Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Telefax 038 425 75 20 Provincie.overijssel.nl
[email protected]
Aan Provinciale Staten
PROVIMCIALE STATEN VAN OVERiJfSEL
RABO Zwolle 39 73 41 121
Reg.nr.
!rt9ichtingen bij a.d.
Dat. ontv.:
Routing
RJ.FJ. Kox Telefoon 038 499 8303
1 4 OKI 218
e-mail:
[email protected]
Biil.:
Nota Samen & Overijssel Datum 13.10.2008 Kenmerk
2008/0106580 Pagina 1 Uw brief Uw kenmerk
Aan Provinciale Staten, Hierbij zenden wij u de nota Samen & Overijssel Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009- 2012. Bij de behandeling van het statenvoorstel "Samen & Overijssel' op 18 juni 2008 heeft u een tweetal amendementen vastgesteld behorende bij dit statenvoorstel. De door u vastgestelde moties en amendementen zijn in de nota Samen & Overijssel Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009- 2012 verwerkt. Gedeputeerde Staten van Overijssel,
Voorzitter,
Secretaris,
Bijlagen 1 latum verzending
e
Overijssel
Samen &Overijssel! Jeugd, sociale infrastructuur en cultuur 2009-2012
September 2008
Samen & Overijssel Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 20092012
Colofon
Datum
Juli 2008 Auteur
Zorg en Cultuur Inlichtingen bij
Drs. R.J.F.J. Kox Illustraties
Lex Dirkse Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.provincie.overijssel.nl
[email protected]
2
Inhoudsopgave
Inleiding a. b.
Samen &Overijssel in het kort Verantwoording werkwijze
4 4
Hoofdstuk 1 - Algemeen 1.1 Mensen wonen met plezier in Overijssel 1.2 Achtergronden en ontwikkelingen 1.3 Overheidsbeleid 1.4 Kiezen voor sociale cohesie en participatie 1.5 De rol van de provincie
6 6 6 7 8 9
Hoofdstuk 2.1 2.2 2.3 2.4
2 – Jeugd: Nieuwe bezems Instroom Doorstroom Uitstroom Sturing en positionering
11 13 18 22 24
Hoofdstuk 3.1 3.2 3.3 3.4
3 – Sociale Infrastructuur Senioren Sport Vrijwilligers Zorg
29 29 33 36 42
Hoofdstuk 4 – Kunst en Cultuur 4.1 Algemene doelstellingen cultuurbeleid 4.2 Waarborgen van de culturele basisinfrastructuur 4.3 Profilering 4.4 Erfgoed
43 43 44 50 53
Hoofdstuk 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
5: Dwarsverbanden Dwarsverbanden jeugd, cultuur en sociale infrastructuur Dwarsverbanden met Kwaliteit van de leefomgeving Dwarsverbanden met Impuls voor werk Dwarsverbanden met Mobiliteit Dwarsverbanden met Daadkrachtig bestuur
56 56 56 57 58 58
Hoofdstuk 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
6: Uitvoering Rol van de provincie in de uitvoering Inzet van instrumenten Steunfunctietaken Niet-steunfunctietaken Samenwerking Administratieve lasten
60 60 60 61 63 63 64
Literatuurlijst
65
Bijlage: Matrix cultuur
66
3
Inleiding
a. Samen &Overijssel in het kort Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun samenleving, maar overheden moeten garant staan voor de randvoorwaarden waardoor mensen die verantwoordelijkheid ook kunnen nemen; de provincie is er voor regionale voorzieningen, staat in coalitieakkoord van de provincie Overijssel. In ons beleid voor jeugd, sociale infrastructuur en cultuur voor de komende vier jaar richten wij ons op de versterking van samenleven (sociale cohesie) en participatie. Bij het cultuurbeleid kiezen wij nadrukkelijk voor cultuur als factor voor een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Vertrouwen en verbinden zijn leidende begrippen voor de uitvoering van ons beleid. Voor ons beleid maken wij scherpe keuzes en dat geldt ook voor de instrumenten die wij gebruiken bij de uitwerking. De ingezette lijn van de subsidieverlening nieuwe stijl zetten wij door zonder overbodige administratieve lasten. Wij willen meer dan voorheen de verantwoordelijkheid ook in de samenleving leggen. Onze keuze voor sociale cohesie en participatie betekent voor het jeugdzorgbeleid dat wij als wettelijk verantwoordelijke meer ruimte voor Eigen Kracht Conferenties scheppen. We zullen de in- en uitstroom in de jeugdzorg verbeteren en een versnelling van de doorstroom bevorderen. Door versterking van de zelfredzaamheid en door een sociaal vangnet, zullen jeugdigen minder snel een beroep op de jeugdzorg hoeven te doen. Wanneer zij noodgedwongen toch in de jeugdzorg terechtkomen, zullen ze sneller naar huis kunnen terugkeren. Kunst en cultuur gebruiken we nadrukkelijk voor een bijdrage aan de sociale cohesie en de leefkwaliteit. Zij zetten Overijssel op de kaart en profileren onze provincie als een aantrekkelijke vestigingsplek en leefomgeving. Voor het beleid voor de sociale infrastructuur zetten we in op vrijwilligerswerk en mantelzorg, op de mogelijkheden van de vitale senior en op de maatschappelijke verbindingen van de sport. Zo versterken wij kansrijke aandachtsgebieden in het sociale domein en beperken wij ons tot een aantal duidelijk aanwijsbare thema’s.
b. Verantwoording werkwijze In deze beleidsnota formuleren wij het beleid zoals dat is benoemd in ons Coalitieakkoord 2007-2011 ‘&Overijssel!’. Deze nota voor 2009-2012 sluit aan op de nota Sociale Actie 20052008 en bestrijkt de terreinen jeugd, sociale infrastructuur en cultuur. Voor de nieuwe nota hebben wij gemeenten en maatschappelijke organisaties in rondetafelgesprekken, brainstormsessies en conferenties gevraagd input te geven. De rondetafelbijeenkomst over Jeugd in mei 2007 en ontmoetingen met vertegenwoordigers uit het veld hebben geleid tot de nota ‘Nieuwe Bezems’ die door Provinciale Staten op 24 oktober 2007 is vastgesteld. Voor Cultuur is een discussiestuk geschreven aan de hand van drie brainstormsessies in september 2007. Deze notitie is besproken in de Statencommissie Jeugd, Sociale 4
Infrastructuur en Cultuur. Ook is gesproken met gemeenten en vertegenwoordigers uit het veld voor een andere uitwerking. Het seniorenbeleid hebben Provinciale Staten al in december 2006 vastgesteld. In februari 2007 gebeurde dat met de nota Sociale Infrastructuur als Pijler van de Ontwikkelingsreserve met de aandachtsgebieden jeugd, senioren, vrijwilligers en sport. Een voorlopige evaluatie van Sociale Actie 2005-2008 heeft ook bouwstenen aangeleverd voor de inhoud en de uitvoering van de nieuwe nota. De aanbevelingen bestonden uit het scherper en eenduidiger formuleren van de beleidsdoelen en het maken van duidelijke keuzes.
5
1
Algemeen
1.1
Mensen wonen met plezier in Overijssel
“Mensen wonen met plezier in Overijssel” schreven wij, Gedeputeerde Staten van Overijssel, in ons coalitieakkoord 2007-2011 ‘&Overijssel!’. Het is onze ambitie is om dit zo te houden Een sterke sociale infrastructuur, een goed jeugdbeleid en een goede toegang tot kunst en cultuur zijn belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van en de participatie in die samenleving. In ons beleid voor jeugd, sociale infrastructuur en cultuur willen wij ons richten op het versterken van samenleven (sociale cohesie) en participatie. Wij kiezen er ook nadrukkelijk voor cultuur in te zetten als medebepalende factor voor een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Vertrouwen en verbinden zijn daarbij leidende begrippen voor de uitvoering van het beleid. Deze nota werkt het coalitieakkoord ‘&Overijssel!’ en specifiek hoofdstuk 6 van dit akkoord, ‘Sociale Infrastructuur en Cultuur’, verder uit. Daarbij hebben wij nadrukkelijk gebruikgemaakt van informatie van onze partners in het veld en de evaluatie van de nota Sociale Actie 20052008, de voorganger van deze nota. Wij zijn bij het opstellen uitgegaan van maatschappelijke achtergronden en ontwikkelingen die momenteel spelen op de terreinen van Sociale Infrastructuur, Jeugd en Cultuur. Uit de evaluatie blijkt dat het veld met ons van mening is dat wij scherpe keuzes moeten maken, zowel wat de inhoud van ons beleid betreft als de instrumenten die wij gebruiken voor de uitwerking. In het licht van de evaluatie, maar ook in het kader van de heroriëntatie en het herontwerp van processen, kijken wij naar de rol en aansturing van onze steunfunctieinstellingen en sturen wij nadrukkelijker in vertrouwen aan op onderlinge verbinding en samenwerking. De ingezette lijn van de subsidieverlening nieuwe stijl zetten wij door, waarbij wij scherp letten op overbodige administratieve lasten. Tot slot willen wij nadrukkelijker dan voorheen de verantwoordelijkheid in de samenleving leggen.
1.2
Achtergronden en ontwikkelingen
De samenleving om ons heen is volop in beweging, vooral door een aantal ontwikkelingen op het terrein van de sociale infrastructuur en cultuur. Deze ontwikkelingen zijn ook van invloed op de effectiviteit van de te maken beleidskeuzes. De samenleving verandert zowel in demografisch opzicht als in de wijze waarop mensen hun
6
leven vormgeven. Overijssel heeft te maken met een verdergaande ‘ontgroening’ en ‘vergrijzing’ van haar bevolking, en daarmee een afname van de natuurlijke bevolkingsgroei. Dit legt een grotere druk op een onderwerp als mantelzorg. De gevolgen van de vergrijzing zullen zich sterker op het platteland voordoen dan in de steden. In de steden van onze provincie zijn meer allochtonen woonachtig, waarbij de groep allochtone jongeren en de groep allochtone senioren relatief gezien groter is dan in de rest van het land.1 Een andere ontwikkeling die gevolgen heeft voor de Overijsselse bevolking, is de afname van het gemiddelde aantal personen per huishouden. Dit betekent dat het aantal huishoudens toeneemt en de vraag naar woningen stijgt. Bovendien stelt men hogere eisen aan de kwaliteit van de woning en de leefomgeving. Daar staat tegenover dat de vanzelfsprekende sociale samenhang verzwakt, deelname aan vrijwilligerswerk vermindert en eenzaamheid en gevoelens van onveiligheid toenemen. Vaak is het verminderen van de samenhang gekoppeld aan het verder verdwijnen van de culturele en sociale infrastructuur in de kleine(re) gemeenschappen, waardoor ‘toevallige ontmoetingsmomenten’ afnemen.2 Ook andere ontwikkelingen hebben een negatieve invloed op de sociale samenhang. Door een groeiende deelname aan de arbeidsmarkt is de tijdsdruk binnen gezinnen steeds meer toegenomen. Betaald werk moet meer dan ooit gecombineerd worden met zorgtaken en mantelzorg. Daardoor hebben mensen minder tijd voor sociale contacten buiten het gezin en worden de sociale netwerken zwakker. Onderzoekers constateren dat de sociale participatie in de vorm van vrijwilligerswerk en mantelzorg de laatste jaren afneemt.3 De toegenomen complexiteit en het hoge levenstempo van de huidige samenleving zorgen ervoor dat meer kinderen en volwassenen hulp nodig hebben om voldoende structuur in hun leven te houden. De traditionele sociale vangnetten van familie, kerk en buurt hebben aan kracht ingeboet. De individualisering maakt dat het minder vanzelfsprekend is om onderling steun te vragen of te bieden. Hierdoor doet de samenleving eerder een beroep op voorzieningen als de jeugdzorg.4 De digitalisering van de maatschappij neemt verder toe. Nieuwe ontwikkelingen zorgen voor veranderingen op het gebied van communicatie, zorg, werk, interactie, vrijetijdsbesteding en cultuur.5 Het is gunstig dat de werkloosheid nog steeds daalt en de werkgelegenheid toeneemt. Het valt daarbij op dat er ook in de buurt van woongebieden meer werk komt. Voor het eerst is er landelijk een voorzichtige trend waar te nemen dat bedrijven zich vestigen waar mensen wonen, in plaats van het oude adagium ‘mens volgt werk’. Een aantrekkelijk woon- en leefklimaat, met een goede culturele en sociale infrastructuur, zorgt dus ook voor een versterking van de economische positie van een gebied.
1.3
Overheidsbeleid
Het beleid van de provincie staat niet los van het beleid bij het Rijk en gemeenten. Ook in dat beleid zien wij de nadruk liggen op zelfredzaamheid, samenhang en participatie. In ‘Alle kansen voor alle kinderen’ steekt het ministerie van Jeugd en Gezin in op een integraal jeugden gezinsbeleid, met opvoedingsondersteuning voor de ouders. Dit heeft ertoe geleid dat nu 1 2 3 4 5
Staat van Overijssel 2007 (Provincie) en Sociale Atlas 2006 (Provincie) WoOn 2006 Overijssel (Provincie) en De Sociale Staat van Nederland 2007 (SCP) Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. (SCP) en Beleidsbrief Mantelzorg en Vrijwilligerswerk, Ministerie van VWS 2007 Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. (SCP) en Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP) De Sociale Staat van Nederland 2007 (SCP) 7
iedere gemeente verplicht is een Centrum voor Jeugd en Gezin op te zetten. Daar moet het beleid van de provincie, als verantwoordelijke voor de jeugdzorg en regisseur van het provinciale jeugdbeleid, weer op worden afgestemd. In het kunstbeleid van het Rijk, verwoord in de nota ‘Kunst van leven’, komt de nadruk op profilering en excellentie duidelijk naar voren, naast aandacht voor thema's als e-cultuur, amateurkunst en cultuureducatie. Ook hierin is de lijn van participatie duidelijk aanwezig en passen de doelstellingen van profilering bij onze doelstelling op dit terrein. Er is echter sprake van een onevenwichtige verdeling van de rijksmiddelen voor cultuur. Te veel daarvan gaat nog naar de Randstad. In mei 2008 zijn de onderhandelingen over een nieuw cultuurconvenant voor de periode 2009-2012 tussen Oost-Nederland en het Rijk gestart. Bij de onderhandelingen hebben we – door ons cultuurbeleid helder uiteen te zetten – de minister uitgedaagd meer te investeren in de Overijsselse en Oost-Nederlandse kunst en cultuur. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is een wet die ervoor moet zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en meedoen in de samenleving. Op het terrein van de sociale infrastructuur is dit een belangrijke wet voor de gemeenten. Zij moeten in negen aandachtsvelden hun beleid vastleggen voor de verschillende doelgroepen en thema's. In 2006 en 2007 hebben wij gemeenten geholpen met de invoering van deze wet. De komende periode vraagt die ook nog veel aandacht en kracht van gemeenten. Naast de WMO, is er een modernisering van de AWBZ aangekondigd die zich richt op ontschotting, flexibilisering, keuzevrijheid, vraagsturing en marktwerking in de zorg. Een versterking van de regionale sociale infrastructuur leidt tot een versterking van de lokale gemeentelijke inzet en verbetert de leefkwaliteit.
1.4
Kiezen voor sociale cohesie en participatie
Wij kiezen er in ons beleid voor om in lijn met de inzet van het Rijk en de gemeenten ons te richten op de versterking van de sociale cohesie en de participatie. Wij doen dit vanuit de overtuiging en het vertrouwen dat inwoners en instellingen zelf in staat zijn veel te organiseren en te bereiken. Zelfsturing van mensen zorgt voor meer eigen verantwoordelijkheid, waarbij men ook meer oog krijgt voor de behoeften van de ander en de omgeving. Door het zelfoplossende vermogen te versterken, kunnen informele verbanden beter worden ingezet en behouden, waardoor de leefbaarheid toeneemt. Bovendien voorkomen we daarmee onnodige bureaucratie en kosten. Wanneer het eigen initiatief of de eigen kracht ontoereikend is, is er ondersteuning nodig die wij door ons beleid kunnen bieden. Doel: Wij kiezen ervoor de sociale cohesie en participatie te behouden en te versterken. In onze positie als middenbestuur richten wij ons op het regionale niveau. Ons aandeel is per beleidsterrein verschillend. Zo is sociaal beleid vooral lokaal beleid, terwijl wij in de jeugdzorg een wettelijke en substantiële taak en rol hebben. Ons provinciaal beleid loopt daarmee duidelijk parallel aan het beleid van Rijk en gemeenten. Ook wij willen de zelfredzaamheid van de burger stimuleren en de sociale cohesie en participatie versterken. De term ‘sociale cohesie’ duidt op de samenhang in onze maatschappij, op de veerkracht en de verbanden van de samenleving. Versterken van de sociale cohesie betekent het vergroten van de solidariteit in een gemeenschap. De laatste decennia zijn de bestaande sociale verbanden die daarbij een belangrijke rol spelen, zoals het gezin, de school, de buurt, de bedrijfs- en beroepenorganisaties, de kerk en de verenigingen, aan verandering onderhevig. Participatie betekent dat iedereen op een actieve en constructieve wijze deelneemt aan informele en formele verbanden. Door een bijdrage te leveren aan het functioneren van de 8
samenleving als geheel, kan men zich een gewaardeerde deelnemer voelen. Als iedereen meedoet, ontstaat er een levendige, vitale samenleving. Beleidsinhoud: Onze keuze voor sociale cohesie en participatie vertaalt zich binnen de beleidsterreinen Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur op verschillende manieren. Voor het jeugdzorgbeleid betekent dit dat wij als wettelijk verantwoordelijke meer ruimte voor Eigen Kracht Conferenties scheppen, de in- en uitstroom in de jeugdzorg verbeteren en een versnelling van de doorstroom zullen bevorderen. Door de zelfredzaamheid en het sociale vangnet rond jeugdigen te versterken, zullen zij minder snel een beroep op de jeugdzorg hoeven te doen. Wanneer zij noodgedwongen toch in de jeugdzorg terechtkomen, zullen ze sneller naar huis kunnen terugkeren. Dit beleid wordt in het hoofdstuk Jeugd – Nieuwe Bezems nader uiteengezet. Voor het cultuurbeleid betekent het dat wij kunst en cultuur nadrukkelijk willen inzetten om hun bijdrage aan de sociale cohesie en de leefkwaliteit. Daarnaast vormen zij ook een middel om Overijssel op de kaart te zetten en haar te profileren als een aantrekkelijke vestigingsprovincie en leefomgeving. In het hoofdstuk Kunst en Cultuur werken we dit verder uit. Voor het beleid op het terrein van de sociale infrastructuur betekent dit dat we ons inzetten op vrijwilligerswerk en mantelzorg, op de mogelijkheden van de vitale senior en de maatschappelijke verbindingen van sport. Daarmee versterken wij de kansrijke aandachtsgebieden in het sociale domein en beperken wij ons tot een aantal duidelijk aanwijsbare thema’s. In het hoofdstuk Sociale Infrastructuur wordt hier dieper op ingegaan.
1.5
De rol van de provincie
De provincie is betrokken bij de sociale infrastructuur en de culturele infrastructuur. Wij hebben verschillende wettelijke taken, zoals op het gebied van de jeugdzorg, de ambulances en de media. Vanuit de WMO hebben wij de verantwoordelijkheid voor de provinciale steunfunctietaken. De uitvoering van de WMO ligt bij de gemeenten. Onze rol is verschillend per beleidsterrein en staat in wisselwerking met die van de gemeenten en het maatschappelijke middenveld. Gemeenten zijn de eerstverantwoordelijke voor veel sociale en culturele voorzieningen en voor het bieden van ondersteuning aan hun inwoners en instellingen. Vanwege onze rol en positie op het terrein van jeugd en cultuur is interventie op lokaal terrein soms nodig. Bij de sociale infrastructuur zullen wij op lokaal terrein – via onder andere de steunfuncties – een rol spelen bij innovatieve projecten. Wij gaan daarbij uit van een robuuste en duurzame inzet. Rol: Wij kiezen voor een rol die past bij het provinciale niveau, namelijk op het versterken van die zaken op regionaal niveau die burgers, publieke en private organisaties niet alleen of nog niet op eigen kracht kunnen realiseren. Wij zijn daarbij zowel ondersteunend, stimulerend als aanjagend en dagen onze partners uit een actieve rol op zich te nemen. Wij brengen partijen bijeen om gezamenlijk te werken aan het versterken van de sociale en culturele infrastructuur. Wij nemen daarbij de regie waar mogelijk nadrukkelijk op ons. Actieve partners en samenwerkingsverbanden willen wij faciliteren en versterken, zodat ook meer passieve partners uitgedaagd en geprikkeld worden een actievere rol op zich te nemen. Wij nemen daarbij uitdrukkelijk geen taken over van partijen die hun eigen taken verwaarlozen.
9
In ons coalitieakkoord staat dat we ons heroriënteren op wat de provincie zelf doet en wat we aan gemeenten of andere instellingen kunnen overlaten. Deze heroriëntatie richt zich op de volgende drie punten: 1. Het provinciale en (boven)regionale belang oftewel het samenspel met andere bestuurslagen. 2. De meerwaarde of substantiële betekenis van de provinciale bijdrage. 3. De doelmatigheid en terugdringen van bestuurlijke drukte en administratieve lasten. Deze drie aandachtspunten werken door in onze beleidskeuzes op het gebied van jeugd, sociale infrastructuur en cultuur. Ook bij de inzet van instrumenten vormt onze heroriëntatie een leidraad. Voor veel uitvoeringszaken maken wij gebruik van steunfuncties. Wij willen enerzijds minder budget vastleggen in vooraf bepaalde relaties en anderzijds de administratieve last en de bestuurlijke drukte verminderen. Instrumenten: Wij kiezen voor flexibilisering van subsidierelaties. Maar voor instellingen waar wij een meerjarige relatie mee aangaan, willen we vanuit vertrouwen een bestendige partner zijn. Onze steuninstellingen en belangenorganisaties moeten daarbij aantoonbaar vraaggestuurd werken. Daarbij richten wij ons tevens nadrukkelijk op onderlinge samenwerking en afstemming tussen de verschillende instellingen en organisaties, zodat maatschappelijke onderwerpen en inzet met elkaar verbonden en versterkt worden.
