Protocol bewegingsonderwijs Inleiding Bewegen is van essentieel belang voor de totale ontwikkeling van kinderen. Een brede bewegingsbekwaamheid, op een plezierige manier verworven, draagt bij aan een duurzame sportdeelname en een actieve leefstijl en vrijetijdsbesteding. Het primair onderwijs heeft tot taak om leerlingen bekwaam te maken voor een zelfstandige, verantwoorde, kansrijke en blijvende deelname aan de bewegingscultuur. Sinds 2001 zijn nieuw opgeleide leraren primair onderwijs niet meer automatisch bevoegd voor het geven van bewegingsonderwijs aan de groepen drie tot en met acht in het primair onderwijs en voor leerlingen ouder dan zeven jaar in het speciaal onderwijs*. Tegelijkertijd is er een toegenomen aandacht voor bewegen en bewegingsonderwijs in onze samenleving. Veel scholen staan daardoor voor de vraag welke rol bewegingsonderwijs dient te spelen binnen het onderwijsaanbod van de school en op welke wijze ze dit onderwijs kunnen vormgeven. De besturenorganisaties hebben het op zich genomen om, mede op verzoek van de Tweede Kamer, een handreiking te bieden aan de schoolbesturen in het primair onderwijs om binnen de bestaande regelgeving vorm te geven aan kwalitatief goed en veilig bewegingsonderwijs. Dit protocol is tot stand gekomen na overleg met de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) en vertegenwoordigers van de pedagogische academies, de MBOinstellingen en Academies voor Lichamelijke Opvoeding (ALO’s). Dit protocol richt zich op het binnen het curriculum van de school te organiseren bewegingsonderwijs. Hierbij kunnen diverse professionals worden ingezet, zoals groepsleraren met een brede bevoegdheid, groepsleraren met een smalle bevoegdheid, afgestudeerden van de hboopleiding Leraar Lichamelijke Opvoeding en mensen met een MBOopleiding Sport en Bewegen. Bewegingsonderwijs op school is slechts één van de pijlers is waarop bewegen en sport rondom de school rusten. Er zijn landelijk op grote schaal ontwikkelingen gaande met betrekking tot het naschoolse aanbod van bewegingsactiviteiten en de verbinding tussen school en sport(verenigingen). Ook hier moet het realiseren van kwaliteit leidend zijn. Dat kan onder andere worden bereikt door het inzetten van beweegteams. Zo’n team wordt gevormd door diverse deskundigen op MBO en HBOniveau op het gebied van bewegen en sport. Dit protocol bestaat uit: een checklist & toelichting. Daarnaast zijn doorverwijzingen naar relevante websites opgenomen ter nadere informatie. Dit protocol is geschreven vanuit het perspectief van de huidige regelgeving.
* Regeling aanvullend getuigschrift zintuiglijke en lichamelijke oefening primair onderwijs
Algemeen 1. Het bewegingsonderwijs is één van de leer en vormingsgebieden. Dit betekent dat er sprake is van een inhoudelijke visie, een vakwerkplan, van kwaliteitsbeleid, een zorgplan en van periodieke evaluatie. 2. Het inhoudelijke beleid op bewegingsonderwijs sluit net als de andere leergebieden aan bij het schoolbeleid en de vakoverstijgende doelen. 3. De vorderingen van de leerlingen worden systematisch bijgehouden (leerlingvolgsysteem).
Specifiek Leraren en leraarondersteuners (wie) De verantwoordelijkheid voor de lessen bewegingsonderwijs is altijd in handen van vak/groepsleraren (Hbo niveau 5) (gemeenschappelijke opleidingskwalificaties) die een bevoegdheid hebben voor bewegingsonderwijs. Daarnaast kunnen deskundigen op het gebied van Motorische Remedial Teaching (MRT), leraarondersteuners (Lobos, Mbo niveau 4), en eventuele anderen zoals stagiaires van opleidingen worden ingezet in het kader van bewegen en sport op school. (leraren en leraarondersteuners) (Recente onderzoeksgegevens bewegingsonderwijs basisonderwijs) Leeropbrengst (waartoe) 1. De leeropbrengsten staan in relatie tot de kerndoelen, zoals die zijn geformuleerd voor het bewegingsonderwijs. (wettelijke kerndoelen) 2. De leeropbrengsten zijn beschreven in concrete gedragstermen en vertaald in tussendoelen op verschillende niveaus. De leeropbrengsten zijn afgestemd op de leerlingpopulatie van de school. (algemeen overzicht leerlijnen basisdocument) Aanbod (wat) 1. Het aanbod van bewegingsactiviteiten: • is afgestemd op de leeropbrengst en wordt geformuleerd in concrete en haalbare lesdoelen • is breed en maakt leerlingen bekend en vertrouwd met belangrijke en in diverse situaties toepasbare grondprincipes van bewegen • is uitdagend en sluit aan bij de actuele bewegingswereld van de leerlingen • is samenhangend en is gesitueerd binnen doorlopende leerlijnen die geplaatst zijn binnen een periode en jaarplanning • is afgestemd op de onderwijsbehoefte van individuele leerlingen. 