lichamelijke ziekten immers kunnen worden vastgesteld onafhankelijk van de voorkennis en de bedoelingen van de lijder, en als er behalve zijn klacht niets te constateren is, zal de dokter zeggen dat hij niets heeft kunnen vinden en dat de klacht dus wel 'psychisch ' zal zijn (als hij het al niet 'simulatie' noemt zoals tot voor kort bij fondspatiënten en recruten). Psychische stoornissen zijn dus juist niet vast te stellen onafhankelijk van de eigen inzichten en bedoelingen van de klager en omdat zulke inzichten en bedoelingen toch in elk vraaggesprek een rol spelen, meet de psychiatrisch epidemioloog vooral de effecten van van zijn eigen ondervragi:1gen. Een sterk voorbeeld geeft het Rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 1978. Maar eerst een vraag aan u, lezer: 'Heeft u in de afgelopen drie jaar wel eens problemen gehad?' Eerlijk voor u zelf beantwoorden, u hoeft het niemand te vertellen. Goed, op deze enquête-vraag antwoordde 43 procent der ondervraagden dat zij minstens op één der door de interviewer genoemde gebieden problemen hadden gehad. Wat elk zinnig mens verbazen moet, is wat die andere 57 procent dan gehad hebben, als ze in geen drie jaar een probleem hadden. Zo ongeveer loopt epidemiologisch onderzoek mis. Over het v66rkomen van psychische stoornissen onder de bevolking is heel weinig te achterhalen, bij voorbeeld omdat een van de moeilijkheden van veel mensen is dat ze hun problemen nu juist niet tegenover anderen onder woorden brengen. Wie hieruit concludeert dat er dus wel niet zoveel psychische problemen zullen zijn onder de bevolking, is niet dom maar slecht. Om in de stroom van alledaagse moeilijkheden die mensen met zichzelf en met anderen maken, sommige te kunnen herkennen als psychische problemen is al een zekere vertrouwdheid nodig met de zienswijze en de termen van psychische hulpverleners - een zekere mate van 'proto-professionalisering'. AI te gemakkelijk wordt die bekendheid met het psychotherapeutisch vocabulaire gemeten, in plaats van de misère waarmee iemand leven moet. Toch is er over het v66rkomen van psychische problemen onder allerlei bevolkingsgroepen veel verstandigs te zeggen en epidemiologen doen dat ook. Weliswaar verschijnen ze tegen begrotingstijd met een foto in de krant en in de kop een percentage: '25 procent van de bevolking lijdt aan neuroses', of een variant. Maar indien op een academische namiddag naar hun 'ware mening en hun echte inzicht gevraagd, zullen zij allerlei wetenswaardige en ook voor de beleidsvorming relevante inlichtingen kunnen geven , weliswaar niet in statistische pronkhouding, maar in weloverwogen, afgemeten en gegronde indrukken over de moeilijkheden waarop zij bij deze of gene categorie .in een of andere wijk of regio gestuit zijn . Het blijft bij impressies, maar het zijn wel beter gefundeel ::Ie oordelen dan van leken en moralisten. Een andere, verwante strijdvraag , waarmee al heel wat onderzoeksgeld in de goot is gelopen: de meting van de resultaten van de hulpverlening , de evaluatie van therapie-effecten bij voorbeeld. Er is van alles onderzocht, vaak op basis van 39 korte behandelingen verricht door co-assisten in een Amerikaans armenhospitaal ('state hospitai') en de uitslagen lopen woest uiteen. Hoe de veranderingen te meten? Is iemand zijn klachten kwijt, misschien heeft hij dan afgeleerd te klagen . Is hij in zijn omgeving een aangenamer mens, is zijn omgeving dan wel aangenamer voor hèm? Is hij tevreden over zijn behandeling, zijn therapeut, dan was dat misschien een te zachte heelmeester. En met welke mensen deze behandelde cliënten te vergelijken? met blind gekozen burgers? maar de onderzochte groep was
essay
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
wel een speciale cliëntèle; met gelijksoortige lijders? maar hoe die in de bevolking te vinden? zie onder epidemiologie; met andere cliënten van het hospitaal? maar die staan al op de wachtlijst en hebben daarvan al een effect ondervonden (meestal positief, nota bene) . Maar als die veranderingen dan al kunnen worden vastgesteld, waaraan ze dan toe te schrijven? Aan de gevolgde methode, aan de vaardigheden van de therapeut, aan zijn persoonlijke kwaliteiten? (dat blijkt heel belangrijk). Er komt wel iets uit dat effecten-onderzoek, maar niet veel. Maar wie daaruit concludeert dat die therapieën geen effect hebben, is weliswaar niet slecht, maar wel dom. Dat die effecten niet te meten zijn betekent nog niet dat ze niet bestaan. En wie alweer op een academische ochtend de therapie-onderzoeker naar zijn bezonken oordeel vraagt, krijgt allerhande wetenswaardige informatie van een geleerde die enige duizenden therapieën met verschillende methoden, therapeuten, vooropleidingen, heeft gevolgd in hun verloop. Op grond van die indrukken zijn uiterst relevante beleidsaanbevelingen te doen, maar significante cijfers zijn het niet, zinvolle gegevens wel. Toch, beweren en bewijzen, dat is twee. Terug naar bestuur en beleid. Wanneer onenigheid hardnekkig blijkt en God, Geschiedenis en het Goede de strijd niet kunnen beslechten, ontstaat een enkele keer een verlangen naar feitelijke informatie en wordt een onderzoeker, of liever nog een onderzoeksteam, ontboden. Maar willen de vorsers, resultaten bieden die de meningsverschillen kunnen beëindigen, dan moeten die resultaten zijn verkregen door formele procedures, zoals die ook gelden in de politiek, door afleiding uit wetten, althans theorieën, en door ordening van feiten naar statistische wetmatigheid . Alleen voor zulk vertoon wil het politiek gekrakeel verstommen. Maar dergelijke formele procedures blijken niet te voldoen, juist wanneer het om interessante vragen gaat. Dan valt een eerlijk onderzoeker terug op zijn gegronde indrukken en zijn bezonken oordeel. Tenminste als hij dat zou durven, want daarom was hij niet gevraagd. Dat is betreurenswaardig, want zo blijft veel kennis en inzicht van tamelijk belangeloze en deskundige buitenstaanders onbenut in het politiek en bestuurlijk bedrijf en wordt veel kostbaar onderzoek ondernomen dat zonder gevolgen blijft. Het is bij voorbeeld niet goed mogelijk om de behoefte aan psychotherapie en andere vormen van psycho-sociale hulpverlening in cijfers vast te stellen en het is al evenmin goed mogelijk vergelijkenderwijs in kwantiteiten de effecten van de verschillende behandelingsmethoden weer te geven. Daarmee bevindt de psychotherapie zich in een overeenkomstige situatie als het maatschappelijk werk, de meeste takken van academisch onderwijs, de rechtshulp, en een aantal takken van de geneeskunde (onderdelen van cardiologie en oncologie, bij voorbeeld). Het wetenschappelijk onderwijs en de geneeskunde zijn veel te gevestigd in de samenleving om hierdoor ernstig te kunnen worden aangetast, maar de psychotherapie en ook allerlei vormen van maatschappelijke dienstverlening hebben zich nog niet zo een onaantastbaarheid weten te bevechten. Zij krijgen dus de volle laag. En waar bezuiniging dreigt, laait ook de wederzijdse concurrentie op, zodat de onderlinge twist de gezamenlijke tegenstander sterkt. Onder zulke omstandigheden ontstaat bij politici en bestuurders een groot verlangen naar ordening en bezuiniging, naar beheersbaarheid. En tegelijk ontbreekt iedere weg tot een beleid behalve die van de minste weerstand, het achterstellen of uitsluiten van de minst strijdbare groepering. Maar in alle onderlinge onenigheid en bij alle onderling strijdige beweringen is het toch heel goed mogelijk om tot een zinnig oordeel te komen. Daarbij heeft
174
---
- - -
-
-
-
-
essay
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
175
het evenmin zin om af te gaan op de strijdkreten der diverse belanghebbenden als op onderzoekscijfers die wel de nummers maar niet de waarde van de feiten weergeven. Wat nodig is voor een beleid is een beredeneerde en gegronde oordeelsvorming. PRINCE Aanvaard een voorstel dat recht doet aan het wezen der dingen maar ook zijn nut bewijzen zal in de praktijk van het dagelijkse leven. Bestuurders en beleiders willen soms de maatschappelijke twist beslechten aan de hand van harde gegevens, en daarmee bedoelen ze cijfers omdat alleen die het gehoor een eerbiedige stilte opleggen. Maar de behoefte aan psychotherapie en aan andere maatschappelijke dienstverlening laat zich niet kwantificeren, evenmin als het effect van die behandelingen en 'diensten zich laat becijferen. In zo een geval kan alleen openbare en beredeneerde verantwoording uitkomst bieden. Ieder die op het terrein van de psychotherapie aanspraken maakt of pretenties heeft, erkenning eist of subsidiëring wenst, die moet zijn aanspraken kunnen rechtvaardigen met argumenten. Die beredeneerde rechtvaardiging dient voor alle aanspraakmakers op gelijke voorwaarden te verlopen, op één plaats, voor één gehoor en met alle gelegenheid voor al wie zich partij acht andermans redenen te bestrijden of eigen overwegingen aan te dragen. Wat hier te beschrijven is, lijkt nog het meest op een forum, een openbare plaats waar men in discussie treedt en verantwoording aflegt en waar de omstanders de argumenten wegen. Zo'n forum zou nog het best te verwezenlijken zijn met een driemanschap dat openbare hoorzittingen houdt waarop vertegenwoordigers verschijnen van scholen, beroepsverenigingen, behandelingsinstituten op het terrein van de psychotherapie, of van een andere vorm van psycho-sociale zorg. Die representanten moeten daar uitleggen waarom zij competenter zouden zijn dan leken, geoefende vrijwilligers of concurrerende beroepsgroepen, of hun handelwijze ook baat verschaft en aan wie en aan welke mensen niet, zij moeten hun beroepscodes en hun organisatorische inrichting en hun honoreringsstelsel rechtvaardigen, hun opleidingsprogram en toelatingseisen rechtvaardigen. Zulke verantwoording kan worden afgelegd met verwijzing naar onderzoeksresultaten, op grond van uitvoerige getuigenissen, met verwijzing naar de literatuur, door uitleg van procedures, inzage in cursus-, behandelings- en supervisie-protocollen, presentatie van reglementen, expertises enzovoort. Het driemanschap kan alles vragen en altijd nbg een vraag stellen. Wfe voor zo'n forum kan worden geroepen om daar zijn aanspraken te verdedigen, dat is zelf een vraag die ter discussie staan kan op die plek: wie meent dat recht van spreken te hebben, heeft het recht dat waar te maken. Aan het driemanschap, de drie mannen of vrouwen dus, om de argumentatie naar beste weten te wikken en te wegen en op grond daarvan advies uit te brengen over de waarde van de ingebrachte argumenten en dus over het gewicht van de gestelde aanspraken. Die drie zijn daartoe in staat omdat zij alle aanspraak makers op dezelfde plaats en op dezelfde wijze gehoord en ondervraagd hebben en dus alle claims kunnen vergelijken op basis van de ingebrachte argumenten. Zo een forum zou zich een oordeel kunnen vormen over de wirwar van scholen, methodes en instellingen van de psychotheré~pie en van daarmee verbonden handel- en behandelwijzen. Slaagt het daar, dan kan zo'n forum ook eens worden opgezet voor andere branches van dienstverlening, zoals bij voorbeeld het vormingswerk of de kunsten, waar ook behoeftenpeiling en effectmeting ondoenlijk zijn gebleken, althans met de meetlat. In het driemanschap moeten geleerden worden benoemd en geen bestuurders; het gaat vooralsnog om het uitbrengen van advies op grond van gehoorde en gevraagde argumenten, die af te
essay
wegen zijn op hun inhoudelijke mérites, dus in de termen die opgeld doen binnen het vakgebied. Maar die drie zouden niet zelf uit de beroepskring moeten komen en daarvan geen spreekbuis of voorman moeten zijn, omdat ze daarmee immers ook partij zijn in strijdvragen die de beroepskringen verdelen of zelf belang hebben bij het beroepsbelang. Het driemanschap brengt van tijd tot tijd advies uit aan overheidsinstanties die bevoegd zijn om te erkennen of te betalen. Het is aan die instanties en aan nog hoger autoriteiten om dat advies zelf te wegen en af te wegen met andere belangen buiten het betreffende gebied. Het drietal heeft een onderzoek verricht, zij het niet in de gebruikelijke zin; het heeft in een reeks van hoorzittingen een zo goed mogelijk gefundeerde indruk gekregen van de argumenten die in allerlei beroepskringen worden gehanteerd, van het weerwoord daarop van concurrenten, van cliënten of van vrije critici; die gegronde en beredeneeerde indruk legt het driemanschap in de vorm van een advies aan de bestuurders voor. Dat is een heel andere procedure dan wat gewoon is aan advieslichamen en commissies, samengesteld uit belanghebbenden die hun representativiteit vooral ontlenen aan hun lidmaatschap van zoveel andere commissies waar ze om dezelfde reden in zitten. Adviesorganen, bovendien, die hun verschillen binnenskamers uitvechten, zonder dat het publiek er last van heeft of bij gebaat is, en ook zonder dat de minister het risico loopt te zijner tijd een beslissing te nemen waarmee hij alsnog een der belangengroepen tegen zich zou krijgen. Het driemanschap vormt zich een mening in het openbaar op grond van ingebrachte argumenten, hardnekkige ondervragingen en contra-expertises. Dat vereist enig vertrouwen in de belangeloosheid van de voorzitter en zijn twee bijzitters, maar de bestaande advieslichamen blijken het geheel zonder zulk vertrouwen te stellen. Het is even wennen in het cfumocratisch bestuur en in het sociaal-wetenschappelijk onderzoek als er niets geteld wordt, geen stemmen, geen behoeftigen, geen genezingen, maar in democratische besluitvorming en in rationele kennisvorming komt het niet alleen op tellen aan, maar ook op wegen van argumenten in openbare verantwoording. Vandaar dat forum.
A. de Swaan (1942) is hoogleraar in de vakgroep Verzorgingssociologie aan de Universiteit van Amsterdam en psychoanalytisch psychotherapeut. Met anderen publiceerde hij recentelijk Sociologie van de psychotherapie, dl. 1; De opkomst van het psychotherapeutisch bedrijf; dl. 2: Het spreekuur als opgave. (Aula 1979).
