Provincie Gelderland
Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Voorwoord
[Milieueffectrapport N309 ’t Harde en Oostendorp, bijlage IX - deelrapport water]
N309 ’t Harde en Oostendorp
De N309 loopt door de bebouwde kom van ’t Harde en Oostendorp. Het dagelijks verkeer op deze doorgaande weg tussen de A28 en Elburg zet de leefbaarheid in de kernen van ’t Harde en Oostendorp onder druk. Met name tijdens de spits vormen zich vaak files. De weg is in 2008 in het kader van groot onderhoud aangepakt en heringericht, maar daarmee zijn nog niet alle problemen opgelost. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben daarom in 2009 besloten geld beschikbaar te stellen voor de verdere aanpak van de N309 bij 't Harde. Aanpak In 2010 heeft de provincie samen met de gemeente Elburg verschillende opties verkend, variërend van het verbeteren van de huidige weg tot verschillende alternatieven voor een rondweg. Op basis van deze verkenning hebben Provinciale Staten op 16 februari 2011 besloten om: 1. zo snel mogelijk te starten met het opnieuw inrichten van de aansluiting A28-N309; 2. een milieueffectrapport (MER) op te stellen waarin de gevolgen worden onderzocht van de verschillende alternatieven voor mens, milieu, natuur en verkeer; 3. onderzoek te doen naar de effecten van een rondweg voor winkels en bedrijven in ’t Harde; 4. eind 2012 een onderbouwde tracékeuzenotitie aan het provinciebestuur voor te leggen op basis van de verrichte onderzoeken. De tracékeuzenotitie wordt opgesteld op basis van complete en actuele informatie. Hiervoor laat de provincie diverse onderzoeken uitvoeren door externe bureaus. Deze bureaus zijn volledig onafhankelijk in de uitvoering van het onderzoek en de interpretatie van de onderzoeksresultaten. Dit rapport De provincie heeft bureau Witteveen+Bos geselecteerd om het onderzoek op het gebied van water te verrichten. De resultaten van dit onderzoek zijn, samen met andere milieuonderzoeken, verwerkt in het MER. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage zal de kwaliteit van het MER en de deelonderzoeken beoordelen en daarover een openbaar advies geven. Uiteindelijke tracéafweging Op basis van het MER, overige onderzoeken, kostenramingen en input van bewoners stelt de provincie, in overleg met de betrokken gemeenten, een tracékeuzenotitie op. Hierin zet de provincie alle onderzoeksresultaten op een rij en weegt ze de verschillende belangen tegen elkaar af. Het is uiteindelijk aan Provinciale Staten om een keuze te maken voor één van de alternatieven.
Met vriendelijke groet, Pieter-Jan van der Eijk Meer informatie Esther Beugelink Telefoon: (026) 359 8207 E-mail:
[email protected] www.gelderland.nl/n309
INHOUDSOPGAVE
blz.
1. INLEIDING 1.1. Aanleiding MER N309 1.2. Toelichting alternatieven en groeiscenario’s 1.3. Onderzoek thema water 1.4. Leeswijzer
1 1 1 4 4
2. BELEIDSKADER
7
3. BEOORDELINGSKADER EN METHODIEK
9
4. REFERENTIESITUATIE 4.1. Huidige situatie 4.1.1. Grondwatersysteem 4.1.2. Oppervlaktewatersyteem 4.2. Autonome ontwikkelingen 4.3. Samenvatting huidige situatie en autonome ontwikkelingen
11 11 14 11 27 28
5. EFFECTEN EN EFFECTBEOORDELING ‘T HARDE 5.1. Criterium 1. Oppervlaktewater 5.2. Criterium 2. Grondwater en afgeleide effecten 5.3. Overzicht effectbeoordeling ‘t Harde 5.4. Raakvlakken Oostendorp 5.5. Gevoeligheidsanalyse scenario’s 5.6. Samenvatting effectbeoordeling
29 29 29 31 31 31 31
6. EFFECTEN EN EFFECTBEOORDELING OOSTENDORP 6.1. Criterium 1. Oppervlaktewater 6.2. Criterium 2. Grondwater en afgeleide effecten 6.3. Overzicht effectbeoordeling 6.4. Raakvlakken ‘t Harde 6.5. Gevoeligheidsanalyse scenario’s 6.6. Samenvatting effectbeoordeling
33 33 34 34 34 34 34
7. OPTIMALISERENDE, MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN 7.1. Optimaliserende maatregelen 7.2. Mitigerende maatregelen 7.3. Compenserende maatregelen
37 37 37 37
8. LEEMTEN IN KENNIS EN EVALUATIE 8.1. Leemten in kennis en informatie 8.2. Evaluatie/monitoring
39 39 39
9. GERAADPLEEGDE BRONNEN
41
laatste bladzijde
41
BIJLAGEN -
aantal blz.
1.
INLEIDING Dit rapport is een achtergrondrapportage bij het milieueffectrapport (MER) N309 ’t Harde en Oostendorp. Deze achtergrondrapportage gaat in op het thema water.
1.1.
Aanleiding MER N309 De provinciale weg N309 (Eperweg) loopt door de bebouwde kom van de kernen ’t Harde en Oostendorp. Door de ligging van de weg en de autonome verkeersgroei, is er sprake van knelpunten op het gebied van verkeersdoorstroming en leefbaarheid in de kernen. In 2010 heeft de provincie Gelderland een uitgebreide verkennende studie uitgevoerd met als doel alternatieven te vinden met het grootste oplossende vermogen voor de problematiek van de N309. Op basis van de verkenning zijn de alternatieven geselecteerd die in het MER worden onderzocht en afgewogen. Afbeelding 1.1. Ligging N309 ’t Harde en Oostendorp
1.2.
