Project Actief Randenbeheer Brabant – II Pilot ‘Functionele Agro Biodiversiteit’
Inhoudelijke rapportage 2007-2009
2007
2008
2009
Informatieborden
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 - 2009
1
Inhoudsopgave
1.
Aanleiding
3
2.
Onderdelen FAB-pilots binnen het project ARB II
4
Uitvoering 3.
Werving deelnemers
4
4.
Zaaizaad
7
5.
Inventarisatie gewasbeschermingsmiddelen
12
6.
Monitoring
17
7.
Scouting
25
8.
Individuele begeleiding
37
9.
Veldbijeenkomsten
39
10.
Communicatie
42
11.
Evaluatiebijeenkomst deelnemers
43
12.
Conclusies
44
13.
Antwoorden op vraagstelling
45
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
2
1.
Aanleiding
Het project Actief Randenbeheer Brabant 2007 – 2013 (ARB ll) is een vervolg op het huidige project Actief Randenbeheer Brabant (ARB), waarbij de doelstellingen worden verbreed en/of het ambitieniveau wordt verhoogd. De volgende doelstellingen worden in ARB II nagestreefd: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Verbeteren milieu- en waterkwaliteit Vergroten agro-biodiversiteit Efficiënter waterbeheer Pilots “extra waterfuncties” Twee pilots Functionele Agro-biodiversiteit (FAB) Meekoppelen van andere functies
Uiteindelijk doel van het project Actief Randenbeheer Brabant II is een basisrandenregeling te implementeren voor circa 2.300 km1 watervoerende sloten in de provincie Noord-Brabant gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit, het ontwikkelen van agrobiodiversiteit en een efficiënter waterbeheer. Daarnaast zal de functionele agrobiodiversiteit van akkerranden doorontwikkeld worden (in de vorm van twee pilots). In deze pilots wordt circa 100 kilometer rand specifiek bestemd voor natuurlijke plaagbestrijding, wordt het concept operationeel gemaakt en vervolgens onder de aandacht gebracht van de overige deelnemers in het pilotgebied de overige deelnemers aan het project ARB (verbreding). Verder is de doelstelling van het project ARB II om een pilot uit te werken gericht op het ontwikkelen van extra waterfuncties als groen/blauwe dienst. De verdere uitwerking van de pakketten landschap en recreatie zal binnen het Stimuleringskader Groen-blauwe diensten worden opgepakt. Het project ARB-II zal hierin een meer faciliterende rol spelen. De definitieve begrenzing wordt vastgesteld door de projectgroep ARB II op basis van de gebiedsplannen, welke uitgewerkt zullen worden in het kader van deze opdracht. Basis voor het project FAB-pilots vormen de randen die in het kader van de basisregeling ARB II op bouwland worden aangelegd of in stand gehouden. Deze randen zijn 4 m breed en zijn of worden ingezaaid met gras. Het gaat om ongeveer 200-300 km ARB-rand in de pilot Rivierenland en ongeveer 300 – 500 km rand in de pilot Brabantse Delta. Een gedeelte van deze randen (ongeveer 50 km per pilot) zal actief worden benut voor natuurlijke plaagbestrijding in de aanliggende percelen. Naast de directe deelnemers die FAB daadwerkelijk in praktijk brengen vormen dus ook de deelnemers met de randen in de basisregeling ARB II een belangrijke doelgroep, vooral om ervaring op te doen met kennisverspreiding en draagvlak creëren voor biodiversiteit in de bedrijfsvoering. Tevens kunnen de basisstroken gebruikt worden als verbindingsstroken voor de benodigde biodiversiteit.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
3
Vanuit het project Actief Randenbeheer Brabant II is een werkgroep ingesteld die de FAB pilots zal begeleiden. Vanuit deze werkgroep zijn de volgende doelen geformuleerd: 1.
2.
Ontwikkelen van een duurzaam ecosysteem op gebiedsniveau, bestaande uit robuuste elementen en een fijne groen – blauwe dooradering, ter bevordering van de functionele agro biodiversiteit. Vergroten van de kennis op praktijkniveau ten aanzien van natuurlijke plaagbestrijding en het aandeel FAB in de basis randen regeling ARB II.
Deze pilotgebieden zijn: • •
2.
N.W. Kleigebied Brabantse Delta Alm en Biesbosch
Onderdelen FAB-pilots binnen het project ARB II
Binnen dit project waren de volgende personen werkzaam
3.
•
Projectleiding en Communicatie
- Wico Dieleman (ZLTO Projecten)
•
Begeleiding deelnemers en scouting
- Nelis van der Bok (DLV Plant)
•
Monitoring
- Marian Vlaswinkel (PPO)
Werving deelnemers
Ervaring leert dat werving een belangrijk onderdeel is van het proces. Het moet de deelnemers van de start af aan duidelijk zijn wat er van hen verwacht wordt. Om dat goed uit te duiden is individuele werving noodzakelijk. Dat betekent dat er per bedrijf minimaal één bezoek op het bedrijf noodzakelijk is. Ook voor de begeleider levert deze inzet veel waardevolle informatie op. Doordat het gebied leidend is, is er minder sprake van selectie van deelnemers, immers in een bepaalde regio zullen voldoende mensen mee ‘moeten’ doen. De ondernemers moeten open staan voor advies en voor innovatieve methoden en bereid dienen te zijn hun kennis met anderen te delen.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
4
- Inzet in 2008 Gedurende de opstart van het project is, na overleg met de FAB begeleidingsgroep, besloten om te komen tot 2 pilots, met een aantal van 12 bedrijven per pilot, waarbij er 4 ‘Kernbedrijven’ zijn gevormd en daaromheen 8 ‘Schakelbedrijven’ per pilot. Hierbij zullen de Kernbedrijven intensiever begeleid worden en de Schakelbedrijven kunnen dan regelmatig ‘over de heg meegluren’ en krijgen een minder intensieve begeleiding. De deelnemende bedrijven liggen verspreid in de regio. In de onderstaande overzichtkaarten zijn de bedrijven of de locatie van de percelen aangegeven. Een aantal bedrijven hebben de percelen namelijk niet rondom de bedrijfsgebouwen liggen.
Figuur 1. Regio Alm en Biesbosch
Kernbedrijf Schakelbedrijf
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
5
Figuur 2. Regio Brabantse Delta (west)
Figuur 3. Regio Brabantse Delta (oost)
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
6
4.
Zaaizaad
Om de ‘werking’ van functionele akkerranden te optimaliseren is het wenselijk om hiertoe speciaal samengestelde akkerrandmengsels samen te stellen en deze in te (laten) zaaien bij de deelnemende bedrijven. Hiertoe vindt overleg plaats over soortensamenstelling van de mengsels en over de wijze van zaaien (handmatig of machinaal) en wie dit gaat doen (gezamenlijk of per deelnemer afzonderlijk). Om tot een juiste inzet van financiële middelen te komen volgen onderstaand een aantal aannames: i. Vanuit beide pilots samen is het plan om 100 km1 aan FAB-rand aan te leggen. 100 km1 * 4 m1 breed = 40 ha. ii. Streven is om de FAB-randen éénmalig gedurende de projectperiode (3 jaar) in te zaaien (m.u.v. eenjarige randen). De praktijk leert dat een aantal randen (vanwege droogte / te natte omstandigheden, onkruiddruk, andere omstandigheden) niet de gehele projectperiode optimaal ‘functioneren’. iii. Kosten zaaizaad bedragen circa € 150 - € 250 / ha, gemiddeld € 200,- per ha. (Prijsopvraag bij Biodivers en Schobbers) iv. Voor inzaai van de FAB-randen, leert onze ervaring, is het gewenst om (bij deze kleine zaaizaadhoeveelheden en relatief kleine oppervlakten) een loonwerker in te schakelen (of een deelnemende agrariër) die de randen van 1 pilot ‘in één keer’ kan inzaaien met (bij voorkeur) een pneumatische zaaimachine (vanwege fijne zaden + zeer kleine hoeveelheden) + rotorkopeg. De kosten bedragen circa € 100,- / ha inzaai FAB rand / keer. v. De deelnemende agrariër maakt een ‘vals zaaibed’ (lichte grondbewerking met rotorkopeg of voorjaarswerktuig) circa 2 weken voor de ‘echte zaaidatum’. Hierbij is beoogd dat een ‘kiemgolf’ aan voorjaarsonkruiden wordt verwijderd zodat het in te zaaien FAB mengsel een groeivoorsprong heeft op akkeronkruiden. Dit is voor de deelnemende agrariër een ‘reguliere’ bewerking. Die zou ook plaats vinden bij deelname aan de huidige ARB regeling. In 2008 zijn op grotere schaal bloemenmengsels gezaaid ter ondersteuning van de natuurlijke plaagbestrijding. Dit geldt m.n. voor de soorten (bijv. zweefvliegen, gaasvliegen en sluipwespen) die stuifmeel en nectar voor hun levensonderhoud nodig hebben. Tabel 1 geeft een overzicht van de FAB-bloemenmengsels die in de pilots zijn ingezaaid. In beide regio’s zijn overhoeken ingezaaid met eenjarige bloemen waardoor de oppervlakte niet evenredig is aan de lengte.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
7
Tabel 1: De in de beide FAB-pilots in 2008 en 2009 aanwezige specifieke FAB bloemenmengsels Regio / Bloemen Alm en Biesbosch 2008 Brabantse Delta 2008 Alm en Biesbosch 2009 Brabantse Delta 2009
Eenjarig bloemenmengsel Lengte m Oppervlakte m2 2.018 7.307 4.139 14.307 2.440 10.860 2.581 17.100
Meerjarig bloemenmengsel Lengte m Oppervlakte m2 3.265 11.060 4.736 16.514 2.930 9.720 8.928 33.279
