Proøincieb uis $íesterbrink r, Assen Postadres Postbus r22,94oo Ac Assen
r r
tt tt
(o592) 36 (o592) 36 t7 77
wwv¡.drenthe.nl
provinci
Aan: Stichting De Faunabescherming t.a.v. mevrouw A.P. de Jong Amsteldijk Noord 135 1I83TJ AMSTELVEEN
,tll,ttl,htt,tlht,tt,l,tth,thtt¡
Assen, 29 november 2013 Ons kenmerk: 48NIH|201 3008801 Behandeld door de heer B. Arentz (0592) 36 51 50 Onderwerp: Reeën; gedeeltelijke herziening beslissing op bezwaar
Geachte mevrouw De Jong, Gedeputeerde staten van de provincie Drenthe (verder: GS) vragen uw aandacht voor het volgende.
0.
Leeswijzer
Deze brief behelst een gedeeltelijke herziening van onze eerdere beslissing op betaat in de (u bekende) door Faunabescherming aangespannen procedure. ln paragraaf 1 wordt uitgelegd hoe deze beslissing zich verhoudt tot de ontheffing en de eerdere beslissing op bezwaar.ln paragraaf 2 wordt in algemene zin de achtergrond van deze beslissing geschetst. Paragraaf 3 bevat (samen met bijlage 1) de eigenlijke beslissing ("het dictum"), waarna in paragraaf 4 nog een meer gedetailleerde toelichting op de specifieke voorschriften wordt gegeven ("artikelsgewijs commentaar").
a
1.
Gedeeltelijke herziening beslissing op bezwaar
Op 23 februari 2010 hebben GS ontheffing verleend voor het - onder vooruvaarden afschieten van reeën. De beslissing op bezwaar d.d. 23 juli 2010 (verder: beslissing op bezwaar l) is op 12 juni 2012 door de rechtbank vernietigd. Bij besluit van 17 mei 2013 (kenm erk: 1913.91201 3003475, verder: beslissing op bezwaar ll) zijn op basis van een aanvullende motivering de bezwaren van Faunabescherming opnieuw ongegrond verklaard. GS hebben daarbij de voorschriften van de onderliggende ontheffing niet aangepast. Tegen beslissing op bezwaar ll heeft Faunabescherming (opnieuw, het nu bij de rechtbank nog aanhangige) beroep aangetekend.
renthe
2
ln het licht van ontwikkelingen die zich na het nemen van beslissing op bezwaar ll hebben voorgedaan, zien GS nu aanleiding om de onderliggende ontheffing op enkele punten alsnog aan te passen. Omdat het punten betreft die onderdeel uitmaken van het bezwaarschrift van Faunabescherming is dit gedaan door middel van een oedeelteliik herziene beslissing op bezwaar (verder: beslissing op bezwaar lll). Dit wil zeggen dat de ontheffing en beslissing op bezwaar ll niet worden ingetrokken
(de ontheffing kan volgens GS nog steeds worden verleend en GS staan nog steeds achter de motivering met betrekking tot de door Faunabescherming ingediende bezwaren). De ontheffing blijft dus gebaseerd op het belang van de openbare veiligheid en de belangen van (kort samengevat) het voorkomen van onnodig lijden en het reguleren van de populatieomvang in relatie tot de draagkracht van een gebied.
2.
