Intake protocol voor de toeleiding van mensen met autisme naar opleiding of werk
Handleiding
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
I. Doelstelling en uitgangspunten
7 8
II. De intakeprocedure in vogelvlucht 10 III. Het eerste gesprek: de cliënt en zijn/haar opleidings/beroepswensen 16 IV. Het tweede gesprek: de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt
22
V. Het omgevingsonderzoek
26
Testen
28
Bronnen / Literatuur
30
Noten
31
Tekst: Marijke Trossèl, Annelies Akker Eindredactie: Elise Schouten Illustraties: Marjan Koudijs Vormgeving en realisatie: Marjan Koudijs i.s.m. Brigit van Wensveen Drukwerk: Presikhaaf Grafische Diensten, Arnhem Projectbegeleiding Equal: Evelien Ribbens, Bureau Arbeid © 2007 Heliomare, Wijk aan Zee Deze handleiding is te bestellen via www.heliomare.nl Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van het Europees Sociaal Fonds
Bijlagen op dvd: 1. Autismegebonden gedragskenmerken (hulpmiddel voor de gesprekken met de cliënt) 2. Autismegebonden gedragskenmerken (hulpmiddel voor het omgevingsonderzoek) 3. Algemene opleidings/beroepscompetenties (hulpmiddel voor de gesprekken met de cliënt) 4. Algemene opleidings/beroepscompetenties (hulpmiddel voor het omgevingsonderzoek) 5. Opleidingen en bijbehorende beroepscompetenties
VOORWOORD Dit intakeprotocol is ontwikkeld door Heliomare en maakt deel uit van een reeks producten die zijn ontwikkeld zijn in het kader van het Equal-project Mensen met autisme aan het werk. Dit project stelt zich ten doel de arbeidstoeleiding en arbeidsintegratie van mensen met autisme te verbeteren. In dit kader is door de deelnemende organisaties een reeks instrumenten ontwikkeld. Aanleiding voor het ontwikkelen van het protocol was de vraag naar betere plaatsings- en begeleidingsadviezen voor cursisten met autisme in de beroepsopleidingen van het REA College te Wijk aan Zee. Ondanks een gedegen intake en een beroepskeuzeonderzoek aan de poorten van het REA College, kwam het met enige regelmaat voor dat een cliënt een voor hem/haar ongeschikte beroepsopleiding volgde. Soms was de gekozen beroepsrichting niet passend, soms bleek het niveau van de opleiding te hoog. Ook kwam het voor dat docenten net die informatie misten, die doorslaggevend is om de cursist goed te kunnen begeleiden. Het kiezen van een geschikte opleiding en het toewerken naar een arbeidsplaats is voor mensen met autisme geen makkelijk proces. Een pasklaar antwoord op de vraag naar geschiktheid en haalbaarheid van een opleiding is vooraf moeilijk te geven; vaak blijkt dat pas gaandeweg het traject. Ook bleek dat bestaande instrumenten voor intake, assessment en beroepskeuze niet altijd voldoende relevante informatie leveren als het gaat om deze doelgroep. Op dit punt kon nog wel wat worden verbeterd. Voorliggend protocol wil een adequate informatieverzameling bewerkstelligen om te komen tot een op maat gesneden opleidings/beroepsadvies aan mensen autisme. Het protocol richt zich niet alleen op de cliënt, maar nadrukkelijk ook op personen uit zijn/haar directe omgeving, zoals familieleden, hulpverleners en begeleiders uit onderwijs en werkveld. Bij Heliomare was de leiding en coördinatie van de werkzaamheden in handen van Annelies Akker. Marijke Trossèl was verantwoordelijk voor de inhoud van het protocol en had het voortouw bij het schrijven hiervan1. Anita Zeemering en Monique van Lente hebben als beroepskeuze-assessoren met veel inzet en enthousiasme het protocol in de praktijk getest. Zij deden hiermee ervaring op bij cliënten met autisme met diverse beroepsinteressen. Iris Paris heeft een bijdrage geleverd aan de beschrijving van een aantal aan autisme gebonden gedragskenmerken.
F. Wichers Directeur REA College Nederland, locatie Wijk aan Zee
INLEIDING Veel (jonge) mensen met autisme hebben opleidings- en/of beroepswensen. Zij willen, net zoals de meeste mensen, leren en/of werken. Ten gevolge van hun beperking is het voor deze mensen niet altijd eenvoudig om die wensen te realiseren. Zo hebben veel mensen met autisme moeite met zelfreflectie, waardoor zij geen goed beeld hebben van hun eigen sterke en zwakke kanten, hun mogelijkheden en beperkingen. Om de juiste opleiding/beroep te kunnen kiezen, is het vanzelfsprekend belangrijk dat zij deze wél kennen. In het kader van het Equal-project Mensen met autisme aan het werk ontwikkelde Heliomare2 een protocol waarvan trajectbegeleiders gebruik kunnen maken bij de intake van mensen met autisme. Aan de hand van dit protocol kunnen zij de wensen, mogelijkheden, beperkingen en ondersteuningsbehoeften van deze cliënten zorgvuldig in kaart brengen. Het intakeprotocol is ontwikkeld voor mensen met autisme die een beroepsperspectief willen ontwikkelen en op zoek zijn naar een geschikte opleiding, maar is ook bruikbaar voor arbeidsintegratietrajecten van mensen met autisme. De intake bestaat uit minimaal twee gesprekken met de cliënt en één of meer relevante personen uit zijn omgeving (omgevingsonderzoek). Op basis van deze gesprekken formuleert de trajectbegeleider een realistisch advies over de opleidings- en beroepsmogelijkheden van de cliënt en geeft hij aan welke begeleiding de cliënt daarbij nodig zal hebben. Het intakeprotocol is samengesteld uit allerlei materialen die worden gebruikt bij de toelating en begeleiding van cursisten met autisme in diverse (beroeps)opleidingen verbonden aan het REA College Nederland3 en Heliomare. Daarnaast is gebruikgemaakt van de Handleiding intakegesprek van de methode OpMaat/ROCassessment, die is gericht op cursisten die een reguliere MBO-opleiding willen gaan volgen. Deze methode onderscheidt per opleiding een aantal gedragskenmerken. Een gedragskenmerk is een eigenschap of vaardigheid gedefinieerd in gedragscriteria. In hoeverre een opleiding/beroep geschikt is voor een cliënt, is onder andere afhankelijk van de mate waarin hij voldoet aan de criteria van deze gedragskenmerken. Daarom is het belangrijk dat dit in het intakegesprek wordt getoetst. In het voorliggende intakeprotocol zijn de door OpMaat ontwikkelde beroepskenmerken aangepast voor mensen met autisme. Daarnaast is een aantal specifieke, met autisme samenhangende gedragskenmerken toegevoegd. Dit protocol is geen draaiboek dat op de voet moet worden gevolgd. Hoe de intake eruit ziet, is immers afhankelijk van allerlei factoren, zoals de ervaringen van de cliënt, de duidelijkheid van zijn opleidingswens en de relatie tussen cliënt en begeleider. De trajectbegeleider beoordeelt zelf in hoeverre het zinvol is om dit protocol te volgen, welke onderdelen meer en minder aandacht behoeven en of er bijvoorbeeld een omgevingsonderzoek nodig is. Het protocol fungeert als ondersteuning en checklist tijdens de intake en helpt de trajectbegeleider de intake zorgvuldig vorm te geven, zodat deze resulteert in een realistisch en werkbaar advies. Bij een meer complexe problematiek is het raadzaam een gedragsdeskundige (psycholoog/orthopedagoog) te betrekken bij de beoordeling en advisering.
