Proeftuin OCMW – VDAB Eindrapport
Beleidscoördinatie: Christine Van Rillaer – VDAB ; Peter Cousaert - VVSG Externe procesbegeleiding: Luc De Bock en Nancy Toussaint - CCConsult Externe expertise: Ludo Struyven – HIVA, K.U.Leuven en Ingrid Vanhoren – KHLeuven (eindredactie)
Stuurgroep – 20 november 2009
Inhoud 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Beleidscontext en opdracht voor de proeftuin OCMW – VDAB
1
1.1
Afstemmingsronde, vanuit twee opdrachten
1
1.2
Van bijstand naar activering
1
1.3
Artikel: ‘VDAB en OCMW: samen méér dan twee!’
3
1.4
Proeftuin OCMW – VDAB
3
Doelstellingen van de proeftuin OCMW - VDAB
4
2.1
Sterktes honoreren en afstemming realiseren
4
2.2
Trajecten Welzijn & Werk
4
2.3
Doorstroming
4
2.4
Ruime oriëntatiemogelijkheden
4
2.5
Structurele uitsluiting tegengaan
4
2.6
Invulling regie
5
2.7
Relevante begrippen
5
2.8
Beleidsaanbevelingen
5
Algemene afspraken proeftuin OCMW – VDAB
5
3.1
Menukaart
5
3.2
Een gedecentraliseerde, bottom-up aanpak
6
3.3
Personeelsinzet
6
Analysekader proeftuin OCMW – VDAB
6
4.1
Analysekader proeftuin
6
4.2
Evaluatiekader proeftuin
7
Ondersteuning proeftuin OCMW – VDAB
7
5.1
Procesbegeleiding
7
5.2
Inhoudelijke ondersteuning
8
Procesverloop en stand van zaken proeftuin OCMW- VDAB januari - september 2009
9
6.1
Dendermonde
10
6.2
Gent
11
6.3
Hasselt-Genk
11
6.4
Knokke-Heist
13
6.5
Kortrijk
13
6.6
Leuven
14
6.7
Meetjesland Noord / Evergem
15
6.8
Merchtem
17
6.9
Mortsel
17
6.10
Tielt
18
6.11
Waregem
19
Resultaten proeftuin OCMW – VDAB
20
7.1
Doelstellingen en kader van de proeftuin
20
7.2
Doelgroep en methodieken voor geïntegreerde dienstverlening
21
7.3
Organisatie van geïntegreerde dienstverlening
23
7.4
Randvoorwaarden voor geïntegreerde dienstverlening
24
Scenario’s voor een nieuwe fase in de proeftuin
Bijlagen
25 27
Bijlage 1: Artikel Fons Leroy 1 juni 2007
27
Bijlage 2: Reactie van VVSG op het artikel van Fons Leroy
27
Bijlage 3: Doelgroepgegevens VDAB en OCMW in proeftuin
30
Bijlage 4: Focusgroepen: samenstelling
32
Bijlage 5: Ontwikkeldagen: programma
34
1. Beleidscontext en opdracht voor de proeftuin OCMW VDAB 1.1
Afstemmingsronde, vanuit twee opdrachten
De VDAB en de OCMW’s staan voor een afstemmingsronde. Deze afstemming moet zorgen voor een versterking van de regiefunctie van de VDAB in het kader van de arbeidsmarkt én de uitbouw van de regiefunctie van de OCMW’s in het kader van het welzijnsbeleid, met een cruciale actorrol in het tewerkstellingsbeleid. Over de rol van het OCMW en de VDAB in het kader van het arbeidsmarktbeleid, en de verhouding ten opzichte van elkaar dient te worden onderhandeld. Zoeken naar de gepaste complementariteit is daarbij cruciaal. De actorrol van de OCMW’s in het kader van de arbeidsmarkt en de regierol in het kader van het welzijnsbeleid moeten worden versterkt voor deze personen/werkzoekenden die het verst van de arbeidsmarkt staan en waarvoor de VDAB niet steeds een oplossing vindt. Dit kan binnen het kader van een versterking van de geïntegreerde dienstverlening, of met andere woorden door de kwantiteit, instroom en functionele samenwerking te herdenken en te herdefiniëren. De diversiteit van de uitgangspunten en de complementariteit dienen hierbij expliciet en fundamenteel in het oog te worden gehouden. Een geïntegreerde dienstverlening omvat ook opleidingen. De VDAB heeft een uitgebreid aanbod aan opleidingen, zowel intern als in samenwerking met lokale actoren en sectoren. Deze opleidingen zijn gericht op het versterken van competenties van werkzoekenden en werknemers en hebben bijgevolg een belangrijke rol in het matchen van de vraag van de arbeidsmarkt met het aanbod.
De
VDAB
heeft
daarnaast
nog
andere
vormen
van
dienstverlening,
zoals
de
dienstverlening aan werknemers van bedrijven in herstructurering en faillissementen en de loopbaandienstverlening aan werknemers. De VDAB werkt met andere woorden in het belang van werkzoekenden, werknemers én werkgevers. De dienstverlening van de OCMW’s heeft het recht op een menswaardig bestaan als centrale basis. Dit recht wordt geconcretiseerd in het recht op maatschappelijke dienstverlening (art. 1 wet 8 juli 1976 betreffende OCMW) en het recht op maatschappelijke integratie (art. 2 wet 26 mei 2002 betreffende RMI), met de notie menswaardig bestaan als basis. De OCMW’s vertrekken vanuit een integrale welzijnsbenadering. Arbeid is daarbij één van de hefbomen, maar heeft niet het alleenrecht bij maatschappelijke integratie. Het is binnen de OCMW-dienstverlening dus één van de levensdomeinen waaraan wordt gewerkt.
