Ecofys Netherlands BV P.O. Box 8408 NL-3503 RK Utrecht Kanaalweg 16-G NL-3526 KL Utrecht The Netherlands W: www.ecofys.nl T: +31 (0)30 280 83 00 F: +31 (0)30 280 83 01 E:
[email protected]
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE EN CO2-OPSLAG IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Robert Harmsen Vincent Hoen
Maart 2008
PECSNL073516 Copyright Ecofys 2008
Voorwoord
Dit rapport betreft de eindrapportage van het project “Provinciale ambities duurzame energieproductie en CO2-opslag in relatie tot het programma “Klimaat en Energie: Schoon en Zuinig” dat door Ecofys in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is uitgevoerd. Het project is begeleid door Arjan Stoffels (IPO), Gert-Jan Swaving (Provincie Groningen) en Geert-Jan ten Napel (Provincie Flevoland).
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
III
Samenvatting
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft Ecofys gevraagd in het kader van het IPO programma “Robuust Energiebeleid” de ambities van de provincies ten aanzien van de productie van duurzame energie en CO2-opslag in kaart te brengen en te vertalen in een aanbod van de provincies aan het Rijk, dat wil zeggen, de provinciale bijdrage aan de nationale 20% duurzame energiedoelstelling. Dit aanbod wordt op zijn beurt vertaald in een vraag van de provincies aan het Rijk op welke manier deze kan bijdragen aan de realisatie van de provinciale ambities.
Vertrekpunt provinciale ambities De nationale overheid streeft naar 20% duurzame energie in 2020. Deze doelstelling is ambitieus en vereist een forse groei van de productie van duurzame energie: van 79 PJ in 2005 (86 PJ in 2006) tot ca. 700 PJ in 2020. Voor 2010 is een tussendoelstelling van 5% duurzame energie geformuleerd. Dit komt overeen met ca. 170 PJ duurzame energieproductie.
Figuur S1 Stand van zaken duurzame energie 2005
IV
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
De stand van zaken duurzame energieproductie in de provincies in 2005 1 is samengevat in Figuur S1. De figuur laat zien dat de omvang van de duurzame energieproductie enerzijds bepaald wordt door de beschikbare condities in een provincie (bijvoorbeeld wel of geen kolencentrales of AVIs, ruimte voor wind) en anderzijds door de inspanningen van provincies (bijvoorbeeld m.b.t. realisatie BLOW taakstelling). In het rapport worden twee mogelijke varianten beschreven om de 2020 doelstelling te realiseren. Variant 1 zet breed in op verduurzaming van de transportsector en de productie van duurzame warmte2, groengas en duurzame elektriciteit; in variant 2 ligt het accent vooral op de transportsector, groengas en duurzame elektriciteitsproductie: Variant 1:
10% biobrandstoffen in 2020 20% duurzame warmte in 2020 5% groengas 41% duurzame elektriciteit Totaal
Duurzame energie uitgedrukt in vermeden primaire energie 50 PJ 170 PJ 70 PJ 410 PJ 700 PJ
Variant 2:
20% biobrandstoffen in 2020 3% duurzame warmte in 2020 13% groengas 39% duurzame elektriciteit Totaal
Duurzame energie uitgedrukt in vermeden primaire energie 100 PJ 25 PJ 185 PJ 390 PJ 700 PJ
Aanbod van de provincies Het aanbod van de gezamenlijke provincies aan het Rijk bestaat uit twee delen: 1. Het pakket provinciale duurzame energie (en CO2-opslag) ambities voor de perioden 2007-2011 en 2007-2020. 2. Verfijning/herijking van de ambities op basis van een set aanbevelingen
1 Vanwege de beschikbaarheid van data op provinciaal niveau is in de figuur gebruik gemaakt van 2005 gegevens. 2 Inclusief warmte/koudeopslag.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
V
Figuur S2 Provinciale ambities duurzame ener gie 2007-2011 en 20072020 (kolom Ne derlan d geeft de nationale doels telling weer)
VI
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Provinciale ambities In Figuur S2 zijn de provinciale ambities voor duurzame energie samengevat. In onderstaande tabel zijn de totalen weergegeven, afgezet tegen de nationale doelstelling. Hierbij is onderscheid gemaakt in een situatie mét en zonder offshore wind.
Tabel S1 Geza menlijke provinciale ambities afgezet tegen de nationale doelstelling
Totaal provincies o.b.v. beschikbare cijfers Nationale doelstelling Nationale doelstelling exclusief offshore wind
Extra duurzame energie 2007- 2011 [PJ vermeden primair] 57-67
Extra duurzame energie 2007- 2020 [PJ vermeden primair] >236
84 (3 74-79
614 (70 420-449
Wat betreft de provinciale ambities voor CO2-afvang wordt onderscheid gemaakt tussen benutting van CO2 (ca. 2 Mton) en CO2-opslag (ca. 20 Mton). Naar verwachting zullen deze ambities pas na 2011 gerealiseerd worden.
Conclusies en aanbevelingen aan de provincies In deze samenvatting wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen. Hoofdstuk 6 van het rapport geeft een compleet overzicht van alle conclusies en aanbevelingen. Geconcludeerd wordt dat de provincies (nog) geen gezamenlijke ambitie op het gebied van duurzame energie hebben. Een van de consequenties hiervan is dat de gezamenlijke provinciale ambitie niet optelt tot de landelijke ambitie.4 Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: • Gebruik als provincies onderling dezelfde formulering van de duurzame energie ambitie. Dit houdt onder andere in dat alle provincies hun duurzame energie ambitie zouden moeten kunnen kwantificeren. • Provinciale ambities zouden bij voorkeur niet alleen voor de huidige collegeperiode vastgelegd moeten worden maar ook voor de langere termijn (2020) om 3
Dit is de extra benodigde duurzame energie bovenop de 86 PJ die eind 2006 al gerealiseerd was. 4 Dit wordt deels ook veroorzaakt door een onderbelichting van groengas in de provinciale ambities, een beperkte kwantificering van warmte/koudeopslag en onvolledige cijfers voor windenergie. Zie ook de overige aanbevelingen.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
VII
•
draagvlak te creëren voor inspanningen die zich pas in volgende collegeperioden gaan uitbetalen. Het verdient aanbeveling dat provincies hun ambities “breed” formuleren om de rol van de provincie als regisseur van duurzame energie ontwikkelingen in de provincie te benadrukken.
Geconcludeerd wordt dat de provinciale duurzame energie ambities zich getalsmatig vooral richten op duurzame elektriciteitsproductie en biobrandstoffen. Net als op nationaal niveau is duurzame warmte bij de provincies een relatief “vergeten” optie, dat wil zeggen een optie met een groot potentieel, maar geringe exploratie van dat potentieel op basis van de ambities. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het belang van groengas om de nationale 20% doelstelling te realiseren nauwelijks naar voren komt in de provinciale ambities. Dit leidt tot de volgende aanbeveling: • Concretiseren / uitwerken van de duurzame warmte (inclusief warmte/koudeopslag) en groengas ambitie. Geconcludeerd wordt dat de landelijk na te streven committering van 2000 MWe extra wind op land (nog) niet gehaald wordt op basis van de gezamenlijke provinciale ambities. Dit leidt tot de volgende aanbeveling: • Zorg dat de gezamenlijke windambitie van de provincies gecomplementeerd wordt met de cijfers van de provincies die hun windambitie nog niet gespecificeerd hebben. Geconcludeerd wordt dat duurzame energie alleen samen gerealiseerd kan worden en dat de rol die provincies spelen op het gebied van duurzame energie niet duidelijk is. Dit leidt tot de volgende aanbeveling: • Richt je als provincie op de benodigde samenwerking met de spelers in het veld om duurzame energie te realiseren (regierol provincie). Geconcludeerd wordt dat de door de provincie gereserveerde middelen en de beschikbare capaciteit niet in verhouding lijken te staan met de ambities. Als duurzame energie een speerpunt is van de provincies, dan moet dat ook blijken uit de inzet van middelen in die domeinen waar de provincie een rol speelt. Dit leidt tot de volgende aanbeveling: • Analyseer de eigen rol van de provincies die nodig is voor het realiseren van de provinciale ambities, in relatie tot de gereserveerde middelen.
Vraag van de provincies aan het Rijk De realisatie van de provinciale ambities is in grote mate afhankelijk van een krachtig en effectief nationaal beleid (dat voor een groot deel gevormd wordt door Europese regelgeving). Andersom geldt echter ook dat de doelstelling van Rijk
VIII
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
voor een groot deel niet gerealiseerd kan worden zonder steun van provincies (en gemeenten). Het is daarom van belang dat op alle bestuurlijke niveaus wordt samengewerkt. In algemene termen geformuleerd is de vraag van de provincies aan het Rijk om een beleidspakket samen te stellen dat het mogelijk maakt de duurzame energieambities te realiseren. Een dergelijk beleidspakket zou moeten bestaan uit drie belangrijke pijlers: 1) het financieel ondersteunen van duurzame energie waar nodig; 2) het vergroten van de markt voor duurzame energie door regelgeving, verplichtingen en/of vrijwillige afspraken en 3) het vergroten van de marktacceptatie van duurzame energie bij burgers en bedrijven door middel van een voorbeeldrol, communicatie en educatie, en het faciliteren van initiatieven. Cruciaal hierbij is dat het Rijk zorgt voor een level playing field voor duurzame energie én voor continuïteit in het duurzame energiebeleid. In Hoofdstuk 6 worden de drie genoemde pijlers voor duurzame energie in algemene zin en een aantal specifieke duurzame energie categorieën in het bijzonder nader uitgewerkt.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
IX
Inhoudsopgave
1
Inleiding 1.1 1.2 1.3
2
4
Doelstelling Afbakening en definities Opbouw van de rapportage
3 3 4
20% duur zame energie in 2020 2.1 2.2 2.3
3
3
5
20% duurzame energie nader verklaard Realisatie 700 PJ duurzame energie Conclusie: 20% duurzame energie is ambitieus
5 6 8
Stand van zaken duurzame energieproductie in de provincies
9
3.1 3.2 3.3 3.4
9 9 9 12
Inleiding Stand van zaken duurzame energie Nederland Stand van zaken duurzame energie in de provincies Directe en indirecte betrokkenheid provincies
Provinciale ambities 2007-2011 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
17
Inleiding Nationale tussendoelstelling duurzame energie Overzicht provinciale ambities duurzame energie 2007-2011 Diversiteit in provinciale ambities Reikwijdte provinciale ambities Bepalen van de bijdrage aan “Schoon en Zuinig” Conclusie
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
1
17 17 18 19 21 22 23
5
Provinciale ambities 2020 5.1 5.2 5.3 5.4
6
Inleiding Overzicht provinciale ambities tot 2020 Reikwijdte van de provinciale ambities Bepalen van de bijdrage aan “Schoon en Zuinig”
Synthese: van ambitie tot aanbod, van aanbod tot vraag 6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.4
Inleiding Vertrekpunt provinciale ambities Aanbod van de provincies Provinciale ambities Conclusies Aanbevelingen aan de provincies Vraag van de provincies aan het Rijk
27 27 27 29 29
35 35 35 36 36 36 38 41
7
Lijst met afkortingen en definities
45
8
Lijst van interviews
47
2
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
1
Inleiding
Het kabinet Balkenende IV heeft in het programma “Klimaat en Energie: Schoon en Zuinig” ambitieuze doelstellingen neergelegd voor 2020 op het gebied van duurzame energie (20%), klimaat (30% emissiereductie van broeikasgassen t.o.v. 1990) en energiebesparing (2% per jaar). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft Ecofys gevraagd in het kader van het IPO programma “Robuust Energiebeleid” de ambities van de provincies ten aanzien van de productie van duurzame energie en CO2-opslag in kaart te brengen en de bijdrage van de provincies aan de 2020 duurzame energiedoelstelling van de Rijksoverheid te bepalen.
