Promovendisymposium
Huizinga Instituut 14 & 15 april 2014
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
PROGRAMMA Maandag 14 april Chair: Prof. dr. Michael Wintle
11:00 Opening door prof. dr. Michael Wintle
11:15 Lieke van Deinsen, Gebroken spiegelbeelden. Historisch bewustzijn, vaderlandse smaak en de contouren van een Nederlandse literaire identiteit 1672-1735. Referent: Prof. dr. Judith Pollmann (Universiteit Leiden) 12:15 LUNCH Chair: Prof. dr. Michael Wintle
13.15 Marianne Klerk, Reconstructing rule of law in the age of Louis XIV: Petrus Valkenier's reason of state rhetoric in 't Verwerd Europa (1675)
Referent: Prof. dr. Wyger Velema (Universiteit van Amsterdam)
Chair: Drs. Paul Koopman
14.15 Klaas Stutje, Arnold Mononutu, ambassadeur zonder land. Een Indonesische missie in Parijs en Berlijn
Referent: Dr. Remco Raben (Universiteit Utrecht) 15.15 THEE Chair: Drs. Paul Koopman
15.45 Iris van Ooijen, Slachtoffers, daders en omstanders in museaal perspectief. Een tentoonstelling over het Interneringskamp Westerbork 1945-1948 Referent: Dr. Bart Wallet (Vrije Universiteit)
16.45 Annemieke Romein, Conditions to the ‘estate’s’ use of fatherland rhetoric. Preliminary findings in the cases of Brittany, Hesse-Cassel and Jülich-Berg
Referent: Prof. dr. R.M. Esser (Rijksuniversiteit Groningen)
17.45 Promovendiraad 19.15 DINER
2
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
Dinsdag 15 april Chair: Prof. dr. Eric Jorink (Huygens ING/Universiteit Leiden) 9.30
Simon Halink, Terug naar Walhalla: Oudnoordse mythologie en de nationale identiteit van IJsland, 1820-1944 Referent: Prof. dr. Arend Quak (Universiteit van Amsterdam)
10.30 Joppe van Driel, Ashes to ashes: eighteenth-century Dutch garbage and the chemistry between the city and the countryside
Referent: Prof. dr. Wijnand Mijnhardt (Universiteit Utrecht)
Chair: Prof. dr. Inger Leemans (Vrije Universiteit)
11:30 Joost Hengstmengel, Goddelycke oeconomie. De Voorzienigheid Gods in de vroegmoderne economie, 1500-1776
Referent: Prof. dr. Eric Jorink (Huygens ING/Universiteit Leiden)
12.30 LUNCH
Chair: Prof. dr. Inger Leemans (Vrije Universiteit)
13.30 Berthe Jansen, The impact of Buddhist monasticism on Tibetan society and culture Referent: Prof. dr. Ann Heirman (Universiteit Gent)
14.30 Virginia Hoel, The Norwegian Seamen's Mission and national romanticism 1865-1920: Case studies from Antwerp and Amsterdam/Rotterdam
Referent: Prof. dr. Peter Nissen (Radboud Universiteit)
15.30 THEE
Chair: Prof. dr. Peter Nissen (Radboud Universiteit)
16.00 Bart Verheijen, 'De wrange vruchten van de vrijheidsboom': Politiek en cultuur in de Bataafs-Franse tijd (1806-1813)
Referent: Prof. dr. Henk te Velde (Universiteit Leiden) Parallel: 16.00 – 18.00 vergadering Huizinga Programmateam. Vanaf 17.30 schuiven twee promovendi en ReMa vertegenwoordiger aan
17.00
BORREL + afsluiting
3
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
ABSTRACTS & CV Maandag 14 april Michael Wintle Professor Wintle is hoogleraar Moderne Europese Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, en voorzitter van de capaciteitsgroep Europese Studies. Daarnaast is hij directeur van het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis, UvA. ---
Lieke van Deinsen , Gebroken spiegelbeelden. Historisch bewustzijn, vaderlandse smaak en de contouren van een Nederlandse literaire identiteit 1672-1735. Referent: Prof. dr. Judith Pollmann (Universiteit Leiden)
