JAARVERSLAG 2011
Profiel
Stichting Pensioenfonds Productschappen Stichting Pensioenfonds Productschappen (PFP), statutair gevestigd te Rijswijk, is opgericht op 6 januari 1948 voor werknemers van de (Hoofd)Productschappen en enige aan die schappen gelieerde werkgevers in de PBO-sector. Op basis van een geïndexeerde middelloonregeling, een vroegpensioenregeling en een vrijwillige aanvullende regeling bouwen werknemers een financiële aanspraak op ten behoeve van de gevolgen van (pre)pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden. De rechten en plichten van de bij PFP aangesloten instellingen staan beschreven in de statuten en de pensioenreglementen (reglementen) van PFP. PFP stelt zich tot doel het, binnen de grenzen van haar middelen, statuten en reglementen ter beoordeling van het Bestuur, verlenen of doen verlenen van pensioenen, uitkeringen en/of andere tegemoetkomingen aan (gewezen) deelnemers, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen, die daarvoor in aanmerking komen krachtens de bepalingen van de statuten en reglementen. De statuten zijn laatstelijk gewijzigd in 2009. Notarieel zijn de statuten per 26 april 2010 verleden. PFP is een ondernemingspensioenfonds, aangesloten bij het OPF en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41149119. PFP draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregelingen voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregelingen is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. Premiebeleid Het Bestuur streeft er naar om de pensioentoezegging na te komen tegen zo laag en stabiel mogelijke premies en uitvoeringskosten. Toeslagbeleid De toeslagen op de pensioenaanspraken van de (ex)deelnemers en de pensioengerechtigden worden met ingang van 1 januari 2012 afgeleid van de loonstijgingen in de eigen sector. Deze toeslagen zijn voorwaardelijk, omdat pas toeslag verleend wordt als, naar het oordeel van het Bestuur, de financiële middelen voldoende zijn. Het Bestuur neemt ieder jaar een besluit over de vraag of en in hoeverre de financiële positie van PFP een (gedeeltelijke) toekenning van een toeslag mogelijk maakt. Daartoe is een beleidskader opgesteld. Beleggingsbeleid PFP heeft als hoofddoelstelling om, met inachtneming van criteria die aan maatschappelijk verantwoord beleggen worden gesteld, de beleggingen maximaal te laten renderen binnen het door het Bestuur vastgestelde risicokader en met inachtneming van de opbouw van het deelnemersbestand, de vereiste solvabiliteit en de wenselijkheid van stabiele premies. Centraal binnen het beleggingsbeleid staat het voorzichtigheidsbeginsel (prudent person) inhoudende dat rekening gehouden wordt met de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds. Het rendement moet hoog genoeg zijn om de pensioenen met een hoge mate van waarschijnlijkheid te kunnen indexeren en betaalbaar te houden. Samenwerkverbanden PFP heeft samen met het Pensioenfonds SER & Bedrijfschappen de Stichting PBO-Dienstverlening (PBOD) opgericht. PSB is in liquidatie. Het Bestuur bestaat hierdoor, met ingang van 1 januari 2012, uit twee leden van het Bestuur van PFP. De Secretaris van het Bestuur van PFP is adviseur van het Bestuur van PBOD. PFP financiert de bedrijfsmiddelen van PBOD. Elk jaar worden aflossing en rente ontvangen. Aan PBOD zijn de pensioenadministratie, de pensioenuitkeringen, de financiële administratie en de ondersteuning aan de Secretaris en het Bestuur op basis van een Service Level Agreement (SLA) opgedragen. PBOD verzorgt voorts de volledige administratie van de VP/IAP-regeling, evenals het vermogensbeheer daarvan. De betreffende overeenkomsten zijn in overeenstemming met de Beleidsregel Uitbesteding (DNB). Het managementteam van PBOD is, binnen de grenzen van een door het Bestuur goedgekeurd managementstatuut, bevoegd PFP te vertegenwoordigen.
1
INHOUDSOPGAVE
Bladzijde: KENGETALLEN EN KERNCIJFERS PFP
3
ORGANISATIE
4
JAARVERSLAG 1. Financiële informatie 2. Risico's 3. Informatie over de verwachte gang van zaken 4. Bestuursaangelegenheden 5. Beleggingen 6. Pensioenen 7. Actuariële cijfers 8. Pensioenactualiteiten 2011 9. Pension Fund Governance
8 11 14 15 18 26 30 33 38
JAARREKENING Balans per 31 december Staat van baten en lasten Kasstroom Grondslagen Toelichting op de balans Toelichting op de baten en lasten
46 48 49 50 56 71
TOELICHTING VROEGPENSIOEN-/INDIVIDUEEL AANVULLEND PENSIOENREGELING Balans per 31 december Staat van baten en lasten Grondslagen Toelichting op de balans Toelichting op de baten en lasten
81 82 83 84 87
OVERIGE GEGEVENS Actuariële verklaring Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
88 89
PERSONALIA BESTUURSLEDEN
90
VERKLARENDE WOORDENLIJST
92
OVERZICHT VAN AFKORTINGEN
95
PBO-DIENSTVERLENING
96
2
KENGETALLEN EN KERNCIJFERS PFP (bedragen x € 1.000) 2011
2010
2009
2008
2007
831 992 1.019 2.842
909 1.038 1.039 2.986
936 998 1.086 3.020
931 983 1.130 3.044
975 937 1.208 3.120
9.489 8.439 9.235 6.131 21%
9.478 8.804 9.690 4.630 15%
9.636 8.632 9.631 3.712 12%
12.091 nvt 9.507 1.024 3%
14.496 nvt 9.681 1.044 3%
1.011 17.626
944 16.732
1.151 16.618
976 16.270
976 16.258
28.859 12.651
30.281 12.442
30.097 12.251
29.709 12.020
29.398 11.696
1,40% 1,57%
1,21% 0,71%
1,67% 2,78%
2,39% 1,81%
4,76% 1,33%
461.613 413.566 440.872 397.292 63.505
434.784 362.882 389.730 348.607 86.176
414.217 331.559 358.468 316.694 97.522
366.009 325.262 370.073 309.796 56.213
472.536 265.835 322.286 253.178 219.375
Dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad Interne rekenrente **
116,0% 111,0% 2,7%
124,7% 111,8% 3,4%
130,8% 113,2% 3,8%
117,8% 119,5% 3,6%
187,0% 127,0% 4,9%
Beleggingen Belegd vermogen Matchings portefeuille Return portefeuille Beleggingsopbrengsten
471.730 62% 38% 34.828
442.692 59% 41% 30.350
424.498 61% 39% 60.060
374.754
483.670
- 91.228
9.607
28.607
32.320
34.045
32.743
36.830
21.542 45.658 362.993 9.580 31.957 471.730
20.742 62.894 328.732 5.887 24.437 442.692
19.813 58.185 328.537 1.025 16.938 424.498
28.944 113.520 197.440 6.593 28.257 374.754
38.368 241.156 170.159 2.870 31.117 483.670
8,1% 2,8%
7,6% 4,0%
16,6% 5,3%
-17,0% 4,0%
2,1% 9,5%
Aantallen Deelnemers Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Pensioenen Kostendekkende RTS premie Kostendekkende toetspremie Doorsneepremie Feitelijk betaalde premie Premie Uitvoeringskosten Pensioenuitkeringen Grondslag waarover de premie wordt geheven Franchise (in Euro's) Toeslagverlening * Deelnemers Pensioengerechtigden Vermogen en solvabiliteit Aanwezig vermogen Minimaal vereist vermogen Vereist vermogen Pensioenverplichtingen Algemene reserve
Beleggingen VP/IAP-regeling Beleggingsportefeuille Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentend Derivaten Overige beleggingen Beleggingsrendement Totale portefeuille Gemiddeld afgelopen 5 jaar
* De toeslagverlening is de toeslag die toegekend is per 1 januari van het verslagjaar. ** De interne rekenrente is de rentetermijnstructuur herleid naar één percentage.
3
ORGANISATIE Samenstelling per 31 december 2011
Organisatie Het Bestuur wordt bijgestaan door de Raad van Toezicht, de Secretaris, enkele bestuurscommissies, externe actuarissen, een externe accountant, een externe beleggingsdeskundige, een externe juridisch adviseur en een Visitatiecommissie. Raad van Toezicht De Raad van Toezicht vervult zowel de rol van deelnemersraad als die van verantwoordingsorgaan. De raad is samengesteld uit drie werkgeversvertegenwoordigers, drie vertegenwoordigers namens de werknemers alsmede drie vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers worden voor onbepaalde tijd benoemd door de onderscheiden besturen van de (groepen van) instellingen, echter steeds voor een zittingstermijn van drie jaren. De werknemersvertegenwoordigers worden gekozen door de werknemers van de onderscheiden (groepen) instellingen, eveneens voor drie jaar, evenals de vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden die benoemd worden door het Bestuur van de Vereniging van Gepensioneerden. Met ingang van 2010 is er geen sprake meer van plaatsvervangende leden. De Raad vergadert minimaal twee keer per jaar. De Raad van Toezicht vergaderde in het boekjaar drie keer. De Raad van Toezicht bestaat uit de volgende leden: Mr. S.W.A. Lak Ir. D.A.M. Risseeuw Th.C.M. Vrancken P.H.M.M. van Dijk Mr. R.B.R. Henke Drs. J.P. van der Zwaluw Mr. F.G.P. Diermanse Mr. W. Goedhart Ir. O.C. Knottnerus
Voorzitter Plv secretaris Secretaris
Plv voorzitter met ingang van 14-6-2011
Lid namens: Werkgevers Werkgevers Werkgevers Werknemers Werknemers Werknemers Pensioengerechtigden Pensioengerechtigden Pensioengerechtigden
Bestuur Het Bestuur is samengesteld uit zeven leden zijnde drie werkgeversvertegenwoordigers, twee werknemersvertegenwoordigers en twee vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden. De stemverhouding tussen werkgevers enerzijds en werknemers plus gepensioneerden anderzijds is paritair. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van drie jaren en zijn daarna herkiesbaar. De Secretaris van het Bestuur bereidt de bestuursvergaderingen voor en ziet toe op de juiste en tijdige uitvoering van de bestuursbesluiten. De Secretaris maakt geen deel uit van het Bestuur. Hij kan het Bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren. Het Bestuur vertegenwoordigt de stichting. Het Bestuur vergadert minimaal vier keer per jaar. Het Bestuur is, zonder enige uitzondering, eindverantwoordelijk voor alle activiteiten inclusief het beleggingsproces. Het Bestuur stelt het beleid en de strategie vast. Het Bestuur vergaderde in het boekjaar zeven keer. Het Bestuur bestaat uit de volgende leden: Mr. Dr. F. Beekman Drs. M. Elema C. Kuijvenhoven RA P. van der Graaf RE RA L. Hospers J.P. Buwalda W.F. de Graaf Adviseurs N.W. Dijkhuizen R.H. Sprenkels AAG
Lid namens: Werkgevers Werkgevers Werkgevers Werknemers Werknemers Pensioengerechtigden Pensioengerechtigden
Plv secretaris Voorzitter Plv voorzitter
Secretaris verbonden aan Sprenkels & Verschuren B.V.
4
Interne beheersing Het Bestuur heeft onder andere de volgende maatregelen getroffen: - de adviserende actuaris is aanwezig in iedere bestuursvergadering; - de certificerende actuaris is zo vaak aanwezig als nodig wordt geacht, doch in ieder geval bij de bespreking van het jaarverslag met de Financiële Commissie; - de accountant is zo vaak aanwezig als nodig wordt geacht, doch in ieder geval bij de bespreking van het jaarverslag met de Financiële Commissie; - er is beleid met betrekking tot de integriteit; - bestuursleden, Secretaris, leden van de Beleggingscommissie en werknemers dienen (jaarlijks) een gedragscode te ondertekenen, ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij PFP aanwezige informatie; - er is een klokkenluidersregeling van toepassing; - er is een incidentenregeling van toepassing; - er is beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen; - er is een deskundigheidsplan en een deskundigheidsmatrix; - de compliance-functie is opgedragen aan het Nederlands Compliance Instituut (NCI); - het Bestuur evalueert regelmatig zijn eigen functioneren; - de administrateur is aanwezig in iedere bestuursvergadering; hij rapporteert per kwartaal over de uitvoering. Langs deze weg ziet het Bestuur toe op een professionele uitvoering. Bestuurscommissies Voor de behandeling van onderwerpen waarvoor specifieke kennis en/of ervaring is vereist, heeft het Bestuur een Financiële Commissie en een Beleggingscommissie ingesteld waar bestuursleden zitting in hebben. Voor elke commissie is een reglement opgesteld. Financiële Commissie De Financiële Commissie bestaat uit drie bestuursleden: één werkgeverslid, één werknemerslid en één lid namens de pensioengerechtigden. De commissie wordt bijgestaan door de Secretaris. De commissie adviseert het Bestuur over de financiële aspecten van beleidsplannen, de kwartaalrapporten en het jaarverslag. Tot de aandachtsgebieden van de commissie behoren voorts: -
de werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen; de financiële informatieverschaffing; naleving van aanbevelingen van de externe accountant en actuaris; toetsing van de externe accountant en actuaris, in het bijzonder hun onafhankelijkheid; de Service Level Agreement afgesloten met PBO-Dienstverlening (PBOD); de Service Level Agreement afgesloten met Mn-Services.
De Financiële Commissie vergaderde in het boekjaar drie keer. De Financiële Commissie bestaat uit de volgende leden: Mr. Dr. F. Beekman L. Hospers J.P. Buwalda Adviseur N.W. Dijkhuizen
Lid namens: Werkgevers Werknemers Pensioengerechtigden
Voorzitter
Secretaris
Beleggingscommissie De Beleggingscommissie bestaat uit drie bestuursleden: één werkgeverslid, één werknemerslid en één lid namens de pensioengerechtigden. De commissie wordt bijgestaan door de Secretaris en een externe beleggingsdeskundige. De Beleggingscommissie adviseert het Bestuur over het te voeren beleggingsbeleid en ziet toe op de uitvoering daarvan door de fiduciaire vermogensbeheerder. De commissie vergadert vier tot zes keer per jaar.
5
De Beleggingscommissie vergaderde in het boekjaar zes keer. De Beleggingscommissie bestaat uit de volgende leden: Drs. M. Elema P. van der Graaf RE RA W.F. de Graaf Adviseurs N.W. Dijkhuizen Ir. R. van Asselt
Lid namens: Werkgevers Werknemers Pensioengerechtigden
Voorzitter
Secretaris verbonden aan Sprenkels & Verschuren B.V.
Fiduciair Vermogensbeheerder Mn-Services Mn-Services is sinds 1 november 2008 aangesteld als Fiduciaire Vermogensbeheerder. De kwaliteit van de dienstverlening wordt jaarlijks door het Bestuur getoetst ten opzichte van de overeenkomsten en de SLA.
Accountant, actuaris, juridische ondersteuning Accountant Actuariële berekeningen Adviserend actuaris Certificerend actuaris Juridisch adviseur
PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Ir. M.W. Heemskerk AAG, verbonden aan Mercer (Nederland) B.V. R.H. Sprenkels AAG, verbonden aan Sprenkels & Verschuren B.V. Drs. W. Brugman AAG, verbonden aan Mercer Certificering B.V. Mercer (Nederland) B.V.
Intern toezicht Het Bestuur heeft een drietal onafhankelijke externe deskundigen benoemd als leden van de Visitatiecommissie van het fonds. De Visitatiecommissie is belast met het interne toezicht op het Bestuur van het fonds. Dit interne toezicht omvat het beoordelen van beleids-, bestuursprocedures, bestuursprocessen en de "checks and balances" binnen het fonds, van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en van de wijze waarop door het Bestuur wordt omgegaan met de risico's op de langere termijn. Eenmaal per drie jaar rapporteert de Visitatiecommissie aan het Bestuur over het interne toezicht. In het jaarverslag worden de bevindingen van de Visitatiecommissie vermeld. De Visitatiecommissie heeft in 2009 haar eerste rapportage uitgebracht. De Visitatiecommissie bestaat uit de volgende leden: Drs. P.B.A. Dirks Voorzitter Prof. Dr. J. Koelewijn Mw. H.C.M. Vedder-Wubben AAG
Gedragscode Voor het Bestuur, de Beleggingscommissie, de externe beleggingsadviseurs en het personeel in dienst van PFP is een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij PFP aanwezige informatie. Als externe compliance officer is het Nederlands Compliance Instituut B.V. aangesteld. Deskundigheid(sbevordering) PFP beschikt met betrekking tot het Bestuur over een deskundigheidsplan zoals bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 105 Pensioenwet.
6
Communicatiebeleid PFP stelt zich ten doel op een duidelijke en begrijpelijke wijze voorlichting te geven aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers over pensioenresultaten, de pensioenregeling(en), het fonds zelf en relevante veranderingen. De communicatie van PFP voldoet tenminste aan de eisen die door of krachtens de Pensioenwet daaraan worden gesteld. Ter uitvoering van deze doelstelling hanteert PFP een aantal communicatiemiddelen: - website (www.pfp.pbod.nl) met het laatste nieuws over onder andere de pensioenregeling en dekkingsgraad; - brochures; - Uniform PensioenOverzicht (UPO); - presentaties bij de werkgever voor de deelnemers; - individuele pensioengesprekken; - pensioenbulletin. Toezichthouder(s) In 2011 zijn door de Toezichthouder(s) geen dwangsommen of boetes opgelegd, geen aanwijzingen gegeven of restrictie(s) opgelegd. Evenmin was sprake van een benoeming van een bewindvoerder. Herverzekeringen Het risico herverzekeringscontract is afgesloten bij Zwitserleven. Klachten en Geschillen Het Bestuur heeft een Klachten- en Geschillenreglement vastgesteld. Indien een geschil ontstaat tussen het pensioenfonds en een belanghebbende bij het pensioenfonds, dient de belanghebbende zich te wenden tot de administrateur (PBOD) van het pensioenfonds. Indien de administrateur en de belanghebbende niet tot een oplossing van de klacht/het geschil komen, kan de belanghebbende zich wenden tot het Bestuur. Vervolgens bestaat de mogelijkheid dat de belanghebbende zich wendt tot de Ombudsman Pensioenen.
7
1. Financiële informatie (Bedragen x € 1.000)
Resultaat Het resultaat van het pensioenfonds toonde in 2011 een negatief saldo van € 23.046 (2010: negatief saldo van € 11.346). De marktwaardeverschillen van de beleggingen (het beleggingsresultaat) en de marktwaardeverschillen van de pensioenverplichtingen als gevolg van de mutatie van de rentetermijnstructuur zijn de twee belangrijkste posten. Uitsplitsing resultaat Beleggingsresultaat Wijziging marktrente Premieresultaat Premiekorting (obv RTS) Toevoeging interest en toeslag Aanpassing overlevingstafels Overig Stand einde boekjaar
2011 34.828 - 47.522 517 - 3.171 - 7.083 0 - 615 - 23.046
2010 30.350 - 27.544 1.194 - 5.147 - 7.471 - 2.919 191 - 11.346
daalde
De beleggingen behaalden in 2011 een performance van 8,1% (2010: 7,6%). De wijziging van de rentetermijnstructuur (RTS) veroorzaakte een toename van de waarde van de verplichtingen in 2011 met € 47.522 (2010: stijging van € 27.544). De interne rekenrente daalde van 3,4% naar 2,7%.
De voorgaande ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de dekkingsgraad ultimo 2011 116% (2010: 124,7%) bedraagt. Het vereist eigen vermogen volgens de normen van DNB bedraagt 111% (2010: 111,8%). Dekkingsgraad De technische voorzieningen zijn de contante waarde van alle pensioenrechten en aanspraken van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden, inclusief de toegezegde toeslag per 1 januari van het nieuwe boekjaar, op basis van het vigerende pensioenreglement. Bij de berekening van de contante waarde is de rentetermijnstructuur ultimo boekjaar gehanteerd, zoals vastgesteld door DNB, evenals de overige actuariële grondslagen en veronderstellingen, waaronder de sterftetrend. Hierbij is rekening gehouden met de recente AG Prognosetafels 2010-2060, startjaar 2011. Het Minimaal Vereist Vermogen is gelijk aan de technische voorziening inclusief de sterftetrend, verhoogd met een opslag voor algemene risico's. Dit Minimaal Vereist Vermogen bedraagt 104,1%. Het Vereist Vermogen is gelijk aan de technische voorziening op marktwaarde inclusief sterftetrend en verhoogd met een opslag. Deze opslag dient zodanig te worden vastgesteld dat de kans dat het pensioenfonds in een periode van 1 jaar wordt geconfronteerd met een zodanige daling van de dekkingsgraad dat het vermogen daalt tot onder de technische voorziening kleiner of gelijk is aan 2,5%. Voor de vaststelling van deze opslag is door DNB een standaardtoets ontwikkeld: de zogenaamde Stoets. De onderliggende risicofactoren worden aangeduid met S1 tot en met S6. Vooral het renterisico en het zakelijke waardenrisico bepalen de uitkomst van deze toets. Daarnaast kent het standaardmodel nog het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9). Deze risico's zijn binnen het FTK op 0 vastgesteld. Met ingang van 2011 wordt rekening gehouden met het actieve beheer risico (S10). Buffer 2011 14.119 26.472 16.308 3.042 9.914 11.290 4.196 85.341 - 41.747 43.594
Risico S1: Rente S2: Zakelijke waarden S3: Valuta S4: Commodity S5: Krediet S6: Verzekeringtechnisch S10: Actief beheer risico Subtotaal voor diversificatie-effect Diversificatie-effect Stand einde boekjaar
2010 21.286 22.732 5.280 6.864 8.058 9.946 nvt 74.166 - 33.026 41.140
Buffer in % van de VPV 2011 2010 3,6% 6,1% 6,6% 6,5% 4,1% 1,5% 0,8% 2,0% 2,5% 2,3% 2,8% 2,9% 1,1% 0,0% 21,5% 21,3% -10,5% -9,5% 11,0% 11,8%
Het Vereiste Eigen Vermogen bedraagt ultimo verslagjaar € 43.594 (2010: € 41.140); dat is 11% van de technische voorziening ad € 397.278 (2010: 11,8% van € 348.590).
8
Toereikendheid De dekkingsgraad nam in het verslagjaar af tot 116% (2010: 124,7%). Het op basis van het FTK gedefinieerd Minimaal Vereist Vermogen voor nominale pensioenaanspraken (104,1%) was ultimo boekjaar aanwezig. Het Vereist Vermogen (111%) was hiermee ultimo boekjaar eveneens aanwezig. De ontwikkeling van de dekkingsgraad blijkt uit deze grafiek. 190 180 170 160 150
Gemiddeld pensioenfonds PFP-Minimaal vereist
140 130
PFP-Stand
120 PFP-Vereist 110 100 90 2007
2008
2009
2010
2011
Beleidskader 2011 Het Bestuur streeft op grond van de ALM-studie 2010 een extra rendement na tussen de 1 en 1,5%; en heeft daarbij een Risicobudget vastgesteld tussen de 6 en 10%. Het beleidskader met betrekking tot het Premie- en Toeslagbeleid is onderstaand aangegeven.
Marktwaarde dekkingsgraad in % 185% of meer 155 - 185% 135 - 155% 130 - 135% 120 - 130% 105 - 120% Minder dan 105%
Toeslagen op ingegane pensioenen en slapersrechten (prijsindex) 100% + inhaal 100% + inhaal 100% + inhaal 100% Lineair 60 - 100% Lineair 0 - 60% 0%
Premie als % PG pensioengrondslag 0% 12% 21% 28% 28% 32% 32%
Toeslagen op aanspraken deelnemers (loonindex) 100% + inhaal 100% + inhaal 100% + inhaal 100% + inhaal 100% + inhaal 100% 0%
- Stapsgewijze jaarlijkse premie-aanpassing van 3% naar kaderniveau. - Wanneer het niveau van 32% niet kostendekkend mocht zijn, wordt de kostendekkende premie geheven, rekening houdend met de maximale jaarlijkse stapsgewijze aanpassing.
- Als de dekkingsgraad lager is dan 105%, wordt er naast de normale premie een herstelpremie geheven van 5% van de salarissom.
- Voor de ingegane pensioenen en slapersrechten geldt dat vanaf een dekkingsgraad van 105% de indexering
tenminste gelijk is aan de prijsontwikkeling bij een prijsindextoename van minder dan 1%. Bij een prijsindextoename van 1% of meer is deze tenminste gelijk aan 1%.
Telkenjare tegen nieuwe jaar, de beleggingsbeleid. gehanteerd bij de
het einde van het jaar beslist het Bestuur over de hoogte van de premie voor het hoogte van de indexatie voor het nieuwe jaar en het risicobudget voor het Bij deze beslissingen wordt de beleidskeuzematrix door het Bestuur als leidraad ter zake te nemen besluiten. Het Bestuur kan afwijken van deze beleidskeuzematrix.
9
Als gevolg van de wijzigingen in de pensioenregeling is het beleidskader per 1 januari 2012 gewijzigd. De indexatiekoopsom voor actieve deelnemers is niet langer onderdeel van de kostendekkende premie, waardoor de premie lager uitkomt. Vanaf 1 januari 2012 geldt het volgende beleidskader: Dekkingsgraad 185%+ 155-185% 135-155% 130-135% 105-130% Lager dan 105%
Premie 0% 12% 21% 25% 25% Kostendekkende premie
Toeslag Volledig (eventueel inhaal) Volledig (eventueel inhaal) Volledig (eventueel inhaal) Volledig Lineair tussen 0% en volledig Geen
Dit beleidskader is een leidraad voor het Bestuur, maar het Bestuur kan er van afwijken. De gehanteerde uitgangspunten en berekeningen zijn zodanig dat rekening gehouden wordt met de verwachte risico’s en rendementen van de beleggingsportefeuille. Als de dekkingsgraad onder het vereist vermogen van 111% komt, moet het beleidskader er toe bijdragen dat binnen 15 jaar voldoende herstel optreedt. Het Bestuur kan bij een dekkingsgraad lager dan 105% beslissen dat de werkgevers een extra premie moeten betalen van 5% van de salarissom. Als de premie aangepast wordt, is dat, in principe, met niet meer dan 3% per jaar. Als de loonindex met 1% of meer stijgt is de indexatie, in principe, tenminste 1%.
10
2. Risico's
Risico- en beheersingsbeleid De verantwoordelijkheden van het fonds zijn vormgegeven in het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid. Het Bestuur heeft dit beleid verwoord in de ABTN. De keuzes die ten aanzien van dit beleid gemaakt zijn nemen onvermijdelijk risico’s met zich mee. Daarnaast zijn er risico’s die samenhangen met de uitvoering van dit beleid. De wijziging van de pensioenregeling eind 2011 gaf aanleiding het beleidskader aan te passen. In 2011 heeft het Bestuur een uitgebreide en gedetailleerde inventarisatie van de verschillende risico’s uitgevoerd. Daarbij is de FIRM-beschrijving van DNB als uitgangspunt gehanteerd. Bij deze inventarisatie worden de partijen aan wie door het Bestuur taken zijn uitbesteed nauw betrokken. Het Bestuur heeft in 2011 dit project afgerond. Inmiddels is er sprake van een continue proces van risico-beheersing.