2. Als een school zich wil profileren als sportactief of sportgeoriënteerd, dan is er naast de lessen bewegingsonderwijs meerdere malen per week een keuzeaanbod van buitenschoolse sportactiviteiten. Dit aanbod is afgestemd op het binnenschoolse aanbod. (website Alliantie school en sport) Vakdidactisch en pedagogisch handelen (hoe) 1. Leersituaties zijn veilig ingericht: in het begeleiden van het bewegen van de leerlingen wordt binnen aanvaardbare risico’s de veiligheid gewaarborgd 2. Er wordt zowel op groepsniveau als op individueel niveau leerhulp op maat gegeven 3. Bewegingstechnische principes, die van belang zijn voor efficiënt en verantwoord bewegen, worden gekoppeld aan organisatorische en didactisch methodische maatregelen 4. Leer en/of gedragsproblemen worden bij leerlingen gesignaleerd. 5. De lestijd wordt efficiënt benut en het activiteitniveau is hoog 6. De leraren zorgen voor een respectvol pedagogisch klimaat en een actieve en zelfstandige rol van leerlingen. (vakdidactisch en pedagogisch handelen) Randvoorwaarden (waar, wanneer, veiligheid) 1. De gymzaal / het speellokaal voldoet aan de bouwnormen, de normen voor inrichting en de Arborichtlijnen, Arbo Meester, Consument en Veiligheid, ISA, KVLO normen, Leidraad scholenbouw VNG. Randvoorwaarde 1 2. Er is voldoende tijd gepland om de vakoverstijgende doelen en de kerndoelen voor bewegingsonderwijs te realiseren. Randvoorwaarde 2 3. De groepsgrootte in de lessen bewegingsonderwijs is afgestemd op veiligheid, beheersbaarheid, de leerlingenpopulatie en het realiseren van het omschreven aanbod en de geformuleerde leeropbrengst. Randvoorwaarde 3 4. Er kan direct eerste hulp worden verleend (EHBSO). Tevens zijn er communicatiemiddelen aanwezig om hulp in te roepen. Randvoorwaarde 4 5. Er is sprake van een ongevallenregistratie.
Toelichting Leerlingvolgsysteem Met behulp van een LVS wordt de ontwikkeling van een leerling gevolgd. Periodiek worden voor alle leerlingen in een groep de vorderingen vastgesteld en geregistreerd. Eventuele achterstanden kunnen tijdig worden gesignaleerd en er kunnen gepaste maatregelen worden genomen (remediëring). Een paar voorbeelden van leerlingvolgsystemen voor bewegingsonderwijs. • Beleves, leerlingvolgsysteem bewegingsonderwijs (cdrom), A. Consten & J. v.d. Vuurst, Slo in samenwerking met KVLO, Jan Luiting Fonds. • Leerlingvolgsysteem bewegen en spelen + cd rom, W.van Gelder & H.Stroes, Reed business information. • LVS Jumpin Amsterdam, www.jumpin.nl • Novibols, G.W. v.d. Berg,
[email protected], Netwerk rondom Bewegen. • 'Planmatig bewegingsonderwijs'; methode voor de basisschool met geïntegreerd een leerlingvolgsysteem; B.Raadsveld en Z. Swijtink.
Leraren en leraarondersteuners In 2001 is de bevoegdheidsregeling voor het geven van onderwijs in lichamelijke opvoeding in het PO gewijzigd: ‘Het geven van onderwijs in de zintuiglijke en lichamelijke oefening door gediplomeerden van lerarenopleidingen bewegingsonderwijs beperkt zich tot leerlingen in de eerste twee leerjaren van het primair onderwijs en aan groepen bestemd voor leerlingen tot 7 jaar in het speciaal onderwijs’. Dit betreft studenten en zijinstromers, die na 1 september 2000, dus vanaf het schooljaar 20012002 aan de Paboopleiding zijn begonnen. Groepsleraren die al bevoegd waren voor het geven van bewegingsonderwijs voor de groep 3 8, houden hun onderwijsbevoegdheid. Paboafgestudeerden kunnen alsnog de bevoegdheid bewegingsonderwijs halen voor de groepen 3 – 8 via de Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs via Pabo. De Leergang dient gevolgd te worden bij een hiertoe door de Stichting PostHBO gecertificeerde Pabo. Een (speciale) basisschool kan de volgende professionals inzetten voor de lessen bewegingsonderwijs: 1. Een vakleraar. Een leraar lichamelijke opvoeding afgestudeerd aan een ALO. Deze is breed bevoegd, d.w.z. voor alle groepen