Het tijdstip van zaaien is verschillend en varieerde van eind februari tot medio mei. Naast het feit dat de grond bekwaam moet zijn spelen ook de drukke werkzaamheden rond de hoofdteelten een rol. Overigens kan er ook te vroeg worden gezaaid. Boekweit is gevoelig voor vorst waardoor deze soort de zaai van eind februari niet overleefde. De soorten die in de mengsels gebruikt zijn staan weergegeven in tabel 2 en tabel 3. Het eenjarige mengsel is vrijwel hetzelfde als het beproefde mengsel uit FAB Hoeksche Waard. Tabel 2: Eenjarige bloemenmengsel Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Bloemkleur
Coriandrum sativus Foeniculum vulgare Centaurea cyanus Chrysanthemum segetum Borago officinalis Medicago sativa Papaver rhoeas Fagopyrum esculentum Reseda odorata Linaria vulgaris Helianthus annuus, dwerg
Koriander Venkel Korenbloem Gele ganzebloem Bernagie Luzerne Klaproos Boekweit Welriekende reseda Vlasbekje Zonnebloem
Wit Geel Blauw Geel Blauw Blauw Rood Wit/roze Groen/roze Geel Geel
Het meerjarige bloemenmengsel is in eerste instantie door Paul van Rijn (Universiteit van Amsterdam) samengesteld en vervolgens is het mengsel door Marian Vlaswinkel (PPO) en Nelis van der Bok (DLV Plant) aangepast naar de regio. De Heracleum sphondylium (Bereklauw) is voor beide regio’s uit het mengsel gehaald. De Pastinaca sativa (Pastinaak) is vanwege de peenteelt uit het mengsel voor de regio Brabantse Delta gehaald door de te verwachten risico’s op plantparasitaire aantastingen. Verder zijn er alleen grassoorten toegevoegd waar geen kruisbestuiving met een zaadteelt van te verwachten is.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
8
Tabel 3: Meerjarige bloemenmengsel Wetenschappelijke naam Coriandrum sativum Pastinaca sativa 1 Centaurea cyanus Achillea millefolium Tanacetum vulgare Cichorium intybus Medicago sativa 2008 Malva sylvestris Fagopyrum esculentum Helianthus annuus, dwerg cv Papaver rhoeas 2009 Verbena officinalis 2009 Leucanthemum vulgare 2009 Achillea millefolium 2009 Anthemis tinctoria 2009 Oenothera biennis Festuca rubra 2008 Phleum pratense subsp. pratense 2009 Holcus lanatus 2009 Agrostis capillaris 2008 Festuca pratensis Huds.) 1: Pastinaak niet in Brabantse Delta
Nederlandse naam Koriander Pastinaak 1 Korenbloem Duizendblad Boerenwormkruid Cichorei Luzerne Groot Kaasjeskruid Boekweit Zonnebloem Gewone klaproos IJzerhard Margriet Duizendblad Gele kamille Middelste teunisbloem Roodzwenkgras Timoteegras Gestreepte witbol Gewoon struisgras Beemdlangbloem
Bloemkleur Wit Geel blauw wit Geel blauw blauw paars Wit Geel/bruin Rood
groen
groen
Levenscyclus Eenj. Tweej. Eenj. Vast Vast Vast Vast Vast Eenj. Eenj. Eenj. Vast Vast Vast Vast Tweej. Vast Vast vast vast Vast
Van de meerjarige mengsels waren geen ervaringen qua standdichtheid en ontwikkeling. In 2008 en 2009 is de ontwikkelingen van de FAB randen gevolgd door in juli vegetatie opnames te maken en de soortensamenstelling en bedekking door verschillende kruiden te beschrijven (zie Figuur 1). Bij één teler is het meerjarig mengsel bekeken en bij twee telers is naar het eenjarige mengsel gekeken. Dit is gedaan door Paul van Rijn (Universiteit van Amsterdam). In het meerjarige mengsel werd in 2008 veel groot kaasjeskruid en korenbloem gesignaleerd. In de meerjarige randen werden nog weinig meerjarige soorten teruggevonden. In het eenjarige mengsel stond vooral korenbloem en boekweit. Er zal meer aandacht besteed moeten worden aan het gras- en onkruid vrij maken van het zaaibed. In de randen was in juli ongeveer 50% van de bloemen geschikt voor zweefvliegen.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
9
Figuur 1. Gemiddelde bedekking van bloeiende (hoofdzakelijk éénjarige) planten in de diverse akkerranden, onderverdeeld naar geschiktheid als voedselbron voor natuurlijke vijanden 2008 (Paul van Rijn, UvA). 100
Bloei (%)
2008
80 60
Geschiktheid voor natuurlijke vijanden:
40
Niet-functioneel Pollen
20
Nectar Nectar+Pollen
0 juli
aug.
juli
FAB-HW
aug.
Agro-Eenjarig
juli
juli
Eenjarig
Zuid-Holland
aug.
Meerj. jaar 1 Brabant
Figuur 2. Gemiddelde bedekking van bloeiende (hoofdzakelijk éénjarige) planten in de diverse akkerranden, onderverdeeld naar geschiktheid als voedselbron voor natuurlijke vijanden 2009 (Paul van Rijn, UvA). 100
Bloei (%)
2009
80 60
Geschiktheid voor natuurlijke vijanden:
40
Niet-functioneel Pollen
20
Nectar Nectar+Pollen
0 juli
juli
juli
Schermbl.Compos.
aug.
Agro-Eenjarig
Zuid-Holland
juli
aug.
Eenjarig
juli
aug.
Meerj. jaar 1 Brabant
Het op FAB gebaseerde eenjarige mengsel in Brabant vertoont in juni en juli duidelijk meer (functionele) bloemen dan het Zuid-Hollandse mengsel, o.a. door vroeger inzaaien en een groter aandeel boekweit. Ook meerjarige randen kunnen het eerste jaar al veel functionele bloei geven, voornamelijk door toevoeging van geschikte éénjarige soorten.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
10
Terwijl het stuifmeel van de meeste bloemen direct toegankelijk is, zit bij veel bloemen de nectar diep weggestopt. De wijze waarop de nectar bereikbar is, bepaalt voor een groot deel door welke groepen insecten de bloemen worden bestoven. De korte monddelen van de meeste natuurlijke vijanden maakt dat alleen het nectar dat niet te diep zit voor hen bereikbaar is. Zweefvliegen kiezen vooral voor soorten waarvan de nectar goed bereikbaar is en waarop ze kunnen overleven. Van de soorten die in het meerjarige mengsel van FAB Brabant voorkomen zijn de gewassen boekweit, koriander, pastinaak en duizendblad geschikt voor zweefvliegen. De gewassen korenbloem, zonnebloem, groot kaasjeskruid, duizendblad, boerenwormkruid en cichorei zijn geschikt voor roofwantsen. Het jaar 2008 kenmerkte zich door een hoge onkruiddruk. Dit geldt voor de hoofdteelten waar het onkruid bijv. melde een probleem was. Ook in de gezaaide bloemenranden kwam relatief veel onkruid voor, zie o.a. figuur 1. Enkele meerjarige bloemenranden zijn gemaaid om de onkruiddruk te verminderen. Melde is daarvoor gevoelig. Herik echter loopt opnieuw uit. Vanwege Herik is aan het eind van het seizoen ook een rand omgeploegd en is er gras ingezaaid dat kort kan worden gemaaid. Een andere rand met veel varkensgras is in 2008 nog opnieuw met een meerjarig bloemenmengsel ingezaaid. In tabel 4 staat het percentage van de oppervlakte meerjarige rand die uiteindelijk blijft liggen t.b.v. het seizoen 2009. Tabel 4: Meerjarige bloemenranden bij deelnemers en oppervlakte dat na seizoen 2008 blijft liggen Meerjarige bloemenrand Alm en Biesbosch Brabantse Delta
Deelnemers met meerjarige randen 5 7
Deelnemers waar randen blijven liggen 4 4
Oppervlakte 84% 78%
In 2009 zijn er opnieuw bloemenmengsels ingezaaid waar t.b.v. de zaaizaadbestelling uitgegaan is van de volledige 4 m breedte. In de praktijk is er niet meer, zoals bij sommige deelnemers in 2008, bewust gekozen om 1 m brede grasrand langs de sloot te behouden. Er is meer 3 m breed op ca. 0,5 m afstand van de insteek gezaaid. Door de uitgroei van het bloemengewas voldoet de rand aan de norm van 4 m breed. Uiteindelijk hadden in Alm en Biesbosch 2/3 van de deelnemers bloemenranden en in de Brabantse Deta 3/4 van de deelnemers. Zowel in 2008 als in 2009 bleek dat het zaaien op een gedeelte waar al eerder een akkerrand gelegen heeft problemen geeft met onkruidontwikkeling. Bij een deelnemer was in juni 2008 al geadviseerd om de rand i.v.m. onkruidontwikkeling over te zaaien. In augustus is vervolgens opnieuw het mengsel van 2008 gezaaid. Onkruid was op dat moment geen probleem meer. In 2009 was er een zeer vroege bloei. Wel was de soortenrijkdom in deze akkerrand minder en overheerste de cichorei.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
11
5.
Inventarisatie gewasbeschermingsmiddelen
Om te kunnen vaststellen of de genomen FAB maatregelen bij de deelnemers wel of niet leidt tot een daadwerkelijk minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (in kg actieve stof / ha / jaar) is in dit project het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen van de 2 x 12 deelnemers geïnventariseerd. Het gebruik van de deelnemers wordt vergeleken met eerder gebruik (nulmeting) en met de ‘gemiddelde’ praktijk in het gebied. Hiervoor worden de gewassen wintertarwe en consumptieaardappelen gebruikt. Omdat de FAB randen zich richten op de natuurlijke onderdrukking van plagen (met name bladluizen), richt deze evaluatie zich op het gebruik van insecticiden. De FAB randen hebben, voor zover nu bekend, geen effect op de infectiedruk van schimmelziekten, en dus ook geen invloed op het gebruik van fungiciden. - Inzet in 2007-2009 In 2007 heeft er een inventarisatie plaats gevonden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen insectenplagen van de voorafgaande jaren 2005 en 2006 (nulmetingen). Tevens zijn de gegevens van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van het 1e t/m 3e projectjaar 2007 t/m 2009 in kaart gebracht. In 2007 zouden de eerste effecten verwacht kunnen worden. Figuur 2. Aantal bespuitingen tegen bladluizen uitgevoerd in graan FAB Brabant in de jaren 2005-2009. Aantal bespuitingen graan 100 90 80 70 60
3 besp. 2 besp. 1 besp. geen besp.