10
2
Jeugd: Nieuwe bezems
In dit hoofdstuk is het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel, opgenomen, zoals dat reeds eerder vastgesteld is in oktober 2007. Dit programma bepaalt de richting van ons Jeugdbeleid in de komende jaren. Het beperkt zich tot dat deel van het Jeugdbeleid dat een directe relatie heeft met onze wettelijke kerntaak: de jeugdzorg. Het programma is het resultaat van intensieve gesprekken met deskundigen, gemeenten, cliënten en hulpverleners. Wij hebben goed gekeken naar de diverse analyses en adviezen die de afgelopen jaren zijn uitgebracht. En wij zijn tot de overtuiging gekomen dat er, om een antwoord te kunnen geven op de ontwikkelingen in de samenleving en de groeiende vraag naar hulp en begeleiding, een flink aantal zaken moet worden bijgestuurd in de zorg voor jeugd en gezin in Overijssel. De metafoor 'Nieuwe Bezems' staat in de eerste plaats voor de vernieuwing in het provinciale Jeugdbeleid. Het nieuwe provinciebestuur wil dat er in de jeugdzorg en het preventieve Jeugdbeleid sneller en meer resultaten worden geboekt. Daarvoor zijn nieuwe werkwijzen nodig, nieuwe instrumenten, nieuwe attitudes en nieuwe verhoudingen. Ook landelijk heeft minister Rouvoet een nieuwe bezem ter hand genomen. Voor de periode 2007-2011 heeft hij het programma ‘Alle kansen voor alle kinderen’ opgesteld, met een integraal jeugd- en gezinsbeleid. Daarbij gaat het om opvoeding, jeugdzorg, gezondheidszorg, leren, werken, wonen, jeugdcriminaliteit, gezinsbeleid en vrijetijdsbesteding. De rol van het gezin in de opvoeding wordt benadrukt en er komen verschillende maatregelen voor ondersteuning, voor een belangrijk deel vanuit de nieuw op te zetten Centra voor Jeugd en Gezin. Het kabinet zet in op preventief werken en vroegsignalering. Het wettelijk stelsel voor de jeugdzorg blijft gehandhaafd, maar daarbinnen moet effectiever worden samengewerkt. Minister Rouvoet heeft de provincies gevraagd mee te werken aan zijn ambitieuze programma. En daar zeggen we als provincie Overijssel ja op, omdat wij samen met het Rijk en de gemeenten verantwoordelijk zijn voor een goed Jeugdbeleid. Vernieuwing is er ook bij de gemeenten. Er ligt voor hen een grote uitdaging om de preventie en opvoedingsondersteuning een krachtige impuls te geven, onder meer door de eerdergenoemde Centra voor Jeugd en Gezin. Wij willen met hen coalities aangaan om te helpen die uitdaging tot een succes te maken. Nieuwe bezems worden ook ingezet door instellingen en organisaties om de stijgende vraag naar hulp en ondersteuning het hoofd te bieden en de kwaliteit van de geboden zorg te vergroten. De vraag naar jeugdzorg groeit fors, gemiddeld meer dan 20% per jaar sinds 2002. De oorzaken hiervan zijn divers. Met het tot stand komen van de bureaus jeugdzorg en hun groeiende bekendheid, is de drempel naar de jeugdzorg aanzienlijk verlaagd. Veel meer mensen weten de hulpverlening te vinden. Dat was het doel van de nieuwe wet en deze ontwikkeling kan dus beschouwd worden als het succes van het ingezette beleid. Maar ook liggen er oorzaken bij de veranderingen in de samenleving. Door de toegenomen complexiteit en het hoge levenstempo zijn er meer kinderen en volwassenen die hulp nodig 11
hebben om voldoende structuur in hun leven te houden. De traditionele sociale vangnetten van familie, kerk en buurt hebben aan kracht ingeboet. De individualisering maakt dat het minder vanzelfsprekend is geworden om onderling ondersteuning te vragen of te bieden. Mensen doen meer een beroep op overheid of instanties en beschouwen zich als rechthebbend consument van zorg. Als gevolg van een aantal tragische incidenten waarbij kinderen zijn gestorven, zijn professionals meer geneigd om risico's te vermijden. Kinderen worden eerder onder toezicht gesteld en sneller uit huis geplaatst. Kindermishandeling wordt actief opgespoord en aangepakt. Een andere factor kan zijn dat de samenleving onvoldoende is ingericht om tweeverdieners voldoende te ontlasten en te ondersteunen bij de normale opvoeding van hun kinderen. Of en in welke mate genoemde factoren bijdragen aan de groei is niet wetenschappelijk vastgesteld. Het kabinet gaat er onderzoek naar doen en ook wij willen via eigen onderzoek meer zicht krijgen op de achtergronden van de vraag. Helaas heeft de groei van de rijksmiddelen voor de zorg geen gelijke tred gehouden met de groei van de vraag. Dat heeft gezorgd voor een hoge druk op de sector. Maar niet alleen de aantallen en zwaarte van de hulpvragen zorgen voor de druk op de sector. Ook de manier waarop in het stelsel wordt gewerkt en hoe wij als provincie daar sturing aan gaven is onvoldoende efficiënt en effectief. Binnen het stelsel blijkt sprake te zijn van verstoppingen, de zorg is verhoudingsgewijs te zwaar, de sector kan zichzelf onvoldoende vernieuwen en de eigen kracht van de cliënt wordt onvoldoende benut. Ook de huidige praktijk van indicatiestelling, die te zeer gericht is op het bestaande provinciale aanbod en te weinig ruimte biedt voor flexibiliteit, heeft het ongewenste effect dat de hulp verhoudingsgewijs te zwaar is. Niet de vraag van de cliënt, maar het beschikbare aanbod bepaalt vaak de inhoud en strekking van de indicatie. Het ontbreekt nog aan voldoende relevante beleidsinformatie. Bureau Jeugdzorg is hierdoor niet goed in staat om de provincie van een deugdelijk inkoopadvies te voorzien over welke hulp in welke mate beschikbaar moet zijn. Met dit programma geven wij richting aan een omslag in denken en werken. In onderstaand schema worden de belangrijkste kenmerken voor sturing in de huidige en gewenste situatie samengevat: Huidige situatie Wantrouwen Beheer Sturen op vorm en bezetting Incidenten Sectoraal Bedden en stoelen
Gewenste situatie Vertrouwen Ruimte Sturen op resultaat Consistent Intersectoraal Cliënttrajecten
De urgentie om nu belangrijke stappen te zetten in de jeugdzorg en het Jeugdbeleid is groot. Wachtlijsten en lange wachttijden tonen aan dat de sector nog niet optimaal functioneert. Het imago dat kinderen en gezinnen te maken krijgen met onoverzichtelijke en ineffectieve hulp, is helaas nog niet verdwenen. Ondanks alle verbeteringen die de afgelopen jaren zijn aangebracht en de grote inzet van talloze professionals, is de jeugdzorg nog niet volwassen. Opnieuw is dus een ontwikkelingsslag nodig, waarin er van de mensen die erin werken, weer veel gevraagd wordt. De veranderingen bij Bureau Jeugdzorg zullen het meest ingrijpend zijn. Maar ook van de zorgaanbieders worden nieuwe, effectieve en intersectorale manieren van werken gevraagd. We weten dat er groot draagvlak bestaat voor de vele maatregelen die in de komende vier jaar moeten worden uitgevoerd. En wij zullen al het mogelijke doen om dat draagvlak verder uit te bouwen.
12
Onze vernieuwing van de jeugdzorg steunt op drie pijlers: De eerste pijler is het terugdringen van de al maar groeiende instroom van cliënten in de geïndiceerde jeugdzorg. Dat gaan we doen door meer werk te maken van preventie, door mensen meer te stimuleren en te helpen zelf hun problemen aan te pakken en door het indicatiebeleid drastisch aan te passen. Goede en gerichte beleidsinformatie zal ons helpen meer zicht te krijgen op de ontwikkeling van de vraag en de oorzaken van de problemen bij kinderen en gezinnen. De tweede pijler is het weghalen van verstoppingen en het versnellen van de doorstroom in de jeugdzorg. Een nieuwe financieringssystematiek staat hierbij centraal. Wij stoppen met het subsidiëren van aanbod en gaan over tot resultaatfinanciering. Daarbij ontstaan bij de zorgaanbieders meer ruimte en positieve prikkels om te innoveren en effectief en efficiënt te werken. Wij gaan de mate van bureaucratie monitoren en verminderen. Omdat wij het belang van de cliënt centraal stellen, zal er geïnvesteerd worden in cliëntondersteuning en kwaliteitstoetsing. Intersectorale samenwerking, over en dwars door de schotten heen, met hoofdaannemers en onderaannemers uit verschillende zorgsectoren, zal regulier beleid moeten worden. Het gebruik van ICT (VIS2 en het elektronisch kinddossier) is daarbij belangrijk hulpmiddel. De derde pijler is het verbeteren van de uitstroom en het voorkomen dat cliënten weer terugvallen. Zorgen voor voldoende ondersteuning en materiële voorwaarden voor kinderen om de jeugdzorg te kunnen verlaten, terug naar het gezin of zelfstandig verder te leven is daarbij het credo. Wij nemen initiatieven om dit samen met gemeenten en zorgkantoren te realiseren. Onze beleidsvoornemens zijn zo veel mogelijk geformuleerd in termen van acties en resultaten. De feitelijke aanpak en financiering (inclusief de besteding van de rijksdoeluitkering jeugdzorg) worden - zoals de Wet op de jeugdzorg voorschrijft - jaarlijks in een Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg/Jeugdbeleid beschreven.
Samengevat is de doelstelling van dit programma: de verbetering van het stelsel van jeugdzorg en Jeugdbeleid. Deze verbetering moet kinderen en ouders garanderen tijdig en op maat de benodigde hulp en ondersteuning te krijgen voor een zelfstandig, veilig en gezond leven. Dit wordt gerealiseerd door een ombuiging van sturing en financiering, en door intensivering van de intersectorale regie. Kortom: meer kinderen en ouders moeten sneller geholpen kunnen worden binnen eenzelfde budget met behoud van kwaliteit.
2.1
Instroom
Inleiding/analyse De instroom van cliënten in de geïndiceerde jeugdhulpverlening is al jaren fors aan het stijgen. En ook de zwaarte van de hulpvraag neemt toe. De laagdrempelige toegang door het oprichten van Bureau Jeugdzorg is een van de oorzaken. Veranderingen in de samenleving hebben ervoor gezorgd dat de traditionele sociale vangnetten niet meer vanzelfsprekend zijn. Maar analyses laten ook zien dat veel problemen waar jeugdigen mee kampen, geheel of gedeeltelijk voorkomen hadden kunnen worden of in een eerder, lichter stadium hadden kunnen worden aangepakt. Niet alleen de aantallen en zwaarte van de hulpvragen zorgen voor de druk op de sector. Ook de huidige praktijk van indicatiestelling, die te zeer gericht is op het bestaande provinciale 13
aanbod en te weinig ruimte biedt voor flexibiliteit, heeft het ongewenste effect dat de hulp verhoudingsgewijs te zwaar is. Om de instroom en zorgzwaarte terug te dringen voeren wij de komende jaren een pakket van maatregelen uit. Deze zijn samen te vatten onder een viertal thema's: 1. Vroegtijdige signalering en preventie. Onze belangrijkste partners daarbij zijn de gemeenten, omdat zij primair verantwoordelijk zijn voor het preventieve Jeugdbeleid. 2. Naast preventie is het nodig om de gegroeide praktijk van indicatiestelling en zorgtoewijzing aan te passen. Een globalere indicatie geeft zorgaanbieders de ruimte om de zorg zo flexibel en gedifferentieerd mogelijk te laten zijn, zodat zorgtrajecten gemiddeld lichter en korter kunnen zijn dan nu het geval is. 3. Om te voorkomen dat in de jeugdzorg de nadruk te veel op het bieden van professionele hulp ligt en het eigen probleemoplossende vermogen van cliënten onbenut blijft, geven wij een extra impuls aan de Eigen Kracht Conferenties. Ook andere effectieve vormen van ‘empowerment' zullen wij stimuleren. 4. Om gericht en tijdig te kunnen reageren op 'zorgtrends', om meer zicht te krijgen op risicofactoren en beschermende factoren en om een scherper beeld te krijgen van risicogroepen en plaatsen (gemeenten, wijken) investeren wij extra in het verzamelen en analyseren van beleidsinformatie. Doelstelling instroom: de jaarlijkse groei van de instroom in de geïndiceerde zorg is in 2011 teruggebracht tot minder dan 5%. Over 2007 was die stijging 23%; − de gemiddelde zwaarte van de zorgvraag, gemeten aan de zwaarte van de ingekochte zorg, is met 15% afgenomen in 2011 ten opzichte van 2008.
−
Actie en resultaten: 2.1.1
Versterken preventie en vroegsignalering
Op uiteenlopende manieren is het mogelijk om risico's en problemen bij kinderen zo vroeg mogelijk te signaleren en maatregelen te nemen om te voorkomen dat problemen ontstaan of verergeren. Waar wij het begrip preventie gebruiken in dit programma bedoelen wij niet alleen maatregelen om problemen te voorkomen, maar doelen wij ook op de hulp en begeleiding die vooraf gaan de geïndiceerde zorg. Wij vullen onze rol als volgt in: Coalities CJG Wij sluiten coalities met gemeenten en regio's voor de ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin. Wij zetten menskracht en middelen in voor conceptontwikkeling, instrumentontwikkeling, voorbeeldprojecten en monitoring. Daarbij zullen wij erop toezien dat een verbeterde toegang voor ouders en kinderen niet eenzijdig leidt tot een groeiende druk op de geïndiceerde jeugdzorg. Door goed functionerende CJG's worden vragen en problemen vroeger gesignaleerd en wordt er tijdig hulp en ondersteuning geboden door lokale voorzieningen, zodat de instroom in de zwaardere vormen van zorg verhoudingsgewijs kan verminderen. Als provincie investeren wij in de CJG's en de preventieaanpak. Met de gemeenten willen wij komen tot afspraken over de te boeken resultaten, ook over hun inzet om aan de groeiende vraag naar opvoedingsondersteuning, gezinsbegeleiding en licht ambulante jeugdhulp te kunnen voldoen. Wij zullen in het kader van het Grotestedenbeleid en de Strategische Agenda's met de netwerksteden prioriteit toekennen aan preventief Jeugdbeleid.
14
Regionale samenhang Wij bevorderen dat er een zekere mate van regionale samenhang in de ontwikkeling van de CJG's aanwezig is. Gemeentelijk maatwerk is weliswaar nodig en gegarandeerd, maar voor de regionaal werkende instanties zoals Bureau Jeugdzorg, zorgaanbieders of de jeugdgezondheidszorg is een te grote diversiteit ondoelmatig en ondoeltreffend. Wij ondersteunen provinciale en regionale samenwerking en kennisuitwisseling. Aansluiting jeugdzorg - CJG Wij zorgen ervoor dat de provinciale jeugdzorg goed aansluit op de aanpak van de CJG's. Het gaat daarbij zowel om de rol van Bureau Jeugdzorg als om de rol van de provinciale zorgaanbieders. Wij zullen samen met gemeenten nieuwe werkwijzen uitproberen om de indicatiestelling te stroomlijnen, het concept van 'een gezin, een plan' mogelijk te maken en vraagstukken van zorgcoördinatie en doorzettingsmacht effectief te organiseren. Aansluiting jeugdzorg - ZAT Vanuit onze verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg zorgen we ervoor dat de provinciale jeugdzorg goed aansluit bij de zorgadviesteams (ZAT's) in het onderwijs (primair, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs). Goed functionerende zorgstructuren op scholen is een van de best werkende preventieve maatregelen om voortijdig schoolverlaten te voorkomen. In die zin draagt dit facet van het Jeugdbeleid bij aan het realiseren van de doelstelling van het onderwijsbeleid om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Invoering VIS2 Wij gaan door met de invoering van VIS2; de digitale samenwerkingsapplicatie en cliëntvolgsysteem. In 2008 werken alle steden met VIS2 en in 2010 is de uitrol over alle gemeenten gerealiseerd. Het gaat daarbij om lokale instellingen binnen de jeugdketen en regionale instellingen zoals GGD, politie en jeugd-GGZ die de provincie ook ondersteunt bij het koppelen van hun eigen registratiesystemen aan VIS2. 15
Koppelingen tussen VIS2 en de Landelijke Verwijsindex Risicojongeren (LVI) en het elektronisch kinddossier (EKD) zijn gewaarborgd. Ook de koppeling met het landelijk te ontwikkelen elektronisch patiëntendossier zal op termijn mogelijk worden gemaakt. Het werken met VIS2 is een voorwaarde in de subsidiecontracten met provinciale zorgaanbieders en BJzO. Training vroegsignalering Wij zetten ons beleid van vroegsignalering voort. Mensen die met kinderen werken in dagverblijven, op school of in het welzijnswerk krijgen een training in het signaleren van kindermishandeling en van opvoed- en opgroeiproblemen. In 2008 en 2009 zal de training in de verschillende beoogde beroepssectoren worden uitgevoerd. Invoering Triple P methodiek Twente Wij ondersteunen de invoering van de Triple P methodiek in Twente. Dit uit Australië afkomstige programma richt zich in hoofdzaak op ouders en verzorgers met opvoedingsvoorlichting en ondersteuning. Triple P heeft ook zwaardere (geïndiceerde) modules. Om doorlopende lijnen in de opvoedingsondersteuning en hulpverlening te waarborgen, vragen wij de provinciale zorgaanbieders de Triple P methodiek in hun aanbod op te nemen. Met de gemeenten in West-Overijssel overleggen wij of invoering ook daar tot de mogelijkheden behoort. Publieksvoorlichting vormt een belangrijk onderdeel van Triple P. Wij zullen met RTV Oost onderzoeken wat de rol van de regionale publieke omroep kan zijn bij het bereiken van grote groepen van de bevolking met programma's over opvoedingsthema's. Innovatie preventie Wij stimuleren en ondersteunen innovatie in het preventieve beleid en bevorderen dat gemeenten in hun Jeugdbeleid aandacht (blijven) houden voor bijzondere doelgroepen of risico's, zoals jonge mantelzorgers, allochtone gezinnen of echtscheidingsproblematiek. Cultuureducatie In het kader van het provinciale beleid Cultuureducatie, amateurkunst en KunstOpSchool/CKV gaan wij producties inkopen dan wel laten ontwikkelen die thema's aansnijden die verband houden met veel voorkomende problematiek bij jeugdigen. Gedacht kan worden aan onderwerpen als echtscheiding, pesten of overmatig middelengebruik. Schooluitval Wij investeren in regionale voorbeeldprojecten die schooluitval en voortijdig schoolverlaten tegengaan. Het initiatief voor het ontwikkelen van deze projecten ligt bij onze partners. Voldoende speelruimte Voldoende speelruimte voor kinderen in hun woonomgeving is goed voor hun ontwikkeling. Wij zullen gemeenten stimuleren om in hun ruimtelijke plannen minimaal de landelijk ontwikkelde norm van 3% te hanteren.
2.1.2
Aanpassen indicatiebeleid
De provinciaal gefinancierde jeugdzorg is zorg op basis van een indicatie die afgegeven wordt door Bureau Jeugdzorg. Benchmarks en onderzoek laten zien dat in Overijssel gemiddeld zwaardere indicaties worden afgegeven dan in andere provincies. Deels heeft dat te maken met het ontbreken van een passend en flexibel aanbod. Het bestaande, vaak relatief zware aanbod bepaalt dan de inhoud en strekking van de indicatie. Ook wordt nog te vaak geïndiceerd voor provinciale jeugdhulpverlening waar andere vormen van zorg (bijv. jGGZ) meer geëigend zijn. Indicatiebesluiten schrijven niet zelden op een gedetailleerde manier voor welke zorg aan een hulpvrager geboden moet worden. Dit beperkt zorgaanbieders in hun mogelijkheden om de meest effectieve en efficiënte zorgtrajecten voor een cliënt in te richten. Om er voor te zorgen dat indicaties niet meer het ongewilde effect hebben dat de zorg zwaarder en langduriger wordt dan nodig is, gaan wij het volgende doen:
16
Aanpassing indicatiebeleid Met Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders zal een aanpassing van de bestaande indicatiestelling voor provinciale jeugdzorg worden gerealiseerd. De weg die we op willen gaan is dat indicaties: • ruimte geven voor flexibele invulling van een zorgtraject; • een aanduiding geven van de benodigde gemiddelde zorgzwaarte, zonder gedetailleerde voorschriften voor aanbodmodules; • globaler zijn in termen van diagnose of probleemanalyse. De indicaties maken het mogelijk dat in het hulpplan: • de zorg zo licht, zo kortdurend en zo dicht mogelijk bij huis is, onder waarborging van de veiligheid van het kind; • uitgegaan wordt van het beginsel dat residentiële zorg een tijdelijke onderbreking van een ambulant traject is; • het hele gezinssysteem wordt betrokken (waar dat relevant is); • optimaal gebruik wordt gemaakt van het eigen probleemoplossend vermogen; • de eventueel benodigde hulp en begeleiding aanvullend op de geïndiceerde jeugdzorg (intersectoraal) is opgenomen. De indicaties mogen niet strijdig zijn met de zorgcategorieën die in het kader van een nieuwe landelijke financieringssystematiek van kracht worden. Het vernieuwde indicatiebeleid voor de inzet van de provinciale jeugdzorg, wordt uiterlijk per 1-3-2008 ingevoerd. Indicatiestelling met aanduiding van aanvullende inzet in andere sectoren wordt uiterlijk 1-1-2009 ingevoerd. Differentiatie in proces indicatiestelling BJzO Bureau Jeugdzorg differentieert in het proces van indicatiestelling en zorgtoewijzing, afhankelijk van de complexiteit van de voorliggende problematiek. Eenvoudige of eenduidige vragen kunnen veelal met een lichte procedure toe. Integraal indiceren Wij zullen, in aanvulling op de landelijke processen van verbetering en harmonisering indicatiestelling (VIB), met gemeenten en zorgkantoren experimenteren met integratie van indicaties. Het gaat daarbij om de indicaties voor jeugdhulpverlening, speciaal onderwijs, thuiszorg, jGGZ en jLVG. Met ingang van 2009 worden de landelijk gemaakte afspraken omtrent integraal indiceren volgens een beschreven provinciale aanpak uitgevoerd.
2.1.3
Eigen Kracht
Wij vinden dat het probleemoplossend vermogen van ouders, kinderen en jongeren en van hun sociale omgeving lang niet altijd voldoende benut wordt. Mensen helpen het zelf te doen als het verantwoord en veilig is, dat streven wij na. Eigen Kracht voor ieder zorgtraject Een Eigen Kracht Conferentie beschouwen wij als een vanzelfsprekend en onmisbaar instrument in een hulpverleningstraject. Ieder zorgtraject dient, indien er geen contra-indicatie bestaat, te worden vooraf gegaan door of te worden gecombineerd met een EKC. Wij willen in 2009 deze situatie bereikt hebben en maken hierop gerichte prestatieafspraken met de Eigen Kracht Centrale en Bureau Jeugdzorg Overijssel over invoering, uitvoering en monitoring. Dit voornemen wordt voor een belangrijk deel betaald uit autonome middelen. Met de rijksoverheid gaan wij in overleg om financiering uit de Rijksdoeluitkering jeugdzorg mogelijk te maken. Eigen Kracht Conferentie voor bestaande populatie Ook voor de bestaande cliëntenpopulatie in de jeugdzorg zal per cliënt worden beoordeeld of een EKC en de daaruit voortvloeiende afspraken ondersteunend kunnen zijn voor het zorgtraject. Inbedding van beslismomenten over de inzet van de Eigen Kracht Conferentie in de werkprocessen maakt onderdeel uit van de prestatieafspraken die wij maken met de 17
jeugdhulpverleningsorganisaties. Daarnaast faciliteren wij de Eigen Kracht Centrale voor ondersteuning van het veld bij de invoering en structurele inbedding van EKC in de organisaties. Eigen Kracht Conferentie in voortraject/stimuleringsregeling Wij stimuleren gemeenten en gemeentelijke voorzieningen (AMW, thuiszorg) om ook in het voortraject van de geïndiceerde zorg EKC in te zetten. Inzet andere vormen van ‘empowerment' Waar EKC niet toepasbaar is, worden andere vormen van 'empowerment' ingezet. Wij zullen methoden die hun waarde hebben bewezen ondersteunen, evenals de ontwikkeling van veelbelovende nieuwe werkwijzen. Beschikbaarheid pleegzorg Pleegzorg zal altijd in voldoende mate beschikbaar zijn. Belemmerende factoren voor (potentiële) pleeggezinnen worden waar mogelijk weggenomen.
2.1.4
Beleidsinformatie instroom
Wij willen beter zicht krijgen op de feitelijke en de verwachte instroom van cliënten in de geïndiceerde zorg. Over de feitelijke instroom willen wij antwoord krijgen op een aantal vragen, zodat we veel gerichter en vroeger actief kunnen worden. Bijvoorbeeld: Waar woont een gezin? Wat is de sociaaleconomische status? Wat weten wij over de aard, oorzaak en beïnvloedende factoren van de problematiek? Deze informatie is voor een deel al beschikbaar bij Bureau Jeugdzorg of in dossiers van zorgaanbieders, maar nog niet goed toegankelijk. Voor een ander deel zal het landelijk elektronisch kinddossier dat nu in ontwikkeling is, in deze informatiebehoefte voorzien. Ook het kabinet laat onderzoek verrichten naar de oorzaken van de steeds maar groeiende vraag naar zorg. Daarnaast is het nodig om op provinciaal niveau te investeren in maatregelen om meer gerichte informatie te verkrijgen, te ordenen en te analyseren. Bijzondere aandacht zal daarbij worden gegeven aan de situatie van allochtone jeugdigen. Een goede inschatting van de verwachte instroom is noodzakelijk om de juiste cliënttrajecten in te kunnen kopen en om meer vraaggestuurd aanbod te kunnen ontwikkelen. Plan van aanpak en uitvoering In 2008 wordt er een plan van aanpak opgesteld waarin provincie, Bureau Jeugdzorg en andere relevante partijen, zoals de jeugdgezondheidszorg, samenwerken om onderzoek te stroomlijnen en de gegevensstromen te bundelen. Onze inzet daarbij zal zijn dat er een monitor wordt ontwikkeld die in 2010 materiaal oplevert voor de raming van de vraag naar jeugdzorg en op de richting van het preventiebeleid. Nieuw systeem BJzO Bureau Jeugdzorg ontwikkelt in het perspectief van het nieuwe indicatiebeleid in de eerste helft van 2008 een systeem om zo nauwkeurig mogelijke ramingen van de vraagontwikkeling te kunnen maken. Deze informatie is nodig om adviezen uit te kunnen brengen over de inkoop van zorg.