Toelichting alternatieven en groeiscenario’s In het MER voor de planuitwerking N309 is het tracé opgedeeld naar een deeltraject ’t Harde (aansluiting A28 tot aansluiting N308) en een deeltraject Oostendorp (aansluiting N308 tot het Veluwemeer). Voor beide deeltrajecten zijn verschillende alternatieven onderzocht. Deze paragraaf geeft een korte toelichting op de alternatieven en op de gehanteerde groeiscenario’s. Afbeelding 1.2 geeft een overzicht van het plangebied met de ligging van de alternatieven.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
1
Alternatieven ’t Harde De volgende alternatieven zijn onderzocht voor deeltraject ’t Harde: - alternatief 0+: optimalisatie huidig tracé. Referentiesituatie aangevuld met optimalisatiemaatregelen op het bestaande tracé voor vergroting van de capaciteit van de kruispunten en volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28; - alternatief 1: opwaardering huidig tracé. Alternatief 0+ aangevuld met de realisatie van 2 fietstunnels en het afsluiten van de 2 zijwegen bij aansluiting van deze tunnels (Oude Bovendwarsweg en Eikenlaan in ’t Harde) en enkele (beperkte) aanvullende kruispuntoptimalisaties; - alternatief 2: korte rondweg op maaiveld. Referentiesituatie aangevuld met de realisatie van een korte rondweg aan de noordoostzijde rond ’t Harde en volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28: ⋅ variant 2 verdiept: alternatief 2 met een gedeeltelijk verdiepte ligging; - alternatief 2 noord kort: Alternatief 2 met een verkorte noordelijke aansluiting: ⋅ variant 2 noord kort verdiept: alternatief 2 noord kort met een gedeeltelijk verdiepte ligging; - alternatief 5: lange rondweg. Referentiesituatie aangevuld met de realisatie van een lange rondweg aan de noordoostzijde rond ’t Harde en volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28. De alternatieven voor deeltraject ’t Harde zijn in alle effectenstudies gecombineerd met de referentiesituatie in Oostendorp. In de effectbeschrijving wordt ingegaan op de raakvlakken tussen de deeltrajecten. Alternatieven Oostendorp De volgende alternatieven worden onderzocht voor deeltraject Oostendorp: - alternatief 1: opwaardering huidig tracé. Referentiesituatie aangevuld met maatregelen op het bestaande tracé voor vergroting van de capaciteit van de kruispunten (beperkte optimalisaties, binnen het bestaande ruimtegebruik); - alternatief 2a: rondweg 2a. Referentiesituatie aangevuld met de realisatie van een rondweg aan de zuidzijde rond Oostendorp (verder van de kern Oostendorp dan rondweg 2b); - alternatief 2b: rondweg 2b. Referentiesituatie aangevuld met de realisatie van een rondweg aan zuidzijde rond Oostendorp (dichterbij de kern Oostendorp dan rondweg 2a); - alternatief 2b kort: rondweg 2b met een verkorte westelijke aansluiting. Dit alternatief wordt kwalitatief beoordeeld op basis van de resultaten voor alternatief 2b. Alternatief 2b kort volgt het oostelijk deel van alternatief 2b, maar sluit richting het westen eerder weer aan op het bestaande tracé (ter hoogte van de Zwolscheweg). De alternatieven voor deeltraject Oostendorp zijn in alle effectenstudies gecombineerd met de referentiesituatie in ’t Harde, aangevuld met volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28. In de effectbeschrijving wordt ingegaan op de raakvlakken tussen de deeltrajecten.
2
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 1.2. Plangebied inclusief alle alternatieven
Groeiscenario’s In het MER wordt vooruitgekeken (ook wel aangeduid als 'zichtjaar') naar 2030. Het jaar 2030 is het prognosejaar van het gebruikte verkeersmodel en wordt daarom gehanteerd als zichtjaar voor alle milieueffecten. De ontwikkeling van het verkeer hangt sterk samen met de ontwikkeling van de economie. Als deze groeit, groeit ook het autoverkeer. De economie tot 2030 laat zich echter moeilijk voorspellen. In het MER wordt daarom gewerkt met 2 economische groeiscenario’s (WLOscenario’s)1: - het lage groeiscenario (‘Regional Communities’ of RC-scenario); - het hoge groeiscenario (‘Global Economy’ of GE-scenario). De effecten van de verkeersgerelateerde aspecten (geluid, lucht, verkeersafwikkeling en veiligheid, externe veiligheid en gezondheid) zijn met het hoge groeiscenario doorgerekend, zodat de worstcase effecten in beeld worden gebracht. In de effectbeschrijving wordt ingegaan op de effecten als de economie zich volgens het lage economische scenario ontwikkelt met een kwalitatieve gevoeligheidsanalyse.
1
Scenario’s voor Welvaart en LeefOmgeving, opgesteld door de gezamenlijke planbureaus in 2006
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
3
1.3.
Onderzoek thema water Ingrepen binnen de te onderzoeken alternatieven en varianten kunnen van invloed zijn op het watersysteem, waarbij de aspecten berging en afvoer van belang zijn. Daarnaast kan er invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. Ingrepen kunnen ook van invloed zijn op het grondwatersysteem. Of wijzigingen in het grondwatersysteem gevolgen hebben, is afhankelijk van de functie van het gebied waar deze invloed wordt verwacht: landbouw, natuur of bebouwd gebied. Wijzigingen in het grondwatersysteem kunnen bijvoorbeeld leiden tot droogte of grondwateroverlast. Voor het aspect water is er een gecombineerd studiegebied voor ‘t Harde en Oostendorp. In afbeelding 1.3 is het studiegebied omcirkeld. Afbeelding 1.3. Studiegebied aspect water
1.4.
Leeswijzer In de volgende hoofdstukken wordt ingegaan op: - hoofdstuk 2. Het beleidskader: ⋅ toelichting op de relevante beleidsdocumenten, wet- en regelgeving; - hoofdstuk 3. Het beoordelingskader en methodiek: ⋅ toelichting op de criteria die in de effectenstudie zijn onderzocht en de onderzoeksen beoordelingsmethodiek; - hoofdstuk 4. Referentiesituatie: ⋅ beschrijving van de huidige situatie en autonome ontwikkeling voor ‘t Harde en Oostendorp;
4
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
-
-
hoofdstuk 5 en 6. Effecten en effectbeoordeling: ⋅ toelichting op en beoordeling van de effecten van de alternatieven voor respectievelijk ‘t Harde en Oostendorp; hoofdstuk 7. Optimaliserende, mitigerende en compenserende maatregelen: ⋅ voorstellen voor deze maatregelen op basis van de effectbeoordeling; hoofdstuk 8. Leemten in kennis en informatie; hoofdstuk 9. Literatuur.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
5
6
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
2.
BELEIDSKADER In tabel 2.1 wordt het beleid en de wetgeving op het thema water beschreven. Tabel 2.1. Beleid en regelgeving thema water wet/beleidsstuk
vastgesteld
jaar
uitleg en relevantie
2000
Deze richtlijn (2000/60/EG), die sinds 2000 van kracht is,
door Europese Kaderrichtlijn Wa-
EU
ter(KRW)
heeft als doel om de kwaliteit van watersystemen in Europa te beschermen en waar nodig, te verbeteren. Hiervoor moet duurzaam watergebruik worden bevorderd en moeten lozingen van gevaarlijke stoffen worden teruggedrongen of beeindigd. De Kaderrichtlijn richt zich op grond- en oppervlaktewater. De kaderrichtlijn stelt zich tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om: -
van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden
-
de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het
-
het aquatisch milieu in stand te houden en te verbete-
en te verbeteren; duurzaam gebruik te bevorderen; ren door het voorkomen van verontreiniging; Waterwet (+ bijbehorende be-
Overheid
2009
sluiten en regelingen)
de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Watertoets (verankerd in Be-
Overheid
2003
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige
sluit op de ruimtelijke orde-
belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen
ning)
bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Waterplan Gelderland 2010-
Provincie
2015
Gelderland
2009
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Waterbeheersplan
Waterschap
Veluwe 2010 tot en met 2015
Veluwe
2009
In het waterbeheersplan worden voor de planperiode 2010 tot en met 2015 de strategische visie op de uitvoering van de taken van het waterschap Veluwe gegeven.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
7
8
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
3.
