GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING ONDERZOEKSCHOOL Huizinga Instituut 2012-2016 De Colleges van Bestuur van:
de Erasmus Universiteit Rotterdam; de Radboud Universiteit Nijmegen; de Rijksuniversiteit Groningen; de Universiteit Maastricht; de Universiteit Leiden; de Universiteit Utrecht; de Universiteit van Amsterdam; de Vrije Universiteit Amsterdam; de Universiteit van Tilburg
hierna genoemd: de deelnemende instellingen,
OVERWEGENDE:
dat het aanbeveling verdient om de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs aan promovendi en Research Master-studenten (ReMa) op het gebied van de cultuurgeschiedenis te bevorderen; dat de in artikel 2 te noemen faculteiten in het akkoord tussen Disciplineoverleg Geesteswetenschappen (DLG) en het Landelijke Overlegorgaan Geesteswetenschappelijke Onderzoeksscholen (LOGOS) d.d. 23-10-2010 de bereidheid hebben uitgesproken bedoelde samenwerking op het terrein van de cultuurgeschiedenis in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 voort te zetten, met name met betrekking tot: - het onderhouden van het netwerk voor onderzoek en onderzoeksgerelateerd onderwijs binnen de cultuurgeschiedenis; - het bieden van interuniversitair onderwijs ten behoeve van de promotieopleidingen en ReMa-programma’s in afstemming met de graduate schools c.q. de onderzoekinstituten van de deelnemende instellingen; - het bevorderen en ondersteunen van landelijke en internationale samenwerking in het onderzoek, met als doel focus en massa te creëren en het vakgebied te profileren;
Gelet op artikel 8.1 juncto artikel 9.23 van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek handelend in overeenstemming met de besturen van de in artikel 2 genoemde faculteiten Gemeenschappelijke regeling ten aanzien van de interuniversitaire onderzoekschool Huizinga Instituut
STELLEN DE VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VAST: Artikel 1.
Definities
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
universiteiten: faculteiten: DLG: deelnemers: school: bestuur:
Artikel 2
de bij deze gemeenschappelijke regeling partij zijnde universiteiten andere nader te bepalen kennisinstellingen; de in artikel 2 genoemde faculteiten; disciplineoverleg Letteren/Geesteswetenschappen de in artikel 2 genoemde faculteiten; de in artikel 2 genoemde onderzoekschool. het bestuur van de in artikel 2 genoemde onderzoekschool
Voortzetting c.q. instelling Onderzoekschool
Voortgezet c.q. nieuw ingesteld wordt de Onderzoekschool Huizinga Instituut, een formeel samenwerkingsverband van onderzoeksgroepen op het terrein van de cultuurgeschiedenis. Per 1-1-2012 betreft het de hieronder genoemde faculteiten van de deelnemende instellingen:
Erasmus School of History, Culture and Communication van de Erasmus Universiteit Rotterdam; de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen; de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen; de Faculty of Arts and Social Sciences van de Universiteit Maastricht de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden; de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht; de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam; de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam; de Tilburg School of Humanities van de Universiteit van Tilburg.
Artikel 3
Taak
De onderzoekschool heeft tot taak:
1. verzorgen van interuniversitaire cursussen voor promovendi en ReMa-studenten, curriculumontwikkeling voor promovendi en interne kwaliteitsbewaking voor zover het de activiteiten van de onderzoekschool betreft; 2. afstemming van lokaal en landelijk aanbod van curriculair onderwijs en verspreiding van informatie via website, nieuwsbrief, interuniversitaire onderwijscatalogus, e.d. 3. faciliteren en bevorderen van de mobiliteit van ReMa-studenten en promovendi binnen de in de onderzoeksschool participerende graduate schools / onderzoeksinstituten, middels bijvoorbeeld zomer- en winterscholen, promovendi-conferenties, Master Classes met prominente wetenschappers en onderzoekstrainingen, etc. 4. bevorderen en ondersteunen van landelijke en internationale samenwerking van onderzoekers binnen het vakgebied, met als doel focus en massa te creëren en het vakgebied te profileren. 5. te fungeren, indien van toepassing, naast de graduate schools en onderzoekinstituten, als aanspreekpunt van het vakgebied, zowel intern als extern. 6. faciliteren en bevorderen van interdisciplinaire samenwerking in vakgebieden waar dat 2
opportuun is.