2.2
Doorstroom
Inleiding/analyse Er is sprake van verstopping in de Overijsselse jeugdzorg. Cliënten blijven te lang zitten op te zware plekken. Er is te weinig vernieuwing van aanbod en van werkprocessen. Er wordt te weinig over de grenzen van de eigen sector gekeken. Het systeem is te statisch. Voor een belangrijk deel is dat te wijten aan de sturings- en financieringssystematiek die zich heeft ontwikkeld. Deze is gericht op beheersing en niet op ontwikkeling en vernieuwing. Wachtlijsten, acute knelpunten en incidenten zijn te bepalend voor de richting van het beleid. Er wordt voornamelijk gestuurd op aanbod, vaak aan de hand van gedetailleerd ontwikkelde modules. 18
Wij gaan over op een andere sturings- en financieringsfilosofie, waarbij niet het 'hoe' maar het 'wat' telt. Wat er wordt gerealiseerd door zorgaanbieders, in termen van kwaliteit en resultaat, zal bepalend zijn voor onze financiering. Wij gaan de komende jaren voorwaarden creëren en prikkels inbouwen om de doorstroming substantieel te verbeteren. De maatregelen worden uitgewerkt onder de volgende thema's: 1. Een andere financiering: wij gaan naar een financieringssystematiek die resultaten beloont en de bureaucratie terugdringt. Wij zien zorgaanbieders daarbij als maatschappelijke ondernemers die de geboden ruimte gebruiken als een positieve prikkel tot modernisering van de sector. 2. Cliënt en kwaliteit: wij leggen meer nadruk op de onafhankelijke ondersteuning van de cliënt en op de toetsing van de kwaliteit van de zorg. 3. Intersectorale samenwerking: versnippering en verkokering gaan wij tegen door uit te gaan van 'één gezin, één plan'. Zorgtrajecten met hoofdaannemers en onderaannemers worden een normaal verschijnsel. 4. Beleidsinformatie zorgmonitoring: wij ontwikkelen een systeem van gegevensverzameling dat is aangepast aan de nieuwe provinciale en landelijke vereisten. Significante bekorting van de doorlooptijden betekent een verbetering van de doorstroom. Doelstelling doorstroom: In 2011 worden 15% meer jeugdzorgtrajecten succesvol afgesloten (t.o.v. 2008, bij gelijkblijvend budget) Actie en resultaten:
2.2.1
Een andere financiering
Resultaatfinanciering op cliëntniveau Wij starten per 1-1-2009 een systeem van resultaatfinanciering op cliëntniveau en gebruiken (in samenwerking met de zorgaanbieders) het jaar 2008 om ons hierop voor te bereiden. Wij gaan zorgtrajecten subsidiëren op basis van een indicatie voor een gemiddelde zorgzwaarte. Deze zorgzwaarte-indicatie zal corresponderen (of in ieder geval niet strijdig zijn) met de zorgcategorieën die in het kader van de landelijke financieringssystematiek worden ingevoerd. Per zorgzwaartecategorie wordt er een vergoeding afgesproken waarbinnen een aanbieder een zorgtraject flexibel en gedifferentieerd kan vormgeven. De subsidie wordt beschikbaar gesteld wanneer de in het indicatiebesluit geformuleerde doelstellingen behaald zijn. Het zijn dus niet de feitelijke besteding van de middelen, niet de bezettingsgraad van de beschikbare capaciteit en niet de kostprijs van een (deel)module die bepalend zijn voor de financiering van de zorg, maar het resultaat dat voor de cliënt is behaald. Wij willen hierbij natuurlijk zicht houden op de mate waarin het effect van de zorg beklijft. Herhalingsvragen (recidive) moeten daarom inzichtelijk zijn en afzonderlijk verantwoord worden. Vooruitlopen op nieuwe financieringssystematiek In 2008 zal waar mogelijk vooruit worden gelopen op de nieuwe financieringssystematiek. De invoering hangt nauw samen met het indicatiebeleid, de landelijke ontwikkelingen en de meetbaarheid van prestaties. Wij houden rekening met een overgangsperiode, waarbij afspraken worden gemaakt over de bekostiging van de jongeren die op dat moment al in zorg zijn. Flexibel inzetten 15% inkoopvolume Onze doelstelling is het realiseren van zo veel mogelijk kwalitatief goede zorg binnen de vigerende financiële kaders. Een stevige gedifferentieerde infrastructuur van gezonde zorgaanbieders is daarvoor als middel noodzakelijk. De regulier door ons gefinancierde aanbieders van jeugdhulpverlening kunnen jaarlijks (vooralsnog) rekenen op een door ons in te kopen budget voor zorgtrajecten dat minimaal 85 procent is van dat van het voorgaande jaar. Wij zullen dus een inkoopvolume van circa 15 procent van het totale provinciale budget 19
flexibel inzetten. Dit is afhankelijk van de ontwikkeling van vraag en aanbod en van de kwaliteit van de geleverde zorg door de diverse (ook nieuwe) aanbieders. Dit heeft als voordeel dat wij de budgettaire ruimte creëren om direct die zorg in te kunnen kopen die het realiseren van onze hoofddoelstelling mogelijk maakt. Onderlinge concurrentie tussen zorgaanbieders, uitsluitend gericht op prijsstelling, zullen wij niet bevorderen. In ons inkoopbeleid zal de kwaliteit van de zorg voorop staan. Onze toetsingscriteria voor kwaliteit worden nader geformuleerd. Aanpak bureaucratie Analoog aan de landelijke jeugdzorgbrigade roepen wij een Overijsselse brigade in het leven, die de opdracht krijgt om informatie te verzamelen 'op de werkvloer' en concrete voorstellen te doen over afschaffen of vereenvoudigen van bureaucratische procedures.
2.2.2
Cliënt en kwaliteit
Doelrealisatie (prestatie-indicatoren) Wij willen zicht op de resultaten die aanbieders behalen met de door ons gefinancierde zorg. In indicatiebesluiten worden doelen helder en toetsbaar aangegeven en het behalen van die doelstellingen zal worden getoetst via de daarvoor ontwikkelde instrumenten. Het beleid rond de prestatie-indicatoren waar doelrealisatie deel van uitmaakt, zal versneld worden ingevoerd en uiterlijk per 1-1-2009 operationeel zijn. Vergroting capaciteit casemanagement De zorgaanbieders krijgen door het nieuwe indicatiebeleid en de nieuwe subsidieringssystematiek meer ruimte voor de invulling van zorgtrajecten. De cliëntgerichtheid en de waarborging van de kwaliteit van de zorg mogen daarbij niet uit het oog worden verloren. De instrumenten om kwaliteit te toetsen zijn nog slechts beperkt ontwikkeld. Daarom is het nodig om op een andere manier het belang van de cliënt te behartigen. Wij zullen Bureau Jeugdzorg in staat stellen de capaciteit van het casemanagement tijdelijk te vergroten. De rol van het casemanagement moet nader worden uitgewerkt. Het gaat primair om de professionele ondersteuning van de cliënt naar en tijdens zorgtrajecten. Wij achten een differentiatie in intensiteit van het casemanagement nodig, gekoppeld aan de complexiteit van de zorg. Casemanagement mag niet leiden tot vertraging of bemoeilijking van het zorgtraject. Positie gezinsvoogden/Deltaplan Wij zullen met Bureau Jeugdzorg de rol en positie van gezinsvoogden nader verhelderen, met als doel de verantwoordelijkheden die zij dragen af te bakenen van die van de zorgaanbieders. De samenhang met de landelijke invoering van de Deltaplanmethode is daarbij van belang. - Ondersteunen cliëntsysteem/Eigen Kracht Wij ondersteunen het cliëntsysteem door de inzet van Eigen Kracht te bevorderen (zie par. 2.1.3).
2.2.3
Intersectorale samenwerking
Principe één gezin, één plan Daar waar de problematiek meervoudig en complex is, nemen wij het rijksvoornemen om te werken volgens het principe ‘een gezin, een plan' integraal over. In toenemende mate zullen wij de komende jaren eisen gaan stellen aan indicatiebesluiten en hulpverleningsplannen. Als een kind of een gezin problemen heeft op meerdere leefgebieden, moeten er in de indicatiebesluiten van Bureau Jeugdzorg verwijzingen staan naar de zorgsectoren waar de jeugdzorgaanbieder in het betreffende zorgtraject mee moet samenwerken. Inspanningen op andere gebieden moeten deel uitmaken van de hulpplannen van provinciale
20
jeugdzorgaanbieders. Het gaat hierbij niet alleen om andere aanbieders in de zorgsector, maar ook om relevante betrokkenen als woningcorporaties, onderwijsinstellingen of sociale diensten. Hier is dus ook de verbinding tussen volwassenenzorg en jeugdzorg aan de orde.
Initiatieven en pilots intersectorale samenwerking Wij ondersteunen initiatieven en pilots, waar intersectorale samenwerking in praktijk wordt gebracht. Experimenten met persoonsvolgende, multisectorale financiering, verdeling van verantwoordelijkheden voor zorgcoördinatie, hoofdaannemerschap-onderaannemerschap en dergelijke moeten materiaal opleveren om met financiers en uitvoerenden tot nieuwe werkprocessen te komen. Belangrijk daarbij is dat de verschillende aanbieders onderling hun diverse expertises respecteren en benutten. Bevorderen VIS2 niet provinciaal-gefinancierde instellingen Wij bevorderen dat aanbieders uit de niet-provinciaal gefinancierde sectoren gaan werken met VIS2. (zie par. 2.1.1) Afspraken financiers/uitvoerende instanties Om te komen tot een toereikend en evenwichtig zorgaanbod zullen wij onze wettelijke regietaak nog intensiever uitvoeren. Wij maken afspraken met financiers en uitvoerende instanties in het domein van de AWBZ (geestelijke gezondheidszorg/GGZ, lichtverstandelijk gehandicaptenzorg/LVG), de justitiële jeugdzorg, de gesloten jeugdhulpverlening en de lokale hulp en ondersteuning. Een traploze ketenaanpak en de beschikbaarheid van voldoende flexibel en onderling samenhangend aanbod is ons doel. Prioriteit voor ons hebben daarbij de vergroting van de klinische capaciteit voor de GGZ en het waarborgen van voldoende capaciteit voor preventieve hulp en opvoedingsondersteuning in gemeenten. Met gemeenten en zorgkantoren wordt bij het maken van afspraken ook de inzet van volwassenenzorg betrokken. Een zorgketen waarbij eventueel noodzakelijke hulp aan ouders ontbreekt, is onvolledig en ondoelmatig.De landelijk gefinancierde zorgcapaciteit (LWI's en de voorzieningen voor gesloten jeugdhulp) zal waar 21
mogelijk meer worden benut. Werkwijzen gemengde indicaties Om verkeerde beddenproblematiek en onduidelijkheid over financieringsgrondslag te voorkomen, worden de werkwijzen voor cliënten met een dubbele of gemengde indicatie (GGZ/LVG en provinciale jeugdzorg) verder aangescherpt. Dit in samenspraak met Bureau Jeugdzorg en de zorgkantoren. Afstemming jeugdzorg-justitieketen De verbetering van de afstemming tussen de jeugdzorg en de justitieketen, zoals die wordt ontwikkeld in het project 'Beter Beschermd', wordt door ons overgenomen en in het reguliere beleid verankerd.
2.2.4
Beleidsinformatie zorgmonitoring
De vernieuwingen in het beleid maken aanpassingen in de wijze van zorgmonitoring noodzakelijk. Bestaande, maar ook nieuwe registratiegegevens zijn nodig om de werking van het stelsel te kunnen volgen (wachttijden, aantallen cliënten en dergelijke) en om er de financiering en verantwoording op te kunnen baseren (aantallen trajecten, doelrealisatie e.d.). Ook de rijksoverheid heeft aangekondigd dat de landelijke formats voor beleidsinformatie zullen veranderen. Aanpassing systeem beleidsinformatie Met Bureau Jeugdzorg als belangrijkste leverancier van gegevens en met de zorgaanbieders zullen we de huidige informatiestroom opschonen en aanpassen aan de nieuwe provinciale en landelijke vereisten. We streven naar een systeem van gegevensverzameling en verantwoording dat betrouwbaar en adequaat is, zonder dat de administratieve lasten voor hulpverleners toenemen. Wij vragen Bureau Jeugdzorg om bij de ontwikkeling van dit nieuwe systeem het voortouw te nemen en een plan van aanpak op te stellen voor een verantwoorde ombouw van het bestaande systeem. In de loop van 2008 dienen die onderdelen te zijn gerealiseerd die noodzakelijk zijn om in 2009 met een nieuwe financieringssystematiek te kunnen werken.
2.3
Uitstroom
Inleiding/analyse De uitstroom van cliënten uit de jeugdzorg wordt door verschillende oorzaken belemmerd. Zo ontbreekt het aan voldoende vervolgvoorzieningen, zoals begeleid wonen; kan er geen noodzakelijke (langdurige) gezinsondersteuning worden geboden; of zijn de noodzakelijke financiële randvoorwaarden niet ingevuld. Soms houden kinderen of jongeren plaatsen bezet, terwijl ze al uitbehandeld zijn maar niet in staat om zelfstandig te wonen of terug te gaan naar het gezin van herkomst. Daarnaast zijn er signalen dat de terugval naar de jeugdzorg relatief groot is.Vaak is dat te wijten aan een gebrek aan voldoende nazorg. De voorwaarden om zonder al te grote problemen de draad weer op te pakken, zijn vooraf vaak niet of te weinig ingevuld. De maatregelen om de uitstroom te bevorderen spelen zich voor een groot deel af op terreinen waarover wij als provincie geen of weinig formele zeggenschap hebben. Niettemin zullen wij met onze partners afspraken trachten te maken over een gezamenlijke aanpak. De jeugdreclassering neemt in dit verband een bijzondere plaats in. Hier wordt de wettelijke taak uitgevoerd van toezicht en begeleiding van jongeren die een strafmaatregel opgelegd hebben gekregen. Ook de jeugdreclassering kent wachtlijsten en de positionering ten opzichte van de Raad voor de Kinderbescherming, de Justitiële Jeugdinrichtingen en de lokale aanbieders van nazorg is niet altijd helder.
22
Doelstellingen uitstroom: − De terugval na behandeling van cliënten naar de jeugdzorg is in 2011 maximaal 10%; − De wachttijden voor jeugdreclassering vallen per 2011 binnen de daarvoor gestelde normen.
Acties en resultaten:
2.3.1
Zelfstandig wonen
Afspraken met gemeenten en zorgkantoren Wij bevorderen dat er voldoende kamers/appartementen of woningen beschikbaar komen voor jongeren die op weg naar zelfstandigheid een vorm van begeleid of beschermd wonen nodig hebben. Daartoe maken wij afspraken met gemeenten in het kader van de gemeentelijke woonplannen en met zorgkantoren over inzet van beschermd wonen. Vernieuwende projecten huisvestingscapaciteit Wij ondersteunen vernieuwende projecten waar zorgaanbieders met woningcorporaties of projectontwikkelaars de huisvestingscapaciteit voor deze doelgroepen vergroten. Vernieuwende projecten dak-en thuisloosheid Wij analyseren de problematiek rond dak- en thuislozen op het aspect jeugdigen en hun gezinnen. Op basis hiervan ondersteunen wij waar nodig vernieuwende projecten die dak- en thuisloosheid van jeugdigen en gezinnen tegengaan.
2.3.2
Zelfstandig verder met hulp
Afspraken met gemeenten De meeste kinderen die uitstromen uit de jeugdzorg komen weer terug in hun gezin. Het gezin dient op die terugkomst voorbereid te zijn. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, evenals het regelen van een 'warme overdracht' naar gemeentelijke voorzieningen. Wij maken afspraken met gemeenten om zorg te dragen voor voldoende capaciteit lichte gezinsondersteuning of -coaching door lokale aanbieders.Ook bij uitstroom zullen wij het gebruik van Eigen Kracht Conferences bevorderen. Ondersteuning doelgroep bij vinden van werk Jongeren die uitstromen, hebben vaak hulp nodig bij de terugkeer naar school, bij het vinden van werk of bij het trainen van vaardigheden om in een arbeidssituatie voldoende te kunnen functioneren. Wij ondersteunen de ontwikkeling van projecten en voorzieningen die hierin voorzien, zoals arbeidstrainingscentra en stageprojecten. Wij stimuleren bedrijven, CWI's en gemeenten om samen te werken met zorgaanbieders om deze doelgroep bij het vinden van opleiding en werk te ondersteunen. Ontwikkelen aanbod vrijwillige steun Wij laten een provinciebreed aanbod ontwikkelen van vrijwillige steun, coaching of mentoring. Er bestaat naar verwachting een groot potentieel aan mensen die op vrijwillige basis een gezin of jongere willen helpen bij het zelfstandig functioneren als een zorgtraject is afgerond. Dat kan van alles zijn: helpen bij de administratie en formaliteiten, een luisterend oor, een ontspanningsactiviteit of de ondersteuning bij klussen in huis. Deze aanpak wordt een speerpunt binnen ons vrijwilligersbeleid.
23
Bijzondere aandacht jeugdreclassering De rol van jeugdreclassering is belangrijk bij de uitstroom van cliënten uit de justitiële zorg. Het landelijke Handboek Jeugdreclassering voorziet in een aanscherping van de doelgroep en een aanpassing van de werkwijzen. Wij zien toe op de invoering van het handboek door Bureau Jeugdzorg dat extra inspanningen moet verrichten omdat jeugdreclasseerders en werkbegeleiders moeten worden geschoold, er ruimte moet worden geschapen om in de praktijk te werken volgens de nieuwe methode (met name in de startfase van nieuwe zaken) en direct leidinggevenden moeten worden ondersteund in het borgen van de methode in met name de werkprocessen en ketenafspraken. Met gemeenten en partners in de justitiesector maken wij afspraken over de afbakening van taken en verantwoordelijkheden.
2.3.3
Verder binnen de jeugdzorg
Een deel van de cliënten in de jeugdzorg heeft een dermate zware of complexe problematiek dat een langer verblijf nodig is dan in het kader van een behandeltraject nog doeltreffend is. In het bestaande financieringssysteem zijn maximale doorlooptijden vastgesteld en ook in het nieuwe systeem worden prijsafspraken gemaakt over trajecten die uitgaan van een behandeleffect binnen een beperkte termijn. Omdat momenteel alleen pleegzorg voorziet in longstayplaatsing, is de ongewenste praktijk ontstaan dat 'chronische' cliënten telkens een nieuwe indicatie krijgen voor behandelvormen waarvan op voorhand bijna vaststaat dat deze geen (blijvend) effect zullen hebben. Longstay chronische problematiek In samenwerking met de zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg stellen wij vast wat onder longstay of chronische problematiek moet worden verstaan. Wij gaan de omvang daarvan bepalen en zullen de zorgaanbieders vragen daar aanbod op te ontwikkelen. Wij gaan er vanuit dat 'longstayzorg' minder hoge eisen stelt aan de verzorger/hulpverlener dan reguliere zorg en dat om die reden de prijs van deze zorgvormen substantieel lager kan liggen. Wij verwachten dat de indicaties voor longstayzorg in veel gevallen elementen van AWBZ-zorg en gemeentelijke (maatschappelijke) opvang zullen bevatten. Met de gemeenten en zorgkantoren overleggen wij hoe het best in de financiering hiervan kan worden voorzien. Ook in IPOverband en bij het Ministerie van Jeugd en Gezin zullen wij dit vraagstuk aan de orde stellen.
2.3.4
Beleidsinformatie uitstroom
Informatie verzamelen over uitstroom Naast de informatie die gevraagd wordt in het kader van de zorgmonitoring op niveau van doelstellingen en prestaties, verzamelt Bureau Jeugdzorg uiterlijk per 1 januari 2009 ook informatie over de uitstroom (waarheen, met of zonder hulp, knelpunten). Dit is bedoeld om het nazorgbeleid en het instroombeleid in vervolgvoorzieningen te kunnen aanscherpen. Inleiding/analyse De vernieuwingen in de provinciale jeugdzorg en de ontwikkelingen in preventie en intersectoraal werken hebben consequenties voor de manier van sturing en samenwerking binnen het stelsel. Vraaggestuurd werken, waarbij het kind en het gezin centraal staan, noodzaakt tot een intensieve samenwerking tussen overheden/financiers en tussen instellingen uit verschillende sectoren.
2.4
Sturing en positionering
De wet- en regelgeving zal vooralsnog niet veranderen, maar de invulling in de praktijk moet wel verder op de schop. Het kabinet geeft aan dat de vrijblijvendheid voorbij is. Er moet concrete winst geboekt worden, er moeten bezems door het stelsel. De ontwikkeling van de jeugdzorg en het Jeugdbeleid is daarmee in een nieuwe fase gekomen, waardoor rollen en 24
posities zullen verschuiven. In deze paragraaf geven wij de gewenste richting van die verschuiving aan.
2.5
Sturing en positionering
De wet- en regelgeving zal vooralsnog niet veranderen, maar de invulling in de praktijk moet wel verder op de schop. Het kabinet geeft aan dat de vrijblijvendheid voorbij is. Er moet concrete winst geboekt worden, er moeten bezems door het stelsel. De ontwikkeling van de jeugdzorg en het Jeugdbeleid is daarmee in een nieuwe fase gekomen, waardoor rollen en posities zullen verschuiven. In deze paragraaf geven wij de gewenste richting van die verschuiving aan.
2.5.1
Rol en positie provincie Overijssel
De wettelijke taken van de provincie zijn samen te vatten in twee kerntaken: 1. het zorgen voor een stelsel waarin voldoende en kwalitatief goede geïndiceerde jeugdzorg wordt geleverd; en 2. het voeren van regie over het brede jeugdzorgbeleid (inclusief jGGZ, JLVG, justitiële zorg), om een goed werkende keten van voorzieningen binnen verschillende sectoren te realiseren. Deze kerntaken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Meer dan in de voorgaande jaren zal de aansturing van het stelsel gekoppeld zijn aan de doelstelling om tot een (traploze) 25
ketenaanpak te komen. Onze rol als financier van het provinciale jeugdzorgveld zal worden aangewend om verkokering en versnippering in het brede zorgveld tegen te gaan. Wij doen dat bij voorkeur niet door invloed uit te oefenen op werkprocessen en -inhoud bij zorgaanbieders, maar door resultaatafspraken te maken waar de ketenaanpak deel van uitmaakt. Met ingang van 2009 gaan wij over van subsidiëring op bezettingspercentages en historische kostprijzen naar sturing op de vraag en subsidiëring van werkelijk behaalde resultaten in termen van aantallen geholpen cliënten, behaalde doelstellingen en kwaliteit van de intersectorale hulp. In samenwerking met de zorgaanbieders bereiden wij in 2008 deze omslag in subsidiëring voor. (zie paragraaf 2.2.1.) Onze samenwerking met de andere financiers zal intensiever worden. De coalities met gemeenten en zorgkantoren worden concreter, bijvoorbeeld op het terrein van organisatie en bekostiging van multidisciplinaire zorg. Er zullen afspraken gemaakt worden die gevolgen hebben voor Bureau Jeugdzorg en voor zorgaanbieders. De provincie is formeel opdrachtgever en subsidiënt van Bureau Jeugdzorg. Omdat BJzO de leverancier is van het merendeel van de provinciale sturingsinformatie en tevens een belangrijk ‘instrument' voor sturing in de keten en voor het waarborgen van de rechten en belangen van de cliënt, zullen wij onze aansturing van BJzO op dit onderdeel intensiveren.