BEOORDELINGSKADER EN METHODIEK Het voornemen heeft mogelijk gevolgen voor het aspect water. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd welke aspecten worden beoordeeld en welke criteria en methoden daarvoor worden gehanteerd. Beoordelingskader De aspecten en criteria zijn in beoordelingstabel 3.1 weergegeven. Tabel 3.1. Aspect water en subcriteria criterium
effect tijdens effect na
Oppervlaktewater-
aanleg
aanleg
mogelijk
mogelijk
huishouding Grondwater en afge-
meetmethode
meetmethode specifiek
kwalitatief
beïnvloeding oppervlaktewatersysteem
(beschrijvend) mogelijk
mogelijk
leide effecten
kwalitatief
beïnvloeding grondwatersysteem, inclusief
(beschrijvend)
afgeleide effecten op landbouw en natuur (vernatting/verdroging) en bebouwd gebied (wateroverlast/zetting)
Criterium 1. Oppervlaktewaterhuishouding Verschillende ingrepen binnen de te onderzoeken alternatieven kunnen van invloed zijn op het watersysteem, waarbij de aspecten berging en afvoer van belang zijn. Daarnaast kan er invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. Deze aspecten worden onderzocht. Het onderzoek is beschrijvend van aard, gezien de aard van het MER (tracé alternatieven) en verwachte diepgang van de uitwerking van de alternatieven in deze projectfase. Tabel 3.2. Scoretoekenning criterium oppervlaktewaterhuishouding score
toelichting
++
sterke verbetering (afvoer, berging, kwaliteit)
+
verbetering (afvoer, berging, kwaliteit)
0
geen (significante) beïnvloeding van alternatieven op de oppervlaktewaterhuishouding
-
verslechtering (afvoer, berging, kwaliteit)
--
sterke verslechtering (afvoer, berging, kwaliteit)
Criterium 2. Grondwater en afgeleide effecten Verschillende ingrepen binnen de te onderzoeken alternatieven kunnen van invloed zijn op het grondwatersysteem Of wijzigingen in het grondwatersysteem gevolgen hebben, is afhankelijk van de functie van het gebied waar deze invloed wordt verwacht: landbouw, natuur of bebouwd gebied. In een landbouwgebied kan bijvoorbeeld een toename van kwel (in een al nat gebied) leiden tot afname van de gewasopbrengst. In een (verdroogd) natuurgebied kan toename van de kwel juist positief worden beoordeeld. Als natuurwaarden echter van zoute kwel afhankelijk zijn, is beïnvloeding van de kwel juist weer ongewenst. Verandering van grondwaterstanden in bebouwd gebied kan leiden tot grondwateroverlast. Deze afgeleide aspecten worden meegenomen bij de beoordeling van alternatieven op het aspect grondwater. Het onderzoek is beschrijvend van aard, gezien de aard van het MER (tracé alternatieven) en bijbehorende diepgang van de uitwerking van de alternatieven. Uit diverse publicaties (Projectorganisatie Diffuse Bronnen Noord-Holland, 2000 en Commissie Integraal Waterbeheer, 2002) blijkt dat verontreinigingen van afstromend wegwater weliswaar lokaal opgeslagen worden in de bodem, maar niet leiden tot een aantoon-
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
9
bare invloed op de grondwaterkwaliteit. Daarom is dit aspect in dit MER niet nader onderzocht. Tabel 3.3. Scoretoekenning criterium grondwater score
toelichting
++
sterk positieve effecten op landbouw, natuur of bebouwd gebied als gevolg van wijzigingen in het grondwatersysteem
+
positieve effecten op landbouw, natuur of bebouwd gebied als gevolg van wijzigingen in het grondwatersysteem
0
geen (significante) effecten op het grondwatersysteem en derhalve geen afgeleide effecten op landbouw,
-
negatieve effecten op landbouw, natuur of bebouwd gebied als gevolg van wijzigingen in het grondwater-
--
sterk negatieve effecten op landbouw, natuur of bebouwd gebied als gevolg van wijzigingen in het grond-
natuur of bebouwd gebied systeem watersysteem
10
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
4.
REFERENTIESITUATIE In dit hoofdstuk worden de huidige situatie en de autonome ontwikkelingen in het studiegebied ‘t Harde en Oostendorp beschreven. Bij de autonome ontwikkeling worden ontwikkelingen beschreven tot 2030 die zijn vastgesteld of zeer waarschijnlijk zijn. Het beeld dat ontstaat wordt gebruikt als referentiesituatie voor de voorgestelde alternatieven.
4.1.
Huidige situatie
4.1.1.
Oppervlaktewatersyteem In het beleidsplan beheersgebied waterschap Veluwe is het oppervlaktewatersysteem aangegeven. In onderstaande afbeelding 4.1 is een detail opgenomen. De bijbehorende legenda is opgenomen in afbeelding 4.2. Afbeelding 4.1. Oppervlaktewatersysteem (Beleidskaart Waterbeheersplan Veluwe, 2009)
Aan de rand van het Veluwe massief liggen waterlopen in noordwestelijke richting. In het lagere deel liggen waterlopen hier loodrecht op. Deze waterlopen vangen ondermeer kwelwater af. Verschillende waterlopen zijn aangewezen als Ecologische verbindingszones of als KRW-lichaam (Waterschap Veluwe, 2009). Er zijn verschillende riooloverstorten in het gebied, wat gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. In het studiegebied zijn geen wateren aangewezen met een specifieke ecologische doelstelling (SED) of met een hoogst ecologisch niveau (HEN). De Eekterbeek heeft een zomerstreefpeil van NAP + 0,40 m en een winterstreefpeil van NAP + 0,20 m. De Eekterbeek is aangewezen als Ecologische Verbindingszone (kamsalamander).
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
11
Afbeelding 4.2. Legenda behorende bij beheersplan Waterschap Veluwe
12
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 4.3.