Abstract – De Nederlandse cultuur aan het einde van de zeventiende en begin van de achttiende eeuw heeft door de eeuwen heen een wel bijzonder beruchte reputatie opgebouwd. Noties als verfransing, verval en het verlies van de in de ‘Gouden Eeuw’ verworven dominantie op het wereldtoneel door de onbesuisde expansiedrift van Lodewijk XIV, beheersten lange tijd de historiografische verhandelingen over deze periode uit de Nederlandse geschiedenis. Recentelijk is dit beeld aan het wankelen gebracht en vanuit verschillende perspectieven is inzichtelijk gemaakt dat ook in deze ogenschijnlijk duistere periode uit de vaderlandse historie meer substantiële bijdragen zijn geleverd aan het denken over de aard en inhoud van een Nederlandse culturele identiteit. Het denken over de eigenheid van de Nederlandse cultuur, kreeg, zoals ik zal betogen, een belangrijke impuls door een naar het zich laat aanzien weinig gerelateerd debat dat in Frankrijk werd gevoerd en dat de boeken is ingegaan als de Querelle des Anciens et des Modernes. Waar de Franse Querelle kan worden beschreven als intraculturele strijd tussen traditie en vernieuwing waarbij vooral de absolute autoriteit van de klassieken ter discussie werd gesteld, ontstaat in de Republiek een intercultureel geschil tussen de contemporaine Nederlandse en Franse cultuur.
CV – Lieke van Deinsen studeerde Nederlands en Literary Studies aan de Universiteit van Nijmegen. Binnen de kaders van het NWO Vidi-project Proud to be Dutch werkt ze momenteel aan een proefschrift op het snijvlak van cultuurgeschiedenis en literatuurwetenschap, waarvoor ze manifestaties van culturele identiteitvorming in de vroeg achttiende-eeuwse literaire marktplaats van de Republiek bestudeert. Daarnaast is ze als docent verbonden aan de bachelor Nederlandse Taal en Cultuur. ---
Marianne Klerk, Reconstructing rule of law in the age of Louis XIV: Petrus Valkenier's reason of state rhetoric in 't Verwerd Europa (1675) Referent: Prof. dr. Wyger Velema (Universiteit van Amsterdam)
Abstract – In his successful book ‘t Verwerd Europa (1675) the Amsterdam-based lawyer, Petrus Valkenier (1638-1712) stated that all of Europe was in state of ‘confusion’ (‘Verwerd’) caused by the despotic, belligerent Bourbon-French monarchy. Valkenier heavily relied upon the popular early modern topos of ‘reason of state’, analysing the dynamics of the specific ‘interests’
4
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
of different European ‘states’. He claimed that it was in everyone’s ‘true interest’ to block the supposed aspirations of Louis XIV to universal monarchy. Valkenier literally copied a large number of passages from De l’Interest des Princes et des Etats (1638) by the Huguenot leader Henri Duc de Rohan (1579-1638). However, Rohan argued Habsburgs-Spain to be the greatest threat to European rulers, consequently advocating a rather aggressive dynastic policy for the French monarchy. The objective of this paper is to elucidate the function of reason of state in Rohan’s and Valkenier’s writings against the background of what it actually implied. Reason of state literature did not mirror the development of the bureaucratic coercive tax state or represent an emerging rational and secular political ideology, but it embodied a fashionable political rhetoric, attempting to persuade readers to take sides in political power struggles. Moreover, this paper will give an insight into the outcome of Valkenier’s reason of state rhetoric: an attempt to reconstruct the rule of law during internal constitutional crisis and the early modern war- and arms race.