2.5.2
Rol en positie Bureau Jeugdzorg
De taken en bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg (met name het afgeven van wettelijke indicatiebesluiten, het toewijzen van zorg, het uitoefenen van voogdij- en reclasseringstaken) liggen dicht bij de verantwoordelijkheden van een bestuursorgaan. BJzO is de organisatie die, in een vorm van delegatie, belangrijke wettelijke taken uitvoert onder verantwoordelijkheid van de provincie. BJzO is als het ware de verlengde arm van de overheid. Het provinciale beleid is richtinggevend voor de wijze van uitvoering. BJzO levert de benodigde beleidsinformatie over de ontwikkeling van de vraag, de beschikbaarheid en inkoop van zorg en over de kwaliteit van de verleende zorg.Ook adviseert ze over de inkoop van zorg en over preventief beleid. Verder begeleidt ze de cliënt naar en tijdens een zorgtraject en bewaakt ze de kwaliteit van de zorg. De wederzijdse betrokkenheid tussen provincie en BJzO is van een dermate strategisch belang voor het aansturen van de jeugdzorgketen dat wij deze steviger zullen verankeren door middel van jaarlijkse prestatiecontracten en frequent ambtelijk en bestuurlijk overleg. De positie van BJzO ten opzichte van de zorgaanbieders zal veranderen. De opbouwfase van de provinciale jeugdzorg is afgerond en verkeert in een transformatiefase naar een bredere intersectorale jeugd- en gezinszorg. Er zijn nieuwe partners, nieuwe regionale netwerken. De nadruk van het werk verschuift van het indiceren, voorschrijven en coördineren van zorg, naar het analyseren van vraag- en aanbodontwikkeling, het ondersteunen van de cliënt en naar het monitoren van kwaliteit en resultaat van de zorg. Qua positionering ten opzichte van de aanbieders vraagt dit enerzijds een zakelijke distantie. Immers de advisering aan de provincie inzake inkoop en kwaliteitstoetsing dient primair gericht te zijn op het algemeen belang en het belang van de cliënt. Anderzijds is het nodig dat BJzO een intensieve en open samenwerkingsrelatie met de aanbieders onderhoudt, zowel op het uitvoerende niveau als op het niveau van staf en management. De functies toeleiding naar zorg en het waarborgen dat een evenwichtig pakket van zorg wordt aangeboden, staan daarbij centraal. Het zorgen voor een goede toegang tot de jeugdzorg blijft onverminderd van belang.De ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin op het lokale niveau en de noodzakelijke bundeling van indicatiestelling van het speciaal onderwijs, de jeugdzorg en de AWBZ-zorg, moeten ervoor zorgen dat de burger steeds minder last heeft van onoverzichtelijke en bureaucratische procedures. Op relatief korte termijn (maximaal twee jaar) moet duidelijk zijn hoe wij in Overijssel samen met de gemeenten en de zorgkantoren de toegang tot de 26
jeugdzorg, de AWBZ-zorg en de lokale zorg hebben geregeld. De positie van Bureau Jeugdzorg is daarin cruciaal, niet alleen vanwege haar wettelijke taak, maar vooral door haar opgebouwde expertise. BJzO is ook kwetsbaar in dit traject. Zolang een transparante toegang en een traploze ketenaanpak niet goed functioneren, zal de roep om een stelselherziening, met ingrijpende consequenties voor Bureau Jeugdzorg, aanhouden. Het is onze inzet om binnen de huidige wettelijke kaders tot een optimaal functionerend stelsel te komen. Wij zullen een substantieel ondersteuningsaanbod doen aan BJzO om daarmee de modernisering van haar taakinvulling op relatief korte termijn te kunnen realiseren.
2.5.3
Rol en positie zorgaanbieders
De aanbieders van provinciale jeugdzorg opereren in een 'markt' die in beweging is. Er is sprake van voortgaande schaalvergroting, er zijn fusies en combinaties van organisaties door de sectoren heen, nieuwe (ook commerciële) aanbieders dienen zich aan en regiogrenzen (of zelfs landsgrenzen) worden poreus. Er is nog geen sprake van een competitief of concurrerend klimaat. Wij zien zekere voordelen om dit wel te bevorderen, niet primair op prijs, maar wel op kwaliteit, flexibiliteit en innovatief vermogen. Onderlinge concurrentie kan een prikkel zijn om efficiënter en effectiever te werken. Het nieuwe systeem van subsidiëring van prestaties en het vergroten van onze flexibele inkoopruimte zal naar verwachting dat effect hebben. Tegelijkertijd zien wij het risico van een branche waarin ondernemingen elkaar bestrijden en waarin samenwerking alleen bedrijfsstrategische doelen dient en niet per se het belang van de cliënt. Wij vinden dat een ongewenste ontwikkeling. De eisen die wij stellen aan (intersectorale) hulpplannen maken het noodzakelijk dat men elkaar opzoekt om tot zorg- en ondersteuningscombinaties te komen. Onderlinge samenwerking, effectieve constructies van hoofd- en onderaannemerschap en andere vormen van bundeling van expertise zullen de kwaliteit van de zorg verhogen. Wij willen deze ontwikkeling bevorderen door pilots te faciliteren en vorming van nieuwe werkprocessen te ondersteunen (bijvoorbeeld via de Doorbraak-methode). In het verleden waren zorgaanbieders primair verantwoordelijk voor het leveren van de in een indicatiebesluit geformuleerde zorg. In de komende jaren worden zij meer verantwoordelijk voor het hele traject. Als er sprake is van meervoudige problematiek, waar verschillende instanties bij betrokken zijn, kan dit betekenen dat de aanbieder ook de zorg zal coördineren. Niet in alle gevallen zal de zorgcoördinatie ook door de betreffende provinciale aanbieder worden uitgevoerd, maar in het hulpplan moet wel zijn opgenomen wie daar dan wel de verantwoordelijkheid voor draagt. Het vraagstuk van de doorzettingsmacht in intersectorale zorgtrajecten zetten wij op de beleidsagenda. Afspraken hierover worden gemaakt aan de hand van in de praktijk opgedane ervaring. Onze accountrelatie met een zorgaanbieder is bilateraal. Wij maken afspraken met individuele instellingen en zijn niet gehouden aan afspraken die buiten onze instemming in brancheoverleggen zijn gemaakt. In bijzondere gevallen, zoals bij de 24-uurs crisisopvang, kunnen collectieve afspraken wenselijk zijn.
27
2.5.4 •
•
•
• •
28
Overleg Netwerksamenwerking is ook op bestuurlijk niveau van belang. Het Overleg Jeugdzorg Overijssel (OJO) is in het leven geroepen om op provinciaal niveau intersectoraal informatie uit te wisselen en beleidsafspraken te maken. Gelet op het toenemend aantal betrokken instellingen en instanties is het nodig om de huidige werking en samenstelling van het OJO opnieuw te bezien. Het bestuurlijk en ambtelijk overleg met gemeenten wordt voortgezet in het kader van het Actieprogramma Jeugdbeleid-Jeugdzorg. In 2008, na afloop van dit programma, wordt er een vernieuwde overlegstructuur met de gemeenten ingericht, waarin de uitvoering van de vitale coalities. Het bestuurlijk en ambtelijk overleg met de zorgkantoren/zorgverzekeraars wordt geïntensiveerd, mede in het licht van het effectief worden van de algemene zorgwetgeving. Eén keer per jaar nodigen wij de gezamenlijk provinciaal gefinancierde zorgaanbieders uit voor een bestuurlijk overleg. Bureau Jeugdzorg Overijssel zal hierbij aanwezig zijn. De voor ons meest relevante justitiepartners (o.a. Raad voor de Kinderbescherming en rechterlijke macht) zullen we eens per jaar voor een bestuurlijk overleg uitnodigen.
3
Sociale infrastructuur
De sociale infrastructuur is het geheel van formele en informele voorzieningen en arrangementen waar burgers gebruik van maken bij de inrichting van hun bestaan. De kwaliteit ervan is van grote invloed op de sociale cohesie en participatie, en dus op de kwaliteit van leven. Onze wettelijke taken zijn op het terrein van de sociale infrastructuur beperkt tot de invulling van de steunfunctietaken, zoals vastgelegd in de WMO. In het kader van de Wet ambulancevervoer dienen wij de spreidingsplannen vast te stellen en de daarbij behorende vergunningen te verlenen. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de sociale infrastructuur en de lokale voorzieningen. Pas wanneer voorzieningen de slagkracht van gemeenten te boven gaan, komt de provincie aan bod. Om te voorkomen dat provincie en gemeenten elkaar voor de voeten lopen, hebben wij met ons coalitieakkoord gekozen voor een scherpe taakafbakening. Inhoudelijk betekent dit dat wij ons naast jeugd (zie hoofdstuk 2) concentreren op senioren, vrijwilligers en sport. Wij gaan uit van het provinciale en (boven)regionale belang, van een meerwaarde of substantiële betekenis van de provinciale bijdrage en van de doelmatigheid van onze inzet. Wij maken gebruik van een brede schakering aan instrumenten om onze beleidsdoelen te halen, variërend van subsidie tot steunfunctietaken en van bijeenbrengen van partijen tot directe aansturing en regie. In hoofdstuk 6 werken wij deze instrumenten verder uit.
3.1
Senioren
3.1.1
Ontwikkelingen
Senioren van nu worden ouder, zijn vitaler en gezonder. Hun levensverwachting is de afgelopen jaren sterk gestegen, en ook hun gezondheid is aanmerkelijk beter geworden. Daardoor kunnen ouderen langer actief deelnemen aan de samenleving en zich ook daarvoor inzetten. Maar de groep hoogbejaarden wordt ook groter, waardoor er een toenemende behoefte ontstaat aan zorg, mantelzorg en palliatieve zorg.6 De welvaart van ouderen is gestegen. In het algemeen zijn hun inkomen en vermogen sterk toegenomen. Dit komt door de pensioenaanspraken, de verbeterde pensioenregelingen en het toegenomen eigen woningbezit. De inkomenspositie van de ‘jongere senior’ (55-65 jaar) is meestal beter dan die van de ‘oudere senior’ (ouder dan 75 jaar). De toegenomen welvaart van senioren betekent dat zij beter in staat zijn naar eigen inzicht woon-zorgarrangementen in te kopen. Dat neemt niet weg dat er ook senioren zijn die met heel weinig geld moeten zien rond te komen. Dat zijn vooral oudere allochtonen en alleenstaande vrouwen.7
6 7
Staat van Overijssel 2007 (Provincie), Sociale Atlas 2006 (Provincie), en De Sociale Staat van Nederland 2007 (SCP) Idem 29
Ouderen van nu maken bewustere keuzes en zijn meer individualistisch dan vroeger. Zij willen langer zelfstandig blijven en kennen meer variatie in levensstijlen en behoeftes. Het verblijf in een verzorgingshuis of verpleeghuis wordt steeds meer een uitzondering; senioren blijven langer zelfstandig wonen in een daarvoor geschikte woning. De vraag naar geschikte woningen en aanpassingen plus voorzieningen om een bestaande woning geschikt te maken, neemt dus toe. 8 De groep vitale, kapitaalkrachtige senioren wordt de komende tijd groter, niet alleen relatief gezien, maar ook in absolute cijfers. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de maatschappij door betaalde arbeid en door vrijwillige inzet en mantelzorg.9
3.1.2
Uitgangspunten
Wij sluiten ons aan bij het landelijke streven om kennis, kunde en levenservaringen van senioren zo lang mogelijk te benutten en om de omslag te maken van 'verzorgingsstaat' naar 'participatiestaat'. Wij zijn ervan overtuigd dat het stimuleren van senioren om zich te blijven ontwikkelen en in te zetten, niet alleen de kwaliteit van hun leven verbetert, maar ook de kwaliteit van de samenleving als geheel. De betrokkenheid en inzet van senioren zullen we versterken en hun (sociaal en economisch) potentieel benutten. Senioren doen al veel op het gebied van vrijwilligerswerk en mantelzorg, maar zij kunnen ook een kennis- en inspiratiebron zijn voor jongeren en ze kunnen hun een stabiele omgeving bieden. Wij willen de zelfredzaamheid van senioren versterken, waarbij het behoud van regie over eigen leven en behoud van de menselijke waardigheid het uitgangspunt zijn. De wensen en behoeften van senioren staan daarbij centraal. Bij de uitvoering en invulling van het beleid moeten zijzelf of hun maatschappelijke organisaties worden betrokken. Omdat er in de categorie senioren, gerekend vanaf 55 jaar, grote verschillen bestaan, differentiëren wij ons beleid naar leeftijdscategorieën en behoeften. Wij richten ons seniorenbeleid op vrijwilligerswerk, mantelzorg, en zelfstandigheid en mobiliteit. Wij doen dit door inzet van onze steunfunctie en het stimuleren en ondersteunen van gemeenten en instellingen. Onze doelstelling is het zo lang mogelijk inzetten van de kennis, kunde en levenservaringen van senioren in de maatschappij, en wij versterken daarom de zelfredzaamheid van senioren. Onze aandacht gaat op dit gebied uit naar de onderwerpen vrijwilligerswerk, mantelzorg en zelfstandigheid.
3.1.3
Senioren en vrijwilligerswerk
Een groot deel van de senioren doet al aan vrijwilligerswerk of overweegt dit.10 Vrijwilligerswerk levert een waardevolle bijdrage aan de samenleving en is daarbij een zinvolle dagbesteding en een middel tegen eenzaamheid. Het zorgt voor een verruiming van het netwerk en vergroot de eigen kracht. Bij uittreding uit het arbeidsproces zorgt vrijwilligerswerk er bovendien voor dat de oudere aan de samenleving blijft deelnemen. Het benutten van de eigen kracht van senioren en het ‘verzilveren’ van hun potentieel aan talent vergroten de maatschappelijke participatie en de sociale cohesie. Bestaande vrijwilligersorganisaties kunnen meer senioren aantrekken als zij beter weten in te spelen op de veranderende behoeften en wensen van senioren. De vraag van senioren naar vrijwilligerswerk sluit lang niet altijd aan bij het aanbod, omdat vrijwilligersorganisaties daar
8 9 10
30
Staat van Overijssel 2007 (Provincie), Sociale Atlas 2006 (Provincie), en De Sociale Staat van Nederland 2007 (SCP) Idem Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP), en De Sociale Staat van Nederland 2007
de kennis en instrumenten vaak niet voor hebben.11 Om de afstemming tussen vraag en aanbod te verbeteren, willen wij organisaties, gemeenten en instellingen ondersteunen. Dit doen we door kennis beschikbaar te stellen, kennisuitwisseling mogelijk te maken en door methoden aan te bieden. Vanwege de relatie met andere provinciale beleidsterreinen hebben wij in dit verband bijzondere aandacht voor (sport)verenigingen en het culturele domein. Wij willen bewerkstelligen dat het aantal senioren dat in Overijssel vrijwilligerswerk doet, relatief groter is dan het landelijk gemiddelde. In 2012 moet dit 5% hoger liggen dan dit gemiddelde, waarbij in 2009 de nulmeting wordt gedaan.
3.1.4
Senioren en mantelzorg
Veel senioren zijn mantelzorgers of mantelzorgbehoevenden. Zij bieden vaak hulp aan hun partner of hun ouders. Daarmee dragen zij bij aan het behoud van de regie over hun eigen leven en de zelfredzaamheid van degenen die de mantelzorg ontvangen. Oudere mantelzorgers lopen daarbij wel het risico op overbelasting. Ook verlenen zij de zorg vaak alleen en zijn zij niet snel geneigd om formele hulp in te schakelen. Bepaalde groepen, zoals allochtone oudere mantelzorgers, lopen extra risico om overbelast te raken.12 Mantelzorgers zijn beter in staat de zorg een langere periode vol te houden, als zij van tijd tot tijd de kans krijgen om op adem te komen. Via een regionale infrastructuur voor ondersteuning van mantelzorgers, zoals 'respijtzorg', kunnen zij worden geholpen. De voorzieningen op regionaal niveau voor het ondersteunen van oudere mantelzorgers worden versterkt. Aan het einde van deze beleidsperiode is er een provinciaal dekkend respijtzorgaanbod. Wij moeten beter zicht krijgen op de behoeften van oudere mantelzorgers en op de aansluiting tussen vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg. Daarom bevorderen wij innovatieve projecten ter ondersteuning van (oudere) mantelzorgers, en brengen wij partijen bij elkaar voor een provinciaal dekkend respijtzorgaanbod. Wij stimuleren partijen in het veld om samen te werken en netwerken te vormen, zodat vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg beter op elkaar aansluiten.
3.1.5
Senioren en zelfstandigheid
Wij willen dat senioren zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Dit sluit aan op het al bestaande programma Langer Zelfstandig Wonen dat in het kader van het woonbeleid wordt uitgevoerd. Daarvan is de hoofddoelstelling te zorgen voor een voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod aan levensloopbestendige woningen. Een belangrijk punt is de aansluiting tussen wonen en de zorg- en welzijnsvoorzieningen. Dit is onder andere het kenmerk van woonzorgzones die door het coalitieprogramma Kwaliteit van de Leefomgeving worden gestimuleerd. Een integraal gemeentelijk woonbeleid is voor het langer zelfstandig wonen van senioren belangrijk. Naast aandacht voor de fysieke bouw is ook aandacht nodig voor de afstemming tussen wonen, zorg, welzijn en vervoer. Dat stimuleren we bij gemeenten en instellingen als woningcorporaties.
11 12
Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP), en De Sociale Staat van Nederland 2007 Beleidsbrief Mantelzorg en Vrijwilligerswerk, Ministerie van VWS 2007 31
3.1.6
Senioren en zelfstandigheid
Wij willen dat senioren zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Dit sluit aan op het al bestaande programma Langer Zelfstandig Wonen dat in het kader van het woonbeleid wordt uitgevoerd. Daarvan is de hoofddoelstelling te zorgen voor een voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod aan levensloopbestendige woningen. Een belangrijk punt is de aansluiting tussen wonen en de zorg- en welzijnsvoorzieningen. Dit is onder andere het kenmerk van woonzorgzones die door het coalitieprogramma Kwaliteit van de Leefomgeving worden gestimuleerd. Een integraal gemeentelijk woonbeleid is voor het langer zelfstandig wonen van senioren belangrijk. Naast aandacht voor de fysieke bouw is ook aandacht nodig voor de afstemming tussen wonen, zorg, welzijn en vervoer. Dat stimuleren we bij gemeenten en instellingen als woningcorporaties. Mobiliteit en zelfstandigheid gaan vaak samen. Voor senioren die niet meer over eigen vervoer beschikken, is het van belang dat de voorzieningen bereikbaar zijn. Het openbaar vervoer moet voor hen toegankelijk zijn. Dit bevorderen wij al met het mobiliteitsbeleid vanuit onze wettelijke taak op het terrein van het openbaar vervoer. De zelfstandigheid van senioren behouden we door ze te helpen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen. Wij dringen bij gemeenten en instellingen aan op een voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod aan levensloopbestendige woningen. Dit betekent de realisatie van ten minste 3200 nul-treden woningen in de periode 2009-2012.
32
3.2
Sport
3.2.1
Ontwikkelingen
Sport maakt een belangrijk deel uit van onze maatschappij. Veel mensen doen aan sport, zijn actief in een sportvereniging of kijken naar sport. Sport vertegenwoordigt belangrijke maatschappelijke waarden: het verbroedert en stimuleert sportief gedrag. Sport kan ook worden ingezet als middel om de sociale cohesie te behouden en te versterken. Door sport vormen zich hechte sociale netwerken en zelforganisaties, vaak steunend op de vrijwillige inzet van sporters en hun gezinsleden. Door de grote betrokkenheid en bevlogenheid is sport momenteel het meest omvangrijke sociale verband in onze huidige samenleving.13 Overijssel alleen al kent ongeveer 1950 sportverenigingen.14De sportdeelname van allochtonen loopt niettemin nog altijd zo’n 10 procent achter bij de autochtone bevolking. Sport en bewegen heeft voor de participatie en integratie van allochtonen een grote toegevoegde waarde. Om hun integratie te bevorderen, kan sport een goed middel zijn.15 Er komen ook nieuwe sporten op, die zich vooral lenen voor beoefening in ongeorganiseerd verband. Het zijn sporten die gedaan worden op een moment dat het uitkomt, alleen of met een paar mensen. De verenigingen hebben het daarom soms moeilijk. Landelijk gezien geeft bijna driekwart van de sportverenigingen aan dat ze de afgelopen jaren problemen hadden met het vinden van trainers, begeleiders en bestuursleden.16
3.2.2
Uitgangspunten
Het onderwerp sport kan uit verschillende invalshoeken worden benaderd. Sport heeft een intrinsieke waarde, maar vervult ook een belangrijke rol bij beleidsdoelen als integratie, sociale participatie en sociale cohesie. Daarbij staan sociale vorming en sociale verbindingen centraal. Sport biedt de omgeving voor meedoen, voor ontwikkelen van sociale vaardigheden en voor vorming en versterking van sociale relaties, ook tussen mensen die anders weinig met elkaar omgaan.Daarom vinden wij het belangrijk dat bewoners van Overijssel voldoende sporten en wij stimuleren ze daar in. Wij zullen de sportinfrastructuur versterken. Voor de 'harde' infrastructuur betekent dit dat wij gemeenten en sportverenigingen financieel bij staan om te zorgen voor voldoende sportaccommodaties .Voor de 'zachte' infrastructuur richten wij ons op de breedtesport. Om het provinciale sportbeleid goed te kunnen meten en om te kunnen beoordelen op welke onderdelen van de breedtesport op bovenlokaal niveau nieuwe methodieken en formats ontwikkeld kunnen worden, zijn gegevens over het sportbeleid in Overijssel nodig. Die zijn er nu nauwelijks. Wij ontwikkelen daarom een geografische kaart en cijfermateriaal op het gebied van sport. Gemeenten dragen de verantwoordelijkheid voor voldoende en adequate sport- en speelvoorzieningen. Sportverenigingen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud. Wij geven een extra impuls aan de voorzieningen door gemeenten en verenigingen te stimuleren en ze in hun verantwoordelijkheid te ondersteunen.
13 14 15 16
Beleidsbrief Sport VWS 2007 ‘de kracht van sport’ Informatie Sportraad Overijssel VWS nota ‘Tijd voor Sport’ 2005 Idem 33
Onze doelstelling is de versterking van de sportinfrastructuur. Wij richten ons voor dat doel op de breedtesport en op het geven van een impuls aan gemeenten en verenigingen ten behoeve van de realisatie of vernieuwing van hun sportaccommodaties.
3.2.3
Breedtesport
Breedtesport is alle vormen van sport die niet op topniveau worden beoefend en waarbij plezier en ontspanning voorop staan. Breedtesport is per definitie gericht op participatie en sociale cohesie. Breedtesportbeleid heeft als doel dat alle groepen aan sport en bewegen doen: jongeren, ouderen, gehandicapten, chronisch zieken en allochtonen. Met kennisoverdracht ondersteunen wij gemeenten bij de intensivering van het breedtesportbeleid. De maatschappelijke betekenis van sport is ook te zien in de relatie tussen sport en onderwijs. Een goed voorbeeld zijn de Buurt-Onderwijs-Sportprojecten, die bedoeld zijn om te voorzien in de sport- en bewegingsbehoeften van jongeren. Samen met de steunfunctie en gemeenten zetten wij ons in om aanvullende gelden en subsidies te krijgen voor het breedtesportbeleid, bijvoorbeeld van het ministerie en private partijen. We zorgen voor een doorontwikkeling van het breedtesportbeleid in Overijssel, die moet leiden tot minimaal 60 breedtesportprojecten in de periode 2009-2012.
34
3.2.4
Sport en integratie
De sportdeelname van allochtonen blijft nog steeds achter bij die van autochtonen. Sport verbroedert en daarom willen wij sport inzetten om de integratie van allochtonen te bevorderen. Wij willen deze groep dan ook stimuleren om zich bij een sportvereniging aan te sluiten, dat geldt in het bijzonder voor ouders van allochtone kinderen. Om een zo groot mogelijk draagvlak te verkrijgen zal onze steunfunctie samenwerking zoeken met allochtone gemeenschappen in de regio om zo verenigingen te ondersteunen bij het aantrekken van deze groep. Om de integratie van allochtonen te bevorderen willen wij een toename van 5% van het aantal allochtonen dat in verenigingsverband aan sport doet in 2012, waarbij 2009 als nulmeting dient.
3.2.5
Sportaccommodaties
Om te kunnen sporten zijn sportaccommodaties nodig. Gemeenten dragen de verantwoordelijkheid voor voldoende en adequate sport- en speelvoorzieningen. In deze collegeperiode geven wij daaraan een extra impuls door gemeenten te ondersteunen met een eenmalige doeluitkering van 5 euro per inwoner. Deze uitkering dient te worden toegevoegd aan investeringen van gemeenten en particuliere initiatieven. Uiteraard kunnen gemeenten deze bijdragen investeren in gezamenlijke bovenlokale projecten. Deze ‘5 euro regeling’ wordt in 2008 al uitgevoerd. Daarnaast ondersteunen wij verenigingen bij het onderhoud en de verbetering van hun bestaande accommodaties door een leningenfonds via de gemeenten beschikbaar te stellen. Daarbij kiezen wij er nadrukkelijk voor geen ondersteuning te bieden voor de exploitatie van accommodaties. Wij geven een extra impuls aan sportaccommodaties door gemeenten en verenigingen te ondersteunen. In iedere gemeente is er minstens één accommodatie die hierdoor mede gerealiseerd of vernieuwd wordt.