Locatie retentiegebied (stapsteen) Eekterbeek (Beleidskaart Waterbeheersplan Veluwe, 2009)
De Eekterbeek is in 2011 aangepast, waarbij een retentiegebied (afbeelding 4.3) is aangelegd in de benedenloop van de beek (Waterschap Veluwe, Stapsteen en retentie Eekterbeek, 2010). De Eekterbeek (A-Watergang) is op dusdanige wijze hersteld dat wordt voldaan aan de beoogde hydrologische, ecologische en onderhoudsmatige doelstellingen.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
13
Afbeelding 4.4.
Oppervlaktewatersysteem nabij Oostendorp (Beleidskaart Waterbeheersplan Veluwe, 2009)
De Eekterbeek komt uit in de Puttenerbeek (afbeelding 4.4). De Puttenerbeek heeft een zomerstreefpeil van NAP + 0,40 m en een winterstreefpeil van NAP + 0,20 m. De Puttenerbeek is aangewezen als KRW-lichaam. De Puttenerbeek mondt uit in de stadsgracht van Elburg, waarna het water naar het Drontermeer stroomt. De waterkwaliteit van het benedenstrooms deel van de Eekterbeek is goed; de gemiddelde nutriëntenconcentraties zijn laag (Waterschap Veluwe, Stapsteen en retentie Eekterbeek, 2010). De gemiddelde zomerconcentraties van stikstof en fosfaat voldoen aan het ‘goede ecologisch potentieel’ (GEP) voor R5-waterlopen (Langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand). De stikstofconcentratie blijft voor het grootste deel van het jaar onder de waarde voor een goede ecologische toestand (GET). Dit betekent dat de Eekterbeek goede potentie heeft voor de ecologie. Achteruitgang van de waterkwaliteit dient dus voorkomen te worden. 4.1.2.
Grondwatersysteem Bodemopbouw van de ondiepe en de diepere ondergrond, grondwaterstanden en -stroming zijn van belang om inzicht te hebben in het grondwatersysteem.
14
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 4.5. Bodemkaart (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Ter hoogte van ‘t Harde worden met name zandgronden en podzolgronden aangetroffen (afbeelding 4.5). Ten noordwesten hiervan bevinden zich eerdgronden en weer een strook met zandgronden. Ten noorden van de N308, ter hoogte van Oldebroek, worden moerige gronden en veengronden aangetroffen. Ten oosten van Oostendorp bevinden zich eerdgronden en zandgronden. Direct langs het Veluwemeer, ten noorden van Oostendorp worden veen- en zeekleigronden aangetroffen.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
15
Afbeelding 4.6. Zettingsgevoeligheid (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Tussen ‘t Harde en Oostendorp is de ondergrond als gering zettinggevoelig geclassificeerd (afbeelding 4.6). Ten noorden van Oostendorp bevindt zich een gebied dat als matig zettinggevoelig is geclassificeerd. REGIS (Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem) is geraadpleegd om inzicht te krijgen in de geohydrologische opbouw van de ondergrond. Het gebied vormt een onderdeel van het Pleistoceen bekken van Nederland dat overwegend uit zandige lagen bestaat (afbeelding 4.7). De hydrologische basis van dit bekken wordt gevormd door de formatie van Tegelen, die op circa 150 tot 190 m beneden maaiveld ligt. De geohydrologische situatie wordt gekenmerkt door het ontbreken van scheidende lagen, waardoor sprake is van een groot watervoerend pakket. Lokaal komt op een diepte van NAP - 10 à NAP - 15 m een kleilaag van de Eem Formatie voor (codering: eek1). In afbeelding 4.8 is de verbreiding van deze kleilaag aangegeven.
16
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 4.7. Geohydrologische doorsnede Elburg - ’t Harde (DINOloket, 2012)
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
17
Afbeelding 4.8. Verbreiding en ligging top Eemklei (cm - NAP) (DINOloket, 2012)
De weerstand van de Eemklei wordt geschat op 200 tot 1.200 dagen. De dikte is 1 tot 5 m. Langs de N309 liggen verschillende peilbuizen, waar de grondwaterstand regelmatig wordt gemeten. In onderstaande afbeeldingen 4.9 tot en met 4.12 zijn de locaties, kenmerken en metingen weergegeven.
18
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 4.9. Locatie meetpunt grondwater langs de N309 ten noorden van ‘t Harde (DINOloket, 2012)
Afbeelding 4.10. Gemeten grondwaterstanden B27A0264 (DINOloket, 2012)
De grondwaterstanden op deze locatie (afbeelding 4.10) variëren globaal tussen NAP + 1,60 m en NAP + 2,80 m, bij een maaiveldhoogte van NAP + 2,97 m. In het (zeer natte) najaar van 1998 treedt een maximale grondwaterstand op, die dicht tegen het maaiveld aan ligt.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
19
Afbeelding 4.11. Locatie meetpunt langs de N309 nabij Oostendorp (DINOloket, 2012)
Afbeelding 4.12. Gemeten grondwaterstanden en stijghoogten peilbuis B27A0156 (DINOloket, 2012)
In het ondiepe filter 001 (afbeelding 4.12) worden grondwaterstanden tot NAP 1,0 m waargenomen (maaiveldhoogte NAP 1,22 m). Sinds de jaren negentig ligt het gemiddelde op circa NAP + 0,5 m. In de diepere filters is de stijghoogte hoger, wat duidt op kwel.
20
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Op basis van een groot aantal metingen is een kaart (afbeelding 4.13) van gelijke stijghoogten in het eerste watervoerende pakket (WVP) samengesteld. De stroming staat dwars op deze zogenoemde isohypsen. Afbeelding 4.13. Isohypsen WVP 1 (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Ter hoogte van de kruising van de (huidige) N309 en de A28 is de gemiddelde stijghoogte in het eerste watervoerend pakket NAP + 5,5 m. In noordwestelijke richting dalen de stijghoogten tot circa NAP - 1 m ter hoogte van het Veluwemeer. Uit het isohypsenpatroon blijkt dat het grondwater in noordwestelijke richting stroomt.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
21
Afbeelding 4.14. Gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Ter hoogte van de bebouwde kom van ‘t Harde geeft de Wateratlas Gelderland geen informatie over de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand. In de omgeving van ‘t Harde wordt een GVG verwacht van 0,60 m-mv (noordzijde) tot meer dan 3 m-mv (zuidelijk deel), zie afbeelding 4.14. Tussen ‘t Harde en Oostendorp worden gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden (GVG) verwacht tussen 0,40 en 0,80 m beneden maaiveld. In het bebouwd gebied van Oostendorp is geen GVG aangegeven. Aan de oost- en westzijde worden GVG’s van meer dan 0,80 m diepte verwacht.