Solvabiliteitsrisico PFP wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende middelen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. De solvabiliteit wordt weergegeven door middel van de dekkingsgraad: de marktwaarde van het aanwezige vermogen uitgedrukt in de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het solvabiliteitsrisico is in feite de combinatie van beleggings- en verzekeringstechnische risico’s. Algemene leidraad voor het uitvoeren van beheerstaken is risicomijdend operationeel management. Onderstaand worden enige risico's genoemd waar het Bestuur aandacht aan besteedt: - beleggingsrisico's; - verzekeringstechnische risico's; - niet-financiële risico's. Beleggingsrisico's Ter beheersing van het beleggingsrisico is door het Bestuur een Verklaring beleggingsbeginselen opgesteld. Deze Verklaring geeft richtlijnen aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Daarnaast wordt jaarlijks een Uitvoeringsplan Beleggingen vastgesteld. Belangrijke beleggingsrisico’s zijn het prijs- en kredietrisico. - a. Prijsrisico Prijsrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en marktrisico. De beleggingsdoelstellingen bepalen de strategie die PFP volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. In de dagelijkse praktijk ziet de Beleggingscommissie toe op het prijsrisico conform de binnen PFP aanwezige beleidskaders en de beleggingsrichtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het Bestuur. - a.1 Renterisico Renterisico is het risico dat optreedt bij wijzigingen in de beleggingen als gevolg van de wijziging van de marktrente. PFP is gevoelig voor wijzigingen van de marktrente omdat de duration van de beleggingen en die van de (pensioen)verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het Bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en de nadelen (kans op minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van de alternatieve strategieën. - a.2 Valutarisico De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen in vreemde valuta’s worden (nagenoeg) volledig afgedekt. Overigens werd de 100%-afdekkingsnorm voor de Amerikaanse dollar met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd naar 50%. Deze wijziging werd eind 2011 geïmplementeerd. - a.3 Marktrisico Marktrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden.
11
Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het marktrisico dempen. De beleggingsportefeuille van het pensioenfonds kent bij ieder van de drie belangrijkste beleggingscategorieën (aandelen, vastgoed en obligaties) een zeer brede spreiding over de verschillende belangrijkste regio's, doordat belegd wordt in regionale funds. Deze funds weerspiegelen, met een gelimiteerde risicomarge, het verloop van de onderliggende regionale beurzen (Europa, Verenigde Staten, Azië en de Opkomende Markten). Ook de beleggingen in hedgefunds en private equity vinden plaats via regionaal gespreide fund of funds. - b. Kredietrisico Kredietrisico dat wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin PFP actief is, wordt op dagbasis beheerd door de deskundigen van de Fiduciaire Vermogensbeheerder. Daarbij gelden strenge restricties en wordt veelvuldig onderpand geëist. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van verschillende tegenpartijen met een goede reputatie waardoor dit risico beperkt wordt. Ook hier geldt de kanttekening dat, ondanks de genomen maatregelen, het tegenpartijrisico tijdens een periode waarin sprake is van een systeemcrash, ook bij voorheen als solvabel geachte tegenpartijen, zich toch kan voordoen. Verzekeringstechnische risico's De pensioenverplichtingen kunnen in de tijd worden weergegeven door middel van een schatting van de toekomstig uitgaande kasstromen. De verzekeringstechnische risico’s uiten zich in: - Toeslagresultaten; wanneer het gevoerde toeslagbeleid afwijkt van de aannamen en/of loon- en prijsstijgingen c.q. de franchiseontwikkeling afwijken van de aannamen. - Verzekeringstechnische resultaten; indien de relevante aannamen en veronderstellingen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het periodiek aanpassen van de levensverwachtingen van de deelnemers (het langlevenrisico). Met name de toename van de levensverwachtingen is een belangrijk aspect van dit risico. Overige relevante verzekeringstechnische risico's zijn het overlijdensen het arbeidsongeschiktheidsrisico. - Premieresultaten; indien de premie niet gelijk is aan de marktwaarde van de kasstromen die voortvloeien uit de nieuwe pensioentoezeggingen. Niet-financiële risico's Twee belangrijke niet-financiële risico's zijn het operationele risico en het systeemrisico. Operationele risico's Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van de pensioen- en beleggingsactiviteiten, als gevolg van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Het pensioenfonds heeft de uitvoering van de pensioen- en financiële administratie opgedragen aan PBOD, met wie voortdurend afstemming plaatsvindt over deze risico’s. Vermogensbeheer PFP heeft het vermogensbeheer opgedragen aan Mn-Services, een grote professionele Nederlandse vermogensbeheerder. In 2009 is de organisatie voor wat betreft het Risicobeheer aangepast. Met betrekking tot de risicobeheersing maakt Mn-Services gebruik van de afdelingen: Operational Risk Management, Risk Control, Operational Risk Management en Investment Risk Management. Samenvattend zijn de volgende zes uitgangspunten geformuleerd: 1. invulling geven aan het mandaat tegen aanvaardbare risico’s door hoge professionele standaarden; 2. het beheersen van operationele risico’s op basis van helder verdeelde taken en verantwoordelijkheden (accountability & functiescheiding); 3. voldoen aan wet- en regelgeving en interne regelgeving (rule & principle); 4. risicobewuste cultuur die vertrouwen en betrouwbaarheid stimuleert; 5. onafhankelijkheid en goede kwaliteit van de risicomanagementfunctie; en 6. coördinatie en samenwerking tussen risicomanagementdisciplines.
12
Mn-Services legt met ingang van de jaarrekening 2011 verantwoording af door middel van ISAE3402 type II. Deze verklaring is tijdig ontvangen. Administratie Het pensioenfonds heeft feitelijk alle administratieve uitvoeringswerkzaamheden opgedragen aan PBOD. Het risico dat PBOD tekortschiet wordt gemitigeerd doordat het Bestuur van het pensioenfonds vertegenwoordigd is in het Bestuur van de uitvoerder PBOD. Dit stelt het Bestuur in staat de kwaliteit van de uitvoering aan te laten sturen en zonodig corrigerende maatregelen te laten nemen. PBOD heeft besloten zich zoveel mogelijk te richten op haar kerntaken te weten de uitvoering van de arbeidsvoorwaarden in de PBO-sector. Dit houdt in dat veel processen uitbesteed zijn. In 2006 werd besloten gebruik te maken van een externe juridische adviseur, naast de externe accountant en actuaris. In 2007 werd de automatiseringsomgeving van PBOD drastisch gewijzigd. Alle voor het pensioenfonds belangrijke software draait, onder supervisie van de softwareleverancier, bij daartoe gespecialiseerde application-service-providers. Hierdoor wordt de beschikbaarheid, beveiliging en back-up verzorgd door professionele partijen. Ook de servers voor het interne netwerk worden inmiddels door een professionele partij verzorgd. PBOD ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering van de overeengekomen taken door bedoelde externe partijen. PBOD levert hiertoe kwartaalrapportages. Systeemrisico Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem en de internationale markten niet langer naar behoren functioneren, waardoor beleggingen van PFP niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor alle andere marktpartijen is dit risico voor PFP niet beheersbaar. Dat dit risico bestaat is sinds 2008 pijnlijk duidelijk geworden. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar Risicobeheer en derivaten in de jaarrekening.
13
3. Informatie over de verwachte gang van zaken
Beleidsmatige aspecten Op de belangrijke dossiers is in 2011 weinig voortgang geweest. Het kabinet heeft nadere studies ingelast ter voorbereiding van de invulling van het pensioenakkoord, de parameters van het Financiële Toetsingkader(s) en de bestuursmodellen. Voor de PBO-sector is het nog steeds onduidelijk of de toekomst inhoudt dat er drastisch afgeslankt gaat worden of zelfs opheffing het geval zal zijn. Die toekomst zal mede bepalend zijn voor de toekomst van het pensioenfonds zelf. Al deze dossiers zullen, samen met de reguliere onderwerpen, in 2012 veel energie vergen. Communicatie In 2011 is zowel de aansluiting aan het Pensioenregister als een nieuwe deelnemersportal, inclusief een vernieuwde pensioenplanner, gerealiseerd. Voor de werkgevers is in begin 2012 een werkgeversportal beschikbaar gekomen waarmee alle mutaties integraal aan de pensioenadministratie zullen worden doorgegeven. Elk jaar worden de deelnemers uitgenodigd voor een individueel op de deelnemer toegesneden pensioengesprek. Menig deelnemer heeft hiervan gebruik gemaakt. In 2012 zullen één of twee pensioenbulletins verzonden worden. Ook zullen bij de werkgevers op locatie presentaties over de nieuwe pensioenregeling 2012 en pensioenactualiteiten gegeven worden. Fiduciaire Vermogensbeheer De Fiduciaire Vermogensbeheerder wordt jaarlijks geëvalueerd. Ook zal systematisch aandacht worden besteed aan de positionering van de beleggingsportefeuille in een omgeving die veel volatieler is geworden en waar, meer nog dan in het verleden, grote onzekerheden bestaan over de macroeconomische ontwikkelingen. In 2012 zal aandacht besteed worden aan enige risico-scenario’s. Bepalend voor de ontwikkeling van de dekkingsgraad zal vooral zijn of de economie te maken krijgt met inflatie of deflatie.
14
4. Bestuursaangelegenheden
Bestuursbeleid Het Bestuur van het fonds heeft het afgelopen jaar zeven keer vergaderd. Naast de jaarlijks terugkerende onderwerpen premie-, indexatie- en beleggingsbeleid kwamen onder andere de toename van de levensverwachtingen, de toekomst van de PBO-sector én de toekomst van het pensioenfonds zelf aan de orde. Aanpassingen in de pensioenregeling met ingang van 1 januari 2012 De ontwikkeling van de dekkingsgraad was voor werkgevers en werknemers aanleiding om in de pensioencommissie PBO te bezien hoe een grote stijging van de te betalen premie voorkomen kon worden. Daartoe was het onvermijdelijk dat de regeling aangepast zou worden. Deze aanpassingen zijn uiteengezet in het communiqué van de werkgevers en de samenwerkende vakbonden van 3 januari 2012. 1. Indexatie Volgens de Pensioenregeling 2007 worden de pensioenaanspraken van actieve deelnemers jaarlijks geïndexeerd met de stijging van de PBO-loonindex, mits de dekkingsgraad 105% of hoger is. De kosten van deze indexatie worden elk jaar opgenomen in de premie. Een dergelijke regeling komt in de meeste andere pensioenregelingen in Nederland niet voor. Afhankelijk van de rentestand en de stijging van de loonindex liggen de kosten tussen de 4 en 10% van de pensioengrondslag. Afgesproken is om de kosten van de indexatie van actieven voortaan niet meer op te nemen in de premie maar, net zoals de indexatie voor de inactieven, volledig uit de dekkingsgraad te halen, waardoor de premie aanmerkelijk lager wordt. Deze aanpassing is een versobering van de regeling. Tevens wordt de indexering van de inactieven met ingang van 1 januari 2012 gebaseerd op de loonindex van de PBO-sector in plaats van op de CBSprijsindex. Dit houdt in dat in de toekomst alle pensioenen (actieven en inactieven) volgens dezelfde maatstaf aangepast worden. Het Bestuur beslist elk jaar of en met hoeveel de pensioenopbouw geïndexeerd wordt. Die eventuele indexatie wordt betaald uit de beleggingsresultaten van het pensioenfonds. Hierbij geldt dat de financiële positie van het pensioenfonds voldoende moet zijn om de indexatie te kunnen verlenen. De indexering blijft derhalve voorwaardelijk. 2. Lagere franchise Door de franchise te verlagen komt de pensioengrondslag hoger uit. Iedere werknemer bouwt daardoor jaarlijks meer pensioen op. Dit is een verbetering van de regeling, vooral voor de lagere salarisniveaus. De hogere grondslag betekent in euro’s wel meer premie. De franchises zijn met ingang van 1 januari 2012 vastgesteld als volgt: Franchise
In dienst op of na 1 januari 2006 In dienst vóór 1 januari 2006 en geboortejaar: - 1957 en eerder - 1958 t/m 1967 - 1968 en later
EUR 10.850 EUR 13.144 EUR 11.998 EUR 10.850
3. Hoger opbouwpercentage Het jaarlijkse opbouwpercentage wordt verhoogd van 1,9% naar 2,0%. Een hoger opbouwpercentage betekent voor iedere werknemer een hogere jaarlijkse pensioenopbouw. Dit is ook een verbetering van de regeling. 4. Andere premieverdeling werkgever/werknemer De verdeling van de premiekosten wijzigt van 33% werknemer en 67% werkgever naar 30% werknemer en 70% werkgever. Door de aanpassing van de indexatiebepaling kan de totale pensioenpremie voor 2012 beperkt blijven tot 25% van de pensioengrondslag, in plaats van 32%. Hierdoor blijft de premiestijging voor de werknemers met ingang van 1 januari 2012 beperkt van 7,0% tot 7,5%. Zonder aanpassing was de werknemerspremie gestegen naar 10,7%. Voor de werkgevers stijgt de pensioenpremie van 14% tot 17,5%. Zonder aanpassing was de werkgeverspremie gestegen naar 21,3%.
15
5. Premiekorting Een belangrijk gevolg van de nieuwe regeling is dat er een eind gekomen is aan de premiekorting. 6. Gevolgen voor de pensioengerechtigden De toekomstige indexatie is met ingang van 1 januari 2012 welvaartsvast geworden. Voor de pensioengerechtigden en de slapers is van belang dat enerzijds het pensioenfonds geen korting meer verleent op de premies die de werkgevers en werknemers moeten betalen maar anderzijds dat nu ook de mogelijke indexaties van de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers gefinancierd worden uit de beleggingsopbrengsten. Besloten is daarom om de indexatie met ingang van 1 januari 2012 te baseren op de loonindex van de PBO-sector, in plaats van op de CBS-prijsindex. Daarmee is het pensioen in principe welvaartsvast geworden. Het Bestuur beslist elk jaar of en met hoeveel de opgebouwde pensioenaanspraken geïndexeerd worden. Die eventuele indexatie wordt betaald uit de beleggingsresultaten van het pensioenfonds. Hierbij geldt dat de financiële positie van het pensioenfonds voldoende moet zijn om de indexering te kunnen verlenen. De indexering blijft derhalve voorwaardelijk. Het pensioenreglement dat van kracht werd per 1 januari 2007 voorziet volgens artikel 18 lid 3 in toekomstige wijzigingen in de toeslagmethodiek. Gewezen deelnemers met een pensioenaanspraak en pensioengerechtigden die een pensioenuitkering ontvangen die voortvloeit uit een eerder pensioenreglement dan 2007 hebben het recht bezwaar te maken tegen deze wijziging. Dit bezwaar dient binnen zes weken na de datum waarop de betreffende mededeling is verstuurd per brief kenbaar gemaakt te zijn aan het pensioenfonds. Is binnen deze termijn geen bezwaar kenbaar gemaakt dan wordt de wijziging doorgevoerd. Bij deze wijziging is rekening gehouden met de opvattingen van zowel de bestuursleden als de leden in de Raad van Toezicht namens de pensioengerechtigden. Het Bestuur van de Vereniging van Gepensioneerden kan er zich na ampele overwegingen mee verenigen dat met ingang van 1 januari 2012 de indexatie wordt gebaseerd op de loonindex zoals afgesproken in het CAO-overleg in de PBO-sector. Het Bestuur van de Vereniging is van mening dat, op een langere termijn, de loonindex een hogere indexatie van de pensioenen zal realiseren dan op basis van de prijsindex. Inmiddels is gebleken dat er slechts drie negatieve reacties zijn ontvangen over de wijziging van het toeslagbeleid voor de pensioengerechtigden. Het Bestuur heeft vervolgens de boven omschreven veranderingen geformaliseerd. De pensioenregeling en de ABTN zijn aangepast. Het Bestuur besloot onder meer tot het volgende: - de doorsneepremie 2012 bedraagt 25% (2011: 32%) - de premieheffing in 2012 wordt verhoogd van 21% naar 25%. Er is geen sprake meer van premiekorting; - de toeslag per 1 januari 2012 voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden bedraagt 1,0%. Omdat de PBO-loonstijging 1,7% is betekent dit een korting van 0,7%; - er wordt geen jaarverslag meer gedrukt. Het jaarverslag 2011 wordt uitsluitend digitaal beschikbaar gesteld. Raad van Toezicht De Raad heeft kennis genomen van alle besluiten en heeft inzage in alle vergaderstukken van het Bestuur. Op basis van de bepalingen in de Pensioenwet geeft de Raad adviezen en instemmingen over alle zaken die een Deelnemersraad en/of een Verantwoordingsorgaan aangaan. Het Bestuur houdt rekening met deze adviezen en instemmingen. De Raad van Toezicht kwam in het boekjaar drie keer bijeen, waarbij het Bestuur steeds (al dan niet gedeeltelijk) aanwezig was. Belangrijkste onderwerpen van overleg en advisering waren uiteraard de veranderingen volgende uit het CAO-overleg en de daaruit voortvloeiende bestuursbesluiten. Het Bestuur hield bij de definitieve besluitvorming rekening met het overleg en de advisering van de Raad.
16
Klachten en Geschillen Het Bestuur heeft een Klachten- en Geschillenreglement vastgesteld. Indien een geschil ontstaat tussen het pensioenfonds en een belanghebbende bij het pensioenfonds, dient de belanghebbende zich te wenden tot de administrateur (PBOD) van het pensioenfonds. Indien de administrateur en de belanghebbende niet tot een oplossing van de klacht/het geschil komen, kan de belanghebbende zich wenden tot het Bestuur. Vervolgens bestaat de mogelijkheid dat de belanghebbende zich wendt tot de Ombudsman Pensioenen. In het verslagjaar zijn geen klachten of geschillen aan de administrateur voorgelegd.
17
5. Beleggingen
Fiduciair vermogensbeheer Het vermogensbeheer is opgedragen aan Mn-Services te Rijswijk, die is aangesteld als Fiduciaire Vermogensbeheerder door middel van een overeenkomst met een SLA. Mn-Services is verantwoordelijk voor het adviseren over het op elkaar afstemmen van activa en passiva, de beleggingsstrategie, het samenstellen van de beleggingsportefeuille, de selectie van operationele vermogensbeheerders, het monitoren van die operationele vermogensbeheerders en het rapporteren over al die taken en werkzaamheden aan het Bestuur van PFP. Mn-Services legt in het algemeen verantwoording af aan het Bestuur, primair via de Beleggingscommissie. Uitgangspunten Het Bestuur heeft als belangrijke verantwoordelijkheid te zorgen voor een goed en betaalbaar pensioen en te streven naar toeslagverlening, uitgaande van de door de CAO-partijen afgesproken pensioenregeling. Om dit te realiseren is onder andere een gedegen beleggingsbeleid belangrijk. Ieder jaar wordt het beleggingsbeleid opnieuw vastgesteld binnen het strategisch kader. Het strategisch kader volgt uit de ALM-studie. Het beleggingsbeleid wordt beïnvloed door (de opvattingen over) de internationale economische ontwikkelingen, door de samenstelling en de ontwikkeling van het verzekerdenbestand en ook door wetten en regelgeving. Vooral het FTK heeft een belangrijke invloed op het beleggingsbeleid. Op basis van de ALM-studies is de laatste paar jaar bijvoorbeeld besloten om het risico van de mismatch in de duration van de vastrentende waarden-portefeuille en de technische voorziening gefaseerd te verminderen. Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid kent een strategisch niveau en een jaarplan op grond van het strategische beleid. Bij het vaststellen van het strategische beleid worden op grond van de beschikbare analyses keuzes gemaakt over de verdeling over de beleggingscategorieën op de lange termijn. Hierbij streeft het Bestuur naar een zo hoog mogelijk rendement onder verantwoorde risico´s en gegeven de structuur van de verplichtingen. Eventuele aanpassingen in het strategische beleid worden zorgvuldig verwerkt in de jaarplannen, waarbij de marktontwikkelingen in ogenschouw worden genomen. Spreiding beleggingen Positieve en negatieve waardeschommelingen zijn onlosmakelijk verbonden met de beleggingsactiviteiten van een pensioenfonds. Bij het beheer van het vermogen is het volledig voorkomen of afwenden van risico’s niet mogelijk en zelfs niet gewenst. Zonder reëel risico is er immers geen reëel rendement. Wel streeft PFP naar continu inzicht in de beleggingsrisico’s en worden maatregelen genomen om deze risico’s te beheersen. Het belangrijkste instrument voor het Bestuur is de weloverwogen spreiding van de beschikbare middelen over een groot aantal uiteenlopende beleggingscategorieën, die onderling zo min mogelijk samenhang hebben in de uitkomst van de rendementen. Op deze wijze kunnen mindere resultaten van de ene beleggingscategorie worden gecompenseerd door betere resultaten van andere categorieën. Zodoende wordt het risico van de totale beleggingsportefeuille gereduceerd en wordt de kans op een consistent en goed rendement vergroot. Derivaten: defensief Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het vermogensbeheer is het gebruik van afgeleide producten, derivaten genoemd. Derivaten zijn risicovol indien deze worden gebruikt voor speculatieve doeleinden. PFP zet derivaten vooral defensief in, waarbij de beleggingsrisico’s op totaalniveau afnemen. Met derivaten kunnen ongewenste en/of tijdelijke risico’s worden afgedekt, zoals het vreemdevalutarisico. Voorts kunnen sommige beleggingsvormen door de inzet van derivaten met lagere kosten worden gerealiseerd. Ook kunnen derivaten worden ingezet om snel en flexibel aanpassingen in de portefeuille aan te brengen teneinde het risico/rendementprofiel van de beleggingsportefeuille op het gewenste niveau te brengen. 2011: Financiële markten gedreven door eurocrisis Het jaar 2011 begon in een positieve sfeer en de economische groeivoorspellingen waren relatief gunstig. Als gevolg van de Arabische lente alsmede de tsunami en de daaruit voortvloeiende nucleaire ramp in het Japanse Fukushima liep echter in het voorjaar de olieprijs op. In een situatie waarin de werkloosheid hoog is en de lonen amper stijgen, staan hogere energie- en brandstofkosten gelijk aan een belastingverhoging.
18
Bovendien liet de ECB zich door de - door de hogere olieprijs - oplopende inflatie verleiden tot het verhogen van de rente, daar waar de economie juist aanhoudende stimulering behoefde. Hierdoor vielen de economische groei(verwachtingen) terug. Minder florissante groeivooruitzichten verhoogden al snel de zorg over de schuldsituatie van veel EMU-landen. Aanhoudende zorgen over solvabiliteit Griekenland Niemand kon in 2011 om de problemen van Griekenland heen. De lethargie van de politiek om tot oplossingen te komen zorgde voor steeds heftigere reacties van de financiële markten. Achtereenvolgende Europese toppen creëerden een reputatie van ‘te weinig, te laat’ ingrijpen. In de zomer bereikte men een compromis waarbij naast extra hulp van de overheden, de particuliere sector moest meebetalen aan de oplossing voor Griekenland. Beleggers op de financiële markten bestempelden dat al snel als een halfbakken compromis en dreven de rentes ook in de andere mediterrane landen in het najaar steeds verder omhoog. Italië, Spanje en zelfs Frankrijk alsmede de Franse banken kwamen onder vuur te liggen. Het verschil tussen Franse en Duitse staatsrentes liep op tot 2%, niveaus die sinds begin jaren negentig niet meer gezien waren. De financiële markten verdreven niet alleen de Italiaanse president van het regeringspluche, ze dwongen ook politici verder te gaan met stevige maatregelen dan ooit tevoren. Deze maatregelen werden echter in de financiële markten niet met groot enthousiasme ontvangen. Veelal ontbraken de cruciale details. Kortom, de zorgen over de solvabiliteit van Griekenland en de terugvallende economische groei leidden ertoe dat de fiscale situatie van alle eurolanden onder de loep werd genomen. Zoektocht naar veiligheid De performance van (bijna) alle beleggingscategorieën werd in 2011 gedomineerd door de macroeconomische risico’s die voortkomen uit de eurocrisis. Ten eerste presteerden veilige beleggingscategorieën beter dan risicovolle: zo rendeerde Duits staatspapier sterk, terwijl Europese aandelen fors daalden. Ten tweede behaalden Amerikaanse beleggingsmarkten een beter rendement dan Europese. Een opvallende ontwikkeling was ook het verschil tussen de rendementen van staatsobligaties van opkomende landen enerzijds en aandelen van dezelfde landen anderzijds. Blijkbaar geldt de veelbesproken ‘ontkoppeling’ van opkomende landen wel voor staatspapier, maar niet voor aandelen. Tevens was het relatief sterke rendement van grondstoffen opmerkelijk, omdat grondstoffen over het algemeen tot de risicovolle beleggingen worden gerekend. Een andere ontwikkeling hield verband met de zoektocht naar ‘veilige havens’. Deze leidde tot de unieke situatie dat er op meerdere continenten negatieve nominale rentes werden betaald: van Singapore tot Zwitserland en zelfs in Nederland. Begin december kon de Nederlandse staat tegen -6 basispunten geld lenen. Dat betekende dat beleggers zo bang waren hun hoofdsom te verliezen, dat ze geld toe gaven om er maar zeker van te zijn dat ze het later terugkregen. Beleggingsresultaten Om het gerealiseerde rendement per beleggingscategorie op waarde te schatten, wordt dit afgezet tegen een maatstaf. Dit betreft de maatstaf van het resultaat op de normportefeuille voor 2011. Aan de hand van de ontwikkeling ten opzichte van deze normportefeuille kan worden getoetst of door actief beheer waarde is toegevoegd. Het Bestuur heeft er voor gekozen risico op rentedalingen voor een belangrijk deel af te dekken. Hierdoor stabiliseert de ontwikkeling van de dekkingsgraad en is de vereiste reservebuffer lager. Het deel van het risico dat hiermee verminderd wordt, kan ergens anders worden ingezet: daar waar PFP verwacht extra rendement te kunnen halen. Vermogenssamenstelling en rendement ultimo boekjaar: Verdeling 2011
Behaald rendement
Rendement maatstaf
Verdeling 2010
Matching portefeuille 62,0% Langlopende obligaties Europa 38,3% Inflatie-obligaties 3,8% Bedrijfsobligaties 13,8% Matching overlay 1,9% Liquiditeiten 4,2% Return portefeuille 38,0% Hoogrentende obligaties 14,1% Aandelen 13,2% Vastgoed 5,1% Alternatieve beleggingen 5,6% Totaal portefeuille 100,0%
14,3% 17,8% 4,8% 2,7% 15,5% 1,5% -1,1% -2,5% -3,8% 11,5% -0,6% 8,1%
13,9% 17,8% 4,8% 1,7% 15,5% 0,8% -2,1% -4,7% -4,6% 10,5% -0,3% 7,7%
59,1% 31,8% 10,0% 14,1% 1,3% 1,9% 40,9% 13,0% 17,2% 4,9% 5,8% 100,0%
Portefeuille
19
Toelichting op de performance In bovenstaande tabel is naast het feitelijke rendement, het resultaat opgenomen van de benchmark die het pensioenfonds hanteert om de beleggingsresultaten mee te vergelijken. Het feitelijke resultaat van het pensioenfonds bedroeg 8,1% (inclusief beheerkosten) in 2011. Dit rendement lag enigszins hoger dan de benchmark van 7,7%. Matching portefeuille – Investment Grade Vastrentende waarden Marktontwikkelingen Staatsobligaties Nog nooit was de renteontwikkeling binnen Europese staatsleningen zo divers als in 2011. De Duitse 10jaars rente daalde met 1% naar 1,90%, de Franse rente daalde marginaal, terwijl de Griekse rente steeg van 11% naar 32%! Gedurende het jaar breidde de crisis zich verder uit. Er werd niet alleen aan de Griekse kredietwaardigheid getwijfeld, maar langzaam sloop de crisis via Italië en Spanje naar het noorden waar zelfs de AAA-rating van Frankrijk niet meer zeker was. De verwevenheid van het bankwezen met overheden alsmede de politieke impasse binnen de EU zorgt ervoor dat er geen snel einde aan de crisis lijkt te komen. Eerder genomen maatregelen zoals het ophogen van het EFSF worden door de markten niet serieus genomen. De hoop is nu gevestigd op een strakkere begrotingsdiscipline, maar er is nog een lange weg te gaan naar een fiscale unie waarin landen elkaar kunnen aanspreken op overschrijdingen. Om de druk op Europese banken te verlichten heeft de ECB een record liquiditeitsinjectie aan de banken verstrekt van bijna EUR 500 miljard. Hiermee wordt getracht het herfinancieringsrisico bij banken volgend jaar in de kiem te smoren. De vooruitzichten voor volgend jaar zijn zeer onzeker. Alles valt of staat met de politieke wil om de euro te redden. Vooralsnog is dit proces met onduidelijkheid omgeven. Gezien het ‘deleveraging’ karakter van de huidige bankencrisis zullen renteniveaus laag blijven. Ook zal de ECB haar rentetarieven waarschijnlijk eerder verder verlagen, wat neerwaartse druk op de kapitaalmarkttarieven geeft. Investment Grade Credits De belangrijkste ingrediënten voor 2011 waren de ontwikkelingen in de Europese periferie en de daaruit resulterende problemen voor het Europese bankwezen. Spreads op leningen van ondernemingen uit de periferie stegen tot niveaus die eigenlijk bij High Yield horen, en de prijsvorming van achtergesteld papier van banken deed meer denken aan de aandelen- dan aan de vastrentende markt. Een defensieve positionering was in 2011 van essentieel belang. De portefeuille liet relatief goede beleggingsresultaten zien dankzij een zeer defensieve positionering, die al dateert van begin 2010. De totale matchingsportefeuille liet een positief resultaat zien van 14,3%. Met name langlopende obligaties lieten, als gevolg van de verder gedaalde rente, hoge rendementen zien (17,8%). Activiteiten Een groot deel van het vermogen van het fonds was in 2011 belegd in vastrentende waarden. Ook binnen deze portefeuille vastrentende waarden streeft het fonds naar vermindering van het risico door middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Europese staats- en bedrijfsobligaties, renteswaps en liquide middelen. Behalve over verschillende segmenten en regio’s spreidt het fonds de beleggingen in vastrentende waarden ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten, houdt het fonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt. Gedurende 2011 is een grote focus geweest binnen de matchingportefeuille op de kwaliteit van de debiteuren. Hierdoor is onder andere besloten om Franse en Oostenrijkse staatsobligaties te verkopen. Dit besluit is ingegeven door de negatieve vooruitzichten voor Frankrijk en Oostenrijk.