uitgangspunten
I. DOELSTELLING EN UITGANGSPUNTEN doelstelling
Het in deze brochure beschreven protocol is bedoeld voor de intake van cliënten met autisme die een opleidings- en/of beroepswens hebben. De trajectbegeleider voert een aantal gesprekken met de cliënt en met één of meer mensen uit zijn omgeving. Deze gesprekken staan in het teken van de volgende doelen: • De mogelijkheden en beperkingen van de cliënt in kaart brengen. • Een realistisch advies formuleren over de te volgen opleiding en het beroepsperspectief van de cliënt. • Vaststellen welke ondersteuning de cliënt nodig heeft om het beoogde traject te realiseren.
Het in deze brochure beschreven intakeprotocol is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: • Elke cliënt met autisme is anders. Autisme kent veel verschillende uitingsvormen. Hoe het autisme zich openbaart, verschilt per individu.Daarom is het noodzakelijk nauwkeurig te onderzoeken hoe het autisme van de betreffende cliënt zich uit en dit te relateren aan de eisen die een opleiding of beroep stelt. • Cliënten met autisme kunnen doorgaans niet goed op zichzelf reflecteren. Doordat cliënten met autisme doorgaans niet goed op zichzelf kunnen reflecteren, hebben zij vaak geen goed beeld van hun eigen mogelijkheden, beperkingen en de invloed van hun beperking op hun gedrag en op de communicatie met anderen. Gangbare assessments voor beroepskeuze zijn om deze reden meestal niet toereikend. Het is bovendien meestal noodzakelijk dat de trajectbegeleider zich niet alleen baseert op de informatie die hij van de cliënt krijgt, maar ook een omgevingsonderzoek uitvoert en mensen uit de omgeving van de cliënt raadpleegt (thuis, school en werk). • Mensen met autisme hebben vaak een beperkt voorstellingsvermogen. Door hun vaak beperkte voorstellingsvermogen kunnen mensen met autisme zich meestal geen goede voorstelling maken van een opleiding of beroep. De trajectbegeleider is zich hiervan bewust en checkt de beelden die de cliënt heeft van het beroep/de opleiding en geeft uitvoerige informatie over opleidingen en beroepen. • Cliënten verschillen in de mate waarin zij hun autisme hebben geaccepteerd. In hoeverre de cliënt zijn autisme heeft geaccepteerd, is onder andere afhankelijk van de leeftijdsfase waarin de diagnose is gesteld. Iemand die al jaren weet dat hij de beperking heeft, gaat daarmee anders om dan iemand bij wie deze diagnose kort geleden is gesteld. De trajectbegeleider onderzoekt in hoeverre de cliënt zijn beperking heeft geaccepteerd en sluit hierbij aan. De gesprekken die tijdens de intake worden gevoerd, kunnen een bijdrage leveren aan het ‘handicapbewustzijn’ van de cliënt. • Helderheid over ondersteuningsbehoeften bevordert succes. Hoe duidelijker het is welke ondersteuningsbehoeften de cliënt nodig heeft, hoe groter de slagingskans is van het traject. Een cliënt die zichzelf overschat en op basis daarvan veronderstelt dat hij tijdens de opleiding/het werk geen behoefte heeft aan begeleiding, loopt het risico dat de problemen zich opstapelen. Dit kan leiden tot onnodige escalatie en terugval. In de intake wordt vastgesteld welke ondersteuningsbehoeften de cliënt heeft. Met dit doel worden zogenaamde good practices achterhaald: concrete positieve ervaringen van de cliënt, die duidelijk maken welke aanpak en welke condities ondersteunend zijn voor het functioneren van de cliënt. • Gestructureerde interviews bevorderen de betrouwbaarheid, de volledigheid en de voorspellende waarde van de verkregen informatie. De structuur van de interviews wordt onder andere bewerkstelligd door vragen te stellen over concreet gedrag van de cliënt in het verleden en te beoordelen in hoeverre dit gedrag voldoet aan de eisen die worden gesteld in opleiding of beroep. Het gaat om algemene gedragskenmerken, die belangrijk zijn in alle opleidingen en beroepen en om specifieke gedragskenmerken, die relevant zijn in een bepaalde opleiding/beroep.
1. Vragenlijst opsturen aan cliënt Voorafgaand aan de intake krijgt de cliënt een vragenlijst toegestuurd, waarin de volgende onderwerpen aan bod komen: • personalia • uitkering en type uitkering • re-integratiebedrijf • opleidingsgegevens, extra begeleiding/therapie tijdens opleiding (remedial teaching, bijles, extra logopedie, motorische therapie, ambulante begeleiding bijvoorbeeld middels leerlinggebonden financiering) • eerder afgenomen beroepskeuzeonderzoek(en) • onderzoek en/of begeleiding vanuit de GGZ of anderszins (MEE of een (in autisme) gespecialiseerde hulpverleningsorganisatie vanuit het persoonsgebonden budget) • medische geschiedenis • materiële voorzieningen en/of hulpmiddelen • arbeidsverleden (stages, vrijwilligerswerk, werkervaring/een recent CV) • huidige opleidings- of beroepswens met korte motivatie • gewenste extra begeleiding bij toekomstige opleiding/stage • gewenste extra begeleiding bij toekomstige arbeid (bijvoorbeeld arbeidstoeleiding of jobcoaching)
2. Informatie bij derden opvragen Het kan nodig zijn om naar aanleiding van de vragenlijst — altijd met toestemming van de cliënt — aanvullende informatie op te vragen bij derden. Zo is het in het algemeen nuttig om een recent uitgevoerd psychologisch onderzoek en/of beroeps(keuze)onderzoek op te vragen. Indien de cliënt bekend is bij het UWV, is het raadzaam contact op te nemen met de betrokken arbeidsdeskundige en de re-integratievisie op te vragen.
