PROEVE VAN ZUID-BANTENSCHE POËZIE. DOOR
J. J. MEIJER, (Zuider-Regentsohap van Bantën.)
INLEIDING.
Wanneer men in het door Javanen bewoond deel van het eiland Java na zonsondergang door eene desa of op de rijstvelden wandelt, zal men uit menig huis, uit menige r a n g g o n ' een vrij eentonig en weemoedig gezang, dat de stilte van den avond verbreekt, hooren weerklinken. Vermoeid van den arbeid in koffietuin, aan grooten weg, op zijne sawah, strekt de zanger zich lang uit op de am b e n * of op den bamboevloer van het wachthuis eu zoekt hij in het reciteeren van brokstukken uit de b a b a d ' s ' en s ë r a t ' s , * van de wangs a l a n ' s * der t ë l e d e k ' s (dansmeiden) eeiiigo verpoozing in afwachting, dat de slaap zijne rechten gelden doet. Ieder Javaan kent iets van het een of ander epos uit zijn hoofd. Hoe weinig geletterd hij ook is, eenige strophen uit den B r a t a j o e d a , den SC r a t ' Waohthuisje op puien. * Eene rustbank, breede bank om op te slapen en te zitten. ' Geschiedverhaal, jaarboeken van een rijk. * Kr&ma woord van l a j a n g : geschrift, boek. * Eene soort van charade of raadselspreuk in een versje, waarin op eene raadselachtige wijze, voornamelijk door de laatste of ook wel door de eerste lettergreep van een woord op iets geduid wordt, terwijl dan in een tweede versje d j a w a b genoemd, gezegd wordt, wat er bedoeld wierd. Zie Javaansch-Nederduitaoh Handwoordenboek van J. F. C. Gerioke en F. Roorda, vermeerderd en verbeterd door A. C. Vreede. Amsterdam, Johannes Muller. 1886.
470
PROEVE VAN ZIIID-BANïëNSCHE POËZIE.
R a m a , den W i w a h a t l j a r w a , den b a b a d M a t a r a m zal hij door herhaaldelijk hooren wel onthouden hebben. Ik mag — geloof ik — die werken wel populair noemen. In de desa's zijn geschreven exemplaren niet zeldzaam; zij worden uitgeleend en verhuurd, hetgeen ontegenzeggelijk tot hunne populariteit bijdraagt. De Zuid-Bantëners zijn op hunne wijze poëtisch en muzikaal. Geschriften als de hierboven opgenoemde bestaan er in ZuidBantën niet. De ontwikkelden onder hen kennen slechts de w a wa t j a n s e h , eene biographie in kleine dichtmaten van Seh Abdoelkadir Djaëlan, stichter der T a r e k a t k a d a r ij a h en patroon der bedelaars. Het behoort min of meer tot de godsdienstige geschriften. Terwijl de Javaan bij eenvoudige feestelijke gelegenheden , wanneer zij niet door dans, wajangvertoouing of kaartspel opgeluisterd worden , gaarne uit een epos voorziugt ( m a t j a ) , terwijl soms de iiesljli met t j i j o e (arak) en b r a n d i (een bij een Chineezen tokohouder gekochte drank, die voor cognac moet doorgaan) duchtig wordt aangesproken, zoekt de Soendanees in liet Zuider-Regentschap onder het lepperen van een kopje k o l e j a n g l i m o e s aftreksel " zijn vermaak in de verheerlijking van den Sultan der heiligen. Is de Znid-Bantënsche landbouwer tevreden over een goeden oogst, wil hij een blijk van dankbaarheid geven, omdat een hem dierbare zieke hersteld is, hij richt een feestmaal aan ( n g a r i j o e n g ) en m a t j a s e h — het zingend voordragen der levensbeschrijving van Sidi Mahi Eddin aboe Moehammad 'Abd al Kadir el Djilani — komt onvermijdelijk op het programma. Men bedient zich zoowel van den Javaanschen als van den Soendaneeschen tekst *. De eerste is opgesteld in eene soort ba sa dj ar w a bestaande nit Bantënsch-Tjeïëbonsch Javaansche woorden, vermengd met kawi. Den Soendaneeschen tekst dankt men aan de Preanger-Regentschappen en hij kan daarom niet beschouwd worden als te behooren tot de oorspronkelijke literatuur van het Zuider-Regentschap. " De Zuid-Bantönor drinkt geen koffie; thee valt slechts onder het bereik deigegoeden. Als surrogaat daarvoor neemt hij de droge bladeren van den l i m o e s Mangifera footida, natuurlijke familie der Anacardiaccae. ? Van den goponsioonoorden Regent van het Zuider-Hegentsohap Raden Toemeuggoeng Soeta Augoen-Angoen ontving ik als aandenken aan mijn verblijf in Lebak oen exemplaar van den javaansohon tekst. Ik hoop dat werk later te kunnen uitgeven.