van het primair en speciaal onderwijs 2. Een groepsleraar: a. een groepsleraar ‘oude stijl’ met een brede bevoegdheid; b. een groepsleraar ‘nieuwe stijl’ met een aanvullende brede bevoegdheid (Leergang). Deze kan ook als vakspecialist in de school werkzaam zijn en aan meerdere groepen lesgeven; c. een bevoegde groepsleraar ‘nieuwe stijl’ die de Leergang volgt. Deze is vanaf het tijdstip dat hij de Leergang voor het eerst volgt gedurende maximaal twee aaneengesloten schooljaren (de duur van de Leergang) bevoegd tot het geven van bewegingsonderwijs aan alle groepen; d. een groepsleraar ‘nieuwe stijl’ met een smalle bevoegdheid voor groep 1 en 2. 3. Een leraarondersteuner bewegingsonderwijs en sport (lobos). Deze ondersteuner heeft geen bevoegdheid bewegingsonderwijs en werkt altijd onder de verantwoordelijkheid van een bevoegde (bewegingsonderwijs) groepsleraar of vakleraar. Dit betekent dat de bevoegde leraar in de les aanwezig dient te zijn, aangezien de kwaliteit van de lessen bewegingsonderwijs én de veiligheid altijd gegarandeerd moeten blijven. 4. Anderen zoals ouders, of sporters die een clinic verzorgen. Ook hierbij geldt dat de bevoegde groepsleerkracht of vakleerkracht als verantwoordelijke aanwezig is in de les. Ad 1. Vakleraar Deze leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen zoals beschreven in het beroepscompentieprofiel en de beroepscode van de KVLO. De ALO’s hebben de gemeenschappelijke opleidingskwalificaties afgestemd op dit beroepsprofiel en op de generieke kernkwalificaties voor de HBObachelor. (opleidingskwalificaties) De vakleraar lichamelijke opvoeding is breed inzetbaar: als leraar en als beweegmanager in en rond de school. www.kvlo.nl.
Ad 2 Groepsleraar Het doel van de wijziging voor wat betreft de bevoegdheid en opleiding voor het vak bewegingsonderwijs in het primair onderwijs is het verhogen van de kwaliteit van dat onderwijs door middel van een intensivering van de scholing van de groepsleraren voor dit vakgebied. Doordat de lerarenopleiding basisonderwijs zich volledig concentreert op het geven van bewegingsonderwijs aan het jonge kind zal het niveau van het bewegingsonderwijs aan de groepen 1 en 2 sterk verbeteren. De kwaliteit van het bewegingsonderwijs aan het oudere kind wordt eveneens versterkt doordat de groepsleraar een specifiek postinitieel scholingstraject, de ‘Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs via de Pabo’, moet volgen alvorens de bevoegdheid voor dat onderwijs aan de groepen 3 t/m 8 te verkrijgen. Groepsleraren die bewegingsonderwijs geven dienen in het kader van de wet BIO hun bekwaamheid te onderhouden. Het behalen van het getuigschrift van de Leergang is overigens niet verplicht. Niet iedere afgestudeerde leraar basisonderwijs is voldoende geschikt of heeft voldoende affiniteit met het vak bewegingsonderwijs. Alleen als daarvoor gemotiveerde en geschikte leraren de leergang volgen kan de kwaliteit van het bewegingsonderwijs een positieve impuls krijgen. (groepsleraar) Ad 3 Leraarondersteuner bewegingsonderwijs en sport (Lobos) De leraarondersteuner bewegingsonderwijs en sport is een specifiek opgeleide onderwijsondersteuner met een MBO opleidingsniveau 4. De leraarondersteuner kan en moet op een zelfstandige manier ondersteunen bij het uitvoeren en evalueren van een programma lichamelijke opvoeding in het primair onderwijs. Inhoudelijk betekent dit dat de lobos onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde (vak)leraar, op een veilige pedagogisch verantwoorde manier les en leerlingbegeleidende taken kan uitvoeren met betrekking tot leerlingen in het leeftijdsbereik van 4 tot 12 jaar, Ook de leraarondersteuner dient zijn bekwaamheid te onderhouden. (lobos en mbo/ovdb) Ad 4 Anderen Externen kunnen bijvoorbeeld zijn: ouders, sporters die een clinic verzorgen, kaderleden van sportverenigingen, een commerciële sportaanbieder, een sportbuurtwerker. Sportaanbieders worden vaak tijdelijk of voor een specifiek onderdeel in het kader van sportoriëntatie en keuze binnen het lesprogramma gehaald waarop een buitenschools aanbod (naar keuze) volgt. Dit vraagt om een goede afstemming op het lesprogramma. Zij hebben geen dienstverband met de school. De (vak)leraar dient altijd aanwezig te zijn in de les.