50 40 30 20 10 0 2005
2006
2007
2008
2009
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
12
Figuur 3. Aantal bespuitingen uitgevoerd tegen bladluizen in aardappels FAB Brabant in de jaren 2005-2009.
Aantal bespuitingen aardappelen 100 90 80 70 60
3 besp. 2 besp. 1 besp. geen besp.
50 40 30 20 10 0 2005
2006
2007
2008
2009
In figuur 2 is weergegeven hoe vaak de percelen graan tegen bladluis gespoten zijn. Uit figuur 2 blijkt dat in 2009 10% geen bespuiting heeft uitgevoerd. De luizendruk was in 2009 ook duidelijk hoger (zie blz QQQ.). Het aantal deelnemers dat eenmaal of tweemaal tegen luis heeft gespoten, is in 2009 zelfs iets hoger dan in de referentiejaren 2005 en 2006. In figuur 3 is weergegeven hoe vaak de aardappelpercelen tegen bladluis gespoten zijn. Uit figuur 3 blijkt dat in 2009 27% geen bespuiting heeft uitgevoerd. Dat is ongeveer vergelijkbaar met 2007. Het aantal deelnemers dat twee maal tegen luis heeft gespoten is in 2009 duidelijk lager dan in de referentiejaren 2005 en 2006. In vergelijking met andere jaren is de druk in 2009 vrij hoog geweest. . Dit betekent dus dat vooral in aardappel een duidelijke vooruitgang is geboekt. Het aantal bespuitingen blijft natuurlijk afhankelijk van de luizendruk.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
13
Figuur 4. Hoeveelheid actieve stof per gebied in aardappels FAB Brabant in de jaren 2005-2009 Actieve stof per gewas per gebied 0,25
2005 2006 2007 2008 2009
actieve stof kg/ha
0,2
0,15
0,1
0,05
0 gemiddeld
praktijk gebied
gemiddeld
Brabantse Delta
praktijk gebied
Alm & Biesbosch aardappel
gemiddeld
praktijk gebied
gemiddeld
Brabantse Delta
praktijk gebied
Alm & Biesbosch graan
In aardappel gebruiken de deelnemers in de pilot aanzienlijk minder insecticiden dan de gangbare praktijk (Figuur 4). Bovendien neemt het gebruik bij de deelnemers in 2007 af ten opzichte van de twee voorgaande referentiejaren, en zet deze afname verder door in 2008, maar is weer iets hoger in 2009. In het gebied van Brabantse Delta is het verbruik aan actieve stof vrij hoog in 2009 door het gebruik van dimethoaat. In graan is het gebruik van insecticiden veel lager dan in aardappel. Het gemiddelde gebruik van de deelnemers in de FAB pilot ligt hoger dan het standaard advies in de praktijk. Bij een relatief laag gebruik telt het gedrag van één individuele teler die toch spuit relatief zwaar mee, waardoor het gemiddelde wordt opgetrokken. In 2009 is vooral in het gebied van Brabantse Delta bij enkele telers gespoten met Dimethoaat. Het MBP van het waterleven (Figuur 5) is bij de onderzochte percelen vrij hoog, door het veelvuldig gebruik van Sumicidin Super, Karate Zeon, Decis en Pirimor. In Brabantse Delta komen bij graan 60-80% van de bespuitingen boven de MBP van 10. In het Alm & Biesbosch gebied is dit ongeveer 80%. Bij aardappelen ligt dit in het gebied van Brabantse Delta op 20% en in het gebied van Alm & Biesbosch op 25%. Door een rand langs de slootkant te leggen, komen de waarden voor MBP waterleven een stuk lager te liggen. Er mag dan namelijk uitgegaan worden van een 80% reductie van drift. Dit betekent een verminderde depositie van actieve stof in sloten. In de keuze van middelen lijkt dus nog een slag gemaakt te kunnen worden om de milieuwinst te verbeteren.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
14
Figuur 5. Milieu-effecten waterleven, Brabant 2005-2009 Milieu-effect Waterleven per gewas per gebied 120%
2005 2006 2007 2008 2009
100%
80%
60%
40%
20%
0% gemiddeld
praktijk gebied
gemiddeld
Brabantse Delta
praktijk gebied
Alm & Biesbosch
gemiddeld
praktijk gebied
gemiddeld
Brabantse Delta
aardappel
praktijk gebied
Alm & Biesbosch graan
Figuur 6. Milieu-effecten lucht (BRI) Brabant 2005-2009 Milieu-effect lucht (BRI) per gewas per gebied 0,06
2005 2006 2007 2008 2009
0,05
0,04
0,03
0,02
0,01
0 gemiddeld
praktijk gebied
gemiddeld
Brabantse Delta
praktijk gebied
Alm & Biesbosch aardappel
gemiddeld
praktijk gebied
Brabantse Delta
gemiddeld
praktijk gebied
Alm & Biesbosch graan
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
15
Figuur 7. Milieu-effecten grondwater, Brabant 2005-2009 Milieueffect grondwater per gewas per gebied 30
2005 2006 2007 2008 2009
25
20
15
10
5
0 gemiddeld
praktijk gebied
gemiddeld
Brabantse Delta
praktijk gebied
Alm & Biesbosch aardappel
gemiddeld
praktijk gebied
Brabantse Delta
gemiddeld
praktijk gebied
Alm & Biesbosch graan
Zowel bij aardappelen als bij graan zijn er in beide gebieden geen problemen met BRI lucht (Figuur 6) en MBP grondwater (Figuur 7). De synthetische pyrethroïden scoren laag op dit gebied. Het MBP grondwater is bij graan in 2009 toch flink gestegen door het gebruik van Pirimor wat op dit punt vrij hoog scoort. Het is erg belangrijk te weten of de middelen schadelijk zijn voor natuurlijke vijanden. Zo staan Pirimor en Teppeki omschreven als bruikbaar in de geïntegreerde teelt. De pyrethroiden staan juist omschreven als niet bruikbaar. Het is erg belangrijk om te weten welke natuurlijke vijanden gedood worden bij welke middelen, en om ondernemers te helpen daarin een bewuste afweging te maken. Daarmee ontstaat wel een ingewikkelde besluitvorming bij telers. Zij moeten kosten van een middel afwegen tegen de milieubelasting en tegen het nadelige effect op natuurlijke vijanden. Eigenlijk is de meest optimale keuze in deze afweging om zo min mogelijk te spuiten.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
16
6.
Monitoring
Bij de monitoring staat centraal wat het effect is van de ARB basis biodiversiteitsranden (en evt. de aangelegde bloemenranden) op de dichtheden van natuurlijke vijanden en plagen in het gewas. En als belangrijkste onderzoeksvraag hierbij, hebben de ARB (gras) randen ook een FAB functie? Werkwijze: Gedurende het groeiseizoen worden door PPO op de 2 x 4 kernbedrijven langs verschillende typen akkerranden en langs een braakstrook (als referentie) de dichtheden van plagen op 4 tijdstippen bepaald om vast te stellen of onderdrukking van plagen t.o.v. het referentiegedeelte (langs de braakstrook) heeft plaatsgevonden. De onderzochte typen akkerranden zijn: • ARB biodiversiteitsranden = meerjarige grasranden • eenjarige bloemenranden • meerjarige bloemenranden • controle randen = zwarte braak stroken In 2009 is er ook bij enkele andere bedrijven gemonitord, om toch van elke type randen enkele herhalingen te hebben. Ook worden in 2008 en 2009 de dichtheden van natuurlijke vijanden in de akkerranden bepaald met behulp van vallen. Deze monitoring vindt plaats in percelen consumptieaardappelen. Voor dit gewas is gekozen vanwege het aanzienlijke areaal, saldo en de positieve ervaringen uit het PPO Biodivers en het LTO Hoeksche Waard project. Resultaten in aardappelen lopen vaak parallel met die in graan en kunnen als voorbeeld dienen voor andere gewassen. Vanwege het directe belang van deze tellingen voor alle betrokkenen worden de plaageenheden elk jaar (2007 – 2009) gemonitord. De resultaten werden vlot na de tellingen aan de DLV begeleider gecommuniceerd, voor eventuele advisering van de deelnemers. Voorwaarde is dat de kernbedrijven elk jaar een perceel consumptieaardappelen beschikbaar heeft met tenminste één ARB biodiversiteitsrand en/ of één strook van minimaal 50 m lengte functionele bloemenrand. Langs een andere zijde van dit perceel dient een strook zwarte braak als referentie. Vanwege de kosten werden de natuurlijke vijanden alleen in 2008 en 2009 geteld. Bij de monitoring is er ook bij enkele biologische bedrijven geteld waar niet met gewasbeschermingsmiddelen is gespoten (zie Figuur 8 en 9 “onbespoten”). Deze resultaten zijn ook meegenomen in de figuren. 6.1
Monitoring resultaten aardappel
De resultaten van de monitoring van bladluizen in aardappel voor 2008 en 2009 zijn weergegeven in Figuur 8 en 9. De luizendruk in 2008 was extreem laag en in 2009 was deze aanzienlijk hoger (ongeveer 20x zo hoog) als in 2008, let dus op de verschillende schalen in Figuur 8 en 9. Toch liggen de schadedrempels voor bladluizen in aardappel op een nog veel hoger niveau (nl. 5 aardappeltopluizen per blad of 25 overige luizen per blad) dan de hier vastgestelde niveaus per 100 bladeren. FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
17
onbespoten
8-jun
bespoten
onbespoten
25-jun
bespoten
controle
onbespoten
21-jul
bespoten
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
140 overig
120 wegedoorn/vuilboomluis
100 atp
eenjarig bloemen
onbespoten
meerjarig bloemen
meerjarig gras
21-jul
controle
eenjarig bloemen
bespoten
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
onbespoten
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
25-jun
meerjarig gras
bespoten
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
meerjarig gras
7
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
Aantal per 100 bladeren 8
controle
onbespoten
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
5-jun
meerjarig gras
bespoten
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
onbespoten
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
Aantal per 100 bladeren
Figuur 8: Aantallen bladluizen in aardappel langs verschillende type FAB randen 2008. (blauw = aardappeltopluis (atp), rood = wegedoornluis, geel = vuilboomluis, groen = overige luis) 10
9
overig wegedoorn/vuilboomluis atp
6
5
4
3
2
1
0
5-aug
bespoten
Figuur 9: Aantallen bladluizen in aardappel langs verschillende type FAB randen 2009. (blauw = aardappeltopluis (atp), rood = wegedoornluis, geel = vuilboomluis, groen = overige luis)
180
160
80
60
40
20
0
onbespoten
6-aug
18