PROEVE VAN ZUID-BANïëNSCHE POËZIE.
471
Al staat de w a w a t j a n s e h iu dit deel van Java in hoog aanzien , zij is niet zoo populair als de Javaansche klassieke geschriften in Midden- en Oost-Java. De ontwikkeling der Zuid-Bantëners laat nog veel te wenschen over. Slechts weinigen kunnen lezen. Wanneer de gewone desaman zijne bekenden bijeenroept om naar de beschrijving der daden van den zoo geéerden heilige te luisteren, zal hij steeds zorg dragen, dat iu de eerste plaats een paar personen, die het werk lezen kunnen, worden uitgenoodigd Daar deze biographie, gelijk reeds boven gezegd is, tot die geschriften behoort, welke een godsdienstig karakter hebben, zal men er zich geene vrijheden mede veroorloven als met de Javaansche geschiedverhalen en heldendichten. Als de landbouwer uit verveling iu zijn s a o e n g h o e ma den tijd met zingen wil korten, zal hij nooit strophen uit de w a w a t j a n seh reciteereu. De volkspoëzie bestaat uit de zoogenaamde s o e s oc wal a n ' s *. In de Preanger-Regentschappen dragen deze gedichten volgens Raden Toemënggoeng Soerija nataningrat — regent van het ZuiderRegetschap van Bantën, den naam van s i s i n d i r a u of b a n g b a l i k a n ». Onder den titel van //Proeve van Soeudasche poëzy (sindirs)" heeft de heer K. ï . Holle, in het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, deel V I , een twintigtal met Ilollandsche vertaling gepubliceerd. In het Tijdschrift van Nederlandsen Indië, jaargang 1845, zijn door Dr. van Hoëvell echt Zuid-Bantënsche s o e s o e w a I a n ' s , welke tegenwoordig nog bij de bevolking voortleven, verklaard als afkomstig van de Badoejs. Deze kennen ecne dergelijke poëzie niet. Even als de s i n d i r s , — of om met Raden Toeinënggoeng it
3 Men wachte zich wol dit woord voor oene afleiding van het Arab, <-"ƒ*> , vraag, to houden; het is van het oud-javaansch soewal, wisselen; autwoordon; oorspronkelijk dus vrij wel hetzelfde als wangsalan. » Siudir. Bij Coolsma: verbloemde spreekwijs; verbloemde of üguurlijke taal. Bij Oosting: Uitdrukking of gezegde, om, op min of moer bodekto wijze iemand of ieta te beteekenen of op iemand of iets te wijzen, zinspeling, toespeling; steek onder water. S i s i n d i r a n : z. v. a. a i n d i r , ook s i n d i r s bezigen, zingen, daarbij zich bedienende van sindirs, en van z i n g e n : mot het bezigen van s i u d i r s . Bij Rigg: to sneorat, to jeerat, to quiz, to taunt, to deride. B a n g b a l i k a n . Bij Oosting: zin, beteekenis van een siudir.
472
PB.OEVE VAN ZÜID-BANTëNSCHE
POËZIE.