3.2.6
Ruimte voor ongeorganiseerde sportbeoefening
Speelruimte heeft alles te maken met sport en bewegen. Uit recent onderzoek blijkt dat steeds meer ‘vrije’ ruimte verdwijnt.17 Het in stand houden van fysieke speelruimte in wijken en buurten is van groot belang voor de leefbaarheid. Het stelt jeugdigen en volwassenen in staat om voldoende beweging dichtbij huis op te doen. Ook in het kader van het preventieve jeugdbeleid is voldoende speelruimte van belang, omdat kinderen zich dan op een veilige en gezonde manier kunnen ontwikkelen. Met kennisontwikkeling stimuleren wij de ontwikkeling van multifunctionele buitenspeelruimtes (waaronder ook speeltuinen), zodat er een verbinding ontstaat tussen het schoolplein, de speelruimte en het sportterrein. Ook vragen wij in het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid gemeenten aandacht te hebben voor de landelijke richtlijnen van het beschikbaar stellen van 3% van de openbare ruimte voor speelruimte. Wij stimuleren gemeenten in de ontwikkeling van multifunctionele buitenspeelruimtes en ten aanzien van het voorzien in de behoefte aan speelruimte.
17
Kinderen in Tel 2007/2008 35
3.3
Vrijwilligers
3.3.1
Ontwikkelingen
Vrijwilligerswerk is onderhevig aan de invloed van brede maatschappelijke veranderingen. Voorbeelden daarvan zijn de vergrijzing en de verkleuring van de Nederlandse bevolking, nieuwe vormen van huishoudens en tijdsbesteding, de opkomst van communicatiemedia als internet en de toenemende ontkerkelijking. Sommige veranderingen, zoals het minder aantal niet ingevulde uren waarover mensen beschikken, hebben een direct effect op de vrijwillige inzet. Het accent verschuift van tijdsintensieve vormen van maatschappelijke deelname naar kapitaalsintensieve vormen. Met andere woorden, men geeft eerder geld dan tijd aan maatschappelijke doelen.18 De toenemende concurrentie op de vrijetijdsmarkt en het grotere aanbod van aantrekkelijke commerciële diensten zoals sportscholen, televisie en internet hebben geen gunstig effect op de vrijwillig maatschappelijk inzet. Dezelfde ontwikkelingen zijn ook debet aan de leegloop bij een aantal grote kerkgenootschappen, terwijl door de jaren heen het kerkelijke leven een belangrijke stimulans is geweest om zich voor anderen in de samenleving belangeloos in te zetten.19 Er zijn echter ook positieve ontwikkelingen. Zo is er een gunstig effect te verwachten van de algemene stijging van het opleidingsniveau. Die stijging is niet alleen goed voor de groei van het aantal vrijwilligers, maar ook voor de groei van het aantal geïnteresseerden in bestuursfuncties die nu vaak moeilijk zijn te vervullen. Op dit moment is er een ‘mismatch’ tussen vraag en aanbod. Mensen willen vooral vrijwilligerswerk doen dat kort duurt en eenvoudig is, terwijl instellingen vooral op zoek zijn naar vrijwilligers die zich voor lange tijd en vooral in zwaardere, bestuurlijke functies willen inzetten. De verwachting is niet dat de algemene stijging van het opleidingsniveau automatisch tot een oplossing voor deze ‘mismatch’ leidt, omdat die ook wordt veroorzaakt door de verdergaande individualisering.20 Veel zal afhangen hoe goed verenigingen en organisaties weten in te spelen op de maatschappelijke veranderingen. Wanneer de ‘babyboomers’ de arbeidsmarkt verlaten, zal dit in eerste instantie een aanwas van vitale en goed opgeleide ouderen opleveren, waaruit voor allerlei vormen van vrijwillige inzet geworven kan worden. Op de lange termijn kan dit echter leiden tot een generatiebreuk, te zijner tijd gevolgd door lacunes wanneer de 'babyboomers' op hoge leeftijd massaal afhaken.21 Een goede afstemming tussen vrijwilligers en professionals is belangrijk, omdat zij elkaar op verschillende terreinen tegenkomen. Steeds vaker worden vrijwilligers ingezet op domeinen die vroeger alleen professionals kenden of krijgen vrijwilligersorganisaties te maken met betaalde krachten. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de zorg, waar professionele zorg, vrijwillige zorg en mantelzorg elkaar steeds vaker rond een patiënt treffen. De vraag naar vrijwilligers in de zorg zal toenemen, waardoor het risico bestaat dat er minder ondersteuning door vrijwilligers overblijft voor de mantelzorg. Zorginstellingen komen namelijk makkelijker aan vrijwilligers dan een individuele mantelzorger.22 De groeiende groep allochtonen zal zich voorlopig nog op de eigen organisaties richten. Naarmate zij sterker integreren in de samenleving, zullen ze zich ook op ander vrijwilligerswerk oriënteren. De ontwikkelingen op internet stimuleren virtuele contacten en relaties, waardoor face to face 18
19
Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. (SCP), Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP), en De Sociale Staat van Nederland 2007 Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. (SCP), Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP),
en De Sociale Staat van Nederland 2007 20
21 22
36
Idem Idem Idem
ontmoetingen een ander belang krijgen. Dit kan een negatief effect hebben op de bereidheid buitenshuis vrijwilligersactiviteiten te ontplooien. Maar internet en andere nieuwe media bieden ook nieuwe kansen. Zij kunnen bruggen slaan tussen groepen mensen die anders niet met elkaar in contact komen, en bieden nieuwe participatiemogelijkheden. De snellere informatiestromen bieden nieuwe mogelijkheden voor werving en behoud van vrijwilligers en sluiten beter aan bij de jongerenwereld.23
3.3.2
Uitgangspunten
De verschillende geschetste maatschappelijke ontwikkelingen hebben niet alleen gevolgen voor het vrijwilligerswerk zelf, maar nadrukkelijk ook voor de sociale cohesie en participatie waar het vrijwilligerswerk een belangrijke bijdrage aan levert. Een adequate infrastructuur voor het veranderende vrijwilligerswerk is daarom van groot belang voor de Overijsselse samenleving. Voor het lokale vrijwilligersbeleid zijn gemeenten verantwoordelijk, zoals ook wettelijk is vastgelegd in de WMO. Als provincie richten we ons op de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers op regionaal niveau. Met als uitgangspunt integratie en innovatie, zetten we vrijwilligerswerk en mantelzorg ook in op de beleidsterreinen jeugd (in het bijzonder maatschappelijke stages) en cultuur.
Onze doelstelling is de ondersteuning van het vrijwilligerswerk en de mantelzorg op (boven)regionaal niveau. Voor dat doel richten wij ons op de onderwerpen jeugd, maatschappelijke stage, cultuur, integratie en innovatie. Ook de combinatie van vrijwilligerswerk en mantelzorg is een van de accenten.
23
Idem 37
3.3.3
Versterking provinciale ondersteuningsstructuur voor vrijwilligers
Om vrijwilligers en mantelzorgers te kunnen behouden en werven is een goede provinciale ondersteuningsstructuur van groot belang. Wij zien dit ook in relatie met ons beleid voor de doorontwikkeling van kulturhusen, omdat hier meerdere vormen van vrijwilligerswerk bijeenkomen. Wij versterken de werving en het behoud van vrijwilligers. Dit moet leiden tot een toename van het aantal vrijwilligers die aan deskundigheidsbevordering hebben gedaan met 5% in 2012, waarbij in 2009 de nulmeting wordt gedaan. De werving en het behoud van vrijwilligers versterken we door verbetering van het imago van het vrijwilligerswerk en de inzet van waarderingsinstrumenten In dit kader zetten wij in op het (laten) ontwikkelen van een provinciaal masterplan 'Promotie en innovatie vrijwillige inzet/vrijwilligerswerk', dat op lokaal niveau zijn invulling krijgt. Bij de concrete uitvoering van dit masterplan zullen wij uitdrukkelijk vrijwilligers cq vrijwilligersorganisaties, en gemeenten betrekken. Via multimedia zal dit masterplan breed verspreid worden, waarmee de meerwaarde van de vrijwillige inzet en het vrijwilligerswerk benadrukt wordt. Ook willen wij het vrijwilligerswerk vernieuwen en de professionalisering en deskundigheidsbevordering stimuleren. Wij bereiken dit door inzet van verschillende instrumenten, zoals een kennisconsortium, een digitale portal, een vrijwilligersprijs en het opzetten van steunpunten en vrijwilligers informatiepunten. Daarmee wordt kennis ontwikkeld en vastgelegd, kunnen methodieken worden ontwikkeld en uitgewisseld. Vrijwilligersorganisaties worden ondersteund bij het opzetten van een passend vrijwilligersbeleid.
3.3.4
Vrijwilligers en jeugd
Vrijwilligersinstellingen spelen met hun activiteiten niet altijd in op de behoeften van jongeren. De meer traditionele vrijwillige inzet spreekt jongeren niet zo aan. Maar door maatschappelijke stages komen zij steeds meer met vrijwilligerswerk in aanraking. Toch blijkt het vaak moeilijk om ze na het volgen van een maatschappelijke stage aan een vrijwilligersorganisatie te binden.24 Jeugd- en jongerenorganisaties kunnen op dit terrein een rol vervullen, omdat zij in contact staan met de jongeren zelf. Wij zetten deze organisaties daarom in om te komen tot een goede structuur voor jeugdige vrijwilligers. In samenwerking met onze steunfunctie kunnen deze organisaties kennis en ervaring op dit terrein opdoen en uitwisselen. Jeugd- en jongerenorganisaties kunnen tevens worden ingezet bij voorlichting aan kinderen over onderwerpen als pesten, verslaving of loverboys. Mogelijk kunnen ze ook een signaalfunctie vervullen. Jeugdigen kunnen zelf ook onderwerp van vrijwillige inzet zijn. Na of tijdens een zorgtraject kunnen vrijwilligers een gezin of jongere helpen om zelfstandig te functioneren. Deze ondersteuning kan veel vormen aannemen, zoals het helpen bij het doen van de administratie en afhandelen van formaliteiten, het bieden van een luisterend oor, het ondernemen van een ontspanningsactiviteit of de ondersteuning bij klussen in huis. Wij laten op dit gebied een provinciebreed aanbod ontwikkelen van vrijwillige steun, coaching en mentoring. Dit sluit aan bij ons preventieve jeugdbeleid.
24
Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. (SCP), Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP), en De Sociale Staat van Nederland 2007
38
We vergroten de inzet van jeugdigen in het vrijwilligerswerk en versterken het vrijwilligerswerk rond jeugdigen . Ons streven is dat het aantal jeugdigen dat vrijwilligerswerk doet in Overijssel relatief groter is dan het landelijk gemiddelde. In 2012 moet dit 5% hoger liggen dan dit gemiddelde, waarbij 2009 als nulmeting dient.
3.3.5
Maatschappelijke stages
Het doel van maatschappelijke stages is tweeledig. Aan de ene kant zijn ze erop gericht jongeren te laten kennismaken met allerlei facetten van onze samenleving in de hoop dat hun waarden en normen zich in positieve zin ontwikkelen. Aan de andere kant willen deze stages jongeren in contact brengen met vrijwilligerswerk, zodat vrijwilligersorganisaties kennis nemen van de behoeften en ideeën van jeugdige, potentiële vrijwilligers. Sinds 2000 hebben wij ervaringen opgedaan op het gebied van onderwijs en vrijwilligerswerk, voor zowel het voortgezet onderwijs als voor het mbo en hbo. Door het grote aantal deelnemers is het voor zowel de scholen als voor de vrijwilligersorganisaties vaak moeilijk om iedereen een plek te geven. Bovendien zijn de scholen niet in staat om de deelnemers voldoende op hun vrijwilligerswerk voor te bereiden. Met de verplichte maatschappelijke stage, ingezet door het huidige kabinet, zal de toestroom nog groter worden. Het belang van een provinciaal expertisecentrum dat scholen en vrijwilligersorganisaties op dit gebied kan begeleiden en ondersteunen is daarmee toegenomen. Omdat mbo en hbo bij de landelijke plannen niet in beeld zijn, is het nog eens extra noodzakelijk voor een goede regionale afstemming zorg te dragen. Daarom zetten wij het beleid van ondersteuning op het gebied van de maatschappelijke stages voort. Er dient een motor te zijn die contacten onderhoudt met de opleidingen, die de visie bewaakt en het overzicht behoudt en die nieuwe ontwikkelingen blijft volgen. Wij verbreden en versterken de maatschappelijke stage in Overijssel. Dit leidt tot een toename van het aantal maatschappelijke stages in het mbo en hbo met 20% ten opzichte van 2008. Door onze steunfunctie in samenhang met de vrijwilligerssteunpunten en Landstede in te zetten, of door andere initiatieven op dit gebied te ondersteunen, kan de huidige kennis verder worden verspreid en verzameld, en kunnen aanvullend materiaal en methodieken worden ontwikkeld voor een goede uitvoering van de maatschappelijke stages in het onderwijs en bij vrijwilligersorganisaties. Vraag en aanbod op dit gebied komen niet altijd goed bij elkaar. Regionale en sectorale afstemming is nodig om scholen en vrijwilligersorganisaties bij elkaar te brengen en onderling samen te laten werken. Hiertoe stimuleren en ondersteunen wij projecten en trajecten.
3.3.6
Vrijwilligers en cultuur
Veel culturele evenementen, zoals festivals en uitvoeringen, maken voor de organisatie op grote schaal gebruik van vrijwilligers.25 Zonder de ‘culturele vrijwilliger’ kunnen veel spraakmakende evenementen geen doorgang vinden. Hoewel voor deze evenementen vaak vrijwilligers te vinden zijn, vormt het gebrek aan professionaliteit en continuïteit een bedreiging voor de inzet. Wij ondersteunen daarom de professionalisering van de culturele vrijwilligers.
25
Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. (SCP), Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP), en De Sociale Staat van Nederland 2007 39
Ook andere culturele instellingen, zoals musea, werken met vrijwilligers. Het aansturen van een organisatie die geheel of gedeeltelijk uit vrijwilligers bestaat, is een vak op zich. Vaak zijn er problemen met betrekking tot het werven en binden van gekwalificeerde vrijwilligers. Wij ondersteunen de implementatie van een goed vrijwilligersbeleid in culturele vrijwilligersorganisaties, zodat zowel actieve als potentiële vrijwilligers zich voor cultuur inzetten. Het aantal vrijwilligers in de culturele sector in Overijssel moet relatief groter worden dan het landelijk gemiddelde. In 2012 moet dit 5% hoger liggen dan dit gemiddelde, waarbij 2009 als nulmeting dient.
3.3.7
Mantelzorg en palliatieve zorg
Mantelzorg kenmerkt zich door het informele en persoonlijke karakter, de geringe organisatie en door beperkte mogelijkheden voor vervanging bij ziekte of vakantie. Dat laatste maakt de groep mantelzorgers kwetsbaar voor overbelasting. Voorzieningen als logeer- of respijthuizen en respijtzorgactiviteiten bieden een uitkomst voor mantelzorgers en de mensen die zij verzorgen. Zij vragen een regionale opzet. Wij stimuleren in samenwerking met gemeenten de totstandkoming van bovenlokale ondersteuningsvoorzieningen voor mantelzorgers. Daarnaast bevorderen wij de verdere ondersteuning van mantelzorgers, met bijzondere aandacht voor de ondersteuning van de allochtone mantelzorger. Door activeringsbijeenkomsten zoals de Eigen Kracht Conferenties bij de jeugdzorg, wordt er rond de mantelzorger een vangnet gecreëerd en ontstaat er een combinatie van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Wij experimenteren daarom met de inzet van Eigen Kracht Conferenties voor de mantelzorg. Palliatieve zorg is een bijzondere vorm van zorgverlening, die zich op het snijvlak van zorg en mantelzorg bevindt. Veel hospices en andere voorzieningen voor palliatieve zorg maken gebruik van vrijwilligers. Wij stimuleren en ondersteunen de samenwerking en uitwisseling tussen organisaties die zich met palliatieve zorg bezighouden en de ontwikkeling van bovenlokaal inzetbare methodieken. Omdat de kwantitatieve capaciteit op dit moment voldoet, richten wij ons op de ondersteuning van vrijwilligers die betrokken zijn bij de hospices of bij de begeleiding van thuis sterven.
De bovenlokale ondersteuningsstructuur van mantelzorgers en van vrijwilligers in de palliatieve zorg willen we behouden en versterken. Dit moet een provinciaal dekkend aanbod van bovenlokale ondersteuningsvoorzieningen opleveren.
3.3.8
Vrijwilligers en integratie
Nieuwe medelanders worden vaak wegwijs gemaakt in onze samenleving door vrijwilligers, zowel door autochtonen als allochtonen. Zelforganisaties ondersteunen dit werk en ook andere organisaties zijn betrokken bij de integratie van mensen met een andere etnische achtergrond. (Re)integratie in onze samenleving beperkt zich niet tot mensen met een andere etnische achtergrond, maar richt zich ook op anderen die zich om verschillende redenen, al dan niet noodgedwongen, aan de randen van de maatschappij ophouden. In eigen kring doen etnische minderheden relatief veel aan vrijwilligerswerk, maar daarbuiten nog nauwelijks.26 Wij willen er voor zorgen dat zij hun vrijwilligerswerk naar de bredere 26
Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. (SCP), Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015 (SCP), en De Sociale Staat van Nederland 2007
40
samenleving uitbreiden. Ook zullen wij de interculturalisatie en integratie (in de brede zin) van het huidige vrijwilligerswerk bevorderen. Integratie vatten wij daarbij breed op: ook mensen met andere leefwerelden, opvattingen, gewoonten of culturen, en mensen die vanwege hun seksualiteit, handicap, afkomst of geloof minder opgenomen zijn in onze samenleving, willen wij stimuleren deel te (kunnen) nemen aan de samenleving. Activiteiten op het gebied van emancipatie, (verstandelijk) gehandicapten en dak- en thuislozen hangen daarmee samen. Ook hier komen verschillende leef- en zienswijzen bij elkaar die meer met elkaar geïntegreerd kunnen worden. Wij richten ons daarbij op de ondersteuning van de vrijwilligers die de ondersteuning en coaching bieden en niet op het versterken van de doelgroep zelf. We bevorderen de maatschappelijke integratie en participatie van groepen minderheden door vrijwillige inzet. Het aantal vrijwilligers met een minderheidsachtergrond dat vrijwilligerswerk in Overijssel doet, moet relatief groter worden dan het landelijk gemiddelde. In 2012 moet dit 5% hoger liggen dan dit gemiddelde, waarbij 2009 als nulmeting dient.
3.3.9
Vrijwilligers en innovatie
Maatschappelijke ontwikkelingen zorgen voor veranderingen in de vrijwillige inzet, maar ook voor veranderingen in de manier waarop vrijwilligers aangesproken, ingezet en begeleid kunnen worden. Ontwikkelingen als internet en de nieuwe media bieden mogelijkheden voor andere communicatie, functies en inzet. Er kunnen nieuwe methoden ontwikkeld worden om bestaande doelgroepen beter te bereiken of nieuwe doelgroepen te ontdekken. Wij stimuleren de innovatie binnen het vrijwilligerswerk door onderzoek te bevorderen naar en te experimenteren met nieuwe methoden om vrijwilligers te bereiken en te begeleiden. Eigen Kracht Conferenties binnen de mantelzorg is een voorbeeld van een dergelijke innovatieve methode. In deze beleidsperiode ontwikkelen we ten minste vijf nieuwe methoden om vrijwilligers te bereiken en te begeleiden.
41
3.4
Zorg
3.4.1
Ambulances
Op het gebied van de ambulancezorg hebben wij een wettelijke taak. De Wet ambulancevervoer (WAV) bepaalt dat de provincie verantwoordelijk is voor het vaststellen van de spreidingsplannen en voor het uitgeven van de daarbij horende vergunningen. De ambulancezorg moet zo geregeld zijn dat binnen 15 minuten na melding de ambulance ter plekke is. Wij streven daarmee naar een sluitende keten van de acute zorg. De minister is van plan deze wet te wijzigen, met als doel planning en financiering samen bij de zorgverzekeraar onder te brengen. Het ministerie van VWS komt in 2008 met een nieuw landelijk spreidingsplan, maar de verwachting is dat dit plan aansluit op de bestaande provinciale spreidingsplannen.
3.4.2
Zorgvragers
Om op de behoeften van zorgvragers in te kunnen spelen, dienen hun belangen goed behartigd te worden. De zorg moet vraaggericht zijn, waarbij het zowel om de feitelijk geleverde zorg gaat als om de organisatie ervan. Soms is men op individueel of lokaal niveau niet in staat om aandacht te vragen voor een bijzondere aandoening of een noodzakelijke aanpassing. Door dergelijke signalen te bundelen en een samenvattende analyse te maken, kan regionaal of provinciaal de juiste zorg worden geboden. Wij streven naar een goede behartiging van de belangen in de zorg en ook in aanpalende terreinen als welzijn. Wij sturen nadrukkelijk aan op een verregaande samenwerking en bundeling van de belangenbehartiging omdat dit de kwaliteit ten goede zal komen. Wij willen een goede belangenbehartigingsfunctie voor iedereen: senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd. Zoveel mogelijk gebeurt dit aan de hand van de thema’s mobiliteit, participatie en keuzevrijheid. Daarnaast hebben wij aandacht voor de grensoverschrijdende gezondheidszorg en patiëntmobiliteit.
3.4.3
Innovatie
Met het IZIT-programma (Innovatie van Zorg door ICT Twente) hebben wij in het verleden een flinke impuls gegeven aan de innovatie in de zorg. Via het innovatieprogramma continueren wij de inzet op innovatieve projecten binnen de zorg, met name gericht op de inzet van vernieuwende technologie. Deze projecten dienen gericht te zijn op het bijelkaar brengen van innovatieve producten en de daarbij behorende markt. Wij letten erop dat de innovatieve programma’s op de behoeften in de zorg zijn afgestemd. Wij zetten ons in voor: - een adequate ambulancezorg; - vraaggerichte zorg; - een goede belangenbehartiging in zorg en welzijn voor de doelgroepen senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd en de thema’s mobiliteit, participatie en keuzevrijheid. - stimuleren van innovatieve projecten in de zorg.
42
4
Kunst en Cultuur
Kunst en cultuur vervullen een belangrijke rol in de maatschappij. Actief en passief deelnemen is goed voor de ontwikkeling van talent, zelfvertrouwen, reflectie en kritisch vermogen. Meedoen zorgt ook voor ontmoeting, uitwisseling en sociale cohesie. Kunst en cultuur kunnen ons amuseren, maar ook troosten en moeilijke onderwerpen bespreekbaar maken. Zij dragen bij aan de kwaliteit van de leefomgeving en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Kunst en cultuur versterken het creatieve vermogen van inwoners en bedrijven. Zij dragen bij aan de profilering van stad en regio en vertellen ons wie wij zijn en waar we vandaan komen. Kunst en cultuur hebben altijd een verbinding met innovatie en creativiteit. Zij zorgen voor andere invalshoeken en ideeën of kunnen worden ingezet om zich te onderscheiden van anderen. Steeds vaker gebruikt men de kracht van kunst en cultuur om ruimtelijke, economische en sociale doelen te bereiken.
4.1
Algemene doelstellingen cultuurbeleid
Overijssel is een provincie die zich kenmerkt door unieke steden (vaak motor voor de creativiteit) en landelijk gebied (rust, ruimte en inspiratie). Ze is opgebouwd uit regio’s (Twente, Salland en de Kop van Overijssel) met elk een heel eigen karakter. Een onderscheidend aanbod van kunst en cultuur geeft de provincie profiel en status en is een belangrijke vestigingsfactor voor inwoners. Kunst en cultuur in Overijssel zijn levendig en inspirerend, profilerend en autonoom. Wij vinden dat iedere inwoner van Overijssel daarvan moet kunnen genieten. De aanwezigheid van een eigenstandig kunst- en cultuurbeleid is een voorwaarde om verbindingen met andere programma’s te kunnen leggen. Voor een goed cultureel klimaat is een provinciale infrastructuur noodzakelijk om aanbod te kunnen maken, te tonen en te genieten. Ook is een uitdagend productieklimaat nodig om creativiteit en vernieuwing te stimuleren. Dit laatste vereist een flexibilisering van de inzet van middelen, die echter niet ten koste mag gaan van de benodigde kwaliteit van de infrastructuur. Door de verwevenheid van de aanwezigheid van een culturele infrastructuur met het realiseren van producties en andere maatschappelijke taken, zoals cultuureducatie, is het niet altijd goed mogelijk hier een helder onderscheid in te maken. Waar mogelijk zullen wij dit echter zo veel mogelijk doen. Dit zijn onze doelstellingen op het gebied van kunst en cultuur: 1. Ons nieuwe kunst- en cultuurbeleid dient de sociale cohesie en participatie te bevorderen en de eigenheid en de verscheidenheid van Overijssel te profileren. Dit vereist een solide infrastructuur en een stimulerend productieklimaat. 2. We willen zoveel mogelijk mensen de gelegenheid bieden in aanraking te komen met kunst en cultuur. Wij kiezen er voor om in grote lijnen ons huidige beleid voort te zetten, met accentverschuivingen in relatie tot de provinciale rol.