II. DE INTAKEPROCEDURE IN VOGELVLUCHT De in deze brochure beschreven intakeprocedure bestaat uit negen stappen. In dit tweede hoofdstuk beschrijven we de gehele procedure in vogelvlucht. Het is afhankelijk van de cliënt en van de situatie of alle onderdelen moeten worden doorlopen. De gesprekken met de cliënt en de mensen in zijn omgeving vormen de kern van de intakeprocedure. Daarom worden deze onderdelen in de volgende drie hoofdstukken nader uitgewerkt.
10
3. Beroepsinteresse-, beroepskeuze- of vaardigheidstest afnemen Wanneer de opleidings/beroepswens van de cliënt onduidelijk is, kan het wenselijk zijn om — voorafgaand aan de gesprekken — een interessetest, beroepskeuzetest of vaardigheidstest af te nemen. Dit is geen wet van Meden en Perzen. Als er sprake is van een onduidelijke beroepswens kan de trajectbegeleider er ook voor kiezen om de cliënt eerst beter te leren kennen door middel van gesprekken en zodoende samen een opleidings- en beroepsperspectief te ontwikkelen. Dan kan later zo nodig alsnog een test worden afgenomen.
11
6. Omgevingsonderzoek doen
In het algemeen wordt gesteld dat technische studies en beroepen voor mensen met autisme geschikter zijn dan sociale/communicatieve opleidingen en beroepen. Marc Segar noemt in zijn boek Coping, overlevingsgids voor mensen met het Aspergersyndroom voorbeelden van beroepen, die geschikt zijn voor mensen met autisme. Hij noemt onder andere: grafisch ontwerper, computerprogrammeur, computertechnicus, systeembeheerder, wetenschappelijk onderzoeker, medisch onderzoeker, analist, architect, apotheker. Als ongeschikte beroepen noemt hij bijvoorbeeld: verkoper, manager, advocaat, politieman, arts, tandarts inspecteur volksgezondheid, leraar voorgezet onderwijs en piloot bij de burgerluchtvaart. Omdat mensen met autisme vaak een beperkt voorstellingsvermogen hebben, gaat de voorkeur uit naar beeldende testen, waarin gebruik wordt gemaakt van plaatjes en foto’s. Om de betrouwbaarheid van de test te bevorderen, voert de cliënt de test bij voorkeur uit in aanwezigheid van de trajectbegeleider. Bovendien moet de trajectbegeleider er rekening mee houden dat de afname van testen bij deze cliënten meestal arbeidsintensiever is en meer tijd kost. Zo is het bij vragenlijsten van belang dat de begeleider voortdurend checkt of de cliënt de vraag goed heeft begrepen. Verder is het vaak raadzaam om de test niet in één keer af te nemen, maar hiervoor meerdere afspraken te maken met de cliënt. In de nabespreking moet de begeleider veel tijd nemen voor uitleg en advies. Op blz. 28/29 van deze brochure noemen we een aantal testen die bruikbaar zijn voor cliënten met autisme.
Na de twee gesprekken kan het nodig zijn meer informatie te verkrijgen door middel van een omgevingsonderzoek. De ervaring leert dat het omgevingsonderzoek vaak andere relevante informatie oplevert dan de informatie die de cliënt geeft. Door gesprekken te voeren met een of meer mensen in de omgeving van de cliënt, bijvoorbeeld van opleiding, stage of werk, krijgt de trajectbegeleider een beter beeld van de competenties, de beperkingen en de begeleidingsbehoeften van de cliënt. Vanzelfsprekend vraagt de trajectbegeleider, voordat hij het omgevingsonderzoek uitvoert, toestemming van de cliënt.
7. De gesprekken en het omgevingsonderzoek beoordelen Wanneer de trajectbegeleider alle gesprekken heeft gevoerd, beoordeelt hij de uitkomsten. Hij kent een waardeoordeel toe aan de antwoorden van de cliënt en beoordeelt per gedragskenmerk in hoeverre de cliënt extra aandacht of ondersteuning nodig heeft. In de bijlagen zijn per gedragskenmerk beoordelingscriteria geformuleerd. De trajectbegeleider overlegt daarover zo nodig met collega’s. Het kan raadzaam zijn om af te stemmen met docenten van de gewenste opleiding en of mensen die het werkveld goed kennen6. Is er sprake van een complexe problematiek, dan is het zinvol ook een gedragsdeskundige (psycholoog/orthopedagoog) bij de beoordeling en advisering te betrekken.
4. Eerste gesprek (intake) voeren Het intakegesprek wordt gevoerd met de cliënt en een persoon uit zijn omgeving, die de cliënt goed kent. In dit eerste gesprek komen de volgende onderwerpen aan de orde: • Achtergrond van de cliënt (dossierinformatie, voorgeschiedenis, psychisch welbevinden, eerdere hulpverlening, medicatie) • Huidige klachten en beperkingen • Motivatie en interessen • Schoolloopbaan, netwerk en andere omgevingsfactoren • Werkervaring en huidige werksituatie • Inventarisatie van relevante personen uit het netwerk ten behoeve van het omgevingsonderzoek De trajectbegeleider maakt een samenvatting van het intakegesprek.
Hoofdstuk III gaat uitgebreid in op het eerste gesprek.