CV – Marianne Klerk studeerde geschiedenis aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. Haar masterthesis over de, inmiddels in vergetelheid geraakte, eind-zeventiende-eeuwse bestseller ’t Verwerd Europa van de jurist Petrus Valkenier, kreeg een vervolg in haar huidige promotieonderzoek over ‘raison d’état’-retoriek in de zeventiende eeuw. Als onderdeel van het grotere NWO-project ‘New Monarchy’ onder begeleiding van Prof. Dr. Robert von Friedeburg, analyseert Marianne de functie van Valkeniers raison d’état-argumentatie en die van de verschillende internationale auteurs, van wie Valkenier gretig gehele passages kopieert. Naast haar promotieonderzoek verzorgt zij een deel van het vroegmoderne geschiedenisonderwijs aan de Erasmus Universiteit, wat af en toe een welkome afleiding is van Valkenier en consorten. ---
Klaas Stutje, Arnold Mononutu, ambassadeur zonder land. Een Indonesische missie in Parijs en Berlijn Referent: Dr. Remco Raben (Universiteit Utrecht)
Abstract – In deze presentatie staat de jonge student Arnold Mononutu centraal. Deze figuur, die in 1898 geboren werd op het Indonesische eiland Sulawesi en die in de jaren twintig van de vorige eeuw in Nederland kwam studeren, werd in de zomer van 1925 door de Indonesische nationalistische studentenvereniging in Nederland uitgezonden naar Parijs. Daar moest hij als een informele ambassadeur contacten leggen met antikoloniale politieke bewegingen en nationalistische studenten uit de gekoloniseerde wereld. Hij presenteerde er de Indonesische aanspraken op het internationale toneel. Door de avonturen van Mononutu op de voet te volgen zien we niet alleen hoe de Indonesische studenten erin slaagden om hun strijd te verbreden en een internationale dimensie te geven, maar ook hoe deze ontwikkeling in de praktijk verre van lineair, eenduidig en coherent was. Middels de casus van Mononutu reflecteert deze presentatie op de algemene theoretische problemen die gepaard gaan met (1) biografische studies binnen een bredere politieke context, (2) met netwerkstudies die verder wensen te gaan dan abstracte prosopografische schetsen of ideologisch deterministische overzichten, en met (3) politieke analyses van bewegingen die nog sterk in ontwikkeling zijn. CV – Klaas Stutje (1986) is een PhD-onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam, departement Europese Studies, onder supervisie van prof. dr. Joep Leerssen. In Augustus 2010 rondde hij aan dezelfde universiteit de Research Master Geschiedenis af (cum laude). Zijn
5
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
huidige onderzoek richt zich op Indonesische politieke netwerken in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw, met een nadruk op Europa. Hij onderzoekt hoe Indonesische studenten in Nederland een internationaal blikveld ontwikkelden, waarin gebeurtenissen in de gekoloniseerde wereld centraal stonden. Hieraan spiegelden zij hun eigen nationale aanspraken. Daarnaast ondernamen deze studenten bewuste pogingen om met nationalistische bewegingen elders in contact te komen. Het onderzoek kan ons inzichten verschaffen in het internationale karakter van antikoloniaal nationalisme in het algemeen, en de ontwikkelingsgang van vroeg Indonesisch nationalisme in het bijzonder. Daarnaast publiceert Klaas Stutje regelmatig artikelen en internetbijdragen op het grensvlak tussen geschiedenis, politiek en maatschappij. ---
Iris van Ooijen, Slachtoffers, daders en omstanders in museaal perspectief. Een tentoonstelling over het Interneringskamp Westerbork 1945-1948 Referent: Dr. Bart Wallet (Vrije Universiteit)
Abstract – Op 1 december 2008 werd de tentoonstelling Interneringskamp Westerbork 19451948 in het herinneringscentrum kamp Westerbork geopend. Binnen veertien dagen na de bevrijding kreeg kamp Westerbork, van waaruit tijdens de oorlog 107.000 Joden, Roma en Sinti werden weggevoerd naar vernietigingskampen in het Oosten, een nieuwe functie als interneringskamp voor collaborateurs. De tentoonstelling leidde tot een golf van verontwaardigde reacties. Met name de Joodse Vrienden-donateurs van het herinneringscentrum reageerden verbolgen. Een dergelijke tentoonstelling hoort volgens hen niet thuis in het herinneringscentrum. Het staat in schril contrast met de gevoelens van een aantal voormalig geïnterneerden en hun (klein)kinderen, die de tentoonstelling niet gedurende de reguliere openingstijden maar in de avonduren bezochten uit schaamte of angst om herkend te worden. Van wie ‘is’ kamp Westerbork? Behoort het toe aan voormalige gevangenen van het doorgangskamp en hun nakomelingen of hebben voormalig geïnterneerden en hun kinderen evenzeer recht op aanspraak? Wie bepaalt dit en op grond van welke argumenten? CV – Iris van Ooijen (Vrije Universiteit) studeerde rechten en cultureel erfgoed aan de universiteit van Amsterdam. Het promotie-project ‘Kampen als betwist bezit’ wordt gefinancierd door NWO en gesteund door de herinneringscentra Westerbork, Vught en Amersfoort. De dissertatie vormt het uitgangspunt van een gezamenlijke tentoonstelling in deze drie herinneringscentra. ---
Annemieke Romein, Conditions to the ‘estate’s’ use of fatherland rhetoric. Preliminary findings in the cases of Brittany, Hesse-Cassel and Jülich-Berg Referent: Prof. dr. R.M. Esser (Rijksuniversiteit Groningen)
Abstract – When was it acceptable for a prince to collect taxes in the period 1642 until 1655, thus, during wartime and its aftermath? The landgrave of Hesse-Cassel demanded financial support in order to protect the principality, based on the argument of necessitas. A same situation arose in the Duchy of Jülich, which had become a meeting point for many troops. Despite their respective landgrave’s and duke’s demands, the nobility objected to the demands.