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
176
t
buitenland
Peter Bas Backer
Een kanttekening bij de Tokioronde
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
177
Na de Tweede Wereldoorlog heeft een groot aantal landen, met de schrik van crisis en oorlog nog in de benen, gepoogd een stelsel te ontwerpen dat ruggegraat zou geven aan de internationale economische betrekkingen. In het kader van dit stelsel werd een aantal internationale organisaties opgericht en werden afspraken gemaakt voor het geldverkeer en de handel. Dit toen ontworpen stelsel doet nog steeds zijn invloed gelden op de politiek van vele landen. Algemeen wordt erkend dat het naoorlogse stelsel zijn beste dagen heeft gehad. Als het al in de bedoeling heeft gelegen van de denkers op de achtergrond om de armoede in de ontwikkelingslanden met behulp van het systeem te bestrijden, dan dient men vast te stellen dat van die veronderstelling niets is .terechtgekomen. De groep van de minst ontwikkelde landen, waarvan de meeste in Afrika liggen en met de EEG een samenwerkingsovereenkomst hebben (de overeenkomst van Lomé) omvat de landen die ook al dertig jaar geleden tot de allerarmsten behoorden. Werd de economische positie van de meeste ontwikkelingslanden nauwelijks beter, hun politieke kracht nam toe. In de Verenigde Naties lieten zij zich steeds nadrukkelijker horen. Die toenemende invloed kwam in 1974 en 1975 tot uitdrukking in de aanvaarding, door de VN, van resoluties en een bijbehorend actieprogramma gericht op de totstandkoming van een Nieuwe Internationale Economische Orde. Zo'n NIEO zal verwezenlijkt zijn indien fundamentele structurele veranderingen in internationale betrekkingen en de internationale economie tot stand gekomen zijn; de rechten en kansen op economisch terrein van de rijke en arme landen dienen gelijk te worden, de Derde Wereld dient zijn deel te hebben van eventuele economische groei. Zo'n NIEO zou tot stand komen indien de werkgelegenheid over de wereld beter verdeeld is, als zich op wereldniveau een verschuiving zou voordoen in de mogelijkheden tot produktie (naar verhouding meer produktie in de arme landen en minder in de rijke, waarbij uiteraard rekening gehouden dient te worden met produkties die beter in het ene land kunnen plaatsvinden dan in het andere (bij voorbeeld vanwege de specialistische kennis in een land)). Tijdens de VN-conferentie in 1975 te Lima werd vastgesteld dat in het jaar 2000 de ontwikkelingslanden 25 procent van de industriële wereldproduktie voor hun rekening zouden moeten nemen. Anno nu vindt slechts zeven procent van die produktie in dergelijke landen plaats. In de NIEO-resoluties van 1974 en 1975 is deze doelstelling letterlijk overgenomen. Zo'n verschuiving is toekomstmuziek. De wijze waarop de internationale economie thans is georganiseerd, bevestigt de macht van de rijke landen, ja versterkt die zelfs. De bestaande organisaties en afspraken, zoals bij voorbeeld de Algemene Afspraak over Tarieven en Handel (GA TT), het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de Wereldbank, vormen bij elkaar een clubverband van rijke jongens. Weliswaar bepalen de statuten dat iedereen lid van die club mag worden, maar als men een maaltijd in het clubgebouw wil nuttigen blijkt onmiddellijk dat een dergelijk voorrecht alleen voor de rijk-
buitenland
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
178
si-
sten is weggelegd. De anderen raken meteen in de rode cijfers. In deze tuatie kan pas verandering optreden als de internationale handelsbetrekkingen anders worden geregeld. Het is, om te beginnen, nodig garanties te geven dat de produkten uit arme landen op onze markt verkocht kunnen worden. Vervolgens dienen gedragscodes opgesteld te worden om ervoor te zorgen dat nationale overheden de internationale handel niet te eigen bate belemmeren of verstoren. Tenslotte moeten gedragscodes worden opgesteld voor multinationale ondernemingen teneinde te voorkomen dat dergelijke ondernemingen een zodanig prijs- en vestigingsbeleid voeren dat niet te zeer 'ten koste gaat' van het ontwikkelingsland waarin zij zich vestigen. Op een en ander wordt in onderstaande beschouwing nader ingegaan. Directe aanleiding van dit artikel is de afronding van de zgn. Tokio-ronde. In 1973 werd, op initiatief van de toenmalige Amerikaanse president Nixon, een begin gemaakt met deze Tokio-ronde, een serie multi-Iaterale handelsbesprekingen. In het kader van die Tokio-ronde is er heel wat afgepraat. Het einde is nu in zicht. Als in Genève en andere hoofdsteden de besprekingen definitief zijn afgerond, zullen de resultaten aan het oordeel van de parlementen van de verschillende landen worden onderworpen. De resultaten van deze besprekingen zijn om velerlei reden interessant. Vooral is de vraag van belang of ze bijdragen aan de totstandkoming van een Nieuwe Internationale Economische Orde. De belangrijkste economische aanleiding voor de Tokio-ronde was voor Nixon de omstandigheid dat de internationale handel door talloze, tamelijk recente maatregelen belemmerd werd. Daarmee werd het positieve effect van de Kennedy-ronde vaak teniet gedaan. De Kennedy-ronde bestond uit een serie handelsbesprekingen tussen 1962 en '67. Een belangrijk gevolg daarvan is geweest dat de invoerrechten flink verlaagd werden. Maar het positieve effect daarvan werd vaak teniet gedaan doordat staten inmiddels hun toevlucht namen tot kwantitatieve restricties, waarbij de hoeveelheid van een bepaald produkt dat op de binnenlandse markt wordt toegelaten, aan een maximum gebonden is. Deze maatregel trof bij voorbeeld textielprodukten uit ontwikkelingslanden. Voorts werd de controle op de kwaliteit van produkten vaak rigoureuzer. Dat is weliswaar een gevolg van de technische ontwikkeling maar kan ook makkelijk tot misbruik leiden . Dan is de administratieve rompslomp enorm toegenomen. Importeurs moeten overal ter wereld bij douanediensten een groeiend aantal formulieren invullen. Deze douaneprocedures kunnen erg lang duren en er wordt soms misbruik van gemaakt om handel feitelijk te belemmeren. Van zeer grote betekenis voor het lanceren van de Tokio-ronde is ook de omstandigheid geweest dat tussen 1971 en '73 vaste afspraken over de wisselkoersen op losse schroeven werden gezet, hetgeen uiteraard diepgaande gevolgen had. Bovendien begon rond 1973 de verschuiving van de produktie naar de Derde Wereld (van met name textiel en textielprodukten) ingrijpende gevolgen te hebben voor het handels- en produktiepatroon van de geïndustrialiseerde landen. Bij dit alles kwam nog dat de Verenigde Staten zich steeds meer begonnen te storen aan het toenemend 'regionalisme'. Nieuwe handelsblokken begonnen het beeld van de wereldmarkt te bepalen. Nadat de Europese Gemeenschap een handelspolitiek succes was gebleken, begonnen ook groepen ontwikkelingslanden op economisch en handelspolitiek gebied samen te werken, terwijl ook het Oostblok in dit opzicht aan invloed won. Regiona-
b
SI
buitenland
Ie afspraken zijn, volgens de Verenigde Staten, bedreigend voor de 'mondiale' (en vooral op Amerikaanse handelsmogelijkheden afgestemde) vrijhandelsprincipes. De energiecrisis die zich in 1973 manifesteerde, maakte een internationaal gesprek over handel alleen maar noodzakelijker. De Algemene Overeenkomst voor Handel en Tarieven Reeds gedurende de Tweede Wereldoorlog besloten de westelijke geallieerden orde te scheppen in de economische chaos door oprichting van een Internationale Handels Organisatie, die een speciale plaats zou krijgen in de familie van organisaties van de Verenigde Naties. Handvest van deze IHO had het zgn. Havana Charter moeten worden maar dat is grotendeels in de lucht blijven hangen omdat het Amerikaanse Congres in 1947 van oordeel was dat het te weinig in overeenstemming was met de beginselen van de vrije handel. Daarmee was de IHO van de baan. Wel kregen onderdelen van het Handvest de goedkeuring van het Amerikaanse congres. Zo leidden besprekingen tussen westerse industriestaten en Derde Wereldlanden over vermindering van de wederzijdse invoertarieven tot afspraken (GATT, de Algemene Overeenkomst voor Handel en Tarieven) waaraan de Amerikanen hun goedkeuring hechtten. Andere onderdelen van het Charter, handelend over grondstoffenovereenkomsten, investeringen, concurrentieverhoudingen, handel in landbouwprodukten enz. zijn echter nooit in werking getreden. Pas in 1964 zijn de Verenigde Naties zich, op aandrang van de ontwikkelingslanden, met deze onderwerpen gaan bezighouden, hetgeen leidde tot oprichting van de UNCTAD. De GATT is dus geen echte VN-organisatie, het is feitelijk niet meer dan een serie afspraken over handel en tarieven. In de loop der tijd is de GATT echter wel gaan beschikken over een secretariaat, een soort algemene vergadering (van de Verdragsluitende Partijen) en een Raad. Daaraan zijn weer werkgroepen en commissies toegevoegd, waaronder de Commissie voor Handel en Ontwikkeling, een reactie op de oprichting van de UNCTAD. Deze commissie heeft, plichtsgetrouw, gepoogd de GATT een ontwikkelingsdimensie te geven. De GATT is, evenals het Internationale Monetaire Fonds en de Wereldbank, na de Tweede Wereldoorlog opgezet door staten (en mensen) met liberalistische opvattingen. Zij maakten zich destijds wel zorgen over hoe een herhaling van de vooroorlogse chaos en van het fascisme te voorkomen, en misschien over het politieke kolonialisme, maar zeker niet over economische onderontwikkeling. Als de 'minder ontwikkelde landen' zich niettemin bij de GATT aansloten dan was dat omdat nergens anders zo specifiek over handelsproblemen gepraat kon worden.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
179
Het magere resultaat van de Kennedy-ronde Uit deze korte schets van de GATT blijkt dat na de Tweede Wereldoorlog veel over handel en tarieven onderhandeld is. De essentiële betekenis van de 'ronden' schuilt in de methode van onderhandelen. Tot 1947 waren de onderhandelingen bilateraal: twee landen spraken met elkaar af welke handelspolitieke voordelen ze elkaar per produkt zouden gunnen. Maar bij de 'rondes' maakt een grote groep landen globale afspraken (bij voorpeeld komt men een berekeningsmethode overeen om tot een algemeen gemiddelde tariefsverlaging van 50% te komen). Dergelijke globale overeenkomsten moeten vervolgens concreet worden vastgelegd tijdens bilaterale onderhandelingen. Zijn nu twee landen met elkaar overeengekomen bij de handel in voor beide belangrijke produkten elkaar wederzijds voordeel te gunnen (het 'meestbegunstigings'beginsel), dan geldt dit voordeel vervolgens voor alle andere landen die meedoen in de ronde. Voorbeeld: verlaagt de EEG de invoerrechten voor Amerikaanse elektrische keukenmachi-
buitenland
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
180
nes en de VS doen hetzelfde voor Europese scheerapparaten, dan heeft ook Japan daar voordeel van. Voor Mali, Egypte of Jamaica heeft zo'n afspraak echter geen betekenis omdat die landen dergelijke produkten (nog) niet produceren. Het beginsel dat men het voordeel dat men één land gunt tegelijkertijd gunt aan andere landen is slechts van belang voor landen met een zelfde ontwikkelingsniveau en een divers export pakket. Over de Kennedy-ronde waren de ontwikkelingslanden, mede hierom, erg ontevreden: 'Deze landen in ontwikkeling', verklaarden zij, 'spijt het ten zeerste dat zij niet in de positie zijn de tevredenheid van de ontwikkelde landen over het afsluiten en de resultaten van de Kennedy-ronde te delen '. Inderdaad heeft de Kennedy-ronde de ontwikkelingslanden per saldo niets opgeleverd. Daarvoor is een aantal redenen op te voeren: • Het GATT-systeem is afgestemd op economische relaties waarin iedere partij iets te bieden heeft. De meeste ontwikkelingslanden hadden, zeker in het begin van de jaren zestig, vrijwel niets te bieden, uitsluitend veel te vragen. • De industriële landen wilden niet dat onderhandeld werd over economische sectoren die juist voor de ontwikkelingslanden uiterst belangrijk zijn. Zo sloot de EEG de landbouwproduktie uit en wilde een reeks landen niet dat er over de textielproduktie gesproken zou worden. Men deed dit omdat men de eigen produktiestructuur in de betrokken sector te gevoelig achtte om aan een normale concurrentie bloot te stellen . • In de laatste fase van de onderhandelingen maakten verschillende industrielanden voordelen, die ze elkaar eerst wel wilden gunnen, toch weer ongedaan omdat ze meenden dat het onderhandelingsresultaat in hun nadeel was. Vaak betrof dit produkten die juist voor de ontwikkelingslanden van belang waren. • De resultaten van de Kennedy-ronde werden ook nog eens beïnvloed door de omstandigheid dat bepaalde groepen ontwikkelingslanden reeds een zekere voorkeursbehandeling was gegund, bij voorbeeld op grond van historische banden. Een voorbeeld daarvan was destijds de zgn. Yaoundéovereenkomst tussen de EEG en vroegere koloniën (de latere Lomé-overeenkomst). Ontwikkelingen na de Kennedy-ronde Er hebben zich, na afsluiting van de Kennedy-ronde , twee belangrijke nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. In de zomer van 1979 werd de Lomé-overeenkomst voor vijf jaar verlengd. Daarvan profiteren 57 ontwikkelingslanden, zoals gezegd meestal voormalige koloniën van EEG-landen . Deze landen kunnen veel produkten zonder enig invoerrecht naar de EEG uitvoeren. Bovendien hebben ze speciale, voordelige afspraken gemaakt met de EEG over de handel in grondstoffen. Voorts is er een 'vrijwaringsclausule' geformuleerd, die inhoudt dat men zijn grenzen in moeilijke economische tijden weliswaar kan dichtgooien voor bepaalde produkten , maar dan wel onder speciale voorwaarden, zoals verplicht overleg. Ontwikkelingslanden, die niet tot de Lomégroep behoren, genieten dergelijke voordelen niet. Een tweede belangrijke ontwikkeling sinds de afsluiting van de Kennedyronde voltrok zich in 1971 . Toen werd een begin gemaakt met de invoering door alle geïndustrialiseerde landen van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Het uitgangspunt daarvoor was een in 1964 in het kader van de UNCTAD aanvaarde resolutie. Het APS maakt het mogelijk om voor produkten uit alle ontwikkelingslanden lagere invoerrechten te berekenen dan het normale tarief. Het was de eerste algemene en concrete verworvenheid van UNCTAD en de eerste keer dat het beginsel van de niet-wederkerigheid mondiaal werd toegepast. Dit beginsel ligt ten grondslag aan de UNC-
bi
SI
buitenland
TAD, mede ontstaan als protest van de ontwikkelingslanden tegen de GATI, dat werkt vanuit de valse veronderstelling dat iedereen en alle naties dezelfde economische kansen hebben. De Tokio-ronde De Tokio-ronde begon in 1973 en werd in april 1979 officieel afgesloten, al zal de definitieve afronding (ondertekening) nog wel even duren. In 1974 werd de Tokio-ronde opgedeeld in een aantal afzonderlijke onderhandelingsgroepen. De belangrijkste daarvan was de groep die een verlaging van alle invoerrechten moest zien te bereiken en die nieuwe regels moest opstellen voor de toepassing van de vrijwaringsclausule van de GATI (hetgeen overigens niet is gelukt). Daarnaast is in andere groepen gesproken over onderwerpen als een nieuw systeem voor de bepaling van de waarde van ingevoerde goederen (noodzakelijk voor het vaststellen van het invoerrecht, dat meestal een percentage is van de waarde); de verbetering van de bestaande internationale bepalingen voor de instelling van anti-dumpingrechten ; een regeling ter voorkoming van discriminatie door overheden bij hun aankopen (bijv. de aanschaf van alle overheids-kantoortapijten bij een nationale tapijtenfabrikant, terwijl een fabrikant elders, in een ontwikkelingsland, ze goedkoper kan leveren). Verder heeft, op aandrang van de ontwikkelingslanden, een speciale groep zich bezig gehouden met de juridische structuur van de GATI-overeenkomst. Hieronder wordt, bij wijze van voorbeeld, slechts stilgestaan bij het resultaat van een drietal groepen uit de handelsbesprekingen.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
181
De tariefsverlagingen In de groep die zich heeft beziggehouden met de tariefsverlagingen is oveleenstemming bereikt over een gemiddelde verlaging van de invoerrechten door landen die aan de Tokio-ronde deelnamen van ong. dertig procent (Kennedy-ronde: 35%). Het meest werden de invoerrechten verlaagd van niet-elektrische machines, houtprodukten, chemicaliën en vervoermateriaal. Het minst van produkten uit de textiel- en leersector, die voor de export van veel ontwikkelingslanden van vitaal belang zijn. Beziet men de verlaging van de invoerrechten naar land van herkomst van de produkten, dan blijkt dat de invoerrechten voor produkten uit ontwikkelingslanden iets minder dan de gemiddelde dertig procent verlaagd zijn. Daaraan zit, althans gedeeltelijk, een positieve kant. Hiervoor spraken we al over het APS (het Algemeen Preferentieel Stelsel) dat het mogelijk maakte voor produkten uit alle ontwikkelingslanden lagere invoerrechten te berekenen dan het normale tarief. Welnu, in de Tokio-ronde (waarin de tarieven voor alle landen gelden, ontwikkelingslanden èn industrielanden), heeft men voor die produkten , die via het APS al onder een extra laag tarief vallen, een verlaging berekend die net boven dat APS-tarief uitkomt, zodat de ontwikkelingslanden blijven profiteren van het APS-tarief. Nadelig voor de ontwikkelingslanden is dat de algemene tariefsverlaging niet is toegepast op een aantal produkten die voor de ontwikkelingslanden juist van groot belang zijn, omdat • deze produkten in de industrielanden tot de overgevoelige sectoren behoren (textiel of EEG-Iandbouwprodukten) ; • deze produkten geen onderdeel van onderhandeling waren tussen twee industriestaten. Immers, als twee industriestaten het niet nodig oordelen om middels onderhandelingen te komen tot tariefsverlaging voor een bepaald produkt (het meestbegunstigingsprincipe), dan houden de ontwikkelingslanden (die dat produkt mogelijk zelf maken, en op wie het voordeel automatisch toegepast zou moeten worden) er ook niets aan over.