1.2
Van bijstand naar activering
Sinds de jaren ‘70 maken OCMW’s gebruik van tewerkstellingsmogelijkheden met onder meer de toepassing van artikel 60 §7 van de organieke wet betreffende de OCMW’s. Uit een rondvraag in 1998 bij alle Vlaamse OCMW’s bleek dat gemiddeld acht procent of ruim één op twaalf toenmalige bestaansminimumtrekkers sociaal tewerkgesteld was. Meer dan één op vijf OCMW’s had toen al een eigen begeleidingsdienst opgericht, terwijl bij meer dan de helft van alle OCMW’s de begeleiding van cliënten naar de arbeidsmarkt reeds onderdeel uitmaakte van het takenpakket van iedere maatschappelijk werker1. Het onderzoek deed de vraag rijzen hoe een parallel beleid vermeden kan worden, zonder de specifieke aandacht die deze doelgroep vaak nodig heeft te laten verloren gaan. Met de komst van de lokale werkwinkels werd gepoogd de samenwerking tussen de 1
Sannen L., Struyven L., Vos S. (2000), De OCMW’s in het arbeidsmarktbeleid: van stille actor tot actieve partner. Analyse van beleid en samenwerkingsverbanden, HIVA, Leuven, 188 p
1
VDAB en andere actoren, waaronder de OCMW’s, in een nieuwe bedding te brengen. Uit de procesevaluatie van het functioneren van de werkwinkels anno 2005-2006 bleek de beoogde integratie van dienstverlening tussen VDAB en OCMW’s moeizaam tot stand te komen2. In praktijk is het OCMW wisselend betrokken, namelijk in de helft van de werkwinkels. Het OCMW participeert als aanbieder van gespecialiseerde dienstverlening, de trajectbegeleiding, binnen de eerste pijler maar niet binnen de tweede pijler. Voor de aanvraag van de bijstandsuitkering kunnen leeflooncliënten niet terecht in de werkwinkel, maar dienen ze zich te wenden tot de sociale dienst van de lokale OCMW-vestiging. De participatie van het OCMW in de werkwinkels hangt sterk samen met ruimtelijke variabelen. In een gemeentelijk zorggebied detacheren de OCMW’s personeel in 90% van de werkwinkels, meestal onder de vorm van zitdagen. Bij de intergemeentelijke zorggebieden is het OCMW slechts in de helft van de werkwinkels betrokken en in de grootsteden (intrastedelijke zorggebieden) participeert het OCMW nergens. Een andere indicatie van beperkte samenwerking is het gebrek aan afstemming met het sociaal beleidsplan en de werking van het OCMW. Met de inwerkingtreding van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (verder: RMI-wet) hebben de OCMW’s een wettelijke opdracht toegekend gekregen. Daarbij wordt in het bijzonder gefocust op de jongeren van 18 tot 25 jaar. De RMI-wet heeft de activering van bijstandscliënten van de OCMW’s in belangrijke mate bevorderd. Hun aantal klom van 9.297 in 1999 naar 21.890 in 2006. Dit betekent een toename van maar liefst 135%. De toepassing van tewerkstellingsmaatregelen (in hoofdzaak artikel 60 §7) levert daarbij bemoedigende resultaten op: −
3
ongeveer 40% van de geactiveerden via artikel 60 §7 zijn één jaar na het einde van hun activeringstraject nog steeds aan het werk;
−
ongeveer 87% via de SINE-maatregel;
−
ongeveer 65% via Activa;
−
ongeveer 63% via artikel 61;
−
ongeveer 55% via doorstromingsprogramma’s;
−
ongeveer 49% via invoeginterim.
De geest van de RMI-wet is hierbij één van de succesfactoren. De focus verschuift van financiële uitkering naar maatschappelijke inschakeling via een tewerkstelling of opleiding. Door te opteren voor een systeem dat het recht op maatschappelijke integratie garandeert via een duurzame tewerkstelling en/of opleiding of via financiële hulp, wordt een coherent werkinstrument ter beschikking gesteld van de OCMW’s, waarvoor ze zelf alle troeven in handen hebben en dat rekening houdt met de specifieke kenmerken van bijstandcliënten. De wet voorziet immers dat de begunstigde van het recht op maatschappelijke integratie werkbereid moet zijn, tenzij dit omwille van gezondheid- of billijkheidsredenen niet mogelijk is. Deze begrippen worden niet door de wetgever gedefinieerd en geven dus ruimte voor beslissingen op maat van de cliënt. Het begrip ‘werkbereidheid’ kan niet worden gelijkgeschakeld met beschikbaarheid op de arbeidsmarkt, de aanvaarding of verplichting tot aanvaarding van iedere geschikt geachte job.
2
Struyven L., Van Hemel L., ‘De lokale werkwinkel in Vlaanderen als netwerkorganisatie’, Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2008: 4. Van Hemel, L. en Struyven, L. (2007), Naar één loket voor werk. Evaluatie van de ruimtelijke spreiding, het gebruik en het partnerschap van de werkwinkel. Deelrapport 2, HIVA, Leuven 3 Albertijn M. & Massart B. (2006), Activeringsmaatregelen en de arbeidsmarkt. Hoe vergaat het rechthebbenden op maatschappelijke integratie na een activeringstraject. Eindrapportering van het onderzoek “Studie van socio-professionele inschakelingstrajecten van mensen die activeringsmaatregelen genoten hebben bij de tewerkstelling die ter beschikking zijn van de OCMW’s. Tempera & Agence Alter, Brussel
2
1.3
Artikel: ‘VDAB en OCMW: samen méér dan twee!’