6
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
Their main arguments were based on ancestry, privileges – for instance the requirement of their consent in taxation matters – and the fact that since 1648 the war had ended. Most importantly, they used fatherland rhetoric to stress their love for the fatherland as well as their right (and the need) to assemble. As true and loyal patriots they claimed this office of patriot to criticise the policy of their ruler. These two case studies are contrasted by the case study regarding Brittany. Here the estates did not use fatherland rhetoric. Moreover, they seem to simply grant the king the Don Gratuit when demanded. This could, on the one hand, be explained by the fear of losing the autonomous position to rule Brittany. On the other hand, when the nobility did agree to the taxations they would remain in the position to govern their province according to their own privileges, which stood in sharp contrast to other parts of France. The use of fatherland rhetoric to claim an office seemed to be of vital importance to the nobility of the two German principalities. The purpose of this rhetoric was twofold. Firstly, using it as a way to be able to criticise policy, without being rebellious. Secondly, it was used to stress their rights and privileges in order to return to the existing pre-war power relations, thus opposing the – by the nobility suggested – attempts to establish an absolutus dominatus. In France, critiquing the king’s policy would have resulted in a stronger influence on the government in Brittany and would have interfered with the main objective: maintaining the power balance and safeguarding privileges. CV – Annemieke Romein (1984) is a lecturer and PhD candidate at the Department of History at Erasmus University Rotterdam. Annemieke finished both her Bachelor in History and her Master in History of Society at EUR, writing her thesis on Bona Politia (good policy and lawmaking) in the Duchy of Gelderland (17th century). Having an interest in education, she completed her Masters of Education in both History and Social Studies at the University of Leiden and taught for four years at secondary school. In June 2011 she started her PhD dissertation under supervision of prof. dr. Robert von Friedeburg. Her research focuses on a comparison between two principalities in the Holy Roman Empire: Jülich and Hesse-Cassel, between 1642-1655; and Brittany France in the period 1648-1652. Fatherland rhetoric (patria, patriot, fatherland, nation) is the main focus, as means to criticise princely politics in this period of turmoil.
Dinsdag 15 april
Simon Halink, Asgard Revisited: Old Norse Mythology and Icelandic National Culture 1820 1944. Referent: Prof. dr. Arend Quak (Universiteit van Amsterdam)
Abstract: In mijn onderzoek belicht ik de culturele receptie en herinterpretatie van de Oudnoordse ‘Viking’-mythologie (zoals overgeleverd in de middeleeuwse Edda’s), in de context van het groeiende nationale bewustzijn op IJsland tussen 1820 en 1944. Hierbij ga ik uit van Roland Barthes’ beroemde vaststelling dat mythologie op de eerste plaats een ‘manier is om dingen te zeggen’. Hoe zijn de Edda’s in de negentiende en twintigste door IJslanders ingezet om vorm te geven aan hun eigen nationale identiteit? Mijn benadering is uitgesproken intermediaal, en ik ben vooral geïnteresseerd in de manier waarop politieke ideologie, literatuur, beeldende kunst, muziek en filologie elkaar in dit proces wederzijds beïnvloed hebben. In het hoofdstuk dat ik vandaag zal presenteren behandel ik het werk van de verguisde IJslandse filoloog Finnur Magnússon (1781-1847), de eerste protagonist van mijn onderzoek. Geïnspireerd door zowel Walter Scott als de Deense linguïst Rasmus Rask, ontwikkelde hij een uitgesproken romantische
7
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
visie op de mythologie van zijn voorouders, en brak hij met de tot dan toe gangbare ideeën over de Edda’s. In deze presentatie zal ik aantonen hoe deze ‘breuk met het verleden’ een meer poëtische en nationalistische interpretatie van dit erfgoed mogelijk heeft gemaakt, en hoe deze filologische ommezwaai de verdere loop van de ‘culturele renaissance’ op IJsland mede bepaald heeft.