20
4 3,5 3 2,5 Japan 10 jaars
2
VS 10 jaars
1,5
Duitse 10 jaars
1 0,5 0
Returnportefeuille Aandelen Marktontwikkelingen De aandelenmarkten hebben het jaar 2011 negatief afgesloten nadat het sentiment in de tweede helft van het jaar verslechterde. Aan de ene kant was er de grote onzekerheid over de impact en het mogelijk overslaan van onder andere de Europese schuldencrisis en mogelijke afkoeling van de Chinese economie, aan de andere kant werden er recordwinsten behaald door vele ondernemingen en bleef de rente op een zeer laag niveau. Dit tezamen leidde ertoe dat de meer defensieve sectoren de hoogste rendementen lieten noteren. Amerikaanse aandelen lieten een licht positief rendement zien, echter aandelen Europa, Verre Oosten en opkomende landen lieten negatieve rendementen zien. Activiteiten Aandelen vormen eveneens een grote categorie in de beleggingmix van het fonds. Aandelen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan vastrentende waarden. De afgelopen jaren hebben de aandelenbeleggingen van het fonds dan ook een belangrijke rol gespeeld in het op niveau en betaalbaar houden van de pensioenen bij het fonds. Het hoger verwachte rendement van aandelen gaat gepaard met een hoger risicoprofiel van deze beleggingscategorie. Dat hogere risico uit zich in een sterk schommelend resultaat van jaar tot jaar. In het jaar 2011 lieten de aandelenbeleggingen een negatief resultaat zien. Binnen de aandelenportefeuille spreidt het fonds de beleggingen over verschillende regio’s en segmenten. Het fonds belegt in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen in Europa, de Verenigde Staten, het Verre Oosten en in opkomende markten. THE WORLD INDEX NET DIVIDEND REINVESTED in Euro
130 125 120 115 110 105 100 95
21
Hoogrentende vastrentende waarden Obligaties opkomende landen Net zoals alle andere beleggingscategorieën hebben obligaties van opkomende landen in 2011 veel volatiliteit gekend, waarbij de eurocrisis natuurlijk een centrale rol speelde. De angst voor een tegenvallende ontwikkeling van de wereldeconomie heeft spreads ten opzichte van Amerikaans staatspapier dit jaar omhoog geduwd voor zowel harde (USD) als voor lokale valuta. Ondanks dit alles hebben obligaties van opkomende landen in 2011 goede beleggingsresultaten laten zien, weliswaar enigszins geholpen door de dalende rente op Amerikaans staatspapier. Het zijn ditmaal de ontwikkelde landen die te maken hadden met verlagingen van hun kredietstatus, terwijl de opkomende landen juist werden opgewaardeerd. Beleggers zijn deze beleggingscategorie dan ook blijven kopen gedurende het jaar. Het totaalrendement op obligaties opkomende landen kwam in 2011 uit op 5,7%. US High Yield, Europa High Yield en Bank Loans De volatiliteit van de aandelenmarkt was exemplarisch voor de ontwikkeling op de markt voor hoogrentende obligaties en kende per kwartaal grote uitslagen zowel naar boven als naar beneden toe, zoals in het vierde kwartaal dat na een sterke neergang in het derde kwartaal een flinke opleving kende. Dit was o.a. ingegeven door de gepercipieerde progressie met betrekking tot de Griekse schuldencrisis. Beter dan verwachte Amerikaanse macro-economische data, een positieve up/downgrade ratio en beter dan verwachte derdekwartaalcijfers van het bedrijfsleven zorgden voor risicobereidheid en een flinke instroom van nieuw geld. Dit in combinatie met een beperkt aanbod van nieuwe uitgiftes had een koersopdrijvend effect. Uit de rendementsverschillen tussen de verschillende ratingcategorieën blijkt dat beleggers in 2011 een voorkeur hadden voor defensieve obligaties. Het BB en B segment stegen respectievelijk +6,1% en +4,7%. Het CCC segment tekende een verlies op van -1,4%. Activiteiten Een groot deel van het vermogen van het fonds was in 2011 belegd in hoogrentende vastrentende waarden. Deze beleggingen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan op vastrentende waarden zoals opgenomen in de Matching portefeuille (o.a Duitse en Nederlandse Staatsobligaties) en spelen dan ook een belangrijke rol om de pensioenen op niveau en betaalbaar te houden. Het hoger verwachte rendement gaat gepaard met een hoger risicoprofiel. Het fonds streeft naar vermindering van het risico door middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in US en Europees High Yield en Bank Loans.
Behalve over verschillende segmenten en regio’s spreidt het fonds de beleggingen in vastrentende waarden ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten, houdt het fonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt. Vastgoed Marktontwikkelingen Op de vastgoedmarkten werd gereageerd op de huidige economische onzekerheid. Men is vooral geïnteresseerd in eersteklas vastgoed op toplocaties, dat als veilige haven beschouwd wordt in onzekere tijden. Activiteiten In deze beleggingsvorm streeft het pensioenfonds naar spreiding over directe beleggingen in Nederland, Noord-Amerika en Azië. Het totaalrendement op de vastgoed beleggingen kwam in 2011 uit op 11,5%.
22
Alternatieve beleggingen Binnen de portefeuille wordt belegd in private equity, hedgefunds en grondstoffen (commodities). Deze portefeuille alternatieve beleggingen maakt een belangrijk onderdeel uit van het spreidingsbeleid, omdat de rendementen van de alternatieve beleggingen zich vaak min of meer onafhankelijk bewegen van het resultaat op traditionele investeringen als aandelen en obligaties. De resultaten waren in 2011 positief. De voortzettende ontspanning in financiële markten en stijging van de aandelenmarkten zorgden voor positieve rendementen bij de meeste hedge funds strategieën. De investeringen in grondstoffen bestaan voor een belangrijk deel uit energiedragers, naast een kleiner deel metalen, edelmetalen, hout en landbouwproducten. Voor wat betreft de beleggingen in Private Equity heeft het Private Equity fonds, waarin het pensioenfonds participeert, al zijn aangegane verplichtingen vastgelegd met onderliggende Private Equity fondsen in 2009. Daarom zijn in 2011 geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. Het Private Equity fonds zal de komende jaren de aangegane verplichtingen met de acht onderliggende beheerders verder uitbreiden. Uit de volgende grafiek blijkt de ontwikkeling van de olieprijs.
Prijs per vat ruwe Brent olie in USD 130 120 110 100 90 80 70 60 50
Valuta-afdekking Het beleid is erop gericht om met de beleggingen alleen risico te lopen als daar ook een verwacht rendement tegenover staat. Risico’s op schommelingen in valutakoersen horen daar niet bij. Het fonds dekt dan ook het risico af op schommelingen van de Amerikaanse dollar, de Japanse yen en het Britse pond. Ook de gevoeligheid voor renteschommelingen, die van grote invloed zijn op de waarde van de pensioenverplichtingen en daarmee de dekkingsgraad, is voor een belangrijk deel afgedekt. Het afdekken van de Amerikaanse dollar heeft in 2011 een beperkt verlies opgeleverd door de verzwakking van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Overigens werd de 100%-afdekkingsnorm voor de Amerikaanse dollar met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd naar 50%. Deze wijziging werd eind 2011 geïmplementeerd. Risicobeheersing In de risicoparagraaf, welke is opgenomen in het jaarverslag, wordt uitgebreid ingegaan op de risico's die door het pensioenfonds worden gelopen.
23
Ontwikkeling van het belegde vermogen De ontwikkeling van het belegde vermogen in de afgelopen vijf jaren is in de volgende grafiek weergegeven.
Totaal belegd vermogen (* € 1.000)
600.000
500.000
Ove Vast
400.000 Overig Vastgoed
300.000
Aandelen incl. derivaten Vastrentend
200.000
Totaal 100.000
0 2011
2010
2009
2008
2007
Ontwikkeling van de beleggingen Bedragen (x € 1.000) Rubriek Vastgoed Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Subtotaal Derivaten Liquiditeiten Totaal
Balans per 01-jan 20.742 62.894 328.732 5.887 24.437 442.692 - 2.227 2.421 442.886
Aankopen 694 2.820 104.548 3.103 4.902 116.067 1.607 103 117.777
Verkopen - 1.137 - 16.595 - 93.195 0 0 - 110.927 0 0 - 110.927
Waardemutaties 1.243 - 3.461 22.908 590 2.618 23.898 0 0 23.898
Balans per 31-dec 21.542 45.658 362.993 9.580 31.957 471.730 - 620 2.524 473.634
Asset mix Bedragen (x € 1.000) Rubriek Vastgoed Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Subtotaal Derivaten Liquiditeiten Totaal
Jaar 2011 Waarde 21.542 45.658 362.993 9.580 31.957 471.730 - 620 2.524 473.634
In % 4,5 9,6 76,8 2,0 6,7 99,6 -0,1 0,5 100,0
Jaar 2010 Waarde 20.742 62.894 328.732 5.887 24.437 442.692 - 2.227 2.421 442.886
In % 4,7 14,2 74,3 1,3 5,5 100,0 -0,5 0,5 100,0
Performance overzicht afgelopen vijf jaren Performance incl. valuta-afdekking Onroerend goed Aandelen Vastrentende waarden Overig Performance
2011 11,5% -3,8% 14,3% 1,5% 8,1%
2010 3,9% 21,8% 4,8% 11,1% 7,6%
24
2009 -5,0% 35,0% 8,9% 8,3% 16,6%
2008 -14,1% -40,1% 5,1% 21,2% -17,0%
2007 -10,3% 1,6% 1,9% 3,5% 2,1%
Beleggingskosten (bedragen x € 1.000) De Kosten PBOD zijn 0,15% van het gemiddelde belegde vermogen. In het boekjaar werd € 669 ten laste van PFP geboekt (2010: € 659). De vermogensbeheerkosten via Mn-Services 2011 zijn hieronder inzichtelijk gemaakt conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Er is rekening gehouden met de zogenoemde "verborgen" kosten zoals transactiekosten en beheerkosten illiquide indirecte producten. Er is verder bij de berekening van een aantal kostenposten gebruik gemaakt van aannames en veronderstellingen inzake percentages en berekeningsmethodieken van Mn-Services. Kosten vermogensbeheer Beheerkosten van de beleggingen Kosten bewaarloon Overige kosten Kosten van vermogensbeheer Transactiekosten Totaal kosten
2011 1.923 50 140 2.113 786 2.899
In % 0,43 0,01 0,03 0,47 0,18 0,65
2010 1.897 51 103 2.051 726 2.777
In % 0,46 0,01 0,02 0,49 0,17 0,66
De kosten van vermogensbeheer Mn-Services en de transactiekosten worden weergegeven in % van het gemiddeld belegd vermogen. Aansluiting kosten vermogensbeheer 2011 met balans en staat van baten en lasten Beheerkosten ingehouden via Mn-Services Huisfondsen Gefactureerd en afgerekend in 2011 Beheerkosten ingehouden in Mn-Huisfondsen (Q4-2010) Totaal kosten verantwoord onder de beleggingsresultaten Beheerkosten in NAV (extern beheerd) Beheerkosten van de beleggingen Kosten bewaarloon Overige kosten Transactiekosten Totaal kosten
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Toelichting op de staat van baten en lasten.
25
1.536 - 331 - 236 969 954 1.923 50 140 786 2.899
6. Pensioenen
Wijzigingen in de regelingen De regelingen zijn vastgesteld per 1 januari 2007. In 2011 is besloten tot de volgende aanpassingen in het Reglement voor het basispensioen: - de premievrije pensioenaanspraken uit een vorig (PBO) dienstverband worden samengevoegd met de pensioenaanspraken uit het huidige dienstverband. - door de gewijzigde fiscale wetgeving wordt er niet meer getoetst of de economische activiteit van de werknemer, bij vervroeging van pensioen, in dezelfde mate wordt verminderd. De verplichte beëindiging van het dienstverband bij het gebruik maken van vervroeging is hierdoor komen te vervallen. Technische voorziening Pensioenverplichtingen Vanaf 2007 is overgegaan op het FTK waardoor de waardering plaatsvindt rekening houdend met de sterftetrend en op basis van de rentetermijnstructuur die door DNB wordt gepubliceerd. De rentetermijnstructuur kan worden herleid naar één percentage, de zogenaamde interne rekenrente. De interne rekenrente kwam per 31 december 2011 uit op 2,7% (2010: 3,4%). Het verschil in deze rentepercentages verklaart de grootste mutatie in de VPV. De VPV nam met Euro 47,5 miljoen toe door de toepassing van de rentetermijnstructuur. VPV (x € 1.000) Actieven Slapers Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen AO pensioen Voorz.Pensioenverplichtingen Voorz.Overlijdensuitkeringen Voorz.Overlevingsgrondslagen Totaal Interne rekenrente
2011 171.801 56.235 119.975 43.253 123 3.853 395.240 2.052 0 397.292
2010 153.753 42.033 105.170 41.482 104 3.869 346.411 2.196 0 348.607
2009 129.426 34.867 91.710 39.527 132 4.191 299.853 2.625 14.216 316.694
2008 135.853 34.878 90.080 41.080 125 5.124 307.140 2.656 0 309.796
2007 108.879 27.250 74.531 35.293 112 4.955 251.020 2.158 0 253.178
2,7%
3,4%
3,8%
3,6%
4,9%
Ontwikkeling aantallen Een afname van de werkgelegenheid bij de productschappen veroorzaakt niet direct een afname aantal actieven (deelnemers met pensioenopbouw). Voor zover er gebruik wordt gemaakt vroegpensioenregeling, de wachtgeldregeling of een afvloeiingsregeling, wordt nog jaren beëindiging van de werkzaamheden (gedeeltelijk) pensioen opgebouwd. Pas na beëindiging pensioenopbouw wordt de afname bij de werkgevers ook zichtbaar in een afname bij PFP. Aantallen Actieven Slapers Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen AO pensioen Subtotaal Bijzonder partnerpensioen Totaal
2011 831 992 512 442 10 55 2.842 269 3.111
2010 909 1.038 500 468 10 61 2.986 264 3.250
2009 936 998 507 501 10 68 3.020 259 3.279
2008 931 983 506 544 8 72 3.044 255 3.299
van het van de na de van de 2007 975 937 532 588 8 80 3.120 282 3.402
Bij echtscheidingen of ontbinding van een geregistreerd partnerschap/samenwoning wordt het meeverzekerde partnerpensioen als een zelfstandige (bijzondere) partnerpensioenaanspraak toegekend aan de ex-partner. De actuaris en DNB blijven de bijzondere partnerpensioenen echter als een meeverzekerd pensioen beschouwen. In alle andere overzichten blijft het aantal van deze bijzondere partnerpensioenen buiten beschouwing.
26
In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van de aantallen weergegeven. 1.200 1.000 Actieven 800
Slapers
600
Ingegaan OP
400
Ingegaan PP AOP
200
Ingegaan Wzp
0 2011
2010
2009
2008
2007
Mutatie overzichten De volgende tabellen tonen de mutatieredenen. Totale populatie Stand per 1 januari - nieuwe toetreding - ingang pensioen - ontslag met premie-aanspraak - waardeoverdracht - overlijden - afkoop - andere oorzaken Totaal
Actieven 909 42 - 32 - 87 0 -1 0 0 831
PensioenSlapers gerechtigden 1.038 1.039 0 0 - 18 61 87 0 - 19 0 -5 - 76 - 66 0 - 25 -5 992 1.019
Totaal 2011 2.986
2.842
Het aantal ontslaggevallen met een premievrije aanspraak overtreft het aantal nieuwe toetredingen waardoor het aantal actieven per saldo afneemt. Dit ligt ook in de lijn van de verwachtingen door de afbouw van het personeelsbestand bij de productschappen. Van deze ex-werknemers maakt maar een gering aantal gebruik van de mogelijkheid tot waardeoverdracht. Dit wordt veroorzaakt doordat bij veel pensioenfondsen de dekkingsgraad onder de 100% is gekomen, waardoor waardeoverdracht niet toegestaan is. Daarnaast zullen deze ex-werknemers ook rekening houden met de indexatieverwachtingen bij PFP ten opzichte van andere pensioenfondsen waardoor uitgaande waardeoverdrachten, ook als de dekkingsgraden weer boven de 100% zijn gekomen, waarschijnlijk beperkt zullen blijven. In 2011 hebben alle gewezen deelnemers (slapers) met een gering pensioen een aanbod ontvangen om deze geringe pensioenaanspraken af te kopen. In totaal zijn er 193 personen aangeschreven. Hiervan hebben er 66 gebruik gemaakt vam de optie om de pensioenaanspraken af te kopen. Voor de bepaling van de aantallen wordt uitgegaan van het aantal deelnemerschappen en niet van het aantal personen. Op basis van de reglementswijziging waardoor de premievrije pensioenaanspraken uit een vorig (PBO) dienstverband worden samengevoegd met de pensioenaanspraken uit het huidige dienstverband hebben er 25 samenvoegingen plaatsgevonden waardoor het aantal deelnemerschappen eveneens is afgenomen met 25. Door deze wijziging vinden er nu geen dubbeltellingen meer plaats. Naar soort pensioengerechtigden Stand per 1 januari - nieuwe toetreding - ingang pensioen - waardeoverdracht - overlijden - andere oorzaken Totaal
Ouderdomspensioen 500 0 50 0 - 33 -5 512
Partner pensioen 468 0 16 0 - 43 1 442
27
Wezen pensioen 10 0 0 0 0 0 10
AO pensioen 61 0 -5 0 0 -1 55
Totaal 2011 1.039 0 61 0 - 76 -5 1.019
In 2011 zijn 32 deelnemers vanuit het actieve dienstverband en 18 deelnemers vanuit de slapers met ouderdomspensioen gegaan. In 2010 waren het er 15 minder. Zoals in de grafiek van de leeftijdsverdeling op de volgende pagina te zien is, beschikt PFP over een groot aantal deelnemers in de leeftijdscategorie 55-65 jaar. Deze deelnemers gaan allemaal de komende jaren met pensioen. Het is de verwachting dat het aantal pensioneringen de komende jaren verder zal toenemen.
Historische ontwikkeling van de aantallen pensioengerechtigden. Pensioengerechtigden Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Subtotaal AO pensioen Totaal
2011 512 442 10 964 55 1.019
2010 500 468 10 978 61 1.039
2009 507 501 10 1.018 68 1.086
2008 506 544 8 1.058 72 1.130
2007 532 588 8 1.128 80 1.208
Het aantal pensioengerechtigden met een ouderdomspensioen neemt na een jarenlange afname naar verwachting weer toe, omdat er minder gepensioneerden overlijden dan er deelnemers en slapers pensioengerechtigd worden. Het aantal pensioengerechtigden met een nabestaandenpensioen neemt naar verwachting af, omdat er binnen deze groep door de leeftijdsopbouw relatief veel overlijdensgevallen zullen gaan plaatsvinden ten opzichte van de overlijdensgevallen uit de groepen deelnemers, gepensioneerden en slapers.
De gemiddelde leeftijden laten het volgende verloop zien. Gemiddelde leeftijd Actieven Slapers Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen AO pensioen Gemiddelde leeftijd
2011 49,8 48,3 76,9 84,9 21,0 54,8 59,8
2010 49,1 47,9 77,6 84,4 20,0 55,4 59,2
2009 48,2 46,7 77,8 84,0 18,9 54,5 58,6
2008 48,2 46,2 78,0 83,8 17,6 54,5 58,9
2007 47,6 45,6 78,2 83,9 14,7 54,0 59,1
Na jaren van daling van de gemiddelde leeftijden neemt sinds 2010 de totale gemiddelde leeftijd toe. Bij de actieven is, met een steeds stijgende gemiddelde leeftijd, het geringe personeelsverloop in de sector duidelijk zichtbaar. Bij de slapers wordt er maar gering gebruik gemaakt van waardeoverdracht. De afname van de gemiddelde leeftijd bij de gepensioneerden met een ouderdomspensioen is al langer waarneembaar bij PFP maar komt niet overeen met de landelijke trend. Waarschijnlijk speelt het geringe aantal deelnemers hierbij een rol. De gestage toename bij de nabestaanden komt weer wel overeen met de landelijke gestegen levensverwachting. De wezen (10) zijn een te geringe groep om een uitspraak over te doen. Een gewijzigd overheidsbeleid en een wijziging van de CAO heeft al in 2006, geleid tot een aanpassing van het pensioenreglement met als gevolg dat de kans op een arbeidsongeschiktheidspensioen zeer gering tot nihil is geworden. De groep arbeidsongeschikten is hierdoor vrijwel gestabiliseerd met een toename van de gemiddelde leeftijd tot gevolg. Door pensionering neemt het aantal arbeidsongeschikten geleidelijk af.
28
Leeftijdsverdeling Alle deelnemers De volgende grafiek laat de verdeling zien van het aantal deelnemers naar leeftijdscategorie en de verhouding van de aantallen mannen en vrouwen in die leeftijdscategorie. 800 700 600 500
Man
400
Vrouw
300 200 100 0
Uit de bovenstaande grafiek blijken grote verschillen in het aantal deelnemers in de leeftijdscategorieën 45-55 jaar, 55-65 jaar en de gepensioneerden tussen 65-75 jaar. Door pensionering zal het aantal gepensioneerden fors gaan toenemen. De leeftijdscategorie 85 en ouder zijn vrijwel allemaal vrouwen, waarvan een groot aantal nabestaanden. Door hun overlijden zal het aantal nabestaanden van 85 jaar en ouder in de nabije toekomst (snel) afnemen.
800 700 600 500
AOP
400
Wzp PP
300
OP
200
Slaper
100
Aktief
0
29
7. Actuariële cijfers (bedragen x € 1.000)
De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten is als volgt: Actuariële analyse Premieresultaat Premiebijdragen werkgevers Premiebijdragen werknemers Nodig voor pensioenopbouw in het jaar Premiekorting Subtotaal basispensioenregeling Resultaat vroegpensioenregeling Saldo premieresultaat
2011
2010
6.147 3.155 - 8.518 - 3.171
6.450 3.327 - 8.408 - 5.147 - 2.387 - 267 - 2.654
Uitvoeringskosten Beschikbaar uit premie Beschikbaar uit uitkering Benodigd voor administratiekosten Saldo uitvoeringskosten
289 705 - 1.011
- 3.778 - 175 - 3.953
303 661 - 944 - 17
Interestresultaat Beleggingsresultaten Rente diversen Rentetoevoeging VPV Indexering en andere toeslagen Wijziging marktrente Saldo interestresultaat
34.828 - 225 - 4.462 - 2.621 - 47.522
20
30.350 - 199 - 4.131 - 3.340 - 27.544 - 20.002
Actuariële resultaten Sterfteresultaat Arbeidsongeschiktheidsresultaat Stop-loss/herverzekeringspremie Saldo actuariële resultaten
- 4.864
377 - 146 150
337 122 240 381
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten Overige baten / lasten Aanpassing overlevingstafels Saldo overig resultaat Totaal
- 111 - 643 0
699
- 329 0 - 2.919 - 754 - 23.046
- 3.248 - 11.346
Marktwaardering pensioenonderdelen Vanaf 2007 worden de actuariële berekeningen uitgevoerd op basis van het Financieel Toetsingskader (FTK) wat marktwaardering en gebruikmaking van de voorgeschreven DNB-rentecurve inhoudt. Financiële positie De dekkingsgraad ultimo 2011 komt uit op 116,0% (2010: 124,7%). Het op basis van het FTK gedefinieerde minimaal vereist (eigen) vermogen voor nominale pensioenaanspraken van 104,1% was hiermee per 31 december 2011 aanwezig. Ontwikkeling dekkingsgraad De ontwikkeling van de dekkingsgraad wordt in onderstaande tabel zichtbaar gemaakt. Dekkingsgraad Stand per 1 januari Nieuwe aanspraken Uitkeringen Toeslag Wijziging rentetermijnstructuur Beleggingsresultaat Overige oorzaken
2011
2010 124,7%
-1,6% 1,3% -0,9% -15,0% 8,4% -0,9% -8,7% 116,0%
Dekkingsgraad 31 december
130,8% -2,3% 1,7% -1,4% -10,5% 8,1% -1,7% -6,1% 124,7%
Uit dit overzicht blijkt dat de daling van de dekkingsgraad met name is veroorzaakt door het effect van de gedaalde rente op de technische voorzieningen.