1.1
Doelstelling
Het doel van deze studie is drieledig: 1. Het zichtbaar maken van de ambities van de 12 provincies bij de productie van duurzame energie en CO2-opslag 2. Vertalen van de provinciale ambities in de bijdrage van de provincies aan het programma “Klimaat en Energie: Schoon en Zuinig” 3. Vertalen van de ambities in een vraag van de gezamenlijke provincies aan de Rijksoverheid (regelgeving, financiële ondersteuning) om de ambities te realiseren
1.2
Afbakening en definities
De studie richt zich op de provinciale ambities op het gebied van duurzame energieproductie en CO2-opslag. Onder duurzame energieproductie wordt verstaan: 1. productie van duurzame elektriciteit (uit wind, biomassa, zon en overige duurzame bronnen) 2. productie van duurzame warmte (met behulp van zonneboilers, warmtepompen, geothermie, biomassa) of een combinatie van duurzame warmte en koude (warmte/koudeopslag) 3. productie van biobrandstoffen
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
3
4. productie van groengas (t.b.v. injectie in het centrale aardgasnet of in lokale netten5) Wat betreft CO2-opslag wordt gekeken naar opslag in lege aardgasvelden en CO2levering aan derden zoals de glastuinbouw en de industrie. Dit betekent dat deze studie de volgende zaken buiten beschouwing laat: Consumptie van duurzame energie (inkoop van groene elektriciteit, groengas en biobrandstoffen door de provincie) en energiebesparing. Restwarmte afkomstig van fossiele energiedragers: restwarmtebenutting bespaart energie en reduceert op die manier CO2. Restwarmte wordt in deze studie echter niet gedefinieerd als duurzame energie.6
1.3
Opbouw van de rapportage
In hoofdstuk 2 wordt de cijfermatige betekenis van de 20% duurzame energiedoelstelling toegelicht. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot duurzame energie en de rol die provincies kunnen spelen in de realisatie van duurzame energie. Hoofdstuk 4 focust op de provinciale ambities en de bijdrage aan “Schoon en Zuinig” in de lopende collegeperiode (2007-2011), terwijl in hoofdstuk 5 de ambities tot 2020 in kaart worden gebracht en geanalyseerd in relatie tot “Schoon en Zuinig”. Tenslotte worden in hoofdstuk 6 de provinciale ambities vertaald in een aanbod van de provincies aan het Rijk. Dit aanbod wordt op zijn beurt vertaald in een vraag van de provincies aan de nationale overheid.
5 6
4
Groengas t.b.v. elektriciteit- of warmteproductie op locatie valt onder categorie 1 of 2. Dit sluit aan op de definities die gehanteerd worden in “Schoon en Zuinig”.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
2
20% duurzame energie in 2020
2.1
20% duurzame energie nader verklaard
De 20% duurzame energiedoelstelling heeft betrekking op het primair energieverbruik, ofwel het verbruik van primaire energiebronnen zoals kolen, aardgas en olie. Figuur 1 laat zien dat in 2005 het primair energieverbruik in Nederland 3300 Peta Joule (PJ ofwel 1015 Joule) bedroeg. Hiervan is bijna tweederde zogenaamd finaal verbruik (elektriciteit, warmte en transport), 600 PJ verlies van energie (vooral bij de productie van elektriciteit7) en 600 PJ feedstock. Feedstock is het gebruik van energie als grondstof in plaats van energiebron. Een voorbeeld van feedstock is het gebruik van aardolie voor de productie van plastics of het gebruik van aardgas voor de productie van kunstmest. 600 PJ verlies 600 PJ feedstock Transport 480 PJ
3300 PJ primair 2100 PJ Finaal verbruik
Elektriciteit 400 PJ Warmte 1220 PJ
Figuur 1 Energieverbruik in Nederland 2005 (o.b.v. CBS)
In 2005 bedroeg de totale productie van duurzame energie in Nederland 79 PJ vermeden primaire energie, ofwel 2,4% van het totale primaire energieverbruik.8 Om de 20% duurzame energiedoelstelling te vertalen in een absoluut getal, is inzicht nodig in het primair energieverbruik in 2020. Het scenario dat hiervoor gebruikt wordt, is het Global Economy scenario dat in opdracht de Ministeries EZ en 7
Het primair energieverbruik voor elektriciteitsproductie bedraagt dus ca. 1000 PJ, iets minder dan een derde van het totale primaire verbruik. 8 In 2006 is dit percentage gestegen naar 86 PJ vermeden primair, respectievelijk 2,7% (CBS). Omwille van de beschikbaarheid van detailgegevens gebruiken we in deze studie 2005 data.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
5
VROM door ECN en MNP is ontwikkeld, en dat als basis dient voor de verkenning en doorrekening van het nationale energie- en klimaatbeleid. Rekening houdend met de kabinetsdoelstelling voor energiebesparing (gesteund door strenge Europese normen), dan komt het energieverbruik in 2020 uit op 3500 PJ 9. De absolute duurzame energiedoelstelling bedraagt dan 700 PJ (20% x 3500) vermeden primaire energie.
2.2
Realisatie 700 PJ duurzame energie
Om de doelstelling te realiseren moet ingezet worden op een verduurzaming van transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte, zie Figuur 1.10 De verdeling van doelstelling tussen deze drie categorieën, aangevuld met groengas, ligt nog niet vast. Ten behoeve van deze studie onderscheiden we twee mogelijke varianten: Variant 1:
10% biobrandstoffen in 2020 20% duurzame warmte11 in 2020 5% groengas 41% duurzame elektriciteit Totaal
Duurzame energie in vermeden primaire energie 50 PJ 170 PJ 70 PJ 410 PJ 700 PJ
Omschrijving variant 1: In deze variant wordt voor biobrandstoffen aangesloten bij het voorstel van Europese Commissie voor een verplicht aandeel biobrandstoffen van 10% in 2020. Voor duurzame warmte en groengas is uitgegaan van het maximaal realiseerbaar potentieel voor de periode 2008-2020. Deze cijfers zijn gebaseerd op een recente Ecofys studie in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken.12 Om de doelstelling van 700 PJ te halen is vervolgens elektriciteit als “restpost” genomen. Dit resulteert per saldo in een aandeel van 41% duurzame elektriciteit op de totale elektriciteitsproductie. Ter vergelijking: in 2005 en 2006 bedroeg het aandeel duurzame elektriciteit respectievelijk 6,1% en 6,6%.
9
De stijging van het energieverbruik tot 2020 ten opzichte van 2005 wordt verklaard door een forse autonome groei in de industrie en raffinage. In de overige sectoren daalt het energieverbruik als gevolg van het intensievere energiebesparingbeleid. 10 Het is uiteraard ook mogelijk het gebruik van feedstock te verduurzamen (gebruik van biomassa in plaats van olie). Biomethanol kan bijvoorbeeld gebruikt worden als loodvervanger in benzine, maar ook als grondstof voor coatings en plastics. 11 Inclusief warmte/koudeopslag. 12 Ecofys (2007) Duurzame warmte en koude 2008-2020: potentiëlen, barrières en beleid.
6
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Variant 2:
20% biobrandstoffen in 2020 3% duurzame warmte11 in 2020 13% groengas 39% duurzame elektriciteit Totaal
Duurzame energie in vermeden primaire energie 100 PJ 25 PJ 185 PJ 390 PJ 700 PJ
Omschrijving variant 2: Variant 2 komt in grote lijnen overeen met de verkenning die ECN en MNP uitgevoerd hebben om 20% duurzame energie te realiseren.13 In deze variant wordt voor biobrandstoffen gekozen voor een verdubbeling van het voorstel van Europese Commissie voor een verplicht aandeel biobrandstoffen van 10% in 2020.14 Voor duurzame warmte wordt slechts een fractie van het maximaal realiseerbaar potentieel bereikt.15 Het maximaal realiseerbaar potentieel in variant 1 gaat er vanuit dat vanaf 2008 maximaal beleid wordt gevoerd om dit potentieel te realiseren. Vertraging van dit beleid bijvoorbeeld tot 2010 of gebrek aan daadkracht, zorgt dat het 2020 potentieel snel daalt (zie Figuur 2 voor een grafische illustratie). De reden hiervoor is dat de aanbodmarkten voor duurzame warmtetechnologie (zonthermisch, warmtepompen etc.) nog klein van omvang zijn en tijd nodig hebben om te groeien. Zonder de noodzakelijke prikkels zal die groei niet of slechts beperkt tot stand komen. Al met al komt het erop neer dat wanneer vanaf nu alles uit de kast gehaald wordt, pas in de periode 2016-2020 geoogst kan worden. Wacht men met het “alles uit de kast halen”, dan zullen de oogstjaren pas na 2020 kunnen plaatsvinden. In variant 2 wordt, veel sterker dan in variant 1, ingezet op de vergroening van het aardgasnet. Elektriciteit is ook hier gebruikt als “restpost”. Om ook in variant 2 het gewenste percentage van 20% duurzame energie te bereiken, moet 39% van de elektriciteit in 2020 duurzaam worden opgewekt.
13 ECN/MNP (2007) Verkenning potentieel en kosten klimaat en energiemaatregelen voor Schoon en Zuinig. 14 Door ECN en MNP wordt dit gezien als een “must” om de doelstelling te halen, zie ECN/MNP (2007) Verkenning potentieel en kosten klimaat en energiemaatregelen voor Schoon en Zuinig. 15 In 2005 werd ca 18 PJ duurzame warmte geproduceerd (CBS). In het ECN/MNP scenario wordt derhalve uitgegaan van een marginale groei.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
7
Realiseerbaar potentieel in PJ vermeden primair
300
250
2. realiseerbaar potentieel daalt van 240 naar 140 PJ
200
150
100 1. Beleid niet in 2008, maar in 2010
50
0 2006
2008
2010
2012
2014
2016
2018
2020
2022
2024
Figuur 2 Tijdsafhankelijkheid van de hoeveelheid te realiseren duurzame warmte en koude
2.3
Concl usi e: 20% duurzame energ ie is ambiti eus
De conclusie is dat de nationale duurzame energiedoelstelling ambitieus is. In variant 1 kan de doelstelling alleen gerealiseerd worden door EN op biobrandstoffen EN op duurzame warmte EN op groengas EN op duurzame elektriciteit in te zetten. In variant 2 heeft duurzame warmte een kleiner aandeel maar dient wel zwaarder ingezet te worden op biobrandstoffen en groengas. Zowel variant 1 als 2 vragen om een stabiel lange termijn investeringsklimaat, dat marktpartijen de mogelijkheid en het vertrouwen geeft om te investeren. Op bestuurlijk niveau is in de volle breedte (dus op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau) een “sense of urgency” nodig om dit te faciliteren. Dit betekent niet alleen het stimuleren van duurzame energieprojecten door financiële prikkels of regelgeving, maar ook: • het stroomlijnen en versnellen van procedures, • het actief signaleren van knelpunten in de besluitvorming, • het oplossen van de knelpunten, • het opbouwen van kennis bij betrokken partijen, • het leren van elkaars ervaringen • het monitoren wat er gaande is op het gebied van duurzame energie (zodat beleid op ieder moment – indien nodig – bijgesteld of geïntensifieerd kan worden).
8
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
3
Stand van zaken duurzame energiep r od u c t i e i n d e p r o v i n c i e s
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken op het gebied van duurzame energieproductie in de provincies. Daarnaast wordt ingegaan op de directe en indirecte betrokkenheid van de provincies bij de gerealiseerde opwekking van duurzame energie. Als onderdeel van de studie wordt ook gekeken naar de opslag c.q. benutting van CO2. Op dit moment vindt in Nederland nog geen CO2-opslag plaats.16 Wel wordt in de Provincie Zuid-Holland de CO2 van de Shell raffinaderij (OCAP project) en van de ROCA elektriciteitscentrale nuttig ingezet in de glastuinbouw (0,2 Mton).
3.2
Stand van zaken duurzame energie Nederland
Tabel 1 geeft een overzicht van de stand van zaken op het gebied van duurzame energie in Nederland. De tabel laat zien dat op nationaal niveau wind, afval en het bij- en meestoken van biomassa in grote centrales de belangrijkste categorieën zijn. Alle duurzame energie opties, op bij/meestoken van biomassa na, zijn gegroeid tussen 2005 en 2006.
3.3
Stand van zaken duurzame energie in de provincies
Zoals uit Tabel 1 blijkt, is vooral windenergie tussen 2005 en 2006 sterk toegenomen. Deze groei heeft vooral plaatsgevonden in de provincies Flevoland, Groningen en Zuid-Holland. Omwille van de beschikbaarheid van detaildata is gekozen voor het gebruik van 2005 data. De verdeling van de duurzame energieproductie over de twaalf provincies is weergegeven in Figuur 3. Noord-Brabant is op dit moment koploper met ruim 19 PJ duurzame energie. De belangrijkste duurzame energie bijdrage in Brabant wordt geleverd door de bijstook in de Amercentrale. Daarnaast leveren ook de biomassacentrale in Cuijk en de afvalverbrandingsinstallaties
16 In de Noordzee, 100 km ten noordwesten van Den Helder vindt sinds mei 2004 jaarlijks 20 kton CO2 opgeslagen. Dit betreft een demonstratieproject en wordt uitgevoerd door Gaz de France.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
9
(AVIs) in Moerdijk en Roosendaal een significante bijdrage. Tweede op de lijst staat Zuid-Holland met bijna 12 PJ. Ook in Zuid-Holland is biomassabijstook (in de Maasvlaktecentrale) de belangrijkste optie, gevolgd door windenergie en de AVIs in de Rijnmond, Rotterdam en Dordrecht. Limburg staat met ruim 11 PJ derde op de lijst. Ook in Limburg is het vooral de bij/meestook in de Claus- en Willem Alexandercentrale die aantikt. Flevoland, na Noord-Holland vijfde op de lijst17, is de eerste provincie waar een niet-biomassa optie (namelijk wind) de duurzame energieproductie domineert.