Soerija nataningrat mede te gaan: s i s i u d i r a n dan wel b a n g b a l i k a n , — bestaan de s o e s o e w a l a n ' s meestal uit vier regels; elke regel telt gewoonlijk acht lettergrepen. De eerste regel rijmt met den derden, de tweede met den vierden. Eenc vereisclite voor den rythinus is alleen, dat in de laatste lettergreep der met elkander correspondeerende regels, dezelfde vokaal voorkomt. liet volgende couplet levert ons daarvan een voorbeeld op: K i r a j | l e u t i k | di bo bo k a n , B o e wall ua | k a tj o n g o t j o n g o , Boe dak | l e u t i k | b o b o g o h an, Ko lot na | teu | n j a l i o n j a h o . De eindlettergrepen zijn k a n en h a n , n g o en h o ; de vokalen respectievelijk de « en de p a n o l o n g . Soms zijn de laatste correspondeerende l e t t e r g r e p e n gelijkluidend gelijk in deze stroplie: N g a l a k o e n g k a n g n g a l a TOMBING, N g a l a t j o n g t j o r a n g DITJÊKEK, H a j a n g m o e n t a n g h a j a n g NGEUMBING, Kan a s a t j a l a n a
TOKEK .
De eerste en derde regel eindigen op b i n g , de tweede en vierde op k e k . ]n de meeste gevallen hebben de eerste twee regels weinig zin, zij staan daar eenvoudig voor den vorm: * T j a ï l e u t i k t j o e k a n g g a 1 i h, T j a t a n g bobo k a h o e d j a n a u , B o e d a k l e u t i k b a k a 1 g e u 1 i s, Bakal bogoh kaëdanan. dat is: Eene kleine rivier, een liangbrug van liet harde (liet inwendige) hout van een boom, Een vermolmde boomtak staat in den regen, " Het meisje zal schoon worden, Men zal er dol verliefd op worden. Wanneer men die coupletten in het Hollandses vertaalt, krijgt men een voor onze begrippen van dichtkunst vreemd geheel. Om ze mooi te vinden moet men zich in den toestand van een Zuid-Bantëner verplaatsen. ..
PROEVE VAN ZUID-BA.NTCNSCHE POËZIE.
473
Een enkele keer is de vergelijking, zelfs in het. Nederlandsen overgezet, niet onaardig, zooals in deze strophen: Kamana h a m b i r o e n g d j a n g k o e n g , B a r a n g toewar p i l i s o e n g e u n , Kamana noe h i d e u n g d j a n g k o e n g , O e r a n g sijar pibatoereun. (Waar is de hooge hambiroengbooin, Om voor eeu rijstblok om te kappen? "Waar is de donkere slanke, Die ik voor levensgezellin zoek?) Kamana boboko koering, Katembongbakoelnabae, Kamana kabogoh k o e r i n g , K a t e m b o n g b a t o e r n a bae. (Waar is mijn boboko ' " Ik zie slechts de bakoel, ' ' Waar is mijne geliefde? Ik zie slechts hare gezellin. Oelali sok h a j a n g ka goela, Tatjan bisa nanggoer kawoeng, Oelah sok hajang ka k o e l a , T a t j a n bisa nauoen saroeng. (Gij moet niet af en toe naar suiker verlangen , Gij kunt nog geen kawoeng palm '* kloppen, (oin hem aftetappen) Gij moet niet af en toe naar mij verlangen, Gij kunt nog geen kleed weven.) Tracht men nu eens door het verkorten van woorden liet aantal lettergrepen tot acht te reduceeren, dan eens stoort men zich niet aan dat getal. Terwijl in dit couplet: j^.
Hoedjan isoek halodo sore, , N a h a n keper dina hoenjoer, HANTEU isoek HANTEU sore, N g a l ë l ë p ë r hoeloe toe-oer.
tot tweemalen in denzelfden regel h a n t e u voorkomt, heeft men in 'o Een grove van bamboe gevlochten maiid, rond van vorm, ougeveor eon voet hoog en een voet in middellijn, voorzien van een voet. " Een mand, van bambue, doorgaans zouder voet. " Arenga aaoharifera, natuurlijke familie der Palmeae.