43
3.
4.
5.
6.
7.
4.2
Wij waarborgen de aanwezigheid van een provinciale infrastructuur van culturele voorzieningen. Over de te leveren prestaties maken wij scherpe afspraken, zonder daarbij in de inhoud en uitwerking van de individuele kunstuitingen te treden. De verbindende aanpak van cultuur met andere beleidsterreinen stimuleren en faciliteren wij, zoals bij jeugdbeleid, de creatieve industrie, innovatie en ICT, gebiedsontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit, en economie, recreatie en toerisme. Wij stellen met (clusters van) gemeenten arrangementen op om het provinciale en het gemeentelijke cultuurbeleid beter op elkaar te laten aansluiten en te versterken. Gemeenten die bovengemiddeld bijdragen aan cultuur in hun culturele verzorgingsgebied, kunnen op extra ondersteuning van de provincie rekenen. Als uitgangspunt wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen 'stad' en 'platteland'. Gelijkwaardige initiatieven kunnen op een gelijksoortige ondersteuning rekenen, toegespitst op de specifieke ondersteuningsbehoefte. Met ons Overijssels cultuurbeleid willen we ook, samen met de partners in Oost-Nederland, de rijksoverheid uitdagen meer te investeren in de Overijsselse cultuur. We zijn ontevreden over de ongelijke verdeling van middelen over het land en de ongelijke vergoeding van gelijke functies.
Waarborgen van de provinciale culturele infrastructuur
De drie overheidslagen hebben gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de culturele infrastructuur in Nederland. Met ingang van de convenantperiode 2009-2012 veranderen de rollen die de verschillende overheden hierin hebben. Er zijn instellingen die uitzicht hebben op een langdurige rijkssubsidie. In Overijssel zijn dat het Rijksmuseum Twenthe, de Nationale Reisopera en het Orkest van het Oosten. Het is nog niet duidelijk of de rijksoverheid voor de continuïteit van deze instellingen de volledige verantwoordelijkheid neemt. Vanwege de regionale taak en al bestaande afspraken kiezen wij ervoor om met het Orkest van het Oosten nadere afspraken te maken. Daarnaast zijn er instellingen die opgenomen worden in de rijksbasisinfrastructuur van de Cultuurnota. Dat betekent dat instellingen voor een periode van vier jaar een jaarlijkse subsidie van het Rijk ontvangen. In mei 2008 is hier meer duidelijkheid over. Wij zetten ons samen met Gelderland in om een aantal Oost-Nederlandse instellingen bij het Rijk in de cultuurnota onder te brengen. Het gaat om de theatergezelschappen Sonnevanck, Gnaffel en Oostpool, de dansgroep Introdans, het Productiehuis Oost-Nederland en de Kunstvereniging Diepenheim. Er zijn ook instellingen die bij de landelijke fondsen een aanvraag doen. Wij ondersteunen dat alleen als het gaat om instellingen die nadrukkelijk in het coalitieakkoord genoemd zijn als behorend tot de Overijsselse basisinfrastructuur en in dat kader een aanvraag doen. Verder houden wij op provinciaal niveau steunfuncties in stand die wij voor de realisatie van ons beleid inzetten. Binnen kunst en cultuur onderscheiden wij de volgende aandachtsgebieden: − podiumkunsten − cultuureducatie, cultuur en jeugd − amateurkunst − beeldende kunst en vormgeving − bibliotheken en archief − media − film − festivals en evenementen 44
− − − − −
musea streekcultuur cultuur en ruimte cultuur en economie monumenten en cultureel erfgoed
Voor deze aandachtsgebieden geven wij inzicht in de af te spreken en te leveren prestaties en de financiële inzet op hoofdlijnen in de vorm van een matrix. Deze matrix is apart benoemd in de vorm van een bijlage die aan het einde van deze nota te vinden is. Deze aandachtsgebieden zijn bepalend voor de inrichting van ons beleid waarbij aangegeven is welke instellingen deel uitmaken van de provinciale infrastructuur, de inrichting en rol van de steunfuncties en welke middelen voor het bereiken van een stimulerend productieklimaat ingezet zullen worden. Binnen deze aandachtsgebieden stimuleren wij het cultureel ondernemerschap en de bewustwording daarvan. Als naar verwachting de structuurwijziging, zoals voorgesteld door de commissie Lodders, doorgezet wordt, dan anticiperen wij op dit Rijksbeleid, waarbij cultuur meer in relatie tot het totale aandachtsgebied beoordeeld zal worden. De provinciale infrastructuur levert een waarborg voor continuïteit in en kwaliteit van een bruisend kunst- en cultuurbeleid. Wij stimuleren het ondersteunen van initiatieven (ook buiten de provinciale infrastructuur om), het leggen van verbindingen tussen (aankomend talent in) amateurkunst en professionele kunst, het faciliteren van talentontwikkeling en het overkoepelend ondersteunen van promotie. De provinciale infrastructuur dient mede ten dienste staan ten behoeve van andere terreinen op gebied van kunst en cultuur in Overijssel. Voor de provinciale infrastructuur op het gebied van kunst (podiumkunst, beeldende kunst en amateurkunst) gaan wij samen met onze partners in Oost-Nederland met het Rijk een cultuurconvenant afsluiten voor de periode 2009-2012. Dit convenant gaat over de culturele instellingen in Overijssel en Gelderland die in die periode rijkssubsidie, en provinciale of gemeentelijke subsidie zullen ontvangen. Dit cultuurconvenant is daarom een belangrijke voorwaarde voor een sterke culturele infrastructuur. Wij leggen daarbij nadrukkelijk een koppeling met het cultureel ondernemerschap en het bereiken van publiek. Initiatieven die uitstijgen boven het lokale niveau moeten bijdragen aan de ontwikkeling van een bruisend cultureel klimaat in Overijssel. In het Oost-Nederlands cultuurconvenant werken de provincies Gelderland en Overijssel samen met de steden Enschede, Hengelo, Zwolle, Arnhem, Nijmegen en Apeldoorn. Gezamenlijk zijn er voor de nieuwe convenantperiode prioriteiten opgesteld. Na 45
het advies van de Raad voor Cultuur in mei 2008 zijn de onderhandelingen met het Rijk. Op provinciaal niveau waarborgen wij de aanwezigheid van een provinciale infrastructuur van culturele voorzieningen door ondersteuning van (boven-)regionale musea, podia, festivals en steunfuncties. Daarbij focussen we op instellingen en voorzieningen die een duidelijke (boven-) regionale taak uitvoeren. Om de culturele infrastructuur te waarborgen doen we het volgende: − Wij ondersteunen (boven-)regionale musea, podia, festivals en steunfuncties. De daarbij behorende instellingen zijn opgenomen in de matrix in de bijlage van deze nota. − Met het Rijk sluiten wij samen met onze partners in Oost-Nederland een cultuurconvenant over culturele instellingen die rijkssubsidie ontvangen.
4.2.1
Podiumkunsten
Voor podiumkunsten hebben wij een verantwoordelijkheid voor producerende instellingen. Soms is dat samen met het Rijk of met Oost-Nederlandse partners. Ook hebben wij als provincie de taak om te zorgen voor distributie, afstemming, kwaliteitsbevordering en voldoende spreiding van aanbod. Gemeenten dragen zorg voor de accommodaties en de bijbehorende basisprogrammering en het Rijk bevordert een divers aanbod. De podia zelf hebben de opdracht om verschillende cultuuruitingen te tonen, zoals popcultuur, dans, (jeugd)theater, muziek, cross-overs, performances, enzovoort. Wij willen dat alle inwoners van Overijssel in hun eigen regio de mogelijkheid hebben om in aanraking te komen met een kwalitatief hoogwaardig podiumkunstenaanbod. Wij zetten daarom in op het versterken van het publieksbereik en borduren voort op bestaande succesformules als Do-it voor poppodia en op de samenwerking tussen Oost-Nederlandse producerende instellingen en kleinschalige podia. Wij doen dit volgens eerdere afspraken in samenhang met de inzet van de provincie Gelderland op dit terrein. Wij onderzoeken daarbij tevens de relatie met filmhuizen en kulturhusen. Jeugdtheatergezelschappen zijn deskundig in het aanspreken van bepaalde leeftijdsgroepen. Met schoolvoorstellingen zijn zij laagdrempelig. Zij spelen een rol bij cultuureducatie en zorgen vaak voor nieuwe samenwerkingsverbanden. Jeugdtheater kan, omdat het zo dicht bij kinderen staat, problemen en situaties waarmee zij zich bezighouden inzichtelijk en bespreekbaar maken. In het coalitieakkoord hebben wij aangegeven de gezelschappen die zich richten op de jeugd en jongerencultuur in Overijssel tot de basisinfrastructuur te rekenen. Dat zijn Introdans, Gnaffel, Sonnevanck en Productiehuis Oost Nederland. Wij waarborgen het functioneren van deze instellingen en wij gaan ze meer inzetten bij het cultuureducatieaanbod. Wij zullen er voor zorgen dat het kwalitatieve Oost-Nederlandse gesubsidieerde aanbod meer publiek bereikt. Dit betekent een toename van 35% van het aanbod op de Overijsselse podia. Met convenanten, afspraken en een adviescommissie voor kunstmarketing ondersteunen wij de podia bij de professionalisering van hun marketing en programmering. Wij gaan arrangementen aan met gemeenten en podia, investeren in kunstmarketing en maken afspraken over de compensatie van uitkoopsommen van het kwalitatieve Oost-Nederlandse aanbod.
46
4.2.2
Cultuureducatie
Cultuureducatie leert ons de verschillende culturen in de wereld om ons heen beter begrijpen en levert daarmee een waardevolle bijdrage aan de participatie en sociale cohesie in de Overijsselse samenleving. Maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen in het rijksbeleid op het gebied van de bekostiging van scholen vragen om een eigen beleidsinvulling en daarmee een heroriëntatie op het bestaande (flankerende) provinciale cultuureducatiebeleid. Cultuureducatie en amateurkunst vervullen een belangrijke rol in het programma waarvoor we een aanvraag indienen bij het landelijke Programmafonds Cultuurparticipatie. Dit programma komt in de plaats van het Actieprogramma Cultuurbereik (2001-2008). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in afstemming met het IPO en de VNG aan dit fonds de volgende thema’s meegegeven: amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur. Deze thema's sluiten aan bij onze eigen inzet op deze terreinen, zoals bij ‘streekcultuur leeft’. Het Overijsselse programma voor Cultuurparticipatie wordt uitgevoerd op basis van matching. Bij de kunst-, erfgoed-, literatuur- en media-educatie richten wij ons op basisschoolleerlingen en op de onderbouw van het voorgezet onderwijs. Wij richten ons op deze groep omdat het belangrijk is voor kinderen om op jonge leeftijd met cultuureducatie in aanraking te komen. We vinden het beter bij onze rol als provincie passen om gemeenten te stimuleren cultuureducatie in hun beleid te verankeren dan om ons rechtstreeks tot het onderwijs te richten. Wij bieden gemeenten daarvoor expertise aan op het gebied van deskundigheidsbevordering en kwaliteitsbewaking. Waar mogelijk maken wij een nadrukkelijke verbinding tussen cultuureducatie en ons beleid op het gebied van jeugdzorg en jeugdbeleid. Binnen de Overijsselse cultuureducatie zien wij een belangrijke rol weggelegd voor de OostNederlandse kunst- en erfgoedinstellingen waar wij een relatie mee hebben. Wij verwachten dat zij een actieve rol vervullen voor het onderwijs en bij de ontwikkeling van een educatief cultuuraanbod. Ook nodigen wij – via provinciaal opdrachtgeverschap – de jeugdtheatergezelschappen uit producties te maken die een verbinding leggen met de thema’s waar het jeugdbeleid zich op richt. Wij bieden bij wijze van experiment bij enkele evenementen gratis openbaar vervoer aan als blijkt dat het vervoer een knelpunt is bij bijzondere bovenlokale culturele evenementen voor de jeugd. Op het gebied van cultuureducatie ondersteunen we het onderwijs niet langer rechtstreeks, maar stimuleren we gemeenten om cultuureducatie in hun beleid te verankeren. Alle gemeenten in Overijssel moeten cultuureducatie in hun beleid hebben verankerd.
4.2.3
Cultuur en jeugd
Bijzondere nadruk leggen wij op de ondersteuning van de jeugdcultuur. De actieve jeugdcultuur heeft een niet te onderschatten invloed op de ontwikkeling van de samenleving. Jongeren geven overal de impulsen voor creatieve vernieuwing en leggen verbindingen tussen kunstdisciplines, culturen, historie en moderniteit. Jeugdcultuur biedt jongeren de ruimte voor expressie en experimenten. Jongeren zijn ook cultuurconsumenten. Dat is belangrijk voor hun maatschappelijke participatie, voor het overbrengen van ons cultuurgoed en natuurlijk voor ontspanning en plezier. Bij onze inspanningen om de culturele basisinfrastructuur in Overijssel te waarborgen, letten we in het bijzonder op het aanbod voor en het bereik van jongeren en kinderen. Jeugdtheater en jeugdcultuur kunnen, omdat het zo dicht bij kinderen staat, problemen en situaties waar ze mee worstelen inzichtelijk maken. Met behulp van het culturele aanbod kunnen problemen bespreekbaar worden, oplossingen getoond en geoefend en ervaringen 47
gedeeld. Daarbij is er ook aandacht voor kinderen en jongeren die in de jeugdzorg of de verslavingszorg terecht zijn gekomen of dat risico lopen. Voor jongeren die vanwege opvoedings- en opgroeiproblemen een periode in een jeugdzorginstelling verblijven, is de provincie verantwoordelijk. Het zelf met muziek, theater of beeldende kunst bezig zijn kan de ontwikkeling van deze jongeren bevorderen. Ze kunnen bepaalde talenten van zichzelf ontdekken of meer zelfvertrouwen krijgen. Wij nodigen daarom jongeren of de instellingen waar zij verblijven, uit een beroep te doen op onze culturele basisinfrastructuur. Waar mogelijk leggen wij een verbinding tussen cultuureducatie en ons beleid op het gebied van jeugdzorg en jeugdbeleid.
4.2.4
Amateurkunst
Amateurkunst draagt in sterke mate bij aan de sociale interactie en vitaliteit van de samenleving. Zij is essentieel bij het ontwikkelen van pril talent en versterkt bovendien de betrokkenheid bij kunst en cultuur. Amateurkunstactiviteiten die de sociale cohesie versterken, spelen zich vaak binnen het gemeentelijke domein af. Amateurkunstenaars die het talent hebben om door te groeien naar de professionaliteit, ontstijgen dit gemeentelijke voorzieningenniveau. Zij doen een beroep op aanwezige regionale voorzieningen. Als provincie versterken wij de kracht van de amateurkunst door ons te richten op talentontwikkeling, regionale uitstraling, samenwerking en uitwisseling van professionals en amateurs, creatieve starters, productiehuizen en het kunstvakonderwijs. Wij willen amateurkunst een stevige positie geven op bovenlokaal niveau. Wij ondersteunen dus niet langer de lokale initiatieven, maar kiezen voor het bestendigen van de Overijsselse culturele infrastructuur. Wij willen amateurkunst een stevige positie geven op bovenlokaal niveau. Wij versterken amateurkunst op bovenlokaal niveau door ons te richten op een aantal gebieden: talentontwikkeling, regionale uitstraling, samenwerking en uitwisseling tussen professionals en amateurs, creatieve starters, productiehuizen en kunstvakonderwijs. Dit moet jaarlijks leiden tot minstens vier projecten waarin talentvolle amateurs en jonge professionals op een vernieuwende manier duurzaam samenwerken. Om dit te bereiken continueren wij drie bestaande talentontwikkelingsprogramma’s en -projecten en stimuleren wij met projectsubsidies en ondersteuning van instellingen nieuwe initiatieven voor het implementeren van andere disciplines, waaronder erfgoed.
4.2.5
Beeldende kunst en vormgeving
Een onderscheidend aanbod van beeldende kunst geeft de regio en provincie profiel en status. De aanwezigheid van een eigenstandig beeldende kunst- en vormgevingsbeleid is een voorwaarde voor het kunnen leggen van verbindingen tussen cultuur en andere programma’s. De beeldende kunst vormt een belangrijke schakel met andere terreinen, zoals cultuur & ruimte, nieuwe media en de creatieve industrie. Wij bevorderen de samenwerking en uitwisseling tussen de verschillende instellingen die tentoonstellingen en presentaties mogelijk maken, zonder daarbij gericht te zijn op de verkoop van werken. Onze steun helpt bij het opzetten en onderhouden van een kwalitatief netwerk. 48
Ook de kunstvakopleidingen in de regio vragen om goede presentatiemogelijkheden. Afgestudeerden aan de Oost-Nederlandse academies voor beeldende kunst blijven we stimuleren via de AanZetprijs. Deze prijs geeft talentvolle kunstenaars aan het begin van hun carrière een steun in de rug. Voor de komende periode willen wij kwalitatieve beeldende kunst en vormgeving stimuleren. Dit moet leiden tot jaarlijkse uitreiking van de AanZetprijs.
4.2.6
Bibliotheken en archief, media en film
De openbare bibliotheken zijn een toegangspoort tot informatie, maar ook een plek waar mensen elkaar ontmoeten. Door hun verankering in lokale netwerken kunnen zij goed inspelen op de behoeften in een gemeenschap. Ook hebben bibliotheken een belangrijke rol bij cultuureducatie, debatten en integratie. De bibliotheken moeten zich wel blijven vernieuwen om deze rol ook in de toekomst te vervullen.Daarom hebben wij de afgelopen periode gewerkt aan een verdere modernisering van bibliotheken. Wij stellen ons al jaren op als regisseur en financieel ondersteuner, waardoor de provincie Overijssel over een goed gespreid netwerk van moderne bibliotheken beschikt. Vaak zijn die verbonden aan een Kulturhus of aan een andere culturele instelling. Wij werken samen met gemeenten, omdat die voor de lokale bibliotheken de opdrachtgever zijn. De laatste drie jaar is de inzet van de provincie versterkt door vernieuwingsmiddelen van het ministerie van OCW. Onze inspanningen volgen uit de Wet op het Specifieke Cultuurbeleid en de specifieke afspraken die in het Koepelconvenant Bibliotheekvernieuwing zijn gemaakt (t/m 2007, met 2008 als overgangsjaar). Wij zullen onze visie op de bibliotheekvernieuwing voor de komende jaren apart weergegeven in het uitvoeringsprogramma Bibliotheekbeleid 2009-2012, dat wij in afstemming met de gemeenten zullen opstellen. Het Historisch Centrum Overijssel (HCO) is een modern archief dat naast ons eigen archief ook het rijksarchief in Overijssel en enkele gemeentelijke archieven beheert. Het heeft een publieks- en educatieve functie. Het Rijk heeft bekendgemaakt dat het van plan is de Regionaal Historische Centra te decentraliseren. Wij staan in beginsel positief tegenover dit voornemen, omdat dit de mogelijkheden voor verdere afstemming met ons erfgoedbeleid versterkt - bijvoorbeeld op het gebied van erfgoedinformatie. Bij het mediabeleid bepalen wettelijke kaders voor een belangrijk deel onze provinciale rol. Wij zijn verplicht minimaal één regionale omroep in stand te houden. Provinciale Staten adviseren eens in de vijf jaar het Commissariaat voor de Media over de representativiteit van de omroep en verklaren gedurende die periode zorg te dragen voor haar bekostiging. Deze advisering vindt in 2008 weer plaats. Het Commissariaat voor de Media heeft de taak te controleren op toewijzing van de zendtijd en naleving van de Mediawet. Ook heeft de omroep een belangrijke taak in de voorlichting en communicatie tijdens rampen en fungeert dan als rampenzender. Wij onderzoeken de relatie tussen ons podiumplan en de filmhuizen. Met een filmconsulent stimuleren wij de filmhuizen in Overijssel en ondersteunen wij hen. Tevens gaan wij na op welke wijze film- en multimediaproducties een plek kunnen krijgen binnen het productiefonds. Wij blijven ons de komende periode inzetten voor het behouden, verbeteren en verhogen van de kwaliteit van bibliotheken en archief, en media en film in Overijssel.
49
4.3
Profilering
Kunst en cultuur dragen in een belangrijke mate bij aan het gezicht en de uitstraling van stad, regio en provincie. Zij laten zien hoe het is om daar te wonen en te leven.
4.3.1
Festivals en evenementen
Festivals zorgen voor ontmoeting en samenzijn in een ontspannen en positieve sfeer. Ze versterken daarmee de sociale cohesie en participatie. Ook dragen zij bij aan de culturele uitstraling van Overijssel en leggen een verbinding met andere terreinen als cultuur & economie of recreatie & toerisme. Overijssel kent culturele festivals van allerlei aard en omvang, die vaak kunstvormen van amateurs en professionals combineren. Vooral in de zomer zorgen zij voor een veelzijdig cultuuraanbod voor inwoners en toeristen. Ze dragen bij aan de levendigheid en economie van de stad en het landelijke gebied. Om deze festivals scherper te profileren is een gezamenlijke marketing noodzakelijk. Wij bieden ondersteuning bij de ontwikkeling van een goed marketingconcept. De festivals moeten daarbij wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zij dienen een goed artistiek programma te hebben en op professionele wijze georganiseerd te zijn. Verder moeten zij een (boven)regionale uitstraling hebben en aan bovenstaande marketingstrategie willen deelnemen. De provinciale infrastructuur voor festivals bestaat uit drie regionale festivals met een bovenregionale uitstraling verspreid over Overijssel: in Twente, in Salland en in Noordwest Overijssel. Het betreft drie op zichzelf zelfstandige festivals. Deze festivals dienen een breed publiek te bereiken en gedragen te worden door de betreffende regio's. Tevens dienen de betreffende 'centrumgemeenten' een substantiële financiële bijdrage aan deze festivals te leveren. Wij treden daarbij op als cofinancier in de vorm van een structurele bijdrage gedurende de periode die door deze nota bestreken wordt. Om een onderlinge samenhang, en daarmee een profiel van de regio's en de provincie, te behouden en te versterken worden tussen de genoemde festivals een aantal verbindende activiteiten georganiseerd die bijdragen aan ons streven naar een bruisend cultuurklimaat in Overijssel. We bieden daarbij nadrukkelijk ruimte aan de bestaande culturele infrastructuur in Overijssel. Ook zullen wij een stramien laten ontwikkelen dat gemeenten kunnen inzetten om op lokale schaal en met lokale partijen aan te sluiten bij thematiek en uitvoering van de festivals. In combinatie met de festivals ondersteunen wij met een productiefonds bijzondere activiteiten. Dit fonds staat open voor alle kunst- en cultuurdisciplines en zal op verschillende manieren (via opdrachtverlening, uitvraag, of productiesubsidies) een impuls geven aan de culturele infrastructuur van Overijssel. Jaarlijks storten wij een substantieel bedrag in het fonds. Op deze manier stimuleren wij instellingen, zoals de Nationale Reisopera, om spraakmakende producties te ontwikkelen. Door scherp te selecteren en in te spelen op mogelijkheden voor profilering dagen wij onze partners (fondsen, bedrijfsleven, gemeenten) uit ook een bijdrage aan dit productiefonds te leveren. Om onze provincie sterker te profileren maken wij het aanbod aan festivals aantrekkelijker. Dit doen we door een marketingconcept voor het totale aanbod en door het versterken van een drietal regionale festivals in combinatie met verbindende elementen voor een bruisend Overijssels cultuurklimaat.