Voorbeelden van inzet Voorbeelden vakleraar (en/of gespecialiseerde groepsleraar) Efficiëntere en uitbreiding van inzet van een vakleraar op schoolniveau is mogelijk door: Op schoolniveau: 1. Ontdubbelen van formatie. Meestal is het zo dat, als een vakleraar lesgeeft aan een groep, de groepsleraar formatief ook ingeroosterd staat op deze groep. Je zou dit een dubbele inzet van lesgebonden formatie kunnen noemen. De groepsleraar kan tijdens de les van een vakleraar elders ingezet worden, dan wel andere taken doen. 2. Een groepsleraar ‘nieuwe stijl’ met een smalle bevoegdheid voor de groepen 1 en 2 wordt aangesteld als groepsleraar in de groepen 38, krijgt een kleinere werktijdfactor, ten faveure van een vakleraar die in zijn plaats bewegingsonderwijs aan zijn groep geeft. 3. De vakleraar werkt met kinderen die uit twee verschillende groepen komen (bijvoorbeeld de helft van groep 4a en de helft van groep 4b gaan samen naar gym). Daardoor hebben de groepleerkrachten van groep 4a en 4b vier keer per week een halve groep en kunnen meer aandacht schenken aan specifieke leertaken. Op bovenschoolsniveau: 4. Samenwerking met scholen in de buurt door dezelfde vakleraar aan te trekken, vaak gekoppeld aan het gebruik van dezelfde gymzaal/sportzaal; 5. Een poolconstructie van vakleraren onder één of meerdere besturen of een stichting 6. Combinatiefunctie school en sport. Een duale taakstelling van vakleraren die zowel op school werken als taken hebben in het lokaal of regionaal onderwijs/jeugd/sportbeleid.
Voorbeeld combifunctie vakleraar Steeds meer vakleraren zijn werkzaam in een combinatiefunctie school en sport. Er zijn diverse organisatorische modellen. Een paar voorbeelden: In een gemeente zijn zowel het takenpakket als de werktijden van een deel van de vakleerkrachten aangepast. Het onderwijs kende al veel vakleerkrachten, van daaruit zag de gemeente wel iets in een actieve samenwerking met sportbuurtwerk. De vakleerkracht heeft de rol van coördinator en zorgt voor inhoudelijke afstemming tussen het binnen en buitenschoolse beweegaanbod. De gemeente draagt zorg voor financiering naar de scholen zodat zij de buitenschoolse taken van de vakleerkracht kunnen bekostigen. Ergens in Nederland heeft de gemeente het initiatief genomen voor binnen en buitenschools leren bewegen en is in dit geval werkgever. De beleidsgebieden onderwijs, welzijn, sport en gezondheid zien allen de meerwaarde van een actieve invulling van binnen en buitenschoolse uren en bekostigen allen een deel. De vakleerkracht staat 24 uur voor de klas, de rest van de uren zijn voor de buitenschoolse organisatie en uitvoering van activiteiten. Voor deze functie, in deze gemeente ‘vakleerkracht nieuwe stijl’ genoemd, is een nieuw profiel gemaakt. Er is tot 2012 extra geld voor een project gerelateerd aan kwaliteit en gezondheid. Uitgangspunt is dat de scholen na drie jaar de bekostiging van de vakleerkracht op zich nemen en bij de eerste scholen is dit inmiddels het geval. Voorbeeld groepsleraar In het geval dat een aan een school benoemde leraar basisonderwijs de Leergang niet volgt en dus alleen bevoegd is om bewegingsonderwijs in de groepen 1 en 2 te verzorgen zal een oplossing moeten worden gezocht voor de lessen bewegingsonderwijs waarvoor hij of zij niet bevoegd is. Het is aan het schoolbestuur om te bepalen door wie het de lessen bewegingsonderwijs wil laten verzorgen: door de zittende groepsleraren (‘oude stijl’) die hun brede bevoegdheid voor bewegingsonderwijs hebben behouden en door middel van lessenruil de lessen bewegingsonderwijs kunnen overnemen van hun nog niet breed bevoegde collega’s, óf door een groepsleraar nieuwe stijl die de Leergang heeft voltooid, óf door een groepsleraar nieuwe stijl die de Leergang volgt en op grond daarvan tijdelijk bevoegd is voor alle groepen, óf door een groepsleraar nieuwe stijl die de Leergang heeft voltooid en als vakspecialist aan meerdere of alle groepen de lessen bewegingsonderwijs verzorgt (en de rest van de week een eigen groep heeft), òf door een vakleerkracht. Een en ander vergt verschuivingen binnen het lesrooster. Voorbeeld beweegteam Een vakleraar (HBO5) en de Lobos/BOS medewerker (MBO4) managen en verzorgen het binnen en buitenschoolse aanbod aan bewegingsonderwijs en sport. De vakleraar verzorgt de lessen bewegingsonderwijs en wordt hierbij ondersteund door de Lobos. De Lobos/BOSmedewerker voert het voor/tussen en naschoolse aanbod uit en werkt samen met sportverenigingen. De vakleraar managet op het niveau van netwerken leggen en onderhouden en afstemmen van het binnenschools en buitenschoolse aanbod. De school bekostigt de vakleraar. De BOSmedewerker wordt door de gemeente bekostigd. Aangezien vakleraar ook voor een deel buitenschools werkt en de BOS medewerker (als LOBOS) binnen de school hebben gemeente en school een samenwerkingsovereenkomst gesloten waaronder taken en verantwoordelijkheden. Meer voorbeelden. Voor meer voorbeelden verwijzen we naar de brochure over het beroepsprofiel vakleraar bewegingsonderwijs die wordt ontwikkeld door slo, kvlo en avs (waarschijnlijk eind 2007 beschikbaar).