474
PROEVE VAN ZUID-B ANTeNSCHE POËZIE.
de volgende strophen dat woord tot teu verkort, om te zorgen dat het benoodigd aantal syllaben niet overschreden wordt: K i r i m k o e r i n g limas m a j a n g , Eusina tjarëme leuweung, L a i n k o e r i n g koe TEU h a j a n g , Andika bebene deungeun. H a j a n g n g o e d o e d daoen k a w o e n g H a j a n g t a m p a n g teu k a b e u l i , L a i n rnaboer koe d i t o e n d o e n g , Ari d a t a n g d i p a d o e l i . Voorbeelden van minder of meer dan acht lettergrepen vinden wij in de volgende coupletten: Peuris angsana, S a r a n g k a g o l o k di k e u - e u t n , Geulis pangrasana, Tjeda borok t e u k a d j e u - e u n g . De vier regels tellen respectievelijk lettergrepen.
vijf, acht, zes en acht
P a n d j a n g p a r a k a n T j i m o e n t j ang ditoewa, ï e u d i p o e l o e n g a n l a o e k n a bogo h a r i d e u n g , Hajoe bakal këna r e u n t j a n g koe k o c l a , Moal d i t o e l o e n g a n malës m i n g doewakeum
tineung.
In deze strophe bestaan zij respectievelijk uit elf, dertien, elf en veertien syllaben. Tndien men echter de 170 coupletten 7iagaat, zal men zien, dat verreweg van de meeste de regels aehtlcttei'grcpig zijn en dat dus afwijkingen van dit aantal als uitzonderingen beschouwd moeten worden. Ook houdt men zich niet aan het getal van vier regels. Het volgende voorbeeld heeft er zes> en wij zullen ontwaren, dat de eerste drie met de volgende geen verband houden: N g a s a k a n bodo saparijoek, I I a n t e u l a n t i a koe s a m a r a , Kasoengkatalimandjangan, Lamoen bogoh g e u r a dnoek, H an teu n gat ik ba r a n g b a w a , H a n t e u soeka k o e r i n g teu d i a n d j a n g a n .
ÊROEVE VAN ZÜID-BANTeXSCUE POËZIE
475
(Een geheelen pot b o d o • * koken , Het is niet verzadigd van specerijen, De k a s o e n g k a >• strekt tot touw voor herten, Indien gij lust hebt, ga dan gauw zitten, Zonder wat mede te brengen, Ik houd er niet van dat men mij niet bezoekt.) Tn de zesregelige strophen rijmt de eerste met den vierden, de tweede met den vijfden, de derde met den zesden, — zooals in het aangehaald voorbeeld, s a p a r i j o e k met d a o e k , s a m a r a met b a r a n g b a w a , m a n d j a n g a n met d i a n d j a n g a n . Wanneer de met elkander rijmende regels op een zelfde woord eindigen, zal-men opmerken, dat de syllabe, die dat woord voorafgaat, ook aan de regels van den rythmus beantwoorden: Ngala soeloeh ka b o e r o e a n , Kajoena kililin bae, Oelah waka timboeroean, K a m i ge p i o e l i n bae. De eindwoorden van den tweeden en vierden regel zijn b a e , de voorafgaande k i l i l i n en pioelin. Zelfs wanneer meerdere woorden gelijkluidend zijn, past men dezen regel toe op die lettergreep, welke het verschil oplevert: N g a l a soeloeh k a noe d j a o e h , Anoe deukeut dipadatikeun, H a j a n g t o e l o e s ka noe d j a o e h , Anoe deukeut piparantijeun De laatste syllabe van s o e l o e h en t o e l o e s , waarop de drie woorden k a n o e d j a o e h volgen, heeft een p a n j o e k o e tot vokaal. De Zuid-Bantëusche soesoewalan's komen overeen met de pantoens der maleijers in Batavia. Zij behooren tot het repertoire van den o g e l , den p a n g a n g k l o e n g , den t o e k a n g t j a l o e n g en den d o b l a n g . De o g e l is de grappemaker, de b a d o e d der Bataviasche t o p e n g ' s en de b a n j o l van Midden-Java. Hij werkt hoofdzakelijk '* Een toespijs beataande uit rottende kleine vischjes, welke mon na kokinc; onder toevoeging van Bout in een bamboe cmisorveert en bij de rijst nuttigt <.f in gekookte groente doet om er een beteren smaak aan te geven. i* Een klimplant uit wolkor bastvezel mon een sterk t..uw slaat. GneLum funioulare, natuurlijke familie dor Guetaoeae. &« Volgr. V.