buitenland
Eén van de doelstellingen van de Nieuwe Internationale Economische Orde is dat ontwikkelingslanden steeds vaker hun eigen grondstoffen tot eindprodukten gaan verwerken. Deze doelstelling wordt door de resultaten van de Tokio-ronde ondermijnd. Weliswaar is het invoerrecht op eindprodukten over het totaal gezien sterker verlaagd dan dat op grondstoffen, waardoor de zgn. tariefescalatie wat wordt teruggedrongen (hoe hoger de toegevoegde waarde van een produkt, des te hoger het invoerrecht), maar de gemiddelde verlaging van het invoerrecht van alle eindprodukten uit ontwikkelingslanden is helemaal niet zo groot (nI. voor eindprodukten 24% maar voor grondstoffen 59%). Volgens de doelstellingen van de NIEO (vastgelegd in VN-resoluties uit 1974 en '75) moeten ontwikkelingslanden steeds meer eigen grondstoffen tot eindprodukten gaan verwerken, om zo de toegevoegde waarde te kunnen. opstrijken. Deze doelstelling wordt dus door de Tokio-ronde ondermijnd.
bl
Overheidsaankopen Er is in de Tokio-ronde een afzonderlijke overeenkomst gesloten voor de overheidsaankopen. Deze overeenkomst, de eerste in zijn soort, moet op 1 maart 1981 in werking treden. Zij moet bijdragen tot een beter inzicht in de' manier waarop (zowel centrale als lagere) overheden hun aankopen verrichten. De overeenkomst bevat regels voor aankoopprocedures, de publikatie ervan, overlegprocedures e.d. Bovendien bevat de overeenkomst een groot aantal uitzonderingsbepalingen voor ontwikkelingslanden. In bepaalde gevallen mag de overheid van een ontwikkelingsland een buitenlandse aanbieder van produkten passeren ten gunste van een binnenlandse leverancier, zelfs als de buitenlander goedkoper is. De overeenkomst voorziet voor ontwikkelingslanden voorts in de instelling van informatiecentra voor overheidsaankopen. Er komt een 'commissie voor overheidsaankopen' die de uitvoering van de overeenkomst moet begeleiden en meningsverschillen over de interpretatie ervan moet bijleggen. Door deze overeenkomst worden· op een zo expansief gebied als de transnationale overheidsaankopen internationale regels gesteld, om geforceerde discriminatie van het eigen bedrijfsleven te voorkomen. Als dergelijke regels mondiaal worden toegepast (dus zoveel mogelijk landen de overeenkomst ondertekenen) is de kans het grootst dat per saldo het eigen bedrijfsleven er niet op achteruit gaat. De Nederlandse overheid zou bij kunnen dragen aan de verbetering van de werkgelegenheid in arme landen door bij bedrijven in die landen aankopen te doen. Als een groot aantal landen bereid is deze basisregels voor internationale overheidsaankopen te accepteren en ernaar te handelen (en daar lijkt het wel op), dan zou een klein stukje van een NIEO verwezenlijkt zijn . De overheid is een veilig en kredietwaardig afnemer, voor toekomstige leveranciers in ontwikkelingslanden van groot belang. Wel dienen deze leveranciers de kwaliteit van hun produkten te verbeteren, want een overheid is doorgaans een kritisch consument. Dat laatste (produktverbetering) is wel'licht mogelijk door een ander resultaat van de Tokio-ronde, de code voor produkt-normen, in het kader waarvan aan de ontwikkelingslanden de technologie kan worden overgedragen die nodig is om de kwaliteit van produkten te verbeteren en te keuren.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
182
Juridische structuur De groep die zich met de juridische structuur (G.J.S.) bezighield is in de loop van 1976 op initiatief van Brazilië ingesteld. Zij heeft zich vooral bezig gehouden met de problemen die zich bij de handel tussen ontwikkelingsen ontwikkelde landen voordoen.
s
~e 0-
buitenland
9
gi-
1 9
n Ie
n
e Ir
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
183
In de eerste plaats streefde deze groep naar een wettelijke basis, in de GATT, voor een specifieke status van ontwikkelingslanden. In de uiteindelijk hierover bereikte overeenkomst staat dat 'voortaan' ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden in bepaalde gevallen een voorkeursbehandeling mogen geven. Dat is niet zo opzienbarend, want een dergelijke regel geldt al in de GATT vanaf 1966. Ook de opsomming van de gevallen waarin zo'n voorkeursbehandeling is toegestaan (APS, Overeenkomsten als over overheidsaankopen, onderlinge afspraken tussen ontwikkelingslanden) is, voor een deel, een herhaling van voldongen feiten. Het preferentieel stelsel bestaat immers al sinds 1971. Wel is hierdoor een juridische schoonheidsfout hersteld en past het APS voortaan binnen de GATT. Aan deze juridische erkenning door de GATT van het APS wordt in de thans bereikte overeenkomst de bepaling gekoppeld dat ontwikkelingslanden, naarmate ze zich verder ontwikke)en, geleidelijk de normale rechten en plichten van de GATT op zich zullen nemen. Dit lijkt redelijker dan het is. Het voorkeursrecht moet volgens mij als een normaal recht beschouwd worden. Het gaat hier namelijk om het recht op een zelf gekozen economische ontwikkeling. Gesuggereerd wordt immers door de tekst van de overeenkomst dat alleen de handelspolitieke rechten en plichten tussen rijke landen normale rechten zijn. Bovendien staat er tegenover dit recht van de ontwikkelingslanden geen plicht van de rijke landen. 'De Verdragsluitende Partijen', staat er in de overeenkomst, 'mogen een preferentiële behandeling geven'. Dat tegenover de zgn. rechten van de ontwikkelingslanden geen plichten staan voor ontwikkelde landen is kenmerkend voor de manier waarop deze rijke landen de NIEO interpreteren: zij staan de arme landen iets toe. Zo worden de feitelijke machtsposities in de wereldhandel in teksten vastgelegd. Of een ontwikkelingsland een voorkeursbehandeling krijgt wordt nog steeds overgelaten aan de economische of politieke windrichting in de rijke landen. Daardoor verandert er niets aan de economische verhoudingen in de wereld. In de tweede plaats was de groep Juridische Verhoudingen erop gericht de bij de GATT aangesloten landen ertoe te bewegen geen handelspolitieke maatregelen te nemen met de bedoeling de handelsbalans van een land recht te trekken. In de op dit punt bereikte overeenkomst wordt allereerst vastgesteld dat dergelijke maatregelen (kwantitatieve beperkingen, speciale belastingen e.d.) weinig geschikt zijn om de betalingsbalans in evenwicht te brengen. Vervolgens wordt een aantal bepalingen opgesomd waaronder men deze maatregelen eventueel toch kan nemen. Zo is er de verplichting onderhandelingen te voeren met landen die nadeel kunnen hebben van een invoerbeperking, e.d. Ook dient men aan te kondigen wanneer de maatregelen weer zullen worden opgeheven. Een belangrijk facet van deze regeling is dat, indien onverhoopt toch tot invoerbeperkingen wordt overgegaan, in ieder geval rekening zal worden gehouden met de belangen van ontwikkelingslanden. Een industrieland kan een invoerbeperkende maatregel zo inrichten dat hetzelfde produkt, afkomstig uit een ander industrieland, meer moeilijkheden in de weg worden gelegd dan als het afkomstig is uit een ontwikkelingsland. Een commissie van toezicht moet eventueel genomen maatregelen regelmatig onder de loep nemen. Ieder GATT-lid kan toetreden tot deze commissie. De controleprocedures op maatregelen van de ontwikkelingslanden is iets minder scherp dan op die van ontwikkelde landen. Het GATT-secretariaat mag de ontwikkelingslanden helpen documentatiemateriaal te verzamelen om hun maatregelen te motiveren. Deze regeling behandelt een probleem dat in de eerste plaats altijd de industrielanden, vooral Amerika, heeft beziggehouden. Het is daarom een verdienstelijke poging dat daarbij in het bijzonder reke-
buitehland
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
ning gehouden wordt, zoveel mogelijk althans, met de problemen van de ontwikkelingslanden. Maar de tekst is niet bindend en uitdrukkelijk genoeg om helemaal serieus genomen te kunnen worden. Een grote groep armste landen in deze wereld (vooral in Afrika) is nog steeds voor bijna al zijn inkomsten afhankelijk van de uitvoer van een of twee grondstoffen. Voor die grondstoffen krijgen ze wel wat terug, maar lang niet genoeg om alles te kunnen betalen dat moet worden ingevoerd. Ze moeten niet alleen olie en voedsel invoeren, maar ook allerlei dure machines uit de fabrieken van de rijke landen. Om dat te kunnen betalen moeten ze geld lenen en dat levert nieuwe problemen. Voor landen die zelfs geen grondstoffen in hun bodem hebben zitten is alles nog veel ernstiger. Deze landen hebben door het gebrek aan evenwicht in hun economische verhouding tot de rijke landen, eigenlijk geen 'betalingsbalans', en dus ook geen 'betalingsbalansproblemen' . Doordat wij deze landen het etiket 'landen met een betalingsprobleem' opplakken, worden ze getrokken binnen de begrippenwereld van onze huidige economische orde. Daarom komen de medicijnen die we voor ze aandragen ook uit hetzelfde kastje. Het aanbrengen van de structurele veranderingen in onze wereldeconomie zou op dit punt moeten betekenen dat deze armste landen een nagenoeg absolute voorkeursbehandeling krijgen waarbij ze tijdelijk volkomen gevrijwaard worden van welke handelspolitieke maatregel van ol1twikkelde landen dan ook. Concluderend kan van deze betalingsbalansregeling dus alleen worden gezegd dat op grond hiervan deze ontwikkelingslanden binnen de grenzen van onze huidige economische orde wat tegemoetkomender behandeld zuilen worden. In de derde plaats hield men zich in de groep Juridische Structuur bezig met de wens van ontwikkelingslanden makkelijker maatregelen te kunnen nemen ter bescherming van hun economische ontwikkeling tegen ongewenste invoer. De hierover tot stand gekomen overeenkomst is de meest opvallende. Volgens deze overeenkomst wordt het ontwikkelingslanden toegestaan handelspolitieke maatregelen te nemen die afwiiken van de GATT indien zij dat nodig vinden voor hun economische ontwikkeling. Tot nu toe mocht een ontwikkelingsland dergelijke maatregelen uitsluitend nemen bij het opzetten van een bepaalde industrietak. De nieuwe overeenkomst maakt het de ontwikkelingslanden mogelijk beschermende maatregelen te treffen voor 'de ontwikkeling van nieuwe of de wijziging en uitbreiding van bestaande produktiestructuren met het oog op het bereiken van een volwaardiger en efficiënter gebruik van de hulpbronnen, overeenkomstig de prioriteiten van hun ontwikkelingsplannen'. Deze formulering is vrij ruim en erkent het recht op economische zelfbeschikking. Veel meer dan in de hierboven genoemde betalingsbalansregeling wordt hier rekening gehouden met de voorrang die de uitvoering van het eigen economisch plan van een ontwikkelingsland moet hebben. Een te nemen beschermende maatregel dient te worden aangemeld bij de GATT en kan dan vrij snel worden toegepast. Andere landen moeten aantonen dat de maatregel verkeerd is. Het is voor ontwikkelingslanden een kleine stap op weg naar de NIEQ. In de vierde plaats heeft men zich beziggehouden met het opstellen van regels voor de oplossing van meningsverschillen over handelspolitieke maatregelen. Tot nu toe werden dergelijke geschillen vooral opgelost via ongeschreven regels. Daarin kon men slechts inzicht verkrijgen via documenten waarin de in speciale gevallen gevolgde procedures wareA vastgelegd. Het overleg-systeem bestond uit aanmelding van genomen maatregelen bij het GATT-secretariaat, overleg tussen de partijen in het geschil, en de instelling van 'panels' die een oordeel vellen over het geschil, regels stellen volgens welke het geschil dient te worden opgelost en tenslotte toezicht hou-
184
,I
~_
_ _______
~
_
bl
s
buitenland
den op de uitvoering' daarvan, Maar het was, zoals gezegd, voornamelijk een 'in het gebruik ontwikkeld' stelsel. Een belangrijk gedeelte van de gaandeweg gegroeide regels is nu overzichtelijk bijeengezet in één tekst. Hierdoor hebben ook de ontwikkelingslanden een beter inzicht gekregen in de rechten en plichten binnen de GATT, Een vooruitgang is ook dat de genoemde 'panels' zo moeten zijn samengesteld dat, als het gaat om een geschil waarbij een ontwikkelingsland is betrokken, er leden in zitten die over deskundigheid van en inzicht in de mogelijkheden en behoeften van het betrokken ontwikkelingsland beschikken. Ook is in het kader van deze regeling het besluit genomen om de ontwikkeling van het hele handelsstelsel jaarlijks systematisch te onderzoeken. Hoewel dit op zichzelf een goed besluit is, is het een beetje vreemd dat dit werd genomen in het kader van een geschillenregeling.
