2012-2013 Hogeschool Arnhem en Nijmegen Robert-jan Greup
[PROFESSIONEEL HANDELEN & ONDERZOEK] Samenvatting van onderzoeksmethode voor sportstudies.
Inhoud Wat is onderzoek?.................................................................................................................................. 2 De definitie van onderzoek ................................................................................................................ 2 Kenmerken van onderzoek ................................................................................................................. 2 Waarom doen we onderzoek? ........................................................................................................... 3 Verschillende typen onderzoek .......................................................................................................... 3 Fundamenteel en toegepast onderzoek ............................................................................................. 4 Primair en secundair onderzoek ......................................................................................................... 4 Theoretisch en empirisch onderzoek ................................................................................................. 4 Hoe moet je een onderzoek lezen? .................................................................................................... 5 Onderzoekstradities ............................................................................................................................... 5 Kwantitatief en kwalitatief ................................................................................................................. 6 Deductief en inductief onderzoek ...................................................................................................... 7 Het onderzoeksproces............................................................................................................................ 8 Onderzoeksvragen, doelen en doelstellingen ........................................................................................ 9 Wat komt er kijken bij een onderzoeksonderwerp? .......................................................................... 9 Het aanscherpen van je onderzoeksvraag ........................................................................................ 10 Het schrijven van een onderzoeksvoorstel ....................................................................................... 11 Literatuuronderzoek ............................................................................................................................ 11 Theorieën, concepten en variabelen in sportonderzoek ...................................................................... 12 Theorieën en theoretische raamwerken .......................................................................................... 12 Concepten en conceptuele raamwerken.......................................................................................... 12 Betrouwbaarheid en validiteit .......................................................................................................... 13 Betrouwbaarheid ......................................................................................................................... 13 Validiteit ....................................................................................................................................... 14 Het verband tussen betrouwbaarheid en validiteit ...................................................................... 14 Onderzoeksontwerpen voor sportstudies ............................................................................................ 14 Verschillende steekproeven ............................................................................................................. 16 Non waarschijnlijkheid methoden .................................................................................................... 16 Welke methoden moet ik gebruiken om gegevens te verzamelen vanuit mijn steekproef? ............ 17 Het verzamelen van gegevens ‘de enquête’......................................................................................... 17 Het verzamelen van gegevens ‘interviews’ .......................................................................................... 18 Verzamelen van gegevens ‘onopvallende methoden, observatie en inhoudsanalyse’ ........................ 19 Voordelen en nadelen van observatie methoden ............................................................................ 19
Inhoudsanalyse ................................................................................................................................ 19 Analyseren van gegevens ’kwantitatieve data-analyse’ ....................................................................... 20
Wat is onderzoek? Onderzoek kan op vele manieren, maar wat is nu onderzoek eigenlijk? Onderzoek houdt in ‘een zorgvuldige en systematische manier van het oplossen van problemen’(Thomas en Nelson 2001). Wat je terug kan zien is een trend als overgewicht, er komen vervolgens verschillende onderzoeken met verschillende variabelen zoals, relatie, verschil enzovoorts. Het hoeft niet altijd met gezondheid te maken te hebben, het kan ook gaan om sport en de economische waarde. Denk maar eens aan het organiseren van olympische spelen, hoeveel kost dat en wat levert het op.
De definitie van onderzoek Onderzoek is een systematisch proces van ontwikkeling en bevordering van menselijke kennis. Er zijn misschien nog wel meerdere definities te vinden over onderzoek, maar deze wordt gehanteerd door de schrijver van het boek.
Kenmerken van onderzoek Een onderzoek heeft een aantal kenmerken volgens Leedy(1985) en Walliman(2001) zien de kenmerken er zo uit. Onderzoek is gebaseerd op een specifieke onderzoeksvraag, hypothese of probleem. Onderzoek volgt een specifiek plan of procedure – het onderzoeksproces Onderzoek heeft als doel het vergroten van kennis door het interpreteren van feiten en het trekken van conclusies gebaseerd op deze feiten Onderzoek vereist goed doordachte argumenten om de conclusies te ondersteunen Onderzoek is gebaseerd op bestaande kennis en wil deze verbeteringen en/of aanvullen, maar ook verdere onderzoeksvragen ontwikkelen. Zoals in de kenmerken beschreven komt het naar voren dat een onderzoek bestaat uit meerdere punten. Het zoeken naar alleen maar feiten is niet voldoende, het is een geheel proces en dat bestaat uit verschillende fasen. Vijf belangrijkste fasen: 1) Voorafgaand de gegevensverzameling, waarin de onderzoeker beslist welke onderzoeksvraag, welk doel, welke deelvragen en welk theoretisch kader hij of zij gaat gebruiken. 2) Ontwerp waarin wordt aangegeven hoe de gegevens verzameld worden om de onderzoeksvraag te beantwoorden. 3) Verzamelen van gegevens, waarbij je gebruik maakt van een of meerdere onderzoeksmethoden. 4) Analyseren van de gegevens waarin verbanden worden gelegd met het theoretisch kader. 5) Rapporteren van het onderzoek om anderen te informeren over de resultaten.
Waarom doen we onderzoek? Er zijn verschillende doelen achter een onderzoek, belangrijk is dat je voor jezelf als onderzoeker een doel kiest dat jou interesseert. Dit bevorderd je kans op carriere of andere ambities. De doelen die volgens Hussey en Hussey(1997) gelden binnen onderzoek:
Het onderzoeken van een bestaande situatie of probleem Het aandragen van oplossingen voor een probleem Het ontdekken en analyseren van algemene kwesties Het bedenken en creëren van een nieuwe procedure of een nieuw systeem Het uitleggen van een nieuw fenomeen Het genereren van nieuwe kennis Een combinatie van twee of meer bovengenoemde doelen
Verschillende typen onderzoek De basis van het onderzoek is gelegd het is nu kiezen welk typen onderzoek je wil gaan hanteren er zijn vier algemene typen, namelijk: 1) Verkennend onderzoek a. Wanneer er weinig tot geen kennis is van een verschijnsel. Daarom is er behoefte aan een verkenningstocht, voordat er meer specifiek onderzoek gedaan kan worden. Bij dit type onderzoek ben je op zoek naar aanwijzing over het verschijnsel en relevante concepten. Een onderzoek die bijvoorbeeld onderzoek doet naar effecten van het internet met betrekking tot sportorganisaties kan verkennend onderzoek uitvoeren, omdat er nog weinig over te vinden is. 2) Beschrijvend onderzoek a. Beschrijven van een verschijnsel en vertellen wat er gebeurd is in plaats van waarom er iets is gebeurd. Deze onderzoeken worden gebruikt om te kijken hoeveel mensen ergens zijn geweest. Bijvoorbeeld om te onderzoeken hoeveel mensen olympische spelen 2012 in Londen hebben meegemaakt en of dat meer mannen of vrouwen waren. 3) Verklarend onderzoek a. Gaat om waarom iets gebeurt en zoekt naar relaties tussen variabelen. Een onderzoek dat zicht bezig houd met waarom er meer mannen dan vrouwen aanwezig waren bij het olympische spelen van 2012 in Londen. Dit onderzoek type heeft een theoretisch raamwerknodig voor uitleg, dit is een schematische tekening je kan het vergelijken met een organogram wat dus relaties aangeeft in dit geval. 4) Voorspellend onderzoek a. Voorspellen van toekomstige verschijnselen gebaseerd op interpretaties die zijn voorgekomen uit verklarend onderzoek. In dit geval kan er dus een voorspelling gedaan worden op het aantal mannen en vrouwen die bij het olympische spelen in 2016 aanwezig zijn in RIO.
Fundamenteel en toegepast onderzoek De basis onderzoek typen die in het vorige kopje voorbij zijn gekomen, kunnen een vervolgonderzoek tot stand brengen. Dit vervolg onderzoek kan fundamenteel worden uitgevoerd of door een toegepast onderzoek. De verschillen tussen deze twee staan hieronder vermeld. Fundamenteel Een beter begrip en betere kennis krijgen van algemene concepten. Zonder dat er oog is op een specifiek probleem. Heeft geen directe waarde behalve dan een toevoeging aan algemene kennis. Voorbeeld: Het onderzoeken van een model op het gebied van ontwikkelingen over coachgedrag
Toegepast Oplossen van een specifiek probleem of oplossingen aandragen voor een praktische vraag.
Voorbeeld: Een onderzoek om er achter te komen waarom mensen al na korte tijd stoppen met een bepaald fitnessprogramma
Primair en secundair onderzoek Dit onderdeel is voorgericht op het verzamelen van gegevens, denk daarbij aan het verzamelen door middel van een enquête te voeren. Dit is vooral primair gegevens verzamelen en secundair is het tegenovergestelde, hier ga je uit van bestaande gegevens. Bestaande informatie uit voorgaande onderzoeken of databases van de overheid. Primair Verzameling van oorspronkelijke gegevens die voor dat bepaalde onderzoeksproject zijn. (interviews en vragenlijsten) Voorbeeld: Onderzoek doen waarbij je gegevens gaat verzamelen door middel van een vragenlijst/enquêtes of interviews
Secundair Verzameling van gegevens uit bestaande of (secundaire) informatiebronnen. (gemeentelijke gegevens) Voorbeeld: Onderzoek doen waarbij je gegevens gaat verzamelen door middel van bestaande rapporten of resultaten uit voorgaande onderzoeken te gebruiken
Theoretisch en empirisch onderzoek Bij dit onderscheid dat gemaakt kan worden wordt er gekeken naar hoe de gegevens getest worden of niet. Bij een theoretisch onderzoek wordt er vooral gekeken uit de bevindingen vanuit bestaand werk om nieuwe ideeën te ontwikkelen. Deze gegevens worden niet getest om dat deze vaak uit de theorie komen en zijn dus voorafgaand al getest. Bij empirisch onderzoek wordt er juist op eigen gegevens te onderzoeken. Deze gegevens moeten wel getest worden, gezien het vaak gebaseerd is op een observatie of een meting in plaats van theoretische beredenering. Theoretisch Bevindingen uit bestaand werk om nieuwe ideeën te ontwikkelen door het analyseren van bestaande theorieën en verklaringen.