4.3.2 50
Musea
In Overijssel zijn ongeveer honderd musea en oudheidskamers gevestigd. Deze vertellen samen vele verhalen, ieder op hun eigen en unieke wijze. Twee musea springen eruit, omdat zij door hun bijzondere geschiedenis en taken bijdragen aan het profiel van Overijssel. De provinciale infrastructuur voor musea wordt gevormd door De Fundatie en door Natura Docet. De Fundatie is een museum voor beeldende kunst, met een bijzondere nadruk op moderne en hedendaagse kunst. Zij beheert, onderhoudt en exposeert ook de provinciale kunstcollectie. Het bevindt zich op twee locaties: het provinciale kasteel Het Nijenhuis in Wijhe en het Paleis aan de Blijmarkt in Zwolle. Vanwege zijn interessante programmering en nationale uitstraling heeft het museum een belangrijke rol bij de versterking van de beeldende kunst en musea in Overijssel. Natura Docet, het tweede museum, is het oudste natuurhistorisch museum van Nederland. Het werd in 1911 geopend en sinds 1921 is op de huidige locatie gevestigd. Door zijn lange geschiedenis en de originele staat waarin het zich grotendeels bevindt, is Natura Docet eigenlijk een ‘museum van een museum’. Deze twee Overijsselse musea blijven wij (zeker in het licht van onze profilering als provincie) rechtstreeks ondersteunen. Ze genieten buiten Overijssel bekendheid en zijn dus ook voor de recreatie en het toerisme van belang. Wij sturen beide musea aan op meer samenwerking met andere instellingen en onderling. Wij verwachten van deze twee musea dat zij hun expertise inzetten en ter beschikking stellen ter ondersteuning van andere musea in Overijssel. Andere musea en oudheidskamers in Overijssel blijven wij daarnaast door de inzet van de museumconsulentfunctie inhoudelijk ondersteunen, zodat zij hun expertise en exploitatie kunnen verbeteren en versterken.
Wij behouden en versterken het culturele en toeristische profiel van de provincie Overijssel door een aanbod van kwalitatief goede musea en de versterking van twee voor Overijssel karakteristieke musea. Dit moet ertoe leiden dat 95% van de musea bekend is met het aanbod van de museumconsulent en tevreden is over de kwaliteit van het aanbod en de mate waarin het aansluit op de vraag.
4.3.3
Streekcultuur
De identiteit van Overijssel is voor een belangrijk deel terug te vinden in de streektaal en de 51
geschiedenis, in verhalen en tradities, kortom in de streekcultuur. Die identiteit is geen statisch gegeven. Streekcultuur zorgt ervoor dat mensen gemakkelijk kunnen participeren in de samenleving en versterkt de sociale cohesie. In samenspraak met gemeenten, inwoners en instellingen geven wij invulling aan het programma ‘Streekcultuur leeft’. Een belangrijk doel ervan is om nieuwe en jonge Overijsselaars met de streekcultuur in contact te brengen. Wij willen het gebruik van en de kennis over de streektaal behouden. De provinciale infrastructuur voor streekcultuur wordt gevormd door de aanwezigheid van een kenniscentrum voor streekcultuur waarbij de expertise beschikbaar komt voor en toegankelijk is voor initiatieven op het gebied van streekcultuur en streektaal. Om ook het eigentijdse en dynamische karakter van streekcultuur te ondersteunen, geven wij extra aandacht aan initiatieven die streekcultuur verbinden met hedendaagse uitingsvormen en de huidige samenleving. Om het aanbod van streekcultuuractiviteiten te versterken ontwikkelen wij een programma ter bevordering van de streekcultuur: 'Streekcultuur leeft'. Het gebruik en kennis van de streektaal en streekcultuur willen we behouden en moderniseren. Dit moet ertoe leiden dat minstens 15 gemeenten actief deelnemen aan het programma 'Streekcultuur leeft'.
4.3.4
Cultuur, ruimte en economie
Steeds vaker zetten wij de mogelijkheden van kunst en cultuur in bij het bereiken van ruimtelijke, economische en sociale doelen. Die integrale en verbindende aanpak past bij de rol van de provincie. Juist op provinciale schaal is het mogelijk om inhoud, doelen en partners bij elkaar te brengen en gericht in te zetten. Overijssel heeft in het Nederlandse cultuurbeleid naam gemaakt met die aanpak en daarom zetten wij die ambitieus voort. De samenwerking tussen het cultuurbeleid en de ruimtelijke ordening gaat gestaag door. Ook op andere terreinen, zoals het landschap, het water en de infrastructuur is er die samenwerking. Provinciale Staten hebben in 2007 ingestemd met het Actieprogramma Cultuur en Ruimte (2007-2014). Het programma richt zich op het gebruik van cultuurhistorie, creativiteit, beeldende kunst, vormgeving en architectuur bij ruimtelijke ontwikkelingsprocessen. Vanuit het actieprogramma leggen wij relaties met de brede aanpak Ruimtelijke Kwaliteit en met de opbouw en inhoud van de Omgevingsvisie Overijssel. De invloed van kunst en cultuur op de economie stimuleren wij met ons economisch innovatieprogramma. Daarbij hebben we niet alleen de bestaande economische activiteiten op het oog, maar kijken we ook naar wat een verdere ontwikkeling van de creatieve industrie heeft te bieden. Het gebruik van ICT (breedband) is daar onderdeel van. Wij monitoren de uitwerking van ons actieprogramma Cultuur en Economie, dat de afgelopen twee jaar in verschillende steden heeft plaatsgevonden. Op basis daarvan onderzoeken wij de mogelijkheden voor een vervolg daarop, ook in de context van ons Grotestedenbeleid. De komende perioden willen wij de invloed van kunst en cultuur op de ruimtelijke en economische ontwikkelingen vergroten. - Met het al vastgestelde programma Cultuur en Ruimte betrekken wij cultuurhistorie, creativiteit, beeldende kunst, vormgeving en architectuur bij ruimtelijke ontwikkelingsprocessen. - Wij moniteren de uitwerking van ons actieprogramma Cultuur en Economie van de afgelopen twee jaaar in verschillende steden en onderzoeken de mogelijkheden voor een vervolg daarop. 52
4.4
Erfgoed
Het cultuurhistorische erfgoed speelt een belangrijke rol in de identiteit en de leefkwaliteit van Overijssel. Karakteristieke gebouwen, archeologische waarden en het cultuurhistorische landschap vertellen 'het verhaal van Overijssel' en bepalen voor een belangrijk deel het aanzien van steden, dorpen en platteland. Zij vormen het herkenbare 'plaatje' waar de inwoners zich mee verbonden voelen, maar ook ons visitekaartje naar buiten. Deze verbondenheid uit zich niet alleen in de rol die het erfgoed speelt in de vrijetijdsbesteding, maar ook in het grote aantal Overijsselaars dat zich voor ons erfgoed inzet. Het cultuurhistorische erfgoed bepaalt mede de aantrekkingskracht van de provincie als recreatieen woonomgeving én als vestigingsplaats voor bedrijven. De wettelijke taken voor het beschermen en behouden van het cultuurhistorische erfgoed liggen hoofdzakelijk bij het Rijk en de gemeenten. Maar omdat het erfgoed ook belangrijk is voor de leefomgeving, het landschap, de ruimtelijke gebiedsontwikkeling, de bovenlokale cultuur en de regionale economie, ligt er ook een taak voor de provincie. Wij zullen regie voeren en partijen en financieringsmogelijkheden bij elkaar brengen. Tevens zullen wij voor duidelijkheid en een stevige basis in ons ruimtelijke ordeningsbeleid zorgen.
Wij kiezen voor een ontwikkelingsgerichte strategie waarbij wij het cultuurhistorische erfgoed behouden door het te verbinden met de hedendaagse samenleving en de uitdagingen en opgaven waar we in Overijssel voor staan.
53
4.4.1
Behoud
Een van onze wettelijke taken is het beheren en in stand houden van het provinciaal archeologisch depot. Bij de uitvoering van deze taak besteden wij extra aandacht aan toegankelijkheid, bruikleen en andere activiteiten voor het publieksbereik. Ook ondersteunen wij amateurarcheologen. Hiermee vergroten wij de maatschappelijke betrokkenheid bij archeologie en versterken wij het draagvlak voor ons archeologiebeleid. Het provinciale steunpunt voor monumenten en archeologie helpt, samen met het Rijk, gemeenten en andere partijen hun nieuwe taken en verantwoordelijkheden op dit terrein goed in te vullen. Wij hanteren daarbij de vraag van de gemeenten als uitgangspunt. Wij staan positief tegenover de intentie van het Rijk en het IPO om de steunpunten volledig te decentraliseren naar de provincie. Dit past binnen de schaal van het middenbestuur en sluit bovendien aan bij de wensen van de gemeenten. Wij maken samen met gemeenten afspraken om tot een eenduidige uitvoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg te komen. De rijkssubsidies voor restauratie zijn vervangen door onderhoudssubsidies. Toch kampt nog een aantal Overijsselse monumenten met een restauratieachterstand, waardoor ze niet kunnen instromen in de onderhoudsregeling. Provinciale Staten hebben al besloten om de rijkssubsidies voor het wegwerken van de restauratieachterstand in 2007 en 2008 mede te financieren met 15 procent. Bij continuering van het huidige rijksbeleid (rijksachterstandregeling) zetten wij deze cofinanciering voort en treden wij niet in de plaats van het Rijk door mogelijke rijkssubsidies over te nemen. Na stopzetting van de huidige rijksachterstandregeling in 2008 bekijken wij of en hoe de resterende knelpunten kunnen worden opgelost. In de discussie over de toekomst van het monumentenbestel, die door het Rijk is ingezet, kiezen wij nadrukkelijk positie door aan te geven dat wij een natuurlijke partner zijn bij het oplossen van grote restauratieachterstanden. Als middenbestuur zijn wij in staat om de huidige sectorale aanpak van het Rijk te doorbreken. Wij kunnen immers meerdere geldstromen, beleidsdoelen en partijen bij elkaar brengen en daarmee per monument voor een oplossing op maat zorgen. Wij dagen het Rijk uit om tot een vernieuwd monumentenstelsel te komen waarin de mogelijkheden en ambities van provincies volwaardig worden benut. Voor monumentenzorg en archeologie en erfgoed willen wij als middenbestuur een duidelijke positie krijgen in het rijksmonumentenbestel en gezien worden als een natuurlijke partner bij het oplossen van grote restauratieachterstanden. Jaarlijks moeten ten minste 10 restauratieachterstandsprojecten in onze provincie worden gefinancierd met rijksgelden.
4.4.2
Identiteit
Kennis over de betekenis van ons erfgoed voor de provincie en haar bewoners, is belangrijk voor het behoud ervan. Wij geven daarom aandacht aan voorlichting en bewustwording van de waarde en ontwikkelingsmogelijkheden van ons erfgoed. Voorbeelden hiervan zijn het programma Naoorlogs Bouwen in Overijssel (NOBO) en de online cultuurhistorische atlas. Daarnaast stimuleren wij het gebruik van ons erfgoed in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen als onderdeel van het actieprogramma Cultuur en Ruimte. In ons programma Behoud en Bescherming Cultureel Erfgoed staat de streekeigen identiteit 54
centraal. Dit gebeurt via een gebundelde aanpak van objecten, zoals bij het programma Streekeigen huis en erf of in relatie tot recreatie en toerisme en cultuureducatie. Ook stimuleren wij het behoud van ons erfgoed door herbestemming en het zoeken naar nieuwe economische dragers. Daarvoor intensiveren wij het programma Reanimatie agrarisch en industrieel erfgoed. Dit betekent dat we niet alleen in de planvorming investeren, maar ook bijdragen aan de financiering van de 'onrendabele top' bij de uitvoering. Er bestaat een belangrijke relatie tussen erfgoed en ruimtelijke ordening. Deze relatie komt onder andere tot uiting in het streekplan en de toets op het bestemmingsplan. Door deze plannen wordt het belang van het cultuurhistorische landschap en de archeologie goed beschermd en afgewogen. Ook in het nieuwe provinciale instrumentarium voor ruimtelijke ordening dat volgend jaar komt, zullen wij ons erfgoed stevig verankeren. In het kader van de Omgevingsvisie beperken wij ons wel tot het erfgoed dat wij van provinciaal belang vinden. We maken mensen in Overijssel meer bewust van de meerwaarde van ons erfgoed, zodat zij de streekeigen identiteit willen behouden. Ons erfgoed moet stevig verankerd zijn in het nieuwe provinciale instrumentarium voor de ruimtelijke ordening.
55
5
Dwarsverbanden
Het provinciaal beleid is breder dan alleen het afzonderlijke beleid voor jeugd, sociale infrastructuur en cultuur. Naast de onderlinge dwarsverbanden zijn er ook verbindingen met andere terreinen van het provinciaal beleid, zoals met ruimte, economie, platteland, vervoer, veiligheid en internationalisering. Wij sturen nadrukkelijk aan op verbinding en versterking van de verschillende provinciale beleidsterreinen vanuit een integrale visie op het provinciaal beleid.
5.1
Dwarsverbanden jeugd, cultuur en sociale infrastructuur
Op het terrein van jeugd, cultuur en de sociale infrastructuur zijn er verschillende dwarsverbanden te benoemen. Zo zijn er verbindingen te leggen tussen jeugd en cultuur (4.2.2 en 4.2.3) door de jeugdcultuur te versterken. Met behulp van een cultureel aanbod kunnen vraagstukken en problemen bespreekbaar worden, oplossingen getoond en geoefend en ervaringen gedeeld. Maar cultuur heeft ook een verbinding met senioren (3.1.3 en 3.3.6) en vrijwilligerswerk (3.3.6) om de culturele infrastructuur in stand te houden en te versterken. Beide onderwerpen hebben ook weer relaties met jeugd. Jeugd en vrijwilligers (3.3.4) richt zich op het versterken van de inzet van de jeugd voor het vrijwilligerswerk, maar ook op het versterken van het vrijwilligerswerk rond een jeugdige die extra ondersteuning nodig heeft. Senioren kunnen in dit verband een bijzondere relatie vervullen tot jeugdigen (3.1.3 en 3.3.4) doordat zij met hun kennis en ervaring vaak een stabiele omgeving voor jongeren kunnen bieden die daar behoefte aan hebben en daarin begeleid moeten worden. Zo ontstaat er ook een hechter intergenerationeel contact, dat een belangrijke bijdrage levert aan de sociale cohesie.
5.2
Dwarsverbanden met Kwaliteit van de leefomgeving
Ook op andere terreinen zijn dwarsverbanden aan te wijzen. Een directe link is er tussen sociaal beleid en vitaal platteland (3.3, 4.2.2 en 4.2.6). In het sociaal beleid voor het landelijke gebied zetten wij ons in voor het behouden en versterken van het voorzieningenniveau. Fysieke investeringen moeten een impuls geven aan de leefbaarheid. In 2007 is de regeling voor Kulturhusen aangepast op basis van de ervaringsgegevens van de afgelopen bestuursperioden. Er komt ruimte voor experimenten die een bijdrage leveren aan de doorontwikkeling van het Kulturhusconcept. We streven ernaar kunst en cultuur integraal deel te laten uitmaken van het Kulturhus, om zo het aanbod op het platteland te versterken. In 2008 geven wij een impuls aan de culturele programmering in samenhang met de bibliotheekvernieuwing, cultuureducatie en het productiefonds. Op een zelfde wijze bestaat er ook een dwarsverband met het Grotestedenbeleid.
56
In het kader van het provinciale woonbeleid is er bijzondere aandacht voor zowel senioren (3.1.5) en jongeren (2.3.1). Met het programma Langer Zelfstandig Wonen richten wij ons op een voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod aan levensloopbestendige woningen, met goed aansluitende zorg en welzijnsvoorzieningen, door bijvoorbeeld het stimuleren van woonzorgzones. Voor jongeren is er sprake van een gebrek aan adequate woonvoorzieningen. Jongeren in de jeugdzorg die geen verdere residentiële behandeling nodig hebben, moeten gebruik kunnen maken van passende woonvormen of zelfstandig kunnen gaan wonen. Wij maken afspraken met gemeenten in het kader van de gemeentelijke woonplannen en met zorgkantoren om dit probleem op te lossen. Daarnaast zetten wij ons ook in voor de groep jonge dak- en thuislozen om te voorkomen dat jongeren en soms zelfs gezinnen met kinderen dak- en thuisloos worden. In het kader van het jeugdbeleid en het sportbeleid is er ook een relatie met de openbare ruimte (2.1.1 en 3.2.6). Het in stand houden van fysieke speelruimte in wijken en buurten komt de leefbaarheid ten goede. In het kader van het preventieve jeugdbeleid is voldoende speelruimte van belang, omdat het kinderen in staat stelt zich op een veilige en gezonde manier te ontwikkelen. Wij ondersteunen gemeenten en speelruimteorganisaties bij de ontwikkeling van multifunctionele buitenspeelruimtes (waaronder speeltuinen). Via ons ruimtelijk beleid stimuleren wij gemeenten om bij de (her)inrichting van woonomgevingen voldoende rekening te houden met de behoefte aan speelruimte. Cultuur heeft met het Actieprogramma Cultuur en Ruimte (2007-2013) als onderdeel van de Ruimtelijke Kwaliteit al een forse samenwerkingsimpuls gekregen (4.3.4). Er komt steeds meer samenwerking tussen cultuurbeleid en ruimtelijke ordening, zodat de kwaliteiten van landschap, water, infrastructuur en bebouwing behouden blijven. Kunst en cultuur krijgen daarmee een duidelijke plaats in de ruimtelijke opgave. Maar ook tussen erfgoed en de ruimtelijke ordening (4.2.2) bestaat een belangrijke relatie. Deze relatie komt onder andere tot uiting in het streekplan en de toets op het bestemmingsplan. Deze plannen zorgen voor een goede bescherming en afweging van de belangen op het terrein van cultuurhistorisch landschap en archeologie. Ook in het nieuwe provinciale instrumentarium voor ruimtelijke ordening dat volgend jaar komt, zullen wij ons erfgoed stevig verankeren. In het kader van de Omgevingsvisie beperken wij ons wel tot het erfgoed dat wij van provinciaal belang vinden.
5.3
Dwarsverbanden met Impuls voor werk
Cultuur heeft op verschillende manieren een relatie met het economische terrein. Zowel vanuit cultuur en economie (4.3.4) als vanuit cultuur en toerisme (4.3.4) zijn er verbindingen. De creatieve industrie is bijvoorbeeld ook in Overijssel een sterk groeiende bedrijfstak. Door de bijdrage van kunst en cultuur aan de kwaliteit van de leefomgeving leveren zij ook een bijdrage aan een sterk vestigingsklimaat. Ons kunst- en cultuurbeleid is daarom indirect een factor voor het versterken van de regionale economie. Maar afstemming van ons beleid op het gebied van cultuur en toerisme zorgt ook voor een verdere profilering van Overijssel, haar historische steden en regio’s. Versterking van de culturele infrastructuur en actualisering van het erfgoedbeleid bevorderen de aantrekkelijkheid van Overijssel, zowel voor haar inwoners als voor haar bezoekers. Daarmee wordt niet alleen het culturele, maar ook het economische klimaat van onze provincie versterkt. Jeugd, onderwijs en arbeidsmarkt (2.1, 2.3, 3.3.4 en 3.3.5) hangen logisch met elkaar samen. Jeugdigen zitten immers een belangrijk deel van hun tijd op school en worden opgeleid voor hun toekomstige deelname aan de arbeidsmarkt. In ons onderwijs-arbeidsmarktbeleid zetten wij actief in op het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten. Wij stimuleren faciliteiten waarin jongeren leren en werken kunnen combineren. Jeugdzorgjongeren kunnen daarbij als bijzondere doelgroep gezien worden. Een goed functionerende zorgstructuur op 57
scholen levert een zeer belangrijke bijdrage aan het voorkomen van voortijdig schooluitval. Binnen een dergelijke zorgstructuur werken professionals van zowel binnen als buiten de school samen om leerlingen op allerlei vlakken te ondersteunen. Tijdig ingrijpen bij moeilijke situaties rond jongeren voorkomt dat zij later instromen in dure vormen van jeugdzorg. In de jeugdzorg bestaat interesse om mentoring als methode in te zetten, en dan vooral bij de nazorg wanneer jongeren zijn uitgestroomd. Met mentoring is al meerdere jaren ervaring opgedaan in ons onderwijsbeleid, net als met de maatschappelijke stages. Deze stages leggen een relatie tussen het onderwijs en vrijwilligers (3.3.5). Wij zetten ons beleid van ondersteuning op het gebied van de maatschappelijke stages voort. ICT, innovatie en (jeugd)zorg kennen een sterke relatie in ons beleid. In het verleden hebben wij al ervaring opgedaan met de relatie tussen ICT en Zorg (3.4.3) in het IZIT-programma (Innovatie van Zorg door ICT Twente). Wij blijven inzetten op deze vernieuwende projecten in de zorg, en dan vooral gericht op de toepassing van nieuwe technologie. In de jeugdzorg zien wij in ICT en innovatie als belangrijk instrumenten voor vernieuwing en ontwikkeling (2.1, 2.2 en 2.3). We investeren steeds meer in ICT en innovatie voor een betere aansluiting van de jeugdzorg op het lokale jeugdbeleid, waarbij preventie vooropstaat. Voorbeelden zijn het signaleringssysteem VIS2, Eigen Kracht Conferenties en de Centra voor Jeugd en Gezin. Wij ondersteunen verder ook innovatieve experimenten bij dienst- en hulpverlening aan jongeren en ouders, zoals het gebruik van breedband, nieuwe media en gaming.
5.4
Dwarsverbanden met Mobiliteit
De relatie tussen de verschillende beleidsterreinen in deze beleidsnota en mobiliteit richten zich vooral op het vervoer. Zo is er een relatie tussen vervoer, cultuur en sport (3.1.6 en 4.3.2), tussen vervoer en senioren (3.1.6) en vervoer en jeugd (2.2). Wanneer bij bijzondere bovenlokale culturele of sportieve evenementen voor de jeugd of voor ouderen blijkt dat vervoer een knelpunt vormt, willen wij bij wijze van experiment bij enkele evenementen gratis openbaar vervoer aanbieden. Daarnaast ondersteunen wij de vrijwillige inzet bij het vervoer voor senioren, bijvoorbeeld door het halen en brengen van senioren door vrijwilligers. Een terugkerend vraagstuk bij de jeugd is het langdurig onderweg zijn van jonge kinderen. Zij trekken per dag soms uren de regio door van huis naar school en daarna weer naar zorg of opvang. Los van het financiële vraagstuk, zien wij dit als een maatschappelijk niet te tolereren fenomeen. Met gemeenten, zorg- en onderwijsinstellingen zoeken wij naar adequate oplossingen in de sfeer van voorzieningen en vervoer (waaronder vrijwilligers).
5.5
Dwarsverbanden met Daadkrachtig bestuur
Met ons cultuurbeleid ondersteunen wij de gezamenlijke marketing van festivals (3.2 en 4.3.1) in Overijssel en daarmee de versterking van deze festivals en het culturele profiel. Vanuit ons evenementenbeleid ondersteunen wij daarnaast nog een aantal festivals en sportieve evenementen die een bijdrage leveren aan de profilering van Overijssel. De aanpak van alcoholgebruik onder jongeren (2.1) is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten. Maar wij beschouwen het wel als onze taak om het ontwikkelen van regionale, preventieve en intersectorale alcoholmatigingsprogramma’s te ondersteunen. Dat hebben we in het verleden gedaan en dat gaan we ook de komende vier jaar doen. Met gemeenten maken wij per jaar in regionaal verband nadere prestatieafspraken, een werkwijze die tot een minimum aan bureaucratie leidt.
58
Er bestaat zowel met de sociale infrastructuur (3.4) als met cultuur (4.3.1) een relatie met internationalisering. Op Europees niveau is er nadrukkelijk aandacht voor een aantal onderwerpen op het terrein van de zorg, zoals de grensoverschrijdende patiëntmobiliteit. Door deze ontwikkelingen te blijven volgen, kunnen specifieke kansen voor Overijssel benut worden. Vanuit het oogpunt van internationalisering en de sociale infrastructuur ligt de nadruk op de wederzijdse uitwisselingen van ideeën, visies, ‘good practices’ en beleid. Ook de internationale profilering van onze culturele sector willen wij een nieuwe impuls geven. Het Overijssels cultuuraanbod, haar historisch erfgoed, haar accommodaties en festivals willen wij ook internationaal bekendheid geven. Tevens willen we instellingen en organisaties binnen en buiten de regio een platform bieden. Zo stimuleren en versterken wij niet alleen kunst en cultuur in onze provincie, maar ook haar economische positie. Het stimuleren of (mede)organiseren van uitwisselingsprogramma’s en werkbezoeken zorgt ervoor dat eigen Overijsselse expertise en het (cultureel) ondernemerschap internationaal onder de aandacht komen.