Algemene beschrijving van en toelichting op de inhoud
De achtergrond van deze beslissing op bez¡taar lll is gelegen in de passage op pagina I van beslissing op bezwaar ll waarin het volgende werd overuvogen: "Deze exercitie heeft ons geleerd dat de methode Van Haaften inderdaad op provinciale schaal uitvoerbaar is maar dat het universeel beheerplan voor reeën in Groningen, Fryslân en Drenthe onvoldoende inzicht geeft in de exacte wijze waarop het model is toegepast. Dat belemmert de reproduceerbaarheid en uniforme toepassing. De provincie trekt hier lering uit door voortaan zelf voor de gehele provincie deze berekeningen uit te voeren en te verantwoorden." Bij het uitvoeren van deze berekeníngen is aan het licht gekomen dat de wijze waarop de draagkrachtberekening in de ontheffing en het universeel beheerplan is vorm gegeven op onderdelen feitelijk niet goed te verantwoorden is. Anders gezegd, nader
onderzoek heeft uitgewezen dat de draagkrachtberekening moet worden aangepast. Uiteindelijk leidt toepassing van de aangepaste draagkrachtberekening "Drenthebreed" tot een doelstand in de provincie van 10.309 reeën. Dat aantal ligt niet zo vet van de door de FBE in het verleden gehanteerde doelstand (9300)en binnen de marges van tellingen (8.000-11.000) in de afgelopen jaren. Bij een ideaal beheerde doelstand, en een voorjaarstelling van eveneens 10.309 dieren zal de berekende aanwas (70o/o van de vrouwelijke dieren) 36081 dieren per jaar omvatten en jaarlijks moeten worden weggenomen om de populatie op het gewenste peil te handhaven. Op WBE-niveau zijn er grotere verschillen. Aangezien niet elke WBE direct op de nieuwe doelstand zit, wordt, om "schokeffecten" te voorkomen, voor bijzondere gevallen voorzien in een overgangsregeling (in de vorm van een nieuw voorschrift 8aa).
Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om voorschriften die betrekkingen hebben op landbouwschade en abusievelijk nog niet zijn aangepast / geschrapt bij de beslissing op bezwaar ll, alsnog aan te passen/te schrappen.
1
Afgezet tegen de 3650 die voor het jaar 2010 in art. 8a van de ontheffing is opgenomen
3
3.
Concrete wijzigingen
ln juridisch technische zin komt de wijziging hierop neer:
1) 2) 3)
4.
ln voorschrift 8a van de ontheffing wordt achter het woord "draagkrachtberekening" de zinsnede "(versie 2013)" ingevoegd; Bijlage I van het universeel reeenbeheerplan (p. 17 en 18) wordt ingetrokken en vervangen door de bij deze beslissing gevoegde bijlage I (met de titel "BIJLAGE 1 Draagkrachtberekening versie 2013"); Achter voorschrift 8a wordt het volgende nieuwe voorschrift 8aa ingevoegd: "8aa 1. WBE's waarin a.g.v. de draagkrachtberekening (versie 2013) de doelstand dusdanig wijzigt dat het berekende afschot in 2014 meer dan 25o/o zou moeten toenemen ten opzichte van het gemiddelde afschot in 2011 en 2012 moeten een door GS goed te keuren verzoek indienen om in maximaal drie jaar (2014-2016), in de vorm van een jaarlijks op grond van de voorjaarstellingen te herijken afschotplan, de te hoge populatie terug te brengen naar de berekende doelstand. 2. WBE's waarin a.g.v. de draagkrachtbereking (versie 2013) de doelstand dusdanig wijzigt dat het berekende afschot in 2014 meer dan 25o/o zou moeten afnemen nemen ten opzichte van het gemiddelde afschot in2011 en2012 kunnen een door GS goed te keuren verzoek indienen om een beperkt afschot toe te staan ten behoeve van concrete knelpunten in de verkeersveiligheid en ten behoeve van afschot van zieke of gebrekkige dieren. 4) artikel 13 wordt geschrapt en in art. 9 komt de zinsnede "belangrijke schade aan gewassen" te vervallen.
Specifieke toelichting op de wijzigingen
4.1 ad 3.1 en 3.2 Wijziging draagkrachtberekening (algemeen)
Relevant zijn de volgende onderdelen van het Faunabeheerplan 2009-2014 "$ 21.4: Het telmodel en draagkrachtbepaling volgens Prof. Dr. J. van Haaften sluit het beste aan op artikel 10 van het Besluit Faunabeheer en is eenvoudig van opzet en
uitvoering. De werkgroep stelt voor om als universeel en transparant beheermodel deze draagkrachtbepaling te gaan gebruiken. Om deze berekening ook voor veldreeen te kunnen toepassen is deze berekening met name aangepast door in principe 1020o/o van de landbouwpercelen op te voeren als zijnde extra dekking voor de reeën. Voor de exacte berekeningsmethoden wordt verwezen naar de bijlage." en
"$ 21.7: Door kleine aanpassingen van het model Van Haaften is het mogelijk tot een realistische draagkrachtberekening te komen. De berekende draagkracht voor de populatie reeën (getelde voorjaarsstand) bedraagt ongeveer 9300 dieren." GS zijn (zíe beslissing op bezwaar ll) en blijven van mening het model van Van Haaften in essentie goed bruikbaar is, omdat het alle relevante ecologische parameters omvat. Andere draagkrachtmodellen zijn op het provinciaal schaalniveau minder geschikt.