Empirisch Ontwikkeling van nieuwe ideeën door het verzamelen van eigen gegevens. (Meer gebaseerd op observatie of meting, op dan theorie)
Voorbeeld:
Voorbeeld:
Onderzoeker die een theorie ontwikkelt over supportersgeweld door het bezoeken van een bibliotheek en een eigen theorie formuleert op basis van het lezen van bestaand werk, doet theoretisch onderzoek.
Onderzoeker die een verklaring wil testen over het eetgedrag van kinderen op basisschool, door te observeren van kinderen en eigen gegevens verzamelt doet aan een empirisch onderzoek
Hoe moet je een onderzoek lezen? Het lezen van een onderzoek is niet altijd even makkelijk, daarom is er een stappenplan ontwikkeld hoe je gemakkelijker een onderzoek kan lezen. Thomas en Nelson(2001) en Baker(1994) noemen een aantal punten: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Zoek en lees een aantal artikelen binnen een gebied waar jeje thuis voelt. Lees onderzoeken die jou interesseren Lees eerst de samenvatting Identificeer de onderzoeksvraag en doelen Waarom heeft de onderzoeker voor een bepaalde setting enen steekproef gekozen Wat zijn de gegevensverzamelingstechnieken? Wat zijn de meest belangrijke bevindingen? Wees niet overbezorgd wat betreft statische analyse Wees kritisch maar objectief
Onderzoekstradities Als we het hebben over tradities dan wordt er teruggekeken naar de filosie van onderzoek. De studie van de filosofie van kennis wordt ontologie genoemd. Hoe zulke kennis wordt verkregen wordt dan ook wel epistemologie genoemd. De keuze van de onderzoeker op deze twee termen heeft gevolgen van de manier waarop het onderzoek benaderd wordt. Ontologie Ontologie verwijst naar de filosofie van het bestaan en de aard van verschijnselen
Epistemologie Epistemologie is de tak van de filosofie die behandelt hoe kennis van zulke verschijnselen wordt verkregen
De twee benaderingen van kennis staan bekend als; Positivisme Refereert naar de leerschool de enig echte of geldige vorm van kennis is dat wat wetenschappelijk is. Bij onderzoek gaat de positivisten ervan uit dat de sportomgeving relatief stabiel is. Hierdoor krijg je precieze metingen, analyses en feiten waarop de theorie gebaseerd is.
Interpretivisme Met deze gedachte ben je van mening dat niet altijd X – Y kan veroorzaken, de omgeving is dan dus niet stabiel. Hiermee gaat het vaak om meningen en niet cijfers.
Kwantitatief en kwalitatief Aansluitend op positivisme en interpretivisme komen we uit op kwantitatief of kwalitatief onderzoek voeren. Her verschil tussen deze twee onderzoeken is dat de een gaat over cijfers en de ander over meningen. Het is afhankelijk van de onderzoeksvraag en de doelen van het onderzoek, als je iets wil meten ga je voor een kwantitatief onderzoek. Ben je juist meer geïnteresseerd in de gevoelens en gedachte van de persoon dan ga je voor een kwalitatief onderzoek. Kenmerken van een kwantitatief en kwalitatief onderzoek zijn hieronder aangegeven.
Deductief en inductief onderzoek Het laatste onderscheid dat gemaakt kan worden in onderzoek is het deductief en inductief. Over het algemeen gesproken zit er bij een keuze van een onderzoek een ketting reactie wat het beste waar bij past. Deductief pas namelijk het beste bij positivistisch en kwantitatief onderzoek. Het heeft te maken met het ontwikkelen van een idee of hypothese vanuit een bestaande theorie en die vervolgens testen aan de hand van de gevonden informatie. Deductief kent een stappenplan; 1) Een verklaring betreffende de gebruikte theorie om het onderzoek te ondersteunen. 2) Een verklaring, herleid uit die theorie die een relatie aantoont tussen twee of meer variabelen: je hypothese 3) Het verzamelen van gegevens om je hypothese te testen 4) Het gebruiken van de resultaten om de theorie, die is gebruikt om je hypothese te ontwikkelen te bevestigen, aan te passen of te verwerpen. *hypothese is een voorspeling van een verband tussen twee variabelen die empirisch getest kan worden. (kinderen met ouders die regelmatig sporten hebben meer kans om een positieve houden te ontwikkelen ten opzichte van hun eigen sportparticipatie) Inductief onderzoek wordt vaak gebruikt bij een interpretatief, kwalitatief onderzoek. Het gaat hier om gegevens verzamelen en om die gegevens te analyseren om een theorie, model of verklaring te ontwikkelen. * Een overzicht van de onderzoek stromingen.
Het onderzoeksproces Het onderzoek doorlopen doe je volgens een bepaald proces, deze is verdeeld in verschillende fasen. Fasen 1 t/m 3 nemen vaak veel tijd in beslag dan gepland, dit komt dan door een onderwerp dat je gekozen heb waar veel over te vinden is dus wees daarin zeer concreet. Weet wat je wilt dat zorgt dat de trechter niet te groot wordt en daardoor veel sneller door kan gaan met het onderzoek. Fasen 1. Een onderwerp kiezen
2. Bestuderen van de literatuur
3. Ontwikkelen van theoretische en conceptuele raamwerken 4. Opstellen van de onderzoeksvraag
5. Onderzoeksontwerp
6. Gegevensverzameling
7. Analyse van de gegevens en bespreking van de bevindingen
Toelichten Essentieel weet wat je wil en waar je interesse ligt, dit zorgt ervoor dat je een concreet onderzoek krijgt Ga op zoek naar bronnen die van belang zijn voor je onderzoek en ook samengaan met het onderwerp dat je gekozen hebt Het maken van een theoretisch raamwerk waar je verwijst naar de onderliggende theorie die gebruikt wordt voor het onderzoek. Onderzoeksvraag opstellen waarbij je moet denken aan de SMART , het raamwerk, de variabelen en complexiteit. Vraag is duidelijk wat heb je nodig om de vraag te beantwoorden en wat is de meest efficiënte manier of gegevens te verzamelen. Denk dan aan cross-sectioneel, experimenteel of longitudinaal ontwerp. Welke methode ga je hanteren om gegevens te verzamelen. Welke meetmethode ga je gebruiken en wat voor protocollen horen hierbij? De stap waar de gegevens verzameld zijn bekeken worden en gediscussieerd wordt hoe deze verzameld zijn of de juist manier gehanteerd is en rekening is gehouden met
8. Conclusies trekken
beperkingen Terugkoppelen van de uitkomst naar de onderzoeksvraag. Hier kan ook geëvalueerd worden hoe het verlopen is en of het correct is uitgevoerd. Misschien dat eruit een vervolg onderzoek uitkomt.
Onderzoeksvragen, doelen en doelstellingen Het vaststellen van ene onderzoeksonderwerp kost enorm veel tijd bij een slechte onderzoeksvraag. Zorg daarom dat je zo concreet mogelijk voor jezelf moet zijn, gezien dan de trechter waar alle informatie ingaat stuk kleiner is en dat scheelt een hoop tijd. Ambitieuze onderzoekers die iets geheel nieuws willen onderzoeken zijn veel tijd kwijt. Meeste onderzoek bouwen voort uit oudere onderzoeken binnen het gekozen onderwerp.
Wat komt er kijken bij een onderzoeksonderwerp? Het formuleren van een duidelijke onderzoeksvraag voor de eerste keer is erg lastig, dit komt omdat je onervaren bent en dus snel in fouten terecht komt. Om dit te voorkomen hebben Veal(1997) en Saunders(2000) een aantal handvaten opgesteld om rekening mee te houden binnen je onderzoek. 1) Bestaande literatuur a. Bij het kiezen van een onderwerp is het handig om te kijken of er al iets te vinden is over wat je in gedachte hebt. 2) Sociale kwesties a. Misschien dat je een bepaald probleem of sociale gebeurtenis wil onderzoeken ga dan na of het uit te drukken is in getallen of misschien wel meningen 3) Populaire kwesties a. Opzoek gaan naar recente gebeurtenissen die bijvoorbeeld in kranten of tijdschriften vermeld staan. 4) Je eigen persoonlijke karakteristieken a. Kijken naar wat jou sterke punten en interesses zijn binnen jou vakgebied. Als je veel kennis al bezit en weet te vinden ben je in staat sneller door de stappen heen te gaan. 5) Brainstormen a. Praten en discussiëren over het onderzoeksonderwerp zorgt ervoor dat andere misschien tips geven waar je iets aan kan hebben. 6) Je begeleiders a. Informeer bij je begeleiders zoals je zal doen bij het opstellen van je onderzoek in blok 2 van PHO. Handig om het plan dat je hebt te laten beoordelen en te zorgen dat hij het proces kan volgen. Het kan dus voorkomen dat je een onderzoek gaat uitvoeren waar al veel onderzoek naar gedaan is. Dan valt jou originaliteit en niet voort uit het generen van nieuwe ideeën, maar in het gebruik van die bestaande theorieën en ideeën op een originele manier. Veal(1997) geeft een aantal voorbeeld hoe je dit zou kunnen doen:
1) Geografisch a. Het kan zijn dat bepaalde theorieen in een ander land zijn ontwikkeld en getest, dit kan je gebruiken als basis van het onderzoek om het bijvoorbeeld in Nederland uit te kunnen voeren. 2) Sociaal a. Het kan zijn dat een bepaalde sociale groep niet veel aandacht heeft gekregen als de ander. Bijvoorbeeld dat een onderzoek vooral gericht is op mannen en vrouwen buitenwegen . 3) Tijdsgebonden a. Het onderzoek kan bestaan uit misschien uit gegevens die jaren geleden zijn gevonden, zoek dan naar een actueel onderzoek in hetzelfde onderwerp. 4) Contextueel a. Een onderzoek kan uit een andere context komen en eventueel gekoppeld worden aan jou context. 5) Methodologisch a. Je kunt verschillende gegevens verzamelen om een verschijnsel te onderzoeken. Door bijvoorbeeld kwantitatief ook kwalitatief te testen denk daarbij aan het cijfer geven aan de opleiding en vervolgens vragen waarom je dat vindt.