Recente onderzoeksgegevens bewegingsonderwijs basisonderwijs Bewegingsonderwijs wordt anders gegeven door een vakleraar dan door een groepsleraar. De verschillen blijken duidelijk uit onderstaande onderzoeksresultaten. Ook blijkt hieruit de kwalitatieve meerwaarde van de vakleraar. Uit ‘Bewegingsonderwijs: belang, bedoeling en bevindingen’, lezing H. Stegeman 1 november 2006 Amsterdam Onderzoek naar het onderwijsaanbod (PPON – Cito 2006) Het betreft hier onderdelen uit de onlangs uitgevoerde ‘periodieke peiling van het onderwijsniveau’ (PPON). Er is gekeken naar de mate waarin in de groepen 6, 7 en 8 aandacht wordt geschonken aan de twaalf leerlijnen uit het Basisdocument Bewegingsonderwijs die een gevarieerd en breed aanbod garanderen. r het blijkt dat ‘tikspelen’ en ‘doelspelen’ het vaakst op het programma staan. Meerdere leerlijnen krijgen niet de aandacht die ze (volgens de samenstellers van het boek) zouden behoren te hebben; met name ‘bewegen op muziek’ en ‘stoeispelen’ komen er bekaaid vanaf. r het aanbod van de groepsleerkrachten is beduidend minder gevarieerd dan dat van de vakleerkrachten. Ze hebben ook minder oog voor de reguleringsdoelen. r het blijkt dat vakleerkrachten in hun lessen beduidend vaker dan de groepsleerkrachten aandacht schenken aan de, zoals dat wordt genoemd, instructieelementen ‘oorzaak en preventie van blessures’ en ‘veiligheidsaspecten’. Wat vinden de leerlingen ervan? Het Mulier Instituut heeft in het kader van een onderzoek naar de kwaliteit van de lichamelijke opvoeding, aan de leerlingen van groep 8 gevraagd hoe zij oordelen over het belang van het bewegingsonderwijs. r de leerlingen die les hadden van een vakleerkracht zeggen van de meeste activiteiten vaker dat ze deze goed hebben geleerd, dan zij die les kregen van een groepsleerkracht. r de leerlingen die van een vakleerkracht les hadden, zeggen vaker dat ze meer zijn gaan sporten. Terugkijken op de gymlessen In het Nationaal Sport Onderzoek (NSO 2005, ook van het Mulier Instituut) keken Nederlanders van 15 tot 70 jaar terug op hun gymlessen op de basisschool of de lagere school. r zij die les kregen van een vakleerkracht oordelen beduidend positiever over de kwaliteit van die lessen, dan zij die het met de groepsleerkracht moesten doen r de vakleerkracht wordt vaker het keurmerk ‘de (gym)juf/meester was goed’ verleend. Ook leerde hij zijn leerlingen meer. Is er een vakleerkracht op school, dan komt dat dikwijls ook de gymaccommodatie ten goede. Verder houden vakleerkrachten vaak meer rekening met verschillen, stimuleren ze hun leerlingen meer om ook na schooltijd te gaan sporten en sluit hun aanbod beter aan bij de wensen van de leerlingen. r De respondenten die les kregen van een vakleerkracht vinden vaker dat ze goed waren in gym en keken ook vaker uit naar de gymles. Bovendien vonden ze minder vaak dat de klassen te groot waren. De vakleerkracht kan kennelijk wat beter met grote groepen overweg. r er wordt bij de vakleerkracht niet meer of minder gepest als bij de groepsleerkracht. r het blijkt bijvoorbeeld dat de respondenten met positieve ervaringen in het primair onderwijs niet frequenter sporten dan zij die negatieve herinneringen hebben, die met positieve ervaringen in het voortgezet onderwijs wel. r wie goede herinneringen bewaart aan de gymlessen, daar veel heeft geleerd en ook verder positief oordeelt over de kwaliteit van die lessen, sport minder commercieel en meer bij de vereniging. Wie niet zo goed was in gym, sport juist meer in commercieel verband. Uit: Waarom onderwijs in bewegen? Onderwijs in bewegen op de basisschool; ISBN 9072335139; blz. 123 & 124 Verschillen groepsleerkracht (van vóór de wetswijziging) en vakleerkacht: r bewegingsonderwijslessen hebben een eigen karakter wat iedere leerkracht lang niet goed ligt; r nieuwe ontwikkelingen worden door groepsleerkrachten die enkele uren in de week verzorgen niet bijgehouden; in de ten dienste staande ( algemene) vakbladen wordt weinig aandacht besteed aan ontwikkelingen met betrekking tot het bewegingsonderwijs; r oudere leerkrachten zien erg op tegen het geven van 'gym’ lessen; r door de meer complexe bewegingspatronen bij oudere kinderen kunnen de groepsleerkrachten dikwijls geen hulp bieden, waardoor de leerlingen zich niet naar hun mogelijkheden kunnen ontwikkelen; r er ontstaan door voorgaande snel onveilige situaties.