4
De herberekening heeft echter uitgewezen dat de draagkrachtberekening van Van Haaften zoals momenteel vastgelegd in de ontheffing in de praktijk juist niet eenvoudig toe te passen is, maar uiterst lastig. Verder blijkt dat de 10-20% toegevoegde dekking in het model van Van Haaften niet alleen is gebruikt in gebieden met "veldreeën" maar overal in de provincie, zelfs zonder enige relatie met het oppervlak agrarisch gebied in de WBE's. Overkoepelend is geconcludeerd dat de exacte berekeningswijze in feite niet in de bijlage van het FBP was vastgelegd, omdat deze teveel ruimte voor interpretatie liet. Om die reden is bijlage 1 opnieuw vastgesteld, hier en daar aangepast en soms van nadere begripsomschrijvingen voorzien (zie uitgebreider in paragraaf 4.2). Van groot belang is verder dat berekening van de draagkracht volgens de nieuwe Drentse aanpak, bij het hanteren van de doelstand volgens de leidraad en het Universeel beheerplan, zou moeten leiden tot de opdracht om de populatie reeën in Drenthe ongeveer te halveren. Maatschappelijk en ecologisch is er echter geen enkele reden om tot zo'n drastische maatregel te besluiten. De aan de ontheffing ten grondslag gelegde belangen spelen immers pas bij de populatie reeën zoals die de afgelopen jaren feitelijk in Drenthe aanwezig was. GS hebben er daarom voor gekozen om de berekening in overeenstemming te brengen met de praktijk door de gekozen dichtheden per 100 ha dekking aan te passen.' Op grond van dichtheden uit literatuur is een verdubbeling van de doelstand in alle puntencategorieën goed te verdedigen. Met deze aanpassing is de methode Van Haaften op zichzelf in tact gelaten en is er een werkbaar en te verantwoorden model gecreëerd dat ten grondslag kan liggen aan provinciaal beleid. 4.2 ad 3.2 Wijziging toetsingscriteria in bijlage
A.
1
Veldorensoercentaoe
A2Van Haaften gebruikte de omtrek van jachtvelden zonder enclaves en met een logische relatief korte buitengrens als veldgrens. Bij gebruik van ongecorrigeerde WBE-grenzen doemen een aantal problemen op.Zo liggen er binnen die grenzen gebieden die helemaal geen jachtveld zijn (bebouwde kommen), waar geen reeën kunnen leven (open wateren) en zijn de grenzen van WBE's onderling niet te vergelijken omdat de ene WBE door de vorm een relatief lange buitengrens heeft, en de andere een relatief korte. WBE grenzen zijn wat dat betreft dus te vergelijken als appels en peren en op dit schaalniveau ongeschikt voor toepassing van de methode Van Haaften (als voorbeeld: WBE Diana 14.477 ha omtrek 72,7 km en WBE Mars- en Westerstroom 14Í97 ha omtrek 86,6 km. Als beide WBE's exact gelijke lengte aan grens tussen dekking en open veld zouden hebben, komt de berekening toch anders uit omdat de vorm van de WBE's verschillend is). De omtrek van de WBE's moet daarom worden gecorrigeerd op basis van de oppervlaktes. Dit doen we door de oppervlakte te beschouwen als een fictieve cirkel en daarvan de omtrek te bepalen. Dit is de enige manier om tot onderling vergelijkbare jachtveldgrenzen te komen. Bijlage 1 is in die zin verduidelijkt.
43.