22
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 4.15. Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
De gemiddeld hoogste grondwaterstanden (GHG) liggen (uiteraard) boven de GVG (afbeelding 4.15). Tussen Elburg en Oldebroek is een GHG van circa 0,30 m-mv aangegeven. Tussen ‘t Harde en Oostendorp wordt een GHG van 0,40 m-mv verwacht. In de bebouwde gebieden van ‘t Harde en Oostendorp geeft de Wateratlas Gelderland geen waarde aan voor de GHG.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
23
Afbeelding 4.16. Kwel en infiltratie (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Ter hoogte van ‘t Harde treedt infiltratie van hemelwater op, tot aan de N308 (afbeelding 4.16). In een strook tussen ‘t Harde en Oostendorp treedt matige tot sterke kwel op. Dit valt samen met het gebied met hoge GHG’s.
24
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 4.17. Grondwaterfluctuatiezone: gebied met verhoogd risico grondwateroverlast bij klimaatveranderingen, zichtjaar 2050. (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Als de verwachte klimaatsveranderingen doorzetten, dan zal de hoeveelheid neerslag toenemen, wat mogelijk betekent dat de grondwaterstanden zullen stijgen. Op de flanken van de Veluwe kan er wateroverlast ontstaan. De zone met een verhoogd risico op grondwateroverlast is de zogenaamde grondwaterfluctuatiezone (afbeelding 4.17). De grondwaterfluctuatiezone is gedefinieerd als het gebied waar in de huidige situatie de GHG zich thans tussen 0,70 m en 1,50 m-mv bevindt. De grondwaterfluctuatiezone (begrensd door de dubbele zwarte lijnen) bevindt zich in het noordelijk deel van ’t Harde en direct ten noorden daarvan. De verwachte stijging van het grondwater, als gevolg van de te verwachten klimaatverandering tot 2050, in deze zone is 0,10 tot 0,20 m. De alternatieven voor ’t Harde zijn in de grondwaterfluctuatiezone gelegen. Dat betekent dat de ontwatering in dit gebied voor de toekomst een aandachtpunt is. Dit is een ontwerpopgave en leidt niet tot effecten op het milieu.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
25
Afbeelding 4.18. Landgebruik (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Bij beoordeling van eventuele afgeleide effecten van de effecten op het grondwatersysteem is de functie van het gebied van belang. De landgebruikskaart laat zien dat langs de A28 met name naaldbossen voorkomen (afbeelding 4.18). Tussen ‘t Harde en Oostendorp is agrarisch gebied gelegen met gras, maïs en granen. Lokaal komt loofbos voor.
26
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
Afbeelding 4.19. Grondwaterbeschermingsgebieden (Wateratlas provincie Gelderland, 2012)
Nabij Elburg werd grondwater gewonnen ten behoeve van drinkwater, door waterleidingmaatschappij Vitens (afbeelding 4.19). De winning nabij Elburg is in 2011 gesloten. Vitens heeft de te verwachten effecten op de grondwaterhuishouding in de omgeving onderzocht. Hieruit is gebleken dat er een grondwaterstandsverhoging van 0,05 tot 0,10 m te verwachten valt direct na het sluiten van de winning (http://www.vitens.nl/overvitens/water/ projecten/Paginas/Elburg---Productiebedrijf-in-2011-gesloten.aspx). Gezien de geringe stijging zal dit naar verwachting niet leiden tot effecten in de omgeving. Iets ten westen van ‘t Harde wint Vitens grondwater bij Pompstation De Haere. Het grondwaterbeschermingsgebied bevindt zich voornamelijk ten zuiden van het pompstation. 4.2.
Autonome ontwikkelingen Een belangrijke autonome ontwikkeling is de verandering van het klimaat. Deze verandering speelt zich op mondiaal niveau af, maar heeft direct invloed op ondermeer de waterhuishouding binnen het beheersgebied van Waterschap Veluwe. De winters worden gemiddeld natter, de neerslag wordt extremer (heftige buien) en ‘s zomers zullen hittegolven en langere perioden van droogte vaker voorkomen. De hoeveelheden water en neerslag zullen sterk wisselen, waardoor zowel wateroverschotten als -tekorten kunnen optreden. Waterschap Veluwe houdt bij de uitwerking van zijn plannen rekening met klimaatverandering (bron: Waterbeheersplan Veluwe). In afbeelding 4.17 is informatie opgenomen over de te verwachten veranderingen in het grondwatersysteem als gevolg van klimaatverandering. De alternatieven voor ’t Harde zijn
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
27
in de grondwaterfluctuatiezone opgenomen. Dit is een zone waar als gevolg van klimaatverandering de ontwatering in de toekomst mogelijk kritisch kan worden. Dit is een ontwerpopgave maar leidt niet tot milieueffecten. 4.3.
Samenvatting huidige situatie en autonome ontwikkelingen Grondwatersysteem Ter hoogte van het studiegebied worden in de ondergrond met name zandige formaties aangetroffen. Lokaal komt klei van de Eem Formatie voor op een diepte van circa NAP - 10 m tot NAP - 15 m. De klei heeft een dikte van 1 tot 5 m. Lokaal worden veen- en moerige grond aangetroffen. De grondwaterstroming is noordwestelijk gericht. In een strook tussen ‘t Harde en Oostendorp treedt kwel op en worden ondiepe grondwaterstanden verwacht. Nabij ‘t Harde treedt infiltratie van hemelwater op en bevindt het grondwater zich meer dan 1 m onder maaiveld. Een belangrijke autonome ontwikkeling is de verwachte klimaatverandering. Voor het jaar 2050 wordt een grondwaterstandsverhoging van 0,10 - 0,20 m verwacht. Voor het jaar 2030 wordt uitgegaan van de helft van deze verhoging. Oppervlaktewatersysteem Aan de rand van het Veluwe massief liggen waterlopen in noordwestelijke richting. In het lagere deel liggen waterlopen hier loodrecht op. Deze waterlopen vangen ondermeer kwelwater af. Verschillende waterlopen zijn aangewezen als Ecologische verbindingszones (Eekterbeek) of als KRW-lichaam (Puttenerbeek). In de Eekterbeek is in de benedenloop een retentiegebied met stapsteen voor de kamsalamander ingericht. Aandachtpunten Aandachtspunten zijn de hoge grondwaterstanden tussen Oldebroek en Oostendorp en de matige zettinggevoeligheid ten noorden van Oostendorp. Daarnaast is het recent aangelegde retentiegebied Eekterbeek een aandachtspunt bij de ontwikkeling van de alternatieven en varianten. De doelstelling van het project Eekterbeek mag niet negatief worden beïnvloed door de verschillende alternatieven voor de N309.
28
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
5.
EFFECTEN EN EFFECTBEOORDELING ‘T HARDE In dit hoofdstuk worden de tijdelijke en permanente effecten besproken die zullen optreden tijdens het aanleggen van het voornemen en tijdens de gebruiksfase.
5.1.