Je-
Tokio-ronde en NIEO Heeft de Tokio-ronde de NIEO meer binnen ons bereik gebracht? Schept de Tokio-ronde voldoende voorwaarden om de verwezenlijking van de zgn. Lima-verklaring naderbij te brengen, een verklaring die inhield dat in het jaar 2000 de ontwikkelingslanden vijfentwintig procent van de totale wereldproduktie aan eindprodukten voor hun rekening moeten nemen? Wat betekenen de resultaten van de Tokio-ronde voor het streven naar diversificatie van de export van ontwikkelingslanden, wat voor de verbetering van de ruilvoet, voor de structurele betalingsproblemen of voor de vermindering van handelsbelemmeringen tegen de ontwikkelingslanden? Met al deze vragen (die tegelijk doelstellingen van de NIEO zijn) blijven we zitten. En ons antwoord kan niet erg positief zijn. Tijdens de Tokio-ronde werd verder gewerkt aan een betere begeleiding van de internationale handel op basis van de traditionele uitgangspunten van de GATT. Men heeft die traditionele beginselen, op initiatief van Brazilië, enigszins bijgesteld. Bovendien heeft men (in onderscheid tot de Kennedy-ronde) enkele nieuwe onderwerpen aangepakt (zoals de overheidsaankopen) en daarin enige ordening gebracht. Maar in het kader van de NIEO dienen handelsbelemmeringen tegen produkten van ontwikkelingslanden zoveel mogelijk te worden weggenomen, mogen geen maatregelen worden genomen als reactie op economische plannen van een ontwikkelingsland (bijv. subsidiëring van bepaalde industrietakken door zo'n ontwikkelingsland). Nee, er moeten op ontwikkelingslanden geen internationale regels (bijv. betalingsbalansregels) van toepassing worden verklaard, omdat materieel de situatie van dat ontwikkelingsland nauwelijks vergelijkbaar is met die van de rijke landen. Dat eist een andere stuctuur van de handelsrelaties. Daarbij moet de positieve discriminatie van de ontwikkelingslanden institutioneel worden vastgelegd. Beziet men de Tokio-ronde tegen deze achtergrond, dan valt vooral op wat daarin werd nagelaten: er is geen begin gemaakt met de formulering voor de industriële herstructurering in relatie tot de handel, er is geen oplossing gevonden voor de kwestie van de vrijwaringsclausule en er is niets gedaan aan de meest botte van alle handelsbelemmeringen: de kwantitatieve restricties.
e )-
1-
1-
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
185
Socialisten achten enige ordening van de internationale handel noodzakelijk om de werking van de vrije markt te kunnen begrenzen ten behoeve van de bescherming van zwakke economieën. De GATT kan in zo'n ordening een rol spelen. In bescheiden mate is daarvan reeds sprake. Een aantal voorbeelden daarvan gaven we in deze beschouwing. Maar dit proces
buitenland
dient te worden voortgezet. Onder meer met behulp van de verbeterde overlegprocedures en de uitkomsten van het werk van de groep over de juridische structuur moet de GATT door ontwikkelingslanden en daarover gelijkgezinde ontwikkelde landen betrokken worden bij de opbouw van de NIEO. Van belang daarbij is de samenwerking tussen de GATT en een aantal VN-organisaties als de UNCTAD en de Internationale Arbeidsorganisatie. De GATT kan in ieder geval niet 'afgeschaft' worden, wel hervormd. Na de Tokio-ronde zullen nog eens twee ontwikkelingslanden tot de GATT toetreden, waarmee het aantal lid landen uit de Derde Wereld op 55 komt, op een totaal van 84 leden. Peter Bas Backer is werkzaam op het ministerie van Buitenlandse Zaken bij de directie Integratie Europa. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
186
I jule-
document
Hans-Magnus Enzensberger
Geheimen van de Duitse democratie
ni-
I. T
In West-Duitsland wordt al enige jaren een discussie gevoerd over de rechtsstaat, die ook in Nederland enige weerklank heeft gevonden. Sommigen zien in verschijnselen als de Westduitse terroristen wetgeving en de 'Berufsverbote' een rationeel antwoord op een bedreiging van de democratie, terwijl anderen daarentegen dit soort wetgeving beschouwen als de eerste tekenen van een nieuw autoritair, en wellicht zelfs fascistisch regime. De schrijver Hans-Magnus Enzensberger, jarenlang redacteur van het tijdschrift Kursbuch, is het met geen van beide opvattingen eens. Hij is niet zozeer beducht voor een nieuw autoritair bewind, als wel voor de 'zachte' vormen van sociale controle, zoals die bij voorbeeld tot uiting komen in het toenemend gebruik van databanken door de Westduitse politie. Onderstaand document bevat het overgrote deel van een lezing, die Enzensberger enige tijd geleden in New Vork hield. Deze lezing werd eerder afgedrukt in de Engelse New Left Review van november/december 1979.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
187
AI jarenlang wordt er in West-Duitsland een bitter politiek debat 'gevoerd over de democratie. Eerst zal ik kort de beide deelnemende partijen voorstellen. Aan de ene kant is er de geschakeerde coalitie van hen die vinden dat de toenemende onderdrukking van de staat onaanvaardbaar is: oude anti-fascisten, die morele lering getrokken hebben uit de gruwelen van de Duitse geschiedenis; liberalen die hun overtuiging serieuzer nemen dan meestal het geval is bij liberalen; christelijke groeperingen die op grond van gewetensbezwaren protesteren tegen de toenemende onderdrukking van de staat; maar vooral een hele rij eindeloos versplinterde en vechtende 'bewegingen', die allemaal voortkomen uit de anti-autoritaire beweging van 1967/ '68 - vooral vrouwen, ecologen, het oude Nieuw Links en het nieuwe Nieuw Links, en ook een tamelijk amorfe massa van jonge mensen die zich schouderophalend afgewend hebben, misselijk van alle officiële leugens: al met al een minderheid van een miljoen mensen, die een gecompliceerde oppositionele lappendeken vofmt. Hoewel ze niet bijeen gehouden wordt door een theorie of een organisatie, of misschien wel juist daarom, vrezen de politici haar zoals de duivel het wijwater vreest. Want deze minderheid is luidruchtig, vastbesloten en moeilijk vast te pinnen. En ik geloof niet dat er een manier is om hen in de nabije toekomst tot zwijgen te brengen. Aan de andere kant zult u in dit conflict die krachten vinden, die in Duitsland omschreven worden als steunpilaren van de staat en die zichzelf ook zo beschouwen, hoewel ze tot nu toe het ene Duitse politieke systeem na het andere om zeep geholpen hebben. Tot deze krachten behoort de overgrote meerderheid van onze politieke klasse - d.w.z. de kaders die gecontroleerd worden door de parlementaire partijen en het staatsapparaat. Met zo'n rolverdeling is het geen wonder dat, hoewel het debat fel is en zonder oponthoud wordt gevoerd, de argumenten van een verlammende
document
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
188
eentonigheid zijn. De snelle modernisering van Duitsland hield op in de politieke sfeer. Nog altijd bevinden we ons in conflicten die uit het jaar 1848 stammen. Dat is het vruchteloze en anachronistische van onze conflicten dat ze gevoerd moeten worden alsof er nog een burgerlijke revolutie moet komen, terwijl de militante burgerij die er voor nodig is allang niet meer bestaat. Aan de ene kant wordt er gezegd dat de rechtsstaat sedert 1968 steeds meer terrein heeft verloren. Partijen en regeringen , de rechterlijke macht en de grote bedrijven hebben op de schok van de studentenbeweging en op de tekenen van een crisis in de economie gereageerd met een geweldige terugdraaiende beweging, die zijn wortels heeft in het oude arsenaal van de rechtse, zo niet fascistische, ideologieën. De democratische rechten die door de grondwet worden gewaarborgd, worden langzaam maar zeker uitgeschakeld en het moment komt naderbij waarop we ons weer bevinden in die onaangename omstandigheden die we uit onze geschiedenis kennen : een autoritaire staat, blinde gehoorzaamheid, de vervolging van minderheden, een algemene maatschappelijke regressie . We hebben het 'Berufsverbot' al in actie gezien, zeggen ze, het indienen van een politiewet die executie op de openbare weg sanctioneert als het 'laatste veiligheidsschot', het afluisteren en provoceren door de geheime dienst, het intimideren en kwellen van advocaten, en directe en indirecte censuur in scholen, universiteiten en in de media. Nonsens, volstrekte onzin, belastering van de Bondsrepubliek, roept de andere kant - de Bondsregering, de belangrijkste schrijvers, de officieren van justitie. West-Duitslands samenleving is, met al haar fouten , democratischer, vrijer en toleranter dan welke er ooit op ons grondgebied heeft bestaan . Open en felle kritiek in iedere krantenkiosk; zoveel Marx en Engels op de universiteit als je maar wenst; vrij reizen over de hele wereld; verlichte leraren en leerlingen, ouders en kinderen ; informatie voor iedereen die dat wenst; toelagen voor kunstenaars die aan de 'status quo' knagen ; hervorming na hervorming. Hoeveel naties zijn er in de huidige wereld, vragen zij , die zoveel aan democratische zekerheid kunnen laten zien? De lijst zou kort zijn. Je zou Nederland erop aantreffen, Groot-Brittannië (maar niet Noord-Ierland), een paar Scandinavische landen en misschien de Verenigde Staten . Jammer genoeg moesten wij, zoals bekend , bepaalde stappen nemen om deze modelstaat te handhaven, maar daarvoor moeten we worden geprezen en niet gekritiseerd . In de Bondsrepubliek werken minstens vierduizend agenten van de DDR naast een onbekend aantal terroristen, die openlijk verklaard hebben dat ze van plan zijn om onze democratie met alle mogelijke middelen te vernietigen. Het merendeel van onze medeburgers verwacht en vraagt van ons dat wij de Bondsrepubliek beschermen tegen deze aanvallen en deze gevaren . De twee pleidooien waarvan ik uittreksels heb gegeven, zijn bijzonder duidelijk en verhelderend. Het is zelfs hun beste eigenschap dat ze zo begrijpelijk zijn. Ik ben het echter met geen van beide eens. In deze met de hand ingekleurde kleine houtsneden herken ik niet de werkelijkheid van een land dat wemelt van de meest absurde tegenspraken. Wel voel ik mij, door mijn levenservaring en temperament, zeer aangetrokken tot de democratie en dat heeft in Duitsland altijd de radicale oppositie betekend. AI met al is mijn huis enige malen doorzocht, mijn telefoon werd' maanden- zo niet jarenlang afgetapt, en aan het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig leerde ik de heren in burgerkleren die voor mijn huis in een kleine Volkswagen zaten , zo goed kennen dat ik in de verleiding kwam om ze een vuurtje te vragen als mijn aansteker het niet deed.