Ta bel 1 Duurzame energie in Nederland in PJ vermeden primaire energie (CBS)
2005
2006
Verandering 2005-2006
Waterkracht Windenergie Zonnestroom Zonnewarmte Warmtepompen Warmte/koudeopslag (WKO)18 Afvalverbranding (AVI)19 Bij- en meestoken biomassa Houtkachels bedrijven Houtkachels huishoudens Overige biomassaverbranding Stortgas Rwzi-gas Biogas-landbouw Biogas-overig Biobenzine Biodiesel
0,7 17,2 0,3 0,7 1,2 0,9 11,9 29,4 1,8 5,5 4,5 1,6 2,1 >0 1,2 0,1
0,9 22,5 0,3 0,8 1,7 1,1 12,2 27,2 2,0 5,5 4,8 1,8 2,1 0,5 1,2 1,0 1,0
↑ ↑ ↑ ↑ ↑ ↑ ↓ ↑ ↑ ↑ ↑ ↑ ↑
Totaal % totaal
79,3 2,4%
86,4 2,7%
17
Op basis van 2005 cijfers. In 2006 heeft Flevoland meer duurzame energie geproduceerd dan Noord-Holland. 18 De cijfers hebben alleen betrekking op de duurzame koudeproductie door de WKO. In de statistiek wordt de duurzame warmteproductie van deze systemen bij de warmtepompen meegeteld. 19 Alleen de organische fractie telt mee als duurzame energie. Strikt genomen is niet de productie van duurzame energie, maar de verbranding van afval het primaire doel van AVIs.
10
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
De stand van zaken met betrekking tot duurzame energie opwekking laat zien dat de omvang van de duurzame energieproductie enerzijds bepaald wordt door de beschikbare condities in een provincie (wel of geen kolencentrale of AVI, ruimte voor wind) en anderzijds door de inspanningen van provincies (bijvoorbeeld Flevoland, Noord-Holland, Zuid-Holland die hun 2010 BLOW taakstelling al gerealiseerd c.q. overtroffen hebben).
Figuur 3 Duurzame energieproductie per provincie in 2005 in PJ vermeden primaire ener gie
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
11
3.4
Directe provincies
en
indirecte
betrokkenheid
De betrokkenheid van provincies bij de gerealiseerde duurzame energie verschilt sterk. We maken onderscheid in directe betrokkenheid, indirecte betrokkenheid of geen betrokkenheid. Onder directe betrokkenheid wordt verstaan dat provincies voor hun eigen bedrijfsvoering (gebouwen, wagenpark, etc.) in duurzame energie investeren, financieel bijdragen aan duurzame energieprojecten van derden via subsidieprogramma’s, of actief initiërend partijen bij elkaar brengen. Bij indirecte betrokkenheid gaat het om uitvoering van het bevoegd gezag, vergunningverlening, het financieel ondersteunen van haalbaarheidsstudies, het meepraten en meedenken met initiatieven van derden en betrokkenheid van provincies bij energiebedrijven in hun rol als aandeelhouder. Onder geen betrokkenheid wordt verstaan dat een provincie op geen enkele manier bij de besluitvorming en totstandkoming van een duurzaam energieproject betrokken is geweest. Uit de interviewronde met de provincies (zie Bijlage) komt het beeld naar voren dat provincies op hele verschillende manier naar de gerealiseerde duurzame energie in hun eigen provincie kijken. Een aantal provincies voelt zichzelf “eigenaar” van alle duurzame energie binnen de provinciegrenzen, maar is zich daarbij goed bewust van de mate van betrokkenheid bij de projecten en de invloed die de provincie daarbij heeft gehad.20 Andere provincies leggen juist vooral de nadruk op hun beperkte mogelijkheid tot beïnvloeding en lijken gevoelsmatig een beetje aan de zijlijn te staan. Deze manier van kijken vertaalt zich mede in de manier waarop provincies hun ambities op het gebied van duurzame energie formuleren (zie hoofdstuk 4 en 5). De omvang van de projecten waar provincies direct bij betrokken zijn geweest is in PJs vermeden primaire energie over het algemeen zeer klein. Dit komt omdat deze projecten voor een groot deel gericht zijn op de gebouwde omgeving. In de gebouwde omgeving is de duurzame energiebijdrage van één project beperkt, waardoor zeer veel projecten nodig zijn om een significante duurzame energie productie te bewerkstelligen. Daarbij geldt dat de provincie zelden opdrachtgever voor bouw is (op de eigen gebouwen na). Op het gebied van windenergie hebben de provincies in het BLOW convenant afspraken gemaakt over de te realiseren windenergie in 2010. Het doel van het BLOW convenant was dat provincies een belangrijke rol zouden vervullen in het planologisch en vergunningstraject (indirecte betrokkenheid). De feitelijke realisa-
20 Als voorbeeld een quote van de Provincie Zuid-Holland: “Dit rolonderscheid doet niets af aan de medeverantwoordelijkheid die de provincie neemt voor het (doen) realiseren van alle typen maatregelen/ acties in Zuid-Holland.”
12
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
tie van windprojecten is echter sterk afhankelijk gebleken van bestuurlijke daadkracht op provinciaal en gemeentelijke niveau, lokale steun (“NIMBY”) en financiele ondersteuning vanuit de landelijke overheid (MEP/SDE). Ook bij AVIs en het bij- en meestoken van biomassa hebben de provincies een indirecte betrokkenheid als vergunningverlener. Of de eigenaar van een elektriciteitscentrale ervoor kiest biomassa bij te stoken, ligt echter niet in handen van de provincie. Dat is een afspraak tussen elektriciteitsproducenten en Rijk (Kolenconvenant). De afweging om in centrales meer biomassa mee te stoken dan afgesproken wordt gemaakt op basis van de financiële stimulering die daarvoor beschikbaar is. Als aandeelhouder van de energiebedrijven zouden de provincies in principe wel een directere rol kunnen spelen. Zo zouden provincies kunnen zorgen dat de duurzame energie ambities in de gebouwde omgeving van de energiedistributiebedrijven zoals verwoord in het programma “Schoner en Zuiniger”21 voldoende aandacht blijven krijgen. Wat betreft de productie van duurzame elektriciteit, bijvoorbeeld via meestoken van biomassa in kolencentrales, blijkt die rol beperkt, ofwel omdat de provincie geen aandeelhouder meer is (zoals de Provincie Zuid-Holland in geval van de Maasvlaktecentrale van E.On en de Provincie Gelderland bij de Gelderlandcentrale van Electrabel), ofwel omdat de provincie geen invloed op de bedrijfsvoering kan uitoefenen (zoals de Provincie Noord-Brabant bij de Amercentrale van Essent22), ofwel omdat de invloed die de provincie heeft niet aangewend wordt ten behoeve van duurzame energie (Limburg). Grosso modo komt het erop neer dat voor de realisatie van duurzame energie marktpartijen nodig zijn die bereid zijn te investeren en vertrouwen hebben in het investeringsklimaat, en dat daarnaast subsidiegelden beschikbaar zijn zolang de duurzame energie technologie duurder is dan het fossiel gestookte alternatief. De (potentiële) rol van de provincies kan hierbij verschillen: Vergunningverlener: Provincie als vergunningverlener voor duurzame energieprojecten. Dit is vooralsnog de belangrijkste rol wat betreft de daadwerkelijke realisatie van duurzame energieproductie. Regisseur: Provincie als regisseur (bevoegd gezag) op het gebied van boven- maar eventueel ook ondergrondse ruimtelijke ordening (RO) en de invulling daarvan op een zodanige manier dat duurzame energie maximaal bevorderd wordt.
21
EnergieNed (2007) Energieagenda 2007-2020: ambities op energiebeleid en de benodigde overheidsacties voor het project ‘Schoner en Zuiniger’. 22 Bron: interview met Provincie Noord-Brabant (Evert de Zoeten, Dirk van der Kroeff), 13 november 2007.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
13
Aaanjager, facilitator: Provincie als aanjager van duurzame initiatieven door gemeenten en marktpartijen (industrie, MKB, woningbouwcorporaties etc.), bijvoorbeeld het bij elkaar brengen van partijen (makelen en schakelen), het financieel ondersteunen van haalbaarheidsstudies, het begeleiden van processen, het stroomlijnen van vergunningtrajecten. Het actief stimuleren van duurzame energie productiefaciliteiten (zoals een windmolen- of zon-PV fabriek) binnen de provinciegrenzen. Provincie als subsidieverlener voor specifieke duurzame energieprojecten of de provincie als financier van een revolving fund. Aandeelhouder: Provincie als aandeelhouder van de energiebedrijven. Opdrachtgever (voorbeeldrol): Provincie zelf als investerende partij voor eigen opwekking of gebruik van duurzame energie (provinciale gebouwen, wagenparken, etc.).
In Tabel 2 worden de verschillende rollen die de provincie kan spelen uitgesplitst naar duurzame energie optie. Het belang van de provinciale rol is met grotere (ν) en kleinere (ν) vinkjes aangegeven.
14
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Tabel 2 Potentiële rol van de provincie bij de realisatie van pr ojecten voor opwekking van duurzame energie
Duurzame elektriciteit Wind op land - grootschalig
ν
Wind – gebouwde omgeving Mee-/bijstook biomassa AVIs Overig biomassa Overig duurzaam (zon-PV, waterkracht etc.) Gecombineerde duurzame elektriciteit en warmte Bio-WKK AVIs Overig duurzaam (geothermie etc.)
Geothermie Gecombineerde duurzame warmte en koude Warmte/koudeopslag (WKO) Groengas Kleinschalig (mest/GFT vergisting etc.) Grootschalig (vergassing) Biobrandstoffen Biodiesel Biobenzine CO2-opslag
ν ν
ν
ν
ν /-
ν
ν
ν /ν ν /-
ν /-
ν ν ν
ν /ν /ν
ν
ν ν ν ν
ν
ν
ν
ν ν
ν ν
ν ν
ν ν
ν ν
ν ν
ν
ν
ν
Voorbeeldrol
Aandeelhouder
Subsidieverlener / revolving fund ν
ν ν ν /-
ν
ν
ν ν
Duurzame warmte Zonthermisch Warmtepompen Biomassa
Aanjager
Regie RO / bevoegd gezag
Vergunning verlener
Potentiële rol provincies
ν
ν
ν
ν ν
ν
ν
ν ν
ν
ν
ν
ν
ν
ν
ν ν
ν
ν = potentieel grote rol, ν = kleine rol, ν /- = ofwel potentieel grote rol ofwel geen rol (afhankelijk van het type technologie in de categorie “overig” of de grootte van de installatie).
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
ν
15
16
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
4
Provinciale ambities 2007-2011
4.1
Inleiding
Klimaat en energie zijn de afgelopen jaren belangrijke thema’s geworden op de politieke agenda. De drijvende motor hierachter is de Europese Commissie die een pakket ambitieuze doelstellingen op het gebied van CO2-reductie, duurzame energie en energiebesparing heeft neergelegd, en daar invulling aan geeft met een aantal Richtlijnen23 die leidend zijn voor het nationale beleid. De Nederlandse regering heeft de handschoen opgepakt en ook voor Nederland ambitieuze doelstellingen geformuleerd. De provincies hebben op hun beurt het belang van het thema onderkent: in alle twaalf collegeprogramma’s is klimaat en energie een belangrijk aandachtspunt. Deze studie omvat niet het brede speelveld van klimaat en energie maar richt zich alleen op duurzame energie en CO2-opslag. Dit hoofdstuk concentreert zich vooral op duurzame energie. De reden hiervoor is dat de realisatie van CO2-opslag in de huidige collegeperiode nog klein van omvang zal zijn. In de periode 2008-2011 wordt in Friesland (in het kader van Energie Akkoord Noord Nederland) een concreet proefproject op het gebied van CO2afvang en opslag opgezet.24 Dit betreft een 50 MWe Zero Emission Power Plant Centrale in Drachten. De hoeveelheid CO2 die jaarlijks afgevangen en opslagen gaat worden, bedraagt ongeveer 0,1 Mton. Daarnaast is het plan om bij de kolenvergasser in Buggenum (Limburg) vanaf 2009 proef te draaien met het afvangen van CO2 tijdens de productie van elektriciteit, en om een deel van de CO2-uitstoot van Shell Pernis op te slaan in een leeg aardgasveld in Barendrecht. Qua benutting van CO2, wordt vooral in Zuid-Holland een uitbreiding voorzien van bestaande projecten voor de glastuinbouw (van 0,2 Mton nu naar 0,5 Mton in 2011)25.