12
Op basis van al deze informatie komt de trajectbegeleider tot een eindoordeel: • Een positief advies voor een specifiek beroep met begeleidingsadviezen • Een negatief advies voor een specifiek beroep, met verwijzing naar andere (beroeps)mogelijkheden
8. Verzamelde informatie verwerken in een verslag
5. Het tweede gesprek voeren Het tweede gesprek, waarbij weer een persoon uit de omgeving van de cliënt aanwezig is, is erop gericht de competenties en de beperkingen van de cliënt in beeld te brengen. In dit gesprek komen de volgende onderwerpen aan de orde: • Gedragskenmerken die samenhangen met het autisme van de cliënt. • Gedragskenmerken die in het algemeen van belang zijn in opleidingen/beroepen. • Gedragskenmerken die van belang zijn in specifieke beroepsrichtingen, met name in de beroepsrichting(en) waarvoor de cliënt belangstelling heeft.
Hoofdstuk V gaat uitgebreid in op het omgevingsonderzoek.
Hoofdstuk IV gaat uitgebreid in op het tweede gesprek.
Verslaglegging gebeurt volgens een vaste structuur. In het verslag komen, naast het onderzoeksverslag, de volgende vragen aan de orde: • Is voor deze cliënt scholing haalbaar die leidt tot duurzame en loonvormende arbeid? Zo nee, wat zijn alternatieven? • Is de cliënt in staat een reguliere opleiding te volgen? Zo nee, op grond waarvan is dat niet mogelijk? • Welke opleiding kan de cliënt volgen? Op grond van welke gedragskenmerken is men tot dit advies gekomen? • Op welke gedragskenmerken heeft de cliënt training en begeleiding nodig? • Welk opleidings-/arbeidstoeleidingstraject wordt voorgesteld? Welke voorzieningen, aanpassingen en hulpmiddelen zijn daarbij nodig?
13
9. Adviesgesprek voorbereiden en voeren De trajectbegeleider bereidt het adviesgesprek goed voor en houdt rekening met het zelfinzicht van de cliënt. Ongeacht het uiteindelijke advies, zorgt hij ervoor dat de cliënt het gesprek als constructief ervaart. Soms is het nodig om meerdere gesprekken te voeren. Eventueel stuurt de trajectbegeleider het verslag vooraf op naar de cliënt. Voor het adviesgesprek zijn de volgende richtlijnen van belang: • Bespreek eerst de eindconclusies en neem daarna de bevindingen gedetailleerd door. • Bespreek de gedragskenmerken zo concreet mogelijk, zodat u de cliënt inzicht geeft in zijn mogelijkheden en beperkingen. • Benadruk bij positieve beoordelingen van gedragskenmerken de sterke kanten en mogelijkheden van de cliënt. Benoem waarin de cliënt zich (met ondersteuning) verder kan/ moet ontwikkelen. • Leg bij negatieve beoordelingen in relatie tot het gewenste beroep goed uit op grond waarvan u tot deze beoordelingen bent gekomen. Leg uit waarom bepaalde competenties belangrijk zijn in het beroep. Geef nadrukkelijk aan welke beroepsrichting(en) wél passend zijn voor de cliënt.
14
15
De trajectbegeleider houdt in de gespreksvoering rekening met de volgende zaken: • Mensen met autisme zijn vaak gevoelig voor prikkels. Voer daarom het intakegesprek in een rustige ruimte en zet de telefoon en de computer uit. • Het is prettig voor de cliënt als hij weet wat hij kan verwachten. Vertel aan het begin van het gesprek kort wat het doel is van het gesprek en hoelang het zal gaan duren. • Stel zo concreet mogelijke vragen; soms is het beter een aantal mogelijke antwoorden aan te reiken waaruit de cliënt kan kiezen. • Houd er rekening mee dat de cliënt soms wat tijd nodig heeft om antwoorden te geven. • Stel de cliënt op zijn gemak. Toon respect voor de cliënt en toon begrip voor zijn beperking.
introductie U stelt zich voor en vertelt waarom deze gesprekken worden gevoerd.
De cliënt heeft een opleidings/beroepswens. Het is belangrijk dat hij kiest voor een opleiding/beroep dat goed bij hem past. Daarom worden door middel van deze gesprekken de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de cliënt in kaart gebracht. Op basis daarvan geeft u een advies over mogelijke opleidingen/beroepen en geeft u aan welke ondersteuning de cliënt nodig heeft. U maakt duidelijk dat u een ervaren beroepskeuzeonderzoeker en assessor bent en dat u veel ervaringsdeskundigheid heeft op het gebied van autisme. U besteedt in algemene zin aandacht aan autisme. Autisme is bij iedereen verschillend en het is daarom belangrijk een beeld te krijgen van het autisme van deze cliënt. Alleen dan is het mogelijk een opleidings/beroepsrichting te kiezen die goed bij de cliënt past en vast te stellen welke ondersteuning hij nodig heeft. Het autisme is daarvoor een belangrijke richtinggever. Door rekening te houden met het autisme van de cliënt, kunnen aanpassingen en hulpmiddelen worden ingezet en vaardigheden worden aangeleerd om problemen/mislukking te voorkomen. Alleen dan kan de cliënt zijn talenten gebruiken en ontplooien. Door autisme ben je speciaal, maar zeker niet minder dan de ander.
III. HET EERSTE GESPREK In het eerste gesprek staat de kennismaking met de cliënt centraal. Wie is de cliënt? Wat heeft hij tot nu toe gedaan op het gebied van opleiding en werk? Wie zijn belangrijk voor hem en welke wensen en ambities heeft hij? Het intakegesprek wordt gevoerd met de cliënt en met iemand die de cliënt goed kent; een ouder, familielid, begeleider of vriend(in). Het is van belang dat dit iemand is die inzicht heeft in de beperkingen en mogelijkheden van de cliënt. De trajectbegeleider overlegt vooraf telefonisch met de cliënt wie hij het beste kan meenemen naar het intakegesprek.
16
U maakt duidelijk wat de cliënt van de intake kan verwachten. U benoemt de onderwerpen die in dit gesprek aan de orde zullen komen en hoelang het gesprek zal duren. U vertelt dat er een tweede gesprek en zonodig een omgevingsonderzoek zullen volgen en geeft aan wanneer het eindrapport/advies ongeveer beschikbaar zal zijn. U waarborgt de privacy van de cliënt. U legt uit dat de informatie vertrouwelijk wordt behandeld en vertelt wat er met de informatie gebeurt.
17
motivatie en Naar aanleiding van de vragenlijst die de cliënt thuis heeft ingevuld, gaat u nader in op interesse de opleidings/beroepswens van de cliënt.