Eén van de beleidsconclusies die uit de procesevaluatie van de lokale werkwinkels kwam bovendrijven luidde dat de lokale samenwerking tussen VDAB en OCMW’s een nieuwe impuls nodig had. Deze dringt zich op in het licht van de structurele krapte op de arbeidsmarkt en de problematiek van moeilijk invulbare vacatures. De concrete aanleiding voor de start van de proeftuin vormt het artikel, dd. 1 juni 2007, dat Fons Leroy, gedelegeerd bestuurder van VDAB, schreef op zijn weblog. (Voor het volledige artikel cf. bijlage 1) In dit artikel geeft Fons Leroy zijn visie over hoe een volledige sluitende aanpak zou kunnen gerealiseerd worden voor werkzoekenden, waaronder ook de doelgroep van leefloongerechtigde werkzoekenden. Een doelgroep waarvoor momenteel nog geen sluitende aanpak is voorzien. “Het zou m.i. dus wenselijk zijn dat de tewerkstellingsopdrachten worden overgeheveld van het OCMW naar de VDAB. Dan kan er ook een volledig sluitende aanpak ten aanzien van deze werkzoekenden worden gevoerd en kunnen de gewone inschakelingsmaatregelen voor hen beter worden benut. De kritiek dat de VDAB niet geschikt zou zijn om deze werkzoekenden te begeleiden, lijkt me thans achterhaald.” (Fons Leroy op www.fonsleroy.blogspot.com) Verder is er nood aan “een instantie met expertise en kennis om personen met een diversiteit aan ‘welzijnsproblemen’ gericht door te verwijzen naar de juiste welzijninstanties. Het OCMW is als laagdrempelige instantie wellicht het best geplaatst om deze welzijnsregie op zich te nemen.” VVSG en de OCMW’s stemmen in met de versterking van de regiefuncties van de OCMW’s (als welzijnsregisseurs) en VDAB (als arbeidsmarktregisseur), maar uiten hun bezorgdheid over de overheveling van de tewerkstellingsopdrachten die Dhr. Leroy daaraan koppelt.
1.4
Proeftuin OCMW - VDAB
Als reactie op het artikel van Fons Leroy vroeg het directiecomité van de afdeling OCMW’s van VVSG om een afstemmingsproces te starten tussen VDAB en OCMW’s via het opzetten van proeftuinen (samenwerkingen) in diverse regio’s (cf. bijlage 2). Deze vraag werd positief beantwoord door de gedelegeerd bestuurder van VDAB. Omwille van het innovatieve karakter van deze samenwerking en het belang ervan voor de opdrachten van zowel de OCMW’s als de VDAB, uitte het directiecomité van de afdeling OCMW’s, de uitdrukkelijke wil een goed toezicht te kunnen houden op de ontwikkelingen dienaangaande. Een belangrijke voorwaarde bestond erin dat elk deelnemend OCMW in de proeftuin een vertegenwoordiger heeft in het voornoemd directiecomité. Omdat elke context verschillend is, is zoveel mogelijk gezocht naar diversiteit van de lokale settings, zoals socio-economische context, schaalgrootte, historiek van samenwerking, positie van OCMW in de werkwinkel. Aangezien het directiecomité van de afdeling OCMW’s bestaat uit vertegenwoordigers van grote, middelgrote en kleine OCMW’s, kan dit binnen deze setting worden gerealiseerd. Een uitzondering is gemaakt voor twee bijkomende proeftuinen. Zo is de regio Leuven toegevoegd omwille van een reeds bestaande specifieke samenwerking. De regio Meetjesland-Noord is toegevoegd omdat geen enkele cluster van samenwerkende kleine OCMW’s is vertegenwoordigd in het directiecomité van de afdeling OCMW’s. Dergelijke clusters hebben een specifieke werking, waardoor te verwachten is dat in de afstemmingsronde tussen de VDAB en de OCMW’s andere bevindingen aan de oppervlakte zullen komen. Er zijn in totaal elf subproeftuinen geselecteerd, met name Dendermonde, Genk-Hasselt (twee steden wensen samen te werken in één proeftuin), Gent, Knokke-Heist, Kortrijk, Leuven,
3
Meetjesland-Noord (cluster van reeds samenwerkende kleine OCMW’s van Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem, Sint-Laureins)/Evergem, Merchtem, Mortsel, Tielt en Waregem. In het najaar 2008 is de opdracht voor de proeftuin afgebakend. De proeftuin loopt van januari 2009 tot en met september 2009.
2.
Doelstellingen van de proeftuin OCMW - VDAB
De algemene doelstelling van de proeftuin is om, (cf. opdrachtomschrijving proeftuin OCMW-VDAB) −
gegeven het werkwinkelconcept en de respectievelijke regiefuncties van VDAB en OCMW voor arbeidsmarktbeleid en welzijnsbeleid,
−
te komen tot succesvolle trajecten waarin welzijn en werk aan elkaar worden gekoppeld,
−
via vernieuwende vormen van lokale samenwerking,
−
zowel op beleidsniveau, als op niveau van instellingen en cliënten.
In onderstaande paragrafen worden de doelstellingen verder uitgewerkt.