4.2
Nationale tussendoelstelling duurzame energie
Het Programma “Schoon en Zuinig” richt zich op 2020 en heeft geen tussendoelstelling geformuleerd. Op basis van bestaand beleid26 geldt voor 2010 echter een
23 O.a. CO2-emissiehandel, energie efficiency, duurzame elektriceit en warmte (in voorbereiding), biobrandstoffen, energieprestatie gebouwen. 24 Onlangs is bekend geworden dat de bouw van deze centrale niet doorgaat (bron: Annie van der Werf, Provincie Friesland, 7 maart 2008). 25 Bron: Dick Dubbeld, Provincie Zuid-Holland, 12 december 2007. 26 EZ (2005) Nu voor later, Energierapport 2005.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
17
nationale doelstelling van 5% duurzame energie. Dit betekent conform het Global Economy scenario27 een absolute doelstelling van 170 PJ duurzame energie voor 2010, een verdubbeling van de situatie in 2006. In dit hoofdstuk wordt voor de huidige collegeperiode de provinciale bijdrage aan deze doelstelling vastgesteld.28
4.3
Overzicht provinciale energie 2007-2011
ambities
duurzame
In Tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de provinciale duurzame energie ambities op hoofdlijnen. Waar mogelijk zijn de ambities gekoppeld aan concrete budgetten die in de komende collegeperiode beschikbaar zijn gesteld.
T a b e l 3 P r o v i n c i a l e a m b i t i e s d u u r z a m e e n e r g i e 2 0 0 7 -2 0 1 1
Provincie Groningen Friesland Drenthe Noord-Holland Noord Rest van Noord-Holland
Zuid-Holland
Utrecht
Ambitie duurzame energie 2007-2011
Provinciaal budget 2007-2011 € 40 mln (waarvan een Energie Akkoord Noord-Nederland: 40-50 PJ extra deel duurzaam)29, 30 duurzame energie in 2011. De gezamenlijke ambitie is nog niet over de vier provincies verdeeld Noord-Holland heeft de ambitie het kabinet te ondersteunen in het realiseren van de duurzame energiedoelstelling. Het streven voor 2011 is een aandeel duurzame energie van ca. 1,7 Mton vermeden CO2. De extra duurzame energie ten opzichte van de huidige stand van zaken bedraagt ca. 7 PJ31. Utrecht wil een voorbeeldrol vervullen door verduurzaming van de eigen bedrijfsvoering en daarnaast partijen verbinden en ontwikkelingen versnellen. Utrecht zet vooral in op kleine windturbines en warmte/koudeopslag, maar heeft geen kwantitatieve
€ 2 mln revolving fund duurzame energie € 15 mln voor duurzame energie, energiebesparing en warmte32 € 5 mln voor de kleine windturbines € 20 mln revolving fund voor WKO
27
ECN/MNP (2005) Referentieramingen energie en emissies 2005-2020. Van de 170 PJ zal 5-10 PJ vermeden primair met offshore wind gerealiseerd worden. De provinciale betrokkenheid bij offshore wind beperkt zich tot het aanlandingspunt van de kabels. 29 Naast de € 40 mln van de provincie heeft het Rijk € 80 mln toegezegd (geld afkomstig uit progamma “Pieken in de Delta”) voor de periode t/m 2010. Daarnaast is voor de periode 2007-2014 € 250 mln beschikbaar uit het Europese fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO). 30 Voor duurzame energie in Noord-Holland Noord is een jaarlijks budget van € 1 mln beschikbaar. Daarnaast krijgt Noord-Holland (Noord) jaarlijks € 1,7 mln uit het Waddenfonds en zijn tevens jaarijks € 750.000 EFRO gelden beschikbaar. 31 Schatting Ecofys. 32 Hiernaast heeft Zuid-Holland een budget van € 5 mln gereserveerd voor adaptatie. 28
18
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Provincie
Flevoland
Overijssel
Gelderland
Limburg
Noord-Brabant
Zeeland
4.4
Ambitie duurzame energie 2007-2011 doelstelling. Flevoland heeft als doelstelling in 2013 een aandeel van 60% duurzame energie in het finaal energieverbruik (exclusief transport). Dit komt overeen met 18 PJ duurzame energie. Op dit moment is de Provincie Overijssel bezig met het uitwerken van een Energiepact. Met de kwantitatieve uitwerking van het Pact gaat de provincie de komende maanden aan de slag. Alleen voor windenergie ligt er een kwantitatieve doelstelling van 100 MWe op tafel (40 MWe meer dan de taakstelling in het BLOW convenant). Limburg heeft een doelstelling van 5% duurzame energie in 2010. In absolute zin is dit 12 PJ duurzame energie, iets meer dan de huidige realisatie van 11,4 PJ. Begin 2008 zal Limburg met een Energieplan komen waarin aangegeven wordt welke (evt. aangepaste) doelstelling Limburg kiest voor 2011. Noord-Brabant had een doelstelling van 5% duurzame energie in 2010. Dit is geen officieel beleid meer.34 De focus van de Provincie Noord-Brabant ligt in de komende bestuursperiode op het realiseren van zogenaamde duurzame proeftuinen. Begin volgend jaar zal Zeeland een Strategienota publiceren waarin de ambities op het gebied van duurzame energie uitgewerkt zullen worden.
Provinciaal budget 2007-2011 > € 0 33
€ 12 mln voor duurzame energie en energiebesparing € 14 mln voor duurzame energie en energiebesparing (5% van het NUON dividend) Nog vast te stellen in het Energieplan
Onbekend
Nog vast te stellen in de Strategienota
Diversiteit in provinciale ambities
Op basis van Tabel 3 kunnen we de provincies in een aantal groepen indelen: Provincies met een gezamenlijke gekwantificeerde duurzame energie ambitie: Groningen, Friesland, Drenthe, Noord-Holland (Noord)
33
Flevoland ontvangt ook EFRO gelden. Deze zijn echter niet geoormerkt voor duurzame energie. Recent is € 500.000 subsidie verstrekt uit dit fonds voor 4 mestvergisters. 34 Bron: interview Provincie Noord-Brabant (Evert de Zoeten, Dirk van der Kroeff), 13 november 2007. Op basis van de huidige stand van zaken heeft Noord-Brabant de 5% doelstelling al ruim gehaald.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
19
Provincies met een eigen gekwantificeerde duurzame energie ambitie: Flevoland, Zuid-Holland, (Limburg) Provincies zonder gekwantificeerde duurzame energie ambitie: NoordBrabant, Utrecht Provincies met een deels gekwantificeerde duurzame energie ambitie: Gelderland Provincies die hun ambities nog aan het uitwerken zijn: Zeeland, Overijssel, Limburg
Limburg komt in bovenstaande opsomming twee keer voor. De reden is dat Limburg weliswaar een kwantitatieve doelstelling heeft staan, maar deze mogelijk gaat aanpassen omdat deze al bijna bereikt is.35 Opmerkingen bij Tabel 3: De 60% duurzame energie ambitie van Flevoland valt op vergeleken met de nationale tussendoelstelling van 5% en de ambities van de andere provincies. Dit hoge percentage van Flevoland is op zich goed te verklaren omdat Flevoland relatief weinig zware industrie heeft, maar wel veel ruimte voor bijvoorbeeld wind. Wel geldt dat de doelstelling van Flevoland op een andere manier gedefinieerd is dan de nationale doelstelling: De nationale doelstelling is gedefinieerd als een percentage van het totale primaire energieverbruik (zie paragraaf 2.1), terwijl Flevoland de verhouding gebruikt tussen de vermeden CO2-emissie ten gevolge van duurzame energieproductie (vooral wind) en de CO2-emissie ten gevolge van het finaal energieverbruik in de provincie (d.w.z. de emissies gekoppeld aan het elektriciteit- en gasverbruik door eindverbruikers, exclusief transport). Zuid-Holland drukt haar duurzame energiedoelstelling uitdrukt in megatonnen CO2 zonder een vertaling in hoeveelheid energie (PJ). Dit maakt de cijfers niet direct vergelijkbaar met die van andere provincies en met die van Nederland als totaal. De vier noordelijke provincies moeten de gezamenlijke doelstelling in het Energie Akkoord nog vertalen naar de ambities van de individuele provincies. Het ligt in de lijn der verwachting dat Noord-Holland zich op termijn gaat aansluiten bij het Akkoord. Of dit tot een bijstelling omhoog van de duurzame energie ambitie leidt is vooralsnog niet duidelijk. De provinciale budgetten worden over het algemeen veel breder ingestoken dan duurzame energie alleen. Omdat een specifiek oormerk voor duurzame energie vaak ontbreekt, kunnen de budgetten minder goed gebruikt worden als indicator om te toetsen hoe concreet ambities zijn.
35
Bron: interview Provincie Limburg (Ab Brokking), 14 november 2007.
20
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
4.5
Reikwijdte provinciale ambities
In Tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de invulling van de provinciale duurzame energieambities. Op basis van beschikbare informatie (collegeprogramma’s, aanvullende informatie, interviews) is getracht een zo concreet mogelijk beeld van de duurzame energie ambities te schetsen. Qua reikwijdte in duurzame energie springen de vier noordelijke provincies met het Energie Akkoord boven de andere provincies uit. Er is focus op duurzame energie in de gebouwde omgeving, de productie van biobrandstoffen, groengas en duurzame elektriciteit. Dit past bij de EN … EN … EN … EN filosofie die de nationale doelstelling vereist. Dit betekent overigens niet dat alle provincies in dezelfde mate moeten inzetten op alle vier de terreinen. De provincies hebben een divers karakter en het is daarom vooral zaak gebruik te maken van de lokale en regionale situatie en de sterke punten van de provincie uit te buiten.
Tabel 4 Invulling van de duurzame energie ambitie door de provincies
Provincie Groningen Friesland Drenthe Noord-Holland Noord
Rest van NoordHolland
Zuid-Holland
36
Invulling duurzame energie ambitie 2007-2011 Aanscherping EPC tot 0,5 (2008) 300-400 MWe middelgrote biomassa centrales 50-100 mln m3 groengas productie Een aanzienlijk aandeel nemen in de door het Rijk voorgenomen extra 2000 MW wind op land en 450 MWe wind offshore36 Winning van diepe aardwarmte Warmte/koudeopslag in gebouwde omgeving en glastuinbouw 655 mln liter biodiesel 300 mln liter bio-ethanol 150-300 mln liter biomethanol
Onbekend
500 MWe wind (0,5 Mton CO2) Biomassa (0,5 Mton CO2) Glastuinbouw / gebouwde omgeving (ca. 0,2 Mton CO2)
Opmerkingen
EPC omvat niet alleen duurzame energie Glastuinbouw o.a. warmte/koudeopslag, maar ook energiebesparing Een groot deel van de groengasproductie zal pas na 2011 gerealiseerd worden Wind, diepe geothermie en WKO niet gekwantificeerd Een groot deel van de biodiesel en -ethanol productie zal pas na 2011 gerealiseerd worden Biomethanol wel voor 2011
Accent op Noord-Holland en Groningen.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
21
Provincie Utrecht
Flevoland
Overijssel Gelderland
Limburg Noord-Brabant
Zeeland
4.6
Invulling duurzame energie ambitie 2007-2011 Kleine windturbines op gebou- wen WKO gebouwde omgeving 1200 MWe wind in 2010 Biomassa
Nog onbekend 100 MWe wind in 2010 Biomassa WKO 5% duurzame energie doelstelling (nog) niet nader ingevuld Proeftuinen: Duurzame herstructureringswijk Duurzame nieuwbouwwijk Schoon bedrijvenpark Weg van de toekomst
Opmerkingen Alleen budgetten beschikbaar, geen vertaling in energie Verhouding wind/biomassa ca. 90/10
Verhouding tussen opties onbekend
Onduidelijk of “Schoon bedrijvenpark” ook duurzame energie omvat “Weg van de toekomst” is o.a. een tankstation voor biobrandstoffen
Nog onbekend
Bepalen van de bijdrage aan “Schoon en Zuinig”
In Figuur 4 worden de provinciale ambities voor de periode 2007-2011 vertaald in een bijdrage aan Schoon en Zuinig. De grootste bijdrage aan Schoon en Zuinig komt in de komende collegeperiode van de vier Noordelijke Provincies, gevolgd door Flevoland37 en Zuid-Holland. De totale bijdrage van de twaalf provincies is vooralsnog in afwachting van (nieuwere) cijfers. 38 Vooruitlopend op deze cijfers kunnen we met enig voorbehoud stellen dat de provinciale ambities voor de huidige collegeperiode (opgeteld +58-68 PJ op basis van beschikbare cijfers) in grote lijnen overeenkomen met de nationale (tussen)doelstelling van +84 PJ39. De gezamenlijke provinciale ambities laten zich het best vertalen in de in paragraaf 2.2 geschetste variant 2: op de korte termijn vooral inzetten op duurzame elektriciteit (wind en biomassa) en minder focus op duurzame 37
Doelstelling voor 2013. Het is vooralsnog onduidelijk of het Energiepact van Overijssel en de Strategienota van Zeeland zullen uitmonden in een gekwantificeerde duurzame energiedoelstelling voor deze provincies. 39 Dit is de 2010 doelstelling van 170 PJ (zie paragraaf 4.2) minus de realisatie eind 2006 (86 PJ). 38
22
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
warmte. Van de 170 PJ duurzame warmte (en koude) in variant 1 (zie paragraaf 2.2) zou in 2012 ca. 60 PJ gerealiseerd moeten zijn. Op grond van de gerapporteerde ambities constateren wij dat de haalbaarheid van deze 60 PJ laag is. De grootste bijdrage komt van Zuid-Holland. De 0,2 Mton vermeden CO2 in de gebouwde omgeving en glastuinbouw komt overeen met 2,5-3 PJ duurzame warmte (en koude). De EPC ambitie van 0,5 in Noord-Nederland is een ook belangrijk signaal richting meer duurzame warmte, maar levert door het beperkt aantal nieuwbouwwoningen dat jaarlijks gebouwd wordt in vergelijking met de bestaande woningvoorraad naar schatting niet meer dan 0,1 PJ duurzame energie op.