30
Premies Kostendekkende RTS premie De kostendekkende RTS premie is in 2011 bepaald op basis van de rentetermijnstructuur per 31 december van het vorige boekjaar en bedraagt € 9.489. Deze bestaat uit de volgende onderdelen: 2011 Als % pg 29,0% 1,0% 3,0% 0,0% 33,0%
Kostendekkende RTS premie a. Nominale pensioeninkoop b. Kostenopslag c. Solvabiliteitsopslag d. Bijdrage aan voorwaardelijke onderdelen Totaal
Bedrag 8.229 289 971 0 9.489
2010 Als % pg 26,0% 1,0% 4,0% 0,0% 31,0%
Bedrag 8.105 303 1.070 0 9.478
Bij deze berekeningen is rekening gehouden met de sterftetrend. In het percentage voor de nominale pensioeninkoop van 29,0% is circa 5,0% toe te rekenen aan de koopsom voor de indexatieverlening aan de actieve deelnemers per 1 januari 2012 met 1%. Voor nieuwe aanspraken dient PFP ook over een weerstandsvermogen te beschikken. Om die reden dient een solvabiliteitsopslag berekend te worden. De hoogte daarvan hangt af van het zogenaamde Vereist Vermogen. Per 31 december 2010 bedroeg dit Vereist Vermogen 111,8%, waardoor de opslag uitkomt op 11,8% over de nominale pensioeninkoop (a) met als resultaat 3,0% (c). Kostendekkende toetspremie (= gedempte premie) De kostendekkende toetspremie gaat uit van een gestabiliseerde rentevoet van 4%. De kostendekkende toetspremie komt voor 2011 uit op € 8.439. 2011 Als % pg 25,0% 1,0% 3,0% 0,0% 29,0%
Kostendekkende toetspremie a. Nominale pensioeninkoop b. Kostenopslag c. Solvabiliteitsopslag d. Bijdrage aan voorwaardelijke onderdelen Totaal
Bedrag 7.290 289 860 0 8.439
2010 Als % pg 25,0% 1,0% 3,0% 0,0% 29,0%
Bedrag 7.510 303 991 0 8.804
Doorsneepremie (= verschuldigde premie) De doorsneepremie wordt vastgesteld op basis van de kostendekkende RTS premie, rekening houdend met de dekkingsgraad van PFP. Beide grootheden hoeven echter niet gelijk te zijn aan elkaar. 2011 Als % pg 10,7% 21,3% 32,0% 0,2% 32,2%
Doorsneepremie Bijdrage werknemer Bijdrage werkgever Doorsneepremie Overige premies Totaal
Bedrag 3.088 6.147 9.235 67 9.302
2010 Als % pg 10,7% 21,3% 32,0% 0,3% 32,3%
Bedrag 3.240 6.450 9.690 87 9.777
Feitelijk betaalde premie Gezien de financiële positie werd de doorsneepremie in 2011 niet volledig door werkgevers en werknemers betaald. Op de doorsneepremie van 32,2% werd een premiekorting verleend van 11%punt, waardoor de feitelijke premie 21,2% bedraagt. 2011 Als % pg 7,0% 14,0% 21,0% 0,2% 21,2%
Feitelijke premie Bijdrage werknemer Bijdrage werkgever Doorsneepremie Overige premies Totaal
31
Bedrag 2.021 4.043 6.064 67 6.131
2010 Als % pg 5,0% 10,0% 15,0% 0,3% 15,3%
Bedrag 1.514 3.029 4.543 87 4.630
Premieresultaat Voor de toets op toereikendheid van de premie wordt de kostendekkende toetspremie, waarbij is uitgegaan van een gedempte rekenrentevoet van 4%, vergeleken met de doorsneepremie. De toegerekende doorsneepremie van 32% is toereikend. Vergelijking van de kostendekkende RTS premie ad € 9.489 en de doorsneepremie ad € 9.302 levert een tekort op van € 187. De ontvangen premie heeft hiermee een negatieve bijdrage geleverd aan de vereiste solvabiliteitspositie.
Premieresultaat Kostendekkende premie Doorsneepremie Overschot Premiekorting Tekort
2011 Toetspremie Bedrag 8.439 9.302 863 - 3.171 - 2.308
RTS Bedrag 9.489 9.302 - 187 - 3.171 - 3.358
2010 Toetspremie Bedrag 8.804 9.777 973 - 5.147 - 4.174
RTS Bedrag 9.478 9.777 299 - 5.147 - 4.848
Gezien de financiële positie werd de doorsneepremie in 2011 niet volledig door werkgevers en werknemers betaald. De kostendekkende premie is hiermee in 2011 niet voldaan. Op basis van de kostendekkende toetspremie resulteert na premiekorting ad € 3.171 een tekort van € 2.308. Toeslagverlening Actieve deelnemers De toeslagverlening aan actieve deelnemers per 1 januari 2012 bedraagt 1% en is gebaseerd op het beleidskader geldend vanaf 1 januari 2012. De koopsom voor deze toeslagverlening werd gefinancierd uit de betaalde premie en is in boekjaar 2011 verwerkt. Pensioengerechtigden en slapers De toeslagverlening aan pensioengerechtigden en slapers valt onder categorie D1 van de toeslagenmatrix. Dit houdt in dat de toeslagverlening voorwaardelijk is en wordt gefinancierd uit de beleggingsopbrengsten en reserves. Per 1 januari 2012 bedraagt de verleende toeslag aan slapers en pensioengerechtigden eveneens 1%. Deze toeslagverlening is gebaseerd op het beleidskader geldend vanaf 1 januari 2012. De koopsom voor deze toeslagverlening is ten laste gekomen van het pensioenfonds. Een en ander is in boekjaar 2011 verwerkt, hetgeen tot een resultaat van -/- € 2.621 leidde. Per 1 januari 2012 is het toeslagbeleid gewijzigd. De toeslagverlening van het pensioenfonds aan alle deelnemers (actieven, slapers en pensioengerechtigden) is gecategoriseerd in categorie D1 van de door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde toeslagenmatrix. Dit houdt in dat de toeslagverlening voorwaardelijk is en wordt gefinancierd uit de beleggingsopbrengsten en reserves.
32
8. Pensioenactualiteiten 2011
Pensioenakkoord Op vrijdag 10 juni 2011 is het uitwerkingsmemorandum van het Pensioenakkoord gepresenteerd. gaat om een overeenkomst tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid (STAR). De STAR is (privaatrechtelijke) landelijke overlegorgaan van de centrale organisaties van de werkgevers werknemers in Nederland. Het Pensioenakkoord geeft veel keuzevrijheid voor de invulling van pensioencontract.
Het het en het
Daarnaast heeft het kabinet toegezegd dat de AOW extra wordt verhoogd om voor lagerbetaalden stoppen met werken op 65 beter mogelijk te blijven maken. Minister Kamp heeft op 27 januari 2012 de Tweede Kamer geïnformeerd dat de fiscale richtpensioenleeftijd niet in 2013 wordt verhoogd van 65 jaar naar 66 jaar en in 2015 van 66 jaar naar 67 jaar, maar dat deze in 2014 in één keer naar 67 jaar wordt verhoogd. Tenslotte zal het Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen worden aangepast om hetzij meer zekerheid te bieden voor bestaande pensioenregelingen waarin men geen onzekerheid wil (FTK1), hetzij in te spelen op nieuwe pensioenregelingen die juist minder zekerheid bieden met het oog op een betere indexatiekans (FTK2). Momenteel wordt onderzocht hoe omgegaan kan worden met de al opgebouwde aanspraken. Medio 2012 worden de resultaten van dit onderzoek verwacht. De werkgevers zeggen toe zich met de werknemers te zullen inzetten voor flankerend ouderenbeleid gericht op het daadwerkelijk vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsmobiliteit van ouderen. De werknemers gaan akkoord met het loslaten van de afgesproken automatische premiestijging bij gestegen kosten zodat de bestaande premieniveaus worden gestabiliseerd en bij kostenstijging (levensverwachting) voortaan de regeling moet worden versoberd. Decentraal kan vervolgens ten laste van de arbeidsvoorwaardenruimte weer over een premiestijging worden gesproken. Uitgangspunt voor de gemaakte afspraken is een opbouwregeling, met een opbouwpercentage en een franchise, maar andere soorten regelingen blijven gewoon mogelijk. Onder de nieuwe financiële spelregels wordt het pensioenfondsen toegestaan te rekenen met een hogere rente, het zogenaamde verwachte rendement van de beleggingen. Dit zal per pensioenfonds verschillen, hoe meer risico wordt genomen, hoe hoger in het algemeen de rente waarmee gerekend mag worden. Pensioenfondsen worden dus niet langer “gestraft” voor het nemen van beleggingsrisico. Onder het oude toezichtskader was dit in zekere zin wel het geval. Hoe meer beleggingsrisico, hoe hoger de buffers die aangehouden moesten worden. Keerzijde van een hoger ingerekend rendement is natuurlijk dat de kans dat dit rendement volledig wordt gehaald lager is dan het “risicovrije” rendement waar voorheen mee gerekend werd. Maar ook als het rendement niet volledig wordt gehaald, zal er nog een (aanzienlijk) pensioen resteren. Er wordt immers nu gerekend met een pensioen, dat jaarlijks wordt verhoogd (geïndexeerd). Het niet behalen van het ingerekende rendement zal in eerste instantie betekenen dat de indexatie wordt gekort, pas bij extreme omstandigheden gaat het nominale bedrag omlaag (net als nu). Met name op het aspect van de rekenrente is veel kritiek gekomen. De generatiesolidariteit zou hiermee onder druk komen. In de verdere uitwerking van het akkoord zal hier aandacht aan worden besteed. Crisis-akkoord van april 2012 De Catshuis-onderhandelingen en het Stabiliteitsprogramma hebben stevige consequenties voor de pensioenwereld. De AOW-leeftijd gaat versneld en in kleinere stappen omhoog. Ook de plannen voor de tweede pijler worden gewijzigd. Hieronder de plannen en de stand van zaken: Voorstellen in het Stabiliteitsprogramma die het pensioen raken AOW-leeftijd vanaf 2013 omhoog Het voorstel is om de AOW-leeftijd versneld te verhogen. In 2013 met een maand, daarna met iets grotere stappen tot uiterlijk in 2019 de AOW-leeftijd 66 jaar is en uiterlijk in 2024 67 jaar. Daarna volgt een koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting. Verhoging pensioenrichtleeftijd en verlaging maximaal opbouwpercentage in Witteveenkader Het Stabiliteitsprogramma (terugdringen overheidstekort) handhaaft het huidige voorstel voor aanpassing van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar in 2014. Echter de maximale opbouwpercentages worden beperkt. Het Stabiliteitsprogramma beschrijft niet hoe dit precies gaat gebeuren, maar op basis van de Catshuis-voorstellen is dit vermoedelijk van 2,25% naar 2% voor middelloonregelingen en van 2% naar 1,75% voor eindloonregelingen. Dit zal ook doorwerken naar beschikbare premieregelingen.
33
Wetsvoorstel in verband met de verhoging van de pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW In dit wetsvoorstel is onder meer geregeld dat in aanvullende pensioenregelingen vanaf 1 januari 2014 gewerkt moet worden met pensioenrichtleeftijd 67 jaar. Maar ook staat hierin dat de AOW-leeftijd in 2020 naar 66 jaar gaat, en daarna afhankelijk wordt van de levensverwachting. Dit wetsvoorstel is door de Tweede Kamer goedgekeurd en het ligt nu in de Eerste Kamer. De plannen volgens het Stabiliteitsprogramma gaan verder dan dit wetsvoorstel. Het ligt dan ook voor de hand dat de regering al snel met een nieuw wetsvoorstel komt. Gevolgen voor pensioenregelingen De wijziging van het Witteveenkader per 1 januari 2014 zal consequenties hebben voor vrijwel alle pensioenregelingen. Er zal rekening gehouden moeten worden met de nieuwe richtleeftijd van 67 en de lagere opbouwpercentages. Het ligt voor de hand dat nieuwe pensioenopbouw verzekerd wordt met pensioenleeftijd 67. Verplicht is dit overigens niet. Een pensioenregeling mag ook straks nog steeds uitgaan van pensioenleeftijd 65, maar dan moet er met extra verlaagde opbouwpercentages gerekend worden. Kleine wijzigingen Pensioenwet Op 20 juni 2011 heeft Minister Kamp de Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om een tweetal beperkte wijzigingen door te voeren in de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze wijzigingen zijn op 1 december 2011 in werking getreden. Partnerpensioen op risicobasis Op dit moment kan er sprake zijn van een ontoereikende dekking van het partnerpensioen op risicobasis bij een baanwisseling. De partner ontvangt geen uitkering op basis van de oude pensioenregeling wanneer de deelnemer komt te overlijden voorafgaand aan waardeoverdracht of omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen. De STAR is in haar “Advies inzake baanmobiliteit en risicodekking partnerpensioen” op deze problematiek ingegaan. In haar advies geeft de STAR een aanbeveling om in de pensioenregeling op te nemen dat in geval van beëindiging van de deelneming de vertrekkende deelnemer met partner standaard een deel van zijn ouderdomspensioen omruilt in partnerpensioen. Op dit moment kan deze aanbeveling niet worden gevolgd, omdat dit strijdig is met artikel 61 Pensioenwet. Door een aanpassing van artikel 61 Pensioenwet en artikel 73 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling kan dit wel mogelijk worden gemaakt. Wettelijk verbod op kapitaalcontract De Nederlandsche Bank (DNB) heeft er op gewezen dat er aan het gebruik van kapitaalcontracten nadelen kleven. Een kapitaalcontract is een contractsvorm die door een beperkt aantal fondsen gebruikt wordt bij een herverzekering. Bij een kapitaalcontract wordt slechts een beperkt aantal risico’s aan de verzekeraar overgedragen, maar een veel groter deel van de beleggingen. Gezien de verzekeraar maar een klein deel van de beleggingen nodig heeft ter dekking van het beperkte aantal verzekerde risico’s, loopt het fonds een kredietrisico bij een faillissement van de verzekeraar. Een ander nadeel is dat de verzekeraar gedurende de looptijd van het contract het beleggingsbeleid bepaalt, terwijl het resultaat van dit beleid voor rekening en risico komt van het fonds. Het fonds moet daarom een buffer aanhouden voor het beleggingsrisico. Gezien deze nadelen is minister Kamp van mening dat er een wettelijk verbod moet komen op het gebruik van kapitaalcontracten. Wanneer een pensioenfonds voor herverzekering kiest, kan het ook gebruik maken van een garantiecontact of een risicoherverzekeringscontract. Omdat bestaande kapitaalcontracten moeten worden afgebouwd staat zorgvuldigheid voorop. Door middel van een overgangstermijn tot 1 januari 2017 wordt rekening gehouden met de gemiddelde looptijd van bestaande contracten. Op 29 november 2011 heeft de Eerste Kamer dit wetsvoorstel aangenomen. UITVOERING Beleidsregel deskundigheid Op 29 december 2010 is de Beleidsregel Deskundigheid in de Staatscourant gepubliceerd en vervolgens op 1 januari 2011 in werking getreden. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB verduidelijken in deze beleidsregel welke eisen zij stellen aan deskundigheid van beleidsbepalers van de onder hun toezicht staande instellingen en welke aspecten zij bij de toetsing in aanmerking nemen. Deskundigheid omvat kennis, vaardigheden en professioneel gedrag en kan worden aangetoond door opleiding, ervaring en competenties. 34
AFM en DNB hebben tot de beleidsregel besloten naar aanleiding van de ontwikkelingen op de financiële markten wereldwijd. Door de onrust op deze markten is het vertrouwen in de financiële sector aangetast waarbij uit onderzoek gebleken is dat de bestuurders niet altijd over voldoende deskundige kennis beschikken. Doelstelling van de beleidsregel is te verduidelijken wat de toezichthouder verstaat onder deskundigheid en welke aspecten bij de toetsing van een beleidsbepaler in aanmerking worden genomen. De beleidsregel is onder meer van toepassing voor beleidsbepalers bij pensioenfondsen, financiële ondernemingen, trustkantoren, (gemengde) financiële holdings of verzekeringsholdings met zetel in Nederland. DNB eisen collectieve waardeoverdracht Naar aanleiding van enkele collectieve waardeoverdrachten is duidelijk geworden dat DNB scherp toezicht houdt met betrekking tot de overdracht van verplichtingen tussen pensioenuitvoerders. De akte van overdracht of de vrijwaringsverklaring mag volgens DNB niet te beperkt zijn. Zeker niet in het geval dat één van de uitvoerders definitief verdwijnt zoals de laatste tijd veel het geval is met de liquidatie van pensioenfondsen. Uit de akte of verklaring moet dan blijken dat de nieuwe uitvoerder de verplichtingen met betrekking tot alle rechten en aanspraken overneemt. Ook de zogenaamde “vergeten” aanspraken. Hieronder worden aanspraken verstaan die op het moment van waardeoverdracht niet bekend zijn bij de overdragende uitvoerder, bijvoorbeeld als gevolg van een administratieve fout en hierdoor niet onder de overdracht zouden vallen. DNB informeert herverzekerde fondsen Op 1 februari 2011 is de herziening van het “Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen” in werking getreden. De herziening houdt in dat fondsen die hun risico’s bij een verzekeraar hebben verzekerd het kredietrisico op die verzekeraar buiten beschouwing mogen laten bij de berekening van het Vereist Eigen Vermogen en de waardering van de vordering op de verzekeraar. DNB heeft door middel van een brief volledig herverzekerde fondsen, gedeeltelijk herverzekerde fondsen en fondsen die in liquidatie zijn én te maken hebben gehad met herverzekering, geïnformeerd. Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) In een brief wordt aangegeven dat DNB geen instemming meer zal verlenen aan volledig herverzekerde fondsen om geen MVEV aan te houden. Fondsen die wel instemming hebben gekregen van DNB vallen in een overgangsbepaling. Deze overgangsbepaling houdt in dat indien het contract tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2012 wordt verlengd, de fondsen pas vanaf het verlengingsmoment een MVEV hoeven aan te houden. Voor volledig herverzekerde fondsen betekent dit een MVEV van 1% van de technische voorzieningen. Uitsluitingsclausule DNB heeft aangegeven dat een clausule die aangeeft dat een pensioenfonds slechts datgene hoeft uit te betalen wat het van de verzekeraar ontvangt, verboden blijft. Deze clausule is in strijd met artikel 134 Pensioenwet. Teksten toeslagen Per 1 april 2011 zijn artikel 4c lid 6 en artikel 6 lid 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling gewijzigd. In deze artikelen is geregeld dat afgeweken kan worden van de voorgeschreven toeslagenlabel- en matrixtekst. Er is voortaan geen voorafgaande toestemming meer nodig van AFM, wanneer de uitvoerder wil afwijken van de teksten zoals die staan vermeld in de laatste kolom van de toeslagenmatrix. Het gaat dan om de persoonlijke uitingen zoals de startbrief en het UPO. Indien de uitvoerder wil afwijken van de voorgeschreven teksten omtrent toeslagen in het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst, dient wel weer afstemming met DNB plaats te vinden. Afwijken van de voorgeschreven teksten kan overigens alleen indien het gebruik van de voorgeschreven teksten zou leiden tot verstrekking van onjuiste, onbegrijpelijke of onduidelijke informatie aan de deelnemers. Bij formulering van afwijkende teksten wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de voorgeschreven teksten. Met de wijziging van deze artikelen geeft minister Kamp gehoor aan het verzoek dat AFM eind 2010 in haar wetgevingsbrief heeft vermeld. Vanwege de capaciteitsproblemen had AFM verzocht of het voorleggen van afwijkende teksten bij de toeslagenmatrix ter goedkeuring kan worden afgeschaft. De afschaffing van de goedkeuring is ook van toepassing voor de teksten bij het toeslagenlabel.
35
Aanbevelingen deskundig en competent pensioenfondsbestuur De Pensioenfederatie heeft de “Aanbevelingen deskundig en competent pensioenfondsbestuur” uitgebracht. De nieuwe aanbevelingen gaan verder dan het ”Plan van aanpak Deskundigheidsbevordering” van de pensioenkoepels VB, OPF en UvB uit 2007. Dit omdat de omgevingsfactoren waarbinnen de besturen van pensioenfondsen opereren een toenemende mate van complexiteit vertonen. Naar de huidige stand van zaken wordt dan ook van de fondsen verlangd dat de kwaliteit van het Bestuur verder wordt versterkt en professioneler wordt. De toezichthouders DNB en AFM gaan de deskundigheid, vaardigheden en gedrag (competenties) van bestuursleden intensiever toetsen. De eisen aan de competenties van bestuurders worden echter opgeschroefd. Er wordt aanbevolen al bij voorbaat een duidelijk profiel beschikbaar te hebben voor een bestuurskandidaat. Voldoet een voorgedragen kandidaat hier niet aan, dan wordt aangeraden de voordragende partij om een andere kandidaat te verzoeken. De aanbevelingen bevatten een voorbeeld competentieprofiel. Overigens wordt ook aangeraden voor intern toezicht- en medezeggenschaporganen een bepaald competentie- dan wel (collectief) deskundigheidsniveau te stellen. De Pensioenfederatie roept met het uitbrengen van de aanbevelingen de pensioenfondsen op aan de slag te gaan met deze nieuwe normen, die een kader vormen waarbinnen elk pensioenfonds zelf werkt aan kwaliteitsverbetering. In 2013 zal de Pensioenfederatie de toepassing van de aanbevelingen door de pensioenfondsen evalueren. Standpunt DNB inzake nieuw dekkingstekort Gezien de volatiele financiële markten zijn de dekkingsgraden van pensioenfondsen eveneens aan fluctuaties onderhevig. In dit verband heeft DNB aangegeven dat verwacht wordt dat pensioenfondsen die na een tijdelijk herstel weer in tekort raken, het ingediende herstelplan blijven uitvoeren. Er hoeft dus geen nieuw herstelplan ingediend te worden. Dit betreft ook pensioenfondsen die langer dan drie kwartaaleinden uit een tekort zijn geweest. Dit is anders wanneer de in het herstelplan opgenomen maatregelen niet meer uitvoerbaar zijn. Verder blijft gelden dat pensioenfondsen die al wel een langetermijnherstelplan bij DNB hebben ingediend, maar inmiddels onder de grens van het minimaal vereist eigen vermogen terecht zijn gekomen, dit direct na het ontstaan van het dekkingstekort bij DNB moeten melden. In dat geval heeft het pensioenfonds maximaal twee maanden de tijd om een kortetermijnherstelplan op te stellen en ter instemming in te dienen bij DNB. Wetsvoorstel versterking Bestuur pensioenfondsen Op 24 februari 2012 heeft Minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het wetsvoorstel “Versterking bestuur pensioenfondsen” naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel bevat de volgende elementen: - Versterking van de deskundigheid van het bestuur en versteviging van het intern toezicht; - Adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers door versterking van de positie van alle deelnemers en pensioengerechtigden; - Stroomlijning van taken en organen onder meer door het laten vervallen van het verantwoordingsorgaan. Daarnaast kunnen pensioenfondsen kiezen voor een bestuur dat uitsluitend bestaat uit deskundige externe beroepsbestuurders. Voor een aantal belangrijke besluiten heeft dat bestuur dan nog de goedkeuring nodig van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden die vertegenwoordigd zijn in het belanghebbendenorgaan. Tevens kunnen pensioenfondsen kiezen voor een bestuursmodel dat uit werkgevers, werknemers en bovendien ook uit pensioengerechtigden bestaat waarbij alle geledingen kunnen worden vertegenwoordigd door een externe deskundige. Hierbij wordt geregeld dat, bij deze bestuursvorm, pensioengerechtigden steeds recht op een plek in het bestuur hebben (maximaal een kwart van het aantal zetels). Aanvullend is in het wetsvoorstel bepaald dat werkgevers in dit bestuursmodel minder zetels krijgen als de pensioenpremie gemaximeerd is. Het verantwoordingsorgaan houdt op te bestaan. De taken die dit orgaan onder de huidige wetgeving nog heeft worden ondergebracht bij de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad. In verband met de stroomlijning van de bij pensioenfondsen betrokken organen vervallen de meeste adviesrechten van deze raad.
36
Wat betreft het intern toezicht geldt dat bedrijfstakpensioenfondsen straks een raad van toezicht moeten instellen, ondernemingspensioenfondsen kunnen kiezen tussen een raad van toezicht of een visitatiecommissie. Op 22 maart 2012 heeft in de Tweede Kamer een rondetafelgesprek plaatsgevonden over dit wetsvoorstel met vertegenwoordigers uit de pensioenwereld en de wetenschap. Uit deze uitwisseling is in ieder geval gebleken dat er vanuit beide sectoren forse kritiek op het wetsvoorstel is. Gemeenschappelijk punt van kritiek is de marginalisering van de positie van de werkgever. Zoals bekend zal de positie van de werkgever volgens het wetsvoorstel afhankelijk worden van de bijdrage aan de financiering (al dan niet gemaximeerd). Er wordt gevraagd om een volledig ander voorstel.
FISCALITEIT Wijziging standpunt fiscus vervroegen pensioen Het eerder laten ingaan van pensioen in combinatie met doorwerken werd vanwege het karakter van pensioenregelingen en de daaraan gekoppelde fiscale faciliteiten in beginsel niet verenigbaar geacht. Dit standpunt van de belastingdienst gold ook voor het vervroegen van vroegpensioen, tijdelijk overbruggingspensioen en prepensioen. Als een werknemer zijn pensioen vervroegde zonder dat hij in dezelfde mate stopte met werken, voldeed hij niet meer aan de fiscale faciliteit. Op grond van de “Wet op de loonbelasting 1964” kon dan de gehele aanspraak op de vervroegde ingangsdatum belast worden. Vervroegde pensionering hield een einde van het arbeidzame leven in. Vanwege maatschappelijke ontwikkelingen heeft de Staatssecretaris besloten om dit bestaande standpunt deels te herzien. Dit betekent dat bij een vervroeging tot de 60-jarige of hogere leeftijd vanaf heden niet meer getoetst zal worden of de economische activiteiten van de werknemer in dezelfde mate worden verminderd. Bij vervroeging van de pensioeningangsdatum tot vóór het bereiken van de 60-jarige leeftijd zal de toetsing wel blijven bestaan.
SOCIALE ZEKERHEID Aanpassingen AOW De AOW wordt de komende jaren op diverse punten aangepast. Wijzigingen in de AOW zijn belangrijk, omdat bepaalde voorzieningen aansluiten dan wel aan de AOW gekoppeld zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de looptijd van VUT- en (pre)pensioenregelingen die vaak afgestemd zijn op de ingangsdatum van de AOW. De AOW is ook van belang voor de hoogte van de franchise die in veel pensioenregelingen wordt gebruikt. De hoogte van de franchise wordt immers vaak afgeleid van de hoogte van de AOW. Ook kan de AOW van belang zijn bij het vaststellen van afvloeiingsregelingen of mogelijkheden tot eerdere uittreding van uit het arbeidsproces. Hieronder volgt een kort overzicht van de komende wijzigingen in de AOW: - Vooruitlopend op de afschaffing van de jongere-partnertoeslag per 1 januari 2015 wordt de partnertoeslag per 1 augustus 2011 met 10% verlaagd. Huishoudens met een gezamenlijk inkomen tot Euro 30.000,- worden uitgezonderd; - Nu gaat de AOW in op de eerste dag van de maand waarin de pensioenleeftijd wordt bereikt. Vanaf 1 april 2012 wordt dit de dag waarop iemand zijn pensioenleeftijd daadwerkelijk bereikt, met andere woorden, de dag waarop iemand daadwerkelijk 65 jaar wordt. - Onderdeel van het pensioenakkoord is een verhoging van de AOW-leeftijd in 2020 naar de 66ste verjaardag; - Voorgesteld per 1 januari 2013 is een flexibele ingangsdatum van de AOW tussen 65 en 70. De AOW een jaar eerder laten ingaan levert een korting op van 6,5%, een jaar uitstel een verhoging met hetzelfde percentage; - In het kader van het pensioenakkoord wordt de AOW tussen 2013 en 2028 jaarlijks met 0,6% verhoogd.