2.1
Sterktes honoreren en afstemming realiseren
De OCMW’s en VDAB doen een beroep op mekaars sterktes, elk vanuit hun eigen benadering. De belangrijkste doelstelling van de proeftuin is de zoektocht naar een vernieuwde en vernieuwende samenwerking. Het werkwinkelconcept krijgt hierdoor verder invulling. De proeftuin streeft ook naar een (minimaal) beleidsmatige afstemming tussen lokaal sociaal beleid en arbeidsmarktbeleid. In de ontwikkeling van het arbeidsmarktbeleid worden aspecten van sociaal beleid meegenomen.
2.2
Trajecten Welzijn & Werk
Er wordt gezocht naar afstemming tussen de aspecten welzijn en werk. Uit de praktijk moet blijken wat de meerwaarde is van trajecten waarin aandacht is voor beide aspecten. Hierbij is er eveneens aandacht voor de rol die begeleiders op zich nemen.
2.3
Doorstroming
Binnen
de
proeftuin
wordt
gewerkt
aan
de
doorstroming
van
werkzoekenden
naar
tewerkstelling(smaatregelen). Een voorbeeld hiervan is de doorstroming van artikel 60 §7 naar het normaal economisch circuit of naar andere tewerkstellingsprogramma’s.
2.4
Ruime oriëntatiemogelijkheden
De dienstverlening waarop enerzijds een leeflooncliënt en anderzijds een niet werkende werkzoekende momenteel een beroep kunnen doen verschilt duidelijk, hoofdzakelijk doordat dienstverlening wordt gekoppeld aan statuten. In de proeftuin wordt ernaar gestreefd om de klanten eenzelfde dienstverlening aan te bieden. Er wordt nagegaan wat de voordelen en belemmeringen zijn van dit aanbod. De proeftuin gaat uit van een langetermijnperspectief, waarin brede oriëntatiemogelijkheden voor de
cliënten
mogelijk
zijn
die
niet
louter
uitgaan
van
arbeidsmarktparticipatie.
De
oriëntatiemogelijkheden situeren zich dus zowel binnen het normaal economisch circuit, de sociale economie, arbeidszorg als binnen zinvolle maatschappelijke activiteiten.
2.5
Structurele uitsluiting tegengaan
Welzijnsproblemen en werkloosheid hebben niet alleen te maken met individuele componenten. Er zijn minstens evenveel structurele belemmeringen zoals gebrek aan kinderopvang en mobiliteit.
4
Een voorbeeld: in de kinderopvang zijn mechanismen werkzaam die ervoor zorgen dat beschikbare kinderopvang verhoudingsgewijs meer naar hogere sociale groepen gaan dan naar lagere, door bijvoorbeeld een minder stabiele loopbaan.4 Bij initiatieven die in de proeftuin worden ontwikkeld, wordt onderzocht of deze effecten ook hier spelen. Dit hangt nauw samen met het ontwikkelen van participatieve methoden. Dit betekent ook dat de proeftuin zich richt op problemen van zowel de vraag- (cliënt), de aanbod- (werkgever) als de dienstenzijde.
2.6
Invulling regie
De proeftuin wil de regierollen op elkaar afstemmen en deze op het niveau van de cliënt bekijken. De regiefunctie op cliënt- en dossierniveau is afhankelijk van de aard van de problematiek van de cliënt. De ene keer situeert deze regie zich bij de welzijnspartner, de andere keer bij de arbeidsmarktpartner. Soms zal deze regie worden overgedragen bij de uitwerking van het project van de cliënt. De wensen van de cliënten spelen daarin ook een rol. Ook de wijze van overdracht wordt bekeken.
2.7
Relevante begrippen
Het arbeidsmarktbeleid en het sociaal beleid goochelen met zeer diverse begrippen. De proeftuinen formuleren een invulling van deze begrippen.
2.8
Beleidsaanbevelingen
De proeftuin leidt finaal tot beleidsaanbevelingen die zich situeren op het Vlaamse, federale en lokale niveau. De proeftuin gaat uit van een procesmatige aanpak, waarbij een solide wettelijke basis ontbreekt. Dit is eigen aan deze vorm van projectmatig werken.
3.
Algemene afspraken proeftuin
3.1
Menukaart
In de subproeftuinen wordt gewerkt met een menukaart van thema’s, afgeleid van de doelstellingen van de proeftuin: −
verschillende vormen van samenwerking;
−
verschillende rollen;
−
doorstroming;
−
flexibilisering tewerkstellingsmaatregelen;
−
schorsingbeleid/transmissie;
−
criteria trajectinitiatie;
−
uittesten tools en vormen van dienstverlening;
−
rechtspositie van de cliënt;
−
initiatieven ten aanzien van werkgevers;
−
technische hulpbronnen;
−
relevante begrippen;
−
participatieve methodes ontwikkelen.
4
Deleeck (Centrum voor Sociaal Beleid) benoemt dit als het Mattheüseffect: “Herverdelingsmechanismen die maken dat de voordelen van het sociaal beleid, verhoudingsgewijze en tendentieel méér toevloeien aan de hogere sociale groepen dan aan de lagere.” [website CSB: in memoriaal] “Want wie heeft, die zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, van die zal genomen worden, ook dat wat hij heeft” [Mattheus 12:13]
5
3.2
Een gedecentraliseerde, bottom-up aanpak
Een goede lokale afstemming vraagt een gedecentraliseerde aanpak, waarbij communicatie (en mogelijke besluitvorming) bottom-up verloopt.