Criterium 1. Oppervlaktewater Bij de beoordeling van het criterium ‘oppervlaktewater’ is de afvoer, de berging en de kwaliteit van het water van belang. Bij alle alternatieven dient de afvoerfunctie en bergingsfunctie van het watersysteem te worden gewaarborgd, zowel tijdens de aanleg als in de gebruiksfase. Door middel van het watertoetsproces is afstemming met het Waterschap geregeld. Toename van verhard oppervlak dient bij alle alternatieven te worden gecompenseerd, conform de eisen van het Waterschap. Bij de beoordeling van de alternatieven is dit als uitgangspunt aangehouden. De oppervlaktewaterkwaliteit kan worden beïnvloed door het wegverkeer via twee transportroutes: verwaaiing en afstroom van verontreinigd wegwater. Bij aanwezigheid van bermen, waar afstromend wegwater kan infiltreren, of bij toepassing van een wegriool, wordt op basis van algemeen praktijkonderzoek en expert judgement verwacht dat de beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit door afstromend water niet significant is. Door verwaaiing bereikt, naar verwachting, een gering deel de watergangen als er sprake is van smalle bermen. Dit is in deze alternatieven niet het geval. Alternatief 0+ Alternatief 0+ bestaat uit de referentiesituatie aangevuld met optimalisatiemaatregelen op het bestaande tracé voor vergroting van de capaciteit van de kruispunten en volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28. Eventuele tijdelijke en permanente aanpassing van watergangen gebeurt conform de eisen uit de keur van het waterschap, met behoud van de afvoerfunctie en bergingsfunctie. Er zijn binnen het alternatief geen maatregelen ter verbetering van de kwaliteit, afvoer of berging. De beoordeling is derhalve neutraal, er wordt geen significante beïnvloeding van het oppervlaktewatersysteem verwacht. Alternatief 1, 2 (noord kort) en 5 Eventueel aanpassen van watergangen binnen deze alternatieven gebeurt met behoud van de afvoerfunctie en bergingsfunctie. Het gaat hierbij om kleine aanpassingen aan diverse berm- en perceelssloten. Er zijn binnen de alternatieven geen maatregelen ter verbetering van de kwaliteit, afvoer of berging opgenomen. De beoordeling van de alternatieven 1, 2 (inclusief alternatief noord kort en verdiepte varianten) en 5 is derhalve neutraal.
5.2.
Criterium 2. Grondwater en afgeleide effecten Indien in de aanlegfase een tijdelijke verlaging van de grondwaterstand noodzakelijk is, om aanleg in den droge mogelijk te maken of ten behoeve van de realisatie van de fietstunnels, dient dit geregeld te worden door middel van een melding of vergunningaanvraag bij het Waterschap. Een vergunningaanvraag dient te worden onderbouwd met de verwachte gevolgen van de verlaging van het grondwater op grondwaterstanden in de omgeving en een inschatting van mogelijke afgeleide effecten. Indien een bemaling zou leiden tot onaanvaardbare verlagingen van grondwaterstanden, of ongewenste afgeleide effecten, zal geen vergunning worden verleend. Dit betekent dat de gevolgen van een bemaling in de aanlegfase niet zijn beoordeeld in dit MER.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
29
Alternatief 0+ Alternatief 0+ bestaat uit de referentiesituatie aangevuld met optimalisatiemaatregelen op het bestaande tracé voor vergroting van de capaciteit van de kruispunten en volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28. Er worden geen tijdelijke of permanente effecten op grondwaterstanden of afgeleide effecten verwacht. De beoordeling op het criterium is derhalve neutraal. Alternatief 1 (opwaardering huidig tracé) Alternatief 1 is gebaseerd op alternatief 0+, aangevuld met de realisatie van twee fietstunnels en het afsluiten van de twee zijwegen bij aansluiting van deze tunnels (Oude Bovendwarsweg en Eikenlaan in ‘t Harde) en enkele (beperkte) aanvullende kruispuntoptimalisaties. Naast tijdelijke effecten kunnen tunnels een permanent effect op het grondwater veroorzaken, doordat (ondiepe) grondwaterstroming stagneert tegen de tunneldelen. Dit kan leiden tot grondwateroverlast of verdroging. Of deze effecten kunnen worden verwacht, is afhankelijk van de bodemopbouw, de ligging van de tunnels ten opzichte van de grondwaterstroming, de diepte van het grondwater beneden maaiveld en het gebruik van het gebied. Ter hoogte van de tunnels bestaat de ondergrond uit zandige pakketten met een grote dikte, en ontbreekt de (relatief ondiepe) Eemklei. Dit betekent dat de grondwaterstroming nauwelijks zal worden beïnvloed door aanwezigheid van de tunnels. Omdat de grondwaterstanden, naar verwachting, ter hoogte van de fietstunnels relatief diep staan en de verwachte effecten op grondwaterstanden gering zijn, wordt geen significante invloed van de tunnel op wateroverlast (aan de zuidzijde) of verdroging (aan de noordzijde) verwacht. De beoordeling is zowel voor het grondwater als voor afgeleide effecten derhalve neutraal. Alternatief 2 (korte rondweg op maaiveld) Alternatief 2 is gebaseerd op de referentiesituatie, aangevuld met de realisatie van een korte rondweg aan de noordoostzijde rond ‘t Harde en volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28. Voor een rondweg op maaiveld worden geen effecten op het grondwater of afgeleide effecten verwacht. Bij een ligging op maaiveld is er geen sprake van interactie met het grondwater. De aanvulling van het grondwater wordt niet verstoord, omdat het afstromende wegwater in de berm kan infiltreren of via berging wordt gecompenseerd. De beoordeling is derhalve neutraal. Variant 2 (alternatief 2 met gedeeltelijk verdiepte ligging) Variant 2 bestaat uit alternatief 2, met een gedeeltelijke verdiepte ligging voor het deeltraject Bosweg, tussen A28 en Bovendwarsweg. De Wateratlas (Provincie Gelderland) laat zien dat de gemiddeld hoogste grondwaterstanden op een diepte van meer dan 3 m -mv worden verwacht, wat betekent dat grondwaterstanden en -stroming niet worden beïnvloed. Er worden geen significante effecten op grondwaterstanden en afgeleide effecten verwacht bij deze variant. Alternatief 2 noord kort (korte rondweg verkorte noordelijke aansluiting) Voor het alternatief 2 met een verkorte noordelijke aansluiting geldt dezelfde toelichting als voor alternatief 2. Er worden geen effecten op het grondwater en afgeleide effecten verwacht. Variant 2 noord kort (gedeeltelijk verdiepte ligging) Voor deze variant worden eveneens geen effecten op grondwaterstanden en afgeleide effecten verwacht. Bij een verdiepte ligging van de weg kan de constructie lokaal onder de grondwaterspiegel komen te liggen. Gezien de gemeten grondwaterstanden in het gebied zal dit naar verwachting voor een groot deel van het jaar het geval zijn. Een verdiepte lig-
30
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
ging van circa 1 m onder maaiveld zal naar verwachting niet leiden tot effecten op het grondwatersysteem. Het grondwater zal langs of onder de verdiepte weg kunnen doorstromen. Alternatief 5 (lange rondweg) Alternatief 5 is gebaseerd op de referentiesituatie aangevuld met de realisatie van een lange rondweg aan de noordoostzijde rond ‘t Harde en volledige reconstructie van de aansluiting bij de A28. Er worden geen significante effecten op grondwaterstanden en afgeleide effecten verwacht. Bij dit alternatief is er geen interactie met het grondwatersysteem. De weg wordt op het maaiveld aangelegd en heeft geen interactie met het grondwater. 5.3.