37
Vitaliteitspakket Het kabinet wil de arbeidsparticipatie van oudere werknemers verder verbeteren. Minister Kamp heeft in een brief aan de Tweede Kamer de maatregelen die hiervoor getroffen zullen worden in het zogenoemde Vitaliteitspakket omschreven. Dit pakket is gebaseerd op drie beleidslijnen: doorwerken, mobiliteit en loopbaanfaciliteiten. Daarnaast heeft Minister Kamp een aantal concessies moeten doen in dit pakket om instemming van de Tweede Kamer te krijgen voor het Pensioenakkoord. Ter vervanging van de arbeidskorting en doorwerkbonus wordt een werkbonus voor werkenden vanaf 61 jaar ingevoerd. Deze werkbonus bedraagt maximaal Euro 2.350,- per jaar. Deze werkbonus kan ook gebruikt worden om eerder met pensioen te gaan. Daarnaast blijft het voor de laagbetaalden ook in 2025, wanneer de pensioenrichtleeftijd naar 67 gaat, mogelijk om zonder groot inkomenseffect met pensioen te gaan op 65 jaar. Naast de werkbonus komt er een extra werkbonus voor mensen met een laag inkomen. Deze extra bonus bedraagt Euro 1.200,-. Ter stimulering van de arbeidsmobiliteit van ouderen wordt de zogenaamde mobiliteitsbonus geïntroduceerd voor het aannemen van werknemers van 55 jaar en ouder. Deze bonus is hoger bij het aannemen van oudere uitkeringsgerechtigden. Duurzame inzetbaarheid wordt vergroot door middel van de introductie van verschillende loopbaanfaciliteiten zoals de maatregel ter bevordering van scholing door verlaging van de drempel voor de fiscale aftrek van scholingsaftrek. Binnen het Vitaliteitspakket zal tevens een vitaliteitsspaarregeling worden geïntroduceerd. Deze vitaliteitsspaarregeling moet de huidige spaarloonregeling en de levensloopregeling gaan vervangen. In tegenstelling tot het Regeerakkoord wordt de vitaliteitsspaarregeling bestedingsvrij. In deze spaarregeling kunnen deelnemers maximaal Euro 20.000,- sparen. Deelnemers kunnen maximaal Euro 5.000,- per jaar sparen en maximaal Euro 10.000,- per jaar opnemen ter aanvulling op het inkomen bij eerder stoppen met werken of voor deeltijdpensioen. Een voorwaarde is dat het tegoed uiterlijk voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd moet zijn opgenomen. De spaarloonregeling is per 1 januari 2012 stopgezet. Verder wordt de levensloopregeling beëindigd omdat deze niet aan de verwachtingen voldoet. In de praktijk wordt deze regeling immers niet voornamelijk gebruikt voor de vermindering van de drukte in het spitsuur van het leven, maar voor vervroegde uittreding. Dit wordt in het licht van de krimpende beroepsbevolking niet wenselijk geacht. Op basis van de overgangsregeling voor de levensloopregeling, blijft de levensloopregeling vanaf 2012 voor iedereen die op 31 december 2011 ten minste Euro 3.000,op zijn levenslooprekening heeft staan open. De deelnemers met minder dan Euro 3.000,- aan levensloopsaldo kunnen dit saldo in 2012 opnemen of in 2013 doorstorten naar een vitaliteitsspaarregeling.
38
9. Pension Fund Governance
Algemeen Door de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007 zijn de Star-principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance, "PFG") verankerd in het wettelijke kader. De 32 principes hebben betrekking op de volgende componenten: zorgvuldig Bestuur, transparantie, openheid en communicatie, deskundigheid, verantwoording en intern toezicht. Het beleid van het pensioenfonds is gericht op een integere bedrijfsvoering. De verantwoordelijkheid hiervoor is vastgelegd in artikel 143 van de Pensioenwet. Dit houdt in ieder geval het volgende in: - het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s; - de integriteitrisico’s; - voorkomen van belangenverstrengeling; - de soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt verstaan: het beheersen van financiële risico’s en het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten; - het beheersen van de financiële positie op de lange termijn door periodiek een continuïteitsanalyse te maken. Invulling Medezeggenschap, Verantwoordingsorgaan en Intern toezicht Het Bestuur van PFP besteedt veel aandacht aan de opzet en inrichting van de organisatie, inclusief de interne beheersing. Reglementair is vastgelegd hoe het Bestuur invulling geeft aan begrippen als goed Bestuur, verantwoording en intern toezicht. In afwijking van de meeste andere pensioenfondsen kent PFP al sinds 1948 een Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht is samengesteld uit drie werkgevers, drie werknemers en drie pensioengerechtigden. Gelet op de opgedane goede ervaringen treedt de Raad van Toezicht op als zowel Deelnemersraad als Verantwoordingsorgaan. De verantwoording die het Bestuur aflegt aan de Raad van Toezicht is onderdeel van de jaarverslagcyclus. Intern Toezicht Voor het intern toezicht is gekozen voor een Visitatiecommissie, die eens in de 3 jaar de beleids- en bestuursprocedures en -processen, de checks and balances, de wijze waarop de uitvoering van de regeling wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico's op de langere termijn voor (de dekkingsgraad van) PFP beoordeelt. De Visitatiecommissie is samengesteld uit 3 externe deskundigen. Benoeming heeft in 2008 plaatsgevonden en de eerste visitatie heeft in 2009 plaatsgevonden. In 2012 is een nieuwe toetsing van de Visitatiecommissie gepland. Compliance officer De compliancefunctie is uitbesteed aan het Nederlands Compliance Instituut. Het Bestuur overlegt ten minste eenmaal per jaar met het NCI over de bevindingen en (nieuwe) ontwikkelingen. Gedragscode Jaarlijks wordt door de bestuursleden en de Secretaris de gedragscode getekend. Dit is ook dit jaar gebeurd. Deskundigheidsbevordering Bij de deskundigheidsbevordering van het Bestuur en de Raad van Toezicht wordt uitgegaan van het Plan van Aanpak van de Koepels. Vanwege het grote belang van een solide beleid heeft het Bestuur besloten dat de onderstaande kennisgebieden als volgt zijn toegekend: Bestuur - Besturen van een pensioenfonds - Wet- en regelgeving, pensioenregelingen
39
Financiële Commissie (drie bestuursleden) - Financieel-technische en actuariële aspecten - Administratieve organisatie en interne controle - Uitbesteding van werkzaamheden. Beleggingscommissie (drie bestuursleden) - Vermogensbeheer Werkgroep Communicatie (drie bestuursleden) - Communicatie Van de betreffende bestuursleden wordt verwacht dat zij met betrekking tot de onderwerpen binnen het kennisgebied over deskundigheidsniveau 2 beschikken. Naleving wet- en regelgeving Het Bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving. Toezichthouders In 2011 is geen formeel overleg gevoerd met de toezichthouders.
Juridische procedures Er zijn in het verslagjaar geen juridische procedures tegen PFP aanhangig gemaakt. Klachten Er zijn in het verslagjaar geen klachten ingediend.
Verslag van de Deelnemersraad (Raad van Toezicht) Algemeen De Raad van Toezicht (de Raad) fungeert sinds 1 januari 2007 als Deelnemersraad en tevens als Verantwoordingsorgaan. Hiertoe zijn in 2007 de statuten en het Huishoudelijk Reglement aangepast, waarbij rekening is gehouden met de uitgangspunten van Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het Bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. In de Raad van Toezicht zijn - evenals in het Bestuur werkgevers, werknemers en gepensioneerden vertegenwoordigd. Overleg In het verslagjaar is de Raad twee keer bijeen geweest om van gedachten te wisselen over, in te stemmen met en advies te geven over (voorgenomen) besluiten van het Bestuur. Er was hierbij sprake van reguliere vergaderingen, waaraan ook werd deelgenomen door een afvaardiging van het Bestuur van het pensioenfonds. Onderwerpen In het verslagjaar werd door het Bestuur een aantal besluiten genomen waarvoor instemming van de Raad nodig was, dan wel waarop de Raad moest adviseren. Belangrijke onderwerpen waarover het Bestuur en de Raad zich in 2011 hebben gebogen, waren onder meer de premie voor het jaar 2012, de jaarverslagen, het algemeen beleidskader, de bevordering van deskundigheid en de toekomst van het pensioenfonds, gezien in het licht van de discussie over de toekomst van de productschappen. Instemming Jaarverslagen 2010 (Jaarverslag, Jaarrekening, Actuarieel rapport, Rapport Waarmerkend Actuaris, Accountantsverslag) De Raad kon, na enige gedachtewisselingen en discussies met het Bestuur van PFP, instemmen met de concepten van de verslagen over 2010, zodat deze, na de verwerking van de opmerkingen en aanvullingen, konden worden gepubliceerd.
40
Advies Tijdens de reguliere vergaderingen werd de Raad gevraagd te adviseren over de volgende onderwerpen. In alle gevallen adviseerde de Raad positief op de door het Bestuur genomen besluiten. Beleidskader en ABTN Als gevolg van de financiële problemen in de Eurozone en de daaruit voortvloeiende onzekerheid over de zekerheden die staatsobligaties nog boden, zag het Bestuur zich genoodzaakt het beleidskader aan te passen. De afweging tussen een beoogd extra rendement en een onzekere toekomst wat betreft indexatie en premieontwikkeling, viel uit in het voordeel van het eerste element (extra rendement). In verband met de aanpassing van het beleidskader moest ook de ABTN worden aangepast. De Raad adviseerde in beide gevallen (aanpassing beleidskader en aanpassing ABTN) positief op de door het Bestuur voorgestelde wijzigingen. Basispensioenpremie In afwachting van de resultaten van de onderhandelingen door de CAO-partijen nam het Bestuur in 2011 nog geen besluit over de indexatie van de ingegane pensioenen en slapersrechten voor 2012. Een en ander werd gemotiveerd door de constatering dat de voortzetting van het tot en met 2011 gevoerde beleid om de indexatie volledig te financieren uit de premie, het Bestuur ertoe zou verplichten de volledige kostendekkende premie vast te stellen. Dit zou kunnen leiden tot een premie van 32%, waarmee de resterende premiekorting mogelijk in één keer afgebouwd zou worden. Reden om de CAOpartijen te verzoeken deze wijze van financiering los te laten, waardoor de premie uiteindelijk op een meer acceptabel niveau zou kunnen worden vastgesteld (in totaal 25%). Begin januari 2012 werd overeenstemming bereikt, waarop het Bestuur besloot de premie voor 2012 vast te stellen op 25% (7,5% werknemers en 17,5 % werkgevers. Uiteindelijk heeft de Raad begin 2012 via een schriftelijke procedure positief geadviseerd op het bestuursbesluit ten aanzien van de basispremie. Indexatie/ophoging opgebouwde pensioenaanspraken In afwachting van de resultaten van de onderhandelingen door de CAO-partijen nam het Bestuur in 2011 ook nog geen definitief besluit over de indexatie van de ingegane pensioenen en slapersrechten voor 2012. Nadat overeenstemming was bereikt, kon de verhoging van de opgebouwde pensioenaanspraken van alle deelnemers (actieven, slapers en gepensioneerden) met 1%, waartoe het Bestuur eerder had besloten, definitief worden gemaakt. Uiteindelijk heeft de Raad begin 2012 via een schriftelijke procedure positief geadviseerd op het bestuursbesluit ten aanzien van de indexering. Deskundigheidsbevordering Om te waarborgen dat de deskundigheid binnen de Raad bij het einde van de zittingsperiode van vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden behouden blijft, heeft de Raad het Bestuur geadviseerd in te stemmen met het door PFP vastgestelde schema van getrapt aftreden. Hierdoor zal elk jaar slechts één vertegenwoordiger van elke vertegenwoordiging in de Raad aftreden. In het verslagjaar 2011 hebben verder vier leden van de Raad deelgenomen aan een tweedaagse door SPO georganiseerde cursus Pensioenen voor deelnemersraden en verantwoordingsorganen. Daarnaast heeft de complete Raad gedurende één dagdeel een interne verdiepingsslag meegemaakt waarbij aandacht werd besteed aan risicobeheersing en de uitgangspunten voor de herziening van wettelijke regels voor governance en medezeggenschap voor pensioenfondsen. Vaststelling franchise De Raad heeft positief geadviseerd op het voorstel om de franchise per 1 januari 2012 volgens de gebruikelijke methode, waarbij de AOW de basis vormt, te bepalen. Vervolgens heeft de Raad in februari 2012 positief geadviseerd op het voorstel om de franchise per 1 januari 2012, in samenhang met andere wijzigingen in de pensioenregeling, te verlagen met Euro 1.964. Een en ander als gevolg van het op 21 december 2011 bereikte resultaat van de onderhandelingen tussen CAO-partijen.
41
Tot slot Het verslagjaar 2011 was ook voor PFP een jaar waarin de financiële problemen, en de nog altijd enorme overheidstekorten in Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje, van grote invloed waren op het beleid. Met name het feit dat de Europese Centrale Bank de rente laag hield om de economie weer op gang te krijgen, zorgde voor de nodige hoofdpijn in de gelederen van PFP. Hoewel PFP in vergelijking met andere fondsen nog een bovengemiddelde dekkingsgraad kende, was de gevarenzone nimmer ver weg. De conclusie is dat risicobeheersing en een prudent beleggingsbeleid zich de komende jaren op blijvende aandacht mogen verheugen. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van PFP is desondanks tevredenstellend en PFP wist zich ook in 2011 vanwege de hoger dan gemiddelde dekkingsgraad te onderscheiden van het overgrote deel van de overige pensioenfondsen. Voor de Raad waren de ontwikkelingen, mede door de wijze waarop PFP en Mn Services maandelijks en per kwartaal rapporteerden, zeer goed te volgen. De Raad oordeelt dan ook (zeer) positief over de informatievoorziening ten aanzien van de ontwikkeling van de vermogenspositie van het pensioenfonds. Hierdoor ziet de Raad –onverwachte rente effecten daargelaten- de toekomst met vertrouwen tegemoet en is van oordeel dat de pensioenvoorziening voor de deelnemers, ook op de middellange termijn, met prudent beleid gewaarborgd kan blijven. Rest nog een bijzonder woord van dank aan de heer Willemse die door zijn inzet en kritische bijdragen in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het functioneren van zowel het Bestuur, als de Raad van Toezicht van het Pensioenfonds Productschappen. Zijn zittingstermijn eindigde formeel op 31 december 2010.
Verslag van het Verantwoordingsorgaan (Raad van Toezicht) Algemeen Het Bestuur legt verantwoording af aan de Raad van Toezicht (de Raad) over het beleid en de wijze waarop het beleid is uitgevoerd. Tevens legt het Bestuur verantwoording af over de naleving van de principes voor goed pensioenfondsbestuur, zoals vastgesteld door de Stichting van de Arbeid op 16 december 2005. De Raad heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het Bestuur, over het door het Bestuur (uit)gevoerde beleid, alsmede over de beleidskeuzes voor de toekomst. De Raad legt zijn oordeel ten minste éénmaal per jaar schriftelijk vast. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het Bestuur daarop, opgenomen in het jaarverslag waarop het oordeel betrekking heeft. De Raad heeft een adviesrecht ten aanzien van: - het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; - het wijzigen van het beleid ten aanzien van de Raad; - de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; - het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; - het premie- en toeslagbeleid; - het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. De Raad heeft in het kader van zijn taakuitoefening in 2011 kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening 2010, de notulen van de bestuursvergaderingen, de reglementen en de ABTN. De Raad heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht op overleg met de externe actuaris en de externe accountant. Bevindingen De Raad heeft de volgende bevindingen: Goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) Het Bestuur is er volgens de Raad voldoende in geslaagd de principes voor goed pensioenfondsbestuur te vertalen naar het fonds.
42
Wetgeving en reglementen Het Bestuur heeft zich in het verslagjaar op juiste wijze gehouden aan de geldende wet- en regelgeving, de reglementen en de statuten van het pensioenfonds. Overigens zijn statuten en reglementen in 2011 op onderdelen aangepast. Toeslagbeleid In 2011 zijn toeslagen in principe toegekend conform het aangepaste beleid, waardoor er niet langer onvoorwaardelijk en volledig kon worden gecompenseerd. De Raad is van mening dat het Bestuur hiermee zorgvuldig is omgegaan door de belangen van alle deelnemers in zijn besluitvorming te betrekken. Premiebeleid Het premiebeleid is op zorgvuldige wijze, en met inachtneming van de belangen van alle (gewezen) deelnemers, tot stand gekomen. Vanwege de minder florissante financiële positie van het pensioenfonds in 2011 en de nadelige (financiële) consequenties van bepaalde onderdelen van het op dat moment van kracht zijnde beleidskader kon de Raad zich vinden in het besluit van het Bestuur om opnieuw af te wijken van het vastgestelde beleidskader. Rekening houdende met de belangen van zowel de nog actieve deelnemers, als de gepensioneerden en slapers, kon hierdoor ook voor 2011 een weliswaar hogere (+6%) maar nog altijd niet kostendekkende premie worden vastgesteld. Ook in het komende jaar zal de thans nog bestaande premiekorting een aandachtspunt zijn voor het Bestuur en de Raad van Toezicht. Beleggingsbeleid (inclusief Corporate Governance en Verantwoord Beleggen) Ook in 2011 is het beleggingsbeleid zorgvuldig en prudent geweest. Dit blijkt uit het feit dat de dekkingsgraad per ultimo 2011 zich nog boven de reservetekortgrens bevond, hoewel nog niet definitief buiten bereik van de gevarenzone. De Raad is van oordeel dat het Bestuur, gezien de moeilijke omstandigheden, ook in 2011 hierin de juiste keuzes heeft gemaakt, in samenspraak met de fiduciair vermogensbeheerder Mn Services en de overige adviseurs. Risicobeleid Gezien de turbulente economische en financiele marktomstandigheden bleef ook 2011 een jaar waarin vooral werd gekeken naar de wijze waarop de risico’s (nog beter) konden worden beheerst en de wijze waarop zo optimaal mogelijk zou moeten worden ingespeeld op de ontwikkelingen. Gezien de vermogenspositie van het pensioenfonds is de Raad van oordeel dat dit in 2011 op adequate wijze is gebeurd en dat op dit gebied de juiste keuzes zijn gemaakt om het hoofd te bieden aan de nog immer turbulente marktomstandigheden. Financiële positie van het pensioenfonds Hoewel de dekkingsgraad van het pensioenfonds zich in 2011 in negatieve zin ontwikkelde (van 125% naar 116%), bleef de financiële positie van het fonds toereikend. De lagere dekkingsgraad werd vooral veroorzaakt door de voortdurend lage rekenrente. Hoewel de situatie nog verre van rooskleurig is, is er wat de Raad betreft geen reden voor zorg, maar wel voor waakzaamheid. Desondanks is de Raad ook van mening dat de toekomst met enig vertrouwen tegemoet kan worden gezien. Oordeel De Raad constateert dat: - de externe accountant gerapporteerd heeft dat voldaan is aan de relevante wet- en regelgeving en dat er geen bevindingen zijn gemeld die reden geven tot zorg; - de toezichthouders geen op- en/of aanmerkingen hebben gemaakt ten aanzien van het functioneren van (het Bestuur van) het pensioenfonds. Op grond van al het voorgaande komt de Raad tot het volgende oordeel: - het Bestuur heeft, al dan niet via Mn Services, ruim voldoende informatie verstrekt op basis waarvan de Raad zich een oordeel heeft kunnen vormen; - het handelen van het Bestuur is in 2011 in overeenstemming geweest met de statuten, reglementen en andere fondsstukken; - het Bestuur heeft in 2011 een consistent beleid gevoerd, waarbij de belangen van alle betrokkenen voldoende zijn afgewogen en geborgd; - het Bestuur heeft, gegeven de omstandigheden en de algemeen aanvaarde toekomstverwachtingen, logische beleidskeuzes voor de toekomst gemaakt.
43
Aanbevelingen De Raad beveelt aan om voort te gaan met de wijze waarop het beleid tot stand komt en vervolgens ook wordt uitgevoerd. Tot slot wil de Raad zijn waardering uitspreken over het gevoerde bestuursbeleid in het jaar 2011 en spreekt tevens de wens uit dat deze lijn in de toekomst wordt voortgezet. Reactie Bestuur Het Bestuur weet zich gesteund door de adviezen en opmerkingen van de Raad van Toezicht en spreekt zijn waardering uit voor de kritische en constructieve inzet. De aanbevelingen worden ter harte genomen. Het Bestuur zal de Raad van Toezicht hierover terugrapporteren.
Tot slot Het Bestuur spreekt zijn dank uit aan alle betrokkenen voor hun inzet en toewijding in het afgelopen jaar.
Rijswijk, 29 mei 2012
Namens het Bestuur:
C. Kuijvenhoven RA, voorzitter
N.W. Dijkhuizen, secretaris
44
STICHTING PENSIOENFONDS PRODUCTSCHAPPEN Rijswijk
JAARREKENING
45
BALANS PER 31 DECEMBER Na resultaatbestemming (x € 1.000) ACTIVA
2011
2010
Beleggingen voor risico pensioenfonds (1) Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
21.542 45.658 362.993 9.580 31.957
20.742 62.894 328.732 5.887 24.437 471.730
442.692
28.962
32.960
14
17
Beleggingen voor risico deelnemers (2) Beleggingen VP/IAP-regeling Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (3) Vorderingen en overlopende activa (4) Vorderingen uit herverzekering Vorderingen inzake beleggingen Overige vorderingen
3 2.097 1.131
0 3.374 1.339 3.231
4.713
2.524
2.421
506.461
482.803
Overige activa (5) Liquide middelen Totaal activa
46
BALANS PER 31 DECEMBER Na resultaatbestemming (x € 1.000) PASSIVA
2011
2010
Stichtingskapitaal en reserves (6) Stichtingskapitaal Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten
1 63.505 446
1 86.176 821 63.952
86.998
397.292
348.607
Technische voorzieningen (7) Voorziening Pensioenverplichtingen Overige voorzieningen (8) Voorziening administratiekosten
440
0
Voorziening reorganisatiekosten
375
0 815
0
28.962
32.960
774
5.633
Overige technische voorzieningen (9) Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Langlopende schulden (10) Instellingen Overige schulden en overlopende passiva (11) Instellingen Overige schulden
Totaal passiva
47
380
657
14.286
7.948 14.666
8.605
506.461
482.803
STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000) BATEN Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (12)
2011
2010
10.243
7.684
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds (13) Directe beleggingsresultaten Indirecte beleggingsresultaten Kosten van vermogensbeheer
8.612 27.854 - 1.638
Overige baten (14) Totaal baten
LASTEN Pensioenuitkeringen (15) Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (16)
6.727 25.218 - 1.595 34.828
30.350
604
119
45.675
38.153
2011
2010
- 17.626
- 16.732
- 1.011
- 944
Mutatie Voorziening Pensioenverplichtingen (17) Actuariële premies en koopsommen Koopsommen uit VP/IAP-regeling Indexering en overige toeslagen Vrijval voorziening stop-loss Rentetoevoeging Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Wijziging marktrente Overdracht van rechten Aanpassing overlevingstafels Overige mutaties
- 8.519 - 4.379 - 2.621 522 - 4.462 17.398 994 - 47.522 95 0 - 194
- 8.407 - 3.229 - 3.340 283 - 4.131 16.606 963 - 27.544 - 412 - 2.919 215 - 48.688
- 31.915
- 206
359
- 1.190
- 267
Totaal lasten
- 68.721
- 49.499
Saldo van baten en lasten
- 23.046
- 11.346
2011
2010
- 22.671 - 375
- 11.346 0
- 23.046
- 11.346
Saldo overdrachten van rechten (18) Overige lasten (19)
Resultaatbestemming (20) Onttrokken aan: Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten Totaal resultaat
48
KASSTROOM (x € 1.000) 2011
2010
Pensioenactiviteiten Bijdragen van werkgevers en werknemers Overgenomen pensioenverplichtingen Uitkering herverzekering Pensioenuitkeringen Afkopen Overgedragen pensioenverplichtingen Premies herverzekering Uitvoeringskosten Overige mutaties Mutaties vorderingen/schulden
10.451 70 0 - 17.436 - 190 - 276 - 43 - 1.011 - 775 - 2.545
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
7.280 413 4 - 16.711 - 21 - 54 - 43 - 944 - 199 977 - 11.755
- 9.298
Beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen Directe beleggingsopbrengsten Aankoop beleggingen Kosten vermogensbeheer Ov. kasstroom uit beleggingsactiviteiten
112.685 14.336 - 117.825 - 1.638 4.300
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten Mutatie in geldmiddelen
357.729 - 263 - 345.105 - 1.595 - 10.324 11.858
442
103
- 8.856
2.421 2.524
11.277 2.421
103
- 8.856
Verloop Liquide middelen Stand 1 januari Stand 31 december Mutatie in boekjaar
49
GRONDSLAGEN
Algemene toelichting 1.01 Activiteiten Het doel van PFP is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan pensioengerechtigden en nabestaanden terzake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt PFP uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. 1.02 Pensioenregelingen Onderstaand wordt in hoofdlijnen een beschrijving gegeven van de pensioenregelingen zoals die gelden in 2011. Eigenschappen van de pensioenregelingen 2011
Middelloon
Aanvullend
regeling
pensioen
Vroegpensioen
Pensioensysteem
Uitkering
Premie
Premie
Toetredingsleeftijd
datum in dienst
datum aanmelding
gesloten
Pensioenleeftijd
65
65
62
Maximum pensioengevend salaris
geen
geen
geen
Toeslagen tijdens opbouw
voorwaardelijk
nvt
nvt
Toeslagen na ingang
voorwaardelijk
voorwaardelijk
voorwaardelijk
€ 12.651
nvt
nvt
- 1957 en eerder
€ 14.916
nvt
nvt
- 1958 t/m 1967
€ 13.784
nvt
nvt
- 1968 en later
€ 12.651
nvt
nvt
Pensioengevend jaarsalaris - Vakantietoeslag
12 maanden salaris+ ja
12 maanden salaris+ ja
12 maanden salaris+ ja
- Eindejaarsuitkering
ja
ja
ja
- Overige vaste salariscomponenten
ja
ja
ja
Pensioenopbouwpercentage
1,90%
fiscale ruimte
4,75% van het jaarsalaris
Nabestaandenpensioen
60% van het ouderdomspensioen
60% van het ouderdomspensioen
Bij vooroverlijden VP-kapitaal
Werkgeversbijdrage
2/3e deel van 21% over PG
nvt
1,90% van het jaarsalaris
Werknemersbijdrage
1/3e deel van 21% over PG
fiscale staffel
2,85% van het jaarsalaris
Werknemersbijdrage verhoging nabestaandenpensioen naar 70%
1,0% over PG
nvt
nvt
Administratie/ uitvoeringkosten
1,0% van de PG + 4,0% van de technische voorziening
3,25% van elke storting + 0,15% van de portefeuille
3,25% van elke storting + 0,15% van de portefeuille. Bij ingang: € 45 per jaar.