3.3
Personeelsinzet
De deelnemende OCMW’s en VDAB-afdelingen engageren zich om personele middelen te voorzien voor de proeftuin. De aard en de omvang van de inzet is verbonden aan de lokale realiteit en de beschikbare middelen, en is in overleg tussen het OCMW en de lokale VDAB-afdeling afgesproken.
4.
Analysekader proeftuin OCMW - VDAB
De proeftuin gaat gepaard met een procesbegeleiding en inhoudelijke ondersteuning. Hiertoe is een analysekader en een evaluatiekader opgesteld.
4.1
Analysekader proeftuin
Het analysekader geeft verschillende niveaus van analyse aan: Sociaal-economische context: -
populatiegegevens (met socio-demografische gegevens) dd 31/1/2009 (cf. bijlage 3) o
aantal NWWZ in het zorggebied van de subproeftuinen;
o
aantal leefloongerechtigden in het zorggebied van de subproeftuinen;
o
aantal leefloongerechtigde werkzoekenden in het zorggebied van de subproeftuinen (code 05 CVS); aantal artikel 60-tewerkgestelden in het zorggebied van de subproeftuinen.
o -
doelgroep voor samenwerking OCMW – VDAB in de proeftuin: o
aantal startdossiers voor samenwerking OCMW - VDAB in proeftuin;
o
verhouding regie dossiers OCMW – VDAB.
Beleidsniveau: −
concepten
regie
versus
samenwerking,
basisdienstverlening
versus
geïntegreerde
arbeidsmarktbeleid,
welzijnsbeleid,
dienstverlening, …; −
lokale,
Vlaamse
en
federale
beleidskaders
m.b.t.
doelgroepenbeleid; −
samenwerkingsovereenkomsten VDAB-OCMW en lokale samenwerkingsprotocollen;
−
beheer van geïntegreerde dienstverlening: cliëntvolgsysteem, vacaturebeheer, beheer aanbod van dienstverlening.
Niveau van instellingen: −
management en regie: coördinatie en organisatie van dienstverleningsstructuur werkwinkel, sociaal huis, VDAB, OCMW;
−
lokale
overlegstructuren:
betrokkenheid
lokale
partners
in
werkwinkel,
lokale
samenwerkingsverbanden, betrokkenheid sociale partners. Niveau van cliënt: −
organisatie en overleg: cliëntoverleg tussen VDAB en OCMW, organisatie van toeleiding, cliëntregistratie
en
doorstroming,
overleg
op
cliëntniveau
met
werkgevers
en
aanbodverstrekkers; −
uitvoering en methodiek: instrumenten en methodieken van geïntegreerde dienstverlening, dienstverlening t.a.v. werkgevers;
−
meerwaarde voor de cliënt.
6
De proeftuin richt zich idealiter op acties op het niveau van de instellingen en op het niveau van de cliënt.
Deze
acties
kunnen
leiden
tot
nieuwe
vormen
van
samenwerking
en
nieuwe
methodieken/instrumenten. In het proces kunnen knelpunten en barrières gesignaleerd worden die betrekking hebben tot de brede context en beleidsmaatregelen. Bovendien kunnen aanbevelingen geformuleerd worden om deze structurele hinderpalen weg te werken. Het analysekader geeft aan dat de geformuleerde thema’s in de menukaart zich niet allemaal bevinden op het niveau van de instellingen en op het niveau van de cliënt bv. flexibilisering tewerkstellingsmaatregelen, rechtspositie van de cliënt, schorsingsbeleid/transmissie en tot op zekere hoogte technische hulpbronnen (bv. CVS) en gehanteerde begrippen en concepten. Belangrijk is bijgevolg de vraag op welke manier deze thema’s kunnen worden opgenomen in de proeftuin, gegeven het uitgangspunt van een gedecentraliseerde, bottom-up benadering.
4.2
Evaluatiekader proeftuin
Het evaluatiekader biedt een kader voor een oordeel over de haalbaarheid of feasibility van de opgezette samenwerking. Hiertoe maken we een onderscheid tussen drie niveaus: −
het niveau van conceptualisering: opzet, formulering van doelstellingen en algemene afspraken;
−
het niveau van adoptie en implementatie: cf. menukaart, gebaseerd op de 11 aangegeven thema’s: vormen van samenwerking; rollen; doorstroming; tewerkstellingsmaatregelen; schorsingsbeleid; trajectinitiatie; tools; rechtspositie; werkgevers; technische hulpbronnen; begrippen; cliëntparticipatie;
−
het niveau van impact: verwachte of beoogde uitkomsten, effecten en kosten van de samenwerking.
De toets van de haalbaarheid betreft zowel de beleidscontext, de maatschappelijke context, de institutionele context als de praktische haalbaarheid: −
is het mogelijk de afspraken te realiseren gegeven de beleidscontext (wet- en regelgeving m.b.t. arbeidsactivering, maatschappelijke participatie)?
−
is het mogelijk de afspraken te realiseren gegeven de maatschappelijke context (doelgroepen; multi-causale problematiek)?
−
is het mogelijk de afspraken te realiseren gegeven de institutionele context (regels, procedures, praktijken in VDAB- en OCMW-werking)?
−
is het mogelijk de afspraken te realiseren gegeven de randvoorwaarden van budget en tijd?
Het oordeel over de haalbaarheid zal tevens toelaten op elk niveau criteria te formuleren voor opvolging en evaluatie. De criteria op niveau 1 hebben betrekking op de relevantie en consistentie, de criteria op niveau 2 betreffen vooral de efficiëntie, en de criteria op niveau 3 betreffen in de eerste plaats de criteria effectiviteit en duurzaamheid. Deze criteria behoeven verfijning in functie van de opgezette samenwerking.