CV – Simon Halink studeerde geschiedenis (master: politieke en culturele geschiedenis) en germanistiek in Utrecht en Berlijn, en studeerde af op een imagologische analyse van het IJslandbeeld in nazi-Duitsland. Sinds 2011 schrijft hij zijn proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen, onder begeleiding van Monika Baár, Mineke Bosch en Joep Leerssen. Daarnaast is hij verbonden aan het internationale onderzoeksproject Icelandic Philology and National Culture 1780-1918, gestationeerd in Reykjavík.
---
Joppe van Driel, Ashes to ashes: eighteenth-century Dutch garbage and the chemistry between the city and the countryside Referent: Prof. dr. Wijnand Mijnhardt (Universiteit Utrecht)
Abstract – This paper will trace the eighteenth-century interrelation between chemistry, agriculture and economy from ground up, taking the history of fertilization as an entrance point, rather than an end result of ‘prior’ developments in science and economy. It has two aims: (1) To historicize the category of ‘economy’ that structured the normative context in which ‘applied science’ could breed, by analyzing how fertilization became an issue of national welfare. (2) To map the geography of knowledge production of fertilization, disclosing its urban-rural interrelations. In the course of the century, waste from urban areas was increasingly used as fertilizer in the countryside for the production of raw materials that in turn supplied urban factories. Agricultural chemistry, first institutionalized in this period, developed as an administrative and didactic practice geared to manage this urban-rural cycle. As such, it imposed a hierarchy on society, which still misguidedly informs current-day economic policies and the public image of science. Although the knowledge production of fertilization had an integrate urban-rural geography, rural practice was pictured as amounting to the application of previously produced chemical knowledge.
CV – Joppe van Driel studeerde eerst Natuur- en Sterrenkunde en Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en heeft daarna de Master History and Philosophy of Science in Utrecht gedaan (cum laude afgerond). Zijn scriptie, over de verstrengeling van wetenschap en religie in de achttiende eeuw, schreef hij tijdens een onderzoeksstage aan het Max Planck Institute for the History of Science in Berlijn. Hiermee won hij in 2011 de Volkskrant-IISG Scriptieprijs voor Geschiedenis. Inmiddels werkt hij al ruim twee jaar aan de Universiteit Twente, als PhD in het onderzoeksproject Chemistry in everyday life van prof Lissa Roberts, dat tot doel heeft de opkomst van scheikunde als wetenschap te begrijpen door de traditionele historiografische dichotomie tussen wetenschappelijke kennis en toegepaste praktijk te verwerpen en te vervangen door een focus op de alledaagse plekken waar producten gemaakt werden (de boerderij, de papierfabriek, de zeepzieder etc). Joppe richt zich hierbij op praktijken van hergebruik en de relatie tussen scheikunde en de opkomende economische wetenschap. Naast zijn werk als PhD toert Joppe langs de theaters met zijn cabaret en muziektheater genootschap Poolvogel, waarmee hij zo’n twee keer per week optreedt.