Uit figuur 8 blijkt dat de meest algemene luis die gevonden is de wegedoornluis is. Langs de eenjarige bloemenranden werden relatief weinig luizen gevonden. In figuur 9 zijn de grafieken met de soorten luizen tussen wel gespoten percelen en niet gespoten percelen naast elkaar gezet. Uit de resultaten blijkt dat op 25 juni de bespoten percelen meer luizen hebben dan de onbespoten percelen. Op 25 juni lijken bij de onbespoten percelen de bloemenranden een effect te hebben. Uit figuur 9 blijkt dat de eenjarige bloemenrand de minste aantallen luis heeft (met uitzondering van de bespoten percelen op 25 juni. Het aantal luis was op 25 juni het hoogst. Vergeleken met 2009 kwamen er in 2008 zeer weinig luizen voor. Figuur 10. Gemiddeld aantal bladluizen in aardappel per 100 bladeren in 2008 en 2009 langs 4 typen akkerranden. Monitoring in gewas 60
Aantal per 100 bladeren
50
overige vuilboomluis wegedoornluis aardappeltopluis
40
30
20
10
0 2008
2009 braak
2008
2009
eenjarige bloemenrand
2008
2009
meerjarige bloemenrand
2008
2009
meerjarige grasrand
Figuur 10 geeft het gemiddeld aantal bladluizen per 100 bladeren in aardappel langs verschillende typen akkerrand in 2008 en in 2009, waarbij de gespoten en onbespoten percelen bij elkaar genomen zijn. De schadedrempels voor bladluizen in aardappel liggen op een nog veel hoger niveau (nl. 2-5 aardappeltopluizen per blad of 25 overige luizen per blad) De resultaten van 2008 zeggen door hun lage niveau minder over de werkzaamheid van de verschillende randen dan de resultaten van 2009. In beide jaren zit er naast de grasrand (= ARB rand) iets minder luizen dan naast de braakrand als controle; er is dus een heel beperkte plaagonderdrukking langs een meerjarige grasrand. In beide jaren maar vooral in 2009 komen er in het gewas langs de eenjarige en meerjarige bloemenrand beduidend minder luis voor dan langs de grasrand en de braakrand. Bloemenranden hebben dus (meestal) een sterker FAB effect dan de grasrand. FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
19
Uit figuur 8 blijkt dat op 21 juli op percelen die gespoten zijn het aantal luizen hoger is dan op de ongespoten percelen. Ook op de scoutingspercelen blijkt er bij de gespoten percelen meer wegedoornluis voor te komen dan bij de niet gespoten percelen. Dit blijkt ook op stroken zonder FAB rand zo te zijn (Figuur 8). Met andere woorden, de natuurlijke vijanden uit de FAB randen zijn tenminste net zo effectief in het onderdrukken van de bladluizen als de inzet van gewasbeschermingsmiddelen tegen deze luizen. Door een bespuiting worden de natuurlijke vijanden ook gedood, met als resultaat dat de bladluisplaag erger terug komt dan zonder een bespuiting (en dankzij de natuurlijke vijanden) het geval zou zijn geweest. Dit is een belangrijke les om naar telers en deelnemers van ARB uit te dragen! Figuur 11: Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden van bladluizen in aardappel in 2008 en 2009 (totalen van 4 tellingen) langs 4 typen akkerranden. Monitoring natuurlijke vijanden 80 roofmijt kevers galmuggen spinnen roofwantsen lieveheersbeestjes gaasvliegen zweefvliegen sluipwespen mummies
70
Aantal per 100 bladeren
60
50
40
30
20
10
0 2008
2009 braak
2008
2009
eenjarige bloemenrand
2008
2009
meerjarige bloemenrand
2008
2009
meerjarige grasrand
Figuur 11 geeft het gemiddeld aantal natuurlijke vijanden van bladluizen in aardappelen langs verschillende typen akkerrand in 2008 en in 2009 weer. Ook bij de natuurlijke vijanden wisselen de resultaten langs de verschillende akkerranden aanzienlijk over beide jaren. Langs ARB grasranden komen min of meer vergelijkbare aantallen natuurlijke vijanden voor als langs andere typen randen. Verschillende tussen verschillende typen akkerranden worden niet direct zichtbaar in de aantallen natuurlijke vijanden die in het gewas geteld worden. Dat was wel vooraf de verwachting van het onderzoek. FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
20
Figuur 12: Aantallen natuurlijke vijanden per 100 bladeren op gespoten en niet gespoten percelen langs 4 typen akkerranden, 2008. Monitoring natuurlijke vijanden bespoten en onbespoten 2008 50 45 roofmijt kever galmug spin roofwants lieveheersbeestje gaasvlieg zweefvlieg sluipwesp mummie
Aantal per 100 bladeren
40 35 30 25 20 15 10 5
onbespoten 5-jun
bespoten
onbespoten 25-jun
bespoten
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
0
onbespoten
bespoten
onbespoten
bespoten
21-jul
21-jul
5-aug
5-aug
Uit figuur 12 blijkt dat de natuurlijke vijanden op 21 juli op zijn hoogst zijn. Op dat moment komen er in de bespoten meerjarige grasranden ook meer natuurlijke vijanden voor dan in de controle.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
21
Figuur 13: Aantallen natuurlijke vijanden per 100 bladeren op gespoten en niet gespoten percelen langs 4 typen akkerranden, 2009.
Monitoring natuurlijke vijanden 2009 50 45
roofmijt kever galmug spin roofwants lieveheersbeestje gaasvlieg zweefvlieg sluipwesp mummie
Aantal per 100 bladeren
40 35 30 25 20 15 10 5
onbespoten
bespoten 8-jun
onbespoten
bespoten 25-jun
onbespoten
bespoten 21-jul
onbespoten 6-aug
De resultaten van de eenjarige en de meerjarige bloemenranden wisselen over beide jaren. In beide jaren zitten er naast de grasrand (=ARB rand) iets minder luizen dan naast de braakrand als controle; er is dus een heel beperkte plaagonderdrukking langs een meerjarige grasrand. In beide jaren is er tenminste een type bloemenrand waarlangs beduidend minder luis in het gewas voorkomt dan langs de grasrand. Bloemenranden hebben dus (meestal) een sterker FAB effect dan de grasrand.
22
eenjarig bloemen
meerjarig gras
bespoten
Uit figuur 12 en 13 blijkt dat er vooral in de beginfase (in periode dat gespoten wordt) meer natuurlijke vijanden te vinden zijn op de ongespoten percelen. Zweefvliegen en gaasvliegen worden het meest gevonden en nemen in juli – augustus toe (als er niet meer wordt gespoten tegen luis). Mocht er toch tegen toprol gespoten moeten worden, dan kan men dus beter kiezen voor een selectief middel dat de natuurlijke vijanden spaart.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
meerjarig bloemen
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig gras
meerjarig bloemen
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
controle
meerjarig gras
eenjarig bloemen
meerjarig gras
meerjarig bloemen
controle
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
controle
meerjarig gras
eenjarig bloemen
meerjarig bloemen
meerjarig gras
controle
eenjarig bloemen
meerjarig gras
meerjarig bloemen
controle
0
6.1
Monitoring natuurlijke vijanden in de akkerranden
In 2008 zijn voor het eerst ook de natuurlijke vijanden in de FAB randen zelf (dus niet in het gewas) geteld met behulp van potvallen (bodembeestjes) en gele vangbakken (vliegende natuurlijke vijanden). Deze monitoring is in 2009 voortgezet. Figuur 14. Gemiddeld aantal op de bodem levende natuurlijke vijanden (totalen van 4 weken) in 2008 en 2009 in 4 typen akkerranden. = vangsten in 2009 per m2 (zie toelichting in de tekst). potvallen 2008 & 2009 900 overige soorten spinnen kortschildkevers loopkevers
800
totale vangst (2x 2 weken)
700 600 500 400 300 200 100 0 2008
2009 Braak
2008
2009
2008
2009
Eenjarige bloemenrand Meerjarige bloemenrand
2008
2009
Meerjarige grasrand
Figuur 14 geeft het gemiddeld aantal op de bodem levende natuurlijke vijanden dat gedurende 4 weken in potvallen in verschillende typen akkerrand in 2008 en in 2009 is gevangen. Vangsten in 2008 en 2009 kunnen niet zonder meer worden vergeleken. In 2008 werd bemonsterd met open potvallen, waarin beesten vanuit de wijdere omgeving terecht konden komen. Potvalvangsten geven geen echte dichtheden aan, maar een maat voor de “activiteit-dichtheid”. Ofwel: hoe meer beestjes er zijn en hoe actiever die rondlopen, hoe groter de kans dat zij gevangen worden. Vandaar dat in 2008 in kale braakranden veel loopkevers werden gevangen, omdat loopkevers op kale grond zeer snel kunnen rennen op zoek naar voedsel en een schuilplaats. In 2009 werden alle potvallen omsloten door een metalen barrière, waarmee de vangsten zijn beperkt tot een stuk akkerrand van 1m2. De vangsten van 2009 geven dus wel een werkelijke dichtheid van dieren per m2 weer. Duidelijk blijkt dat in meerjarige (ARB) grasranden weinig natuurlijke vijanden leven, (veel) minder dan in beide typen bloemenranden. FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
23
Figuur 15. Gemiddeld aantal vliegende natuurlijke vijanden (totalen van resp. 2 en 4 weken) in 2008 en 2009 in 4 typen akkerranden. Gele vangbakken 2008 & 2009 60
Gaasvliegen Lieveheersbeestjes Sluipwespen Bladluisetende Zweefvliegen
Totale vangst (1x/2x 1 week)
50
40
30
20
10
0 2008
2009 Braak
2008
2009
Eenjarige bloemenrand
2008
2009
Meerjarige bloemenrand
2008
2009
Meerjarige grasrand
Figuur 15 geeft het gemiddeld aantal vliegende natuurlijke vijanden dat gedurende 2 weken (in 2008) of 4 weken (2009) in verschillende typen akkerrand is gevangen met behulp van gele vangbakken. Vangsten in 2008 en 2009 kunnen niet zonder meer worden vergeleken. In 2008 werd met de gele vangbak gedurende 2 weken in juni bemonsterd. Achteraf bleek dat net vóór de belangrijkste periode voor bladluisonderdrukking te zijn. Daarom zijn in 2009 twee rondes van 2 weken (2e helft juni en 2e helft juli) voor monitoring ingevoegd, om beter de aantallen natuurlijke vijanden rondom de bladluisplek te kunnen volgen. Vangsten in beide jaren variëren voor de verschillende typen akkerranden. De braakrand in 2008 liet onverwacht hoge dichtheden sluipwespen zien. In de meerjarige (ARB) grasrand worden opvallend veel sluipwespen gevangen, vooral in 2009. Echter, het effect van deze sluipwespen blijkt niet uit de aantallen gevonden bladluismummies in het naastgelegen aardappelgewas (zie figuur 10). Vangsten van natuurlijke vijanden in de akkerranden blijken niet goed overeen te komen met de tellingen van natuurlijke vijanden in het naastgelegen gewas. De ‘aantrekkelijkheid’ van verschillende typen randen blijkt dus nog rechtstreeks te correleren met de activiteit in het gewas ernaast, en zegt daarmee dus ook weinig over de onderdrukkende werking op bladluizen in het naastgelegen gewas.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
24
7.