De methode Van Haaften beschouwt de verhouding lengte veldgrens/omtrek reewildrevier (WBE) als een belangrijk (onderscheidend) gegeven bij vergelijking van
'
Zie concreet de scoringstabel onderaan bijlage
1
5
de draagkracht tussen verschillende gebieden. Bijtoepassing van de simpele rekensom veldgrenslengte/omtrek blijkt dat alle WBE's in Drenthe op het maximum van 15 punten uitkomen. Het onderdeel is dus in het geheel niet onderscheidend tenvijl er wel degelijk grote verschillen zijn in landschappen en veldgrenzen tussen de WBE's. Om die reden is de classificatie / puntentelling aangepast aan de Drentse situatie.
B.
Oopervlakte weiden en akkers De bruto oppervlakte van een WBE is gecorrigeerd op exact dezelfde manier als voor het berekenen van de omtrek van een WBE. Agrarische grond binnen de 50 meter bufferafstand van bebouwing vervalt daardoor. Ook bijvoorbeeld luchthaven Groningen Airport, met volgens de topografische kaart een flink stuk grasland, wordt niet meegerekend als agrarische oppervlakte. Op de topografische kaart staat veel moerasgebied als grasland aangeduid, met aanduidingen van het voorkomen. Om te voorkomen dat moerasgebied wordt meegerekend als agrarisch grasland moeten rieten moerasgebieden van het graslandareaal worden afgetrokken.
C
Dekkinospercentaqe De opvattingen over wat onder dekking mag worden verstaan lopen ver uiteen. ln alle FBE's wordt bos volledig als dekking opgevat (bron: faunabeheerplannen). Uit zijn dissertatie blijkt dat Van Haaften het heeft over permanente dekking en bos zonder ondergroei niet als dekking beschouwt. Overigens past Van Haaften dit zelf ook al aan op grond van "de praktijk". De WBE's in Drenthe hanteren onderling verschillende definities van wat onder dekking wordt verstaan. ln sommige WBE's zijn natuurgebieden volledig als dekking beschouwd, in andere WBE's wel de heide maar geen ander natuurgebied, in andere alleen bos en rietkragen. Dit geeft enorme verschillen. Voor Van Haaften zijn weide, heide en akkers in beginsel qeen gebied met dekking (hij beschrijft ze expliciet als omliggend biotoop t.o.v. de dekking). ln het universeel beheerplan voor reeën in Groningen, Fryslân en Drenthe is op grond van "praktijkervaring" 1 0-20% van de oppervlakte agrarische grond als dekking beschouwd omdat dit dicht in de buurt kwam van de getelde aantallen reeën. Deze 10-20% toevoeging heeft een aanzienlijke invloed op de einduitkomst van de berekening omdat het om relatief forse oppervlaktes gaat maar valt onmogelijk objectief te reproduceren. De provincie Drenthe kiest er voor om alle bossen als dekking te beschouwen. Dit sluit aan op de landelijke praktijk van FBE's en de vrijheid die Van Haaften zelf al nam om hier af te wijken van de eigen uitgangspunten. Naaldbossen zonder ondergroei onderscheiden GS wel bij de boomsoortenverdeling (kwaliteit van biotoop) maar dus niet bij de oppervlakte aan dekking. Naast de bossen kiest Drenthe er ook voor om rietland en moeras als dekking te beschouwen. Voor reeën die gedeeltelijk of geheel in agrarisch gebied verblijven voorziet de methode Van Haaften zelf niet in criteria die gebruikt kunnen worden om bepaalde gewassen als dekking te kunnen hanteren. Omdat reeën veel meer dan vroeger ook in agrarisch gebied leven is het compleet negeren van dit veranderde gedrag niet houdbaar. De provincie Drenthe kiest er voor om twee landbouwgewassen die wel tijdelijk veel dekking geven (maïs, graan) maar een groot deel van het jaar niet of nauwelijks, te gebruiken als indicatie voor beschikbare dekking in agrarisch gebied. De maÏs speelt daarbij een rol in graslandgebieden, het graan in de akkerbouw. Voor mai's hanteren we vier maanden per jaar dekking als 1/3 van de geteelde oppervlakte. Voor graan hanteren we twee maanden per jaar dekking als 1/6 van de geteelde oppervlakte.