Wat voor beelden heeft de cliënt bij de gewenste opleiding/beroep? Heeft de cliënt een interesse- of beroepentest gedaan, dan worden de resultaten hiervan kort besproken.
dossierinformatie en het vragenformulier dat de cliënt thuis heeft ingevuld. Het gaat hier vooral over de wijze waarop de cliënt zijn voorgeschiedenis zelf heeft ervaren.
Om te achterhalen welke beelden de cliënt heeft van de opleiding/het beroep, stelt u bijvoorbeeld de volgende vragen: • Wat houdt deze opleiding/beroep volgens jou in? • Wat lijkt je leuk en wat lijkt je minder leuk aan de opleiding/beroep? • Hoe ben je op het idee gekomen om voor deze opleiding/dit beroep te kiezen? • Hoe stel jij je voor dat een werkdag van een … eruit ziet? • Hoe stel je je eigen leven voor over vijf of tien jaar? • Weet je hoelang de opleiding duurt en welke richtingen/specialisaties je kunt kiezen? • Hoeveel tijd denk je dat de opleiding je per week kost? • Wat moet je opgeven als je voor deze opleiding/dit beroep kiest? Soms is het raadzaam de cliënt een aantal mogelijke antwoorden aan te reiken waaruit hij kan kiezen.
De volgende onderwerpen kunnen aan de orde komen: • Het verloop en bijzonderheden van de ontwikkeling als peuter/kleuter/schoolkind • De eerste signalen van het autisme en de start van de hulpverlening • De ervaringen van de cliënt in het (speciaal) basisonderwijs
Mensen met autisme hebben vaak moeite om zich een opleiding/beroep voor te stellen. Om betekenis te kunnen geven aan situaties, moeten zij deze eerst ervaren. Als een cliënt belangstelling toont in een bepaalde beroepsrichting, zonder dat hij daarin ervaring heeft opgedaan, kan het zinvol zijn dat hij een korte stage loopt of een paar dagen meeloopt in de gewenste opleiding. U gaat in die gevallen niet alleen af op het gesprek, maar baseert uw advies vooral op deze stage-ervaringen en op observaties in praktijksituaties.
De vragen zijn erop gericht de cliënt beter te leren kennen en nieuwe relevante informatie te verkrijgen, bijvoorbeeld over pestervaringen, leerproblemen of aanpakken die goed hebben gewerkt (good practices). Het is in dit gesprek niet zozeer nodig dat u zich een zeer gedetailleerd beeld vormt van de voorgeschiedenis van de cliënt; het is vooral de bedoeling dat u een beeld krijgt van aspecten die nu nog relevant zijn, bijvoorbeeld bepaalde angsten die in het verleden zijn ontstaan en nog steeds spelen.
dossierinformatie U heeft van tevoren zoveel mogelijk informatie opgevraagd, zoals medische gegevens,
psychiatrische/psychologische rapporten, schoolverslagen van werk of stageplaats en (specialistische) beroepskeuzeonderzoeken. U vertelt dat u heeft kennisgenomen van deze informatie, u vat deze eventueel samen, en geeft aan dat de informatie wellicht bij andere onderwerpen aan de orde zal komen. Als u nog relevante informatie mist, vraagt u aan de cliënt of u deze mag opvragen.
18
voorgeschiedenis U bespreekt kort de voorgeschiedenis van de cliënt aan de hand van de
U stelt bijvoorbeeld de volgende vragen: • Welke positieve herinneringen heb je aan de basisschoolperiode? Was het een leuke tijd? • Welke negatieve herinneringen heb je aan die periode? • Had je veel of weinig vriendjes? Hoe was dat voor jou? • Werd je wel eens gepest? Hoe was dat voor jou? • Had je favoriete docenten? Waarom mocht je hen zo graag?
Ook is het belangrijk dat u alert bent op verschillen tussen de ervaring van de cliënt en van zijn omgeving: de cliënt zegt bijvoorbeeld dat hij zich vrijwel niets herinnert van de basisschool, terwijl zijn moeder aangeeft dat hij in die periode hevig is gepest. psychisch welbevinden en U bespreekt samen met de cliënt de hulpverleningsgeschiedenis van de cliënt. hulpverleningservaringen Soms kan worden volstaan met een samenvatting van de dossierinformatie en de reeds
ingevulde vragenlijst. Het gaat om de volgende informatie: • Welke hulpverlening heeft de cliënt gehad? • Welke hulp heeft hij momenteel? • Wat heeft de cliënt/zijn naasten als helpend en positief ervaren (good practice)? • Heeft hij ook negatieve ervaringen? (Het is meestal beter om hierbij niet te lang stil te staan.)
19
huidige klachten U maakt een inventarisatie van de huidige klachten en beperkingen die de cliënt en beperkingen ervaart in zijn school en/of werksituatie.
In dit eerste gesprek volstaat een opsomming zoals die door de cliënt wordt gegeven. In het tweede gesprek wordt hier nader en directiever op doorgevraagd aan de hand van de gedragskenmerken. medicatie U inventariseert welke medicatie de cliënt in het verleden heeft gebruikt en welke
medicatie hij momenteel gebruikt. • Welke positieve of negatieve effecten had/heeft deze medicatie? • Met welke negatieve effecten van de huidige medicatie moet rekening worden gehouden in opleiding/werksituatie (bijvoorbeeld slaperigheid, vermoeidheid)? schoolloopbaan De schoolloopbaan van de cliënt wordt doorgelopen.
De volgende vragen komen aan de orde: • Welke opleidingen heeft de cliënt gevolgd en hoe is dat gegaan? • Welke onderdelen vond hij leuk en minder leuk en wat vond hij moeilijk en makkelijk? • Hoe kwam het dat de cliënt een opleiding niet heeft afgemaakt? • Hoe kijkt de cliënt er tegenaan om weer zoveel tijd op school door te brengen en huiswerk te maken?
werkervaring en huidige Aan de hand van het ingevulde vragenformulier loopt u het (eventuele) werksituatie arbeidsverleden van de cliënt door.