5.
Ondersteuning proeftuin OCMW - VDAB
5.1
Procesbegeleiding
Het procesverloop van de proeftuin is in de verschillende locaties ondersteund door externe begeleiding. De procesbegeleiding is gestart met de thema’s van de menukaart en de operationele samenwerking op cliëntniveau. Op basis daarvan zijn fiches opgesteld per proeftuin. Vanuit de bekommernis om de operationele samenwerking op cliëntniveau te verankeren en te komen tot meer structurele samenwerking, is gaandeweg meer aandacht gegaan naar de formulering van strategische en operationele doelstellingen bij de reeds geselecteerde thema’s en 7
een uitgewerkt stappenplan met te ondernemen acties. Op deze manier is een accentverschuiving tijdens de proeftuin mogelijk van cliëntniveau naar instellingsniveau. Het starten met het concrete cliëntoverleg is voor proeftuinen met weinig tot geen historiek van samenwerking een lage drempel geweest voor samenwerking; in een latere fase kan deze concrete vorm van samenwerking een meer gestructureerde vorm aannemen.
5.2
Inhoudelijke ondersteuning
Algemene coördinatie, stuurgroep en kerngroep De algemene coördinatie van de proeftuin is in handen genomen door VDAB Centraal en de VVSG. Het gaat hierbij zowel over de algemene vormgeving van de proeftuin, het benaderen en selecteren van de organisaties die instaan voor de omkadering, de communicatie naar de lokale projecten, overheden en eigen interne overlegstructuren. De stuurgroep bestaat uit zeven vertegenwoordigers van de OCMW’s, zeven van de VDAB (lkc’s), twee vertegenwoordigers van de VVSG, twee van VDAB centrale dienst, de procesbegeleiders (CC Consult) en de personen die instaan voor de inhoudelijke en academische omkadering (HIVA en KHLeuven). De stuurgroep wordt aangevuld met een vertegenwoordiger van de Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie. De stuurgroep heeft de eerste ideeën voor de proeftuin beoordeeld en heeft, waar verfijning nodig werd geacht, bijgestuurd. Zij is het bewakende en bijsturende orgaan van het project. De rol van de stuurgroep is in het project echter onderbenut, in elk geval tijdens het de fase van de operationalisering van de proeftuin. Dit is onder meer het gevolg van het gebrek aan focus in het ganse project. Het is vaak onduidelijk geweest wat nu precies moest worden gestuurd. In de operationaliseringsfase is de stuurgroep dan ook niet meer samengeroepen. De stuurgroep is wel nog via elektronische berichten geconsulteerd. In de kerngroep (VVSG, VDAB Centraal, CC Consult, HIVA en KHLeuven) is de voortgang van het project maandelijks geëvalueerd en zijn operationele afspraken gemaakt om een goede evaluatie te kunnen realiseren. Focusgroepen lokale partners In het kader van de inhoudelijke ondersteuning van de proeftuin zijn focusgroepen georganiseerd met de lokale partners van de proeftuin. Doelstelling van de focusgroepen is een beeld te krijgen van: −
de lokale visie van OCMW en VDAB op geïntegreerde dienstverlening (al dan niet binnen de werkwinkel), arbeidsmarktregie en welzijnsregie;
−
(potentiële)
afspraken
voor
samenwerking
op
cliëntniveau
(cliëntoverleg)
en
op
instellingsniveau (regieoverleg) al dan niet vastgelegd tijdens de proeftuin; −
standpunten, prioriteiten en aanbevelingen m.b.t. de thema’s van de menukaart.
De focusgroepen zijn regionaal ingedeeld en samengesteld uit lokale vertegenwoordigers van VDAB en OCMW. De focusgroepen zijn georganiseerd met vertegenwoordigers op twee niveaus, het operationele niveau van samenwerking (cliëntoverleg) en het niveau van beleid en management. In bijlage 4 is de samenstelling van de focusgroepen opgenomen. In de focusgroepen zijn een tiental stellingen voorgelegd. Een eerste reeks stellingen hebben betrekking op de implementatie en mogelijke impact van operationele maatregelen en nieuwe vormen van samenwerking in de proeftuin. Een tweede reeks stellingen gaan meer algemeen in op geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen VDAB en OCMW. De stellingen zijn: −
De proeftuin heeft geleid tot een betere kennis van het wederzijdse dienstenaanbod;
−
Door de proeftuin zijn de criteria verduidelijkt voor de afbakening van startdossiers;
8
−
Door de proeftuin kan de cliënt voor zijn/haar dienstverlening terecht bij één loktet/persoon;
−
Door de proeftuin is de visie op geïntegreerde dienstverlening voor werkzoekende OCMWcliënten en voor werkzoekenden met een welzijnsproblematiek verduidelijkt;
−
De proeftuin heeft geleid tot een scherpere invulling van de regiefunctie van VDAB en OCMW voor arbeidsmarkt en welzijn;
−
De proeftuin heeft geleid tot een sterkere rol van de werkwinkel voor werkzoekende OCMWcliënten;
−
De screening van de VDAB-doelgroep en de OCMW-cliënten gebeurt in de toekomst best op basis van één systematische intake voor allen. Deze cliënten hebben recht op een aparte behandeling, dus buiten het normale regime van activering;
−
Voor de begeleiding van een cliënt is de opbouw van een vertrouwensband met de begeleider cruciaal en niet of de begeleider vanuit VDAB of OCMW optreedt;
−
De toeleiding van cliënten naar tewerkstellingsmaatregelen vindt best plaats bij een neutrale instantie. Nu verwijzen OCMW’s teveel door naar de eigen diensten en VDAB teveel naar eigen instrumenten en dienstenaanbod;
−
De OCMW-begeleiding naar tewerkstelling wordt beter volledig geïntegreerd samen met de VDAB-doelgroep, ofwel in de werkwinkel, ofwel in het sociaal huis, anders blijven we kampen met breukmomenten bij de overdracht van een cliënt;
−
Structurele overeenkomsten over regie worden, gezien de gedifferentieerde context en schaalgrootte, best regionaal ingevuld;
−
De idee ‘arbeidsmarktregie’ versus ‘welzijnsregie’ wordt beter definitief begraven, want het is voor niemand duidelijk wat hiermee bedoeld wordt.