6
D Boomsoortenverdelinq Zie 4.1 ad 3.1 en 3.2 Wijziging draagkrachtberekening (algemeen). E Bodemsoort naar het oH oehalte
Van Haaften geeft een classificatie volgens de zuurgraad (pH) van de bodem. ln het universeel beheerplan voor reeen in Groningen, Friesland en Drenthe is dit gemakshalve vertaald naar bodemtypen (zie tabel).
Zuurgraad (pH) bodem
Bodemtype (volgens beheerplan)
Punten
< 4,0
Veengrond+overige
4
4,0-4,9
Zandgrond Kleigrond
5,0-5,9
I 12
6,0-6,9
16
> 7,0
20
De indeling van bodemtypen in het universeel beheerplan is discutabel. Kleigronden in Drenthe (potklei, ondiepe keileem) hebben een pH van gemiddeld 4,8. Zandgronden zitten gemiddeld op een pH van 4,4. Veengronden hebben een pH van gemiddeld 4,6. Alle bodems vallen dan in de klasse van pH 4-4,9 en zijn in Drenthe dan niet onderscheidend. Als er onderscheid gemaakt moet worden dan zou de puntentoekenning kunnen worden voorgesteld als volgt: zandgrond 7, veengrond B, kleigrond 9. De bodem is overigens nauwelijks onderscheidend, bij aangepaste puntentoekenning zijn er in Drenthe maar 2 WBE's die in een andere eindklasse vallen, op het totaal aantal reeën maakt het verschil in bodembenadering 1o/o uit. De provincie Drenthe kiest er voor om op dit onderdeel de puntentoekenning wel te differentiëren om daarmee, hoe beperkt ook, dit aspect uit de methode van Van Haaften onderscheidend te houden. Scorinqstabel Zie 4.1 ad 3.1 en 3.2 Wijziging draagkrachtberekening (algemeen). 4.3 ad 3.3 Overgangsregeling Voorschrift 8aa. lid 1 Het doel van deze overgangstermijn is te voorkomen dat er door te drastisch afschot een onevenwichtige populatieopbouw ontstaat, hetgeen niet in het belang van de soort is. ln de motivatie van de WBE moet worden aangegeven waarom een dergelijke overgangstermijn in het licht van verkeersveiligheid acceptabef is. Voorschrift 8aa. lid 2 Hoewel er in een dergelijke situatie o.g.v. de algehele beheersystematiek enige tijd geen afschot plaats zou mogen vinden, kan het nodig zijn om in het licht van knelpunten toch tot afschot over te gaan. 4.4 ad 3.4 Schrappen overbodige landbouwbepalingen ln de beslissing op bez¡taar ll is het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen bij het ontbreken van concrete schadecijfers niet langer aan de ontheffing ten grondslag gelegd. Artikel 13 gaat hier nog wel vanuit en is dus alsnog ingetrokken. De
7
zinsnede "belangrijke schade aan gewassen" in artikel g komt om die reden eveneens te vervallen. ln het licht van de op handen zijnde zitting in de bodemprocedure hebben GS deze beslissing ook direct - per fax - naar de rechtbank en de FBE (als houder van de ontheffing) toegestuurd. Hoogachtend, staten van dezen,
mr. A. van Schreven,
Bijlage: tk/coll
Afschrift aan:
-
-
Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, t.a.v. de heer J.N. Martijn, Postbus 200, 9400 AE Assen Faunabeheereenheid Drenthe, t.a.v. de heer/mevrouw W. Haasken, Postbus 30027, 9700 RM Groningen
BIJLAGE
I
Draagkrachtberekening versie 2013
Bepaling van de draagkracht voor reeën volgens aangepaste methode Van Haaften Voor provinciegrens overschrijdende WBE's worden alle berekeningen alleen uitgevoerd voor het binnen Drenthe gelegen deel van de WBE.
A.