8
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
Joost Hengstmengel, Goddelycke oeconomie. De Voorzienigheid Gods in de vroegmoderne economie, 1500-1776 Referent: Dr. Eric Jorink (Universiteit Leiden)
Abstract – Historici van de economie hebben doorgaans weinig oog voor de theologische aspecten van het vroegmoderne economische denken. Het politiek-economische discours van deze periode staat te boek als ‘seculier’ en wordt steevast gecontrasteerd met de door en door religieuze analyses in de scholastieke economie. Als er al aandacht is voor theologische invloeden, dan vooral in een negatieve zin. Waar ethisch-religieuze overwegingen in de middeleeuwen nog een belangrijke maatstaf vormden om economische ontwikkelingen naar te beoordelen, zouden deze in de eeuwen erna grotendeels zijn verdwenen. Zonder deze seculiere tendensen te willen ontkennen, laat ik in mijn proefschrift zien dat hiermee een belangrijke theologisch grondmotief over het hoofd wordt gezien. Ondanks de transformaties die het idee in de eeuwen van rede en verlichting onderging, bleef het toch de doctrine van de goddelijke voorzienigheid die het wereldbeeld van de vroegmoderne mens bepaalde. De schrijvers over economie vormden hierop zeker geen uitzondering. Velen van hen deden doelbewust een beroep op aloude voorzienigheidsideeën om hun economische argumenten kracht bij te zetten. Het feit dat deze verwijzingen naar Gods orde der natuur vanuit een modern oogpunt overbodig zijn, neemt niet weg dat ze ooit deel hebben uitgemaakt van de economische retoriek. Dit aannemelijk te maken voor de vroegmoderne periode is het voornaamste doel van mijn proefschrift.
CV – Joost Hengstmengel MA MSc (1985) studeerde economie & informatica en filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Sinds september 2011 werkt hij onder supervisie van prof.dr. Wiep van Bunge aan de Faculteit Wijsbegeerte van dezelfde universiteit aan een proefschrift over opvattingen van goddelijke voorzienigheid in de vroegmoderne economie. Hij is verbonden aan het Erasmus Institute for Philosophy and Economics (EIPE) en maakt deel uit van de redactie van het Erasmus Journal for Philosophy and Economics. Samen met dr. Henri Krop doceert hij het vak ‘Archeologie van het economisch denken’ dat ingaat op oudheid, middeleeuwen en vroegmoderne tijd. ---
Berthe Jansen, The impact of Buddhist monasticism on Tibetan society and culture Referent: Prof. dr. Ann Heirmann (Universiteit Gent)
Abstract – Monasteries traditionally played a big role in the lives of ordinary people in Tibet. To date there is relatively little known on the role of monks in Tibetan society before 1950. Furthermore, the impact of monastic Buddhism on other expressions of the religion as well as on a wide range of aspects of Tibetan culture is tremendous: to contrast, whereas Christian monasticism is only of secondary importance to its faith, Buddhist monasticism is generally seen as primary to Buddhism. Its importance is brought to the fore both in Buddhist doctrine and practice. That Buddhist monastic institutions then not only held their position as a religious ‘driving force’ but also became organizations that dealt with more than religion alone, does therefore not come as a surprise. As most are aware, in countries where Buddhism was adopted as the main religion, monasteries came to be major players in politics, economics, culture, art, and society as a whole. In this presentation I will demonstrate how Tibetan monasteries influenced traditional Tibetan society and culture, and argue the case that this influence was
9
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
possible not merely due to existing power-relations, but also because of certain deep-rooted Buddhist beliefs.
CV – Berthe Jansen is a PhD candidate in a research project at LIAS, Leiden University called ‘Buddhism and Social Justice’. Her research focuses on the organization of the pre-modern Tibetan Buddhist monastery and its position in society. The main sources she examines are Tibetan monastic guidelines (bca’ yig). She obtained her MPhil degree (with distinction) in Tibetan and Himalayan Studies from Oxford University in 2010. Her Master’s thesis was on the oral tradition of wedding recitations from South Tibet called: ‘A Tibetan Nuptial Oratorical Tradition: The Molla from Dingri’. She has also been working as an interpreter and translator of (Buddhist) Tibetan since 2004. ---
Virginia Hoel, The Norwegian Seamen's Mission and national romanticism 1865-1920: Case studies from Antwerp and Amsterdam/Rotterdam Referent: Prof. dr. Peter Nissen (Radboud Universiteit)