soc d
o-
document
I
en
ie tin !-
lrlet
11n:in
h-
n )u
'-
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
189
Ik zeg dit alleen maar om niet als een naïeve liberaal over te komen als ik beken dat ik me iedere dag erger aan Duitse eigenaardigheden , maar niet bang ben. Ik voel me niet bedreigd. Ik zie geen reden om in paniek te ra·ken. Tot nu toe ben ik niet naar de rechtbank gebracht voor een van mijn puplikaties. Het is waar dat de Westduitse televisie mijn medewerking weigert, maar zo af en toe stelt ze mij in staat mijn zegje te doen in een interview. Gedurende tien jaar geef ik een tijdschrift uit waarvan de inhoud me in de gevangenis zou hebben gebracht als het soort politieke voorwaarden nog bestond dat gedurende honderden jaren normaal werd geacht in Duitsland. Sinds het in 1965 opgericht werd is het maar één keer voor het gerecht geweest - een boete. Niet één nummer is tot nu toe in beslag genomen. Dat kan natuurlijk zijn omdat men het onschadelijk acht. Of anders hebben we gewoon geluk gehad. Ik weet dat een groot aantal uitgevers, schrijvers en drukkers andere ervaringen hebben gehad; velen· van hen zitten nog in de gevangenis. Uit de reële verhalen die er in dit opzicht te vertellen zijn, komt één ding naar voren. De politieke werkelijkheid waar we mee te maken hebben is een chaos. Over te brengen wat er omgaat in de hoofden van de mensen die in West-Duitsland regeren is een onmogelijke taak. Men krijgt de indruk dat ze nogal in de war zijn. Ik heb over dit probleem nagedacht en ook ik kan niet beweren dat ik een oplossing gevonden heb - ik betwijfel of er zo'n oplossing bestaat. Desondanks wil ik een hypothese riskeren voor de discussie in de hoop dat het een beetje licht zal werpen op de geheimen waar we door omringd worden. Ik beweer dat er in de Bondsrepubliek twee historisch en structureel verschillende systemen van onderdrukking naast elkaar bestaan - dat elk systeem zijn eigen logica heeft en dat deze logica's onverenigbaar zijn. Alles wat ze gemeen hebben is het idiote idee van een perfecte 'binnenlandse veiligheid '. . Het eerste systeem van onderdrukking hebben we van onze voorouders geërfd - een erfenis die waarschijnlijk niemand ons zal benijden . De oorsprong ligt in het begin van de negentiende eeuw; Metternich en Bismarck waren zijn eerste meesters. Hit/er bracht het tot monsterlijke bloei; Adenauer redde wat er uit de puinhopen gered kon worden. De politieke basis was de autoritaire staat; zijn pendant in termen van buitenlandse politiek was imperialistische uitbreiding door militaire middelen. In de jaren na de oorlog heeft het prestige verloren, maar zijn aanhangers, die allen gerekend moeten worden tot uiterst rechts, verdedigen het met de felheid van een bulldog. Het tweede systeem van controle en onderdrukking is daarentegen echt een produkt van de periode na de Tweede Wereldoorlog. Het is bestemd voor de historisch nieuwe behoeften van de Bondsrepubliek. De binnenlandse politieke basis is de integratie van de arbeidsklasse door middel van massaconsumptie en de welvaartsstaat; zijn buitenlandse politieke pendant is de aanval van de Duitse export-economie op de wereldmarkt. Het oude systeem was diep geworteld in de speciale ontwikkeling van ons land en had opmerkelijke chauvinistische trekjes; het nieuwe is volstrekt internationaal. In zijn standpunten is het net zo primitief Duits als IBM. Ik kan me nog steeds heel duidelijk de politieke politie herinneren waar we in 1968 mee te maken hadden. Ze hadden geen idee van de geschiedenis van de arbeidersbeweging en geloofden in alle ernst dat iemand die demonstreerde 'door Moskou werd betaald'. Velen van hen leden aan een uitgesproken wapenfetisjisme; een vreemde mengeling van angst, haat, vooroordeel en paranoia waren de componenten van hun onbewuste motieven. Ze zaten vast aan hun eigen waanvoorstellingen, die ze, met een soort
document
hartstocht, Weltanschauung pleegden te noemen. Er zaten veel rascisten onder. Je kon uit hun opmerkingen opmaken dat ze de pest hadden aan buitenlanders, joden, communisten, mensen met lang haar, homofielen, kunstenaars en intellectuelen. Ze antwoordden op kritische argumenten van welke soort dan ook met verbazing en onbegrijpelijke woede. Hun ideeën over de werkelijkheid buiten hun kantoren was mistig en hun manier van denken werd eerder gekarakteriseerd door symbolen dan door analyse. In dat opzicht is het niet verbazingwekkend dat de werkwijze van deze bewakers van recht en orde zo rampzalig was dat de regering zich bezorgd maakte over het averechtse effect op de buitenlandse publieke opinie. Dit soort dienaren van de staat is, jammer genoeg, zelfs vandaag nog niet uitgestorven. De traditionele vormen van onderdrukking mogen verouderd zijn, maar in ons politiek establishment is er een vleugel die ze koppig verdedigt; het is voornamelijk de rechtervleugel van de CDU/ CSU, vertegenwoordigd door mensen als Strauss, Sto/tenberg en Filbinger. Nu naar de meer progressieve experts in controle en onderdrukking, van het soort dat we steeds vaker tegenkomen. Het zijn typische technocraten, ze zijn bijna altijd op de universiteit geweest en hebben gewoonlijk een vrij cynische kijk op de wereld. Velen van hen zien zichzelf als wetenschapsmensen. Rationalisme in woord en geschrift is hen niet vreemd, en in het algemeen zijn ze niet geïnteresseerd in vage 'Weltanschauungen'. Tegenwoordig zijn er politieagenten in de Bondsrepubliek die vergelijkende studies maken van ideologische systemen zoals botanici planten determineren. Een echte professional van dit soort zal proberen er zonder vooroordeel mee bezig te zijn. Hij is zelfs bereid om samen te werken met communisten als hij daar voordeel in ziet. Zijn enige obsessie is veiligheid; hij verstaat daaronder dat hij erop moet toezien dat alles wat functioneert door moet gaan met functioneren. Dat is natuurlijk een zeer ambitieuze doelstelling. Daartoe moeten de experts alles wat slecht functioneert voorzien en uitschakelen zonder rekening te houden met het hoe en waarom. Hij koestert niet speciaal een haat voor intellectuelen, al was het alleen maar omdat hij zichzelf daartoe rekent; hij ziet in hen zelfs een veelbelovende groep om mensen uit aan te trekken. Het verleden interesseert hem nauwelijks; hij vindt dat hijzelf georiënteerd is op de toekomst. Zijn politieke thuis is meestal de sociaal-democratie, maar ook wel de liberale partij. Een uitzonderlijk voorbeeld van dit type is Dr. Hero/d, hoofd van het Westduitse Bondsbureau voor Misdrijven. Surveillance In de privé-sfeer Zijn macht komt niet uit de loop van een geweer maar uit de software van zijn computer. Vanuit zijn hoofdkwartier in Wiesbaden, dat veertig miljoen dollar heeft gekost, regeert hij over het meest moderne politie 'data-processing-systeem' in de wereld. Uit dit centrum heeft hij onmiddellijk toegang tot de computers van de bureaus van de deelstaten, van de douane, van de grenswacht, van de bureaus van de rechterlijke macht en de gevangenissen, van de centrale Bondsregistratie, van het documentatiesysteem JURIS, tot de computers van de officieren van justitie en het data-netwerk van Interpol; bovendien - dank zij 'departementale samenwerking' (wat in Duitsland de uitwisseling van informatie betekent tussen hoofden van verschillende afdelingen, uitwisselingen die niet afzonderlijk een wettelijke grondslag hebben) - heeft hij toegang tot de data-banken van de bureaus waar rijbewijzen worden geregistreerd, de kantoren van de sociale voorzieningen, gezondsheidsinstellingen, de bouwinstellingen, bibliotheken, het Bondsverzekeringskantoor, de militaire veiligheidsdienst, de geheime dienst
190
s
document
t ze ng ilijke g
Het gebruik van data door de politie grijpt ver in in wat tot de 'privé'-sfeer gerekend wordt. Zonder dat men het weet worden de boekingssystemen van hotels, autoverhuurbedrijven, vliegtuigmaatschappijen, reisbureaus, makelaars, pandjesbazen en kredietinformatiebureaus afgetapt. Deze hele opslag van informatie wordt geleid door het principe: neem zoveel mogelijk op, wis nooit iets uit. De wetten die de toegang tot data beperken, zoals die de laatste paar jaar zijn aangekondigd, staan deze praktijken (waarvan men beweert dat ze ze beperken) toe bij wijze van uitgebreide uitzonderingen op de regel; ze zijn er voor de show. De dimensies van dit geheel en van de planning in West-Duitsland blijken uit het feit dat één subsysteem het heet INPOl - dagelijks zo'n twee miljoen transacties uitvoert voor eigen gebruik over een netwerk van 60 000 kilometer. Het is zeker dat de bevolking van West-Duitsland is onderworpen aan een graad van toezicht die nog nooit in de geschiedenis is voorgekomen. De Gestapo kon alleen nog maar dromen van de technische middelen van deze omvang. In de nabije toekomst zijn Dr. Herold en zijn collega's waarschijnlijk in staat om al onze bewegingen op een monitor te volgen als ze daar zin in hebben. Als u uw paspoort laat zien op een Westduitse luchthaven wordt het op een glasplaat gelegd. Het video-eindstation dat het leest, is verbonden met een centrale computer. Maar ook als u een nacht in een hotel slaapt, een boek leent of naar de tandarts gaat, laat u aldoor een spoor achter.
1
3rkgepu'an-
10-
die
ger. '1
en, vrij :;~t
Intl-
rmu'erteln 3S-
1-
Jep
j;
m-
in
n estot j-
van
rus !ienst
van de Bondsrepubliek en de Bondsinstelling voor de verdediging van de Grondwet (i.e. de politieke politie). Ik maak mijn excuses voor deze lange zin. De syntaxis ervan laat slechts het dooreengevlochten kreupelhout van onze bureaucratie zien.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
191
Een interessant contrast met Dr. Herolds tegen bommen beschermde betonnen vesting in Wiesbaden wordt gevormd door het centrale bureau voor de opsporing van Nazi-misdadigers in ludwigsburg. Ik was eens in de gelegenheid in het register dat daar staat te kijken. Geen spoor van Orwelliaanse perfectie. De lijst met namen bestaat uit ongeveer 10 000 vellen papier bedekt met handgeschreven krabbels. Er is geen uitzicht op de installatie van een computer; een paar slecht betaalde kantoormensen doen al het werk. Dr. Herold en zijn collega's zijn gewoonweg meer geïnteresseerd in de toekomst dan in het verleden. Hun streven reikt veel verder dan eenvoudige onderdrukking en beoogt de preventieve planning van een door cybernetica beheerste maatschappij zonder storingen. In deze samenhang krijgt de politie - op grond van haar bevoorrechting bij de toegang tot informatie - de rol van een centraal onderzoeks- en ontwikkelingsapparaat, dat handelt als een vroeg waarschuwingssysteem, fouten ontdekt en politieke strategieën plant. De politieman ziet zichzelf als iemand die basisonderzoek doet en als een sociale wetenschapper, die op basis van empirisch verkregen gegevens met behulp van een wiskundig simulatiemodel van tevoren het gehele maatschappelijke proces 'naspeelt', die elementen opspoort die de veiligheid in gevaar brengen en ze uit de weg ruimt voordat ze massaal tevoorschijn komen. Criminaliteit is in dit verband niet langer zijn belangrijkste tegenstander; hij vat het meer op als een onvermijdelijke indicator van een trend, waarvan hij de tekenen moet 'evalueren'. Ik vind hierin niets specifieks Duits zitten. Net zulke methoden van sociale controle worden toegepast in alle ontwikkelde landen in het Westen, bijv. Zweden en Groot-Brittannië, waar een onderzoeksteam onder leiding van Sir Norman Lindop onlangs een rapport uitbracht dat tot in details overeenkomt met mijn schets. Hetzelfde gaat op voor de Verenigde Staten, met dit verschil dat daar het
document· dagelijkse leven veel minder door de staat wordt gecontroleerd, met als gevolg dat belangrijke controlenetwerken onder leiding van privé-belangen ontwikkeld worden; in dit verband wordt een sleutelrol gespeeld door het kredietsysteem. Het bijzondere Duitse vleugje, het doordringende nationale geurtje, dat de onderdrukkingsmaatregelen in de Bondsrepubliek karakteriseert - denk alleen maar aan het Berufsverbot of aan de algemene hysterie over het terrorisme - wordt denk ik verklaard door het samengaan van oude en nieuwe methoden. De bemoeienis die daaruit ontstaat leidt waarschijnlijk niet in termen van de verdedigers van orde en gezag - tot het behalen van succes; boven alles leidt het tot storingen en tegenspraken. Het brengt ook de radicaal-democratische oppositie in verwarring, wier retoriek gefixeerd is op de eigen traditie en op die van haar tegenstanders. Links maakt zich meer bezorgd over smeerlappen uit de oude school, van het soort dat aldoor weer beschreven is van Heine tot Tucholsky, dan om Dr. Herold en zijn collega's in binnen- en buitenland. De goeie oude politieman met zijn gummistok is gemakkelijker te begrijpen en met eenvoudiger middelen te bestrijden dan zijn opvolger. Wat zo griezelig is aan de technocraten van de onderdrukking is in de eerste plaats hun mogelijkheid om te leren, hun beweeglijkheid. Af en toe tactisch terugtrekken is voor hen niets; toen bijv. bleek dat de 'radic?le-beslui- . ten' politiek gezien geen winst opleverden, werd er een cosmetische ingreep gepleegd; leesvoer voor de reis aan de grens controleren heeft naar het schijnt ook niet veel opgebracht. De traditionele Duitse politiechef, gekweld door arrogantie en wraakzucht, bezeten door de angst zijn gezicht te verliezen, zou deze leerprocessen koppig geblokkeerd hebben. Ik kan me het zelfvoldane schouderophalen van de technocraten voorstellen op de dag dat het Berufsverbot afgeschaft wordt - als we die dag ooit mogen beleven - want het ging hen in de grond van de zaak nooit om de paar duizend achtenswaardige kameraden van de DKP die opgespoord werden, maar om de dossiers die van vele miljoenen mensen gemaakt werden dossiers die sindsdien in de magnetische opbergsystemen liggen.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
192
Toestemming en uitsluiting Maar er is nog een veel grondiger reden waarom het veel moeilijker is om vat te krijgen op het vooruitstrevende systeem van sociale controle dan op zijn voorganger. De reden daarvan is dat het zich verheugt in de passieve, en gedeeltelijk zelfs de actieve, steun van het overgrote deel van onze bevolking. Deze massale basis berust heel eenvoudig op het enorme succes van de Bondsrepubliek, een succes dat links vanaf het begin heeft ontkend of misschien zelfs niet heeft opgemerkt, hoewel ze het net als iedereen meegemaakt hebben. Het heeft alle Duitsers - zelfs de armen - deelgenoot en medeplichtig gemaakt, ongeacht de catastrofes, crises en schade die eraan vast zitten. Niemand kan aan dit succes ontsnappen, dat voornamelijk, maar niet alleen, economisch van karakter is. In de Bondsrepubliek is macht niet gelegitimeerd door 'waarden', maar door de manier waarop het dagelijkse leven functioneert en georganiseerd is. Daaruit volgt dat onderdrukking en controle hele nieuwe trekken krijgen. Ze dwingen niet meer - of niet meer alleen - tot een beroep op het onbewuste, op de haat, de rassenhaat of het chauvinisme om door middel van proj~ctie de woede van de onderdrukten af te leiden; in plaats daarvan richten ze ieders aandacht op zijn eigen belang, dat misschien van korte duur is, maar desondanks overeenkomt met de werkelijkheid. Waanideeën van het soort dat onontbeerlijk was voor de traditionele Duitse politiek - zoals anti-semitisme of
d
~e-
document
e :il-
'J-
ok is
G-
li:lep Id ie-
1
P >
"
l-
3-
<
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
193
het besef van een nationale missie - vallen weg en banen de weg voor egoïstische berekening. Iedereen die in een vliegtuig stapt heeft er direct belang bij dat het vliegtuig niet gekaapt zal worden of opgeblazen; daarom zal men de veiligheidscontroies accepteren en er zelfs blij om zijn. De goeroes van de progressieve politiek veralgemenen dit model. Ze stellen weinig prijs op het mobiliseren van enthousiaste menigten, zoals het fascisme nodig had; zij raden ons alleen maar aan om 'verstandig' te zijn. De beschaving waarop ons voortbestaan rust, zeggen ze, is buitengewoon ingewikkeld en zeer kwetsbaar. Haar succes wordt gekocht voor een prijs die dagelijks hoger wordt: misdaden, schaarste-crises, sabotage, wilde stakingen, psychologische storingen, vervuiling van de omgeving, radioactieve vergiftiging, drugverslaving, economische crises, terrorisme, enzovoort. We zouden er niet aan durven denken om dit te betwisten. Integendeel, we vestigen de aandacht erop. We vragen begrip. Als tegenprestatie beloven we deze gevaren voor zover ons dat mogelijk is af te wenden; we bieden de grootst mogelijke veiligheid. Om niet opgeblazen te worden moet men het controlesysteem aanvaarden. Een grote meerderheid van alle burgers is hiertoe bereid - tenminste zolang ze niet direct en fysiek in aanraking komen met politiemaatregelen. Het verlies van een bijzonder heilige privé-sfeer wordt aanvaard en de instantie van toezicht kan, zonder massale tegenstand te ontmoeten, data van een hele bevolking, die 'tenslotte niets te verbergen heeft', voorbereiden en opslaan. De klassieke vorm van onderdrukking was nooit in staat zo'n wijdverbreide steun te genieten. Politiemacht heeft, als die zich hard en zonder masker op straat manifesteert, altijd een polariserend effect. Het roept miljoenen mensen op de been tegen zichzelf en veroorzaakt diep gewortelde, doorlopende problemen. De logica ervan is een latente burgeroorlog. De nieuwe 'wetenschappelijke' methodes van sociale controle echter streven naar integratie; ze zijn te klinisch, te bloedeloos om gevoelens als haat en solidariteit bij de massa op te wekken. De brokken informatie die onmerkbaar en zonder geluid uur na uur binnenkomen in een centrale computer wekken geen weerstand op; ze zorgen er alleen maar voor dat er regelmatig betaald wordt en dat het geld dat uitgegeven wordt aan bijv. slaaptabletten, teruggevraagd kan worden bij de gezondheidsautoriteiten. Dit soort dingen kan, in een gemeenschap die op deze basis is georganiseerd, niet erg gezond zijn voor de burgerlijke vrijheden die de burgerlijke staat, gebaseerd op het rechtsbeginsel, eens beloofde. Wat ervan overblijft kan niet hoog genoeg gewaardeerd worden of heftig genoeg worden verdedigd, want wat er overblijft, is behoorlijk wat. Het maakt het mogelijk om in de Bondsrepubliek te leven. Ik heb er helemaal geen behoefte aan om de toestanden in mijn land zwart af te schilderen. Dat is niet alleen niet nodig, het zou ook pervers zijn. Diepe gevoelens als wanhoop of hoop zouden, als u het mij vraagt, verspild zijn aan een fenomeen als Dr. Herold. Iedereen die zijn project wil begrijpen en zijn kansen op succes wil schatten moet zijn toevlucht nemen tot een mogelijkheid die veel van mijn linkse vrienden begrijpelijkerwijs hebben verloren; hij heeft voor zijn taak een bitter gevoel voor humor nodig. Als iemand denkt dat de oude en achtenswaardige traditie van utopische gedachten heden ten dage bijna geheel is uitgestorven en dat niet een van onze filosofen meer een model van een toekomstige maatschappij durft te schetsen of voor te stellen, dan klinkt het als een slechte grap dat het de politie is die als laatste werkt aan een Groot Model. Zij willen ons een Nieuw Atlantis van algemene binnenlandse veiligheid aanbieden, een sociaal democratisch Heliopolis, een eiland-vesting voor sociale automaten, geleid en beheerst door de alwetende en verlichte hogepriester in Wiesba-
document
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
194
den: Dit idee is niet alleen macaber, het is ook belachelijk. Net als andere en prijzenswaardiger dromen van mensen zal Dr. Herolds utopia slecht aflopen. Waarschijnlijk zal het geen georganiseerd protest zijn dat zijn bolwerk neer zal halen, maar een sterkere macht - erosie met haar vier langzame, maar onweerstaanbare berijders die lach, warboel, toeval en energieverlies heten.