Als de cliënt nooit heeft gewerkt gaat u na waarom dat zo is: was de cliënt überhaupt in staat om arbeid te verrichten? Op de werkervaringen die relevant lijken voor het toekomstige traject, gaat u wat dieper in: • Werkte de cliënt fulltime of parttime? • Welke taken voerde de cliënt uit? • Wat ging goed, wat ging minder goed? Wat is er gedaan om het functioneren van de cliënt te verbeteren? • Over welk taken was de werkgever tevreden? eerste indruk en U vat het gesprek kort samen en geeft weer wat uw eerste indruk is van de samenvatting (mogelijkheden van) de cliënt.
U maakt een afspraak voor het tweede gesprek.
netwerk en U vormt zich een beeld van de woonsituatie en het sociale netwerk van de cliënt. omgeving Als de cliënt voldoende ondersteuning krijgt uit zijn sociale omgeving, is de slagingskans
van een opleidingstraject groter. De woonsituatie: • Woont de cliënt thuis? • Hoe is de gezinssituatie? Wonen beide ouders thuis? Werken zij en wat voor werk doen zij? Zijn er broers en zusjes? In welke leeftijd? Schoolgaand of werkend? • Als de cliënt niet thuis woont; waar en hoe woont hij? • Als er sprake is van begeleid wonen: wat voor begeleiding krijgt de cliënt? Is hij daarover tevreden? Bij welke zaken wordt hij begeleid? (huishouden, koken, wekken, sociale relaties). • Als de cliënt zelfstandig woont: heeft de cliënt hulp? Van wie en waarbij? Sociale steun: • Staan ouders/partner achter de keuze van de cliënt om een opleiding te gaan volgen? • Kunnen zij hem steunen bij de inspanningen die hij moet leveren voor de opleiding? Hebben zij handvatten om de cliënt te ondersteunen bij problemen of stress? • Hebben mensen in de omgeving van de cliënt een realistisch beeld van zijn mogelijkheden en beperkingen? • Heeft de cliënt vrienden/vriendinnen? • Heeft hij hobby’s? • Hoe was het contact met klasgenoten op de vorige school? • Heeft de cliënt een baantje? Is dit te combineren met de opleiding?
20
21
gedragskenmerken Omdat autisme zich op vele verschillende manieren manifesteert, autisme onderzoekt u hoe het autisme van deze cliënt zich uit.
U doet dit aan de hand van autismegebonden gedragskenmerken. In bijlage 1 is voor elk gedragskenmerk een formulier opgenomen dat u kunt gebruiken tijdens het gesprek Over elk gedragskenmerk stelt u de cliënt een aantal vragen. Ook vraagt u bij elk gedragskenmerk een good practice, een positieve situatie of ervaring, omdat dit vaak illustratief is voor een aanpak die bij de cliënt goed werkt. Op basis van de antwoorden van de cliënt beoordeelt u hoe de cliënt functioneert op het betreffende gedragskenmerk. Informatie over mogelijkheden en beperkingen die al bekend zijn vanuit het eerste gesprek worden meegenomen bij de beantwoording en de beoordeling van de gedragskenmerken.
AUTISMEGEBONDEN GEDRAGSKENMERKEN
IV. HET TWEEDE GESPREK
1.
Prikkelgevoeligheid
2.
Stemming
3.
Dwangmatig gedrag en rituelen
4.
Stressbestendigheid
5.
Taakgerichtheid
6.
Plannen en organiseren
7.
Werktempo
8.
Non-verbale communicatie
9.
Communicatie
10.
Veranderingsbereidheid/flexibiliteit
11.
Fysieke en mentale belastbaarheid
12.
Zelfinzicht
Het tweede gesprek is erop gericht de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt in beeld te brengen. Ook bij dit gesprek is er iemand uit de omgeving van de cliënt aanwezig. Dit kan een andere persoon zijn dan bij het eerste gesprek, bijvoorbeeld omdat deze persoon meer zicht heeft op de beroepscompetenties van de cliënt. De trajectbegeleider houdt tijdens dit gesprek rekening met dezelfde aandachtspunten als in het eerste gesprek. In dit tweede gesprek houdt de trajectbegeleider daarnaast zeer nadrukkelijk rekening met de mate waarin de cliënt zijn autisme heeft geaccepteerd. Dit is van belang, omdat het autisme van de cliënt in dit tweede gesprek veel uitvoeriger aan de orde komt dan in het vorige gesprek.
22
23
algemene Vervolgens brengt u op dezelfde wijze competenties in kaart die in het opleidings- en algemeen relevant zijn in de opleidings/beroepspraktijk. beroepscompetenties
U doet dit aan de hand van algemene opleidings/beroepscompetenties. In bijlage 3 is voor elke competentie een formulier opgenomen dat u kunt gebruiken tijdens het gesprek. Het formulier bevat vragen die u kunt stellen en beoordelingscriteria.
ALGEMENE OPLEIDINGS- EN BEROEPSCOMPETENTIES
24
specifieke Wanneer de cliënt al een duidelijke opleidings/beroepswens heeft of al weet in welke opleidings- en richting hij verder wil leren/werken, brengt u gedragskenmerken in kaart die relevant beroepscompetenties zijn voor de betreffende beroepsrichting.
Deze gedragskenmerken verschillen per opleidingsniveau en per opleiding. In bijlage 5 worden de relevante beroepskenmerken voor acht beroepsrichtingen benoemd. Er worden algemene gedragkenmerken genoemd die van belang zijn voor alle opleidingen binnen de betreffende beroepsrichting. Daarnaast worden aanvullende gedragskenmerken genoemd voor de verschillende niveaus. Deze gedragskenmerken worden in dit protocol niet verder uitgewerkt. We verwijzen u daarvoor naar de eerder genoemde Handleiding Intakegesprek OpMaat van het ROC-trajekt, waaruit deze gedragskenmerken zijn overgenomen. De methode OpMaat formuleert gedragskenmerken voor 128 beroepen.
1.
Contactuele vaardigheden
2.
Mondelinge taalvaardigheid
3.
Luistervaardigheid
4.
Samenwerkingsvermogen
OPLEIDINGEN EN BIJBEHORENDE BEROEPSCOMPETENTIES
5.
Doorzettingsvermogen
1.
Detailhandel
6.
Discipline
2.
Zorg
7.
Dienstverlenende instelling
3.
Agogische opleidingen
8.
Zelfstandigheid
4.
Administratie
9.
Omgaan met kritiek
5.
Informatica
10.
Zorgvuldigheid
6.
Elektrotechniek
7.
Bouw en hout
8.