Het aanscherpen van je onderzoeksvraag Om je onderzoek aan te scherpen kan je het beste de volgende stappen volgen, hierdoor kan je het concretiseren. 1) Definieer je kernconcepten a. (wat bedoel je met participatie? Sport deelname of iets anders?) 2) Wat is jouw tijdhorizon? a. (tijdelijk of veranderingen over een bepaalde periode) 3) Wat is de geografische locatie? a. (een gemeenschap, voorziening, sportteam of twee groepen) 4) Wat zijn de aspecten van het onderwerp waar je geïnteresseerd bent? a. (economie, gezondheid, duurzaamheid etc) 5) Wat is de eenheid van analyse? a. (persoon, ding, organisatie, evenement) Er is ook een alternatief proces dat eventueel de uitkomst bied voor het formuleren van je onderzoeksvraag. 1) 2) 3) 4)
Schrijf je tijdelijke onderzoeksvraag op Identificeer de belangrijkste termen Kijk of je elk van die termen kunt opbreken in een gespecialiseerde categorieën Dan kun je een aantal alternatieve onderzoeksvragen opstellen
Heb je inmiddels je onderzoeksvraag compleet dan is het niet altijd mogelijk om deze uit te voeren. Belangrijk dat je even stil staat bij het volgende woord TIME, deze staat namelijk voor: toegang, ingewikkeldheid, middelen en expertise.
TIME(Clarke et al. 1998) Toegang: hoe makkelijk is het voor jou om aan gegevens te komen voor je onderzoek? Is het realistisch wat je wil bereiken, dat je niet met een vragenlijst via de mail een clubeigenaar denkt te interviewen bijvoorbeeld. Vaak zijn de onderzoekers te optimistisch in het verzamelen van informatie/gegevens. Ingewikkeldheid: heb jij de bekwaamheid om het onderzoek uit te voeren in het gekozen gebied? Dat je niet voor jezelf in een gebied gaat zitten waar je eigenlijk te weinig vanaf weet en veel moet uitzoeken dat belemmert het proces van je onderzoek. Middelen: Heb je de middelen en financiën om een onderzoek uit te voeren, kan je veel op en neer reizen om interviews af te nemen? Heb je de mogelijkheid om specialistische bronnen aan te schaffen? Expertise: Ben je in staat om een onderzoeksproject te starten waar je veel complexe en veelzijdige analyse uit moet voeren? Bij het schrijven van een scriptie is het een onderdeel van je opleiding en kan het raadzaam zijn om kennis van je begeleiders te raad plegen.
Het schrijven van een onderzoeksvoorstel Om te voldoen aan een aantal zaken is het gebruikelijk om een aantal vragen los te laten op hetgene waarvoor jij gekozen hebt. Is er een duidelijke verklaring van het algemene doel en de bijbehorende doelstellingen van het onderzoek? Is er een overzicht van de originaliteit, relevantie en belang van het onderzoek? Is er een korte beschrijving van bestaand werk in het gebied? Hoe wordt het onderzoek uitgevoerd? Hoe gaat het onderzoeksontwerp eruit zien? Is er een onderzoeksmethoden en een schatting van de grootte van de steekproef? Hoe worden de verzamelde gegevens geanalyseerd? Wat is de tijdslijn van het onderzoek? Wat is de hypothese van het onderzoek? Heb je stil gestaan bij de TIME kenmerken?
Literatuuronderzoek Het doel weten van een literatuur onderzoek maakt het voor jezelf makkelijker om dingen te identificeren. Je vertrouwdheid met en je kennis van het onderwerp bewijzen
Een overzicht geven de relevantie theorieën en concepten die belangrijk zijn voor jouw onderzoeksproject. Het formuleren van de onderzoeksvraag Vaststellen in welke mate er onder is gedaan binnen het gekozen onderwerpen Het ontwikkelen van een hypothese Methodologieen en methoden opsporen die succesvol gebruikt zijn in het verleden Ervoor te zorgen dat alle relevante variabelen zijn geïdentificeerd De mogelijkheid geven om jouw bevindingen te vergelijken met bevindingen van anderen
Theorieën, concepten en variabelen in sportonderzoek Raamwerken zijn essentieel binnen je onderzoek, hiermee vorm je de fundering van ieder onderzoek. Er zijn verschillende raamwerken binnen het onderzoeken, zo zijn er theoretische raamwerken en conceptuele raamwerken. Het verschil tussen deze twee raamwerken is dat de een gebaseerd is op gevonden theorie en de ander is gebaseerd op concepten die vertegenwoordigen een object, eigenschap of gedrag.
Theorieën en theoretische raamwerken Zoals in voorgaande hoofdstukken kwam naar voren dat het onderzoek afhankelijk is van zijn raamwerk. Dit zorgt voor een stevige fundering en dat maakt het onderzoek sterk binnen de onderzoekswereld. Met de juiste artikelen kan er een voorspelling gedaan worden op je eigen onderzoek . Sommige onderzoeken worden ook wel ‘intelligence gathering’(Philips en Pugh,1994) genoemd. Deze onderzoeken bevatten veel gegevens, maar er wordt totaal niet gerefereerd aan de opgenomen artikelen in het raamwerk.
Concepten en conceptuele raamwerken Zoals in het begin gesproken wordt over concepten die vertegenwoordigen van een object, eigenschap of gedrag is het een raamwerk die concepten beschrijft en verklaart die gebruikt zijn in de studie. Een conceptueel raamwerk moet aan vijf belangrijke stappen voldoen, namelijk: 1) Belangrijke concepten identificeren uit de vraagstelling a. Voorbeeld: ‘hoe beïnvloed de leiderschapsstijl van een sportcoach de prestatie van zijn team?’ i. Leiderschapsstijl, sportcoach, prestatie en team 2) Deze concepten definiëren a. Deze termen gaat je definiëren wat ermee bedoelt wordt in het onderzoek 3) Deze concepten operationaliseren a. Op welke manier ga je de concepten meten b. Na de meting wordt het concept een variabele 4) Het identificeren van terzake doende en beïnvloedende variabelen a. Bepalen van de belangrijkste variabele b. Houd hier rekening mee met storende variabele zoals een tegenstander die doet niet altijd hetzelfde trucje 5) De relatie tussen de variabelen opsporen
a. Bij de identificering van de variabelen kan er een verband worden gelegd.
Betrouwbaarheid en validiteit Om een onderzoek kwaliteit te geven moet het voldoen aan twee eisen namelijk de betrouwbaarheid en validiteit. Hier wordt ieder onderzoek op beoordeeld en daarmee waarheidsgetrouw getest. Betrouwbaarheid Refereert naar de consistentie/rechtlijnigheid van de behaalde resultaten. Dat wil zeggen als je iets vraagt of je steeds hetzelfde antwoord krijgt. Een aantal vormen van betrouwbaarheid zijn belangrijk voor een onderzoeker en drie in het bijzonder: -
-
Onderzoeker onafhankelijkheid o Verschillende waarnemers hetzelfde gedrag meten of dat het gedrag dezelfde score zal opleveren. Test- hertest betrouwbaarheid o Geef de test dezelfde uitkomst wanneer het meerdere keren herhaald wordt? Interne consistentie o Verwijst naar de mate waarin elke vraag binnen een meting daadwerkelijk hetzelfde verschijnsel meet.
Betrouwbaarheid is een eerste vereiste voor elke succesvol onderzoek. Een mogelijke bedreiging oor een betrouwbaar onderzoek is: -
-
Subject error o De respondent kan verschillend antwoorden dat heeft te maken met tijdstip, plaats of een andere situatie. Researcher error o Twee onderzoekers met een andere aanpak waardoor gegevens niet kunnen kloppen Subject bias o Anonimiteit is belangrijk, anders gezien de deelnemers een antewoord waarvan ze denken dat de onderzoeker wil horen of ze proberen het juiste antwoord te geven.
Betrouwbaarheid verhogen: -
-
Meet onder dezelfde omstandigheden zelfde schoenen zelfde zaal zelfde publiek je moet er voor zorgen dat de omstandigheden het zelfde zijn. Moet je in je methode goed bedenken en beschrijven. Vermijd dus storingen. Gebruik heldere instructies wat zeg je wel tegen een proefpersoon en wat zeg je niet. Bijv. aanmoedigen bij een harvard step test. Maakt een verschil. Test je meetinstrument als je niet weet of er een leer effect inzit of geheugen test in zit dan moet je het testen dus nog eens testen als je ziet dat het verschil te groot is moet je er rekening mee houden.