Onderzoeksgegevens: Uit eerder Amerikaans onderzoek blijkt: r vakleerkrachten leren kinderen motorisch meer dan groepsleerkrachten; r het verschil in motorische leereffecten tussen vakleraren en groepsleerkrachten neemt toe bij toenemende complexiteit van de motorische vaardigheden; r het effect van verschillen tussen vakleerkrachten met meer kennis en vaardigheid en collega's met minder kennis en vaardigheid wordt groter, naarmate de te beoefenen vaardigheden complexer zijn; r als vakleerkrachten de lessen bewegingsonderwijs verzorgen heeft het merendeel van de kinderen meer plezier heeft in de lessen, is het programma uitgebreider en beter uitgebalanceerd, wordt er eerder en beter een goed leerplan opgezet voor de hele school dan wanneer een groepsleerkracht dat doet en komt er meer samenhang en lijn in de lessen door de hele schoolperiode heen. Voor de Nederlandse situatie kan daar aan toegevoegd worden: Behalve het geven van lessen geeft de vakleerkracht ook aandacht aan (Mooy, 1993): r de ontwikkeling van een vakwerkplan van een school; r het bewaken van de continue programmering; r counseling; r het plannen van lessen in jaar of periodeplannen; r het geven van didactische en organisatorische adviezen. Uit: Belang van bewegingsonderwijs – H. Stegeman; ISBN 90 72335 25 2; blz. 157 en 158 Vaststellingen: r dat het met name de sportief minder getalenteerde en de kinderen uit minderheids en achterstandsgroepen zijn, die in hun vrije tijd de weg naar de sport niet zoeken of weten te vinden; r dat de ervaringen die in de sportvereniging worden opgedaan in de regel zeer eenzijdig zijn: er wordt doorgaans slechts één tak van sport aangeboden, niet over bewegen geleerd, geen aandacht geschonken aan 'regelcompetenties' en geen kritische sportattitude bijgebracht; r dat de (voor later) zo belangrijke lichamelijk actieve leefstijl niet komt aanwaaien en dat het geen automatisme is, dat mensen tot de zo belangrijke deelname aan de (almaar complexer en onoverzichtelijker wordende) bewegingscultuur besluiten; daarvoor is een repertoire van kennis, inzichten en vaardigheden vereist, dat niet anders dan via goed georganiseerde onderwijsleerprocessen kan worden eigengemaakt; r dat onderzoek duidelijk maakt, dat de ook anderszins beoogde positieve effecten van sportbeoefening en lichamelijke activiteit niet als vanzelf en per definitie optreden; het is juist die ambivalentie, die de noodzaak van een competente sturing en begeleiding van de onderwijsleerprocessen onderstreept; r dat de school (ook de basisschool) over goed opgeleide leraren lichamelijke opvoeding c.q. of vakspecialisten beschikt, die in staat zijn de voor adequate deelname aan de bewegingscultuur vereiste competenties bij te brengen en zorg kunnen dragen voor de noodzakelijke contacten met andere bewegingsaanbieders buiten de school (sportverenigingen, lokale overheden, ongeorganiseerde sport e.a.); r dat de school íedere jongere jongens, meisjes, bewegingsbegaafd, bewegingszwak, sociaal sterk, sociaal zwak bereikt en ze tot minimaal het zestiende levensjaar in hun bewegingsontwikkeling kan volgen; r dat de school (in potentie) het geschikte pedagogische klimaat biedt: het onderwijs in bewegen vindt er op een systematische wijze plaats, planmatig en aangepast aan individuele behoeften en mogelijkheden; sportervaringen die buiten de school zijn opgedaan worden aangevuld en waar nodig gemodificeerd, overbelasting en onnodige vergelijkingssituaties worden vermeden; r dat lichamelijke opvoeding het enige schoolvak is, dat primair is gericht op het lichaam, lichamelijke activiteit, lichamelijke ontwikkeling en gezondheid; r dat sportbeoefening op oudere leeftijd vaker voorkomt, naarmate men op school meer en betere lichamelijke opvoeding heeft genoten en meer competentiegevoelens heeft ontwikkeld r dat er naarmate er op school meer in leerervaringen op het terrein van sport en bewegen wordt geïnvesteerd, er des te minder algemene middelen nodig zijn om het volwassen deel der bevolking over de drempel van de gezondheidsbevorderende (recreatie)sport te trekken. Er mag, tegen de achtergrond van het bovenstaande, dan ook geconcludeerd worden dat de school bij de introductie in en de voorbereiding op deelname aan de bewegingscultuur een sleutelrol vervult.