Figuur 4 Provinciale bijdrage aan Schoon en Zuinig: extra duurzame e nergi eproducti e in de peri ode 2007- 2011 (kol om Ne derl and geeft de nationale doelstelling weer)
4.7
Conclusie
De inventarisatie van de provinciale duurzame energie ambities laat zien dat provincies zich kenmerken door diversiteit: de ambities richten zich opties die aansluiten bij de regionale en lokale sterkte. Een gezamenlijke ambitie van de provincies
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
23
in PJs energie bestaat echter (nog) niet, omdat een aantal provincies hun ambities niet gekwantificeerd hebben. Wat betreft windenergie constateren we dat de provinciale ambities voortbouwen op de sterke positie die een aantal provincies nu al hebben: provincies die vooruitlopen met BLOW, zetten ook qua toekomst sterk in op windenergie. De provinciale ambities blijven (vooralsnog) echter achter bij de committering van 2000 MWe extra wind op land die de komende vier jaar landelijk wordt nagestreefd. Voor biomassa ligt dit anders: de huidige duurzame energieproductie wordt gedomineerd door bij- en meestoken van biomassa in grote elektriciteitscentrales en in iets mindere mate door de afvalverbrandingsinstallaties; verdere groei van deze optie is afhankelijk van de bouw van nieuwe kolencentrales of AVIs. Of die er komen is niet vanzelfsprekend.40 De provinciale biomassa ambities zijn vooral gebaseerd op die biomassaroutes waar de provincies in de toekomst sterk in willen worden. Een goed bijvoorbeeld zijn de biobrandstoffen: op dit moment slechts een marginale bijdrage aan de duurzame energieproductie, maar wel prominent op de agenda van de toekomst bij een aantal provincies. Een vooralsnog minder goed voorbeeld is groengas41, dat in potentie een grotere rol in de duurzame energievoorziening kan gaan spelen dan biobrandstoffen, maar veel minder goed in beeld lijkt te zijn. Warmte/koudeopslag (WKO) is bij de meeste provincies42 onderdeel van de duurzame energie ambitie. De technologie is zowel in de gebouwde omgeving (nieuwbouw) als in de glastuinbouw toepasbaar. In absolute cijfers zal de bijdrage van WKO in 2011 nog beperkt zijn. Het is hier vooral een kwestie van de markt voorbereiden en de drempels wegnemen43. Grote groei kan dan na 2011 plaatsvinden en dan vooral in die provincies waar veel nieuwbouw plaatsvindt of waar glastuinbouw een belangrijke positie inneemt. Duurzame warmteproductie in de nieuwbouw, maar vooral in de bestaande bouw, wordt door veel provincies niet benoemd in de ambities. Een belangrijke reden hiervoor is dat de aandacht in de bestaande bouw zich in eerste instantie vooral richt op energiebesparing. In de rol van aanjager, maar ook die van aandeelhouder van de energiedistributiebedrijven, zouden provincies zich hard kunnen maken voor meer aandacht voor duurzame energie in de bestaande bouw. 44 40 Een alternatief voor bij- en meestoken is het bouwen van grote biomassacentrales zoals voorgenomen in het Energie Akkoord van Noord Nederland. 41 Het gaat hier expliciet om groengasproductie ten behoeve van injectie in het aardgasnet. Elektriciteitsproductie met groengas of het gebruik van groengas als biobrandstof wordt hier niet bedoeld. 42 Voor toepassen van de optie zijn gesloten ondergrondse waterbassins (zogenaamde aquifers) een voorwaarde. De Achterhoek en Zuid-Limburg hebben bijvoorbeeld geen aquifers. 43 Vooral een doordacht ondergronds ruimtelijk ordening beleid is van belang. 44 Een goed voorbeeld is de uitgebreide (media)aandacht die microWKK, een energiebesparingtechnologie, krijgt terwijl de deels duurzame Hr-
24
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
In paragraaf 2.3 is al geconcludeerd dat voor het halen van de 20% doelstelling in 2020 nu al een EN...EN...EN strategie noodzakelijk is. Voor een aantal opties betekent dat al in huidige collegeperiode grote groei kan plaatsvinden (wind), terwijl het voor andere opties juist zaak is de markt voor te bereiden en drempels weg te nemen (WKO, duurzame warmte in nieuwbouw en bestaande bouw). Op basis van de gerapporteerde provinciale ambities constateren wij dat de provincies zich vooral richten op die opties die aansluiten bij de regionale en lokale sterkte. Wel constateren we dat vooral op het gebied van duurzame warmte de “sense of urgency” die zo hard nodig is op de korte termijn ontbreekt in de provinciale ambities. Dit betekent niet dat de 20% doelstelling in 2020 niet meer haalbaar zou zijn, maar beperkt wel de mogelijkheden (variant 1 valt af) waarmee die bewerkstelligd zou kunnen worden.
ketel/warmtepompcombinatie veel minder bekend is, maar een geduchte concurrent kan vormen voor de microWKK.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
25
26
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
5
Provinciale ambities 2020
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de provinciale ambities op het gebied van duurzame energieproductie en CO2-opslag in de periode tot 2020. In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd in welke mate de provinciale ambities bijdragen aan “Schoon en Zuinig”, zowel wat betreft de duurzame energiedoelstelling als de realisatie van CO2-afvang en opslag projecten.
5.2
Overzicht provinciale ambities tot 2020
Tabel 5 geeft een overzicht van de provinciale ambities op het gebied van duurzame energieproductie en CO2-opslag in de periode tot 2020. Op basis van de tabel kan de volgende indeling in provincies gemaakt worden: Duurzame energie Provincies met een gekwantificeerde duurzame energiedoelstelling voor 2020: Zuid-Holland, Flevoland en Limburg. Provincies zonder gekwantificeerde duurzame energiedoelstelling, maar met concrete duurzame energie initiatieven: Groningen, Friesland, Drenthe, NoordHolland. Provincies zonder kwantitatieve duurzame energiedoelstelling: Utrecht, NoordBrabant. Provincies waar (nog) geen gegevens beschikbaar zijn: Overijssel, Gelderland, Zeeland. CO2-opslag/benutting Provincies met een kwantitatieve doelstelling voor CO2-opslag: Zuid-Holland Provincies met een kwantitatieve doelstelling voor CO2-benutting: ZuidHolland Provincies zonder kwantitatieve doelstelling voor CO2-opslag/benutting, maar met (min of meer) concrete initiatieven: Groningen, Friesland, Drenthe, Limburg Provincies zonder ambities op het gebied van CO2-opslag/benutting: NoordHolland, Utrecht, Flevoland, Noord-Brabant, Zeeland
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
27
Provincies waarvan de ambities (vooralsnog) onbekend zijn: Overijssel, Gelderland.
Ta bel 5 Pr ovinciale am bities duurzame energiepr oductie en CO2-opslag tot 2020
Provincie
Groningen Friesland Drenthe Noord-Holland (?)
Zuid-Holland
Utrecht Flevoland
Overijssel Gelderland Limburg
Noord-Brabant Zeeland
Ambitie duurzame energie tot 2020 [PJ vermeden primair]
Ambitie CO2-opslag / benutting 2020 [Mton] Ca. 10 Mton opslag45 (50 MWe ZEPP/Drachten24, Geen gespecificeerde duur1200 MWe zame energie ambitie voor NUON/Magnum, 1600 2020. MWe RWE-centrale) >0 Mton benutting 20% duurzame energie in 2020, ofwel 9 Mton verme10 Mton opslag48 den CO2.46 Dit komt overeen 2 Mton benutting met ca. 120 PJ duurzame energie.47 Geen kwantitatieve ambities Geen ambitie Een aandeel van 60% duur- Geen ambitie zame energie in het finaal energieverbruik (exclusief transport) in 2020. Dit komt overeen met ca. 21 PJ duurzame energie. Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend 10% duurzame energie in Coal-bed methane49 2020. Dit komt overeen met ca. 28 PJ duurzame energie. Geen kwantitatieve ambities Geen ambitie Onbekend Geen ambitie
45
Inschatting Ecofys o.b.v. informatie in het Energie Akkoord. Deze 9 Mton is inclusief 2 Mton warmte. Ca. 1 Mton hiervan betreft restwarmte afkomstig van fossiele energiebronnen (bron: Dick Dubbeld, Provincie Zuid-Holland). 47 Schatting Ecofys (exclusief de ca. 1 Mton vermeden CO2 door benutting fossiele restwarmte). 48 Het Rotterdam Climate Initiative gaat uit van 20 Mton in 2025. 49 Ecofys schat in dat realisatie van coal-bed methane pas mogelijk is na 2020. 46
28
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Opmerkingen bij de tabel: Zoals in de tabel aangegeven bevat het Energie Akkoord Noord-Nederland geen kwantitatieve duurzame energiedoelstelling voor 2020. Op basis van de beschikbare kwantitatieve gegevens (zie Tabel 6 in de volgende paragraaf) schat Ecofys de totale duurzame energie in het Akkoord op 84-91 PJ. Dit cijfer is exclusief windenergie en WKO. Inclusief wind en WKO ligt de ambitie (ruim) boven de 100 PJ. De Provincie Zuid-Holland heeft met de grootschalige industriële en glastuinbouwactiviteiten in de provincie veel aandacht voor benutten van restwarmte. Zuid-Holland definieert het benutten van fossiele restwarmte als duurzame energie in tegenstelling tot de landelijke definitie, waar restwarmte benutting beschouwd wordt als energiebesparing (zie paragraaf 1.2). De 2020 duurzame energie ambitie van de Provincie Limburg ligt lager (10%) dan de nationale ambitie (20%).
5.3
Reikwijdte van de provinciale ambities
In Tabel 6 wordt een overzicht gegeven van de invulling van de provinciale duurzame energieambities. De invulling van de CO2-opslag is – zover mogelijk – al gespecificeerd in Tabel 5. Op basis van beschikbare informatie (collegeprogramma’s, aanvullende informatie, interviews) is getracht een zo concreet mogelijk beeld van de duurzame energie ambities te schetsen. Qua reikwijdte van de ambities dekken de vier noordelijke provincies het volledige spectrum van duurzame elektriciteit, biobrandstoffen, duurzame warmte, warmte/koudeopslag en groengas en Zuid-Holland bijna het volledige spectrum (groengas ontbreekt).