Validiteit Hiermee ga je kijken of je de methode die je hebt gebruikt daadwerkelijk meet met wat je wil dat het meet en zijn de conclusies die je hebt getrokken geldig of niet. Zo zijn er verschillende onderdelen in validiteit. -
-
-
Face validity o Aan een steekproefpersoon uit de populatie vragen of de methode die je gebruikt meet met wat je wilt Content validity o Een deskundige na laten kijken of er een fout in zit of dat je overal mee rekening hebt gehouden Predictive validity o Kun je toekomstig gedrag meten? Construct validity o Komen jouw gegevens overeen met andere metingen?
Validiteit testen: Je kunt altijd zeggen, als je zelf een vragenlijst maakt dan zal hij niet valide zijn. Regel 1 is dan, gebruik zoveel mogelijk bestaande meetinstrumenten. Is hij niet goed moet je hem ook niet gebruiken. -
Vergelijk de scoren van een IQ test met een andere IQ test. Je hoopt dat je dan even goed scoort, want dan weet je dat de test valide is. Vergelijken met een andersoortig instrument: sociaal wenselijk en IQ test of sociaal wenselijk en persoonlijkheidstest. Geven mensen die antwoord omdat hij denkt dat jij dit antwoord wilt horen
Het verband tussen betrouwbaarheid en validiteit Betrouwbaarheid en validiteit zijn misschien losse onderdelen ze kunnen wel samen gaan. Zoals in de volgende situaties. 1. De meting is noch betrouwbaar noch geldig a. Het gebrek aan betrouwbaarheid betekend soms dat de meting correct is gedaan maar op andere momenten een andere score is behaald 2. De meting is betrouwbaar maar niet geldig a. De meting kan meerdere keren het concept incorrect meten, dus de betrouwbaarheid is bereikt maar de scores zijn ongeldig 3. De meting is geldig maar niet betrouwbaar a. Hoewel dit vrij onwaarschijnlijk is, is het mogelijk dat de spreiding van onbetrouwbare scores toch geheel geldige score weergeeft voor de gehele populatie
Onderzoeksontwerpen voor sportstudies Verzamelen van gegevens voor het onderzoek kan op twee verschillende manieren, zoals we weten kan dat door bestaande informatie te verzamelen en te gebruiken voor het onderzoek. Als manier heb je ook om een onderzoeksontwerp te ontwikkelen waarmee je systematisch gegevens kan
verzamelen en de betrouwbaarheid en validiteit verhoogt. Er zijn zeven onderzoeksontwerpen die behandeld worden: 1. Experimenteel a. X1 behandeling X2 hiermee ga je kijken wat het effect is van de behandeling dus X2 – X1 = effect van behandeling. Dit kan ook door twee groepen te gebruiken de een wel een behandeling en de ander niet ook wel een controle groep. Dit onderzoeksontwerp is toepasbaar in een gecontroleerde omgeving(laboratorium) of een natuurlijke omgeving. 2. Cross-sectioneel a. Een van de meest voorkomende onderzoeksontwerpen binnen de sociale wetenschappen. Steekproef vanuit een complete populatie, gegevens worden vaak verzameld door interviews of enquêtes. Voorbeeld van dit onderzoek is het verschil tussen man en vrouw in sportdeelname. 3. Tijdreeks a. Hierbij ga je kijken naar de afhankelijke variabele over een bepaalde periode voor en na het effect van de onafhankelijke variabele. Bijvoorbeeld of er een grotere deelname aan golf is zodra er een groot golf toernooi op televisie is geweest. Je meet dan dus voor het toernooi en daarna. 4. Longitudinaal a. Een ontwerp waarbij je een onderzoek over een langere periode uitsmeert. Je kan dan denken aan een leerlingvolgsysteem, waarbij je het gedrag van het kind volgt over een aantal weken of jaren. Kost over het algemeen veel tijd en kan gaan vervelen daarom wordt er vaak aangeraden om een cross-sectioneel onderzoek te gebruiken ipv longitudinaal. 5. Case studie a. Het onderzoeken van een case over een bepaalde tijd. Dit kan in verschillende sitauties bijvoorbeeld: ‘een organisatie, sportteam, school, individu’. Denk maar aan een persoon en waarom hij een groot fan is van een sportteam bijvoorbeeld. b. Kenmerken van een case studie Gall et al. (1996) Yin(1994) 1. Verschijnselen worden onderzocht door zicht te 1. Je theorie suggereert bepaalde uitkomsten in een richten op specifieke gebieden bepaalde context dus moet je een case kiezen die 2. Elke case wordt uitgebreid onderzocht een geschikte context biedt 3. Verschijnselen worden onderzocht in hun natuurlijke 2. Wanneer je een unieke of zeldzame situatie wilt context beschrijven en verklaren 4. Casestudies gaan uit van het perspectief van de 3. Wanneer je een case wilt beschrijven en verklaren personen in de case in plaats van het perspectief van die nog niet tot in detail is bestudeerd de onderzoeker
6. Grounded theory a. Een inductieve manier van onderzoek doen waarbij er gekeken wordt naar het algemeen idee van de onderzoeker. Er zal dan geen vooraf gestelde theorieën en of ideeën van de onderzoeker toegepast worden. Theorie is wel belangrijk maar deze wordt ontwikkeld tijdens het verzamelen van gegevens.
7. Etnografie a. Cultuur gericht onderzoek, waar gekeken wordt naar de meningen van deze groep. Het doel is om het gedrag of de cultuur van die groep te begrijpen door het te zien door de ogen van de groep zelf.
Verschillende steekproeven Als je besloten hebt welke informatie je nodig hebt en ook de manier waarop je deze gegevens gaat verzamelen. Er zijn verschillende steekproeven die ja kan gebruiken bij het onderzoek in het boek worden er vier genoemd namelijk: 1. Willekeurige steekproef a. Hiermee heeft iedereen van de populatie evenveel kans om uitgekozen te worden. 2. Gecontroleerde willekeurig steekproef a. Hiermee wordt eerst de populatie verdeeld over twee subgroepen bijvoorbeeld man en vrouw, vervolgens wordt er dan een willekeurige steekproef gedaan 3. Cluster steekproef a. In plaats van individuen willekeurig onderzoeken kan je als onderzoeker ook ervoor kiezen hele teams binnen een competitie willekeurig te ondervragen 4. Systematische steekproef a. Hierbij wordt er systematisch iemand geselecteerd, als voorbeeld denk aan de oude televisiespelletjes waarbij de 10e beller door gaat naar de volgende ronde
Non waarschijnlijkheid methoden Er zijn verschillende non waarschijnlijkeids methoden te benoemen, deze zijn er om je onderzoek dat je vanuit een interpretatief oogpunt uitvoert. We zullen zeven methoden kort behandelen. 1) Sneeuwbal: Je selecteert je eerste respondenten en deze respondenten selecteren zelf een potentiele andere respondenten. 2) Theoretisch Je selecteert gevallen die heel goed een bepaalde theorie ondersteunen. 3) Typische gevallen Jouw steekproef is gekozen op basis van een typisch geval van een bepaalde theorie. 4) Extreme gevallen Je selecteert gevallen die extreme voorbeelden zijn van een theorie. 5) Opportunistisch Je selecteert steekproeven als ze zich voordoen en je profiteert van onverwachte mogelijkheden 6) Gemakshalve De steekproef is gekozen op basis van handigheid op het gebied van locatie, toegankelijkheid, etc.
7) Sleutelinformant techniek individuen die worden gekozen op basis van specifieke kennis die zij hebben, ze hebben bijvoorbeeld een bepaalde rol of verantwoordelijkheid binnen en organisatie
Welke methoden moet ik gebruiken om gegevens te verzamelen vanuit mijn steekproef? Er zijn verschillende methoden die je kan gebruiken om gegevens te verzamelen voor je onderzoek. Denk bijvoorbeeld aan een interview of een enquête, maar er zijn er nog een aantal. Hieronder staan de belangrijkste methoden.