Randvoorwaarde 1 Arborichtlijnen Het arbeidsomstandighedenrecht omvat in het algemeen het geheel van normen dat gericht is op de bescherming van de werknemer tegen de met het verrichten van arbeid samenhangende invloeden die zijn veiligheid, gezondheid en welzijn (kunnen) bedreigen. De Arbomeester De Arbomeester is een praktisch instrument waarmee scholen in het primair onderwijs zelfstandig arbo en verzuimbeleid kunnen ontwikkelen. De Arbomeester is geschikt om uitvoering te geven aan de wettelijk verplichte RisicoInventarisatie & Evaluatie (RI&E). Deze bevat een R!&E vragenlijst voor de veiligheid en gezondheid van het Gymnastieklokaal De Arbomeester is erkend als brancheRI&E voor het primair onderwijs. www.vfpf.nl De sociale partners in het primair onderwijs werken momenteel aan de Arbocatalogus primair onderwijs, waarin naar verwachting voor het bewegingsonderwijs normen worden opgenomen. Consument en Veiligheid Consument en Veiligheid heeft een map Veiligheid op de basisschool, werken aan een school zonder ongelukken. Deze map krijgt in september 2007 een aanvulling die specifiek gaat over veiligheid bij bewegingsonderwijs. De map is te bestellen bij: www.consumentenveiligheid.nl. ISA In 2002 is op initiatief van ISA Sport de normcommissie ‘Overdekte Multidisciplinaire Sportaccommodaties’ opgericht. Het doel van deze normcommissie was het formaliseren van normen voor alle onderdelen van een overdekte sportaccommodatie die voor meerdere takken van sport (waaronder ook het bewegingsonderwijs kan vallen) kan worden gebruikt. Dit heeft in voorjaar 2007 geleid tot de publicatie van deze normen. www.isasport.com KVLOnormen In de jaren 80 werd al geconstateerd dat de standaard zaalafmeting van 252 m2 een beperkende factor is om leerlingen goed bewegingsonderwijs te geven. Ook andere factoren zoals geluid en licht dragen bij aan deze beperking. Daarom heeft de KVLO eigentijdse normen opgesteld waar een functionele ruimte voor bewegingsonderwijs aan zou moeten voldoen. www.kvlo.nl In 2005 zijn deze normen gepubliceerd en deze zijn opgenomen in de normen van ISA en in de Technische Leidraad scholenbouw van de VNG. Leidraad scholen bouw Vereniging Nederlandse Gemeenten Sinds 1 januari 1997 is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid op het gebied van de onderwijshuisvesting gedecentraliseerd naar gemeenten. Nieuwbouw, uitbreiding en aanpassing van schoolgebouwen zijn daarmee een lokale aangelegenheid geworden van gemeenten en schoolbesturen. Schoolbesturen kunnen aanvragen indienen voor voorzieningen in de huisvesting. De gemeenten moeten beslissen of de voorzieningen voor bekostiging in aanmerking komen. Zie de lokale verordening op onderwijshuisvesting. Om gemeenten en schoolbesturen te ondersteunen geeft de VNG de uitgave Technische leidraad scholenbouw uit. www.vng.nl Het Bouwbesluit Het bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken, zoals woningen, kantoren, scholen e.d. in Nederland minimaal moeten voldoen. Ook verbouwingen vallen onder het Bouwbesluit. De eisen hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid energiezuinigheid en milieu. ww.wetten.nl/bouwbesluit%202003
Randvoorwaarde 2 Er bestaat voor geen enkel leer of vormingsgebied in het primair onderwijs een verplichte lessentabel. De WPO geeft wel aan welke vakgebieden er gegeven moeten worden, maar zegt niets over het aantal uren. Er moet echter wel voldoende tijd ingepland worden om de vakoverstijgende doelstellingen en de doelstellingen voor bewegingsonderwijs te realiseren. De inspectie gebruikt hiervoor als indicator dat leerlingen van groep 1 en 2 dagelijks, leerlingen van groep 3 tot en met 8 uit het basisonderwijs tenminste twee keer per week drie kwartier en leerlingen van groep 3 tot en met 8 uit het speciaal basisonderwijs drie keer drie kwartier les in lichamelijke opvoeding krijgen. De tijd die, indien van toepassing, besteed wordt aan zwemonderwijs dient daarbij niet in mindering gebracht te worden op de lestijd voor lichamelijke opvoeding. Dezelfde richtlijn vinden we terug in artikel 38 van de VNG modelverordening op huisvesting in de vergoeding voor het gebruik van de gymzaal. De