Veldgrenspercentage
Dit betreft de grens tussen dekking en open veld in procenten van de gecorrigeerde omtrek van de WBE-grens. 1. Onder dekking wordt meegenomen: ToplONL kaart, terreinvlak bos: loofbos, gemengd bos, naaldbos, populieren. Om te voorkomen dat alle polygoongrenzen als veldgrens worden berekend in GIS de tool Aggregate Polygons gebruiken, met de volgende parameters: 30 meter (afstand waarbinnen polygonen bij elkaar worden gevoegd tot 1 polygoon) met deze afstand worden bospaden, waterlopen en
2.
3.
smalle wegen die bosvakken scheiden gemakkelijk overbrugd. "gaten" kleiner dan 0,5 hectare worden onderdeel van een polygoon (met andere woorden als er een open gebiedje van 0,4 te midden van bos is, wordt dit in het nieuwe bestand meegenomen als bos). overblijvende polygonen kleiner dan 0,5 hectare verwijderen en niet meerekenen voor de dekkingsgrens. De omtrek van de WBE's gecorrigeerd op basis van de oppervlaktes. Dit doen wij door de oppervlakte te beschouwen als een fictieve cirkel en daarvan de omtrek te bepalen. De bruto oppervlakte van WBE's wordt hiertoe eerst aangepast naar een voor reeën relevante oppervlakte (potentieel leefgebied). Met GIS is per WBE eerst de bruto oppervlakte berekend van de TOPIONL kaart. Vervolgens wordt in mindering gebracht: alle bebouwing met een bufferzone van 50 meter rondom, alle wegen breder dan 7 meter, alle wateren breder dan 6 meter en een aantal specifieke omheinde gebieden (onder andere TT-circuit, Luchthaven Groningen Airport, om heinde m ilitaire munitiedepots). Met de overgebleven netto oppervlak wordt gerekend om per WBE een cirkelvormige randlengte te bepalen en deze zo onderling vergelijkbaar te maken. Het veldgrenspercentage wordt verder beschouwd als een relatief gegeven waarbijde maximale score van een WBE in Drenthe op 100% is gesteld (WBE Diana Drenthe, veldgrens/omtrek = 1601,2 = 100%). De indeling van de andere WBE's wordt hiervan afgeleid volgens: Veldgrenspercentage
Classificatie Drenthe
Van Haaften
(percentages)
0Yo
0
0
1-20
o/o
21-40 o/r 41-60 % 61-80 % >80 o/o
Punten
1-320,2
2
320,2-640,4
5
640,5-960,7 960,8-1280,9 1281,0-1601,2
8 11
15
2
B.
Oppervlakte weiden en akkers
De oppervlakte wordt uitgedrukt in procenten van de totale WBE-oppervlakte. 1. Als totale WBE oppervlakte wordt de netto oppervlakte gebruikt als berekend onder 4.2 (hierboven).
2.
GIS te hanteren bronbestand: Top1ONL, terreinvlak Akkerland, Grasland. Hiervan uitzonderen: terreinvlak voorkomen, met riet; met rieVdras, moerassig, ook hiervan uitzonderen bronbestand landbouwgewassen: LGN6 (Landgebruik Nederland, opname kaart uit 2009) overige moerasvegetatie en rietvegetatie.
3.
Puntenverdelingtoekennenvolgensonderstaandetabel:
0
1-4 5-10 11-20
>20 C.
o/o
% o/o
Yo
%
0 punten 2 punten 6 punten 10 punten 15 punten
Dekkingspercentage
Dit is de oppervlakte dekking in procenten van de totale WBE-oppervlakte. 1. Als totale WBE oppervlakte wordt de netto oppervlakte gebruikt als berekend onder 4.2 (hierboven). 2. GIS te hanteren bronbestand:Top1ONL, terreinvlak bos: loofbos, gemengd bos, naaldbos, populieren. Verder Top10NL, terreinvlak voorkomen, met riet; met rieVdras, moerassig + bronbestand landbouwgewassen: LGN6 (Landgebruik Nederland, kaart 2009) overige moerasvegetatie en rietvegetatie, mais, granen. Voor maïs hanteren wij vier maanden per jaar dekking als 1/3 van de geteelde oppervlakte. Voor graan hanteren wij twee maanden per jaar dekking als 1/6 van de geteelde oppervlakte.