Enquêtes (kwantitatief onderzoek) Interviews (kwalitatief onderzoek) Observatie en respondent observatie (concepten onderzoek zelfstandig) Inhoudsanalyse (analyse onderzoek van teksten, bronnen etc) Etnografie (diepgaand onderzoek cultuur of groep)
Het verzamelen van gegevens ‘de enquête’ Er zijn drie verschillende soorten enquêtes die gebruikt kunnen worden in een kwantitatief onderzoek namelijk: 1. Schriftelijke enquête 2. Telefonische enquête 3. Persoonlijke enquête Wanneer gebruik je een enquête of wanneer is deze nu geschikt? Dat kan je bepalen door drie verschillende vragen te stellen en te beantwoorden. 1. Kan ik de informatie die ik nodig heb verkrijgen uit een enquête? 2. Is een enquête de beste of meest geschikte methode of zijn er andere methoden meer geschikt om deze gegevens te verzamelen? 3. Zijn andere methoden uitgesloten, bijvoorbeeld interviews, door tijd en geldbeperkingen? Welke vragen moet ik stellen voor het ontwerp van de enquête? Een enquête kan je zo maken maar zijn de vragen dan correct en sluiten die dan aan bij wat je wil onderzoek? Door deze drie vragen te gebruiken bij het opstellen van je enquête zorgt ervoor dat je ontwerp kloppend is. Gezien een enquête uit open en gesloten vragen kan bestaan. 1. Welke informatie heb ik nodig om mijn onderzoeksvraag te beantwoorden? 2. Welke vragen kan ik stellen die me deze informatie opleveren na analyse van de antwoorden? 3. Hoe ga ik die gegevens analyseren om een antwoord te krijgen op mijn onderzoeksvraag? Voordelen van een enquête 1. Toegankelijkheid 2. Potentiele vermindering van vertekening 3. Anonimiteit
Nadelen van een enquête 1. Potentiele problemen bij ingewikkelde vragen 2. Geen controle over wie de enquête invult
4. Gestructureerde gegevens 5. Tijd voor de respondenten
3. Geen mogelijkheid om verder te vragen 4. Mogelijk laag responspercentage
Het verzamelen van gegevens ‘interviews’ Nu weet je wanneer je een enquête gebruikt, maar wanneer gebruik je een interview? Interviews leveren vaak kwalitatieve waardes. Een kwalitatief onderzoek is een interview het meest handige, deze interviews leveren vaak gedetailleerde informatie. Veal (1997) benoemt drie situaties waarin interviews vaak worden gebruikt. 1. Wanneer er een kleine populatie is en daardoor de kwantitatieve aanpak van enquêtes ongeschikt is. 2. Wanneer je verwacht dat de informatie nogal zal verschillen onder de respondenten en wanneer je verwachte dat deze informatie complex is en daarom moeilijker te meten met andere methoden. 3. Wanneer het onderzoek verkennend is en de interviews gebruikt kunnen worden om informatie naar boven te halen die gebruikt kan worden om verder onderzoek te stimuleren. Een interview kan op vier verschillende manieren worden uitgevoerd, namelijk: 1. 2. 3. 4.
Gestructureerde interview (enquête waar vragen worden voorgelezen) Semigestructureerd interview (aantal vragen of vraagschema) Ongestructureerde interviews (algemene vragen stellen zonder enig structuur) Focusgroep (een op een interactie)
Voordelen interview Ervaringen over het onderwerp Meer inzicht in het onderwerp Onverwachte gegevens die naar boven komen Manier waarop iemand antwoord geeft op een vraag kan extra info geven Vertrouwensband creëren Toegang tot groepen die normaal niet zou kunnen bereiken door middel van enquêtes Vanuit een bepaalde context
Nadelen interview Kost veel tijd, geld en werkzaamheden Vertekend beeld krijgen door eigen acties Dominante vertoning van de interviewer kan ongewenst resultaat opleveren Het analyseren van gegevens kost veel tijd Zelf genoteerde metingen, kunnen wel of niet eerlijk zijn
Betrouwbaarheid van interviews kan worden vergroot door: -
Standaard interview schema te gebruiken Stabiele interviewomgeving te creëren De interviews op te nemen De opname snel om te zetten in woorden (transcriptie)
Verzamelen van gegevens ‘onopvallende methoden, observatie en inhoudsanalyse’ Een onopvallende methoden is een methode waar geen effect plaats vindt binnen de sociale omgeving die onderzocht wordt. Er vindt dus geen interactie plaats tussen respondent en onderzoeker. Hierdoor kan er misschien invloed worden uitgeoefend op de verzamelde gegevens. Er zijn twee vormen van onopvallende methoden, namelijk: ‘observatie en inhoudsanalyse’. Voordelen van onopvallende methoden Onopvallende methoden verstoren op geen enkele manier de sociale omgeving Onopvallende methoden zijn daarom geschikter voor het meten van daadwerkelijk gedrag en dat is niet altijd hetzelfde als het gerapporteerde gedrag Het verzamelen van gegevens is vaak makkelijker
Nadelen van onopvallende methoden Wanneer de onderzoeker geen interactie heeft met de respondenten kan het moeilijk zijn om het fenomeen dat onderzocht wordt te begrijpen of beschrijven Net zoals er bij interviews vertekening kan optreden van een bepaald beeld of standpunt kan dit ook gebeuren bij het verzamelen van gegevens door onopvallende methoden, vooral wanneer de respondenten op de hoogte zijn van het onderzoek Voor onopvallende methoden zoals observatie kan gegevensverzameling moeilijk zij zonder het gebruik van beeld of video materiaal
Voordelen en nadelen van observatie methoden Voordelen Directheid Het vindt plaats in een natuurlijke omgeving Gedrag vastleggen waarvan de respondent zich niet bewust is Gedrag vastleggen dat de respondent liever zou willen verbergen
Nadelen Het verschijnsel verkeerd begrijpen Problemen met het opnemen van de gegevens Het effect van de observeerder op de respondenten
Inhoudsanalyse Een inhoudsanalyse bestaat uit verschillende fasen, namelijk:
Selecteer de tekst die je wilt analyseren Selecteer de precieze bron Selecteer je categorieën of coderingen waarin je de gegevens wilt plaatsen Plaats elke relevante uitspraak/artikel/andere gegevens unit in de geschikte categorie of codering Analyseer de gevonden gegevens
Analyseren van gegevens ’kwantitatieve data-analyse’ Pre – post test: Eerst meten dan doe je de interventie. Je laat iemand rennen je geeft iemand red bull en laat iemand nog een keer rennen. En dan ga je kijken of die sneller rent.
De o staat voor de baseline de nulmeting. Probeer bij je x maar 1 ding te houden Onafhankelijke variabelen kan alleen bij een verschil. Pre-post test: test zonder controle groep uitvoeren Controlled trail: test en een controle test uitvoeren RCT: Vergelijkbare groepen? Misschien eerste groep slimmer dan andere klas. Dus: randomiseren. Times series: is verschil tussen metingen na X anders?
Verschillende meetniveaus Meetniveaus: Nominaal, Ordinaal, Interval en Ratio: - Nominaal: Nominale schalen groeperen onderwerpen in verschillende categorieën. Een nominale schaal suggereert geen verband tussen de groepen. Categorieën zijn verschillende dingen als man/vrouw of gemeente. - Ordinaal: Hebben een rangorde, maar geven niet de verschillen aan tussen scores. De gegevens zijn geordend, maar er is geen indicatie hoeveel verschil er is. Dit is een niveau hoger dan nominaal. Een goed voorbeeld is de plaatsing op een squash ranglijst. De persoon bovenaan heeft beter gepresteerd dan degene die 2de staat en zo verder. - Interval: Hebben gelijke intervals van metingen, bijvoorbeeld een turn score kaart. Er zijn gelijke intervals tussen elke score, dat wil zeggen dat er steeds hetzelfde verschil zit tussen een 8 en een 9. Het is niet zo dan een 10 2 keer zoveel waard is als een 5. - Ratio: zijn ook gebaseerd op een volgorde met gelijke meeteenheden maar ze zijn evenredig. Als een basketbalteam 50 punten heeft gescoord dan is dit 2 keer zoveel waard als een scoren van 25 punten. Ratio schalen lopen vanaf 0 naar boven en kunnen geen negatieve score hebben. Alles wat je kunt meten, in meters, kilo’s zijn allemaal ratio schalen. (skill) Verschil tussen ordinaal en interval: het verschil tussen de volgende moet even groot zijn, dan is het een interval. Is dit verschillend dan is het een schaal op ordinaal niveau. Je kunt niet zeggen, havo is 2 keer zo groot als vwo dus daarom is dit ordinaal. Voorbeeld: je kunt een cijfer krijgen van 1 tot 10, 5 is gemiddeld, is de stap van 5 naar 6 naar 7 even groot, ja het is steeds + 1. Als ik cijfers geef is dan de stap van 5 naar 6 dus veel groter dan van 6 naar 7 omdat deze beide een voldoende is. Van 5 naar 6 is dus echt anders en hierdoor heb je dus een ordinale schaal. Dus interval: als de stappen precies even groot zijn. (skill) Gemiddelde bij interval en ratio
Modus en mediaan: Nominaal en ordinaal Als je dit hebt bepaald: dan ga je controle doen van je data: - Je mist scores - Zijn er rare scores (. En , / cm en m) - Zijn de scores normaal verdeeld (scoren de meeste mensen gemiddeld) (klokvormige tabel) Statistische termen: M -) Mean (gemiddelde) n -) Aantal mensen in een bepaalde groep N -) totaal aantal mensen wat in het onderzoek meedoet SD -) standaarddeviatie (deviatie betekent afwijking)
Het analyseren van je gegevens 1ste analyse: - Hoe hoog scoren ze op een bepaalde test. Je gaat kijken naar de gemiddelde waarden. Je gaat de getallen optellen en delen door het aantal dan heb je het gemiddelde. - Andere manier kijken naar de middelste score: dus het mediaan. Je past dit toe als er een rare waarde in de scores zitten. Dus als de getallen veel van elkaar afwijken ga je een mediaan zoeken, dus de middelste score. - Modes: meeste voorkomende score. Wanneer je de modes veel gebruikt is mij de nominale of ordinale schaal. Standaarddeviatie: Afwijking van het gemiddelde. Normaalverdeling: y-as hoe vaak het voorkomt (aantal scores) x-as de variabelen. Normaal verdeeld: toetsen van parametrisch (klokvormig) Kleinere standaarddeviatie: gemiddeldes liggen veel minder van elkaar af. Geen klokvorming: toetsen we non- parametrisch ( niet klokvormig) geen normaal verdeling
Parametrische toetsen: Ratio, interval schalen, het moet continu zijn. Non parametrisch toetsen: Bij de testen kijken ze naar ranking. Dit test verschillen in een onderzoek. Mediaan: is het middelste getal in een (oplopende) getallenreeks. De mediaan van bijvoorbeeld de getallenreeks 11, 12, 13, 13, 16, 18, 19, 20, 22 is het getal 16. Dit is namelijk het middelste getal. Voor het berekenen van de mediaan geldt de voorwaarde dat de getallenreeks eerst oplopend wordt gesorteerd.