Scouting
Bij de scouting is de insteek om een indruk te krijgen van alle kern- en schakelbedrijven op de dichtheden van plagen en natuurlijke plaagbeheersing in het gewas. Hiertoe zijn er per bedrijf één graanperceel en één aardappelperceel gescout. Deze scouting is nodig voor een gericht advies aan de teler. De scouting is een onderdeel van de begeleiding waarin Nelis van der Bok van DLV Plant samen met de agrariër het veld ingaat om de FAB methodiek in het gewas te beoordelen. Voor de kernbedrijven en de schakelbedrijven, minimaal 3 maal per jaar (streven 4 maal per seizoen). Bij het begin van het project was voorzien in een toename van scouting door de deelnemers zelf. In het eerste jaar heeft DLV Plant de gewasbeoordeling uitgevoerd. In het tweede jaar de agrariër aan de hand van DLV Plant en in het derde jaar kan de agrariër dit doen, onder toeziend oog van DLV Plant. In 2008 betekent bovenstaande dat vooral met de deelnemers het veld is ingegaan. Voor de planning van de bedrijfsbezoeken blijkt het lastig te zijn. Vandaar ook dat het monitoren van PPO onafhankelijk van de bedrijfsbezoeken van DLV Plant in 2008 heeft plaats gevonden. Omdat er meer overleg met de deelnemers is, zijn alleen de luizen en natuurlijke plaagbestrijders tijdens de 3e en 4e scouting in consumptieaardappelen gemonitord en in grafiekvorm weergegeven, zie de figuren 17 en 18. Er is steeds meer interesse getoond in het scouten van de gewassen. Ondernemers hebben tijd nodig om kennis over de FAB strategie op te nemen en vertrouwen op te bouwen in die aanpak. Daarom vertaalt de toegenomen interesse in en het vertrouwen op de FAB aanpak zich in de 3 jaar van het project nog weinig terug in een daadwerkelijke keuze om minder of zelfs geen insecticide in te zetten. Daarbij speelt uiteraard de hoge luizendruk in 2009 een belangrijke rol. Het is de hoop en verwachting van de begeleiders dat bij een voortzetting van de FAB pilot deelnemers door zullen gaan op deze weg en in toenemende mate zullen gaan vertrouwen op de werking van natuurlijke vijanden boven een routinematige inzet van een insecticide. Luizendruk 2008 en 2009 In mei 2008 leek de luizendruk hoog te worden. De zuigval in Colijnsplaat gaf een fors hogere vectorendruk dan in voorgaande jaren. Deze zuigvallen zuigen continu lucht op ca. 12 m hoogte en de vangsten worden dagelijks afgetapt en gedetermineerd. De vectorendruk is het aantal gevonden bladluizen vermenigvuldigd met een referentiewaarde. De referentiewaarde is de waarde die aan individuele bladluissoorten is toegekend om de mate van effectiviteit van het overbrengen van virussen aan te duiden. De vectorendruk wordt cumulatief weergegeven (de dagwaarden worden telkens bij elkaar opgeteld). De informatie wordt via de website van de NAK verspreid (www.nak.nl) en is bedoeld voor m.n. de pootgoedtelers. In FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
25
figuur 16 staat deze vectorendruk van 2006 - 2008 weergegeven, met aanvullend de grafiek van 2009 er overheen geprojecteerd.
Figuur 16: Vectorendruk te Colijnsplaat in de jaren 2006 – 2008 en 2009
2009
De hoge druk van half mei 2008 is eind mei in de praktijkpercelen niet meer teruggevonden. Zowel het monitoren als het scouten gaven aan dat de bladluisdichtheden in aardappelpercelen zeer laag waren en dat daarom een insecticide in 2008 niet nodig was. Dat enkele telers toch nog kiezen voor een aardappeltoprolbestrijding heeft o.a. te maken met het uitbesteden van de bespuitingen aan een loonwerker. In de regio Alm en Biesbosch wordt bij 36% voor de gewasbespuitingen de loonwerker ingezet, zie hoofdstuk 8. De luizendruk in het gewas was van eind mei tot eind juli 2008 dermate laag dat een bestrijding feitelijk niet nodig was, zie de grafieken 17 en 18. Vanwege de geringe beginontwikkeling is de weergave beperkt tot de laatste twee scoutingdata. De vectordruk van de zuigval in Colijnsplaat blijkt een slechte voorspeller van de bladluisdichtheden in aardappelpercelen in ons onderzoeksgebied. De vectorendruk in het voorjaar van 2008 en 2009 is omgekeerd aan de bladluisdichtheden in de percelen in beide jaren. Meestal is de natuurlijke plaagbestrijding voldoende als er 1 of meer roofvijanden per 10 bladluizen worden aangetroffen. De factor 10 is in de schaalverdeling aangehouden. Zodra de luisbezetting boven het aantal roofvijanden uitkomt, is de natuurlijke plaagbestrijding onvoldoende. Veelal is dat ook terug te vinden in grotere kolonies bladluizen per samengesteld blad.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
26
Figuur 17. Luisbezetting en roofvijanden (aantal aardappelpercelen regio Alm en Biesbosch 2008
/
100
bladeren)
in
4
20
2
0
0
1
3
4
5
6
7
Luis
Roofvijand
Figuur 18. Luisbezetting en roofvijanden aardappelpercelen regio Brabantse Delta 2008
8
29 - 31 juli
29 - 31 juli
29 - 31 juli
29 - 31 juli
29 - 31 juli 2
9
(aantal
/
10
100
Roofvijand
40
7 - 9 juli
6
29 - 31 juli
60
7 - 9 juli
8
29 - 31 juli
80
7 - 9 juli
10
7 - 9 juli
100
7 - 9 juli
12
7 - 9 juli
120
29 - 31 juli
14
7 - 9 juli
140
29 - 31 juli
16
7 - 9 juli
160
7 - 9 juli
18
29 - 31 juli
180
7 - 9 juli
20
7 - 9 juli
200
29 - 31 juli
Bladluis
Totaal aantal luizen en roofvijanden per 100 bladeren
11
bladeren)
in
4
20
2
0
0
1
2
3
4
5
Luis
6
7
8
29 - 31 juli
Roofvijand
40
7 - 9 juli
6
7 - 9 juli
60
29 - 31 juli
8
29 - 31 juli
80
7 - 9 juli
10
29 - 31 juli
100
7 - 9 juli
12
29 - 31 juli
120
7 - 9 juli
14
7 - 9 juli
140
29 - 31 juli
16
29 - 31 juli
160
7 - 9 juli
18
29 - 31 juli
180
7 - 9 juli
20
29 - 31 juli
200
7 - 9 juli
Bladluis
Totaal aantal luizen en roofvijanden per 100 bladeren
9
Roofvijand
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
27
In 2009 heeft de vectorendruk zich trager ontwikkeld dan in 2007 en 2008, zie grafiek 16. Half juni is er echter wel een piek ontstaan. Voor het eerst in de drie projectjaren is er op een vroeg aardappelperceel (kopakker met het ras Frieslander) geadviseerd een insecticide in te zetten tegen de Aardappeltopluis. Daarnaast is er in 2009 nog 4 keer geadviseerd een selectief insecticide tegen de Wegedoornluis in te zetten. /
100
bladeren)
20
100
10
0
1
2
3
4
5
6
7
Luis
Roofvijand
8
9
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
10
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
200
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
30
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
300
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
40
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
400
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
50
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
500
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
60
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
600
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
70
Roofvijand
(aantal
700
3-6/4-6 17-6/18-6 30-6/1-07 21-7/23-7
Bladluis
Figuur 19. Luisbezetting en roofvijanden in aardappelpercelen regio Alm en Biesbosch 2009
0
11
28
(aantal
/
100
bladeren)
700
70
600
60
500
50
400
40
300
30
200
20
100
10
1
2
3
4
Luis
5
6
2-6 19-6 2-7 22-7
2-6 19-6 2-7 22-7
2-6 19-6 2-7 22-7
2-6 19-6 2-7 22-7
2-6 19-6 2-7 22-7
2-6 19-6 2-7 22-7
0 2-6 19-6 2-7 22-7
0
in
Roofvijand
Bladluis
Figuur 20. Luisbezetting en roofvijanden aardappelpercelen regio Brabantse Delta 2009
7
Roofvijand
De afrijping van het graan was in 2008 relatief vroeg. Dit betekent dat in een jaar met vroege graanpercelen het afgesproken aantal van 4 bedrijfsbezoeken te weinig is om de scouting zowel in graan als in aardappelen over de volledige risicoperiode uit te kunnen voeren. Vanwege de lage luizendruk in de graanpercelen en de meer tijd vragende begeleiding is op basis van het scouten geadviseerd om geen insecticide in te zetten. Er zijn over 2008 dus geen grafieken van de luizendruk in graanpercelen samengesteld. Bij enkele deelnemers zijn meerdere graanpercelen beoordeeld waarvan de deelnemer het twijfelachtig vond om wel of geen insecticide in te zetten. Daarbij lag de nadruk op het bestrijden van graanhaantjes. Ook in 2009 verliep de ontwikkeling van de tarwe vlot waardoor er de laatste helft van mei al tegen afrijpingsziekten is gespoten. Vanwege de hoge luizendruk heeft een aantal deelnemers gelijktijdig een insecticide ingezet. Meestal is toen een synthetisch pyrethroïde ingezet om gelijk het graanhaantje te bestrijden, hoewel dat vaak een verzekeringspremie is. De luisbestrijding was echter minimaal. De luizendruk werd vooral veroorzaakt door de Vogelkersluis die onderin het gewas aanwezig was en onvoldoende werd geraakt. Ook de werking was matig door versnelde afbraak d.m.v. UV-licht. Voor een betere luisbestrijding is vervolgens 10 keer pirimicarb ingezet en door 2 deelnemers Teppeki. Beiden werken alleen tegen bladluizen. Teppeki heeft daarbij een gunstiger milieuprofiel, maar is qua bespuiting ca. 2,3 keer duurder dan pirimicarb en ca. 4,2 keer duurder dan Karate zeon.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
29
In de figuren 21 en 22 is de luisbezetting weergegeven. Voor de bloei ligt de bestrijdingsdrempel op 30% halmen bezet met luis. Na de bloei ligt de norm op 70% van de halmen bezet met luis. Voor graanhaantje geldt een norm van 50% halmen aangetast. Uit de bijgevoegde grafieken blijkt dat bij meerdere deelnemers nodig was een insecticide in te zetten tegen de hoge luizendruk.