5.4
Bepalen van de bijdrage aan “Schoon en Zuinig”
Duurzame energieproductie In Tabel 6 wordt de provinciale bijdrage aan Schoon en Zuinig voor de periode tot 2020 samengevat. De tabel laat zien wat de extra hoeveelheid duurzame energie is die de provincies gaan leveren in de periode 2007-2020 en in de periode 20112020. Figuur 5 geeft een grafische weergave van de provinciale ambities in de periode 2007-2020.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
29
Ta bel 6 Reikwijdte van de provinciale am bities tot 2020
Provincie Groningen Friesland Drenthe Noord-Holland
Zuid-Holland
Utrecht Flevoland
Overijssel Gelderland Limburg
Noord-Brabant Zeeland
Invulling duurzame energie ambitie tot 2020 Aanscherping EPC tot 0,3 (vanaf 2011) 300-400 MWe middelgrote biomassa centrales 50-100 mln m3 groengas productie Winning van diepe aardwarmte Warmte/koudeopslag in gebouwde omgeving en glastuinbouw 655 mln liter biodiesel 300 mln liter bio-ethanol Tot 2 mld liter biomethanol 0,7 Mton wind 2,5 Mton biomassa 3,5 Mton biobrandstoffen 0,1 Mton zonthermisch 0,1 Mton zon-PV 0,1 Mton diepe geothermie Ca. 1 Mton overige duurzame warmte (WKO, warmtepompen)50 Niet beschikbaar 1350 MWe wind in 2020 Biomassa
Opmerkingen
EPC 0,3 betreft voornamelijk duurzame energie De vraag is welk deel van de biomassa centrales, groengasproductie en biobrandstoffen al voor 2012 gerealiseerd is. Glastuinbouw o.a. warmte/koudeopslag, maar ook energiebesparing Wind, diepe geothermie en WKO niet gekwantificeerd
Deze cijfers zijn nog niet definitief vastgelegd.51
Lichte verschuiving verhouding wind/biomassa in voordeel van biomassa
Onbekend Onbekend Invulling 10% duurzame energiedoelstelling nog niet bekend Niet beschikbaar Onbekend
50
Bron: Dick Dubbeld, Provincie Zuid-Holland, 12 december 2007. Energiebeleid ZH in stroomversnelling: Startdocument Uitvoeringsprogramma Energie 2008-2011 (ambtelijk concept). 51
30
Stappen
naar
het
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Tabel 7 Bijdr age pr ovinciale am bities aan Schoon en Zuinig in 2020
Provincie
Groningen Friesland Drenthe Noord-Holland Noord Zuid-Holland Utrecht Flevoland Overijssel Gelderland Limburg Noord-Brabant Zeeland Totaal o.b.v. beschikbare cijfers Nationale doelstelling Nationale doelstelling exclusief offshore wind
Extra duurzame energie 2007- 2020 [PJ vermeden primair]
Extra duurzame energie 2011-2020 [PJ vermeden primair]
>100 (?)52
> 50-60
108 Niet beschikbaar 12 (53 onbekend onbekend 17 Niet beschikbaar onbekend
101 Niet beschikbaar 3 (54 onbekend onbekend <17 Niet beschikbaar onbekend
>236
>171-181
614 (55 420-449
530 (56 345-369
Wat opvalt, is de grote bijdrage van ca. 108 PJ extra duurzame energieproductie die Zuid-Holland ambieert voor de periode 2007-2020.57 De tabel laat duidelijk zien dat het gros van de Zuid-Hollandse ambitie in de periode 2011-2020 gerealiseerd moet gaan worden. Voor Noord-Nederland lijkt het accent iets meer op de periode 2007-2011 te liggen met een ambitie van 40-50 PJ duurzame energie. Dit kan echter ook het gevolg zijn van een te voorzichtige inschatting van duurzame energie ambities in het Akkoord door Ecofys. Vooral op het gebied van wind zou nog een grote slag gemaakt kunnen worden.58 Ook de toetreding van de rest van Noord-Holland tot het akkoord zou kunnen leiden tot nieuwe duurzame energie initiatieven.
52
Schatting door Ecofys op basis van het Energie Akkoord. 2007-2013. 54 2013-2020. 55 Dit is de 2020 doelstelling (700 PJ, zie paragraaf 2.1) minus de duurzame energieproductie in 2006 (86 PJ). 56 Dit is de 700 PJ/20% doelstelling minus de verwachte realisatie in 2010 (170 PJ, zie paragraaf 4.6). 57 Dit is de 120 PJ genoemd in Tabel 5 minus de huidige stand van zaken (11,8 PJ). 58 In het Energie Akkoord is de windambitie niet gekwantificeerd. 53
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
31
De groei van duurzame energie in Flevoland vlakt af na 2013: van +9 PJ in de periode 2007-2013 tot +3PJ in de periode 2014-2020. Voor Limburg ligt het accent voorlopig op de periode 2011-2020. Mogelijk verandert dit indien de doelstelling voor 2011 wordt aangescherpt.59 Een fors deel (20-30%) van de nationale doelstelling gaat naar verwachting60 ingevuld worden met offshore windprojecten. De betrokkenheid van provincies bij offshore wind beperkt zich tot vergunningverlening voor de aanlanding van de kabels. Ook na correctie voor offshore wind resteert een aanzienlijk gat tussen de gezamenlijke provinciale ambities (op basis van beschikbare cijfers) en de nationale duurzame energiedoelstelling. Zowel Noord Nederland als Zuid-Holland zijn ambitieus op het gebied van biobrandstoffen. De concrete initiatieven uit het Energie Akkoord Noord-Nederland tellen op tot ca. 70 PJ biobrandstoffen. De ca. 3,5 Mton van Zuid-Holland komt overeen met ca. 48 PJ. Dit telt op tot ca. 118 PJ, waarmee de benodigde biobrandstoffen productie van variant 1 (50 PJ, zie paragraaf 2.2) en die van variant 2 (100 PJ, zie eveneens paragraaf 2.2) ruimschoots overtroffen wordt. Wat betreft groengas blijven de provinciale ambities sterk achter bij de 70 PJ van variant 1 en de 185 PJ van variant 2 (zie paragraaf 2.2). Alleen de noordelijke provincies hebben in het Energie Akkoord een expliciete groengas ambitie neergelegd, die met 50-100 miljoen m3 (1,6-3,2 PJ) echter beperkt van omvang is61. De groengasproductie in variant 1 en 2 is voor een groot deel gebaseerd op commerciële beschikbaarheid van grootschalige biovergassingtechnologie na 2013 en is daarmee onzeker. Wij constateren dat op basis van de beschikbare cijfers de gezamenlijke provinciale ambities op het gebied van duurzame elektriciteit nog niet volledig overeenkomen met de in variant 1 en 2 geschetste scenario’s om 20% duurzame energie te bewerkstelligen. Op dit moment (stand van zaken) wordt ca. 70 PJ duurzame elektriciteit geproduceerd (zie Tabel 1). De ambities van de provincies voor de periode 2007-2020 tellen voorlopig op tot ca. 100 PJ extra duurzame elektriciteit. Dit gevoegd bij 166-195 PJ offshore wind geeft in totaal 336-365 PJ duurzame elektriciteit. Het is aannemelijk te veronderstellen dat initiatieven in de provincies waarvoor (nog) geen (kwantitatieve) ambities beschikbaar zijn, al dan niet met betrokkenheid
59
Zie Tabel 3. ECN/MNP (2007) Verkenning potentieel en kosten van klimaat en energiemaatregelen voor Schoon en Zuinig. 61 Ter vergelijking: het binnenlands aardgasverbruik is ruim 45 miljard m3. 60
32
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
van de provincies, kunnen leiden tot een duurzame elektriciteitsproductie vergelijkbaar met die van variant 1 en 2.
Figuur 5 Provinciale bijdrage aan Schoon en Zuinig: extra duurzame energie in de periode 20 07-2020 (kolom Nederland geeft de nationale doelstelling weer)
Op basis van de gerapporteerde ambities constateren wij dat de ambities op het gebied van duurzame warmte achterblijven bij de 170 PJ van variant 1. Alleen ZuidHolland levert met 1,2 Mton vermeden CO2, overeenkomend met ca. 18 PJ duurzame warmte een significante bijdrage.62 Het lijkt niet waarschijnlijk dat dit beeld anders wordt met de nog ontbrekende gegevens van een aantal provincies. Het lijkt ook niet waarschijnlijk dat het tekort aan duurzame warmte gecompenseerd door ofwel meer biobrandstoffen ofwel meer duurzame elektriciteit. ECN/MNP betwij-
62
Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat Zuid-Holland van alle provincies het grootste potentieel heeft voor duurzame warmte en WKO vanwege de aanwezigheid van veel glastuinbouw en gebouwde omgeving in de provincie.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
33
felen of 20% biobrandstoffen kan worden gerealiseerd binnen de duurzaamheidcriteria voor biomassa.63 Extra ruimte voor duurzame elektriciteit wordt bijvoorbeeld beperkt door de voorgenomen bouw van nieuw fossiel vermogen, al dan niet met (mogelijkheid tot) CO2-afvang/opslag. Meer aandacht voor duurzame warmte en warmte/koudeopslag is dan ook cruciaal voor het bereiken van de 20% doelstelling. Deze aandacht is noodzakelijk op alle bestuurlijke niveaus (Rijk, provincie, gemeente). CO2-opslag Naast de duurzame energiedoelstelling van 20%, kent Schoon en Zuinig ook een klimaatdoelstelling: een reductie van de broeikasgasemissies met 30% in 2020 ten opzichte van 1990. Concreet laat deze doelstelling zich vertalen in een absolute reductie van 96 Mton in de periode 2005-2020.64 Er is geen aparte doelstelling voor CO2-opslag opgenomen. ECN en MNP gaan voor 2020 uit van een CCS65 bijdrage van 0 - 9,8 Mton, afhankelijk van de ontwikkelingen van het mondiale klimaatbeleid.66 Dit is veel minder dan de gekwantificeerde CO2-opslag ambities van NoordNederland (10 Mton67) en Zuid-Holland (10 Mton) samen. Het ligt niet voor de hand dat in 2020 op nationaal niveau bij 4-5 centrales CO2-opslag wordt toegepast, vanwege het leertraject dat nog doorlopen moet worden. De echte groei wordt pas na 2020 verwacht.68 In die zin lijkt de optelsom van Zuid-Holland en de noordelijke provincies samen aan de optimistische kant.
63
ECN/MNP (2007) Beoordeling werkprogramma Schoon en Zuinig. VROM (2007) Nieuwe energie voor het klimaat: werkprogramma “Schoon en Zuinig”. Carbon capture & storage. 66 ECN/MNP (2007) Verkenning potentieel en kosten van klimaat en energiemaatregelen voor Schoon en Zuinig. ECN/MNP (2007) Beoordeling werkprogramma Schoon en Zuinig. 67 Schatting Ecofys. 68 Bron: Chris Hendriks, Ecofys. 64 65
34
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
6
Synthese: van ambitie tot aanbod, van aanbod tot vraag
6.1
Inleiding
Dit hoofdstuk vat de stand van zaken op het gebied van duurzame energie (hoofdstuk 3) en de (nationale) context waarbinnen de provincies hun ambities hebben geformuleerd (hoofdstuk 2) kort samen. Vervolgens worden de provinciale ambities van de provincies vertaald in een aanbod aan het Rijk. Dit aanbod bestaat uit twee delen: 1. Het pakket provinciale duurzame energie (en CO2-opslag) ambities voor de perioden 2007-2011 en 2007-2020. 2. Verfijning/herijking van de ambities op basis van een set aanbevelingen Het provinciale aanbod wordt op zijn beurt vertaald in een vraag van de provincies aan het Rijk op welke manier deze laatste kan bijdragen aan de realisatie van de provinciale ambities.
6.2
Vertrekpunt provinciale ambities
De nationale overheid streeft naar 20% duurzame energie in 2020. Deze doelstelling is ambitieus en vereist een forse groei van de productie van duurzame energie: van 79 PJ in 2005 (86 PJ in 2006) tot ca. 700 PJ in 2020. Voor 2010 is een tussendoelstelling van 5% duurzame energie geformuleerd. Dit komt overeen met ca. 170 PJ duurzame energieproductie. De stand van zaken duurzame energieproductie in de provincies is samengevat in Figuur 3 (hoofdstuk 3). De figuur laat zien dat de omvang van de duurzame energieproductie enerzijds bepaald wordt door de beschikbare condities in een provincie (bijvoorbeeld wel of geen kolencentrales of AVIs, ruimte voor wind) en anderzijds door de inspanningen van provincies (bijvoorbeeld m.b.t. realisatie BLOW taakstelling). In hoofdstuk 2 van het rapport worden twee mogelijke varianten beschreven om de 2020 doelstelling te realiseren. Variant 1 zet breed in op verduurzaming van de transportsector en de productie van duurzame warmte69, groengas en duurzame
69
Inclusief warmte/koudeopslag.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
35
elektriciteit; in variant 2 ligt het accent vooral op de transportsector, groengas en duurzame elektriciteitsproductie; zie paragraaf 2.2)
6.3
Aanbod van de provincies
6.3.1
Provinciale ambities
In Figuur 4 (hoofdstuk 4) en Figuur 5 (hoofdstuk 5) zijn de provinciale duurzame energie ambities voor de perioden 2007-2011 en 2007-2020 samengevat. In onderstaande tabel zijn de totalen weergegeven, afgezet tegen de nationale doelstelling. Hierbij is onderscheid gemaakt in een situatie mét en zonder offshore wind.
Ta bel 8 Gezamenlijke pr ovinciale am bities afgez et tegen de nationale doelstelling
Totaal provincies o.b.v. beschikbare cijfers Nationale doelstelling Nationale doelstelling exclusief offshore wind
Extra duurzame energie 2007- 2011 [PJ vermeden primair] 57-67
Extra duurzame energie 2007- 2020 [PJ vermeden primair] >236
84 (70 74-79
614 (70 420-449
Wat betreft de provinciale ambities voor CO2-afvang wordt onderscheid gemaakt tussen benutting van CO2 (ca. 2 Mton) en CO2-opslag (ca. 20 Mton). Naar verwachting zullen deze ambities pas na 2011 gerealiseerd worden.