Modes: is het meest voorkomende getal in een getallenreeks De modus van bijvoorbeeld de getallenreeks 11, 12, 13, 13, 16, 18, 19, 20, 22 is 13. Dit getal komt namelijk twee keer voor. Alle andere getallen komen slechts één keer voor. Standaarddeviatie: is een indicator voor de spreiding van de getallen rondom het gemiddelde. De standaard deviatie wordt ook wel de spreiding genoemd, en ook wel de standaardafwijking. Gemiddelde: berekent men door alle waarden bij elkaar op te tellen en deze uitkomst te delen door het aantal getallen dat bij elkaar is opgeteld. Het gemiddelde van bijvoorbeeld de getallenreeks 11, 12, 13, 13, 16, 18, 19, 20, 22 is: 11 + 12 + 13 + 13 + 16 + 18 + 19 + 20 + 22 = 16 9 Beslissingsschema statistiek:
Hoeveel condities: mavo, havo, vwo zijn 3 condities Binnen die groepen zijn dit dezelfde proefpersonen of anderen (dezelfde shuttle run test 2 keer afnemen en 2 mensen beoordelen de studenten, verschillende proefpersonen Nederlanders en Engelsen) Welke test: - Dezelfde groep: parametisch (normaal verdeelt) dependent t-test, non-parametrisch wilcoxon test. - Verschillende gropen: parametrisch (normaal verdeelt) de independend t-test, non parametrisch mann whitney u test. Relatie (correlatie): - Parametrisch: Pearson - Non-parametrische: Spearman
Het toetsen van verschillen T-toets: Een t-toets is een parametrische statistische toets die onder andere gebruikt kan worden om na te gaan of het (populatie-)gemiddelde van een normaal verdeelde grootheid afwijkt van een bepaalde waarde, dan wel of er een verschil is tussen de gemiddelden van twee groepen in de populatie.
2 soorten t-toetsen: - Een gepaarde t-toets gebruik je wanneer je wilt weten of het gemiddelde van een groep anders op een ander tijdstip wanneer er gemeten is (mentale training voor of na de zaal training). - Een niet gepaarde t-toets gebruik je wanneer de twee variabelen onafhankelijk van elkaar zijn, dus je onderzoek of de gemiddelde scores van 2 verschillende groepen significant verschillend zijn. Correlaties onderzoeken het verband tussen 2 variabelen die bestaan uit interval of ratio gegevens. Een correlatie kan een verband aangeven tussen 2 variabelen, maar geeft niet de oorzakelijkheid of causaliteit aan, dat is de mate waarin variabele X de veroorzaker is van variabele Y. Regressieanalyse kun je een lineair verband berekenen tussen 2 variabelen. Dit lineair verband voorspelt het effect van de ene variabele op de andere. Regressie is een gebruik van meer correlaties. Pearson is een maat voor de sterkte van het lineaire verband tussen 2 variabelen X en Y. Een correlatie tussen de lengte van een golfer en het gemiddelde slagbereik zal een pearson correlatie worden gebruikt. De spearman correlatie is een niet lineair equivalent van de Pearson correlatie en wordt gebruikt bij ordinale gerangschikte gegevens. Mann-Whitney toets is een alternatief op de onafhankelijke t-toets en wordt gebruikt wanneer je gegevens ordinaal en non-parametisch van meetniveau zijn. Chi-kwadraat toets is een nuttige toets voor non-parametische nominale gegevens. Met de Chikwadraattoets kun je bepalen of er een verband bestaat tussen twee variabelen. Deze toets is gebaseerd op een vergelijking van de waargenomen waarden in de tabel met wat je zou kunnen verwachten als de twee verdelingen geheel onafhankelijk zouden zijn. Met andere woorden: je beoordeelt de kans dat de gegevens in je tabel door toeval kunnen voorkomen. Aan de hand van de 'chi kwadraat verdeling' wordt nagegaan of de toetswaarde groter is dan op basis van toeval verwacht zou worden.
Wanneer welke toets: -
-
Nominaal: chi-kwadraat toets Interval of ratio: relatie 3 of meer variabelen: regressie, relatie 2 variabelen correlatie, verschil t-toets (verschillen binnen een groep, gepaarde; 2 groepen vergelijkt, onafhankelijke) Ordinaal: relatie tussen 2 groepen spearman correlatie, verschillen tussen groepen, mannwhitney.
P- waarde: Hoe kleiner de p-waarde is, hoe kleiner de waarschijnlijkheid is dat het door toeval komt en dat er daadwerkelijk een verband bestaat tussen de variabelen. Een p-waarde van 0.10 geeft aan dat 90 van
de 100, het resultaat te danken was aan het een daadwerkelijk verband, in plaats van toeval. Als je een grote p-waarde hebt, kun je niet genoeg op je resultaten vertrouwen of ze een daadwerkelijk verband of verschil tonen. Als de kans, dat een verschil door toeval ontstaan is, kleiner is dan 5% (p = 0.05), dan noemt men het verschil significant (betekenisvol). Als de kans, dat het verschil door toeval ontstaan is, kleiner is dan 1% (p = 0.01 ) dan noemt men het verschil zeer significant (zeer betekenis vol). De kans op toeval is dan wel erg klein. De p-waarde kleiner is dan 0,05 dan is er geen sprake van toeval. Dus p-waarde kleiner dan 0,05 dan is er een significant verschil. P-waarde hoger dan 0,05 er is geen significant verschil.
Bijlage 1 Behandeld week 1 Termen Primaire gerichtheid Secundaire gerichtheid Theorie gericht Praktijk gericht Kwalitatief Kwantitatief Beschrijvend Verklarend Hypothese Fundamenteel
Empirisch
Toegepast Inductief Deductief
Behandeld Week 2. Termen Theoretische relevantie Praktische relevantie Reproduceerbaar
Betekenis Vanuit bestaande gegevens onderzoek opzetten Vanuit gevonden gegevens vergelijking met andere gegevens Op de onderzoeker zelf om kennis te vergaren Praktijk gegevens ophalen en hoe deze te gebruiken Onderzoek gebaseerd op meningen Onderzoek gebaseerd op feiten en cijfers Objectief, gebaseerd op feiten zonder vooraf geen duidelijk idee te hebben hoe het uitpakt Oorzaken en gevolgen verbinden met elkaar iets wat je waarneemt. Wat je denkt dat er gaat gebeuren Onderzoek is gericht op het verwerven van kennis zonder stil te staan mogelijke toepassingen Onderzoek in de praktijk waar in zekere regelmaat te ondekken in de waargenomen verschijnselen om zo inzicht te krijgen en een algemeen geldende uitspraak te doen Het ontwikkelen van praktisch bruikbare producten en methoden Vanuit waarnemen naar theorie Theorie naar waarneming (testen van de theorie)
Betekenis De mate waarin de onderzoeksresultaten wetenschappelijk van belang zijn De mate waarin de onderzoeksresultaten een maatschappelijk nut dienen Betrouwbaar of herhaalbaar
Vraagdoelstelling
Nominaal onderzoek Ordinaal onderzoek
Interval onderzoek
Ratio onderzoek
Discrete variabelen
Continue variabelen
Behandeld week 3 Termen pagina 100-111 onderzoeksport Experimenteel
Cross sectioneel
Tijdreeks
Longitudinaal
Case Study
Ground theory
Etnografie
Inzicht krijgen in een bepaalde tijd bij een bepaalde doelgroepen om een aanbeveling te doen Kwalitatieve variabelen in een niet vaste of zinvolle volgorde Kwalitatieve variabelen gericht op vaste en logische volgorde tegenovergestelde van nominaal Kwantitatief, Continue of discrete variabelen schaalpunt van waarde geen nulpunt heeft. Denk aan een temperatuur schaal of een weegschaal Kwantitatief, Continue of discrete variabelen waar de schaalpunt een natuurlijke nulpunt waarde heeft. (Kan niet lager dan 0) Beperkte aantal getallen of klassen als mogelijk antwoord/uitkomst, tellingen, bloedgroepen enz. Interval waarde, tussen twee willekeurige waarden ligt altijd nog een tussenliggende waarde. Voorbeeld tijd, lengte, massa en energie
Betekenis Onderzoek worden de onderzoekseenheden willekeurig over twee of meer groepen verdeeld, waarna deze groepen aan verschillende proefomstandigheden worden getest. Onderzoek wordt ieder individu in een groep eenmalig op hetzelfde tijdstip geobserveerd of gemeten. Dit kan door interviews binnen de groep zoals alleen maar nurses. Onderzoek met een reeks aan meetgegevens over een verloop van tijd. Invloed van een bepaald evenement, interventie gebaseerd. Onderzoek waar de waarnemingen of metingen bij ieder individu van de groep op een aantal achtereenvolgende tijdstippen wordt gemeten. Enkel onderzoeksobject, gedetailleerd onderzoek naar specifiek persoon of individu met de bedoeling verschillende aspecten, complexiteit en ontwikkelingen te meten. Aanpak waarbij de onderzoekers tijdens interviews gaan de weg op ideeën komen. Deze worden in de volgende interview getoetst. Als deze toetsen laten zien dat de hypothesen juist zijn, worden ze als gefundeerde theoretische stelling beschouwd. Onderzoek waar etnische groepen in kaart worden gebracht bijvoorbeeld bij verschillende
Clustersteekproef
Willekeurige steekproef
Gecontroleerde willekeurige steekproef
Systematische steekproef
Cross over design
Behandeld week 4 Termen Beschrijvende statistiek (p. 207)
Verklarende statistiek (p. 207)
Modus
Gemiddelde
Mediaan
Standaarddeviatie
stammen en bevolkingen. Goedkopere manier van een steekproef op populatie waardoor er verschillende clusters worden gemaakt iedereen uit een cluster wordt ondervraagd. Deze wordt veel gebruikt bij grote geografische onderzoeken. Ook wel area sampling Individu of iedere eenheid in de populatie met dezelfde kans heeft om gekozen te worden. Lotterij Bij bepaalde subgroepen binnen de populatie wat betreft leeftijd of geslacht, dat er van beide voldoende vertegenwoordigd zijn in de steekproef. 50-50. Een steekproef waarbij willekeurig een aantal personen wordt geselecteerd van de populatie en vandaaruit wordt er een interview afgenomen bijvoorbeeld bij iedere 10e persoon. Van 1000 mensen wil je 100 interviewen door 100/100 kom je op 10 uit en vandaaruit wordt er bij elke 10e persoon test afgenomen. Medicijnen laten uitwerken en vervolgens de groepen kruisen de een wordt placebo de ander wordt medicijn en dan kijken naar de veranderingen binnen de groep.