Franchise In dienst op of na 1 januari 2006 In dienst voor 1 januari 2006 en geboortejaar:
50
Middelloonpensioenregeling De pensioenregeling is een geïndexeerde middelloonregeling die voor elk deelnemersjaar voorziet in een ouderdomspensioen ter grootte van 1,90% van de meest recentelijk vastgestelde pensioengrondslag voor dat jaar. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een uitkeringsovereenkomst. Het partnerpensioen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e), de wettelijk geregistreerde partner dan wel de overeenkomstig de pensioenregeling aangemelde, met de deelnemer samenwonende partner is 60% van het ouderdomspensioen; het wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de werknemers is 14% van het ouderdomspensioen. Op vrijwillige basis kan het niveau van het partnerpensioen worden verhoogd tot 70%. Tevens voorziet de pensioenregeling in een Anw-compensatie ter aanvulling of vervanging van de nabestaandenuitkering uit hoofde van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Werknemers die wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een IVA-uitkering, hebben recht op een aanvulling tot maximaal 80% van het jaarsalaris. In die situatie wordt de opbouw van het pensioen zonder premiebetaling voortgezet. De pensioengrondslag is 12 maal het maandsalaris verhoogd met de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en andere door de werkgever voor de berekening van het jaarsalaris aangemerkte bedragen minus een franchise. Deze franchise wordt jaarlijks door het Bestuur vastgesteld met als richtsnoer de ontwikkeling van de AOW voor alleenstaanden. Voor de pensioenregeling wordt een doorsneepremie vastgesteld, als percentage van de pensioengrondslag. Van deze premie komt 1/3 deel voor rekening van de werknemer en 2/3 deel voor rekening van de werkgever. Voor de deelnemers is de toeslagverlening voorwaardelijk. Indien de dekkingsgraad hoger is dan 105% wordt een toeslag gegeven op basis van de loonindex. De uit deze toeslagverlening voortvloeiende lasten maken onderdeel uit van de kostendekkende premie. Voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is de toeslagverlening (op basis van de prijsindex) eveneens voorwaardelijk. De uit deze toeslagverlening voortvloeiende lasten worden gefinancierd uit de middelen van het pensioenfonds. Het Bestuur streeft in haar beleid naar het verlenen van toeslagen op de ingegane en premievrije pensioenen. Of dit mogelijk is wordt jaarlijks beoordeeld door het Bestuur op basis van de financiële situatie van het pensioenfonds. Het Bestuur hanteert daartoe de beleidskeuzematrix als leidraad. Het Bestuur kan afwijken van de beleidskeuzematrix.
2. Grondslagen voor waardering van activa en passiva 2.01 Algemeen De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijn voor de Jaarverslaggeving voor Pensioenfondsen (RJ 610), uitgegeven door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De jaarrekening is opgesteld in euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op reële waarde. De overige activa en passiva worden gewaardeerd op de verkrijgings- of vervaardigingprijs. Indien geen specifieke waarderingsgrondslag is vermeld, vindt waardering plaats tegen de verkrijgingsprijs. In de balans, de staat van baten en lasten en het kasstroomoverzicht zijn referenties opgenomen, waarmee wordt verwezen naar de toelichting. 2.02 Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. 2.03 Schattingen en veronderstellingen Bij toepassing van de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening vormt het Bestuur van het pensioenfonds zich verschillende oordelen en maakt schattingen die essentieel kunnen zijn voor de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de betreffende jaarrekeningposten.
51
2.04 Opname van actief, verplichting, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. 2.05 Vreemde valuta Functionele valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Monetaire activa en passiva in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. 2.06 Beleggingen voor risico pensioenfonds De Pensioenwet schrijft waardering van beleggingen tegen marktwaarde voor. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Om aan te sluiten op het toenemende gebruik (ook internationaal) van het begrip reële waarde (fair value ) wordt dit begrip gehanteerd. 2.07 Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Herverzekeringscontracten op risicobasis Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden als actief verantwoord op het moment dat de onderhavige verzekerde gebeurtenis zich voordoet. De waardering vindt plaats op basis van de contante waarde van de verzekerde uitkeringen uit hoofde van het contract, volgens de grondslagen van het pensioenfonds. 2.08 Vorderingen en overige activa Vorderingen worden opgenomen tegen de verkrijgingsprijs. Een voorziening wordt getroffen op de vorderingen op grond van verwachte oninbaarheid. Onder de overige activa zijn liquide middelen die als kas, banktegoeden en deposito’s die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel met een looptijd korter dan twaalf maanden opgenomen. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. 2.09 Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans.
52
2.10 Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (VPV) wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de, inmiddels als gevolg van een bestuursbesluit, onvoorwaardelijke (toeslag)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de VPV is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het Bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante-condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt rekening gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De Technische voorziening is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: - De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen. - De overlevingskansen zijn afgeleid uit de AG Prognosetafel 2010-2060, per 31 december 2011 wordt uitgegaan van startjaar 2012. Op deze kansen zijn leeftijd- en inkomensafhankelijke correctiefactoren van toepassing. PFP hanteert de correctietabel "Hoog". - Voor de reservering voor het partnerpensioen wordt tot de pensioendatum iedere verzekerde geacht een partner te hebben. Na de pensioendatum wordt uitgegaan van de werkelijke burgerlijke staat. Voor mannelijke verzekerden wordt van een drie jaar jongere vrouwelijke partner uitgegaan. Voor vrouwelijke verzekerden wordt van een drie jaar oudere mannelijke partner uitgegaan. - Voor arbeidsongeschikte deelnemers is de reservering gebaseerd op de in uitzicht gestelde pensioenaanspraken. Geen rekening is gehouden met revalideringskansen. - Voor wezen wordt een voorziening aangehouden van 5% van de technische voorziening van uitgesteld partnerpensioen bij uitgesteld ouderdomspensioen. - De kostenopslag bedraagt 4% van de technische voorziening. In de premie is 1% van de pensioengrondslagsom in verband met toekomstige administratie- en excassokosten opgenomen. - De voorziening stoploss wordt gemaximeerd op twee jaarpremies voor arbeidsongeschiktheid voor het nieuwe stoploss contract. 2.11 Langlopende schulden Langlopende schulden worden gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs.
3. Grondslagen voor bepaling van het resultaat 3.01 Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de technische voorziening en worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. 3.02 Premiebijdragen van werkgevers en werknemers Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen.
53
3.03 Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar)bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbarepremieregeling. 3.04 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. 3.05 Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen. 3.06 Pensioenuitvoerings- en administratiekosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. 3.07 Mutatie technische voorziening risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Indexering en overige toeslagen Op grond van RJ 610.251 en 610.252 worden bij de berekening van de pensioenverplichtingen aanspraken en rechten gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Dit houdt in: - dat uit een besluit tot toeslag genomen na de balansdatum op balansdatum geen verplichting voortvloeit; - dat financiële verplichtingen voortvloeiende uit besluiten die voor balansdatum zijn genomen worden verantwoord (ook al wordt de toezegging pas in het volgend boekjaar verwerkt); en - dat per balansdatum onvoorwaardelijke verplichtingen voortvloeiend uit het voldoen aan ex antecondities, die niet aan een bestuursbesluit onderhevig zijn, worden opgenomen. De toeslagverlening van het pensioenfonds aan de actieve deelnemers valt onder categorie D2 van de door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde toeslagenmatrix. Dit houdt in dat de toeslagverlening in principe voorwaardelijk is en de toeslagverlening gefinancierd wordt uit een opslag op de premie. Indien de dekkingsgraad hoger is dan 105%, wordt er toeslag gegeven op de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers. Per 1 januari 2012 is aan de actieve deelnemers een toeslag verleend van 1%. De koopsom voor deze toeslagverlening wordt gefinancieerd uit de betaalde premie en is in het boekjaar 2011 verwerkt.
54
Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo boekjaar berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten De onttrekking wordt ten gunste van de rekening van baten en lasten gebracht in de periode waarin de lasten bij de berekening van de voorziening waren voorzien. Wijziging marktrente De marktwaardeverandering op balansdatum als gevolg van de wijzigingen in de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur wordt in de rekening van baten en lasten opgenomen. Aanpassing actuariele grondslagen Het effect van de aanpassing van de actuariele grondslagen op de technische voorziening wordt ultimo boekjaar in de rekening van baten en lasten opgenomen. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige actuariele baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. 3.08 Overige voorzieningen Onder de overige voorzieningen zijn voorzieningen opgenomen ten behoeve van de vergoeding voor de toekomstige administratiekosten en voor de reorganisatie. 3.09 Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen De mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen betreft de wijzigingen in de waarde van het herverzekeringsdeel technische voorzieningen. 3.10 Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdracht van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. 3.11 Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
4. Toelichting op het kasstroomoverzicht Voor de opstelling van het kasstroomoverzicht is de directe methode gehanteerd, Hierbij worden alle ontvangsten en uitgaven als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en kasstromen uit beleggingsactiviteiten.
55
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds (1) Vastgoedbeleggingen Onder vastgoedbeleggingen zijn participaties in beursgenoteerde vastgoedmaatschappijen of nietbeursgenoteerde vastgoedbeleggingsinstellingen opgenomen. Participaties in beursgenoteerde vastgoedmaatschappijen worden gewaardeerd tegen reële waarde, gebaseerd op de beurskoers per balansdatum. Belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingsinstellingen vinden plaats tegen de netto vermogenswaarde. Bij afwezigheid van een opgave ultimo jaar van de fondsmanager wordt door de Fiduciair Vermogensbeheerder Mn-Services een gefundeerde inschatting gemaakt op basis van een marktanalyse. Vastgoedbeleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen Stand einde boekjaar
2011 20.742 694 - 1.137 1.243 21.542
2010 19.813 1.716 - 616 - 171 20.742
Vastgoedbeleggingen naar soort Indirect In ontwikkeling Stand einde boekjaar
2011 19.600 1.942 21.542
2010 18.909 1.833 20.742
De post vastgoedbeleggingen omvat beleggingen in vastgoed- of vastgoedbeleggingsinstellingen. Hieronder vallen onder meer de investeringen in "(drie) limited partnerships" naar Amerikaans recht. Per "partnership" wordt deelgenomen in de ontwikkelingen en exploitatie van een appartementencomplex in Texas (Verenigde Staten). 2011 Waarde Afdekking 14.670 0 6.872 2.868 21.542 2.868
Valuta's en afdekking EUR USD Stand einde boekjaar
2010 Waarde Afdekking 14.753 0 5.989 5.769 20.742 5.769
Aandelen Ter beurze genoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de slotkoers op balansdatum. Niet aan een beurs genoteerde aandelenfondsen worden gewaardeerd tegen de reëele waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van het aandelenfonds laatst afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen Stand einde boekjaar
2011 62.894 2.820 - 16.595 - 3.461 45.658
2010 58.185 2.000 - 8.803 11.512 62.894
Binnen een aantal Mn Services Beleggingsfondsen waarin PFP belegt, worden stukken uitgeleend. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de participatiewaarde van het beleggingsfonds.
Aandelen naar soort Beleggingsfondsen zonder beursnotering Stand einde boekjaar
2011 45.658 45.658
56
2010 62.894 62.894
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
2011 Waarde Afdekking 5.405 0 14.365 5.995 4.256 4.193 2.892 2.900 18.740 0 45.658 13.088
Valuta's en afdekking EUR USD GBP JPY Overige valuta Stand einde boekjaar
2010 Waarde Afdekking 7.573 0 20.586 19.828 5.323 4.749 5.072 5.092 24.340 0 62.894 29.669
Vastrentende waarden Beursgenoteerde obligaties zijn gewaardeerd tegen de biedkoers op balansdatum inclusief de opgelopen interest ultimo jaar. Niet aan een beurs genoteerde beleggingsfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van het beleggingsfonds laatst afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Leningen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde op basis van de contante waarde van toekomstige kasstromen. De deposito's zijn gewaardeerd tegen de reële waarde op de balansdatum. Vastrentende waarden Obligaties Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen Marktwaarde einde boekjaar Mutatie lopende rente Stand einde boekjaar
2011 302.931 104.548 - 87.896 22.668 342.251 240
2010 305.582 321.733 - 345.964 17.449 298.800 4.131
342.491
Deposito's Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Marktwaarde einde boekjaar Lopende rente Stand einde boekjaar
25.801 0 - 5.299 20.502 0
Stand einde boekjaar
302.931
22.900 2.900 0 25.800 1 20.502
25.801
362.993
328.732
Binnen een aantal Mn Services Beleggingsfondsen waarin PFP belegt, worden stukken uitgeleend. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de participatiewaarde van het beleggingsfonds.
2011 Waarde Afdekking 317.622 0 38.902 16.236 6.469 0 362.993 16.236
Valuta's en afdekking EUR USD Overige valuta Stand einde boekjaar
2010 Waarde Afdekking 292.555 0 30.557 29.432 5.620 0 328.732 29.432
Derivaten Derivaten zijn financiële instrumenten die zijn afgeleid van meer traditionele producten als aandelen en obligaties. Tot oktober 2008 betrof dit uitsluitend valutatermijncontracten. Met ingang van november 2008 is besloten dit verder uit te breiden. Derivaten kunnen nu omvatten valutatermijncontracten, interest rate swaps, futures, swaptions, credit default swaps, contracts for differences en commodities. Derivaten zijn gewaardeerd tegen reële waarde. Dit is de waarde waarvoor een contract ultimo jaar kan worden afgewikkeld. De waarde wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen.
57
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per derivatencontract gesaldeerd. Positieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder derivaten. Negatieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatenposities ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder verplichtingen uit hoofde van de beleggingen. Onder deze laatste post zijn ook creditposities uit hoofde van credit support annexen (CSA) verantwoord. De CSA-contracten hebben betrekking op derivatencontracten. De openstaande vorderingen en verplichtingen van de derivatencontracten worden maandelijks per tegenpartij gesaldeerd. Bij een saldo boven de contractueel vastgestelde grens wordt er onderpand gestort c.q. ontvangen van de tegenpartij. Derivaten Stand begin boekjaar Mutaties Lopende rente Waarderingsverschillen
2011 3.660 3.103 - 187 2.384 8.960 620 9.580
Herclassificatie naar creditzijde Stand einde boekjaar
2010 152 10.815 368 - 7.675 3.660 2.227 5.887
De met betrekking tot de beleggingsportefeuille door middel van derivaten verkregen (positieve en negatieve) posities op balansdatum zijn als volgt te specificeren naar onderliggende waarde: Contractomvang 61.000 10.196 58.508 15.200
Renteswaps Commodities Valutatermijncontracten Valutatermijncontracten Stand einde boekjaar
Reële waarde 8.698 203 157 - 98 8.960
Contractomvang 57.000 12.357 75.439 0
Reële waarde 4.451 996 - 1.787 0 3.660
Overige beleggingen De overige beleggingen betreffen beleggingen in hedgefunds en in private equity. Deze worden gewaardeerd tegen netto vermogenswaarde, zijnde een benadering van de marktwaarde. Bij afwezigheid van een opgave ultimo jaar van de fondsmanager zal de Fiduciair Vermogensbeheerder Mn-Services een gefundeerde inschatting maken op basis van een marktanalyse. Overige beleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen Stand einde boekjaar
2011 24.437 6.660 - 1.758 2.618 31.957
2010 16.938 5.941 - 2.296 3.854 24.437
Overige beleggingen naar soort Private Equity Hedge Funds Stand einde boekjaar
2011 16.280 15.677 31.957
2010 13.710 10.727 24.437
Overige toelichtingen Valutakoersen Voor de omrekening van de posities in vreemde valuta per balansdatum zijn de volgende koersen gehanteerd. 2011 1,29815 0,83530 99,87970
Eur - USD Eur - GBP Eur - JPY
58
2010 1,34155 0,85685 108,80640
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Methodiek bepaling marktwaarde Bij de waardering van de beleggingen van PFP kan voor het grootste deel gebruik wordt gebruik gemaakt van de volgende marktwaarde bepalingen: - Direct; beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd); - Afgeleid; geen directe beursnotering maar andere uit de markt waarneembare data danwel een prijs gebaseerd op een transactie in een niet actieve markt met een niet-significante prijsaanpassing (gebaseerd op aannames en schattingen). Hier vallen o.a. de participaties in Mn Huisfondsen met liquide beleggingen, leningen en derivaten onder; - Modellen en technieken; marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden. Hier vallen o.a. de participaties in Private Equity, Onroerend Goed en Infrastructuur onder. Direct Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Stand einde boekjaar
207.987
207.987
Afgeleid
Modellen en technieken 21.542
45.658 155.006 9.580 16.280 226.524
15.677 37.219
Totaal 2011 21.542 45.658 362.993 9.580 31.957 471.730
Beleggingen voor risico deelnemers (2) Beleggingen VP/IAP-regeling Beleggingen voor risico deelnemers Stand begin boekjaar Mutaties Stand einde boekjaar
2011 32.960 - 3.998 28.962
2010 34.288 - 1.328 32.960
Voor een toelichting van deze post wordt verwezen naar de toelichting VP/IAP-regeling.
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (3) Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand begin boekjaar Mutaties Stand einde boekjaar
2011 17 -3 14
2010 19 -2 17
Deze post betreft de contante waarde van de te ontvangen herverzekerde pensioenaanspraken. Het betreft een paar kleine pensioenuitkeringen voor ingegane nabestaandenpensioenen, die destijds zijn herverzekerd.
Vorderingen en overlopende activa (4) Vorderingen uit herverzekering Vorderingen uit herverzekering Rekening-courant met herverzekeraar
2011 3
2010 0
2011 2.097 0 2.097
2010 3.374 0 3.374
Vorderingen inzake beleggingen Vorderingen inzake beleggingen Te vorderen beleggingen Dividendbelasting Stand einde boekjaar
De post te vorderen beleggingen behelst, binnen het door Mn-Services beheerde vermogen, een verstrekt onderpand ad. Euro 2,1 mln (2010: 3,4 mln) in verband met de uitstaande derivatencontracten.
59
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Overige vorderingen Overige vorderingen Leningen PBOD Debiteuren Instellingen (werkgevers) Overige Stand einde boekjaar
2011 149 484 487 11 1.131
2010 194 798 95 252 1.339
Begin 2001 zijn de bedrijfsmiddelen overgedragen aan PBOD. Ter financiering van deze (en de nieuwe bedrijfsmiddelen) is een 6% lening met PBOD overeengekomen. De jaarlijkse aflossing van de lening is gelijk aan de uit afschrijving vrijkomende middelen. De post Debiteuren betreft de rekening courant verhoudingen met PBOD en PFP VP. Ultimo boekjaar worden de premienota's voor het komende jaar verstuurd welke per 1 januari van het nieuwe boekjaar verschuldigd worden. De nota's worden dienovereenkomstig ook in het huidige jaar verwerkt.
Overige activa (5) Liquide middelen Liquide middelen Rabobank Citibank (via Mn-Services) Stand einde boekjaar
2011 1.578 946 2.524
De liquide middelen bestaan uit direct opeisbare tegoeden bij bovenstaande banken.
60
2010 1.769 652 2.421
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves (6) Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten Stand einde boekjaar
2011 1 63.505 446 63.952
2010 1 86.176 821 86.998
2011 86.176 - 22.671 63.505
2010 97.522 - 11.346 86.176
2011 821 - 375 446
2010 821 0 821
Algemene reserve Algemene reserve Stand begin boekjaar Mutatie vanuit de resultaatbestemming Stand einde boekjaar
Reserve bijzondere uitvoeringskosten Reserve bijzondere uitvoeringskosten Stand begin boekjaar Mutatie vanuit resultaatbestemming Stand einde boekjaar
De reserve is gevormd uit de toekenning van het VSM aandeel voor PFP als werkgever. Uit deze reserve is de Voorziening reorganisatiekosten ultimo 2011 gevormd.
Solvabiliteit Solvabiliteit Minimaal vereist vermogen (104,1% resp. 104,1%) Vereist vermogen (111,0% resp. 111,8%)
2011 413.566 440.872
2010 362.882 389.730
Dekkingsgraad (op marktwaarde)
116,0%
124,7%
De buffers worden door het pensioenfonds berekend met behulp van de standaardmethode. Hierbij wordt voor de samenstelling van de beleggingen uitgegaan van de feitelijke assetmix in de evenwichtssituatie. De dekkingsgraad is berekend op basis van de technische voorziening op marktwaarde.
Technische voorzieningen (7) Technische voorziening voor risico van het pensioenfonds De Technische Voorziening samengesteld:
voor risico van het pensioenfonds is naar categorieën van deelnemers Aantallen 2011 831 992 1.019 0 2.842
Deelnemers Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Overigen Stand einde boekjaar
Totaal 2011 171.801 56.235 167.204 2.052 397.292
Aantallen 2010 909 1.038 1.039 0 2.986
In de grondslagen is onder 1.02 een korte beschrijving van de pensioenregelingen opgenomen.
61
Totaal 2010 153.753 42.033 150.625 2.196 348.607
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
In de Voorziening pensioenverplichtingen zijn de volgende mutaties opgetreden: Voorziening Pensioenverplichtingen risico pensioenfonds Stand begin boekjaar eigen rekening Actuariële premies en koopsommen Koopsommen uit VP/IAP-regeling Mutatie voorziening stop-loss Vrijval voorziening stop-loss Toeslag gewezen deelnemers Toeslag pensioengerechtigden Toeslag deelnemers met pensioenopbouw Overdracht van rechten Interest Pensioenuitkeringen Vrijval administratiekosten Sterfteresultaat Wijziging marktrente (RTS) Aanpassing overlevingstafels Diversen
2011
2010
348.590
316.675
6.981 4.379 333 - 522 736 1.885 1.538 - 95 4.462 - 17.398 - 994 - 170 47.522 0 31
Stand eind boekjaar eigen rekening Voorziening pensioenverplichtingen herverzekerd Stand einde boekjaar
6.487 3.229 86 - 283 894 2.446 1.920 412 4.131 - 16.606 - 963 - 212 27.544 2.919 - 89 48.688 397.278 14 397.292
31.915 348.590 17 348.607
Ten laste van het boekjaar moet de toegekende toeslag per 1 januari van het volgende jaar worden opgenomen. De toegekende toeslagverlening in het komende boekjaar bedraagt voor de actieven 1,00% (2011: 1,40%) en voor de inactieven 1,00% (2011: 1,57%). In 2011 is een achterstand ontstaan voor de toeslagverlening per 1 januari 2012 van 0,70% voor zowel de actieven als voor de inactieven (1,70% loonindex -/- 1,00% toeslag). De pensioenverplichtingen zijn in het boekjaar opgerent met 1,3% (2010: 1,3%), zijnde Euro 4,5 mln (2010: Euro 4,1 mln). De interesttoevoeging is bepaald op basis van de 1-jaars RTS rente primo boekjaar. Ultimo boekjaar bedraagt de rentetermijnstructuur 2,7% bij een duration van 16 (2010: 3,4% bij een duration van 16). De rentetermijnstructuur is gelijk aan de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur.
Overige voorzieningen (8) Voorziening administratiekosten Voorziening administratiekosten Stand begin boekjaar Compensatie administratiekosten Vrijval Stand einde boekjaar
2011 0 550 - 110 440
2010 0 0 0 0
Ultimo 2010 is door PSB het contract met PBOD beëindigd. Als gevolg van de beëindiging van het contract heeft PSB PBOD gecompenseerd voor administratiekosten. Begin 2011 is het bedrag van de compensatie van PSB ad € 550 ontvangen. Besloten is deze post in 5 jaar te laten vrijvallen.
Voorziening reorganisatiekosten Voorziening reorganisatiekosten Stand begin boekjaar Dotatie vanuit reserve bijzondere uitvoeringskosten Stand einde boekjaar
2011 0 375 375
2010 0 0 0
Deze voorziening betreft de uitvoering van het Sociaal Plan voor een aantal medewerkers. De medewerkers zijn in dienst bij PFP en gedetacheerd bij PBOD. Zodoende is binnen PFP een voorziening getroffen voor personele consequenties.
62
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Overige technische voorzieningen (9) Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Saldo voorziening Stand einde boekjaar
2011 28.962 28.962
2010 32.960 32.960
Voor een toelichting van deze post wordt verwezen naar de toelichting VP/IAP-regeling.
Langlopende schulden (10) Van enkele instellingen zijn depots ontvangen voor de uitvoering van de betalingen inzake wachtgelden/of afvloeiingsregelingen. Langlopende schulden Instellingen Depot Landbouwschap Depot NIVAA Stand einde boekjaar
2011
2010
773 1 774
5.592 41 5.633
Binnen PFP wordt een depotbedrag aangehouden voor de wachtgelders van het ex Landbouwschap. Jaarlijks wordt aan het depot 4,3% als vergoeding voor rente toegevoegd. In het verslagjaar is bepaald wat het maximale benodigde depotbedrag is voor het ex Landbouwschap. Uit deze berekeningen is gebleken dat Euro 5 mln teruggestort kon worden aan de SER. De SER is de vereffenaar van het Landbouwschap. Voor wat betreft het depot van de NIVAA heeft de laatste wachtgeld uitkering in de maand december van het verslagjaar plaatsgevonden. In 2012 volgt de volledige afwikkeling van dit depot.
Overige schulden en overlopende passiva (11) Overige schulden en overlopende passiva Instellingen
2011 380
Overige schulden Te betalen loonheffingen Crediteuren Verplichtingen uit hoofde van beleggingen Nog af te wikkelen beleggingstransacties Herclassificatie derivaten Diversen
458 1.820 7.920 3.252 620 216
404 1.194 3.620 0 2.227 503 14.286 14.666
Stand einde boekjaar
2010 657
7.948 8.605
De post verplichtingen uit hoofde van beleggingen heeft betrekking op CSA-contracten (zie activapost "Derivaten"). Jaarultimo heeft JP Morgan hiervoor een borg gestort ad Euro 7,9 mln (2010: € 3,6 mln). De borg contracten zijn apart met de tegenpartij geregeld en meestal wordt een aantal posities netto met de tegenpartij geborgd. Hierdoor wordt niet voor individuele contracten de borg op hetzelfde moment terug betaald als het settelen van het derivaten resultaat. De post nog af te wikkelen beleggingstransacties ad Euro 3,3 mln (2010: 0,0 mln) betreffen valutatermijncontracten die begin januari 2012 zijn afgewikkeld. De post derivaten betreft, als onderdeel van het door Mn-Services beheerde vermogen, verplichtingen uit hoofde van derivatencontracten (netto per derivatencontract) ad Euro 0,6 mln (2010: 2,2 mln). Zie voor de waardering van deze post de omschrijving bij de activapost "Derivaten".