De resultaten van de focusgroepen zijn verderop in het rapport opgenomen (cf. resultaten proeftuin OCMW-VDAB en beleidsaanbevelingen). Denk- en ontmoetingsdagen Op dinsdag 23 juni 2009 en 24 september 2009 hebben de VDAB en de VVSG twee denk- en ontmoetingsdagen georganiseerd voor de OCMW’s en lokale VDAB-afdelingen die deel uitmaken van de proeftuin OCMW’s - VDAB. Het programma van de denk- en ontmoetingsdagen is opgenomen in bijlage 5. Op de denk- en ontmoetingsdagen is een platform aangeboden om de huidige samenwerking in de verschillende subproeftuinen verder te verdiepen via het aanreiken van nieuwe en verfrissende ideeën. Bovendien worden op deze manier de proeftuinmedewerkers betrokken en bewust gemaakt van het bredere proeftuinverhaal. Tot slot willen VDAB en VVSG de samenwerking een bredere ingang laten vinden binnen alle echelons van de VDAB en de OCMW’s. De dag is bedoeld voor de verantwoordelijken van de lokale VDAB-afdelingen en de OCMW’s, i.c. directies, coördinatoren, secretarissen, voorzitters en diensthoofden. Het programma is ook gericht op de veldwerkers die betrokken zijn in de proeftuin. De twee dagen focussen inhoudelijk op thema’s van zowel beleidsmatige als operationele aard.
6. Procesverloop en stand van zaken proeftuin OCMWVDAB januari - september 2009 In de loop van de maand oktober 2009 zijn in de verschillende proeftuinen afsluitende vergaderingen gehouden voor de opvolging en realisaties van de projecten. De concrete resultaten voorvloeiend uit de verschillende projecten, zijn eerder beperkt en in een aantal gevallen nog in een embryonale fase. Het is dan ook nog te vroeg voor een grondige evaluatie, gezien de verschillende proeftuinen nog volop bezig zijn met een verdere ontwikkeling van wat vooropgesteld
9
werd en werken aan een nauwere afstemming tussen de VDAB- en OCMW dienstverlening. Toch moet benadrukt worden dat, dankzij de proeftuin, een eerste stap is gezet in wederzijds kennismaking en samenwerking.
6.1
Dendermonde
Samenwerking bij de start Het OCMW en de VDAB kennen een lange traditie van samenwerking op verschillende domeinen. De samenwerkingsvormen zijn veelal geënt op het werken met kansengroepen en moeilijk bemiddelbare werkzoekenden. Verschillende initiatieven zijn ontstaan voor
een geïntegreerde
dienstverlening. Het OCMW is partner in de werkwinkel. De zitdagen beperken zich tot een halve dag om de 14 dagen. Beiden streven naar een meer complementaire en duurzame samenwerking in functie van de optimalisering van de dienstverlening en cliëntbegeleiding op maat. De werkwinkel van Dendermonde heeft ook andere OCMW’s uit het zorggebied betrokken. Een nieuwe teamwerking
waarbij
vacatureconsulenten
geïntegreerd
zijn
binnen
de
werking
van
het
werkwinkelteam biedt meer mogelijkheden ondermeer in het kader van advisering over tewerkstelling. Procesbeschrijving In het najaar 2008 is een periodiek cliëntoverleg tussen de VDAB en het OCMW gestart. De proeftuin Dendermonde streefde naar het formaliseren van het bestaande cliëntoverleg door gezamenlijke afspraken in een afsprakennota te formuleren en te laten valideren door de bestuursorganen. Eind april 2009 is een afsprakennota door beide partners uitgeschreven en voorgelegd aan het Bijzonder Comité van het OCMW en het dagelijks bestuur van de Werkwinkel. Wel is de vraag gesteld in welke mate en op welke manier de cliënt zelf bij het cliëntoverleg betrokken wordt. De afsprakennota accentueert de betrokkenheid en het engagement van de verschillende betrokken partners. Ook de dienst tewerkstelling van het OCMW is op de hoogte gebracht van de afsprakennota en de formalisering van het cliëntoverleg. In de toekomst wil men eveneens GTB en de
consulenten
van
de
maatschappelijke
dienstverlening
in
het
kader
van
de
schuldbemiddelingsdossiers mee uitnodigen voor het cliëntoverleg. Daarnaast wil de proeftuin Dendermonde komen tot een optimalisering van de cliëntdienstverlening en een warme overdracht door beter zicht te krijgen op elkaars structuur, werking, dienstverlening en tools aan de hand van periodieke uitwisselingsmomenten en werkbezoeken. In dat kader heeft de VDAB begin oktober 2009 een introductiemoment georganiseerd voor het OCMW waarbij de competentiecentra zijn toegelicht en de verschillende onderdelen van de werkwinkel. Ook vanuit het OCMW zullen in de toekomst dergelijke initiatieven verder worden ondernomen. De inhoudelijke invulling van de uitwisselingsmomenten wordt in gemeenschappelijk overleg bepaald. Bijkomend is de vraag gesteld hoe de VDAB kan achterhalen of doorverwezen cliënten naar het OCMW ook effectief bij het OCMW zijn terecht gekomen. Evaluatie en resultaten De afsprakennota in het kader van de formalisering van het cliëntoverleg en de afspraken voor de verbetering van de warme overdracht worden als positief ervaren. De uitwisselingsmomenten tussen VDAB en OCMW leiden tot een beter inzicht in elkaars werking en structuur en tot informeel dossieroverleg. In november 2009 wordt de afsprakennota geëvalueerd en, indien nodig, bijgestuurd. Ook de OCMW’s uit de zorggebieden zullen betrokken worden bij deze evaluatie. De proeftuin plant de formele ondertekening van de afsprakennota samen met de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst in het kader van de werkwinkel.