Beschrijving Organiserend en samenvattend van de populatie aard zorgt ervoor dat er een overzicht van gegevens is binnen het onderzoek met daarin gemiddelde te berekenen voor bijvoorbeeld een prestatie van een team Mogelijkheid tot het maken van conclusies ten aanzien van de gehele populatie van jouw steekproef door de overeenkomsten of verschillen te analyseren tussen twee of meer variabelen. Meest voorkomende variabel bijvoorbeeld leeftijd voor individuen vinden die stoppen met competitieve sport. Gemiddelde score van alle observaties van een variabele. Bijvoorbeeld gemiddelde score van je tegenstanders Waarde die precies de middeste is van alle gedane waarnemingen. Bijvoorbeeld wekelijks aantal uren dat je besteedt aan PHO Meet de mate waarin scores afwijken van het gemiddelde
Bijlage 2 Wat is onderzoek? (Blz. 5) Onderzoek is een systematisch proces van ontwikkeling en bevordering van menselijke kennis. Kenmerken van onderzoek: 1. Onderzoek is gebaseerd op een specifieke onderzoeksvraag, hypothese of probleem. 2. Onderzoek volgt een specifiek plan of procedure – het onderzoeksproces 3. Onderzoek heeft als doel het vergroten van kennis door het interpreteren van feiten en het trekken van conclusies op deze feiten 4. Onderzoek vereist goed doordachte argumenten om de conclusies te ondersteunen 5. Onderzoek is gebaseerd op bestaande kennis en wil deze verbeteringen en/of aanvullen, maar ook verdere onderzoeksvragen ontwikkelen. Doelstellingen Theoretisch georiënteerd 1. Ontwikkelen van Theorie Model voor coaching 2. Testen van Theorie Model voor coaching in verschillende contexten Praktisch georiënteerd 3. Zoeken van probleem Loopt het zoals het moet lopen? 4. Diagnostiek Wat zijn de knelpunten? 5. Ontwerpen Hoe kunnen we het verbeteren? 6. Interveniëren Hoe kunnen we dat implementeren? 7. Evalueren Werkt de aanpak? Fasen van gegevensverzameling (Blz. 5) Fase 1 Voorafgaand de gegevensverzameling, waarin de onderzoeker beslist welke onderzoeksvraag, welk doel, welke deelvragen en welk theoretisch kader hij of zij gaat gebruiken. Fase 2 Fase van ontwerp waarin wordt aangegeven hoe de gegevens verzameld worden om de onderzoeksvraag te beantwoorden. (onderzoeksontwerp) Fase 3 Verzamelen van gegevens, waarbij je gebruik maakt van een of meerdere onderzoeksmethoden. Fase 4 Analyseren van de gegevens waarin verbanden worden gelegd met het theoretisch kader. Fase 5 Rapporteren van het onderzoek om anderen te informeren over de resultaten. Type onderzoek (Blz. 6-9) Verkennend = Wanneer er weinig tot geen kennis is van een verschijnsel (verkenningstocht) Beschrijvend = Beschrijven van een verschijnsel en vertellen wat er gebeurd is Verklarend = Gaat om waarom iets gebeurt en zoekt naar oorzakelijke relaties Heeft een theoretisch raamwerknodig voor uitleg Voorspellend = Voorspellen van toekomstige verschijnselen gebaseerd op interpretaties die zijn voorgekomen uit verklarend onderzoek.
Fundamenteel = Toegepast
=
Primair
=
Secundair
=
Theoretisch
=
Empirisch
=
Een beter begrip en betere kennis krijgen van algemene concepten. Heeft geen directe waarde behalve dan een toevoeging aan algemene kennis. Oplossen van een specifiek probleem of oplossingen aandragen voor een praktische vraag. Verzameling van oorspronkelijke gegevens die voor dat bepaalde onderzoeksproject zijn. (interviews en vragenlijsten) Verzameling van gegevens uit bestaande of (secundaire) informatiebronnen. (gemeentelijke gegevens) Bevinden uit bestaand werk om nieuwe ideeën te ontwikkelen door het analyseren van bestaande theorieën en verklaringen. Ontwikkeling van nieuwe ideeën door het verzamelen van eigen gegevens. (Empirisch = Meer gebaseerd op observatie of meting, op dan theorie)
Kwantitatief- en Kwalitatief onderzoek (Blz. 23-24) Kwantitatief = Observeren en analyseren van numerieke metingen (meetbare hoeveelheden) (Statistische analyse om te kijken of er een verband is tussen 2 variabelen) Kwalitatief = Vastleggen van eigenschappen die niet kwantificeerbaar zijn (Niet tot nummers te brengen, zoals gevoelens, gedachten, ervaringen etc) Onderzoeksproces (Blz. 34-38) Fase 1 Onderwerp kiezen Fase 2 Bestuderen van literatuur Fase 3 Ontwikkelen van een theoretische en conceptuele raamwerken Fase 4 Opstellen van onderzoeksvraag Fase 5 Onderzoeksontwerp Fase 6 Gegevensverzameling Fase 7 Data analyse Fase 8 Conclusies trekken Soorten onderzoek (Blz. 100-108) Experimenteel = Kijken of onafhankelijke variabele effect heeft op afhankelijke variabele X1 – behandeling – X2 (effect is X2 – X1) Cross-sectioneel = Steekproef vanuit een complete populatie. Hieruit worden verbanden gelegd en oorzakelijke verbanden gesuggereerd, waaruit een conclusie wordt getrokken voor de gehele populatie. Meting over een korte periode (over minder dan een half jaar) Tijdreeks = Meting van de afhankelijke variabele over een bepaalde periode voor en na het effect van de onafhankelijke variabele. Longitudinaal = Steekproef die bepaalde variabelen meet over een uitgestrekte periode. Meting over een lange periode (over meer dan een half jaar) Case-study = Intensief bestuderen van een bepaalde case Grounded theory = Theorie nog steeds belangrijk maar die wordt ontwikkeld vanuit de oorspronkelijke gegevensverzameling in plaats van het te testen aan de hand van vooraf opgestelde hypothesen. Riskante strategie voor studentenonderzoek Etnografisch ontwerp = Diepgaand en langdurig onderzoek van een groep door menging die groep. Doel is om, door veel gegevensverzamelingsmethoden, gedrag te begrijpen door te zien door de ogen van de groep.
Experimenteel onderzoek Pre posttest = (toename)
O
-
Controlled trail = (effect van X)
O O O O
RCT (gelijk)
=
R R
-
X X
-
O O
Deelnemers Deelnemers
-
X
-
O O
Deelnemers Controle
-
X
-
O O
Deelnemers Controle
Onderzoeksvraag Wat wil je weten? (niet hoe en niet waarom) Frequentie = Hoe vaak komt X voor? Verschil = Is er een verschil in X tussen een groep met Y en een groep zonder Y Relatie = Is er een relatie tussen X en Y? Variabelen Afhankelijk Onafhankelijk
= =
Hetgeen dat je meet (de uitkomst) Hetgene waarmee je de uitkomst probeert te beïnvloeden
Onderzoek naar verband tussen eindcijfer en sportdeelname Afhankelijk = Eindcijfer Onafhankelijk = Sportdeelname Steekproef selecteren (Blz. 110-114) Van te voren de populatie en hun kenmerken vaststellen 1. Steekproef moet qua kenmerken kloppen aan de gehele populatie (allemaal ALO studenten) 2. Steekproef moet qua omvang groot genoeg zijn om uitspraak te doen over de gehele populatie. Willekeurig
=
Gecontroleerd willekeurig = Cluster Systematisch
= =
Elk lid van populatie maakt even veel kans om gekozen te worden. Populatie verdelen in subgroepen en uit elke subgroep een willekeurige keuze Willekeurige keuze uit vaste groepen Systematische keuze op nummer (elke 7e persoon)
Veel gemaakte fouten Gemakkelijke of snel beschikbare personen kiezen (personen bekend met het onderzoek) Vrijwillige aanmelding of willekeurige keuze zonder kennis over potentiële verschillen. Introduceren van systematische vertekening door kiezen van niet willekeurige steekproef. Willekeurige steekproef kiezen terwijl andere steekproefmethoden meer geschikt zijn. Steekproef is niet groot genoeg gekeken naar de doelen van het project.