Laboratoriumtechniek
25
Het is van belang dat deze persoon/personen de cliënt goed kennen, zicht hebben op zijn mogelijkheden en beperkingen en een beeld hebben van zijn ondersteuningsbehoeften. Zo kan de trajectbegeleider bijvoorbeeld gaan praten met een mentor van school, een docent waar de cliënt veel mee te maken heeft/had, iemand van de stageplaats, een docent beroepspraktijkvorming (BPV) of met docenten die vakken geven die relevant zijn voor de beroepsrichting waarvoor de cliënt wil kiezen. Gaat het om een werkende cliënt, dan kan bijvoorbeeld de werkgever of leidinggevende van de cliënt bij het omgevingsonderzoek worden betrokken. Als de cliënt een jobcoach heeft, kan hierbij informatie worden ingewonnen. In deze gesprekken komen de volgende onderwerpen aan de orde: • algemeen beeld van het functioneren van de cliënt • gedragskenmerken, die samenhangen met het autisme van de cliënt (bijlage 2) • algemene gedragskenmerken, die relevant zijn voor opleiding en beroep (bijlage 4) • gedragskenmerken die relevant zijn voor specifieke beroepsrichtingen (bijlage 5) • prognose van de ondervraagde over de opleidings- en beroepsperspectieven van de cliënt
V. HET OMGEVINGSONDERZOEK
Verder zijn in het omgevingsonderzoek de volgende aandachtspunten van belang: • Maak van tevoren telefonisch een afspraak, zodat de betrokkene voldoende tijd reserveert de vragen te beantwoorden. • Leg uit waarom het belangrijk is dat u over deze cliënt informatie van derden krijgt (een van de implicaties van autisme) en vertel dat de cliënt hiervoor toestemming heeft gegeven. • Geef aan dat de uitkomsten van het gesprek met de cliënt worden besproken. Bied de mogelijkheid dat de betrokkene het verslag voordien kan lezen. • Maak duidelijk dat het om vertrouwelijke informatie gaat en maak afspraken over de privacy. • Vraag vooral door op concreet gedrag en vraag om concrete voorbeelden. • Vraag expliciet naar good practice. • Noteer de informatie tijdens het gesprek in steekwoorden en werk deze later uit in een verslag.
Na de twee gesprekken kan het nodig zijn meer informatie te verkrijgen door middel van een omgevingsonderzoek. De ervaring leert dat het omgevingsonderzoek vaak andere relevante informatie oplevert dan de informatie die de cliënt geeft. Door gesprekken te voeren met een of meer mensen in de omgeving van de cliënt, bijvoorbeeld van opleiding, stage of werk, krijgt de trajectbegeleider een beter beeld van de competenties, de beperkingen en de begeleidingsbehoeften van de cliënt. Vanzelfsprekend vraagt de trajectbegeleider, voordat hij het omgevingsonderzoek uitvoert, toestemming van de cliënt.
26
27
TESTEN Beeldende testen
Algemene beroepskeuzetesten
Foto Interesse Vragenlijst (FIV) Aan de hand van foto’s/filmpjes en beschrijvingen kiest de cliënt beroepen die hem aanspreken. Deze digitale test maakt deel uit van het ROC-trajekt, een digitaal instrument voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding, ontwikkeld door het LDC. Naast de FIV zijn er meerdere test- en oriëntatieprogramma’s beschikbaar voor cliënten die een ROC opleiding willen gaan volgen.
Beroepskeuze Zelf Onderzoek (BZO) Een opleidings/beroepskeuzetest voor adolescenten en volwassenen. Met deze test meet de cliënt zijn belangstelling/vaardigheden op de volgende zes gebieden: realistisch, intellectueel, artistiek, sociaal, conventioneel en ondernemend. Omdat deze test veel reflectie vereist, is deze niet altijd geschikt voor cliënten met autisme.
Beroepen in beeld Een cd-rom (eveneens van het ROC-trajekt), die honderd beroepen in beeld brengt door middel van foto’s en filmpjes. Dit materiaal is met name geschikt voor lager opgeleide en minder talige cliënten. Beroepentest van studie en handicap Deze professionele digitale test zet 2250 beroepen op volgorde en houdt rekening met een handicap of functiebeperking. De test is gratis aan te vragen bij Handicap en studie, expertisecentrum voor onderwijs en handicap. FIT Een door het LDC ontwikkelde digitale test waarmee de arbeidsmogelijkheden van mensen met een beperking in beeld worden gebracht. Dit kunnen zowel fysieke als mentale beperkingen zijn. Via allerlei stellingen en beelden brengt de cliënt zijn eigen belastbaarheid in kaart, bijvoorbeeld of hij goed in zijn eentje kan werken of hoe lang hij per dag met een toetsenbord of muis kan werken. De antwoorden leiden tot een overzicht van bij de beperking passende beroepen.
OJ-ID Het OJ-ID is een begeleidingsprogramma dat cliënten ondersteuning biedt bij het zoeken van een opleiding op HBO- of MBO-niveau. Het eerste onderdeel bestaat uit een interessetest van 252 vragen, die kunnen worden onderverdeeld in 42 richtingen. Van deze richtingen kan een top-vijf worden gemaakt van richtingen waarin de cliënt het meest is geïnteresseerd. Bij iedere richting worden beroepen en opleidingen genoemd, onderverdeeld in MBO en HBO. VBO-er wat NU! Deze schriftelijke test beschrijft op eenvoudige wijze vaardigheden die bij verschillende beroepen horen. De cliënt geeft op een schaal van 1 tot 5 aan in hoeverre deze vaardigheden hem aanspreken. De lijst is bedoeld voor cliënten op MBO niveau 1 en 2.
Vaardigheidstest Beroepen Interesse Test (BIT) De BIT kan worden gebruikt bij cliënten (tot havo-niveau) die het basisonderwijs hebben voltooid. De BIT bevat omschrijvingen van 144 beroepsactiviteiten. Uit een groep van vier beroepsactiviteiten kiest de cliënt steeds de meest aantrekkelijke. De BIT bestaat uit negen schalen: technische handarbeid, ambachtelijke vormgeving, techniek en natuurwetenschappen, voedselbereiding, agrarische arbeid, administratie, literaire en geesteswetenschappelijke arbeid, sociaal werk en opvoeding.