31
476
PROEVE VAN ZÜID-BANTëNSCHE POËZIE.
op de lachspieren van-zijn auditorium. Zijne s i n d i r s worden dan ook met welgevallen door den desaman aangehoord, maar zijn meestal niet geschikt voor Europeesche ooren. Hij ziet er volstrekt geen bezwaar in om zich zoo plat mogelijk uit te drukken. Desniettegenstaande luisteren de Djai's, Djasmah's, Sarilah's, Saripah's ' * gaarne en zonder af en toe bedeesd de oogen neer te slaan naar zijne zeer gewaagde zetten. De p a n g a n g k l oeng is de a n g k ] o e n g-bespeler. Een angk l o e n g is een muziekinstrument, bestaande uit een raam, verdeeld in drie afdeelingen, waarin drie bamboezen pijpen van afnemende lengte en dikte hangen. Zij worden heen en weer geschud. Een stel — t a t a p a n — bestaaat uit zes ramen, die-verschillende tonen voortbrengen. De t o e k a n g t j a l o e n g bespeelt de t j a l o e n g , eene soort van ga in b a n g , die hij aan een boomtak of aan een der latten van het dak ophangt. Het is het meest eenvoudige muziekinstrument van Zuid-Bantën. D o b l a n g wordt eene soort van bëdoeg genoemd. Zoo heet ook het orchest, bestaande uit vier bëdoeg's en vier a n g k l o e n g ' s , die een harmonisch geheel vormen. Beurtelings zingt een van den troep — nameljjk wanneer alle leden over eene goede stem beschikken — eene strophe en de overigen accompagneeren hem met hunne instrumenten. Eene zangwijs noemt men lagoe. In Zuid-Bantën kent men de volgende 1 a g o e 's: lagoe lagoe lagoe 1agoe lagoe lagoe lagoe lagoe lagoe lagoe lagoe lagoe
randjagan, gondang, b r ë n o e k moendoer, wani w a n i , babandjaran, dongos, gojor, pangkat djadi, tjai nangsi, kai ma's. këlar, gordah,
" Dit zijn eenige der meest voorkomende Zuid-Bautëiisobe vrouweimamen.
PROEVK VAN ZUID-BANTCNSCHE POËZIE.
lagoe lagoe lagoe lagoe
477
këmbang beureum, këmbang gadoeng, rarakitan, r in dik.
De soesoewalan's zijn zeer populair, dank zij den ogel, pan g a n g k l o e n g , t o e k a n g t j a l o e n g en doblang. Een ieder — jong en oud, man en vrouw — kent een zeker aantal strophen. Wanneer de landbouwer tijdens de bewaking der hoe ma's de desa verlaat om zijn intrek te nemen in de saoeng hoema, wordt de t j a l o e n g niet thuis gelaten, maar door den eigenaar medegenomen om daarmede zijnen zang te begeleiden. De hier volgende verzameling is deels door mij zelf, deels door mijnen Soendaneeschen schrijver Agoes Raksa Atmadja opgeschreven uit den mond van het volk of van rondreizende zangers. Ik bepaalde mij slechts tot de onschuldigen; die mij te plat voorkwamen, liet ik achterwege. Deze verzameling is natuurlijk voor eene belangrijke uitbreiding vatbaar. Wat de transcriptie betreft, verwijs ik den lezer naar mijne bijdrage over de kennis van het Zuid-Bantënsch dialect der Soendaneesche taal, geplaatst in eene vorige aflevering van dit tijdschrift. 's G r a v e n h a g e , April 1890.