vergoeding voor de 6 tot en met 12jarigen is voor het basisonderwijs 1,5 klokuur en voor het speciaal basisonderwijs 2,25 klokuur per week. Als een school voor speciaal basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal bedraagt de vergoeding voor het gebruik van de gymzaal 3,75 klokuur, wat overeenkomt met 5 lessen van 45 minuten. Basisscholen met vier groepen 1 en 2 hebben één speellokaal. Vanaf de veertiende groep of bij een stabiele vijfde groep jongste kinderen kan een tweede speellokaal aangevraagd worden, mits er geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastieklokaal of een ander speellokaal hemelsbreed binnen 300 meter van de school**. In het Basisdocument Bewegingsonderwijs (SLO/KVLO) staat een verdeling van tijd over leerlijnen. In het onderstaande overzichtsschema is te zien hoe de tijd is verdeeld over de verschillende leerlijnen en binnen de leerlijnen vervolgens over de diverse bewegingsthema’s en kernactiviteiten. De minimale tijd die aan een kernactiviteit wordt besteed is drie lesdelen per lesjaar. Bij minder lestijd is beoogde leerwinst nauwelijks meer te realiseren. Let wel, het aantal lesdelen dat wordt vermeld in het overzichtsschema geldt telkens voor één schooljaar. Er is gekozen voor de groepsverdeling 1/2, 3/4, 5/6 en 7/8, waarbij het dus telkens om twee schooljaren gaat. Bij de verdeling van tijd is er vanuit gegaan dat de beschikbare tijd niet volledig ‘vol’ moet worden gepland. Er moet altijd ruimte blijven voor extra herhaling en verdieping, de planning van verwante activiteiten en toevallige en onvoorziene omstandigheden of gebeurtenissen. De planning van een schaatsmiddag tijdens een vorstperiode moet altijd mogelijk blijven. Voor de kleutergroepen is de vrije (witte) ruimte wat ruimer genomen, namelijk ongeveer 25%, dan voor de groepen 3 tot en met 8 waar ongeveer 10% ‘wit’ is gelaten. In percentages uitgedrukt is de gekozen verdeling van tijd over de verschillende leerlijnen als volgt: Leerlijn
Groep 1/2
Groep 3/4
Groep 5/6
Groep 7/8
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
12 8 5 3 11 0 7 9 3 9 2 9 22
11 5 8 3 11 3 10 8 6 13 3 9 10
9 4 7 3 14 3 12 6 10 12 3 8 9
8 4 7 3 13 3 11 6 14 12 3 8 8
Balanceren Klimmen Zwaaien Over de kop gaan Springen Hardlopen Jongleren Mikken Doelspelen Tikspelen Stoeispelen Bewegen op muziek Wit*
* De percentages wit vallen wat lager uit dan eerder aangegeven door afrondingsverschillen in de overige percentages in het schema. ** De vakleraar lichamelijke opvoeding, 2003. Auteur: Chris Mooij, Baukje Zandstra
Randvoorwaarde 3 De onderwijswetgeving (WPO,WEC, WVO) kent geen bepalingen over de groepsgrootte voor bewegingsonderwijs. Bepalingen zijn wel te vinden in het Bouwbesluit, de Arbowetgeving / Brandveiligheidseisen en de bekostigingssystematiek van het onderwijs. De verantwoordelijkheid voor de groepsgrootte ligt bij het bevoegd gezag. OCW verwijst naar de WMS (Wet Medezeggenschap Scholen) om hier op schoolniveau afspraken over te maken. Het Bouwbesluit Het Bouwbesluit geeft voor diverse accommodaties een 'klasse van bezettingsgraad' aan. De klasse geeft aan hoeveel ruimte personen nodig hebben. Voor gymzalen geldt klasse B4, hetgeen betekent: meer dan 8 m² doch ten hoogste 20 m² per persoon. In een gymzaal van 252 m² mogen maximaal 252 : 8 = 30 leerlingen + 1 leerkracht gebruik maken van de zaal. In een zaal van 200 m² maximaal 200 : 8 = 24 leerlingen + een leraar.
De leerling afhankelijke berekening van de ruimtebehoefte voor scholen De relatie schoolsoort (type leerling) en het aantal normatieve groepen bij de toekenning van huisvestingsvoorzieningen is gerelateerd aan de groepsgrootte. Het basisonderwijs kent geen normatieve groepsgrootte. Omdat toezicht en instructie ook een rol spelen is het aan te bevelen ook hier een maximale groepgrootte vast te stellen. Het speciaal onderwijs kent wél een normatieve groepsgrootte: de Nfactor. Voor de verschillende schooltypen zijn deze: SBO: 15 VSOZMLK: 12 DO: 6 en VSO: 7 SH, ES, VISG, LG, ZMLK: 12 en VSO: 7. ZMOK: 12 en VSO: 7 LZ: 13 en VSO: 7 PI: 10 en VSO: 7 MG: 7 en VSO: 7
Randvoorwaarde 4 EHBSO is Eerste Hulp Bij Sport Ongevallen Het is een taak van het bevoegd gezag om er voor te zorgen dat er in elke gymzaal een complete EHBSOkit aanwezig is. Bovendien bestaat een verplichting vanuit de Arbowet. Deze EHBSOkit mag niet op slot zitten of achter slot en grendel staan en moet bij voorkeur bij een ongeval binnen een halve minuut bereikbaar zijn.