63
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Risicobeheer en derivaten Beleid en risicobeheer Voor risicobeheer heeft het Bestuur de beschikking over de volgende beleidsinstrumenten: - ALM-beleid en duration-matching - Dekkingsgraad - Financieringsbeleid - Premiebeleid - Toeslagbeleid - Herverzekeringsbeleid - Risicobeleid alternatieve beleggingen - Risicobeleid ten aanzien van uitbesteding. Welke beleidsinstrumenten het Bestuur op welke manier zal hanteren wordt bepaald op basis van uitvoerige analyses van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen van de verplichtingen en de ontwikkelingen op de financiële markten. Voor deze analyses gebruikt het Bestuur onder andere AssetLiability Management-studies (ALM). Een ALM-studie analyseert de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. Op basis van de uitkomsten van deze analyses stelt het Bestuur jaarlijks beleggingsrichtlijnen vast waarop het door PFP uit te voeren beleggingsbeleid wordt gebaseerd. De beleggingsrichtlijnen zetten uiteen binnen welke grenzen en normen het beleggingsbeleid moet worden uitgevoerd, en richten zich op het beheersen van de belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten die worden toegelicht in "S3". Solvabiliteitsrisico PFP wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van PFP is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreeft naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor PFP betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat PFP niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van PFP zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat PFP de premie voor de instellingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslag van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat PFP verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Ontwikkeling dekkingsgraad Dekkingsgraad per 1 januari Nieuwe aanspraken Uitkeringen Toeslagverlening Wijziging Rentetermijnstructuur Beleggingsresultaten Overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
2011 124,7% - 1,6% 1,3% - 0,9% - 15,0% 8,4% - 0,9% 116,0%
64
2010 130,8% - 2,3% 1,7% - 1,4% - 10,5% 8,1% - 1,7% 124,7%
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Tekort/surplus Technische voorzieningen Buffers: S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief beheer risico Totaal van de risico's Diversificatie-effect Vereist eigen vermogen
a)
2011 397.278
2010 348.590
b)
14.119 26.472 16.308 3.042 9.914 11.290 0 0 0 4.196 85.341 - 41.747 43.594
21.286 22.732 5.280 6.864 8.058 9.946 0 0 0 nvt 74.166 - 33.026 41.140
111,0%
111,8%
440.872 461.613 20.741
389.730 434.784 45.054
Vereiste dekkingsgraad Vereist vermogen Aanwezig vermogen Tekort/surplus
(a+b)
Daarnaast kent het standaardmodel nog het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9). Deze risico's zijn binnen het FTK op 0 vastgesteld. Met ingang van 2011 wordt nu wel rekening gehouden met het actieve beheer risico (S10). Met ingang van 1 januari 2012 werd de 100%-afdekkingsnorm voor de Amerikaanse dollar gewijzigd naar 50%. Deze wijziging werd reeds eind 2011 geïmplementeerd. Voor de berekening van de S-toetsen wordt uitgegaan van de jaarultimo positie.
Marktrisico Marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. De beleggingsdoelstellingen bepalen de strategie die de stichting volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. De Beleggingscommissie ziet toe op het marktrisico conform de binnen het pensioenfonds aanwezige beleidskaders en de beleggingsrichtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het Bestuur. S1 Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen.
Vastrentende waarden (Nominale) pensioenverplichtingen
2011 x € 1.000 Duration 365.517 16 397.292 16
2010 x € 1.000 Duration 331.153 16 348.607 16
De duration van de vastrentende waarden wordt zoveel mogelijk gematched met de duration van de verplichtingen. Hierdoor zal een mutatie in de rentesfeer nauwelijk invloed hebben op de dekkingsgraad van het fonds.
Uitsplitsing vastrentende waarden Liquide middelen en deposito's <1 Bank Loans Bedrijfsobligaties Europa Inflation Linked Emerging Markets High Yield Europa High Yield Verenigde Staten Kortlopende staatsobligaties Deposito´s Totaal
2011 x € 1.000 2.524 9.822 63.690 177.343 19.998 25.877 9.255 19.494 17.012 20.502 365.517 65
in % 0,7 2,7 17,4 48,5 5,5 7,1 2,5 5,3 4,7 5,6 100,0
2010 x € 1.000 2.421 9.907 62.385 139.039 44.272 22.478 11.152 13.698 0 25.801 331.153
in % 0,7 3,0 18,8 42,0 13,4 6,8 3,4 4,1 0,0 7,8 100,0
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
S2 Prijsrisico zakelijke waarden Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het prijsrisico dempen. Het prijsrisico kan ook afgedekt worden door gebruik te maken van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. De vastgoedbeleggingen onderverdeeld:
en
de
aandelen
kunnen
als
volgt
naar
sectoren
en
regio’s worden
Vastgoedbeleggingen Naar regio Europa Noord-Amerika Azië Totaal
2011 x € 1.000 14.670 1.942 4.930 21.542
in % 68,1 9,0 22,9 100,0
2010 x € 1.000 14.753 1.833 4.156 20.742
in % 71,2 8,8 20,0 100,0
Vastgoedbeleggingen
2011 x € 1.000
in %
2010 x € 1.000
in %
2.501 3.592 9.345 4.930 1.174 21.542
11,6 16,7 43,4 22,9 5,4 100,0
2.599 3.516 9.313 4.156 1.158 20.742
12,5 17,0 44,9 20,0 5,6 100,0
Aandelen Naar regio Europa Verenigde Staten Verre Oosten (inclusief Japan) Emerging Markets Totaal
2011 x € 1.000 11.769 14.365 4.681 14.843 45.658
in % 25,7 31,5 10,3 32,5 100,0
2010 x € 1.000 15.738 20.586 8.166 18.404 62.894
in % 25,0 32,7 13,0 29,3 100,0
Aandelen Naar sector Financiële instellingen Handels- en industriële bedrijven Energie Technology Overig Totaal
2011 x € 1.000 6.677 11.082 5.170 6.802 15.927 45.658
in % 14,6 24,3 11,3 14,9 34,9 100,0
2010 x € 1.000 15.855 22.146 4.605 9.439 10.849 62.894
in % 25,3 35,2 7,3 15,0 17,2 100,0
Naar sector Niet beursgenoteerd: Kantoren Winkels Woningen Composition Capital Asia Overig Totaal
S3 Valutarisico Het valutarisico is het risico dat de waarde van de beleggingen en verplichtingen verandert als gevolg van veranderingen in valutakoersen. Het beleid van PFP is gericht op een gedeeltelijke afdekking van valutarisico's. Binnen de obligaties zijn enkele beleggingen die luiden in verschillende Europese valuta, zoals SEK, NOK en CHF. Gezien de relatief kleine omvang van deze valuta's worden deze posities niet afgedekt. De belangrijkste valutarisico's die PFP loopt zijn de USD-, JPY- en GBP-risico's.
66
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
De valutapositie voor en na afdekking is als volgt weer te geven;
Valuta EUR USD GBP JPY Overige valuta Totaal
Voor 334.082 95.510 4.256 2.892 26.242 462.982
2011 Valutaderivaten 46.954 - 39.861 - 4.193 - 2.900 0 0
Nettopositie (na) 381.036 55.649 63 -8 26.242 462.982
2010 Nettopositie (na) 407.835 2.989 574 - 20 29.893 441.271
De 100%-afdekkingsnorm voor de Amerikaanse dollar is met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd naar 50%. Deze wijziging werd eind 2011 geïmplementeerd.
S4 Grondstoffenrisico Grondstoffen ofwel commodities vormen een beleggingscategorie waarin veelal indexfutures en swaps worden gebruikt om exposure te krijgen in energie (olie), metalen, edelmetalen en agroprodukten. Het grondstoffenrisico betreft het risico op fluctuaties in grondstoffenprijzen. 2011 Contractomvang 0 0 0 0 0 10.196 10.196
GSCI non-natural Gas Total Return index looptijd: 04/01/11 04/01/11 (G) 04/01/11 (62) 04/01/11 (GS) 04/01/11 (G2) 31/01/12 Totaal
Reële waarde 0 0 0 0 0 203 203
2010 Contractomvang 13.903 154 649 - 813 - 1.535 0 12.358
Reële waarde 999 19 79 - 100 0 0 997
S5 Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor PFP als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop PFP (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee PFP transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor PFP financiële verliezen lijdt. Verdeling van de rating in % van de vastrentende waarden AAA AA A BBB Lager dan BBB Geen rating Totaal
2011 x € 1.000 215.655 32.897 36.552 29.241 47.517 3.655 365.517
in % 59 9 10 8 13 1 100
2010 x € 1.000 192.069 29.804 33.115 23.181 49.673 3.312 331.153
in % 58 9 10 7 15 1 100
S6 Verzekeringtechnische risico’s (actuariële risico’s) De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langleven-, overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Het belangrijkste actuariële risico is het langlevenrisico (het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen). Door toepassing van de AG-prognosetafel 2010-2060 met adequate correcties is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Het overlijdensrisico betekent dat PFP in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door PFP geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen.
67
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat PFP voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (‘schadereserve’). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. PFP heeft het nabestaanden- en wezenpensioen op risicobasis herverzekerd bij een externe, onder toezicht van DNB staande verzekeringsmaatschappij. Daarnaast is eveneens het arbeidsongeschiktheidsen overlijdensrisico herverzekerd. De herverzekeringsovereenkomst betreft een stop-loss verzekering, waarbij schade boven een eigen behoud ten laste van de herverzekeraar komen. Het huidige 5-jarige contract is ingegaan per 1 januari 2007 en loopt derhalve op 31 december 2011 af. Het contract is wederom met 5 jaar verlengd. S7 Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor PFP op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. De volgende zaken zijn van belang met betrekking tot het liquiditeitsrisico: - de pensioenuitkeringen zijn en blijven de te ontvangen premiebedragen overtreffen, ook indien er geen sprake is van premiekorting; - om die reden worden er, behalve om beleggingstechnische redenen, door PFP voldoende kasmiddelen aangehouden.
Categorie Vastrentende waarden Zakelijke waarden Overig Totaal
2011 Totale Waarvan beleggingen illiquide 362.993 0 99.157 53.499 832 0 462.982 53.499
2010 Totale Waarvan beleggingen illiquide 328.732 9.907 83.636 45.179 3.830 0 416.198 55.086
Onder de illiquide beleggingen worden verstaan het BGI fund, private equity, hedge funds en onroerende goederen.
S8 Concentratierisico Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van leningen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Overigens beperken concentratierisico’s zich niet uitsluitend tot de beleggingen. Beleggingen geschieden over het algemeen als deelname in een beleggingsfonds. PFP is deelgerechtigd in de achterliggende portefeuille van het fonds. Het concentratierisico wordt daarmee sterk gemitigeerd. 2011 x € 1.000 17.890 124.106 60.836 10.400 nvt 13.000
Tegenpartij Franse staat Duitse staat Nederlandse staat Finse staat Griekse staat HSBC
68
In % 3,9 26,8 13,1 2,2 0,0 2,8
2010 x € 1.000 81.347 69.226 26.344 nvt 6.422 nvt
In % 18,5 15,8 6,0 0,0 3,3 0,0
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
S9 Operationeel risico Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door PFP beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles en kwaliteit geautomatiseerde systemen. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het Bestuur. S10 Actief beheer risico Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. In het standaard model voor de vaststelling van het Vereist Eigen Vermogen wordt geen rekening gehouden met actief beheer risico. Deze kwestie werd reeds naar voren gebracht in het Rapport Evaluatie Financieel Toetsingskader: Daar waar mogelijk kan de standaardtoets worden uitgebreid met een opslag voor liquiditeitsrisico's (S7), concentratierisico's (S8), operationele risico's (S9) en risico's uit hoofde van actief vermogensbeheer (S10). Deze risico's zijn echter moeilijk te standaardiseren. Daarom is het ook nodig om meer gebruik te maken van (gedeeltelijke) interne modellen om fondsspecifieke en complexe risico's te modelleren die niet in het standaardmodel passen. Tevens wordt het actief beheer risico genoemd in de door DNB in juni 2011 opgestelde "Uitwerking herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen" als risico waar de standaardtoets mee uitgebreid moet worden. Toeslagrisico Het Bestuur heeft de ambitie om de pensioenen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagtoezegging voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin kan worden geïndexeerd (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van de nominale rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is, waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruikgemaakt van een benaderingswijze. De genoemde dekkingsgraad ultimo boekjaar gaat uit van gelijkblijvende pensioenuitkeringen. Indien rekening wordt gehouden met jaarlijks stijgende uitkeringen op basis van prijsindex, kan een reële dekkingsgraad worden vastgesteld (met marktwaardering van de prijsindex). Per 31 december 2011 bedraagt deze reële dekkingsgraad 76% (vrij van beleggingsrisico's). Op basis van het vermogen van het pensioenfonds per 31 december 2011 is een vaste jaarlijkse toeslagverlening van 38% van de prijsindex mogelijk. Hierbij is uitgegaan van een volledige matching van de beleggingen met de uitkeringenstromen. De term vrij van beleggingsrisico's geeft aan dat met grote zekerheid de verplichtingen kunnen worden afgewikkeld, vanwege het prudent ingerekende rendement (op basis van de rentetermijnstructuur). Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het Bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds over het boekjaar 2011 van MN Services een ISAE 3402 type II-rapport. Deze rapportage geeft inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geven aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerder ‘in control’ zijn. Een externe accountant certificeert deze ISAE 3402 type II-rapportage van MN Services.
69
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van PFP niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor PFP niet beheersbaar, indien dit zich op lange termijn zou voordoen.
Niet uit de balans blijkende verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen Voor de tot ultimo 2014 afgesloten uitbestedingsovereenkomst met PBOD bedraagt de jaarlijkse verplichting voor de stichting circa Euro 1,2 mln (2010: 1,1 mln). De totale verplichting voor de resterende looptijd bedraagt circa Euro 3,9 mln (2010: 4,5 mln). Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan er per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen). Deze worden hieronder toegelicht: 2011
2010
Commitments Private Equity Austin TX Brushy Creek GenCap XVIII HarbourVest Partners IV Fund LP HarbourVest Partners VII-Cayman Buyout Fund LP HarbourVest Partners VII-Cayman Venture Fund LP HarbourVest Partners V Fund LP Goodwell Microfinance Development Company Goodwell Microfinance Development Company II B.V. Mn Private Equity fonds
$ $ $ $ € € € €
0 250 420 200 2.300 80 325 6.493
$ $ $ $ € € € €
1.000 300 570 330 3.025 95 350 7.500
Deelnemingen Onroerend goed Composition Capital Asia Fund C.V.
$
2.811
$
2.953
Voorwaardelijke verplichtingen Er lopen geen juridische procedures tegen het pensioenfonds. Niet toegekende toeslagen: inhaalambitie In 2011 is een achterstand ontstaan voor de toeslagverlening per 1 januari 2012 van 0,70% voor zowel de actieven als voor de inactieven (1,70% loonindex -/- 1,00% toeslag). Overige transacties met verbonden partijen PFP heeft sinds 2008 uitvoeringsovereenkomsten afgesloten met de werkgevers inzake de uitvoering van het pensioenreglement. De werkgevers dragen niet bij aan de pensioenuitvoerings- en administratiekosten.
70
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000)
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (12) Premiebijdragen van werkgevers en werknemers Doorsneepremie werkgever 6.147 Doorsneepremie werknemer 3.088 Korting doorsneepremie Overige premies Feitelijk betaalde premie Koopsommen ingegane VP/IAP-uitkeringen Totaal
2011
2010 6.450 3.240
9.235 - 3.171 6.064 67 6.131 4.112 10.243
9.690 - 5.147 4.543 87 4.630 3.054 7.684
2011 8.229 971 289 9.489
2010 8.105 1.070 303 9.478
De kostendekkende RTS premie is als volgt: De kostendekkende premie is als volgt samengesteld: Actuarieel benodigd Opslag in stand houden vereist vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Totaal
De kostendekkende, feitelijke en toetspremie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: Premiegegevens Kostendekkende RTS premie Doorsneepremie Feitelijk betaalde premie Kostendekkende toetspremie
2011 9.489 9.235 6.131 8.439
2010 9.478 9.690 4.630 8.804
Gezien de financiële positie werd de doorsneepremie in 2011 niet volledig door werkgevers en werknemers betaald. Op de doorsneepremie van 32,2% werd een premiekorting verleend van 11%punt, waardoor de feitelijke premie 21,2% bedraagt.
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds (13) De beleggingsresultaten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen directe opbrengsten, de gerealiseerde en ongerealiseerde waarderings- en koersverschillen (indirecte beleggingsresultaten) en de aan de beleggingsactiviteiten toe te rekenen kosten. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Directe beleggingsresultaten Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Liquide middelen
2011 703 48 7.644 188 29
2010 610 36 4.425 1.655 1
8.612 Indirecte beleggingsresultaten Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Liquide middelen
1.243 - 3.461 22.668 2.384 2.618 2.402
6.727 - 171 11.512 17.395 - 7.675 3.854 303
27.854 Kosten PBOD Mn-Services
- 669 - 969
- 659 - 936 - 1.638 34.828
Totaal
25.218
- 1.595 30.350
De kosten zijn niet adequaat aan de onderliggende beleggingscategorieën toe te rekenen. Derhalve wordt volstaan met het vermelden van het totaalbedrag. De Kosten PBOD bedragen 0,15% van het belegd vermogen.
71
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000)
De vermogensbeheerkosten via Mn-Services 2011 zijn hieronder inzichtelijk gemaakt conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Er is rekening gehouden met de zogenoemde "verborgen" kosten zoals transactiekosten en beheerkosten illiquide indirecte producten. Er is verder bij de berekening van een aantal kostenposten gebruik gemaakt van aannames en veronderstellingen inzake percentages en berekeningsmethodieken van Mn-Services. Kosten vermogensbeheer Beheerkosten van de beleggingen Kosten bewaarloon Overige kosten Kosten van vermogensbeheer Transactiekosten Totaal kosten
2011 1.923 50 140 2.113 786 2.899
In % 0,43 0,01 0,03 0,47 0,18 0,65
2010 1.897 51 103 2.051 726 2.777
In % 0,46 0,01 0,02 0,49 0,17 0,66
De kosten van vermogensbeheer Mn-Services en de transactiekosten worden weergegeven in % van het gemiddeld belegd vermogen. Aansluiting kosten vermogensbeheer met balans en staat van baten en lasten Beheerkosten ingehouden via Mn-Services Huisfondsen Gefactureerd en afgerekend in 2011 Beheerkosten ingehouden in Mn-Huisfondsen (Q4-2010) Totaal kosten verantwoord onder de beleggingsresultaten Beheerkosten in NAV (extern beheerd) Beheerkosten van de beleggingen Kosten bewaarloon Overige kosten Transactiekosten Totaal kosten
2011 1.536 - 331 - 236 969 954 1.923 50 140 786 2.899
Overige baten (14) Overige baten Ontvangen uitkeringen herverzekeraar Ouderdomspensioen Partnerpensioen
2011 -3 3
2010 1 3
0 Andere baten Resultaat FVP-premie Compensatie administratiekosten Overige baten
42 550 12
90 0 25 604 604
Totaal
4
115 119
Ultimo 2010 is door PSB het contract met PBOD beëindigd. Als gevolg van de beëindiging van het contract heeft PSB PBOD gecompenseerd voor administratiekosten. Begin 2011 is het bedrag van de compensatie van PSB ad € 550 ontvangen. Besloten is deze post in 5 jaar te laten vrijvallen.
Pensioenuitkeringen (15) Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Overlijdensuitkeringen VP/IAP-uitkeringen Andere uitkeringen Totaal
2011 - 8.802 - 5.119 - 42 - 509 - 121 - 2.843 - 190 -17.626
2010 - 8.518 - 5.156 - 40 - 493 - 137 - 2.367 - 21 -16.732
De post andere uitkeringen betreft de afkoop van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 66 PW welke in 2011 lager zijn dan Euro 427,69 (2010: Euro 420,69) per jaar.
72
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000)
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (16) Deze betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen uitvoerings- en administratiekosten. Het deel van de kosten dat betrekking heeft op het beheer van de beleggingen is in mindering gebracht op de post Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds. Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Algemene kosten Bestuur Bestuursbureau Voorlichting Advies en controle Diversen
2011 - 85 - 139 - 32 - 206 - 31
Personeel Detacheringsvergoeding
- 878 878
2010 - 81 - 98 - 36 - 212 - 45
- 493
- 472 - 839 839
0 Administratiekosten PBOD Vrijval voorziening administratiekosten Reeds toegerekend aan beleggingskosten
- 1.297 110 669
0 - 1.131 0 659
- 518 - 1.011
Totaal
- 472 - 944
De Secretaris, directie en medewerkers van PFP (en PBOD) vallen onder de CAO van de PBO-sector. Bij PFP (en PBOD) is er geen bonusbeleid (geweest) en bestaat er geen koppeling tussen het salaris of anderzins en de behaalde beleggingsperformance. In 2011 is in totaal een brutogratificatie van € 5,7 (2010: € 7,2) toegekend. De administratiekosten PBOD zijn in het verslagjaar gestegen als gevolg van het vertrek van PSB. PSB heeft begin 2011 PFP hiervoor een afkoopsom betaald van € 550. Besloten is om deze afkoopsom in 5 jaar te laten vrijvallen. De honoraria van samengesteld:
de
accountantsorganisatie
overeenkomstig
Honoraria accountantsorganisatie Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten Fiscale adviesopdrachten Andere niet-controle diensten Totaal
wetsartikel
2:382a
BW
zijn
als
volgt
2011 32 0 0 0 32
2010 31 0 0 0 31
2011 - 8.519 - 4.379 - 2.621 522 - 4.462 17.398 994 - 47.522 95 0 - 194 - 48.688
2010 - 8.407 - 3.229 - 3.340 283 - 4.131 16.606 963 - 27.544 - 412 - 2.919 215 - 31.915
Mutatie Voorziening Pensioenverplichtingen (17) Mutatie Voorziening Pensioenverplichtingen Actuariële premies en koopsommen Koopsommen uit VP/IAP-regeling Toeslagen Vrijval voorziening stop-loss Interesttoevoeging Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Wijziging marktrente (RTS) Saldo overdracht van rechten Aanpassing overlevingstafels Overige mutaties Totaal
Actuariële premies en koopsommen Onder deze post is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Koopsommen uit VP/IAP-regeling Voor de VP-regeling betreft dit direct ingaande vroegpensioenaanspraken. Voor de IAP-regeling betreft dit direct ingaande op uitgestelde ouderdomspensioenaanspraken en meeverzekerde partnerpensioenaanspraken.
73
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000)
Toeslagen De verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen uit hoofde van toeslagverlening van de aanspraken van de inactieven wordt in de rekening van baten en lasten opgenomen op het moment waarop de toezegging wordt gedaan. Interesttoevoeging De pensioenverplichtingen zijn in het boekjaar opgerent met 1,3% (2010: 1,3%), zijnde Euro 4,5 mln (2010: Euro 4,1 mln). De interesttoevoeging is bepaald op basis van de 1-jaars RTS rente primo boekjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente (RTS) Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. In 2011 is de rentetermijnstructuur gedaald van 3,4% naar 2,7%. Het effect hiervan is Euro 47,5 mln negatief.
Saldo overdrachten van rechten (18) Saldo overdrachten van rechten Overgenomen pensioenverplichtingen Overgedragen pensioenverplichtingen Totaal
2011 70 - 276 - 206
2010 413 - 54 359
Actuarieel resultaat waardeoverdrachten basisregeling Kasstroom saldo waardeoverdrachten Actuariele mutatie VPV saldo waardeoverdrachten Actuarieel resultaat
2011 - 206 95 - 111
2010 359 - 412 - 53
Waardeoverdracht betreft de ontvangst of overdracht aan een pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken.
Overige lasten (19) Overige lasten Premies herverzekering Arbeidsongeschiktheidsverzekering Kapitaal bij overlijden
2011 - 17 - 23
2010 - 17 - 26
- 40 Rente diversen Instellingen Overige
- 223 -2
Overige lasten Toevoeging aan de voorziening administratiekosten Toevoeging aan de voorziening reorganisatiekosten Totaal
74
- 43 - 224 0
- 225
- 224
- 550 - 375 - 1.190
0 0 - 267
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000)
Resultaatbestemming (20) Resultaatbestemming Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten Totaal
2011 - 22.671 - 375 - 23.046
2010 - 11.346 0 - 11.346
Aantal personeelsleden Bij PFP zijn 12 werknemers in dienst. De personeelskosten worden in rekening gebracht bij PBOD. Bezoldiging bestuursleden / Raad van Toezicht Het totaal van de verstrekte vakatievergoeding bedraagt in 2011 € 50 (2010: € 60). De leden van de Raad van Toezicht ontvingen aan vakatiegeld in 2011 € 13 (2010: € 6).
75
76
STICHTING PENSIOENFONDS PRODUCTSCHAPPEN Rijswijk
TOELICHTING op de balansposten 2 en 9
Vroegpensioen- / Individueel Aanvullende Pensioenregeling
77
VP/IAP-Regeling Pensioenfonds Productschappen
Flexibel spaarpensioenregeling Vroegpensioen Het vroegpensioen maakte het voor vrijwel iedereen mogelijk om voorafgaand aan het ouderdomspensioen te kunnen stoppen met werken. Het beleid van de overheid is er echter op gericht om iedereen langer te laten werken. De fiscale aftrekbaarheid van premies voor vroegpensioen is om die reden sterk verminderd. Voor werknemers die na 1 januari 2006 in dienst zijn getreden is er geen vroegpensioenregeling meer van toepassing. Voor de overige werknemers gelden er overgangsmaatregelen. Als de verzekerde het dienstverband beëindigt bij een werkgever worden de aanwendingsmogelijkheden voor het vroegpensioenkapitaal beperkt. Zonder dienstverband moet het vroegpensioenkapitaal uiterlijk op de 62-jarige leeftijd worden aangewend voor de aankoop van een vroegpensioenuitkering of het vroegpensioenkapitaal moet al voor die tijd zijn aangewend voor de aankoop van extra ouderdoms- en partnerpensioen. Uitstellen van het vroegpensioen na de 62-jarige leeftijd zonder dienstverband is niet mogelijk. Met ingang van het najaar 2011 is het mogelijk geworden om het vroegpensioen vanaf de 60-jarige geheel of gedeeltelijk in te laten gaan zonder dat de economische activiteiten dienovereenkomstig verminderd behoeven te worden. Met deze maatregel wil de overheid een inpuls geven aan de invulling van haar beleid om langer door te blijven werken. Aanvullend pensioen Om het basispensioen te verhogen is het mogelijk om vrijwillig gebruik te maken van het Individueel Aanvullend Pensioen (IAP). De premies worden op basis van een leeftijdsafhankelijke staffel belegd in aandelen en/of obligaties. Met het gespaarde kapitaal wordt op de pensioeningangsdatum extra ouderdoms- en partnerpensioen ingekocht. Als de verzekerde voor de pensioeningsgangsdatum het dienstverband beëindigt dan zal op dat moment het gespaarde kapitaal worden aangewend voor de inkoop van extra ouderdoms- en partnerpensioen. Het extra pensioen wordt opgeteld bij het pensioen uit de basisregeling en uitbetaald vanaf de pensioeningangsdatum. De jaarlijks maximaal in te leggen premie voor het IAP is afhankelijk van de leeftijd. De premie wordt door de werkgever ingehouden op het brutosalaris. Over deze premie is men geen loonheffing verschuldigd, waardoor de verzekerde netto dus minder betaalt. Ontwikkeling deelnemersbestand vroegpensioen In de navolgende tabel is te zien hoe het deelnemersbestand in de loop der jaren zich heeft ontwikkeld. Aantallen deelnemers Stand per 1 januari Vermeerdering door: - nieuwe toetreding Vermindering door: - waardeoverdracht - ingang VP/IAP pensioen - naar levensloop - uitruil - afkopen - overig Stand per 31 december
2011 934
2010 962
2009 991
2008 1.048
2007 1.302
0
0
3
3
1
-5 - 29 0 -6 - 29 0 865
-4 - 22 0 -2 0 0 934
-4 - 20 -7 0 0 -1 962
- 23 - 17 - 17 0 0 -3 991
- 27 - 23 - 141 - 64 0 0 1.048
Uitruil Bij pensioen ingang wordt het eventuele nog niet aangewende vroegpensioenkapitaal omgezet in extra ouderdoms- en partnerpensioenaanspraken. Ditzelfde geldt ook voor een eventueel IAP-kapitaal. Dit wordt echter niet alleen bij pensionering maar ook al eerder bij een dienstbeëindiging omgezet in extra ouderdomsen partnerpensioenaanspraken. Afkopen In het boekjaar zijn de basispensioenaanspraken van premievrije deelnemers met een klein ouderdomspensioen afgekocht. Voorzover voor deze deelnemers ook een (kleine) VP-kapitaal aanwezig was, zijn die (kleine) VP-kapitalen gelijktijdig mee afgekocht.