59
6
Uitvoering
Ons motto is vertrouwen, verbinden en versnellen. Om dat waar te maken is ook een heroriëntatie op de uitvoering nodig. Die heroriëntatie heeft betrekking op rol van de provincie, de inzet van instrumenten, onze relaties met de steunfuncties en andere organisaties, de samenwerking tussen organisaties en de verdere terugdringing van administratieve lasten.
6.1
Rol van de provincie in de uitvoering
De overheid kent als belangrijk uitgangspunt dat algemene middelen worden ingezet ten behoeve van algemeen gedeelde ambities (het algemeen belang); in ons geval de ambities zoals die door Provinciale Staten worden vastgesteld. Wij kunnen activiteiten van organisaties met onze instrumenten ondersteunen zolang de algemene middelen op die manier in Overijssel worden ingezet voor die algemeen gedeelde ambities. Kenmerkend voor de huidige rol van de provinciale overheid is het bevorderen van de verantwoordelijkheid van andere spelers in het veld. Het terugtreden van de overheid wordt gekoppeld aan het terugdringen van de regeldruk. Omdat we de verantwoordelijkheid voor uitvoerende taken in de samenleving leggen, kiezen wij er voor om terughoudend te zijn in het zelf (projectmatig, ad hoc, incidenteel maar ook structureel) oppakken van uitvoerende taken in het veld. Wij richten ons in de uitvoering op het inzetten van instrumenten om beleid gerealiseerd te krijgen. Daaronder valt het beschikbaar stellen van financiële middelen aan derden voor binnen de provinciale kaders benoemde taken, functies en activiteiten. Niettemin kan het bij wijze van uitzondering noodzakelijk zijn om toch zelf aan de slag te gaan. Wij zullen dat dan projectmatig doen, voor een vooraf aangegeven periode, met een duidelijk doel en passend binnen de provinciale beleidskaders . Door deze visie op de rol van de provincie maken wij keuzes in onze heroriëntatie op de uitvoering. Wij gaan daar mee aan de slag: er ligt – in aansluiting op de rol van de gemeenten in het jeugd-, sociale en culturele domein – nog volop werk te doen.
6.2
Inzet van instrumenten
Het subsidie-instrument blijft ook de komende vier jaar een belangrijk instrument om onze doelen gerealiseerd te krijgen. De flexibilisering van de subsidierelaties, als uitgangspunt beschreven in hoofdstuk 1, krijgt handen en voeten op het terrein van de hierna benoemde steunfunctietaken. Voor de incidentele één- of meerjarige prestatiesubsidies zetten wij de lijn van de Subsidieverlening Nieuwe Stijl Overijssel door en versterken we de implementatie daarvan. Dat houdt in scherpere prestatieafspraken met de subsidierelaties, niet meer dan noodzakelijke bemoeienis met de bedrijfsvoering van de subsidieontvanger en subsidievaststelling op basis van gerealiseerde prestaties.
60
Maar er zijn meer instrumenten. Die instrumenten willen wij – meer dan tot nu toe – gebruiken om op een andere manier bij te dragen aan de realisering van onze doelen. Bij een gewenste regiefunctie kan heel goed het instrument ‘opdrachtgeverschap’ passen. Om innovatie in prestaties en processen te stimuleren, kan de provincie een ‘uitvraag’ onder potentiële subsidieaanvragers houden. Ook zal in sommige gevallen het zelf aanbesteden van een opdrachtverlening een geëigende weg blijken te zijn om uitvoering te geven aan het provinciale beleid. Op sociaal en cultureel terrein willen we met gemeenten waar mogelijk arrangementen afsluiten, waarbij een mix van instrumenten aan bod komt. Ook onze rol als initiator, verbinder en versneller gaan wij doorzetten en intensiveren. Wij kunnen op eigen initiatief zelf organisaties inschakelen, brengen partijen met elkaar in verbinding of versnellen besluitvormingstrajecten waar meerdere beslissers betrokken zijn. Het gaat erom onze middelen en kwaliteiten om te zetten in een maatschappelijk effect. Daartoe vormen we coalities met organisaties in het maatschappelijke veld en gemeenten en werken dus voorbij de grenzen van individuele organisaties.
6.3
Steunfunctietaken
Uit de evaluatie van de nota Sociale Actie 2005-2008 kwam naar voren dat onze steunfunctieorganisaties niet de meerwaarde wisten te bereiken die zij zouden moeten hebben. Dit hangt onder andere samen met de onduidelijkheid van de positionering en de rollen van de steunfuncties. Daarom richten wij ons niet langer op de steunfunctieorganisaties, maar op steunfunctietaken. We geven daarmee aan dat het primair gaat om de prestaties en effecten en niet om de instandhouding van de organisatie als zodanig. Wel zullen wij aan die organisaties voldoende middelen beschikbaar stellen om die steunfunctietaken te kunnen uitvoeren. Als de schaal van de organisatie bedrijfseconomisch gezien te klein is om zelfstandig die steunfunctietaken uit te kunnen voeren, zal zo’n organisatie samenwerking moeten zoeken met een grotere partner. Dat kan bijvoorbeeld via een hoofdaannemer onderaannemer relatie. Als een organisatie onvoldoende in staat is onze maatschappelijke doelen en gewenste effecten te realiseren, zal de relatie nader worden bekeken. Organisaties die steunfunctietaken verrichten, zijn voor ons een belangrijke partner bij de uitvoering van ons provinciaal beleid. We kiezen ervoor om met deze organisaties voor de steunfunctietaken een bestendige relatie aan te gaan voor vier jaar en tijdig in die periode te bepalen of een volgend partnerschap voor vier jaar gewenst is. Daarmee kan in iedere beleidsperiode een heroverweging van de relatie met onze partners gemaakt worden; dat houdt zowel ons als onze partners scherp én gericht op kwaliteit. Ter ondersteuning van het maatschappelijke veld en gemeenten zijn voor de komende vier jaar de volgende steunfunctietaken van belang: 1. advies en informatieverstrekking, 2. onderzoek en innovatie, 3. deskundigheidsbevordering en professionalisering, 4. onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving. De steunfunctietaak ‘Advies- en informatieverstrekking’ is een van de klassieke steunfunctietaken. Hieronder valt op verzoek van uitvoerende organisaties in de eerste lijn het geven van voorlichting, van advisering en van documentatie- en informatieverstrekking. De advisering kan ook betrekking hebben op het begeleiden van uitvoerende organisaties in de eerste lijn om aanvragen in te dienen bij landelijk of regionaal werkende overheids- of particuliere fondsen. Tot deze taak behoort ook het fungeren als expertisecentrum voor het veld en de gemeenten. Hier past het samen brengen van gemeenten ook bij.
61
De tweede steunfunctietaak ‘Onderzoek en innovatie’ is vooral gericht op het ontwikkelen van nieuwe methodieken, materialen, producten en het doen van experimenten. In deze taak worden instellingen in de eerste lijn en gemeenten geadviseerd over en ondersteund bij innovatieve projecten en experimenten. Daar hangt ook mee samen het stimuleren van overdracht van ‘bewezen’ methodieken. Net als bij de eerste steunfunctietaak komt hier de rol als kennis- en expertisecentrum duidelijk naar voren. De derde steunfunctietaak ‘Deskundigheidbevordering en professionalisering’ is er op gericht om vrijwilligers en -organisaties door cursussen, trainingen en begeleiding beter in staat te stellen hun vrijwilligerswerk te doen en projecten uit te voeren. Deze derde steunfunctietaak is gekoppeld aan de specifiek aanwezige ervaring en deskundigheid bij de betreffende organisatie met die steunfunctietaak. De vierde en laatste steunfunctietaak ‘Onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving’ richt zich erop dat de organisatie uitvoerende instellingen, gemeenten en andere relevante organisaties in de provincies kent. Ook bevorderen we contacten tussen die organisaties en stimuleren we kennisuitwisseling en afstemming. Dat vergt van de organisaties met steunfunctietaken regionale kennis, inzicht in netwerken en verhoudingen en een proactieve houding. De exacte inhoud van deze vier taken wordt ingekleurd door cultuurverschillen in het maatschappelijk veld op de terreinen van jeugd, sociale infrastructuur en cultuur. Wij zullen de steunfunctietaken nadrukkelijk gebruiken op de in deze nota gekozen beleidsthema’s en doelgroepen; door onze heroriëntatie op het beleid in de vorige hoofdstukken is dat een scherpere focus dan in de vorige beleidsperiode. Ook zullen wij, gezien de eerder genoemde evaluatie van de nota Sociale Actie 2005-2008 waar nodig zorgdragen voor een zo helder mogelijke domeinafbakening tussen de organisaties die steunfunctietaken verrichten. Dit betekent dat wij duidelijk vastleggen welke budgetten bedoeld zijn voor steunfunctietaken op welke terreinen. Doordat wij een andere prioritering in de beleidsonderwerpen hebben aangebracht, kan dit er toe leiden dat er een verschuiving in budgetten optreedt.In de prestatieafspraken met de betreffende organisaties houden we daar rekening mee en zorgen wij voor een optimaal maatwerk. Organisaties die steunfunctietaken verrichten, hebben – voor die taken – in onze visie een tweedelijnspositie. Ze zijn er om binnen onze beleidskaders de gemeenten en uitvoerders in het veld (eerstelijn) te ondersteunen met hun expertise, om hun netwerken in te zetten en onderzoek te doen naar onder meer innovatie in de uitvoering. Dat veronderstelt dat deze organisaties beschikken over een goed netwerk in het maatschappelijke veld en met de gemeenten en dit ook voor de langere termijn weten te onderhouden. Het accent binnen de steunfunctietaken ligt dus op ondersteunen, niet op het uitvoeren van activiteiten die tot de eerste lijn behoren. In lijn met de rijks- en interprovinciale visie hierop zien wij de organisaties die steunfunctietaken verrichten als zelfstandige organisaties met voor een deel door ons gefinancierde taken. Dat betekent dat het die organisaties vrij staat ook andere activiteiten uit te voeren en (commerciële) geldstromen te genereren. Net als andere organisaties kunnen zij ook subsidie aanvragen voor de uitvoering van eerstelijnsactiviteiten. Dat geldt zolang dat niet ten koste gaat van de uitvoering van de steunfunctietaken noch tot een ongewenste rol- en/of belangenvermenging rond die steunfunctietaken leidt. In de verhouding tussen ons als provincie en de organisatie die steunfunctietaken uitvoert, scheppen wij ook meer duidelijkheid. Wij bepalen de doelen van het provinciale beleid (de ‘wat-vraag’) en de bijbehorende indicatoren om de realisatie en de effecten ervan vast te kunnen stellen. De betreffende organisatie doet ons een voorstel over de door haar te verrichten prestaties om die doelen te realiseren en over de wijze van monitoring van de indicatoren (de ‘hoe-vraag’). In die zin hebben wij als provincie voor de steunfunctietaken met de betrokken organisaties een ‘opdrachtgever - opdrachtnemer’ relatie. Dat laat onverlet dat de organisaties voor hun steunfunctietaken aantoonbaar vraaggestuurd werken; dus hun 62
activiteiten verrichten naar aanleiding van de vraag vanuit de samenleving. Dat kan door met afnemers te overleggen over de steunfunctieactiviteiten in het jaar erop. Wij geven aan voor welke steunfunctietaken wij bereid zijn financiële middelen beschikbaar te stellen. Daarbij zijn die organisaties voor die taken niet alleen onze ‘handen en voeten’ ter realisering van provinciale doelen, maar ook onze ‘ogen en oren’. We gaan actiever dan tot nu toe gebruikmaken van de kennis en het netwerk dat bij die organisaties aanwezig is. Door die rol van ‘ogen en oren’ kunnen zij ons college ook informeren over signalen uit het veld over het provinciale beleid. Omgekeerd zullen die organisaties ook een beroep kunnen doen op het netwerk binnen en van de provinciale organisatie. Voor de kwaliteit en de doelmatigheid van het werk van de steunfunctieorganisaties is het essentieel dat er eenduidigheid is in de manier waarop met die organisaties de prestatieafspraken worden gemaakt. Dat geldt ook voor de manier waarop zij daarover verantwoording (inclusief beleidsinformatie) afleggen. Zo kan de resultaatmeting ook plaatsvinden waar zij thuishoort: bij de afnemer. De vraaggerichtheid van de activiteiten is daarmee ook in beeld. Tijdens het maken van de prestatieafspraken zal daarom ook aan de orde komen hoe de afnemertevredenheid wordt gemeten.
6.4
Niet-steunfunctietaken
Een heroriëntatie op onze subsidierelaties brengt met zich mee dat we niet alleen naar de steunfuncties kritisch kijken, maar ook naar de overige structurele subsidierelaties met organisaties. Wij kiezen er voor om – met behoud van de omvang van het subsidiebedrag - de structurele subsidierelatie met belangen- en maatschappelijke activeringsorganisaties de komende vier jaar zo veel mogelijk om te zetten in een op basis van (meer)jaarlijkse prestaties vormgegeven relatie. Deze organisaties kunnen daarmee, net als ieder ander, subsidies vragen om prestaties te verrichten die rechtstreeks aansluiten bij de realisering van onze beleidsdoelen. We gebruiken de periode 2009-2012 om de structurele subsidie aan organisaties die geen steunfunctietaken verrichten, waar mogelijk om te zetten in prestatiesubsidies voor vier jaar. Om die organisaties op een zorgvuldige manier in staat te stellen zich aan te passen aan onze gewijzigde keuzes, blijft de totale hoogte van het jaarlijkse subsidiebedrag voor de komende vier jaar in beginsel gelijk, terwijl de samenstelling ervan en de grondslag eronder veranderen. Daarbij zullen ze in de overgangsperiode ieder jaar voor een groter deel voor provinciale financiering in aanmerking moeten komen op basis van incidentele projecten die aansluiten bij provinciale doelen. Wat betreft Bureau Jeugdzorg Overijssel en de jeugdzorgaanbieders zal vanwege de Wet op de Jeugdzorg sprake blijven van structurele financiering. Niettemin is in Hoofdstuk 2 van deze nota ook op dat terrein sprake van scherpere en meer zakelijke prestatiesturing.
6.5
Samenwerking
Niet alleen is er een goede afstemming tussen provincie en organisaties met steunfunctietaken nodig, ook de samenwerking tussen deze organisaties onderling levert een meerwaarde op voor de realisatie van de door ons vastgestelde doelen. Wij zullen daar in zekere mate op sturen, al huldigen wij het uitgangspunt dat samenwerking van onderop het meest effectief is. Samenwerking tussen organisatie speelt ook ingeval van niet-steunfunctietaken. Wij dringen aan op meer samenwerking tussen diverse organisaties die met hetzelfde thema of doelgroep 63
bezig zijn. Dit kan bijvoorbeeld door een onderling afgestemd gezamenlijk jaarprogramma of door een gezamenlijk ingediend subsidieaanvraag met ‘hoofd- en onderaannemerschap’. Samenwerking tussen organisaties die op hetzelfde (deel)terrein actief zijn, is actief uitgangspunt in onze subsidieverlening. De realisering van samenwerking wordt daarmee vooral een verantwoordelijkheid van de organisaties zélf. Zij zullen bij hun prestatievoorstel moeten kijken met wie afstemming en samenwerking nodig dan wel mogelijk is. Bij het maken van prestatieafspraken zullen zij moeten aangeven hoe zij die verantwoordelijkheid tot samenwerking waarmaken. Om die samenwerking niet in de wielen te rijden, zien wij de komende vier jaar af van het ‘aanbesteden’ van subsidies voor zover die betrekking hebben op steunfunctietaken. Bij andere prestaties zullen we incidenteel meer ervaring met het ‘aanbesteden’ van subsidies opdoen.
6.6
Administratieve lasten
Vertrouwen en versnellen hoort ook tot uitdrukking te komen in procedures en processen. Ondanks dat in de afgelopen paar jaar de administratieve lastendruk feitelijk is gedaald, wordt die nog steeds als te groot ervaren. De in de evaluatie van de nota Sociale Actie 2005-2008 genoemde onduidelijkheden in posities, rollen, functies en inzet instrumenten is daar mede debet aan. Wij willen die oorzaak zoveel mogelijk wegnemen. Wij verminderen de ervaren administratieve lastendruk. Voor zover de lastendruk veroorzaakt wordt door niet heldere regels en procedures, zullen we die duidelijker formuleren. Voor aanvraag- en verantwoordingsprocedures zullen we meer eenduidig zijn en meer keuzevrijheid in de wijze van verantwoording bieden. Meerjarige projecten behoren tot de mogelijkheden. De in paragraaf 6.4 genoemde omzetting heeft ook tot gevolg dat voor die organisaties een lichter regime gaat gelden met minder administratieve lasten. Ook met het realiseren van subsidieloket-concept per 2009 en de bijbehorende verdere uniformering van processen verwachten wij bij te kunnen dragen aan het terugdringen van de ervaren administratieve lastendruk. Om die reden kiezen we er dan ook niet voor om de subsidietaken over te dragen aan steunfunctieorganisaties en/of adviescommissies. Dat zou – los van het verplaatsen van bureaucratie - met het oog op helderheid in de rollen niet voor de hand liggen. Overdracht aan andere organisaties sluiten wij – ook na het realiseren van een efficiënt subsidieloket - daarmee overigens niet uit.
64
Literatuurlijst
Provincie Overijssel: 5. &Overijssel! Vertrouwen, verbinden, versnellen. Coalitieakkoord 2007-2011; Provincie Overijssel 2007 6. Evaluatie nota Sociale Actie 2005-2008, Collegamento 2008 7. Resultaten WoON 2006 Provincie Overijssel; Provincie Overijssel 2007 8. Sociale Actie 2005-2008; Provincie Overijssel 2005 9. Sociale Atlas Overijssel 2006; Provincie Overijssel 2007 10. Sociale Infrastructuur als pijler van de Ontwikkelingsreserve; Provincie Overijssel 2007 11. Staat van Overijssel 2007; Provincie Overijssel 2007
Overig: Beleidsbrief Sport. De kracht van sport; Ministerie van VWS 2007 Beleidsbrief Mantelzorg en Vrijwilligerswerk. Voor elkaar; Ministerie van VWS 2007 Cultuurminnaars en cultuurmijders. Trends in de belangstelling voor kunsten en cultureel erfgoed, 1983-2003; SCP 2005/7 − Kinderen in Tel 2007/2008; Verwey-Jonker Instituut − Kunst van Leven; Ministerie van OCW 2007 − Preventienota Kiezen voor gezond leven; Ministerie van VWS 2006 − De Sociale Staat van Nederland 2007; SCP 2007 − Tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden; SCP 2006 − Tijd voor sport – Bewegen, meedoen, presteren; Ministerie van VWS 2005 − Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015; SCP 2007
− − −
65
Bijlage
Matrix cultuur (peil 2008) Omschrijving
Infrastruct
Steunfunct
uur
ietaken
Productie
Totaal
Prestaties
4.2 Waarborgen van de culturele basisinfrastructuur 4.2.1 Podiumkunsten Nationale Reisopera in Enschede
X
n.v.t. geen structurele subsidierelatie
Ondersteuning productie NRO
X
Ondersteuning productie NRO
Jeugdtheater Sonnevanck
X
Produceren kwalitatieve producties en educatie
Toneelgroep Oostpool
X
Produceren kwalitatieve producties en educatie
Introdans
X
Produceren kwalitatieve producties en educatie
Productiehuis OostNederland
X
Produceren kwalitatieve producties en educatie
Orkest van het Oosten
X
Produceren kwalitatieve producties en educatie
Theater Gnaffel
X
Produceren kwalitatieve producties
Kameroperahuis
X
Uitvoering productie
Mattheuspassion
X
Uitvoering productie
Tamtam
X
Produceren kwalitatieve productie
Valerius
X
Produceren kwalitatieve productie
FPPM
X
Stimulering podiumkunsten
Podiumplan / Poppodia Do it
X
Ondersteuning producties kleine- en poppodia, filmhuizen
Totaal podiumkunsten
1.053.173
-
1.098.095
2.151.268
4.2.2 Cultuureducatie Cultuureducatie
X
Stimuleren cultuureducatie
Erfgoededucatie
X
Stimuleren erfgoededucatie en cultuurbereik
Actieprogramma Cultuurbereik
X
Stimuleren erfgoededucatie en cultuurbereik
Debat en publicaties
X
Totaal cultuureducatie
-
-
1.325.508
Stimuleren cultuurbereik 1.325.508
4.2.3 Cultuur en jeugd Kunstbende
X
Actieve cultuurbeoefening door jeugd
Prinses Christinaconcours
X
Actieve cultuurbeoefening door jeugd
Oogst van Overijssel Totaal cultuur en jeugd
X -
-
36.778
Actieve cultuurbeoefening door jeugd 36.778
4.2.4 Amateurkunst Programma amateurkunst
X
Stimulering amateurkunstproducties
X
Stimulering amateurkunstproducties
amateurkunst
X
Stimulering amateurkunstproducties
Productiefonds amateurkunst
X
Stimulering amateurkunstproducties
Festivals amateurs
X
Stimulering amateurkunstproducties
Cie. Advisering cultuur
X
Stimulering amateurkunstbeoefening Culturele ontwikkeling
Totaal amateurkunst
-
-
485.003
Stimulering amateurkunstproducties 485.003
4.2.5 Beeldende kunst en vormgeving Beeldende kunst en vormgeving Kunstvereniging Diepenheim
X
Stimulering beeldende kunst
X
Produceren beelden kunstmanifestatie
Kunstwegen, V org en uitvoering
X
Totaal beeldende kunst en vormgeving
66
90.000
-
54.858
Stimulering beeldende kunst 144.858
Omschrijving
Infrastruc-
Steunfunc-
tuur
tietaken
Productie
Totaal
Prestaties
4.2.6 Bibliotheken en archief, media en film Historisch Centrum Overijssel /
X
Digitalisering beeldarchief
ADO Media – RTV Oost, mediabeleid
X
Overijsselse bibliotheekdienst
Wettelijke taak regionale omroep X
Ondersteuning Overijsselse bibliotheken
muziek
X
Beheer bibliotheek Overijsselse
Stads- of Atheneumbibliotheek
X
Prov. Bibliotheek amateurmuziekverenigingen Vernieuwingsproces
Beheer Overijsselse wetenschappelijke collectie
X
Vernieuwingsproces Overijsselse bibliotheken
bibliotheken
rijksafspraken
Totaal bibliotheken, archief,
10.359.950
3.489.044
34.000
13.882.994
media en film 4.3 Profilering 4.3.1 Festivals Deventer op stelten
X
Produceren kwalitatief festival
Overijssel op straat
X
Produceren kwalitatief festival
Enschede muziekfestival
X
Produceren kwalitatief festival
Zwart
X
Produceren kwalitatief festival
Kameroperafestival
X
Festivalproductie
Festival Oost
X
Festivalproductie
Tuin der Lusten
X
Festivalproductie
Gezamenlijke marketing
X
Afgestemde marketing festivals en manifestaties Overijssel
Verbindende elementen festivals
X Totaal festivals
1.100.000
-
829.000
Festivalproductie 1.929.000
4.3.2 Musea Rijksmuseum Twente
X
n.v.t. geen subsidierelatie
Natura Docet
X
Beheer collectie en exposities
De Fundatie
X
Beheer provinciale collectie en expositie beeldende kunst
Totaal musea
1.666.146
-
-
4.3.3 Streekcultuur Streektaalinstituut
X
Conserveren en publiceren streektaal en streekcultuur
Streekcultuur leeft Totaal Streekcultuur
X 292.058
-
312.500
Stimulering en actualisering streekcultuur 604.558
4.3.4 Cultuur, ruimte en economie Ruimtelijke kwaliteit: cultuur
X
Inzet kunst en cultuur bij ruimtelijke
en ruimte
ontwikkelingen
Totaal Cultuur en Ruimte
800.000
-
-
800.000
4.4. Erfgoed Stichting monumentenwacht
X
Onderhoud monumenten
X
Behoud monumenten en hergebruik
RIBO
X
Onderhoud monumenten
Archeologie Malta-gelden
X
Behoud archeologische vondsten
Behoud en bescherm cult
X
Behoud cultureel erfgoed
Overijssel Monumenten – restauratie en revitalisering
erfgoed Totaal erfgoed
-
-
2.548.164
2.548.164
67
Omschrijving
Infrastruc-
Steunfunc-
tuur
tietaken
Productie
Totaal
Prestaties
4. Algemeen KCO
X
Ondersteuning kunst en cultuur in Overijssel
Genootschap Het Oversticht
X
Ondersteuning erfgoed Overijssel
Productiefonds (nieuw) Totaal Algemeen
68
X
-
1.958.525
500.000
Stimulering producties 2.458.525