Multiculturele CapciteitenTest (MCT) Deze vaardigheidstest is goed bruikbaar voor cliënten die middelbaar beroepsonderwijs (MBO) willen volgen. Met deze test kan worden vastgesteld op welk mbo-niveau (1, 2, 3 of 4) de cliënt cognitief functioneert;de test geeft inzicht in de capaciteiten en vaardigheden van de cliënt. De test is bedoeld voor mensen met een uiteenlopende culturele achtergrond vanaf 18 jaar (opleidingsniveau: enkele jaren voorgezet onderwijs tot afgerond MBO). Doel van de MCT is de capaciteiten van de cliënt in kaart te brengen om voorspellingen te kunnen doen over de geschiktheid voor een bepaalde opleiding of functie.
Beroepskeuze test middelbaar niveau voor allochtonen (BKT-M) Met de Beroepsvoorkeur Vragenlijst worden interesses in kaart gebracht in termen van activiteiten of werkzaamheden. De uitkomst geeft aan welke werkzaamheden de cliënt aanspreken. De test is ingedeeld in vijftien schalen en bestaat uit 96 items. De schalen hebben betrekking op de volgende arbeidsrichtingen: bouw en hout, installatietechniek en metaal, elektrotechniek, autotechniek, automatisering/computertechniek, administratie, voeding en horeca, kunst en creativiteit, handel en commercialiteit, sociale hulpverlening en onderwijs, verzorging, agrarisch, veiligheid handhaving, huishouding en civiele dienst, vervoer en transport.
Amsterdamse Beroepen Interessen (ABIV92) Middels 260 vragen wordt de beroepsinteresse bepaald op HBO- en academisch niveau van adolescenten en volwassenen. De ABIV92 is bedoeld als hulpmiddel bij de advisering inzake individuele school-, studie-, beroepskeuze en loopbaanbegeleiding.
De site www.roc.nl Deze site bevat veel informatie over beroepen. De informatie wordt begeleid met talloze clips en filmpjes.
28
29
BRONNEN / LITERATUUR Handleiding intakegesprek van de methode OpMaat Auteur: Expertisecentrum voor loopbaanvraagstukken Uitgever: LDC, Leeuwarden [2002] Ik ben speciaal 2 Werkboek psycho-educatie voor mensen met autisme Auteur: P. Vermeulen Uitgever: EPO, Berchem [2005] Het syndroom van Asperger Auteur: T. Attwood Uitgever: Swets Zeilingen, Lisse [2001] Een vreemde wereld Over autisme, het syndroom van Asperger en PDD-NOS Auteur: M.F. Delfos Uitgever: SPW [2002] Coping, Overlevingsgids voor mensen met het Aspergersyndroom Auteur: M. Segar Uitgever: Garant, Antwerpen/Apeldoorn [2002] Handleiding voor jezelf, een praktische methode voor psycho-educatie aan jongeren (deel 2 begeleidersboek) Auteur: R. Manders Uitgever: Bureau VIA Meijel [2005] Het Aspergersyndroom autisme in het regulier en speciaal onderwijs; Praktische gids voor leraren en begeleiders Auteurs: T. Peeters, G. Quak Uitgever: Garant, Apeldoorn [2005] Stolberg Organisatie Systematiek(SOS) introductie plus Auteurs: H. Neuteboom, P. v/d Meeren Uitgever: Landelijk Netwerk Autisme [2005]
30
NOTEN Protocol overgang leerlingen met autisme van voortgezet onderwijs naar vervolgopleiding Auteurs: A. Clijssen, L. van Lieverloo, B. Mathijssen, H. Schoots Uitgever: KPC Groep, ‘s-Hertogenbosch [2007] KIRA arbeidstoeleiding voor mensen met autisme Auteurs: A.A. van Dijk, D.A. Rodenburg Uitgever: HR Media, Nijmegen (www.hrmedia.nl)
1 Marijke Trossèl is GZ psychologe en orthopedagoge en werkte lange tijd in de kinderpsychiatrie. De laatste tien jaar is zij verbonden aan de Ambulante Begeleidingsdienst van Heliomare (Middelbaar Beroepsonderwijs) en aan de beroepsopleidingen van het REA College te Wijk aan Zee. Annelies Akker is, naast orthopedagoge en autismefunctionaris, leidinggevende van de inhoudelijke staf (Ontwikkel- en Adviesteam) van Heliomare Onderwijs.
Readers en brochures Autisme en studeren in het hoger onderwijs Auteur: Expertisecentrum Handicap en Studie Uitgever: Expertisecentrum Handicap en Studie, Utrecht [2005] (www.handicap-studie.nl) De verdiepende intake Auteurs: L. Schuit-Overegoor, C. Veldkamp Uitgever: REA College PlurynWerkenrodegroep, Nijmegen [2005] Begeleiding van studenten met een stoornis in het autistisch spectrum Auteur: Steunpunt gehandicapten Uitgever: Gemeenschappelijk Service Bureau ROC Rijn IJssel [2003] Een medewerker met autisme, een handreiking voor werkgevers Auteur: Nederlandse Vereniging voor Autisme Uitgever: Nederlandse Vereniging voor Autisme, Bilthoven [2005] (www.autisme-nva.nl)
2 Heliomare ondersteunt mensen met een beperking bij re-integratie, dagbesteding, onderwijs, revalidatie, sport en wonen en is gevestigd in Noord-Holland. 3 Het REA College Nederland verzorgt beroepsopleidingen voor mensen met een arbeidshandicap op vijf locaties: Groningen, Utrecht, Wijk aan Zee, Groesbeek en Hoensbroek. 4 Zie ook: KIRA, arbeidstoeleiding van mensen met autisme, de sluitende aanpak. 5 Marc Segar: Coping, Overlevingsgids voor mensen met het Aspergersyndroom 6 In de Handleiding intake van de methode OpMaat zijn speciale risicoprofielen ontwikkeld om het risico van uitval per beroepsgroep goed te kunnen inschatten. Gangbare risicoprofielen zijn bij cliënten met autisme niet bruikbaar. Een dergelijke beoordeling is maatwerk en kan per situatie verschillend zijn. Het is daarom van belang het totale beeld van de sterke en zwakke kanten van de cliënt te bespreken met personen die de opleidingseisen, de mogelijkheden voor begeleiding en het werkveld waar de cliënt interesse voor heeft, goed kennen.
31
32