Overzicht effectbeoordeling ’t Harde Tabel 5.1 geeft een overzicht van de effectbeoordeling voor ’t Harde op criteria oppervlaktewater en grondwater voor alle alternatieven en varianten. Voor beide criteria scoren alle alternatieven en varianten neutraal ten opzichte van de referentiesituatie. Tabel 5.1. Beoordeling ‘t Harde op het aspect Water criterium
alt. 0+
alt. 1
alt. 2
variant 2 verdiept
alt. 2 noord kort
variant 2
alt. 5
noord kort verdiept
5.4.
oppervlaktewater
0
0
0
0
0
0
0
grondwater en afgeleide effecten
0
0
0
0
0
0
0
Raakvlakken Oostendorp Voor wat betreft het thema water zijn er geen raakvlakken met het gebied Oostendorp.
5.5.
Gevoeligheidsanalyse scenario’s Gezien de beoordeling van de alternatieven nabij ‘t Harde is een gevoeligheidsanalyse voor het thema water niet zinvol.
5.6.
Samenvatting effectbeoordeling Wat betreft het criterium oppervlaktewater worden bij geen van de alternatieven significante effecten verwacht. Bij eventuele aanpassingen van waterlopen dienen afvoer- en bergingsfunctie te worden gehandhaafd, waarbij overleg met het Waterschap in het kader van de Watertoets noodzakelijk is, zodat geen negatieve effecten optreden. Toename van verhard oppervlak dient hierbij te worden gecompenseerd. Infiltratie van afstromend wegwater of leidt niet tot significante effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit bij toepassing van bermen of een wegriool. Verwaaiing van wegwater heeft naar verwachting geen invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit vanwege de aanwezigheid van de bermen. Wat betreft het criterium grondwater is alternatief 1 van belang, omdat dit alternatief voorziet in de realisatie van fietstunnels. Tijdens de aanleg is naar verwachting bemaling van het grondwater noodzakelijk. Het Waterschap gaat echter alleen over tot vergunningverlening, indien een bemaling geen ongewenste effecten met zich meebrengt. Gezien de opbouw van de ondergrond in relatie tot de diepte van de tunnel en de huidige grondwaterstand, worden er geen significante permanente effecten van de tunnel op de grondwaterstroming of afgeleide effecten (wateroverlast, verdroging) verwacht. De beoordeling van alternatief 1 is daarom neutraal.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
31
Bij de overige alternatieven zijn geen ingrepen voorzien, die van (significante) invloed zijn op grondwaterstanden en -stroming. Dit betekent dat er eveneens geen afgeleide effecten worden verwacht. De alternatieven zijn allen neutraal beoordeeld. Ook de varianten op alternatief 2 met verdiepte ligging hebben geen effect op grondwaterstanden en - stroming.
32
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
6.
EFFECTEN EN EFFECTBEOORDELING OOSTENDORP In dit hoofdstuk worden de tijdelijke en permanente effecten besproken die zullen optreden tijdens het aanleggen van het voornemen en tijdens de gebruiksfase.
6.1.
Criterium 1. Oppervlaktewater Bij de beoordeling van het criterium ‘oppervlaktewater’ is de afvoer, de berging en de kwaliteit van het water van belang. Bij alle alternatieven dient de afvoerfunctie en bergingsfunctie van het watersysteem te worden gewaarborgd, zowel tijdens de aanleg als in de gebruiksfase. Door middel van het watertoets-proces is afstemming met het Waterschap geregeld. Toename van verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd, conform de eisen van het Waterschap. Bij de beoordeling van de alternatieven is dit als uitgangspunt aangehouden. De oppervlaktewaterkwaliteit kan worden beïnvloed door het wegverkeer via 2 transportroutes: verwaaiing en afstroom van verontreinigd wegwater. Bij aanwezigheid van bermen, waar afstromend wegwater kan infiltreren, of bij toepassing van een wegriool, wordt verwacht (expert judgement) dat de beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit niet significant is. Door verwaaiing bereikt, naar verwachting, een gering deel de watergangen als er sprake is van smalle bermen. Dit is in deze alternatieven niet het geval. Alternatief 1 (opwaardering huidig tracé) Alternatief 1 (bestaand tracé) gaat uit van de referentiesituatie aangevuld met maatregelen op het bestaande tracé voor vergroting van de capaciteit van de kruispunten (beperkte optimalisaties, binnen het bestaande ruimtegebruik). In dit alternatief worden geen effecten op het oppervlaktewater verwacht, omdat de optimalisaties binnen het bestaande ruimtegebruik plaatsvinden. De beoordeling is derhalve neutraal. Alternatief 2a (rondweg 2a) Alternatief 2a is gebaseerd op de referentiesituatie, aangevuld met de realisatie van een rondweg aan de zuidzijde rond Oostendorp. De rondweg aan de zuidzijde van Oostendorp kruist verschillende watergangen, waaronder de A-watergangen Jukbeek en Puttenerbeek. Realisatie van deze rondweg dient te geschieden, onder voorwaarde van behoud van afvoer- en bergingsfunctie van deze waterlopen, wat betekent dat er geen negatieve effecten optreden. Toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd. De beoordeling is neutraal. Alternatief 2b (rondweg 2b) Alternatief 2b is gebaseerd op de referentiesituatie, aangevuld met de realisatie van een rondweg aan de zuidzijde rond Oostendorp, met een iets noordelijker ligging in vergelijking met alternatief 2a. De rondweg aan de zuidzijde van Oostendorp kruist verschillende watergangen, waaronder de A-watergangen Jukbeek en Puttenerbeek. In de Eekterbeek is in de benedenloop een retentiegebied met stapsteen voor de kamsalamander ingericht. Dit retentiegebied ligt ten noorden van de Eekterbeek (afbeelding 4.17). Alternatief 2b voorziet in een rondweg ten
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
33
zuiden van de Eekterbeek, zodat er geen negatieve effecten worden verwacht ten aanzien van het retentiegebied. Toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd. De beoordeling is neutraal. Alternatief 2b kort (rondweg 2b met verkorte westelijk aansluiting) Alternatief 2b kort is een variant op alternatief 2b, waarbij het oostelijk deel van het alternatief richting het westen aansluit op het bestaande tracé, ter hoogte van de Zwolscheweg. Aandachtspunt bij de variant 2b-kort is het retentiegebied in de Eekterbeek. Doorsnijding van dit gebied is niet gewenst. Bij het ontwerp van variant 2b kort dient hiermee rekening te worden gehouden. Dit is negatief beoordeeld op het criterium ‘oppervlaktewater’ (verslechtering). 6.2.