1
2
3
4
1-5
5
6-10
6
11-25
7
26-50
8
9
10
11
30-6
4-6
17-6
30-6
4-6
17-6
30-6
4-6
17-6
30-6
4-6
17-6
30-6
4-6
Graanhaantje
0
17-6
0
30-6
5 4-6
10 17-6
10
30-6
20
4-6
15
17-6
30
30-6
20
2-6
40
17-6
25
1-7
50
2-6
30
18-6
60
1-7
35
2-6
70
18-6
40
1-7
80
2-6
45
18-6
90
1-7
50
2-6
100
17-6
Bladluis
Figuur 21. Luisbezetting en graanhaantje (%) in tarwepercelen regio Alm en Biesbosch 2009
12
Graanhaantje
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
30
1
2
3
1-5
4
6-10
11-25
5
26-50
6
7
Graanhaantje
2-7
19-6
0 2-6
0 2-7
5 19-6
10 2-6
10
2-7
20
19-6
15
2-6
30
2-7
20
19-6
40
2-6
25
2-7
50
19-6
30
2-6
60
2-7
35
19-6
70
2-6
40
2-7
80
19-6
45
2-6
90
2-7
50
19-6
100
2-6
Bladluis
Figuur 22. Luisbezetting en graanhaantje (%) in tarwepercelen regio Brabantse Delta 2009
8
Graanhaantje
Uit de figuren 23 en 24 blijkt dat vooral in het begin het aantal roofvijanden onvoldoende was om de bladluispopulatie voldoende te remmen.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
31
Figuur 23. Luisbezetting en roofvijanden (aantal / 50 halmen) in tarwepercelen regio Alm en Biesbosch 2009 1000
100
900
90
800
80
700
70
600
60
500
50
400
40
300
30
200
20
100
10
1
2
3
4
5
6
Aantal luis
7
8
9
10
4-jun 17-jun 30-jun
4-jun 17-jun 30-jun
4-jun 17-jun 30-jun
4-jun 17-jun 30-jun
4-jun 17-jun 30-jun
4-jun 17-jun 30-jun
4-jun 17-jun 30-jun
2-jun 17-jun 30-jun
2-jun 18-jun 1-jul
2-jun 18-jun 1-jul
2-jun 18-jun 1-jul
0 2-jun 17-jun 1-jul
0
11
12
Aantal roofvijanden
Figuur 24. Luisbezetting en roofvijanden (aantal / 50 halmen) in tarwepercelen regio Brabantse Delta 2009 1000
100
900
90
800
80
700
70
600
60
500
50
400
40
300
30
200
20
100
10
1
2
3
Aantal luis
4
5
6
7
2-jul
2-jun
19-jun
2-jul
19-jun
2-jun
2-jul
2-jun
19-jun
2-jul
19-jun
2-jun
2-jul
2-jun
19-jun
2-jul
19-jun
2-jun
2-jul
2-jun
19-jun
19-jun
2-jul
0 2-jun
0
8
Aantal roofvijanden
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
32
Wortelvliegen 2008-2009 Hoewel de peenteelt niet primair in dit project valt, is er toch voor gekozen om enkele percelen door de Groene Vlieg te laten volgen op aanwezigheid van wortelvliegen. Er is namelijk een vraag of bloemenranden de aanwezigheid van wortelvliegen bevordert. Ook wortelvliegen zouden door het consumeren van o.a. nectar in staat zijn meer eieren te produceren. Bij o.a. peen (wortelen) is een aantasting door de larve van de wortelvlieg schadelijk. Er ontstaat kwaliteitsverlies en daarmee een grote financiële schadepost voor de teler. In de praktijk worden de vliegen bij gangbare telers chemisch bestreden. Soms gebeurt dit op een geïntegreerde wijze met goudvallen1 waarbij de aanwezigheid van de vliegen worden gevolgd. De aantallen wortelvliegen worden weergegeven in een klasse 0 – 3, zie tabel 5. De goudvallen zijn door de Groene Vlieg geleverd en gemonitord. Tabel 5: Bestrijdingsklassen wortelvliegen in peen Aantallen Klasse 0: Klasse 1: Klasse 2: Klasse 3:
Typering lage druk matige druk hoge druk zeer hoge druk
Advies geen schade te verwachten kans op enige schade, bestrijding gewenst grote kans op schade, vandaag bestrijden vandaag bestrijden en binnen 1-3 dagen herhalen
In bijgevoegd kaartje zijn 2 peenpercelen te zien van biologische telers in 2008. Er worden bij die telers dus geen insecticiden ingezet. Naast perceel 1 (003) ligt een meerjarige bloemenrand. Naast perceel 2 (004) ligt een langjarige grasrand.
1
Plakvallen voor in dit geval wortelvliegen om daarmee de aantallen vast te kunnen stellen FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
33
Figuur 25: Locatie van goudvallen in peenpercelen langs een meerjarige bloemrand (roze) en een langjarige grasrand (groen) in 2008
In figuur 26 is de druk van de wortelvliegen weergegeven van 25 juni tot en met 6 oktober 2008. Hoewel het moment dat er sprake is van (enige) wortelvliegen niet samenvalt, is de druk bij beide percelen maximaal Klasse 1. Op basis hiervan kan niet worden geconcludeerd dat wortelvliegen bij een meerjarige bloemenrand langer of meer aanwezig zijn dan bij een grasrand.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
34
Figuur 26: De druk van wortelvliegen in 2 peenpercelen van biologische telers 2008 Wortelvlieg in Peen 2008
3
Klasse
2 Grasrand Bloemenrand 1
0 26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
Week
In 2009 is deze opzet herhaald en uitgebreid door per perceel een val dicht bij de rand te plaatsen en een andere val verder van de rand vandaan. In figuur 27 staan beide peenpercelen met de locatie van de twee goudvallen. De val het dichtst bij de bloemenrand is pas medio september 2009 geplaatst en de gegevens zijn niet in figuur 28 opgenomen. Perceel 1 start in week 24 en perceel 2 in week 23. Figuur 27: Bloemenrand in de buurt van peenperceel 1 (links) en peenperceel 2 (rechts) in 2009
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
35
Figuur 27: De druk van wortelvliegen in 2 peenpercelen van gangbare telers 2009
Wortelvlieg in Peen 2009 3
Klasse
2
1
0 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 Week
peen 1
Rand 1
peen 2
Rand 2
De druk van wortelvliegen is veel hoger dan in seizoen 2008. Dit is ook het algemene beeld uit de praktijk. De grafiek met doorgetrokken lijn is van de val het verst van de bloemenrand af. Indien een punt van de niet doorgetrokken grafiek boven de doorgetrokken grafiek staat is het aantal wortelvliegen dichter in de buurt van de bloemenrand hoger, weergegeven in een hogere klasse. De klasse geeft een vertaling van het aantal wortelvliegen. In tabel 6 zijn de resultaten weergegeven van de bloemenrand t.o.v. de goudvallen het verst van de bloemenrand af. Over de gehele periode scoort de bloemenrand hoger. Tabel 6: Verschil in aantal wortelvliegen (klasse) in de buurt van een bloemenrand t.o.v. een val verder van de bloemenrand af Bij bloemenrand Perceel 1 Perceel 2
Aantal keer hoger 4 8
Aantal keer lager 3 2
Verschil +1 +6
Uiteraard zijn dit geen proeven, maar deze resultaten vormen een indicatie dat bloemen ook wortelvliegen kunnen aantrekken. Onderzoek is verder nodig om de invloed van bloemen op schadelijke plaaginsecten nader te specificeren.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
36
8.