slgnah
signalementen
Signalementen
11Ig-
De verantwoordelijkheid voor deze rubriek berust bij Wouter Gortzak
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
195
De Russen In Afghanistan (1) Politiek en Cultuur is een tijdschrift, althans volgens de mededeling in het colofon, dat gewijd is aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme en dat onder leiding staat van het partijbestuur van de CPN . Het blad is in z'n veertigste jaargang in een nieuw jasje gestoken. De omslag doet aan de jaren dertig denken , de opmaak is tamelijk levendig (twee kolommen , tamelijk veel foto's). P'Jlitiek en Cultuur verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus (Leidsestraat 25, 1017 NT Amsterdam), de abonnementsprijs bedraagt f 24,25 p.j. In het februarinummer publiceert Politiek en Cultuur bijdragen over de 'hardheid van de gulden', de geschiedschrijving over de CPN, de uitdaging van de jaren tachtig , de CPN in Twente, over geloof en emancipatie en over de 'vijftigers'. Op deze plaats willen we enige citaten ontlenen aan een artikel van CPN-kamerlid Marcus Bakker, dat de titel kreeg 'Spanning en verantwoordelijkheid'. In deze beschouwing worden nogal wat verschijnselen op één hoop geveegd. Bakker waarschuwt er weliswaar voor dat 'men voorzichtig moet zijn met al te simpele formules , met het onder één noemer brengen van verschijnselen die zo op het eerste gezicht los van elkaar lijken te staan', maar meent tegelijkertijd dat 'men ook niet bang moet zijn om tussen verschijnselen die samenvallen een verband te durven zien'. Aan die angst is Bakker in ieder geval niet te gronde gegaan, zoals uit zijn beschouwing over de wereldwijde achtergrond van de Russische inval in Afghanistan blijkt. Het is vooral de Amerikaanse militaire en buitenlandse politiek die daarvoor verantwoordelijk blijkt. De Russen In Afghanistan (2) Laten we de argumentatie van Bakker
stapsgewijs volgen. 'Terwijl het MiddenOosten voor West-Europa, Japan en de derde wereld van veel groter economisch belang is dan voor de VS 0 eisen de VS, deels met strategische argumenten , voor zich de beheersing van het gehele Midden-Oosten op, concentreren zij daar hun voornaamste inspanningen op het gebied van militaire en buitenlandse politiek. 0 De nederlaag van de VS tegen het Vietnamese volk heeft grote gevolgen gehad. 0 Internationaal heeft de nederlaag in Vietnam het effect gehad van een grotere zelfstandigheid in het optreden van de Amerikaanse 'bondgenoten'O, zij is een geweldige stimulans geweest voor de vrijheidsstrijd van onderdrukte volken 0 en ze heeft 0 gunstig gewerkt op de relaties tussen de socialistische landen. Wellicht het meest sensationele element in dit proces is geweest de volksopstand in Iran 0 waar in één slag alles wat Amerikaans was werd weggevaagd . Deze gebeurtenis is voor de Amerikaanse machthebbers het definitieve sein geworden om tot het tegenoffensief over te gaan. In het Midden-Oosten werd , steunend op een vredesregeling tussen Egypte en Israël, front gevormd tegen de meerderheid der Arabische staten.(} In WestEuropa werden de NAVO-landen onder zware pressie gezet om de N-bom te accepteren en toen dat niet lukte, om een 'Europese' bewapening met hypermoderne atoom raketten te aanvaarden. Tenslotte werd 0 een provocatie (tegen Cuba) opgezet 0 die niet alleen ten doel had de beweging der niet-gebonden landen te splijten maar die ook de mogelijkheid van regelrecht militair ingrijpen inhield. Die verscherping van het Amerikaanse optreden nam aan het einde van het jaar 1979 snel toe. De bezetting door Iraanse studenten van de Amerikaanse ambassade van Teheran was aanleiding om in alle openlijkheid een Amerikaans expeditieleger te vormen van 100 000 man, dat op elk moment ingezet zou kunnen worden , overal ter wereld waar Amerika zijn belangen bedreigd zou achten.O Hier moet gewezen worden op het feit dat van de zijde van de Sowjet-Unie alles op alles is gezet om deze ontwikkeling af te remmen. In het Cuba-conflict is van Sowjet-zijde uiterst beheerst opgetreden. De houding van de SU inzake de ontwikkeling in Iran is een uiterst terughoudende ge-
o
o
signalementen
weestO. Hetzelfde geldt met betrekking tot het met Egypte en Israel gevoerde machtsspel. Wat het rakettenbesluit betreft - de SU heeft zich buitengewoon ingespannen om deze fatale ontwikkeling tegen te gaan.O Het heeft niet geholpen. De Amerikaanse machthebbers waren klaarblijkelijk van plan om hun, door Vietnam geschonden prestige te herstellen, om in bewapeningskoorts de crisis te ontlopen, om achterlijke delen van , het Amerikaanse kiezerscorps op hun hand te krijgen met sterke-mannen-gedoe, de ingeslagen weg van toenemende spanning verder af te leggen. Ter illustratie daarvan werd ook de ratificatie van het 0 SALT-II accoord 0 gedwarsboomd.' Men behoeft geen overmatig bewonderaar te zijn van de Amerikaanse politiek om een aantal van Bakkers voorbeelden onjuist te noemen en hem voorts een onthutsende eenzijdigheid te verwijten . Vooral dat laatste, tot uiting komend in het achterwege blijven van ook maar een spoor van kritiek op de buitenlandse politiek van de Sowjet-Unie (Bakker krabt zich zelfs niet achter het oor), maakt duidelijk hoe snel deze vooraanstaande CPN-er zich in het koude Oorlogsgareel laat dwingen . Specifiek immers voor deze historische periode is niet slechts de voortdurende reële oorlogsdreiging, maar de ermee gepaard gaande neiging het ene kamp wit en het andere zwart af te schilderen.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
196
De Russen In Afghanistan (3) Wat heeft dit alles nu te maken met de Russische inval in Afghanistan? Alles. Aldus Bakker. 'Deze Amerikaanse politiek moest onvermijdelijk leiden tot een hard Sowjet-antwoord, dat duidelijk zou maken dat men zich net zomin als vroeger door koude oorlogspolitiek op de knieën zou laten dwingen. Dit antwoord is omstreeks de jaarwisseling gekomen in Afghanistan.' Een lange omweg, dat wel. Waren er ook nog aanleidingen in Afghanistan zelf? Welzeker. '(Afghanistan is) een in vele opzichten bijna feodaal land,O vanouds op Rusland georiënteerd voor zijn bescherming. Een kleine intellectuele laag, een volgens traditie in de SU opgeleid o11icierscorps . In 1978 een staatsgreep van progressieve 0 elementen, die hun moderniseringsplannen willen doorzetten tegen feodale heersersO. In de loop van
1979 werd de positie van de regering zwakker. Vanuit het rechts-dictatoriaal geregeerde Pakistan met zijn sterke Amerikaanse invloeden werd de afkalving van die posities met graagte bezien en zonder twijfel in de hand gewerkt. De opstandige feodale stamhoofden en reactionaire islamitische voorgangers hadden er een pracht basis. De Sowjetautoriteiten 0 moeten deze gang van zaken met lede ogen hebben aangezien en vooral de laatste tijd de samenhang met de hierboven genoemde ontwikkelingen in de Amerikaanse politiek hebben geconstateerd. Dit verklaart waarom zijO hun troepen Afghanistan ingestuurd hebben'. Verklaard, wat Bakker betreft (en voor hetzelfde geld verontschuldigd). Niettemin noemt hij het een 'ongelukkig besluit', o.a. omdat het ingrijpen 'direct nadelig is voor de politieke krachtsontplooiing in de kapitalistische Owereld'. Kortom, voer voor NRC-Hande/sb/ad columnist He/dring.
De Russen In Afghanistan (4) In tegenstelling tot de CPN hebben de Franse communisten (met nagenoeg de zelfde redenering als hierboven door Bakker werd opgezet) zich uitgesproken voor het Sowjet-optreden in Afghanistan . De Frans-communistische journaliste Martine Monod is begin januari in Afghanistan gaan kijken en heeft daarvan in het PCF-blad L 'Humanité verslag gedaan, in tussen 12 en 18 januari '80 gepubliceerde artikelen. Veel aandacht besteedt zij aan de positie van de Democratische Volkspartij van Afghanistan , achtereenvolgens geleid door Moham- ) med Taraki (vermoord door Amin) , door Amin (vermoord door Babrak KarmaO en nu door Babrak Karmal. Aan haar verslag ontlenen we de volgende fragmenten. 'De activisten van de Democratische Volkspartij, die de repressailles van Amin overleefd hebben en thans de ruggegraat vormen van de nieuwe macht zullen de publieke opinie binnenkort zwaarwegende bewijzen voorleggen over de verbindingen van Amin met de CIA. De CIA zou hem tijdens zijn studie hebben aangeworven, toen hij voorzitter was van de Afghaanse studentenbond in de VS. Wat daarvan ook zij, het lijdt geen twijfel dat Amins politiek objectief de belangen diende van het Amerikaanse imperialisme. Het lukte hem de zeer populaire oprichter van de partij , Taraki,
slgnah
so, (
I
\1
signalementen
1:ien De etien Ig ~-
1-
la;0-
Ie
m s.g
n,
j-
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980 197
te degraderen tot symboolfiguur. Toen Amin minister-president was geworden concentreerde hij alle macht in zijn hand. Hij maakte de politie en een deel van het leger aan zich ondergeschikt. Door zijn lage streken bracht hij voor een meerderheid van de bevolking de leer in opspraak uit welker naam hij zei op te treden; het socialisme. In dit islamitische land liet hij talloze geestelijken arresteren en gelovigen vervolgen.O Na september 1979 ontstond in verschillende delen van het land ontevredenheid, hetgeen een binnenlandse bedreiging opleverde die nog kwam bij het gevaar van buitenaf: het laatste in de vorm van overvallen door 'vluchtelingen' vanaf het grondgebied van Pakistan, die door de VS en China bewapend waren .O Als gevolg van het steeds sterkere gevaar van een contra-revolutie, gelet op de toenemende terreur en de steeds verontwaardigder reactie van de bevolking daarop, gezien de fysieke liquidatie van eerlijke activisten die zich verzetten tegen de zelfmoordpolitiek, werd de toestand in Afghanistan iedere dag ernstiger. Steeds bredere kringen raakten bij de rebellie betrokken , terwijl Amin zijn handelingen niet slechts vergezeld deed gaan van lofzangen op het socialisme, maar ook met loftuiterijen aan het adres van de Sowjet-Unie die daardoor als het ware medeverantwoordelijk voor zijn smadelijke acties werd . Het wordt duidelijk dat Afghanistan , als daar geen einde aan gemaakt zou worden, zowel met een buitenlandse als een burgeroorlog geconfronteerd zou zijn . De gevolgen daarvan waren zomin voor de vrede in dit gebied als voor de wereldvrede niet te overzien ; in het bijzonder voor Iran tegenover welk land Amin even vijandelijke doelen nastreefde als de VS.O De val van Amin, de oproep van Babrak Karmal tot nationale eenheid , de door hem afgeroepen amnestie en de brief aan Khomeiny werden door de Afghaanse bevolking met grote instemming begroet.O Dat men daarover in de heersende kringen van het Amerikaanse imperialisme razend is laat zich begrijpen. Het was duidelijk dat Washington , dat buiten zichzelve was over het verlies van Iran, alles zou doen om zich de in Afghanistan ontstane situatie te nutte te maken, in de hoop strategische posities aan de zuidgrens van de SU te heroveren. De Sowjethulp voor het Afghaanse leger heeft het agressiemechanisme, waarvoor Pakis-
tan als schakel diende, uitgeschakeld.' De Russen In Afghanistan (5) Legt Marcus Bakker de 'schuld' voor het Russische optreden op de stoep van het Witte Huis, de Russen zelf richten hun verontwaardiging minstens evenzeer tegen de Chinezen. In het blad Neue Zeit, een in Moskou verschijnend weekblad in negen talen (Moskau K-6, 103782, GSP, Puschinskaja Plostsjadj) pakt JUfi Dimov (nr. 4, 1980) krachtig tegen de Chinezen uit. Het is interessant te zien hoezeer de Russische bedenkingen tegen de Chinezen lijken op westerse bedenkingen tegen de Russen. Enige fragmenten. 'Afghanistan ligt in een hoofdrichting van de Chinese expansie naar het Zuid-Westen , waar Peking zich toegang hoopt te verschaffen tot de Indische Oceaan. In deze richting rukte het Chinese leger aan het einde van de jaren vijftig op, tot op heden houdt China zo'n 36 000 km 2 Indiaas gebied bij Ladakh bezet. In deze richting werd na een bouw van bijna tien jaar de 800 km lange autoweg-Karakoroum voltooid , die aansluit op de autoweg Islamabad-Karatsji. Een onderdeel van de acties die moeten leiden tot een Chinese invloedssfeer in Zuid-West-Azië wordt gevormd door de anti-Afghaanse handelingen die dateren uit de periode onmiddellijk na de april-revolutie (1978). De Chinese gehei me diensten provoceerden incidenten aan de Afghaans-Chinese grens en stelden gewapende benden samen van naar Pakistan gevluchte contra-revolutionairen . In het Oosten van de Wakhan-corridor, die eindigt aan de grens met China, begon een 500 man sterke bende van de rijke grondbezitter Rahmankul haar bloedige activiteiten. De bandieten dragen het uniform van de Chinese grenstroepen en hebben Chinese wapens. 0 In 1978 werd een tweede grote bende, die eveneens met Chinese wapens was uitgerust, in de provincie Badaksjan geliquideerd. Op het hoogste Chinese niveau volgt men de anti-Afghaanse handelingen met oplettendheid. Hua Guofeng sprak zich eind augustus '78 uit voor gemeenschappelijke anti-Afghaanse stappen met de toen nog niet ten val gebrachte Sjah·O Om de volksmacht in Afghanistan aan het wankelen te brengen werden gewapende benden samengesteld.O De Chinese spionnagecentrales in Xinjiang le-
signalementen
verden series 'partizanen' af die wezenlijk moordenaars en saboteurs waren.O Men opende in verschillende Pakistaanse steden extra centra waar naast Pakistaanse ook Chinese instructeurs werkzaam waren. Een speciale groep die in Afghanistan zelf moest worden ingezet, werd met Chinees en Ameri- . kaans geld in het Pakistaanse garnizoen Kharian opgeleid. 0 De Pekingagenten werkten ook van binnenuit in de jonge republiek. Chinese vertegenwoordigers met diplomatenpapieren startten een vijandige campagne en brachten verbindingen tot stand met de binnenlandse contra-revolutie, in het bijzonder met een tweetal maoïstische groepen. 0 In januari 1979 vond ondergronds overleg plaats tussen de leiders van de maoistische groepen en rechtsnationalisten, die een 'eenheidsfront' tot stand wilden brengen. Tot een dergelijke samenzwering kwam het in Herat, aan de vooravond van het bloedbad in deze grote stad. De maoïsten, de rechts-nationalisten en de fanatieke Moslembroeders misdroegen zich eendrachtig in de straten van Herat en hadden hetzelfde doel: het doorkruisen van de Afghaanse revolutie.O' De Amerikanen deugen niet in de ogen van Fransen, Russen en Nederlanders. De Afghaanse communisten onder Amin deugden ook al niet. De Chinezen deugen al helemaal niet. De enigen die deugen zijn in eigen, maar ook in Frans- en Nederlands-communistische ogen, de Russen zelf.