Het uitvoeren van de in dit artikel genoemde taken wordt door de onderzoekschool afgestemd met de graduate schools c.q. de onderzoekinstituten van de deelnemende instellingen. Artikel 4
Penvoerderschap
1. De Universiteit van Amsterdam is gedurende de periode 2012-2016 penvoerder van de onderzoekschool; de Faculteit der Geesteswetenschappen van deze universiteit treedt op als penvoerende faculteit. 2. De penvoerende faculteit is verantwoordelijk voor het voeren van het secretariaat van de onderzoekschool alsmede het beheer van het budget van de onderzoekschool met inachtneming van artikel 9. De penvoerder is verantwoordelijk voor de aanstelling van de wetenschappelijk directeur en de organisatorische en administratieve werkzaamheden die noodzakelijk zijn om de onderzoekschool zijn taken naar behoren te laten vervullen. 3. Het penvoerderschap wordt toegewezen voor een periode van minimaal 5 jaar. Deze periode kan verlengd worden of worden overgedragen aan een andere deelnemende instelling. Voor verlenging of overdracht dient instemming te worden gegeven door DLG. Artikel 5
De wetenschappelijk directeur van de onderzoekschool
1. De onderzoekschool kent een wetenschappelijk directeur. Deze is belast met de dagelijkse leiding van de school en daarmee de uitvoering van de door de penvoerend decaan vastgestelde taken. 2. De wetenschappelijk directeur wordt op voordracht van de Adviesraad van de school en na instemming van de DLG (en zoverre van toepassing van verdere samenwerkende instellingen) benoemd door de decaan van de penvoerende faculteit. 3. De wetenschappelijk directeur is een hoogleraar of universitair (hoofd)docent van de penvoerende faculteit, met een leeropdracht op het gebied van de onderzoekschool. 4. De wetenschappelijk directeur wordt benoemd voor een periode van vijf jaar. Artikel 6
Taken van de wetenschappelijk directeur
1. De wetenschappelijk directeur wordt belast met de dagelijkse leiding van de onderzoekschool. Hij/zij draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de taken van de onderzoekschool (zie art. 3), en legt hiervoor verantwoording af aan de penvoerende decaan. 2. De directeur is verantwoordelijk voor het plannen en uitvoeren van het onderwijs, de onderzoekssamenwerking en de overige activiteiten van de school. Hij/zij is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de plannen die hij/zij in overleg met de decaan van de penvoerende faculteit en met de in artikel 8 vermelde gremia heeft voorbereid. Hij/zij geeft tevens leiding aan het secretariaat en de medewerkers van de school. 3. De wetenschappelijke directeur is over de financiële en juridische aspecten van het meerjarenplan rekenschap verschuldigd aan de decaan van de penvoerende faculteit en daarom wordt over deze aspecten tussen hen overleg gevoerd. 4. De taken van de onderzoeksschool worden door de directeur van de onderzoekschool uitgewerkt in de vorm van een meerjarenplan. Het meerjarenplan omvat in elk geval de globale planning, vorm en inhoud van het aan te bieden onderwijs voor promovendi en ReMa-studenten en gaat voorts in op de wijze waarop de onderzoekschool de in artikel 3 vermelde taken beoogt te vervullen, rekening houdend met de naar verwachting beschikbare middelen. Gemeenschappelijke regeling ten aanzien van de interuniversitaire onderzoekschool Huizinga Instituut
5. Het in het vierde lid genoemde meerjarenplan wordt vervolgens vastgesteld door de decaan van de penvoerende faculteit na het verkrijgen van de instemming van het DLG en (als van toepassing ) van de verder bij de school betrokken instellingen. 6. De directeur stelt jaarlijks een verslag van de werkzaamheden van de onderzoekschool, alsmede een rekening en verantwoording over de besteding van de middelen, op. Het verslag wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de penvoerend decaan. Het verslag van de werkzaamheden van de onderzoekschool, alsmede een rekening en verantwoording over de besteding van de middelen worden gedurende het eerste kwartaal na afloop van het verslagjaar aangeboden aan de decanen van de deelnemende faculteiten. Artikel 7
Bestuur
1. De decanen van de deelnemende faculteiten hebben de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de onderzoekschool. 2. Het dagelijks bestuur over de onderzoekschool wordt gevoerd door de penvoerend decaan, in overeenstemming met het gestelde in artikel 6, lid 1. Artikel 8
Adviescolleges en commissies
Voor zijn/haar beleid vindt de wetenschappelijk directeur steun bij de volgende gremia.