6.3.2
Conclusies
De inventarisatie van de provinciale ambities laat in algemene termen zien dat: ⇒ Provincies zich kenmerken door diversiteit; provincies daarom inzetten op die opties die aansluiten bij de regionale en lokale sterkte. ⇒ Provincies die een gekwantificeerde ambitie voor 2011 hebben, ook een kwantitatieve ambitie voor 2020 hebben. ⇒ Een gezamenlijke ambitie van de provincies in PJs energie (nog) niet bestaat omdat een aantal provincies hun ambities niet gekwantificeerd heeft; ⇒ Provincies vaak een “andere taal spreken” dan het Rijk daar waar het gaat om de definitie van duurzame energie en de manier waarop doelstellingen geformuleerd/gedefinieerd zijn. 70
Dit is de extra benodigde duurzame energie bovenop de 86 PJ die eind 2006 al gerealiseerd was.
36
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Wat betreft de duurzame energie opties laat de inventarisatie zien dat: ⇒ Biobrandstoffen bij een aantal provincies prominent op de duurzame energie agenda staan, hoewel de optie op dit moment slechts een marginale bijdrage aan de duurzame energieproductie levert. ⇒ Duurzame warmteproductie in de nieuwbouw, maar vooral in de bestaande bouw, door veel provincies niet of nauwelijks wordt benoemd in de ambities. ⇒ Warmte/koudeopslag in de gebouwde omgeving en glastuinbouw goed in beeld is bij de provincies, hoewel de optie niet of nauwelijks gekwantificeerd is. ⇒ Groengas (t.b.v. injectie in het aardgasnet) een grote rol moet gaan spelen in de realisatie van de duurzame energiedoelstelling, maar slechts marginaal in beeld lijkt bij de provincies. ⇒ Wat betreft windenergie de provinciale ambities voortbouwen op de sterke positie die een aantal provincies nu al hebben: provincies die vooruitlopen met BLOW, zetten ook qua toekomst sterk in op windenergie. De provinciale ambities blijven (vooralsnog) echter achter bij de committering voor 2000 MWe extra wind op land die de komende vier jaar landelijk wordt nagestreefd. ⇒ Biomassa voor elektriciteitsproductie (klein- en grootschalig) goed in beeld is bij de provincies. Wat betreft het ambitieniveau op het gebied van duurzame energie concluderen we dat: ⇒ De provincies zich er van bewust zijn dat hun ambities alleen gerealiseerd kunnen worden met steun van het Rijk; dat andersom ook geldt dat de doelstelling van Rijk voor een groot deel niet gerealiseerd kan worden zonder steun van provincies en gemeenten en investeringen door marktpartijen; het daarom van belang is dat overheden onderling en met marktpartijen samenwerken. ⇒ De gezamenlijk provinciale ambitie voor de huidige collegeperiode onvoldoende is om de nationale (tussen)doelstelling voor 2010 te realiseren. ⇒ De provinciale ambities voor de huidige collegeperiode zich getalsmatig vooral richten op de productie van duurzame elektriciteit. Dit betekent niet dat de 20% doelstelling in 2020 niet meer haalbaar zou zijn maar beperkt wel de mogelijkheden waarmee de doelstelling bewerkstelligd kan worden (variant 1 valt af). ⇒ Op basis van het beschikbaar cijfermateriaal met de gezamenlijke provinciale ambities minder dan de helft van de nationale doelstelling gerealiseerd wordt. ⇒ Het bijdragen door de provincies aan de nationale 20% doelstelling een grote inspanning van de provincies vergt; de door de provincies gereserveerde middelen en de beschikbare capaciteit voor duurzame energie (niet precies vast te stellen, maar minder dan € 25 miljoen per jaar in de huidige collegeperiode) niet in verhouding lijkt te staan tot het ambitieniveau. ⇒ De rol van de provincies op het gebied van duurzame energie niet duidelijk genoeg is; dit zich bijvoorbeeld uit in de vraag of de gezamenlijke provinciale
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
37
ambities op zouden moeten tellen tot de nationale doelstelling (provincie als “eigenaar” van alle duurzame energieproductie in de provincie). Wat betreft de CO2-opslag ambities geeft de inventarisatie aan dat: ⇒ Benutting van CO2 sterk regionaal gebonden is (dichte concentratie van afnemers noodzakelijk). ⇒ De gezamenlijke ambities van de provincies op het gebied van CO2-opslag (20 Mton) in nationaal perspectief (0-10 Mton verwacht) aan de optimistische kant is.
6.3.3
Aanbevelingen aan de provincies
De belanghebbenden binnen deze studie zijn de twaalf Nederlandse provincies met als belangenbehartiger het IPO. De aanbevelingen van deze studie richten zich op een verfijning/herijking van het gezamenlijk aanbod van de provincies aan het rijk. Een duidelijke rol van de provincies die goed afgestemd is met het Rijk, biedt provincies de mogelijkheid helder naar burgers en bedrijven te communiceren wat de provincie betekent en kan betekenen op het gebied van energie en klimaat in algemene zin en duurzame energie in het bijzonder. De belangrijkste aanbevelingen zijn vetgedrukt. Geconcludeerd is dat de provincies (nog) geen gezamenlijke ambitie op het gebied van duurzame energie hebben. Een van de consequenties hiervan is dat de gezamenlijke provinciale ambitie niet optelt tot de landelijke ambitie.71 Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: 1. Gebruik als provincies onderling dezelfde formulering van de duurzame energie ambitie. Dit zal het diverse karakter van de provincies beter zichtbaar maken en sterker benadrukken. Concreet betekent dit dat iedere provincie haar duurzame energie ambitie moet kunnen kwantificeren. 2. Provinciale ambities zouden bij voorkeur niet alleen voor de huidige collegeperiode vastgelegd moeten worden maar ook voor de langere termijn (2020). Dit vergroot het draagvlak voor inspanningen/activiteiten op korte termijn die zich nog niet in deze collegeperiode uitbetalen. 3. Het verdient aanbeveling dat provincies hun ambities “breed” formuleren. Hoewel de betrokkenheid van provincies bij de realisatie van duurzame energieproductie niet altijd groot is, benadrukt dit wel de rol van provincie als regisseur van duurzame energie ontwikkelingen in de provincie. Een brede ambi-
71
Dit wordt deels ook veroorzaakt door een onderbelichting van groengas in de provinciale ambities, een beperkte kwantificering van warmte/koudeopslag en onvolledige cijfers voor windenergie. Zie ook de overige aanbevelingen.
38
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
tie vereist dat provincies goed moeten aangeven wat ze verwachten van andere spelers in het veld om de ambities te realiseren. 4. Committent van alle provincies is belangrijk om tot een gezamenlijke ambitie te komen. Het IPO is de aangewezen partij om dit te coördineren. Geconcludeerd is dat de provincies niet altijd dezelfde taal als het Rijk spreken. Dit bemoeilijkt het uitdragen van en communiceren over de gezamenlijke ambities van de provincies. Dit leidt tot de volgende aanbeveling: 1. Formuleer de provinciale duurzame energie ambitie op een vergelijkbare manier als de doelstelling van het Rijk (waarbij flexibiliteit vereist is omdat de wijze waarop de nationale doelstelling geformuleerd is, kan wijzigen, bijvoorbeeld door Europese richtlijnen). Gebruik de duurzame energie definities van het Protocol Monitoring Duurzame Energie (SenterNovem). De provinciale duurzame energie ambities richten zich getalsmatig vooral op duurzame elektriciteitsproductie en biobrandstoffen. Net als op nationaal niveau is duurzame warmte bij de provincies een relatief “vergeten optie”, dat wil zeggen een optie met een groot potentieel, maar geringe exploratie van dat potentieel op basis van de ambities. Daarnaast is geconcludeerd dat het belang van groengas om de nationale 20% doelstelling te realiseren nauwelijks naar voren komt in de provinciale ambities. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: 1. Concretiseren / uitwerken van de duurzame warmte (inclusief warmte/koudeopslag) en groengas ambitie. 2. Verwerf een positie als pleitbezorger voor duurzame warmte (en koude) in de gebouwde omgeving. Benadruk hierbij de samenhang tussen duurzame energie en energiebesparing: warmte/koudeopslag, zonthermisch, Hrketel/warmtepompboiler, warmtepomp zijn allemaal duurzame energie technologieën maar besparen tegelijkertijd ook energie. 3. Ontwikkel een integrale visie voor de ondergrond waarbij warmte/koudeopslag nadrukkelijk wordt meegenomen als één van de functies (naast bijvoorbeeld opslag van aardgas en CO2 en de grondwatervoorziening). Een dergelijke visie geeft de provincie handvatten om de ambities voor warmte/koudeopslag te kwantificeren en dus concreter te maken. In aanvulling hierop zouden de provincies moeten pleiten voor een provinciale regierol met betrekking tot de ondergrond. Geconcludeerd is dat de landelijk na te streven committering van 2000 MWe extra wind op land (nog) niet gehaald wordt op basis van de gezamenlijke provinciale ambities. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: 1. Zorg dat de gezamenlijke windambitie van de provincies gecomplementeerd wordt met de cijfers van de provincies die hun windambitie nog niet gespecificeerd hebben.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
39
2. Herijk de windambitie van individuele provincies indien de gezamenlijke provinciale ambitie kleiner is dan 2000 MWe. Geconcludeerd is dat duurzame energie alleen samen gerealiseerd kan worden en dat de rol die provincies spelen op het gebied van duurzame energie niet duidelijk is. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: 1. Richt je als provincie op de benodigde samenwerking met de spelers in het veld om duurzame energie te realiseren (regierol provincie). 2. Samenwerking vorm en inhoud geven in een duurzaam energie akkoord tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. 3. Stimuleren en ondersteunen van (kleinere) gemeenten, bijvoorbeeld op het gebied van projectinitiatie, voorlichting & communicatie, monitoring. 4. Leren van de ervaringen van andere provincies, waar mogelijk samenwerken (bijvoorbeeld bij het opzetten en uitvoeren van een revolving fund). 5. De eigen rol van de provincies op het gebied van duurzame energie scherp(er) krijgen, dat wil zeggen: de positie van de provincies ten opzichte van Rijk en gemeenten, de toegevoegde waarde van provincies ten opzichte van gemeenten, zowel grote als kleine, de positie van de provincies ten opzichte van energiebedrijven (hoe ver kan de invloed van de provincie als aandeelhouder reiken?) en andere marktpartijen. 6. (Pro-)actieve bemoeienis met de energietransitieplatforms en de daaraan gerelateerde werkgroepen op onderwerpen waar de provincie een belangrijke schakel is of kan spelen bij de realisatie van duurzame energieproductie. Voorbeelden zijn wind op land (in beraad als transitieonderwerp) en warmte/koudeopslag (verbrokkeld aan bod in verschillende transitiepaden). 7. De eigen rol en de meerwaarde van de provincie zichtbaar maken, uitdragen, benadrukken en communiceren. Een middel hiervoor is het publiceren van een jaarlijkse voortgangsrapportage waarin de stand van zaken op het gebied van duurzame energie in de provincie besproken wordt, knelpunten geanalyseerd worden, concrete acties (takenpakket) worden geformuleerd voor het volgende jaar en inzet (financiële) middelen verantwoord. Een suggestie is duurzame energie, energiebesparing en andere klimaatgerelateerde onderwerpen (CO2opslag, adaptatie) in een integrale jaarrapportage op te nemen om de samenhang tussen de onderwerpen te benadrukken en op die manier duidelijkheid te scheppen voor burgers en bedrijven. 8. Verwerf een positie als monitoringautoriteit van duurzame energie (en energiebesparing) in de provincie. De landelijke duurzame energiestatistiek wordt met ca. een jaar vertraging gepubliceerd. Door bovenop de projecten in de eigen provincie te zitten, kunnen provincies veel sneller en nauwkeuriger de stand van zaken in beeld brengen. Vertragingen in het gewenste groeitempo kunnen sneller geïdentificeerd worden en leiden tot aanpassing of aanscherping van het beleid en de beleidsinspanning.