Enquête (Blz 127- 134) Voordelen Toegankelijkheid Kans kleiner op vertekening Anonimiteit Gestructureerde gegevens Tijd voor respondenten
= = = = =
Nadelen Problemen bij moeilijke vragen = zijn. Geen controle wie het invult = invult Geen mogelijk voor doorvragen = Laag responspercentage respons hebben
Low budget, je hoeft zelf niet aanwezig te zijn Kans klein op vertekening van de resultaten Kan anoniem ingevuld worden Makkelijk vergelijkbare, kwantitatieve gegevens In te vullen op tijden makkelijk voor respondenten
Vragen moeten duidelijk, op 1 manier te begrijpen Geen controle over of een ongeschikt persoon het Motivaties achter antwoorden niet op te vragen = Algemeen bekend dat enquêtes weinig
Soorten vragen Gesloten = Vooraf bedachte antwoorden Open = Antwoord voor eigen invulling Schaal o Likert-schaal = Mate van eens of oneens o Semantische differentiaalschaal = Mate van tegenovergestelde gevoelens Anders o Rangorde = 1 is beste, 2 is gemiddeld en 3 is slechtst o Lijstvragen = Meerdere antwoorden op 1 vraag o Filtervragen = Bij Ja naar vraag 9, bij Nee naar vraag 11 Interview (Blz. 152-155) Voordelen Antwoorden in eigen woorden Meer inzicht in verschijnselen Onverwachte gegevens krijgen Lichaamstaal is zichtbaar Introductie onderzoeker Veel groepen bereikbaar Tijd en geschiedenis
= = = =
=
Nadelen Afnemen vereist meer middelen Verkeerd beeld door reacties = Gevaar voor dominantie richting Analyse van gegevens is moeilijk Antwoord afhankelijk kwaliteit = Soorten interviews Gestructureerd Er
=
Respondent krijgt de kans om woorden zelf te kiezen Respondent geeft informatie uit eigen perspectief Inzicht krijgen in niet voor de hand liggende meningen Gezichtsuitdrukkingen, toonhoogte van stem = Er is een mogelijkheid om jezelf voor te stellen = Toegang tot alle soorten groepen Onderzoeker kan een tijdlijn maken uit antwoorden
= Duur, kost veel tijd en veel reistijd (non-)Verbale reacties beïnvloeden respondent = Ondervraagde kan gesprek overnemen qua = Veel verschillende antwoorden Alles hangt af van kennis, geheugen en visie
Vragen worden voorgelezen en antwoorden opgeschreven. wordt vastgehouden aan een vast schema.
Semigestructureerd
=
Ongestructureerd
=
Focusgroep
=
Ondervragen heeft een flexibele houding en vraagt door op antwoorden. Kan volgorde van vragen verwisselen Antwoorden van de respondent bepalen de richting van het gesprek. Vragen worden tijdens het interview bedacht. Groepsinterview in plaats van 1 op 1. Wisselwerking tussen groepsleden is een belangrijk element in verkrijgen van belangrijke gegevens.
Inductie en Deductie (Blz. 29) Inductie = Gegevens verzamelen en analyseren om een theorie, model of verklaring te ontwikkelen. Deductie = Ontwikkelen van een idee of hypothese gebaseerd op een bestaande theorie die daarna getest kan worden door de verzameling van gegevens.
Regulatieve cyclus Probleem stelling
Evaluatie
Ingreep
Diagnos e
Plan
Operationalisering Begrip zoals bedoeld Uithoudingsvermogen Intelligentie Overgewicht Enz.
= = =
Begrip zoals bepaald VO2 Max IQ >25% vet
Validiteit Interne validiteit Bestaan de relaties die het onderzoek toont ook daadwerkelijk? Afhankelijk van of het onderzoek relaties toont Mogelijke fouten interne validiteit Historie = Gebeurtenissen tijdens onderzoek die niet bij interventie horen Rijping Testen Instrumenten Selectiebias
= = = =
Ouder worden, vermoeidheid Doen van de test maakt je beter Verandering van calibratie Bij niet randomiseren (willekeurig)
Drop-outs
=
Verlies van proefpersonen
Ecologische validiteit Komen de resultaten overeen met de dagelijkse praktijk? Externe validiteit Kan de uitkomst van het onderzoek ook gegeneraliseerd worden naar de hele populatie? Mogelijke fouten bij externe validiteit Baseline test = Extra bewustzijn op interventie Selectiebias = Alleen geselecteerde groep reageert positief/negatief Hawthorne-effect = Participeren in onderzoek (aandacht geven door onderzoek) beïnvloed resultaat Multi-interventie effect = Effect interventie A interfereert met resultaat Interventie B Soorten validiteit Face validity = Is je meetmethode op het eerste oog geschikt om hetgene te meten wat je wil? Vragen naar mening van deelnemers kans kleiner op frustratie bij de deelnemers Content validity = Lijkt op face validity, alleen wordt de meetmethode nu scherp beoordeeld door een deskundig persoon. Predictive validity = Kun je toekomstig gedrag voorspellen? Construct validty = Komen je metingen overeen met andere metingen? Validiteit testen? Gelijk soortige meetmethode! Betrouwbaarheid Onderzoeker onafhankelijk Mate waarin verschillende waarnemers dezelfde score zouden vinden bij hetzelfde verschijnsel. Test-hertest Mate waarin dezelfde test, maar op een ander tijdstip dezelfde score zou halen. Interne consistentie Mate waarin elke vraag ook echt hetzelfde verschijnsel meet. Subject error
=
Proefpersonen zullen op verschillende tijdstippen anders antwoorden. Voor een verloren wedstrijd of na een verloren wedstrijd maakt veel
uit.
Kies een neutraal tijdstip Research error = Subject bias
=
Meetfouten Ieniency Centrale tendens Halo-effect
Licht verschil in aanpak kan zorgen voor een groot verschil in antwoorden zelfde procedure is erg belangrijk Deelnemers geven misschien antwoorden waarvan ze denken dat die ‘goed’ is of die de onderzoeker wil horen. Dit zorgt voor een onbetrouwbaar antwoord. herinneren aan geen ‘goed’ of ‘slecht’.
= = =
Neiging om mild te zijn Neiging om in het midden te scoren Aanwezigheid van kwaliteit 1 geeft bij waarnemer suggesties dat kwaliteit 2 ook aanwezig is.
Nabijheidsfout vergelijkbare Bias waarnemer Wiskundige benamingen Centraal tendentie Gemiddelde = Modus = Mediaan =
Spreidingsmaatstaven Standaarddeviatie (SD) =
=
Twee items dicht bij elkaar in vragenlijst leidt tot scores. = Vooroordelen beïnvloeden score
Som van de scores/ het aantal observaties Meest voorkomende meting/waarneming Middelste getal in een op waarde geordende reeks getallen Bij oneven aantal het gemiddelde van de 2 middelste getallen nemen
Gemiddelde afwijking, van het gemiddelde
Verhoudingen 1. Verhoudingsgetal Aantal daadwerkelijke voorvallen / Aantal mogelijke voorvallen Stap 1: 84 daadwerkelijke voorvallen 100 mogelijke voorvallen Stap 2: 84/100 = 0.84 2. Verhoudingen tussen 2 groepen: Aantal deelnemers subgroep 1 / Aantal deelnemers subgroep 2 Stap 1: Subgroep 1: 32000 mannen Subgroep 2: 24000 vrouwen Stap 2: 32000/24000 = 1.3 mannen voor elke vrouw Percentage % van de subgroep = (aantal deelnemers van de subgroep / totale groep) x 100 Verwerking kwantitatieve gegevens in SPSS Normale verdeling
is een
frequentietabel
Parametrisch of non-Parametrisch
afhankelijk van
Causaal en oorzakelijk verband
is
Verschillen: Normaal verdeeld Niet normaal verdeeld Ratio / Interval Ordinaal
= =
Nominaal
=
Cijfers: Gepaard
meetniveau & normaal verdeel
hetzelfde
ratio / interval ordinaal / nominaal Meetbare eenheden (snelheid, lengte, leeftijd, gewicht) Groepen gerangschikt op volgorde. 1 is beter dan 2 VB. (Hoofdklasse = 1 1e klasse = 2 2e klasse = 3) Groepen willekeurig gerangschikt. 1 is niet beter dan 2 VB. (CDA = 1 SP= 2 PvdA= 3)
Zelfde personen in de onderzoeksgroepen (1 groep, 2 metingen) Parametrisch = Gepaarde T-test
Ongepaard
Non-Parametrisch = Wilcoxon signed rank test Verschillende personen in 2 onderzoeksgroepen (2 groepen, 1 meting) Parametrisch = Ongepaarde T-test Non-Parametrisch = Mann-Whittney-U-test
Nominaal: Altijd Chi2 test Relaties / verbanden: Parametrisch Non-Parametrisch
= =
Pearson Spearman
Correlaties: Er is altijd sprake van een verband of relatie Significantie niveau Correlaties
(p = …) (r = …)
= =
< 0,05 Hoe dichter bij 1, hoe sterker het verband > 0.7 sterk verband < 0.7 zwak verband
R-waarde geeft richting van grafiek aan: r= 1.00 grafiek gaat van linksonder naar rechtsboven r= -1.00 grafiek gaat van linksboven naar rechtsonder
De p-waarde bepaalt het antwoord op je onderzoeksvraag Een verschil is pas een verschil als het significant is, anders geen verschil en zijn de groepen gelijk Een relatie kan significant zijn, maar zwak (r= <0,7 bij p=0.05)