Abstract – Research subject: The voluntary organisation known as the “Norwegian Seamen's Mission”, founded in 1864. In the following decades, a network of seamen's churches was created in ports around the North Sea, and also outside Europe. Religious services were offered to Norwegian seamen, as well as seamen from Sweden, Denmark and Finland. In addition to the church as such, an adjoining reading-room was part of the facilities, providing a venue for a variety of activities. The main focus of the study is on two of these churches, in Antwerp (1865) and Amsterdam/Rotterdam (1876); the home organisation is also discussed, in less detail. Method and sources: a detailed study of primary sources, mainly in the form of the correspondence from the seamen's pastors to the headquarters in Bergen, Norway. Research objective: To explore the backgrounds, objectives and practices of the Norwegian Seamen's Mission in the period 1864-1920. In this paper, I look more closely at one theme, which I broadly term “national romanticism”, and discuss the manners in which “national sentiment” was employed by the pastors in their communication with the seamen. Discussion: The communication of the pastors will be discussed, through a number of examples from the daily practice in the mission stations. These examples are held against the political background of a growing sense of nationhood in Norway, and the separation of Norway from Sweden in 1905. Conclusion: The seamen were not only encouraged to live as good Christians, but also to be good representatives of their country. A cluster of themes referring to home, nation, and “belonging” were employed by the seamen's pastors in their communication with the seamen, in the period 1865-1920. These themes may be characterised as “national romantic”; in addition to their value for Norwegian nationals, they also could serve to promote a positive image of Norway in foreign ports, such as in Rotterdam. CV – Geboren in Edinburgh in 1945, dubbele nationaliteit, Brits en Noors. Verhuisd naar Noorwegen met de familie in 1954; weer verhuisd naar Nederland in 1995. Ik woon in Den Haag, met mijn Nederlandse echtgenoot. Studeerde sociologie, met culturele antropologie en filosofie als bijvakken, aan de Universiteit in Oslo; Bachelor's degree 1970. Studeerde cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit Nederland; B.A. in 2007, en M.A in 2009. Sinds 2010 ingeschreven als “buitenpromovendus” van de Open Universiteit, en aangesloten bij het programma van het Huizinga instituut.
10
Programma Promovendisymposium – 14 en 15 april 2014
Bart Verheijen, 'De wrange vruchten van de vrijheidsboom': Politiek en cultuur in de BataafsFranse tijd (1806-1813) Referent: Prof. dr. Henk te Velde (Universiteit Leiden)
Abstract – De Bataafs-Franse tijd vormde in veel opzichten een belangrijke overgangsperiode voor ons land. Toen, en niet pas na 1813, zijn de fundamenten van de moderne Nederlandse staat gelegd: de eenheidsstaat, het democratische volksbesef, de rechten van mens en burger én de nationale identiteit. In mijn proefschrift onderzoek ik hoe in de periode 1801-1813, als reactie op bestuurlijke omwentelingen en Napoleontische oorlogen, vaderlandsliefde en (reflecties op) Nederlandse identiteit werden gemobiliseerd in toneel, literatuur en pamfletten. In mijn presentatie zal ik me richten op de periode 1801-1806, die de aanloop vormde voor de ‘echte’ Franse tijd. Tijdens deze periode, die volgde op het ‘revolutionaire Bataafse experiment’, werd een roep om broederschap gekoppeld aan een meer culturele invulling van de nationale identiteit. Ondertussen werd de invloed van Napoleon in ons land steeds beter voelbaar en vond de transitie plaats van republiek naar monarchie.
CV – Bart Verheijen heeft geschiedenis en filosofie gestudeerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen en aan de Katholieke Universiteit Leuven. Voor zijn scriptie over "terreur en geschiedschrijving tijdens twee eeuwen Franse revolutie (1789-1989)" ontving hij in 2010 de Prix de Paris, een tweejaarlijkse scriptieprijs die het mogelijk maakte het scriptieonderzoek in Parijs voort te zetten. In het collegejaar 2010/11 volgde hij een master 2 aan l'Ecole des Hautes Études en Sciences Sociales te Parijs. Dit resulteerde in het boek Geschiedenis onder de guillotine. Twee eeuwen geschiedschrijving van de Franse Revolutie dat in september 2013 bij uitgeverij Vantilt verscheen. Vanaf september 2011 werkt hij onder begeleiding van Lotte Jensen aan een proefschrift over Resistance Literature during the French regime 1806-1813, waarin de vraag naar de vorming van een vroeg-Nederlandse identiteit tijdens de jaren van Franse overheersing centraal staat. Dit onderzoek maakt deel uit van het project Proud to be Dutch. The role of war and propaganda literature in the shaping of an early modern Dutch identity, 1648-1815.
11