78
Aandelendepot Beleggingsbeleid Medio 2009 is besloten om de beleggingsportefeuille te herstructureren. Dit besluit luidde om uitsluitend passief te beleggen via een tweetal Vanguard fondsen. Voor circa 80% van de aandelenbeleggingen wordt belegd in Vanguard Global fonds en voor circa 20% in Vanguard Emerging Markets fonds. Beide fondsen luiden in euro en zijn beursgenoteerd. Dit beleid is in 2011 niet gewijzigd. Ontwikkeling van de unitprijs De portefeuille liet door de daling van de aandelenkoersen een negatief rendementsverloop zien. De unitprijs daalde dit boekjaar met 8,3% naar € 8,10. Unitprijs aandelendepot 10,00 9,00 8,00 7,00 6,00 5,00 4,00
Obligatiedepot Beleggingsbeleid De beleggingen in obligaties zijn volledig ondergebracht in Vanguard Euro Government Bond (een passief beheerd indexfonds dat beursgenoteerd is). Het beleid van dit fonds heeft als doel om het rendement van de Europese Staatsleningen Index te verkrijgen. Als gevolg van de landencrisis in 2010 is besloten 1/3 deel van het obligatiedepot niet langer aan te houden in Vanguard Euro Government Bond. De vrijgekomen middelen worden aangehouden als kortlopende geldmiddel bij de ABN AMRO bank. Dit beleid is in 2011 niet gewijzigd. Ontwikkeling van de unitprijs De unitprijs steeg dit boekjaar met 2,9% naar € 9,23. Unitprijs obligatiedepot 10,00 9,00 8,00 7,00 6,00 5,00 4,00
79
Depositodepot Beleggingsbeleid Beleggingen in deposito's zijn ondergebracht bij banken met een goede rating. Er wordt alleen belegd in kortlopende deposito's. Ontwikkeling van de unitprijs De portefeuille laat jaarlijks een stijging van de unitprijs zien als gevolg van rente op rente. De unitprijs steeg in het boekjaar met 1,9% naar € 6,95. Unitprijs depositodepot 7,50 7,00 6,50 6,00 5,50 5,00 4,50 4,00
Kosten Op elke storting wordt direct 3,25% administratiekosten ingehouden. Daarnaast wordt jaarlijks 0,15% van het totale belegde vermogen als kosten vermogensbeheer geboekt. Voor de uitkering van het vroegpensioen wordt aan administratiekosten Euro 45 per toekomstig uitkeringsjaar ten laste van de koopsom gebracht.
80
BALANS PER 31 DECEMBER VP/IAP-REGELING Na resultaatbestemming (x € 1.000) ACTIVA
2011
2010
Beleggingen voor risico deelnemers (1) Aandelen Vastrentende waarden
6.109 22.498
Vorderingen en overlopende activa (2) Overige activa (3) Totaal activa
PASSIVA
8.123 24.197 28.607
32.320
13
17
342
623
28.962
32.960
2011
2010
28.568
32.300
394
660
28.962
32.960
Technische voorziening voor risico deelnemers (4) VP/IAP-regeling Overige schulden en overlopende passiva (5) Totaal passiva
81
STAAT VAN BATEN EN LASTEN VP/IAP-REGELING (x € 1.000) BATEN Premiebijdragen voor risico deelnemers (6)
2011
2010
172
257
Beleggingsresultaten voor risico deelnemers (7) Directe beleggingsopbrengsten Indirecte beleggingsopbrengsten Kosten van vermogensbeheer
178 - 58 - 46
Totaal baten
LASTEN Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (8) Mutatie technische voorziening risico deelnemers (9) Saldo overdrachten van rechten (10) Totaal lasten Saldo van baten en lasten
82
162 1.073 - 50 74
1.185
246
1.442
2011
2010
-5
-8
3.732
1.772
- 3.973
- 3.206
- 246
- 1.442
0
0
GRONDSLAGEN
1. Algemene toelichting 1.01 Activiteiten De activiteiten ten behoeve van de VP/IAP regeling bestaan uit het incasseren van premies, het beleggen van de ontvangen premies en het verstrekken van een koopsom voor een direct ingaand vroegpensioen of een direct ingaand ouderdomspensioen met een meeverzekerd partnerpensioen voorzover er geen gebruik is gemaakt van een vroegpensioen bij de Stichting Pensioenfonds Productschappen. Als de verzekerde vóór de pensioeningsgangsdatum het dienstverband beëindigt dan zal op dat moment het gespaarde IAP-kapitaal al direct worden aangewend voor de inkoop van extra ouderdoms- en partnerpensioen. Vroegpensioenregeling De Vroegpensioenregeling is een beschikbare premieregeling. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een premieovereenkomst. Als gevolg van het feit dat het werkelijke verloop van de carrière, de looninflatie en de behaalde beleggingsrendementen in meer of mindere mate zal afwijken van de toegepaste veronderstellingen en het feit dat er geen garantieregeling is, zal de einduitkomst kunnen afwijken van de doelstelling van 75% van het salaris op de 62-jarige leeftijd. Als gevolg van de wet Vut, Prepensioen en Levensloop is deze regeling per 1 januari 2006 voor deelnemers geboren na 31 december 1949 gesloten. De door deze deelnemers opgebouwde vroegpensioenkapitalen kunnen nog steeds aangewend worden voor vroegpensioen; premie kan echter niet meer gestort worden. Voor deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950 wordt de regeling ongewijzigd voortgezet. Bij de beleggingen van het voor en door de deelnemers opgebouwde kapitaal wordt rekening gehouden met de leeftijd. Vanaf de 25-jarige tot en met de 34-jarige leeftijd wordt uitsluitend belegd in aandelen. Daarna wordt de verhouding aandelen en obligaties jaarlijks met 4% aangepast, waardoor voor de deelnemer steeds minder in aandelen en steeds meer in obligaties wordt belegd. Op de 59-jarige leeftijd is het volledige kapitaal belegd in obligaties. De deelnemer kan besluiten het kapitaal in deposito’s te beleggen, waardoor zekerheid bestaat over de omvang van het kapitaal en de gewenste ingangsdatum van de prepensionering. De asset-mix van de VP-beleggingsportefeuille (de verdeling naar aandelen, vastrentende waarden en liquiditeiten) vloeit hierdoor voort uit de leeftijden van de deelnemers. Individueel Aanvullende Pensioenregeling De individueel aanvullende pensioenregeling (IAP-regeling) is een vrijwillig beschikbare premieregeling. Met het in deze regeling opgebouwde kapitaal kunnen de deelnemers extra pensioenrechten aankopen in de basispensioenregeling. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een premieovereenkomst. De vrijwillige stortingen in de IAP-regeling worden, voor rekening en risico van de deelnemer, belegd in de aandelen- cq obligatie- cq depositodepots samen met de VP-Regeling. Bij de beleggingen van het voor en door de deelnemers opgebouwde kapitaal wordt rekening gehouden met de leeftijd. Tot en met de 34-jarige leeftijd wordt uitsluitend belegd in aandelen. Daarna wordt de verhouding aandelen en obligaties jaarlijks met 4% aangepast, waardoor voor de deelnemer steeds minder in aandelen en steeds meer in obligaties wordt belegd. Op de 59-jarige leeftijd is het volledige kapitaal belegd in obligaties. De deelnemer kan besluiten het kapitaal in deposito’s te beleggen, waardoor zekerheid bestaat over de omvang van het kapitaal. De asset-mix van de IAPbeleggingsportefeuille (de verdeling naar aandelen, vastrentende waarden en liquiditeiten) vloeit derhalve voort uit de leeftijden van de deelnemers. Met het kapitaal kan de deelnemer op de pensioeningangsdatum het basispensioen verhogen. 1.02 Risico's Alle beleggingsactiviteiten zijn voor risico van de deelnemers. Alle beleggingen en liquide middelen staan ter beschikking van de regeling. 2. Grondslagen voor waardering van activa en passiva Voor de waardering van activa en passiva van de VP/IAP-regeling worden dezelfde grondslagen gehanteerd als voor de basisregeling.
83
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) ACTIVA Beleggingen voor risico deelnemers (1) De beleggingen voor risico deelnemers betreffen de beleggingen waarbij het beleggingsrisico niet bij het pensioenfonds ligt. Alle beleggingen bestaan uit beursgenoteerde passieve indexfondsen. Aandelen Er wordt uitsluitend belegd in passieve beursgenoteerde aandelen. De marktwaarde is de beursnotering per balansdatum. Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen Stand einde boekjaar
2011 8.123 40 - 1.520 - 534 6.109
2010 9.178 140 - 2.020 825 8.123
Met ingang van medio 2009 wordt voor 80% belegd in een World Euro hedged fonds en voor 20% in het Emerging Markets fonds. Beide fondsen noteren in Euro. Er zijn geen beleggingen meer die genoteerd zijn in een andere valuta dan de Euro.
Vastrentende waarden Er wordt uitsluitend belegd in passieve beursgenoteerde vastrentende waarden. De marktwaarde is de beursnotering per balansdatum. Deposito's worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de nominale waarde. Vastrentende waarden Obligaties Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waarderingsverschillen
2011 12.168 1.400 0 475
2010 17.495 1.666 - 7.241 248
14.043 Deposito's < 1 jaar Stand begin boekjaar Mutaties
12.029 - 3.574
7.372 4.657 8.455 22.498
Stand einde boekjaar
12.168
12.029 24.197
Met ingang van medio 2009 wordt voor 80% belegd in een World Euro hedged fonds en voor 20% in het Emerging Markets fonds. Beide fondsen noteren in Euro. Er zijn geen beleggingen meer die genoteerd zijn in een andere valuta dan de Euro.
Vorderingen en overlopende activa (2) Vorderingen en overlopende activa Te vorderen rente Instellingen Stand einde boekjaar
2011 4 9 13
2010 1 16 17
2011 342 342
2010 623 623
Overige activa (3) Liquide middelen Geldinstellingen Stand einde boekjaar
De liquide middelen bestaan uit direct opeisbare tegoeden bij de RABO bank.
84
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) PASSIVA Technische voorziening voor risico deelnemers (4) Verloopoverzicht Stand begin boekjaar Mutaties Stand einde boekjaar
2011 32.300 - 3.732 28.568
2010 34.072 - 1.772 32.300
De mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers wordt berekend door de beginstand van de voorziening van de eindstand af te trekken.
Overige schulden en overlopende passiva (5) Uit hoofde van VP/IAP-regeling Deelnemers Rekening-courant PBOD Rekening-courant PFP Instelling inzake VP/IAP-regeling Stand einde boekjaar
2011 0 5 389 0 394
85
2010 0 5 655 0 660
TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000)
Risicobeheer en derivaten De beleggingen zijn voor rekening en risico van de deelnemers. Het beleggingsrisico ligt niet bij de Stichting Pensioenfonds Productschappen. Totaal van de beleggingen 2011 x € 1.000 6.109 22.498 342 28.949
in % 21,1 77,7 1,2 100,0
2010 x € 1.000 8.123 24.197 623 32.943
in % 24,7 73,4 1,9 100,0
2011 x € 1.000 1.347 2.862 451 292 1.157 6.109
in % 22,0 46,9 7,4 4,8 18,9 100,0
2010 x € 1.000 1.788 3.355 623 401 1.956 8.123
in % 22,0 41,3 7,7 4,9 24,1 100,0
Uitsplitsing vastrentende waarden Deposito's < 1 jaar VG Euro Government Bond Totaal
2011 x € 1.000 8.455 14.043 22.498
in % 37,6 62,4 100,0
2010 x € 1.000 12.029 12.168 24.197
in % 49,7 50,3 100,0
Split VG Euro Government Bond Oostenrijk België Finland Frankrijk Duitsland Ierland Italië Nederland Portugal Slovenië Spanje Totaal
2011 x € 1.000 618 744 197 3.286 3.848 225 2.584 969 0 42 1.531 14.044
in % 4,4 5,3 1,4 23,4 27,4 1,6 18,4 6,9 0,0 0,3 10,9 100,0
2010 x € 1.000 535 633 146 2.653 3.285 207 2.458 779 256 37 1.180 12.169
in % 4,4 5,2 1,2 21,8 27,0 1,7 20,2 6,4 2,1 0,3 9,7 100,0
Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen in euro Vastrentende waarden in euro Overige activa Totaal
Aandelen Naar regio (aandelen) Europa Verenigde Staten Japan Azië Pacific exclusief Japan Emerging Markets Totaal
Vastrentende waarden
2011 58,1 20,0 20,0 1,9 0,0 0,0
Ratings VG Euro Government Bond in % AAA AA A Lager dan A Geen rating Cash
86
2010 54,9 39,6 3,4 1,9 0,1 0,1
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000)
Premiebijdragen voor risico deelnemers (6) Premiebijdragen voor risico deelnemers VP premie werkgever VP premie werknemer IAP premie werknemer Totaal
2011 41 39 92 172
2010 72 80 105 257
Deze post betreft de bijdragen voor en van deelnemers in het kader van de beschikbare premieregeling. De VP premie (4,75%) wordt maandelijks geïnd en is te splitsen in een premie voor de werkgever van 1,90% en voor de werknemer van 2,85%. In het boekjaar is door één werkgever € 14 (2010: € 17) extra beschikbaar gesteld aan VP premie. De IAP premie is afhankelijk van de fiscale ruimte en is volledig voor rekening van de werknemer.
Beleggingsresultaten voor risico deelnemers (7) Beleggingsresultaten voor risico deelnemers Directe beleggingsresultaten Vastrentende waarden
2011 178
2010 162
178 Indirecte beleggingsresultaten Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen
- 534 476 0
Kosten vermogensbeheer Totaal
162 825 248 0
- 58
1.073
- 46 74
- 50 1.185
De kosten van vermogensbeheer zijn niet adequaat aan de beleggingscategorieën toe te rekenen. Derhalve wordt volstaan met het vermelden van het totaalbedrag.
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (8) Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Administratiekosten Toerekening vermogensbeheer Totaal
2011 - 51 46 -5
2010 - 58 50 -8
Deze kosten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen uitvoerings- en administratiekosten. Het deel van de kosten dat betrekking heeft op het beheer van de beleggingen is in mindering gebracht op de post Beleggingsresultaten voor risico deelnemers.
Mutatie technische voorziening risico deelnemers (9) Mutatie technische voorziening risico deelnemers Premie-inleg Beleggingsopbrengsten Onttrekking voor administratiekosten Overdracht van rechten Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Mutatie boekjaar
2011 - 172 - 74 5 3.973 0 3.732
2010 - 257 - 1.185 8 3.206 0 1.772
2011 - 3.641 - 64 - 241 - 27 0 - 3.973
2010 - 2.812 - 17 - 377 0 0 - 3.206
Saldo overdrachten van rechten (10) Saldo overdrachten van rechten Ingang VP Waardeoverdracht Pensionering Afkopen Diversen Totaal
Afkopen In het boekjaar zijn de basispensioenaanspraken van premievrije deelnemers met een klein ouderdomspensioen afgekocht. Voorzover voor deze deelnemers ook een (kleine) VP-kapitaal aanwezig was, zijn die (kleine) VP-kapitalen gelijktijdig mee afgekocht.
87
OVERIGE GEGEVENS
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Productschappen te Rijswijk is aan Mercer Certificering B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2011. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn "Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen" heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: - heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en - heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Productschappen is naar mijn mening voldoende. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen beperkt zijn. Of vanaf 1 januari 2012 sprake is van een consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie ervan kan ik onvoldoende beoordelen. Een (continuïteits)analyse, die daarin inzicht geeft, ontbreekt. In 2012 zal een dergelijke analyse worden uitgevoerd. Vooralsnog heb ik geen aanleiding aan de consistentie te twijfelen. Amstelveen, 29 mei 2012 drs. W. Brugman AAG
verbonden aan Mercer Certificering B.V. 88
Aan het Bestuur van Stichting Pensioenfonds Productschappen Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2011 van Stichting Pensioenfonds Productschappen te Rijswijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2011 en de staat van baten en lasten over 2011 en de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het Bestuur Het Bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het Bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het Bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het stichtingkapitaal en reserves van Stichting Pensioenfonds Productschappen per 31 december 2011 en het saldo van de staat van baten en lasten over 2011 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Rotterdam, 30 mei 2012 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. drs. F.J. van Groenestein RA
89
PERSONALIA BESTUURSLEDEN
Mr. Dr. F. Beekman Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied J.P. Buwalda Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s)
Plaatsvervangend secretaris 15 april 1957 Nederlandse Werkgevers Productschap Zuivel Secretaris 01 januari 2007 31 december 2013 Voorzitter Financiële commissie Financiën, AO/IC, Pensioenzaken en Communicatie
Aandachtsgebied
Lid 12 maart 1933 Nederlandse Pensioengerechtigden n.v.t. n.v.t. 01 december 2010 31 december 2013 Lid Financiële commissie Bestuurslid Vereniging Gepensioneerden PFP Financiën, AO/IC, Pensioenzaken en Communicatie
Drs. M. Elema Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied
Lid 22 oktober 1954 Nederlandse Werkgevers Hoofdproductschap Akkerbouw Secretaris 01 januari 2007 31 december 2014 Lid Beleggingscommissie Beleggingen, Financiën, AO/IC en Communicatie
P. van der Graaf RE RA Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied
Plaatsvervangend voorzitter 03 juni 1957 Nederlandse Werknemers Productschap Tuinbouw Afdelingshoofd Staf 01 januari 2004 31 december 2014 Voorzitter Beleggingscommissie Lid Bestuur PBO-Dienstverlening Beleggingen, Financiën en AO/IC
90
W.F. de Graaf Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied
Lid 20 oktober 1941 Nederlandse Pensioengerechtigden nvt nvt 01 oktober 2009 31 december 2015 Lid Beleggingscommissie Bestuurslid Vereniging Gepensioneerden PFP Beleggingen, Financiën en AO/IC
L. Hospers Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied
Lid 02 juni 1966 Nederlandse Werknemers Productschappen Vee, Vlees en Eieren Manager Algemene Zaken 01 januari 2004 31 december 2013 Lid Financiële commissie Financiën, AO/IC en Pensioenzaken
C. Kuijvenhoven RA Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied
Voorzitter 26 juni 1949 Nederlandse Werkgevers Productschap Tuinbouw (per 1 juli 2011 Vroegpensioenregeling) 01 februari 2000 31 december 2012 Voorzitter PBO-Dienstverlening Beleggingen, Financiën en AO/IC
91
VERKLARENDE WOORDENLIJST
Actieve deelnemer De werknemer die pensioen opbouwt via de pensioenregeling. Actuariële grondslagen De rekenrente, de actuariële kanssystemen en kostenopslagen, die bij de berekening van de hoogte van de pensioenpremie en de voorziening pensioenverplichtingen worden gehanteerd. Actuariële kanssystemen De veronderstellingen die terzake van sterfte, gehuwdheid, arbeidsongeschiktheid en dergelijke worden gemaakt. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) Pensioenfondsen dienen te werken volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven. De ABTN moet in ieder geval een beschrijving omvatten van de financieringsmethode, de wijze van berekening van de bijdragen en van de toereikendheidstoets, alsmede een uiteenzetting van het beleggingsbeleid, een organogram en een mandaatregeling. De ABTN moet aan De Nederlandsche Bank overgelegd worden. Asset Liability Management (ALM) Het op elkaar afstemmen van de beleggingen, de verplichtingen, en het premie- en toeslagbeleid. Een ALM-studie wordt gebruikt om het meerjarig financieel beleid te optimaliseren uitgaande van verschillende economische scenario’s. AFM Autoriteit Financiële Markten. Anw Algemene nabestaandenwet: voorziet in een uitkering bij overlijden van de man of vrouw met wie de overledene was getrouwd of samenwoonde. AOW Algemene Ouderdomswet, ouderdomsvoorziening waarop iedere Nederlanden recht heeft als hij 65 wordt. Arbeidsongeschiktheidspensioen Financiële aanvulling uit het pensioenfonds op de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering die eindigt uiterlijk op de pensioenleeftijd. Benchmark Een objectieve meetlat waarmee het beleggingsresultaat wordt vergeleken. Beschikbarepremieregeling (defined contribution) Pensioenregeling waarvan de hoogte (defined contribution) van de uitkering afhankelijk is van de betaalde premie en de daarmee behaalde beleggingsopbrengsten. Deelnemer De werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. Deelnemingen/participaties Financiële belangen in (beleggings)maatschappijen die niet beursgenoteerd zijn. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichtingen. Een dekkingsgraad van 100% wil zeggen dat het fonds precies aan zijn pensioenverplichtingen van het meetmoment kan voldoen.
92
DNB De Nederlandsche Bank, de centrale bank die verantwoordelijk is voor het bewaken van de financiële stabiliteit in Nederland en die toezicht houdt op pensioenuitvoerders. Doorsneepremie De door het Bestuur, na overleg met de wiskundige adviseur, vastgestelde gemiddelde actuariële premie die nodig is voor de dekking van de uit het pensioenreglement voortvloeiende pensioenkosten. De doorsneepremie kan hoger of lager zijn dan de werkelijk benodigde actuariële premie. Duration Een maatstaf voor de rentegevoeligheid. Financieel Toetsingskader (FTK) Het financieel toetsingskader is onderdeel van de Pensioenwet en stelt voorschriften aan onder meer de premiehoogte en de omvang van de aan te houden reserves. Franchise Het gedeelte van het salaris dat voor de premie- en pensioenberekening buiten beschouwing blijft, omdat de AOW over dat deel reeds in pensioen voorziet. Gewezen deelnemers (Ex)deelnemers voor wie aanspraken aanwezig zijn, terwijl de dienstbetrekking beëindigd is. Verdere opbouw van de aanspraken vindt niet plaats. Herverzekering Door middel van herverzekering worden de risico’s van voortijdig overlijden, dan wel van arbeidsongeschiktheid, bij een andere (her)verzekeraar ondergebracht. In het geval van de arbeidsongeschiktheidverzekering geldt dat niet alleen voor het arbeidsongeschiktheidspensioen, maar ook voor de nog op te bouwen aanspraken op ouderdoms-, (huwelijks)partner-, en wezenpensioen. Inactieven Pensioengerechtigden en slapers. Indexering Verhoging van het pensioen naar aanleiding van prijsstijging of loonontwikkeling. Geldt voor het pensioen van pensioengerechtigden en slapers. Ook actieve deelnemers aan een middelloonregeling hebben er mee te maken. Men noemt dit ook toeslag. Middelloonregeling Pensioenregeling waarbij het pensioen wordt berekend op basis van het gemiddelde salaris dat tijdens de loopbaan is verdiend. Nabestaandenpensioen Pensioen dat doorgaans levenslang wordt uitgekeerd aan de partner (of kinderen) van de deelnemer aan een pensioenregeling na diens overlijden. Ook: verzamelnaam voor pensioen bestemd voor weduwen, weduwnaars, partners en wezen. Opbrengstrendement Het opbrengstrendement wordt berekend door de opbrengsten uit te drukken als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Ouderdomspensioen Levenslange uitkering waarop degene die deelneemt of heeft deelgenomen in een pensioenregeling aanspraak kan maken wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Partnerpensioen Pensioen voor de achterblijvende partner bij overlijden van de deelnemer. 93
Parttimer Een (ex-)werknemer die deeltijdarbeid (heeft) verricht. Pensioenaanspraak Het recht op toekomstige pensioenuitkeringen. Pensioengerechtigden Mensen die een pensioenuitkering ontvangen. Pensioengrondslag Het deel van het vaste jaarsalaris, inclusief vakantietoeslag, dat resteert na aftrek van de franchise. De pensioengrondslag vormt de basis voor de berekening van het pensioen en de pensioenpremie. Pension Fund Governance (PFG) Pension Fund Governance ofwel goed pensioenfondsbestuur. PFG stelt eisen op het gebied van transparantie, verantwoording, intern toezicht en zeggenschap. Pensioenverplichtingen De in de toekomst aan pensioengerechtigden uit te keren bedragen. Performance Berekeningsmethode waarbij zowel de inkomsten als de gerealiseerde en niet-gerealiseerde vermogensmutaties worden uitgedrukt als percentage van het tijdsgewogen geïnvesteerde bedrag. Premievrije aanspraken Indien de dienstbetrekking, anders dan door overlijden wordt beëindigd, wordt zonder verdere premiebetaling aanspraak verkregen op de tot het tijdstip van dienstbeëindiging in overeenstemming met het pensioenreglement tijdsevenredig gevormde aanspraken op ouderdoms, (huwelijks)partner- en wezenpensioen. Private Equity Beleggingscategorie waarbij wordt geïnvesteerd in aandelen van niet-beursgenoteerde bedrijven. RTS Rentetermijnstructuur. Ten behoeve van de bepaling van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen publiceert DNB een rentetermijnstructuur. Deze wordt geconstrueerd op basis van de swapcurve en gebruikt om de actuele waarde van de pensioenverplichtingen te bepalen. Slapers Gewezen deelnemers die het dienstverband vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd hebben beëindigd met verkrijging van premievrije aanspraken. Waardeoverdracht Het meenemen van pensioenaanspraken naar een nieuwe pensioenuitvoerder.
94
OVERZICHT VAN AFKORTINGEN
ABTN ALM ANW AOP AOW CBS DNB ECB EFSF FTK FVP IAP MSCI NAV OP Opf PBO PBOD PFP PP PSB PW SER STAR SZW TE UWV VB VP VPL VPV WAJONG WAO WAZ WW Wzp
Actuariële en bedrijfstechnische nota Asset Liability Management Algemene Nabestaandenwet Arbeidsongeschiktheidspensioen Algemene Ouderdomswet Centraal Bureau voor de Statistiek De Nederlandsche Bank Europese Centrale Bank European Financial Stability Facility Financieel toetsingskader Financiering Voortzetting Pensioenverzekering Individueel Aanvullend Pensioen Morgan Stanley Capital International Net Asset Value Ouderdomspensioen Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie PBO-Dienstverlening Pensioenfonds Productschappen Partnerpensioen Stichting Pensioenfonds SER & Bedrijfschappen Pensioenwet Sociaal-Economische Raad Stichting van de Arbeid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tracking Error Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen Vroegpensioen VUT, Prepensioen en Levensloop Voorziening pensioenverplichtingen Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen Werkloosheidswet Wezenpensioen
95
PBO-DIENSTVERLENING Samenstelling per 31 december 2011
Uitvoeringsorganisatie PBO-Dienstverlening Directeur
G. van der Schoor
Management team
G. van der Schoor L.C.M. Hazekamp
Secretariaat
Mw. S.T. Karia-Soekra, afdelingshoofd Mw. J.H.W. Honsbeek-Breden
Pensioenadministratie
M.R. Mertens, afdelingshoofd Mw. H.S. Drenth-Kartodikromo Mw. E.M. Leenman A.C.A. Zouwer
Salarisadministratie en Pensioenuitkeringen
R.G. Houtman, afdelingshoofd P.L. van Tienen
Financiële Administratie
L.C.M. Hazekamp, afdelingshoofd W.H.F. Kouwer B. Pakkert
Kantoorgegevens
Laan van Zuid Hoorn 165 2289 DD Rijswijk Postbus 3042 2280 GA Rijswijk Telefoonnr.: 070 - 4138630 Faxnr.: 070 - 4138650 E-mail:
[email protected] Website: www.pbod.nl
Accountant
PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Juridisch adviseur
Mercer (Nederland) BV
96