Criterium 2. Grondwater en afgeleide effecten Alternatief 1 Binnen dit alternatief worden geen (significante) effecten op grondwaterstanden en afgeleide effecten verwacht. De beoordeling is neutraal. Alternatief 2a Binnen dit alternatief worden geen (significante) effecten op grondwaterstanden en afgeleide effecten verwacht. De beoordeling is neutraal. Alternatief 2b Binnen dit alternatief worden geen (significante) effecten op grondwaterstanden en afgeleide effecten verwacht. De beoordeling is neutraal.
6.3.
Overzicht effectbeoordeling Tabel 6.1. Beoordeling Oostendorp op het aspect Water criterium
alt. 1
alt. 2a
alt. 2b
alt. 2b kort
oppervlaktewater
0
0
0
-
grondwater en afgeleide effecten
0
0
0
0
Alternatief 2b kort is negatief beoordeeld op het criterium ‘oppervlaktewater’ vanwege een mogelijk conflict tussen het retentiegebied Eekterbeek en dit alternatief. De overige alternatieven zijn neutraal beoordeeld. Op het criterium ‘grondwater’ zijn alle alternatieven en varianten als neutraal beoordeeld. 6.4.
Raakvlakken ‘t Harde Voor wat betreft het thema water zijn er geen raakvlakken met het gebied ‘t Harde.
6.5.
Gevoeligheidsanalyse scenario’s Gezien de beoordeling van de alternatieven nabij Oostendorp is een gevoeligheidsanalyse voor het thema water niet zinvol.
6.6.
Samenvatting effectbeoordeling De alternatieven 1, 2a en 2b zijn neutraal beoordeeld op het criterium ‘oppervlaktewater’, omdat voor alle alternatieven geldt dat de afvoer- en bergingsfunctie van het oppervlaktewater gewaarborgd moet blijven, waarbij op basis van beleid van het waterschap een toe-
34
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
name van verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd. Door toepassing van bermen of wegriolen worden er geen significante effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit verwacht. Alternatief 2b kort, is negatief beoordeeld vanwege een mogelijk conflict tussen retentiegebied Eekterbeek en dit alternatief. Op het criterium ‘grondwater’ zijn alle alternatieven neutraal beoordeeld, omdat er geen significante effecten op grondwaterstanden, grondwaterstroming en afgeleide effecten worden verwacht.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
35
36
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
7.
OPTIMALISERENDE, MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke onderdelen de alternatieven en varianten aangepast zouden kunnen worden om de ontwerpen te verbeteren. Optimaliserende maatregelen zijn maatregelen die het ontwerp verbeteren. Mitigerende maatregelen zijn maatregelen om negatieve effecten te verminderen. Compenserende maatregelen zijn maatregelen die negatieve effecten die niet gemitigeerd kunnen worden met andere maatregelen compenseren (door een extra ingreep/aanpassing te doen, mogelijk op een andere locatie).
7.1.
Optimaliserende maatregelen Gezien de afwezigheid van effecten zijn geen optimaliserende maatregelen geformuleerd.
7.2.
Mitigerende maatregelen Bij alternatief 2b kort, kunnen mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn om het functioneren van retentiegebied Eekterbeek te garanderen. Een mogelijke maatregel is vergroting van het retentiegebied, indien alternatief 2b kort een negatief effect heeft op het functioneren van het gebied als retentiebekken. Een dergelijke mitigerende maatregel kan worden uitgewerkt op basis van de watertoets die wordt uitgevoerd voor het inpassingsplan voor het voorkeursalternatief.
7.3.
Compenserende maatregelen Gezien de afwezigheid van effecten zijn geen (aanvullende) compenserende maatregelen geformuleerd. Compensatie van verhard oppervlak en eventueel herstel van waterlopen om de afvoer- en bergingsfunctie te handhaven, is een onderdeel van de verschillende alternatieven. Hierbij kan worden gedacht aan verbreding van bestaande waterlopen, of aanbrengen van nieuwe waterlopen.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
37
38
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
8.
LEEMTEN IN KENNIS EN EVALUATIE
8.1.
Leemten in kennis en informatie In alternatief 1 ’t Harde worden twee tunnels voor langzaam verkeer gerealiseerd, waarbij waarschijnlijk een bemaling noodzakelijk is. Om hierover definitieve uitspraken te kunnen doen is inzicht in de actuele grondwaterstand gewenst. Het ontbreken van meetgegevens op deze locaties is niet van invloed geweest op de beoordeling van de alternatieven. De gegevens zijn nodig bij verdere planuitwerking. Deze leemte in informatie vormt dan ook geen belemmering voor een besluit over de N309.
8.2.
Evaluatie/monitoring Om bovengenoemde leemte in kennis op te vullen wordt aanbevolen om vroegtijdig een monitoring te starten.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
39
40
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
9.
GERAADPLEEGDE BRONNEN 1. Provincie Gelderland. Wateratlas Gelderland (http://geodata2.prvgld.nl/apps/wateratlas _kaarten/). 2. DINOloket (www.dinoloket.nl) inclusief REGIS. 3. Projectorganisatie Diffuse Bronnen Noord-Holland, 2000. Van de weg in de sloot. Belasting van de bodem en het oppervlaktewater door run-off en verwaaiing langs provinciale wegen in Noord- en Zuid-Holland. 4. Commissie Integraal Waterbeheer, 2002. Afstromend wegwater. 5. http://www.vitens.nl/overvitens/water/projecten/Paginas/Elburg---Productiebedrijf-in2011-gesloten.aspx (augustus 2012). 6. Waterschap Veluwe, 2009. Waterbeheersplan Veluwe, 2010-2015. 7. Waterschap Veluwe, 2010. Stapsteen en retentie Eekterbeek.
Witteveen+Bos, HARD10-1/hitm/105 eindconcept d.d. 16 november 2012, Milieueffectrapport N309 ‘t Harde en Oostendorp bijlage IX - deelrapport water
41