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
198
De Russen In Afghanistan (6) Om niet het verwijt te krijgen dat de CPN-zienswijzen in SenD vervalst worden weergegeven nog even de overige argumenten die Bakker ertoe brengen het Russische optreden 'ongelukkig' te noemen. 'De argumentatie', aldus Bakker, 'die beurtelings verwees naar het belang van de Sowjet-Unie om geen vijandelijke agressie-basis aan haar grens te hebben, en naar het hulpverzoek van de zojuist gewisselde regering in Kaboel, was door die dubbele verwijzing zwak. Trouwens, de eerste redenering is zelf in al haar eenvoud al zeer aanvechtbaar. Voor alles echter is niet te voorzien, hoe de aanwezigheid van buitenlandse troepen de sociale vraagstukken kan oplossen , die in Afghanistan zo duidelijk de voedingsbodem vormen van de daar gevoerde strijd'.
Zo, dan zijn de SenD-lezers weer bij (althans tot en met januari) inzake enkele communistische zienswijzen aangaande de Russische inval in Afghanistan.
slgnale
Die Neue Gesellschaft en de 'groenen' Het theoretisch orgaan van de SPD, onze Westduitse zusterpartij, is Die Neue Gesel/schaft (Verlag Neue Gesellschaft GmbH, Godesberger Allee 143, 5300 Bonn 2, jaarabonnement 42 DM, voor Duitsland, dus waarschijnlijk in Nederland iets duurder). Het blad is, vergeleken met SenD een pil, per nummer zo'n tachtig tot honderd dichtbedrukte pagina's. Wie een zinnige indruk wil krijgen van de discussies die zich afspelen in de SPD kan hier terecht. De nummers zijn als regel combinaties van thema's (een aantal artikelen over hetzelfde onderwerp) en afzonderlijke stukken. Wie een jaargang overziet komt de meeste SPD-coryfeeën tegen, maar ook min of meer 'gewone' SPD-ers komen in DNG aan het woord. Het novembernummer 79 is gewijd aan het thema 'communicatie en politiek', een onderwerp waarmee ook de PvdA met enige regelmaat worstelt. Het is interessant hoe in DNG de 'groenen', waaraan we vorige maand middels Links al enige woorden wijdden (SenD 3/80, blz. 140), aan de orde worden gesteld. De auteur Jürgen Nowak onderzoekt waarom bij de in maart 79 gehouden verkiezingen in Berlijn de Alternative Liste tür Demokratie und Umweltschutz', een 'groene lijst' dus, zo'n succes (3,7% van de stemmen, in een aantal kieskringen veel hoger) heeft kunnen boeken. Ook elders hebben de 'groene lijsten' inmiddels successen behaald. Een aantal overwegingen van Nowak zullen ook de meeste Nederlanders niet vreemd in de oren klinken. Toch is het interessant ze hieronder, enigszins beknopt, weer fe geven. Die Neue Gesellschaft (2) : nieuwe ontwikkelingen Nowak acht een aantal economische ontwikkelingen verantwoordelijk voor het 'groene' succes. Hij noemt: - de omstandigheid dat de groei-economie niet langer vanzelfsprekend is en zich in de hoog-geïndustrialiseerde staten verzadigingsverschijnselen voordoen; - de vervlechting van de Bondsrepubliek met de economie van andere lan-
so
1;1-
signalementen
de
onIe :1ft
.eo'n iJO 1
s 3
nie e of G an 6,
nD leJUtic-
men e iet t
,-
let 3n :1-
1-
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
199
den waardoor problemen van derden 'geïmporteerd' worden (inflatie, grondstoffengebrek, energieprijzen); - de economische concurrentie op wereidniveau (alsmede de grenzen aan de groei) leidt, anders dan in de jaren zes' tig, niet tot uitbreidingsinvesteringen maar tot rationaliseringsinvesteringen (meer automaten, minder werkkrachten) ; - de automatisering brengt een aantal hoog-gekwalificeerde beroepen voort. Maar gevreesd moet worden dat een groter aantal gekwalificeerde beroepen (vooral industrie-arbeiders) zal verdwijnen; - het aantal mensen dat werkzaam is in de industrie, wordt kleiner; het kleiner wordende aantal werknemers kan (zoals eerder het kleiner aantal boeren) de voor ons levenspeil noodzakelijke goederen produceren; - de rationalisatiegolf is inmiddels ook bij de kantoren aangeland ; ook daar dreigt werkloosheid ; - de ontwikkeling van de hoog-kapitalistische maatschappij leidt tot uitbreiding van de dienstverlenende sector: er moeten steeds meer negatieve gevolgen 'gerepareerd'·worden (ziekte, omscholing) en er moet een gevarieerder aanbod zijn voor de toenemende vrije tijd (toerisme, cultuur) . Die Neue Gesellschaft (3): politieke ontwikkelingen Nowak voorziet ook een aantal politieke ontwikkelingen : ~ omdat de economische ontwikkeling een crisis-achtig karakter houdt, zal de staat steeds vaker moeten interveniëren. De staat moet daartoe beter dan thans in staat zijn. Het gaat er daarbij niet om 'of' er in de economie wordt ingegrepen, maar 'hoe' dat gebeurt; - delen van de bevolking , en zeker de jongeren, zijn er teleurgesteld over dat de hervormingspolitiek van het begin van de jaren zeventig tot staan is gekomen; - de staat wordt nog steeds voornamelijk gezien als iets wat los van de mensen staat, geen 'deel' is van de gemeensehap. Symptomen daarvan zijn o.a. de dynamiek waarmee het overheidsapparaat zichzelf ontwikkelt, het misbruik van politici die de staat als zelfbedieningswinkel gebruiken en het gevoel van onmacht van actiegroepen jegens 'die daarboven'. Steeds minder' burgers weten voor wie de staat er is.
Die Neue Gesellschaft (4) : klassenstructuur Nowak is van oordeel dat de economische ontwikkelingen leiden tot verandering van de klassenstructuur van de Bondsrepubliek. Hij onderkent de volgende trends: - door concentratie in de economie neemt het aantal zelfstandigen voortdurend af, van 35 procent in 1950 tot ongeveer 16 procent nu (anders gezegd, ca. 84 procent van alle beroepsbeoefenaren is loonafhankelijk). Trekt men van de 'afhankelijken' de geprivilegieerden (hoge ambtenaren, hoge functionarissen in het bedrijfsleven) af dan behoort zo'n 75 procent van de Westduitse beroepsbevolking tot de arbeidersklasse 'in engere zin', d.w.z. het zijn mensen die voornamelijk uitvoerende taken hebben en weinig beslissingsmogelijkheden) ; - binnen die arbeidersklasse (waarin men uiteraard grote verschillen en tegenstellingen kan onderkennen) voltrekken zich veranderingen , waarover kan worden opgemerkt dat: • het aantal industrie-arbeiders (nu nog ca. 45%) zal afnemen tot ca. 30. procent van de afhankelijke beroepsbevolking (deze groep is nog steeds de kern van de arbeidersklasse en het kiezerspotentieel van de SPD), • het aantal werkers in de dienstensector 'bank en kantoor' zal niet verder toenemen, • de sector die getalsmatig. waarschijnlijk zal toenemen is de 'humane dienstensector' , waarin men beroepsgroepen vindt die 'de mens diensten verlenen': communicatie, onderwijs, (zieken)verzorging en vrije tijd. Tot de dienstensector 'mens' (als onderscheiden van de dienstensector 'waar') behoren beroepen als: onderwijzers, kinderverzorgers, sociaal werkers, leraren en professoren , wetenschappers, verpleegkundigen, artsen, bejaardenverzorgers, architecten, planologen , juristen, kunstenaars en aanverwante beroepen. DIe Neue Gesellschaft (5) : bewustzijn en waardenstelsels Nowak is van oordeel dat de hierboven geconstateerde veranderingen zullen leiden tot het ontstaan van nieuwe normen- en waardenstelsels en tot nieuwe gedragsvormen, hetgeen vervolgens kan leiden tot een ander politiek bewustzijn en daarmee tot een ander stemgedrag : 'Het maakt een groot verschil uit of men zijn beroeps- (en daar-
signalementen
mee belangrijkste levens)ervaringen opdoet aan de lopende band of aan het ziekbed. In het eerste geval is men beroepsmatig betrokken bij 'zaken en waren', in het laatste geval bij de mens. Dat laatste betekent dat men een fijner gevoel krijgt voor de problemen van onze maatschappij: men onderkent sneller en scherper waardoor de mens in de kapitalistische maatschappij 'kapot gaat'. De (daaruit voortvloeiende) gevoeligheid voor sociale problemen en de teleurstelling over de stagnerende hervormingspolitiek hebben de jonge generatie in het bijzonder ertoe gebracht het menselijke waardenstelsel opnieuw te overdenken, te veranderen en zelf politiek te verwerkelijken . De volgende waarden staan voor hen centraal: gelijkheid/gelijkberechtiging; vrij heid/persoonlijke beslissingsvrijheid; communicatief sociaal begrip voor anderen en minderheden (minder waren en consumptie); solidariteitssamenwerking bij het werk en in de vrije tijd . Als men de in de alternatieve beweging geformuleerde waarden nader beziet dan blijkt het wezenlijk te gaan om varianten van drie belangrijke waarden van het democratisch-socialisme: vrijheid, gerechtigheid en solidariteit. Maar een deel van de jonge generatie gelooft niet dat de sociaal-democratie de beslis· sende kracht kan zijn die de maatschappij in die richting veranderen kan. Vandaar de pogingen van de 'alternatieven' hun ideeën zelf in praktijk om te zetten. 0 Men wil "anders" leven.'
Die Neue Gesellschaft (6) : antwoorden van de sociaal-democratie Nowak is van oordeel dat de SPD zich niet met een Jantje-van-Leiden (als Duitsers die uitdrukking althans kennen) van de 'alternatieve beweging' mag afmaken. 'De alternatieven zijn geen
ééndagsvlieg, die zich op één punt concentreert (tegen de autoweg, tegen kernenergie) en derhalve door de SPD bij de volgende verkiezingen kan worden ingelijfd. Het gaat om een alternatieve beweging, die een serieuze uitdaging is aan de sociaal-democratie en op termijn de SPD bij de verkiezingen serieus beconcurreren kan . Het antwoord daarop kan slechts een andere politiek en een ander gedrag tegenover deze beweging zijn. Daartoe is mijns inziens nodig dat: - er een consequente voortzetting komt van de onderbroken hervormingspolitiek, in het bijzonder op het terrein van het onderwijs en de sociale politiek ; - de permanente economische crisis (werkloosheid) overwonnen wordt door structurele verandering van de kapitalistische economische orde; - het binnenlands-politieke klimaat wordt geliberaliseerd (radikalenerlass, innere sicherheit, houding t.o.v. actiegroepen en het betrekken daarvan bij de ruimtelijke planning); - er een permanente en faire dialoog op gang gebracht wordt met de alternatieve beweging over hun zienswijzen en de eigen klassieke posities van de arbeidersbeweging kritisch bezien worden (economische groei als waarde op zichzelf, traditionele organisatie in hiërarchische structuren, sociale politiek voor grote groepen).
o
Nowak eindigt met de volgende conclusie; 'Erhard Eppler heeft onlangs aangedrongen op integratie van de ecologische beweging in de SPD. De weg daarheen is lang en moeilijk, maar begaanbaar. De SPD dient daarbij echter de eerste stap naar voren te zetten, want de toekomstige kiezers bevinden zich links (van de SPD) en niet in het (rechtse) midden.'
SI
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
200
con-
boeken
Om de plaats van Hendrik de
,pO wornatdanop seord iek :e ms
Man A Documentary Study of Hendrik de Man, Socialist, Critic of Marxism, Peter Dodge ed., Princeton, New Vork 1979.
Igsin liek; is lor ~lis-
"
1-
ij Ig naen
-
Jen chlor luge1-
3r
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
201
Dit boek is niet de eerste poging om een man te rehabiliteren, die op zijn wijze als een 'slachtoffer' van de Tweede Wereldoorlog kan gelden. Hendrik de Man, die als een der origineelste en vruchtbaarste geesten van het Europese socialisme tussen beide wereldoorlogen kan gelden, heeft zichzelf, door zijn misgreep tegenover de Nazi-overheersing, uit de socialistische traditie geëlimineerd. Misschien mede dankzij de scrupules van hen, die voordien zijn geestverwanten waren geweest, maar zich door zijn 'appeasement'-politiek voor en nà München - tot zijn collaboratie onder de bezetting toe - gecompromitteerd voelden. Het is daarom niet zo vreemd, dat een Amerikaan zich geroepen heeft gevoeld deze 'historische omissie' te herstellen. Peter Dodge deed dit reeds in zijn voortreffelijke politieke biografie Beyond Marxism. The Faith and Works of Hendrik de Man, in 1966 bij Nijhoff in Den Haag verschenen en in SenD van juni 1967 door Theo van Tijn kritisch besproken. Overigens had Frits de Jong reeds in 1952 een vrij onbevangen beeld gegeven van De Mans gedachtenwereld. En in een bespreking van de recente uitgave der Verzamelde Werken van De Man in Sen 0 van mei 1976 meende H. F. Cohen deze uitgave, ondanks enige tekstkritiek, om de ideeëninhoud nadrukkelijk voor onze tijd te kunnen aanbevelen. Peter Dodge signaleert een eerste poging tot verbreking van het 'verzwijgingscomplot' pas in juni 1973, toen in Genève een Internationaal Colloquium werd gehouden over de werken van Hendrik de Man. Een 'doorbraak', die in zoverre mislukte, dat met de grootste moeite slechts één deelnemer uit Duits-
land was te krijgen, waar De Mans theoretische arbeid de meeste beroering had gebracht. Een soortgelijke poging van de Friedrich Ebert Stiftung in Duitsland zelf, mislukte in 1977 compleet. Het Geneefse colloquium bracht althans de start van de Verzamelde Werken. In al die hier genoemde beschouwingen wordt telkens weer gewezen op de actualiteit van De Mans werken, zowel in theorie als praktijk. Oogde rechtvaardigt daarmee ook weer deze bloemlezing, waarin uit een produktie van zeventien boeken, veertig brochures en circa 400 artikelen de kernelementen in een achttiental vrijwel allemaal vertaalde, maar toch authentieke complete teksten of goed gekozen fragmenten verzameld zijn. Te zamen met de beknopte, deskundige toelichtingen bevindt men zich hier tegenover een zeer instructief en vaak boeiend beeld van het geestelijk ontwikkelingsproces van een markante figuur uit de eerste helft van deze eeuw.