40
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
9. Vervullen van voorbeeldrol door de provincie: eigen productie duurzame energie waar mogelijk (PV, turbies, zonthermisch, warmte/koudeopslag, bioWKK), aangevuld met inkoop groene elektriciteit en een duurzaam wagenpark. De voorbeeldrol op het gebied van duurzame energie loopt uiteraard parallel met die op het gebied van energiebesparing. Geconcludeerd is dat de door de provincie gereserveerde middelen en de beschikbare capaciteit niet in verhouding lijken te staan met de ambities. Als duurzame energie een speerpunt is van de provincies, dan moet dat ook blijken uit de inzet van middelen in die domeinen waar de provincie een rol speelt. Dit leidt tot de volgende aanbevelingen: 1. Analyseer de eigen rol van de provincies die nodig is voor het realiseren van de ambities, in relatie tot de gereserveerde middelen. Hierbij bijvoorbeeld minder uitgaan van een eigen inhoudelijke rol van de provincie, maar meer van rol als regisseur waarbij kennis van derden wordt benut om de ambities te realiseren. 2. Indien nodig, herijken van de gereserveerde middelen en beschikbare capaciteit ten opzichte van de geformuleerde ambitie. 3. Indien nodig, meer fte’s voor duurzame energie en aan duurzame energie gerelateerde activiteiten (bijvoorbeeld vergunningverlening) beschikbaar stellen. 4. Voor extra financiële middelen zou gebruik gemaakt kunnen worden van de provinciale opcenten72 of de dividend- en rentegelden, bijvoorbeeld een deel van de provinciale opcenten (€ 1,1 miljard per jaar) oormerken voor productie van biobrandstoffen, het opzetten van een infrastructuur en investeringen in het eigen wagenpark; en een deel van de provinciale dividend en rente gelden (€ 300 miljoen per jaar) oormerken voor de overige duurzame energie opties. 5. Deel van het energie/klimaatbudget expliciet oormerken voor duurzame energie. 6. Krachten bundelen: bijvoorbeeld een revolving fund samen met andere provincies opzetten en uitvoeren.
6.4
Vraag van de provincies aan het Rijk
De realisatie van de provinciale ambities is in grote mate afhankelijk van een krachtig en effectief nationaal beleid (dat voor een groot deel gevormd wordt door Europese regelgeving). Andersom geldt echter ook dat de doelstelling van Rijk voor een groot deel niet gerealiseerd kan worden zonder steun van provincies (en gemeenten). Het is daarom van belang dat op alle bestuurlijke niveaus wordt samengewerkt. In deze paragraaf wordt het aanbod van de provincies vertaald in
72
Wanneer de motorrijtuigenbelasting wordt afgeschaft ten behoeve van rekeningrijden, dan valt deze vrij te besteden inkomstenbron voor de provincies weg.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
41
een vraag aan het Rijk: wat hebben de provincies nodig van het Rijk om hun ambities te realiseren? In algemene termen geformuleerd is de vraag van de provincies aan het Rijk om een beleidspakket samen te stellen dat het mogelijk maakt de duurzame energieambities te realiseren. Een dergelijk beleidspakket zou moeten bestaan uit drie belangrijke pijlers: 1) het financieel ondersteunen van duurzame energie waar nodig; 2) het vergroten van de markt voor duurzame energie door regelgeving, verplichtingen en/of vrijwillige afspraken en 3) het vergroten van de marktacceptatie van duurzame energie bij burgers en bedrijven door middel van een voorbeeldrol, communicatie en educatie, en het faciliteren van initiatieven. Cruciaal hierbij is dat het Rijk zorgt voor een level playing field voor duurzame energie én voor continuïteit in het duurzame energiebeleid. Samenvattend algemeen duurzame energie ⇒ Financieel ondersteunen van onrendabele duurzame energie technologie (SDE, EIA, dedicated subsidieregelingen, groene financiering, revolving funds, risicofondsen73) ⇒ Financieel ondersteunen van nog niet uitontwikkelde duurzame energie technologie (via innovatieprogramma’s). ⇒ Streven naar een level playing field voor duurzame energie, bijvoorbeeld door bestaande wet- en regelgeving aan te passen en nieuwe wet- en regelgeving te toetsen aan duurzame energie criteria; ook het veilen van CO2-emissierechten (in plaats van gratis allocatie) verbetert de level playing field van duurzame energie. ⇒ Continuïteit in het duurzame energiebeleid. ⇒ Investeren in monitoring en evaluatie van beleidsinstrumenten om, waar nodig, sneller noodzakelijke aanpassingen of aanscherpingen in het beleid door te kunnen voeren. ⇒ Coördinatie van vergunning- en inspraakprocedures: voorkom vertraging en uitstel en bied sneller inzicht op afstel. Snellere en soepelere procedures kunnen extra investeringen uitlokken. ⇒ Uitbreiding en opbouwen van kennis bij provincies (en gemeenten) is noodzakelijk om de eigen ambities te realiseren en het Rijk te effectief en efficiënt te ondersteunen bij het realiseren van de nationale doelstelling. Het Rijk zou daarom zorg moeten dragen voor meer kennisoverdracht van het Rijk aan provincies (bijvoorbeeld vanuit de transitiepaden). Voor de verschillende duurzame energie categorieën/opties kunnen specifiekere vragen geformuleerd worden:
73
Bijvoorbeeld voor diepe getothermie (risico op misboringen afdekken).
42
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
Biobrandstoffen ⇒ Aanpassing van de brandstof accijns aan de energie inhoud. ⇒ (Budget neutrale) accijnsdifferentiatie. ⇒ Opstellen van transparante en eenduidige duurzaamheidcriteria voor biomassa. ⇒ Certificering biobrandstoffen ten behoeve van transparante informatie. ⇒ Stimuleren van groengas voor mobiliteitstoepassingen via de SDE ⇒ Verplicht aandeel biobrandstoffen (2de generatie) van minimaal 10% in 2020. ⇒ Ondersteuning bij opzetten (inter)regionale infrastructuur voor biobrandstoffen. Duurzame energie in de gebouwde omgeving ⇒ Meer expliciete rol voor duurzame energie binnen PEGO. ⇒ Criteria voor duurzame energie bij ISV-projecten (Investering Stedelijke Vernieuwing. ⇒ Aanscherping EPC woningen en utiliteit door Rijk (dan wel een andere norm die de werkelijke energieprestatie van een gebouw beter in beeld brengt dan de EPC) en intensievere handhaving door gemeenten. ⇒ Vrijstelling energiebelasting (gas en elektriciteit) warmtepomp. ⇒ Opnemen van duurzame energie (en energiebesparing) criteria in het woonwaarderingstelsel. ⇒ Differentiëren van de OZB op basis van duurzame energie (en energiebesparing) criteria / koppeling van de OZB aan de energielabel. ⇒ Vrijstelling overdrachtsbelasting bij bepaalde duurzame energie (en energiebesparing) investeringen die leiden tot verbetering van de energielabel van de woning. ⇒ Warmte/koudeopslag, zie aparte kop onder. Warmte/koudeopslag (gebouwde omgeving en glastuinbouw) ⇒ Zorg dragen voor regie ondergrond (vaststellen bevoegd gezag), enerzijds om interferentieproblemen tussen warmte/koudeopslagsystemen te voorkomen, anderzijds om WKO een plaats te geven tussen andere functies van de ondergrond zoals diepe geothermie (óók duurzame energie), grondwaterwinning, opslag van aardgas, CO2-opslag. ⇒ Een evenwichtige waardering van zowel het warmte- als koudedeel bij de beoordeling van de energieprestatie van een gebouw. ⇒ Aanpak wildgroei WKK in de glastuinbouw als gevolg van overstimulering (MEP/SDE, EIA). ⇒ Onderzoek en investeringen in de semi-gesloten kas (glastuinbouw) stimuleren. Groengas t.b.v. injectie in het aardgasnetwerk ⇒ Toegang tot het aardgasnetwerk reguleren. ⇒ Opstellen van transparante en eenduidige duurzaamheidcriteria voor biomassa. ⇒ Certificering groen gas ten behoeve van transparante informatie.
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
43
⇒ Stimulering van groengasproductie t.b.v. injectie in het aardgasnetwerk via de SDE. ⇒ Vrijstelling energiebelasting. ⇒ Verplicht aandeel groengas (als percentage van het totale gasverbruik) van minimaal 5% in 2020. Duurzame elektriciteit ⇒ Zorg dragen voor regie elektriciteitsnet (netinvoeding, balanshandhaving, reservecapaciteit, interconnectie met het buitenland). ⇒ Zorg dragen voor regie extra wind op land (vaststellen bevoegd gezag). ⇒ Verplicht aandeel duurzame elektriciteit (als percentage van de totale productie) van minimaal 40% in 2020. ⇒ Opstellen van transparante en eenduidige duurzaamheidcriteria voor biomassa. ⇒ In SDE regeling nuttig gebruik van warmte (bio-WKK) waarderen.
44
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
7
Lijst met afkortingen en definities
Term AVI CCS Coal-bed methane
Diepe geothermie
ECN EIA
EPC
EPN
EZ Feedstock
Finaal energieverbruik
Global Economy scenario
MEP
Verklaring afvalverbrandingsinstallatie Carbon capture & storage = CO2-afvang en -opslag Technologie waarbij met behulp van CO2 aardgas wordt gewonnen uit steenkoollagen. Omdat voor ieder gewonnen aardgasmolecuul twee CO2 moleculen nodig zijn, wordt netto CO2 opgeslagen. Het gebruik van aardwarmte uit de diepe ondergrond (ca. 4 km) ten behoeve van warmte en/of elektriciteitsproductie Energieonderzoek Centrum Nederland Energie Investering Aftrek: fiscale regeling waarmee investeringen in energiebesparing- een duurzame energietechnologie gestimuleerd wordt Energie Prestatie Coëfficiënt: getal waarmee het energieprestatieniveau van een nieuwe woning of nieuw gebouw wordt uitgedrukt. Hoe lager het getal, hoe beter de energieprestatie. Energie Prestatie Normering: beleidsinstrument waarmee de energieprestatie van een nieuwe woning of nieuw gebouw wordt gereguleerd. Ministerie van Economische Zaken Het gebruik van energie als grondstof in plaats van energiebron; ook wel non-energetisch verbruik genoemd Het verbruik van energie (warmte, elektriciteit, transportbrandstoffen) door eindverbruikers (huishoudens, diensten, industrie, glastuinbouw). Energieverbruik door de energieproductiesector (elektriciteit, raffinage, gaswinning) valt niet onder het finaal verbruik. Het hoge groei referentiescenario energie en emissies 2005-2020, opgesteld door ECN en MNP in opdracht van EZ en VROM en onderlegger voor het nationaal energie- en klimaatbeleid. Milieuvriendelijke Elektriciteit Productie: exploita-
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
45
Term
MNP Mton MW MWe PJ Primair energieverbruik
RO RWZI SDE Schoon en Zuinig
Vermeden primaire energie VROM WKO
ZEPP
46
Verklaring tiesubsidie voor duurzame elektriciteit en WKK (inmiddels opgevolgd door de SDE regeling) Milieu en Natuur Planbureau Mega ton = 109 kilogram Mega Watt = 106 J/s (eenheid van elektrisch vermogen) Mega Watt elektrisch = eenheid voor opgesteld elektrisch productievermogen Peta Joule = 1015 Joule (eenheid van energie) Het verbruik van primaire energiedragers. Primaire energiedragers zijn energiedragers die nog niet omgezet zijn. Voorbeelden zijn kolen, aardgas, olie, uranium. Secundaire energiedragers zijn energiedragers die geproduceerd zijn door omzetting van primaire energiedragers. Voorbeelden zijn elektriciteit en warmte. Ruimtelijke ordening rioolwaterzuiveringsinstallatie Stimuleringsregeling Duurzame Energie: opvolger van de MEP Werkprogramma van de Nederlandse overheid waarin voor 2020 doelstellingen voor duurzame energie, energiebesparing en CO2-emissiereductie zijn opgenomen. De hoeveelheid primaire fossiele energie die vermeden is door de productie van duurzame energie. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Warmte/koudeopslag (ondiepe geothermie): het opslaan van overtollige zonnewarmte in de zomer in aquifers (ondoordringbare waterlaag op 200-400 m diepte). In de winter wordt de opgeslagen warmte opgewaardeerd met een warmtepomp en gebruikt voor verwarming van kassen of gebouwen. De koude die tegelijkertijd geproduceerd wordt, wordt ’s zomers gebruikt voor koeling. Zero Emission Power Plant = CO2-afvang/opslag project in Drachten
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
8
Lijst van interviews
Provincie
Contactpersoon
Datum interview
Groningen
Gert-Jan Swaving
12 november 2007
Friesland
Annie van der Werf
12 november 2007
Drenthe
Jan Koops
13 november 2007
Noord-Holland
Pim van Herk
Heeft 8 november 2007 per email vragen van Ecofys beantwoord.
Zuid-Holland
Dick Dubbeld
14 november 2007
Utrecht
Klaas Koster
13 november 2007
Flevoland
Geert-Jan ten Napel
8 november 2007
Overijssel
Robert Colijn
23 november 2007
Gelderland
Ben Jeroense
Er heeft geen interview plaatsgevonden.
Limburg
Ab Brokking
14 november 2007
Noord-Brabant
Evert de Zoeten Dirk van der Kroeff
13 november 2007
Zeeland
Henk Assink
6 november 2007
PROVINCIALE AMBITIES OPWEKKING DUURZAME ENERGIE IN RELATIE TOT “SCHOON EN ZUINIG”
47