Individuele begeleiding
De begeleiding op de kernbedrijven en de schakelbedrijven is vooral gericht op het herkennen van naast de plaaginsecten (o.a. bladluizen) ook de natuurlijke vijanden (zoals lieveheersbeesjes, sluipwespen, galmuggen, zweefvliegen, etc). Hierbij moet o.a. gedacht worden aan schadedrempels, verschillende andere teeltmaatregelen zoals bijv. rassenkeuze en de kracht van het gebied. Met de deelnemers is een intensief contact noodzakelijk om het vertrouwen te houden in deze voor hen onbekende techniek. De risicobeleving is groot in dit soort trajecten. In verschillende percelen zal gekeken worden naar de verschillende soorten insecten, deze worden per perceel vastgelegd en aan de ondernemer gecommuniceerd. Het zwaartepunt van de waarnemingen en de statistiek daarvan ligt bij de kernbedrijven waar PPO monitoort. De scouting tijdens het bedrijfsbezoek was maatgevend voor het advies en is zoveel mogelijk gezamenlijk met de deelnemer vastgesteld. In verhouding met de regio Brabantse Delta maakt vooral de regio Alm en Biesbosch gebruik van de loonwerker. De loonwerkers hadden (met de gewasbescherminghandel) in 2008 voor consumptieaardappelen 3 insecticidenbespuitingen gepland. In vrijwel alle gevallen is het gelukt deze terug te brengen tot 1 à 2 bespuitingen. De gegevens zijn per regio gebundeld en binnen 2 dagen naar de deelnemers gestuurd. De gegevens uit de monitoring zijn afzonderlijk zo snel mogelijk naar alle deelnemers gecommuniceerd. De gegevens uit de monitoring kwamen overeen met het beeld tijdens de scouting en ondersteunde het gegeven advies. De begeleiding bestaat o.a. uit het hanteren van schadedrempels. De FAB-aanpak tegen bladluizen wordt echter doorkruist door de aanwezigheid van andere plaagorganismen zoals het graanhaantje in graan en de coloradokever in aardappelen. Ondanks dat er op enkele percelen kevers en/of larven van de coloradokever aanwezig waren is er geen bestrijding tegen uitgevoerd. Specifiek in graan speelde in 2008 ook de discussie rondom DON productie2 in graan. Een deelnemer had met een afnemer afspraken gemaakt over een maximale hoeveelheid DON. Min of meer als verzekeringspremie is op de aar een fungicide tegen Fusarium gespoten inclusief een synthetisch pyrethroïde tegen m.n. de tarwegalmug om invalspoorten voor Fusarium tegen te gaan. Onderzoek heeft het nut van een insecticide overigens nog niet aangetoond. Van belang is dat m.n. vanuit het verleden de risico’s van onvoldoende luisbestrijding bij de deelnemers bekend en nog actueel zijn. Ook komen diverse signalen van derden dat een bespuiting moet worden uitgevoerd. De individuele begeleiding is er op gericht om deze vicieuze cirkel te doorbreken. Het seizoen 2009 is opnieuw een jaar met een relatief vroeg ontwikkeld graangewas waardoor het aantal van 4 begrote bedrijfsbezoeken te weinig is om de luizenpopulatie van zowel het graan als de aardappelpercelen goed te kunnen
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
37
volgen. Daarnaast was de luizendruk in 2009 veel hoger dan in voorgaande jaren. Hierdoor zijn er meer insecticiden tijdens een vroege afrijpingsziektebestrijding. In tabel 7 staat het percentage van de deelnemers die standaard insecticiden inzet. Voor graan in 2009 geldt dat, naar alle waarschijnlijkheid, op dat moment in de meeste percelen een insecticide ook nodig was gezien de luizendruk die begin juni nog aanwezig was. Tabel 7: Het aandeel deelnemers dat een standaard toprolbestrijding uitvoert en aandeel deelnemers dat standaard met de afrijpingsziektebestrijding een insecticide inzet
2007 2008 2009
Aardappeltoprolbestrijding in 10-15 juni 72 % 61 % 29 %
Met fungicide meegespoten 85 % 44 % 52 %
Uit bovenstaande tabel blijkt dat door individuele begeleiding het aantal deelnemers dat niet standaard meer een insecticide inzet toeneemt. De natuurlijke plaagbestrijding wordt een kans gegeven. Helaas was daarbij 2009 een jaar dat de bladluisontwikkeling in een aantal percelen sneller ontwikkelde dan het aantal roofvijanden. Hoewel in 2007 enkele bloemenranden zijn ingezaaid was dit beperkt door de late start van het project en het relatief vroege seizoen. In 2008 en 2009 is veel aandacht gegeven aan het realiseren en onderhouden van bloemenranden, zie hoofdstuk 4.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
38
9.
Veldbijeenkomsten
Vanuit project zijn er jaarlijks een aantal veldbijeenkomsten gepland om de ervaringen in de regio met en tussen de deelnemers te kunnen uitwisselen. Ook is het mogelijk om een bepaald thema in groepsverband verder toe te lichten en te bediscussiëren. - Inzet in 2008 In het groeiseizoen van 2008 zijn de volgende 2 veldexcursies uitgevoerd: • 10 september 2008 van 10.00 – 12.00 uur bij fam. Van Geel te Lage Zwaluwe • 10 september 2008 van 14.00 – 16.00 uur bij fam. De Regt te Werkendam Deze veldexcursies begonnen middels ontvangst met koffie / thee. Vervolgens werd de opening verricht door een beleidsmedewerker van betreffende waterschap (Casper Lambregts vanuit Waterschap Brabantse Delta en Ton van Putten vanuit Waterschap Rivierenland c.q.). Als speciale gast was Tom Groot (De Groene Vlieg) uitgenodigd. Hij heeft een interessante toelichting verzorgd over ontstaan en ontwikkelingen van ‘De Groene Vlieg’ en de mogelijkheden van plakvallen etc. In ‘het veld’ zijn de ervaringen van het teeltseizoen 2008 uitgewisseld tussen de deelnemers met toelichting vanuit PPO (Marian Vlaswinkel) en vanuit DLV (Nelis van der Bok. Ook was er voldoende tijd voor overleg met en tussen de agrariërs. De middag werd afgesloten met een drankje en een hapje.
bij fam. Van Geel
bij fam. De Regt
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
39
- Inzet in 2009 In nauw overleg vanuit de pilots met de FAB-ARB werkgroep is besloten om het ‘accent’ NIET te leggen aan het eind van het project met een gezamenlijke bijeenkomst c.a. symposium, maar in het veld / teeltseizoen. De invulling hiervan is tot uiting gekomen in het: ‘Veldsymposium Functionele Agrobiodiversiteit’. Deze grote happening is georganiseerd in samenwerking met het project ‘Spade’ en ‘FAB-2’, op donderdag 9 juli 2009 op het agrarisch bedrijf van Familie Schrauwen (Zevenbergschenhoek). Na ontvangst met koffie / thee en lekkernij is het veldsymposium geopend door ARB projectleider / dagvoorzitter Rob Schrauwen. Aansluitend hierop heeft dhr. Joseph Vos, dijkgraaf Waterschap Brabantse Delta een inspirerend toelichting gegeven met als titel: de rol van FAB vanuit bestuurlijk perspectief’. Voor de behaalde resultaten gedurende de projectperiode was er ruimte ingelast voor Nelis van der Bok vanuit DLV Plant. Ter afsluiting van het ‘binnengedeelte’ heeft agrarisch deelnemer Arjen Schrauwen toegelicht op welke wijze FAB op zijn bedrijf heeft toegepast.
Opening door Rob Schrauwen
Toelichting langs FAB randen door Nelis van der Bok
Ter inspiratie hebben alle ARB deelnemers een ‘plakval’ per post ontvangen, samen met de speciaal ontworpen uitnodiging. Gedurende de rondgangen werd er ruim gebruik van de mogelijkheid om de ‘eigen plakval’ te laten ‘uitlezen ‘determineren’. Zwaartepunt van het veldsymposium was het ‘proefondervindelijk aan de slag gaan met biodiversiteit’. Via dit veldsymposium konden agrariërs een mooi kijkje nemen in het veld.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
40
Hiertoe waren er drie (veld)workshops voorbereid: 1. 2. 3.
De FAB-kennisquiz - Jeroen Willemsen (DLV Plant) Veldscouting en inspectie plakvallen - Marian Vlaswinkel (PPO) Rondgang langs FAB-randen - Nelis van der Bok (DLV Plant)
‘Op zoek’ naar ‘natuurlijke vijanden’ met Marian Vlaswinkel (midden)
Bodeminsecten in ‘potvallen’
Middels een ‘carrousel’ hebben de belangstellenden kennis kunnen nemen van de actuele informatie en werd er kennis uitgewisseld onderling. Na afloop is de bijeenkomst succesvol afgesloten en kon er nog een ijsje worden genuttigd. Hier werd enthousiast gebruik van gemaakt.
‘doorkijk’ naar bedrijf van fam. Schrauwen FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
41
10. Communicatie Vanuit het project zijn er een groter aantal activiteiten / acties in gang gezet om ‘de FAB – gedachte’ onder de aandacht te brengen: o Bij de deelnemende agrariërs: o Deelnemersmap met actuele informatie die tijdens het project aan de deelnemers wordt aangevuld o Lijst van collega deelnemers (+ aanvullingen) o Loep om de natuurlijke plaagbestrijders beter te kunnen herkennen o Boekje ‘herkenning natuurlijke plaagbestrijding in aardappelen en granen’, de zg. ‘scoutwijzer’ o Actuele informatie vanuit monitoring en scouting o Nieuwsbrieven
Juli 2007 September 2007 Maart 2008 Mei 2008 Augustus 2008 Mei 2009 Juni 2009
: Actuele bladluissituatie : Ervaringen : Zaaikaart : Insectenbestrijding wintertarwe : Graanhaantje : Akkerranden (foto’s) : Coloradokever
o Bij andere agrariërs in de regio o Informatie via ARB-II nieuwsbrief o Actuele informatie via ‘Nieuwe Oogst’ o Actuele artikelen in nadere media o Plakvallen voor alle ARB deelnemers
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
42
11. Evaluatiebijeenkomst deelnemers Inmiddels hebben we als project 3 teeltseizoenen ervaring rond het onderwerp ‘natuurlijke plaagbestrijding’. Na het ‘aanloop’ jaar 2007 en teeltjaar 2008 was 2009 het 3e projectjaar om ‘volle kracht’ ervaring hiermee op te doen. De gezamenlijke bijeenkomst van deelnemers in beide pilotgebieden, op woensdag 10 februari 2010, gaf de mogelijkheid om terug te blikken op het teeltseizoen 2009 (laatste projectjaar binnen dit 3 jarige project) en de leerpunten te benutten voor ‘een verdere stap voorwaarts’ ! Voor deze (laatste) evaluatiebijeenkomst binnen dit project met de deelnemers waren aan de leden van de FAB-ARB begeleidingscommissie uitgenodigde om tot een actieve interactie te kunnen komen.