3.
Puntenverdelingtoekennenvolgensonderstaandetabel:
0
o/o
1-10
%
11-20 21-40 41-60 61-70 71-80
80 >80 >
D. 1
2.
3.
%
% o/o o/o
% o/o
%
0 punten 5 punten 10 punten 15 punten 20 punten 30 punten 20 punten 15 punten, wanneer de omgevende biotoop bos is. 20 punten, wanneer de omgevende biotoop uit weide, heide of akkers bestaat.
Boomsoortenverdeling Als totale WBE oppervlakte voor deze berekening wordt de netto oppervlakte gebruikt als berekend onder 4.2 (hierboven). De berekening gaat in alle gevallen uit van bos met ondergroei met uitzondering van de naaldbossen die in de milieukartering zijn gekarteerd als naaldbos zonder ondergroei en sindsdien niet op de topografische kaart zijn gewijzigd naar loofbos of gemengd bos. GIS te hanteren bronbestand:Top1ONL, terreinvlak bos: loofbos, gemengd bos, naaldbos en populieren. Het oppervlak loofbos met ondergroei is
3
4.
5
conform de ToplONL kaart (loofbos, populier) met aftrek van oppervlak eikenbossen (vegetatiekaart provincie). Het oppervlak naaldbos met ondergroei is conform de Topl0NL kaart (naaldbos) met aftrek van naaldbos zonder ondergroei (vegetatiekaart provincie). Verdeling van punten naar rato van de relatieve oppervlakte van elk bostype. Dus een WBE met 25% naaldbos zonder ondergroei en75o/o gemengd bos met ondergroei krijgt 2*0,25 = 0,5 + 10*0,75 = 7,5 samen 8 punt. Puntenverdeling toekennen volgens onderstaande tabel: naaldbos naaldbos gemengd gemengd
= 2 punten = 6 punten
zonder ondergroei met ondergroei bos zonder ondergroei bos met ondergroei loofbos zonder ondergroei loofbos met ondergroei 30-50% eik > 50% eik E.
2
3
4
= 6 punten = 10 punten =
I punten
= 15 punten = 15 punten = 20 punten
Bodemsoort naar pH gehalte Als totale WBE oppervlakte voor deze berekening wordt de netto oppervlakte gebruikt als berekend onder A.2 (hierboven). De digitale bodemkaart 1:50.000 uit 2006 gebruiken om per WBE een berekening uit te voeren waarbij klei- of vaaqqrond + ootklei samen te rekenen als kleigronden; hooqveen en veenqrond of beekdalqrond samen te rekenen als veengronden; alle overige gronden te rekenen als zandgronden. De bodemkaart is gecorrigeerd omdat op basis van nieuwe informatie veel veengronden zijn verdwenen (kartering verdwenen veengrond beschikbaar in geoportaal provincie Drenthe). Verdwenen veengronden zijn als zandgronden beschouwd. Verdeling van punten naar rato van de relatieve oppervlakte van de grondsoorten. Dus een WBE met25o/o zandgrond en75o/o veengrond krijgt 7"0,25 = 1,75 + 8*0,75 = 6, samen 7,75 punt. Puntenverdeling toekennen volgens onderstaande tabel:
Zuurgraad (pH) bodem
Punten
< 4,0
4
4,0-4,9
Zandgrond : 7 Veengrond : 8
Kleigrond :9 5,0-5,9 6,0-6,9 > 7,0
12 16 20
Scoringstabel Na het optellen van de punten uit de onderdelen A tot en met E kan in onderstaande tabel worden afgelezen welke de gewenste dichtheid/draagkracht per 100 ha dekking is. Bij deze berekening verstaan wij onder dekking alle dekking die onder ad. C (hierboven) is meegenomen.
4
Totaal
0-25
punten uit A tot en met
26-
3l
30
o
71-
81-
60
6170
80
r00
22
26
28
30
41-
51
35
3640
50
10
14
18
E
Aantal ree/100 ha
dekking
0