'PIanisme' Thans zal men die actualiteit onwillekeurig zoeken in de economische crisissituatie, die een vergelijking met de jaren dertig en de reactie van het 'Planisme' daarop, waarmee De M~ns naam ondanks alles verbonden blijft, voor de hand doet liggen. Ongetwijfeld zou de wijze, waarop indertijd het Belgische Plan van de Arbeid, evenals zijn Nederlandse versie, de socialistische beweging wist te bezielen en te dynamiseren, ook nu inspirerend kunnen werken. AI meer dan eens heeft men, ook te onzent, de roep gehoord om zulk een uitgewerkt, samenhangend economisch en sociaal alternatief, waarin, zoals het Planisme beoogde, via de conjuncturele en structurele aanpak van de crisis een socialistische maatschappij-constructie kon worden ingezet. Veel meer dan tot aanzetten daartoe is het hier echter niet gekomen. Het is de vraag of de voorwaarden thans aanwezig zijn voor zulk een experiment en met name of de voorbeelden uit de jaren dertig als modellen ter navolging kunnen dienen. Wie het Belgische Plan du Travail, door De Man opgesteld en op het kerstcongres van de Belgische Werklieden Partij in 1933 ingeleid, er nog eens op naleest en de achtergronden overweegt, stuit op wezenlijke verschillen in situatie en gedachtengangen. De werkloosheidscijfers waren veel hoger, de misère veel erger, de roep om
boeken
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
202
koopkrachtbehoud of -herstel even sterk, de aanklacht tegen het mono poliekapitaal even fel. Maar er was nog geen sprake van een energiecrisis, van de 'grenzen van de groei', van milieuproblemen, enz. Integendeel, men speculeerde op een koopkrachtverhoging op de binnenlandse markt van vijftig à honderd procent in enkele jaren. De internationale vervlechting bestond, maar had nog niet de intensiteit van nu, met de grote industriêle dislokaties. De Derde Wereldproblematiek lag nog in het verschiet: koloniën als de Kongo werden eenvoudig ingeschakeld. Voor een actuele crisisbestrijding behoeven we niet naar het Planisme terug, behalve misschien wat betreft de sociale en politieke context. De criticus van het marxisme De schepper van het Planisme had zijn ideologische en politieke ontwikkeling toen reeds goeddeels achter de rug. Na een radicale jeugd-etappe, die hem in contact bracht met het revolutionair marxisme van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, bracht de Eerste Wereldoorlog, waar hij zich hals over kop instortte, een breuk en een eerste vorm van 'revisionisme'. Daarin kwam de radicale internationalist tot een positieve waardering van nationale en democratische waarden en instellingen. Ervaringen in het revolutionaire Rusland en, het nog als idealistisch ervaren, Amerika verbreedden en verdiepten zijn maatschappelijke opvattingen tot voorbij het marxisme - 'Au del à du Marxisme', zoals zijn geruchtmakende Psychologie van het Socialisme in de Franse vertaling zou heten. Deze gedachtenontwikkeling is uit de verzamelde herdrukken en fragmenten glashelder af te lezen, maar hier slechts in vogelvlucht aan te duiden. Zij verliet de conceptie van een socialistische tO€lkomst via een door de proletarische klassenstrijd gedetermineerd ontwikkelingsproces, dat zowel in haar revolutionaire als haar reformistische uitwerking tot een ideologische dekmantel van een ongeïnspireerde, alledaagse belangenstrijd was geworden. De Mans opvatting richtte zich op een bewust streven naar een socialistische opbouw, steunend op brede progressieve maatschappelijke groepen, dwars door de hoe langer hoe meer in crisis verkerende kapitalistische maatschappij heen. Deze voluntaristische conceptie ging on-
getwijfeld verder dan het revisionisme van Bernstein c.s., dat in marxistische categorieën bleef steken. Zwaar woog. in dit gedachtenproces de invloed van allerlei nieuwe psychologische inzichten, waarvan ook de studies over de arbeidsvreugde en de plaats en rol van de arbeid in het arbeidsproces getuigden. Niet voor niets werd De Man de eerste hoogleraar in de sociale psychologie op het continent. Misschien meer toegespitst dan in zijn twee bekende hoofdwerken over de psychologie en de idee van het socialisme vinden we de kern van zijn gedachtengang in een scherp doordacht opstel over Kapitalisme en Socialisme. Daarin komt De Man tot een evenwichtige stellingname ten aanzien van zowel het kapitalisme als de marxistische kritiek daarop en houdt hij ten slotte ook de mogelijkheid van een revolutionaire ontknoping open, namelijk wanneer de crisis binnen het kapitalisme onoplosbaar zou worden. Merkwaardig is dat deze fundamentele studie, waarin ook het marxisme aan zijn trekken komt, in de Verzamelde Werken schijnt te zijn weggelaten. Zij heeft juist zowel voor het denken van De Man als voor de achtergrond van waaruit hij opereerde grote documentaire waarde. Tot die achtergrond behoort ook het opkomend fascisme. Het is mede om de zuigkracht van dit alternatief voor het liberaal-kapitalisme tegen te gaan, dat De Man in 1933 in België tot de praktische toepassing van zijn ideeën geroepen wordt. Helaas gaat de Plan-beweging ten onder in het geharrewar van de Belgische politiek, waaraan De Man zich reeds lang geërgerd had. Het zijn echter niet alleen de frustraties inzake de parlementaire en constitutionele instellingen die hem, trouwens te zamen met de toen nog radicale Paul-Henri Spaak, tot pleidooien voor politieke hervormingen voeren. Er zijn in de theoretische geschriften reeds eerder anti-parlementaire, autoritaire en elitaire tendenties op te merken, die hem ook in zijn politieke en persoonlijke operaties dwarszitten. Hij was trouwens niet de enige pleitvoerder voor een Autoritaire democratie, getuige de Néo's van Marcel Déat in Frankrijk. Zijn kritische beoordeling van de' massa, die hij een 'feminien-passieve' (sic!)-houding toekende, strekte hij ook uit tot de arbeidersklasse, welke volgens hem voor de haar toegedachte taak een grondige
Tie :he
boeken
lOg.
'an 'hten, In de en. 'ste 9 op
:ijn ialislchIstel :trin •telka~
ontcrilar e Ie egler3
ope Iilie1-
de
,
In Ir3ti-
-
m-
'-
e
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
203
culturele vorming behoefde, waaraan hij trouwens een groot deel van zijn leven heeft gewijd.
De 'afgang' Zijn oordeelsfout in 1940 komt dus niet als een totale verrassing, al toonde de reactie van Spaak, die het in vele opzichten met De Man eens was geweest, dat ook andere oplossingen mogelijk waren dan die van De Mans zgn. neutraliteit, welke spoedig overging in regelrechte collaboratie. De Mans afschuw van de oorlog , op grond van zijn ervaringen in en na de Eerste Wereldoorlog , kan zijn 'appeasement' tot het uiterste mede verklaren . Maar de taal die hij voerde in het, ook bij Dodge afgedrukte, Manifest tot de leden van de BWP van 3 juli 1940, waarmee hij die leden opriep tot erkenning van de 'nieuwe orde' in Europa, die de weg opende voor een 'Europese vrede' en sociale rechtvaardigheid, bewees, evenals trouwens zijn verdere activiteiten toen, hoezeer hij geestelijk was voorbereid tot deze overschakeling op de 'nieuwe tijd'. Een proces dat door zijn geestverwanten, zowel in België (de 'équipe pianiste') als in ons land, volstrekt werd afgewezen. Dit politieke avontuur, dat spoedig op een échec uitliep, betekende feitelijk het einde van de publieke loopbaan van De Man, die eerst in de Franse Alpen, later, na de oorlog, in Zwitserland asiel kreeg, dat hem o.a. tegen een Belgisch gerechtelijk vonnis (1944) beschermde. Uiteraard verweerde hij zich in zijn gedenkschriften in verschillende vormen, waarvan de Franse onder de uitdagende titel 'Cavalier Seul' de meeste aandacht trok. Waarschijnlijk geeft Dodge hieruit terecht geen fragmenten. Waardevoller is het slot van de niet gepubliceerde, oorspronkelijk Engelse versie van The Age of Doom - later als Vermassung und Kulturverfal/: eine Diagnose unserer Zeit (1951) verschenen - waarmee de bloemlezing besluit. Deze sombere beschouwingen over de toekomst van de wereld suggereerden, in overeenstemming met de finalistische zienswijze van De Man, een snel naderende 'catastrofe', al stond, zoals in de Griekse conceptie daarvan, de uitkomst niet bij voorbaat vast, nl. hetzij als definitief einde der geschiedenis, hetzij als dramatisch keerpunt. Men moet erkennen dat deze uiteenzetting, waarin tal van cultuurfilosofen en historici, waaronder ook Huizinga, paraderen, niet alleen
van De Mans geestelijke vitaliteit getuigt, maar ook, en misschien vooral nu aan het eind van onze getourmenteerde eeuw, ons nog wel wat te zeggen heeft. AI is waakzaamheid hier geboden, met name ten aanzien van de ook hier weer betoonde elitaire en autoritaire opvattingen, met de geringschatting voor de 'massa', die met een haar door SpengIer toegewezen 'historieloos, zoölogisch bestaan' tevreden zou zijn. Terwijl toch ook voor De Man een historisch zelf bewustzijn, een streven naar zelfbepaling en naar democratie als supreme vorm daarvan, als behorend tot de hoogste Westerse cultuurwaarden hadden gegolden .
De Mans 'paradox' Het is onder deze kritische reserve, dat men ook thans nog Hendrik De Man zijn plaats in de socialistische traditie van Europa moet gunnen, ondanks zijn trieste politieke ondergang - die zijn reële weerspiegeling vond in zijn tragische dood, door een auto-ongeluk, een botsing op een locomotief, waarbij hij in 1953 met zijn vrouw om het leven kwam. Die plaats wordt wellicht door zijn Amerikaanse biograaf op de meest treffende wijze samengevat: 'Paradoxaal', aldus Peter Dodge (pag . 19), 'kunnen we zeggen, dat dezelfde ascetische intensiteit van morele overtuigingen, die De Man tot de persoonlijke en ideologische dilemma's bracht, welke wij aanduidden, hem ook tot de formulering van een ideologisch systeem bracht. waarvan het algemeen belang misschien het best kan worden weergegeven met te zeggen dat dit de implicaties onderzocht van de ineenstorting van de chiliastische verwachting, dat een socialistische samenleving tevoorschijn zou komen als de conclusie van de politieke triomf van het proletariaat. Ons is daarmee een instrument nagelaten, dat door de erkenning van buiten-economische dimensies in de analyse van het menselijk optreden een adequate leiding van een socialistische beweging toestaat binnen de spelregels van een pluralistische samenleving. Een ideologie, die uitgerekend het 'give and take' van een wetgevingspolitiek legitimeert, dat de auteur onuitstaanbaar vond en dat toch een logisch gefundeerd criterium vormt voor de afwijzing van elk totalitairisme, zowel van rechts ais van links.' (Zie vervolg Boeken onder Pen op papier.)
pen op papier
ook weinig zin heeft om je te verdiepen in de dogmatische verschillen tussen beide stelsels. Het lijkt mij bovendien onjuist, om de wereld van vandaag te beschrijven met gebruikmaking van woorden als 'fascisme' en 'communisme'. Het maakt voor de slachtoffers geen verschil of zij het leven hebben gelaten in de concentratiekampen van de nazi's of van de Goelag-archipel. Waar het op aankomt is, dat bijna overHet fascistische gevaar al maatschappijvormen bestaan, waarin B. Delfgaauw, (S en 0, januari 1980, de macht over leven en dood van de blz. 11 e.v.) onderdanen wordt uitgeoefend door een Eén van de fundamentele verschillen , handjevol mensen, die aan niemand aldus Delfgaauw, tussen fascisme en . dan zichzelf en hun clubgenoten rekecommunisme is, dat het in het communing en verantwoording schuldig zijn . nisme gaat om het welzijn van het hele Op deze vrij algemene regel doen zich volk en in het fascisme om de bevoorhier en daar wat rare uitzonderingen deling van een bepaalde groep. Dat voor. Voornamelijk in de westelijke kustklopt niet. Ook de nazi's stelden 'Gestrook van het Eurazische continent zijn meinnutz' boven 'Eigennutz' ('Ou bist maatschappijvormen waarneembaar nichts, Dein Volk ist alles'). rlele dromwaarin bepaalde minimum-voorwaarden men geloofden oprecht, dat het afransevoor het ontstaan van een fatsoenlijke len van politieke tegenstanders en joden samenleving kunnen worden aangeonvermijdelijke 'Schönheitsfehler' waren toond . Van die minimum-voorwaarden is op weg naar het Duizendjarig Rijk. Wat er één de belangrijkste: namelijk de moverder naar het oosten was, en is het gelijkheid om meningen als die van niet anders : tientallen miljoenen domDelfgaauw en van mij in druk te laten oren geloven dat het uitroeien van even verschijnen, zonder de voortdurende zo vele tijdgenoten op de koop toe moet worden genomen op de weg naar het vrees voor de lang aangehouden huisbel 's nachts om half vijf. socialisme. De tegenstelling 'fascisme/communisme' Dát is het enige betrouwbare criterium . is - voor zover het gaat om de gevolB. Hamburger gen - kunstmatig . Ik vind, dat het dan
Pen op papier
(Vervolg Boeken) Wij behoeven ons geen historisch oordeel aan te matigen, noch aan een pleit voor eerherstel te denken om eenvoudig nuchter en kritisch de ervaringen en inzichten van een man te waarderen , die in elk geval zijn leven voor een groot deel heeft gewijd aan wat hij als zijn conceptie van het socialisme beschouwde. Het democratisch-socialisme heeft in de twintigste eeuw niet zo'n rijke geestelijke produktie op zijn naam
socialisme en democratie, nummer 4, april 1980
204
staan, dat het de nalatenschap van een van zijn vruchtbaarste representanten zonder meer kan afschrijven. Ondanks alle kritiek blijft Hendrik de Man een van de erflaters van het twintigste eeuwse socialisme, ook al kunnen we die geestelijke erfenis niet zonder reserve aanvaarden. B. W. Schaper
IB