Na de opening door Wico Dieleman, als projectleider, zijn de volgende onderwerpen besproken: • Resultaten monitoring, potvallen, vangbakken en inventarisatie gewasbeschermingsmiddelen (2005 – 2009) • Ervaringen 2009 vanuit akkerranden, scouting en monitoring wortel- en koolvlieg • Mogelijkheden en kansen FAB – ARB in de periode 2010 - 2013
Toelichting van resultaten
Interactie !
De resultaten van monitoring en scouting werden duidelijk gepresenteerd en er waren bemoedigend. Als afsluiting is er de mogelijkheid geboden aan de deelnemers om hun interesse aan te geven voor een mogelijk vervolgtraject in de periode 2010 – 2012. Een aantal deelnemers had zeker interesse hiervoor en hebben dit aangegeven aan de projectleider. Als afsluiting heeft Rob Schrauwen, als ARB projectleider, het FAB projectteam bedankt voor de prima inzet gedurende de afgelopen 3 projectjaren. FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
43
12. Conclusies Met slechts 2 meetjaren en de variatie die tussen twee groeiseizoen optreedt, blijkt het lastig om harde conclusies te trekken over de effectiviteit van de verschillende typen akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing (FAB). De volgende zaken blijken uit het onderzoek: - Langs meerjarige grasranden (= ARB grasranden) zitten iets minder bladluizen in aardappel dan langs een kale braakrand. Er is dus een lichte onderdrukking van bladluizen door natuurlijke vijanden vanuit de grasrand. Langs bloemenstroken worden nóg minder bladluizen gevonden en is het FAB effect dus groter, maar dat effect blijkt variabel tussen de beide onderzoeksjaren. - Langs meerjarige grasranden (= ARB randen) zitten in aardappel ongeveer dezelfde aantallen natuurlijke vijanden van bladluizen dan in de andere typen akkerranden. - In meerjarige grasranden (= ARB randen) leven in juni (aanzienlijk) minder loopkevers dan in één- en meerjarige bloemenranden. - In meerjarige grasranden (= ARB randen) worden onverwacht hoge aantallen sluipwespen gevangen, in 2009 zelfs meer dan in beide typen bloemenranden, maar dat lijkt weinig of geen effect te hebben op de bladluizen in het naastgelegen aardappelgewas. - De vangsten van natuurlijke vijanden in akkerranden blijken een slechte voorspeller voor het voorkomen van die natuurlijke vijanden in het naastgelegen gewas. Directe tellingen in het gewas zijn een betere voorspelling voor de effectiviteit van de FAB strategie. - Vooral bij aardappel is de hoeveelheid actieve stof gedaald ten opzichte van de referentiejaren en de gangbare praktijk. - Het aantal bespuitingen dat uitgevoerd wordt is erg afhankelijk van de druk. In de jaren 2007 en 2008 was er een enorme vooruitgang geboekt ten opzichte van de referentiejaren 2005 en 2006. In 2009 was de luizendruk veel hoger, waardoor er veel meer bespuitingen uitgevoerd zijn. In aardappel is het aantal deelnemers dat tweemaal tegen luis heeft gespoten in 2009 duidelijk lager dan in de referentiejaren 2005 en 2006. - Doordat er nog vrij veel met Sumicidin Super, Karate Zeon, Decis en Pirimor wordt gespoten, is het aantal bespuitingen waarbij de MBP waterleven boven 10 komt nog vrij hoog. Door een rand langs de slootkant te leggen, komen de waarden voor MBP een stuk lager uit. Er mag dan uitgegaan worden van een 80% reductie van drift. In de keuze van de middelen lijkt dus nog een slag gemaakt te kunnen worden om de milieuwinst te verbeteren. - Bij de meerjarige bloemenranden viel het tweede jaar de bloei tegen. In het eerste jaar stonden hier ook eenjarigen in die voor de bloei zorgden. De nieuwe mengsels zijn functioneler dan het mengsel van 2008. - Vectorendruk zoals berekend uit de zuigval van Colijnsplaat blijkt een slechte voorspeller voor de bladluisdichtheden in aardappelgewassen. Directe scouting in het gewas vormt een betere basis voor advisering aan de telers over hun gewasbescherming.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
44
13. Antwoorden op de vraagstelling •
Zijn (meerjarige) ARB grasranden effectief genoeg voor de FAB functie van natuurlijke plaagbeheersing in vergelijking met andere typen akkerranden? ► ARB grasranden dragen een beetje bij aan de onderdrukking van bladluizen in het naastgelegen aardappelgewas. Echter, één- of meerjarige bloemenranden hebben (meestal) een groter effect. ► ARB grasranden dragen in vergelijking met andere typen randen het minst bij aan de populaties van loopkevers. Mogelijk hangt dit samen met het “gazonbeheer” van veel ARB randen in de afgelopen jaren, waarbij de korte grasmat in de winter weinig beschutting aan de bodemfauna heeft geboden. Hier lijken nog flinke verbeteringen mogelijk. ► ARB randen blijken onverwacht veel sluipwespen te herbergen, maar we vinden daarvan geen effect op de bladluizen in het naastgelegen gewas.
•
Hoe kan zo nodig de effectiviteit van ARB randen verbeteren? ► ARB grasranden kunnen een belangrijke rol spelen in de overleving van op de bodem levende natuurlijke vijanden, vooral door beschutting te geven in de wintermaanden. Dan is het noodzakelijk dat de laatste maaibeurt uiterlijk half augustus plaats vindt, zodat randen met voldoende hergroei en dekking de winter in gaan. Dat is ook gunstig voor andere aspecten van biodiversiteit, bijv. voor akkervogels en kleine zoogdieren. ► Akkerranden hebben een grotere impact op de plaagbeheersing naar mate er ook meer bloemen in staan die de vliegende natuurlijke vijanden van nectar kunnen voorzien. Nectar is voor veel natuurlijke vijanden in akkerbouwgebieden een beperkende factor. Zelfs met een beperkte selectie van inheemse, meerjarige bloemensoorten (b.v. witte en rode klaver, rolklaver, margriet, gewoon knoopkruid, lucerne, wikkesoorten, enz.) wordt al meer bloei gerealiseerd. Meer soortenrijke zaadmengsel zijn al gauw (veel) duurder in de aanschaf. Meer bloei is ook gunstig voor andere vormen van biodiversiteit zoals vlinders, hommels en (wilde) bijen. ► Nog veel meer bloei kan bereikt worden met specifieke eenjarige FAB bloemenmengsels. Zij zullen vliegende natuurlijke vijanden het meest effectief kunnen ondersteunen. Nadelen zijn het jaarlijkse inzaaien, relatief hoge zaadkosten en een lastige onkruidbeheersing.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
45
•
Wat zijn aanbevelingen voor het implementeren van de FAB doelstellingen in het gehele project van Actief Randenbeheer Brabant? ► FAB is meer dan het aanleggen van enkele akkerranden op het bedrijf met de mededeling dat daarmee de natuurlijke plaagonderdrukking wordt versterkt. Om te beginnen zullen maar weinig ondernemers daarin geloven zonder duidelijke voorbeelden en zichtbare resultaten. Bovendien is de bijdrage van FAB aan de onderdrukking van plagen lang niet alle jaren en lang niet in alle gewassen even groot en betrouwbaar. Dat betekent dat ondernemers begeleid en ondersteund moeten worden om de werkzaamheid van FAB zelf te ervaren en te kunnen beoordelen. Monitoring in gewassen is daarbij een belangrijk onderdeel. ► Ondernemers gaan niet vanzelf minder gewasbeschermingsmaatregelen nemen als er akkerranden met een FAB doelstelling worden aangelegd. De pilot heeft laten zien dat een flinke besparing in middelengebruik mogelijk is, maar alleen wanneer ondernemers daarbij begeleid worden door adviseurs en met eigen ogen (of via monitoring resultaten) zien dat dit geen risico’s geeft in hun gewassen. Dit proces is gebaseerd op vertrouwen en vraagt daarom meerdere jaren. ► Aanleg en beheer van akkerranden vraagt van de ondernemer eenzelfde zorg en inzet als de verzorging van een gewas. Grondbewerking, zaadbedvoorbereiding, het zaaien, de onkruidbeheersing, het maaibeheer en het berijden met machines vragen om zorgvuldige aandacht om goede eindresultaten te bereiken. Dit geldt in nog sterkere mate voor eenjarige bloemenranden, waar onkruiden een risico vormen en de beheersing ervan zeer lastig is zonder tegelijk ook de (gewenste) bloemensoorten mee te bestrijden. Goede instructies vooraf en begeleiding bij de aanleg van randen is van groot belang. ► Vanwege eerder genoemde aandachtspunten lijkt een vrijwillige deelname aan de FAB doelstellingen gewenst. Ondernemers die niet geloven in de FAB doelen en maatregelen zullen ook geen succes hebben met hun randen en geen besparingen in middelengebruik realiseren. ► Heldere begeleiding, goede informatievoorziening, overtuigende demonstraties en duidelijke aanspreekpunten voor vragen zijn succesfactoren om een FAB project te doen slagen.
FAB pilot ARB – II Inhoudelijke eindrapportage 2007 -2009
46