1. Een promovendiraad, waarin een nader door de wetenschappelijk directeur te bepalen aantal promovendi zitting heeft en die wordt gekozen door en uit de binnen de onderzoekschool werkzame promovendi. De promovendiraad adviseert de wetenschappelijke directeur van de onderzoekschool gevraagd en ongevraagd. Deze raad komt geregeld bijeen met de wetenschappelijk directeur en de voorzitter van het onder lid 2 vermelde programmateam. 2. Een programmateam. De wetenschappelijk directeur stelt dit team samen uit ervaren senior docenten, van een brede selectie van de deelnemende instellingen, voor een door de wetenschappelijke directeur te bepalen periode. In nauw contact met de plaatselijke graduate schools ontwerpt het team, in geregeld overleg met de wetenschappelijk directeur, de inhoud van te geven cursussen, seminars e.d., en geeft die voor een deel zelf. De voorzitter van het team is bij voorkeur niet verbonden aan de penvoerende universiteit. 3. Een wetenschappelijke adviesraad. Deze raad wordt, met instemming van de penvoerend decaan, ingesteld door de wetenschappelijk directeur. Hij/zij stelt de raad samen uit prominente hoogleraren van de onderzoeksschool, die de diverse deelterreinen breed overzien. De voorzitter van de raad is bij voorkeur niet verbonden aan de penvoerende universiteit. Aan de bijeenkomsten van de adviesraad wordt tevens deelgenomen door de wetenschappelijk directeur en door de voorzitter van het onder lid 2 bedoelde programmateam. Tot de taken behoren in elk geval: • Adviseren van de penvoerend decaan bij de benoeming van een wetenschappelijk directeur. • Te fungeren als klankbord voor wetenschappelijk directeur en programmateam. • Gevraagd en ongevraagd adviseren van wetenschappelijk directeur en programmateam. • Een signalerende en bemiddelende rol spelen bij het verwerven van nationale en internationale erkenning c.q. accreditering van de onderzoeksschool. Artikel 9
Middelen
De middelen van de onderzoekschool bestaan uit bijdragen van de deelnemende instellingen en eventueel door de school uit andere bronnen verworven middelen. 4
Artikel 10
Toetreding van andere universiteiten
Op voorstel van de wetenschappelijk directeur en de penvoerend decaan, en met instemming van de Colleges van Bestuur van de deelnemende universiteiten, gehoord de decanen van de deelnemende faculteiten, kunnen andere instellingen buiten de genoemde in de pre-ambule tot deze regeling toetreden. Artikel 11
Deelneming door niet-universitaire instellingen
1. De onderzoekschool staat open voor deelneming door niet-universitaire instellingen, waarvan de werkzaamheden blijkens het bij wet dan wel statuten bepaalde doel, mede onderzoek op het wetenschapsgebied van de onderzoekschool omvatten. 2. Over deelneming door in het eerste lid bedoelde instellingen wordt op een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek van het bestuur of de directie van de desbetreffende instelling en van de directeur van de onderzoekschool beslist door de Colleges van Bestuur van de deelnemende universiteiten, gehoord de decanen of directeuren van de deelnemende instellingen. 3. Deelneming in de school komt tot stand bij samenwerkingsovereenkomst tussen de penvoerende universiteit en de desbetreffende andere instelling. In deze overeenkomst worden in ieder geval geregeld de aard en omvang van deelneming, de bijdragen van de deelnemende instelling en de wijze waarop deze instelling deelneemt aan de adviescolleges en commissies van de onderzoekschool. 4. In al die gevallen waarin geesteswetenschappelijke docenten, promovendi en RMAstudenten geen deel uitmaken van een geesteswetenschappelijke faculteit handelt de directeur van de onderzoeksschool waarbij aansluiting bestaat danwel wordt nagestreefd zoveel als doenlijk is overeenkomstig zijn/haar handelen jegens diegenen die wel van een geesteswetenschappelijke faculteit deel uitmaken. In twijfelgevallen terzake overlegt hij/zij met zijn/haar decaan. 5. De in lid 3 bedoelde overeenkomst behoeft de instemming van de decanen van de deelnemende faculteiten. 6. De directeur is bevoegd afspraken met derden te maken over deelname van promovendi die niet aangesloten zijn bij een deelnemende instellingen aan het onderwijsprogramma van de onderzoekschool. Artikel 12
Nadere uitwerking
Zaken waarin deze regeling niet voorziet, worden op voorstel van de directeur van de onderzoekschool geregeld tussen het DLG en (zoverre van toepassing) de vertegenwoordigers van andere deelnemende instellingen. Artikel 13
Duur en opzegging
1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2012 en geldt tot en met 31 december 2016. Uiterlijk 1 juli 2015 doet de directeur aan de deelnemende instellingen een voorstel tot continuering van deze Gemeenschappelijke Regeling toekomen, al dan niet in gewijzigde vorm. 2. Een partij kan tussentijds deelname aan deze regeling opzeggen met inachtneming van een termijn van een jaar. Dit kan uitsluitend geschieden door middel van een schriftelijk bericht van één der partijen aan de andere partijen in deze regeling. De directeur van de onderzoekschool ontvangt afschrift van dat bericht en stelt de decanen van de deelnemende faculteiten hiervan terstond in kennis. Gemeenschappelijke regeling ten aanzien van de interuniversitaire onderzoekschool Huizinga Instituut
Artikel 14
Vereffening
Bij opheffing van de onderzoekschool treffen de decanen van de deelnemende faculteiten een regeling tot vereffening van het saldo naar rato van de door de deelnemende instellingen aan de onderzoekschool ter beschikking gestelde middelen. Artikel 15
Geschillen
1. Een geschil over de uitleg of uitvoering van deze gemeenschappelijke regeling wordt in eerste instantie voorgelegd aan de penvoerend decaan. Indien deze het geschil niet kan oplossen, wordt het voorgelegd aan de in lid 2 genoemde geschillencommissie. 2. Indien een situatie ontstaat als bedoeld in de tweede volzin van lid 1, wordt dit geschil voorgelegd aan een geschillencommissie bestaande uit een lid vanuit elk der Colleges van Bestuur van de deelnemende universiteiten. 3. Een uitspraak van de in lid 2 genoemde geschillencommissie is bindend. Aldus overeengekomen op Het College van Bestuur van de …, …
datum: 11 december 2012
6