10
6.2
Gent
Samenwerking bij de start Er bestaan tussen OCMW en VDAB een aantal samenwerkingsverbanden. De convenant afgesloten tussen Stad – OCMW – VDAB is als overkoepelende convenant structureel van groot belang. Deze structurele samenwerking wordt maandelijks in een vergadering opgevolgd en wordt concreet gemaakt door een jaaractieplan. Binnen deze structurele samenwerking is o.a. het NIKA-project (ESF) rond de doelgroep werkzoekenden
met
welzijnsproblemen
opgestart.
Dit
project
zoekt
ondermeer
naar
de
methodische verschillen in de begeleiding door VDAB en OCMW bij werkzoekenden met welzijnsproblemen. Bij het NIKA –project is het OCMW de projectleider samen met ondermeer de VDAB, de opvolgcel convenant en derdenorganisaties. Het NIKA project is zodanig gelijklopend met de proeftuin, dat besloten is de twee in elkaar te laten opgaan. Procesbeschrijving Door het koppelen van de proeftuin en het NIKA-project en het betrekken van andere partners in het project, is het project in Gent een buitenbeentje binnen de proeftuinen. De doelstelling van het project is: met OCMW, VDAB en betrokken 'derden' te komen tot een geïntegreerde en effectieve welzijns- en arbeidsbegeleiding voor werkzoekenden met een welzijnsproblematiek. De dienstverleners van de betrokken organisaties willen een vernieuwde methodiek van begeleiding van werkzoekenden met een welzijnsproblematiek ontwikkelen op basis van de uitwisseling en analyse van diverse cases en good practices. De betrokken organisaties proberen tot systemen van afstemming en samenwerking te komen met als doelstelling zoveel mogelijk parallelle begeleidingscircuits te vermijden. Het NIKA-project loopt tot eind 2010. Intussen is door het OCMW een projectmedewerker aangetrokken en is de projectgroep waar de verschillende partners in zetelen van start gegaan. Het project wordt begeleid vanuit een maandelijkse stuurgroepvergadering. Evaluatie en resultaten Er is in het voorjaar 2009 een inventaris gemaakt van de bestaande methodieken van begeleiding. De volgende stap is om een aantal concrete projecten aan te pakken die de basis moeten leggen voor een algemeen kader. Zo zullen een aantal cliëntdossiers door de verschillende begeleiders opgevolgd worden. In september 2009 is een evaluatievergadering gehouden zowel op niveau van de projectgroep als de stuurgroep NIKA om de projecten te bepalen die prioritaire dienen aangepakt te worden. Stilaan gaat het project van een abstracte fase waar voornamelijk het kader geschetst is naar concrete projecten.
6.3
Hasselt-Genk
Samenwerking bij de start De regio’s Hasselt en Genk zijn vervat in één proeftuin vanuit de doelstelling te leren van elkaars werking en regio-overschrijdend uitwisseling te stimuleren. De OCMW’s van Hasselt en Genk hebben bij de start van de proeftuin de wens geuit om verder te gaan dan informatie-uitwisseling en te streven naar echte samenwerking. Zowel in Hasselt als in Genk zijn reeds stappen tot samenwerking gezet, ondermeer in het kader van een project rond moeilijk bereikbare jongeren.
11
In beide regio’s is het OCMW partner binnen de werkwinkel en is het OCMW aanwezig via zitdagen. In de werkwinkel van Hasselt is een OCMW-consulent vier dagen per week aanwezig, in de werkwinkel van Genk is een OCMW-consulent ad hoc aanwezig als er concrete afspraken zijn gepland. In Hasselt is de kennismaking en uitwisseling tussen de VDAB en het OCMW al verder geïntensifieerd, waar dit in Genk in een startfase zit. Ook het cliëntoverleg verloopt in Hasselt eerder gestructureerd en periodiek (maandelijks). Genk heeft de intentie om het cliëntoverleg te starten naast een zeswekelijks tewerkstellingsoverleg waarbij verschillende partners betrokken zijn. Het OCMW Genk streeft op korte termijn naar een bespreking van individuele cliëntdossiers en wil het cliëntoverleg in Hasselt hiervoor als voorbeeld gebruiken. Zowel Genk als Hasselt zoeken naar een manier om afspraken in het kader van het cliëntoverleg te formaliseren in een afsprakennota. Deze afsprakennota kan geïntegreerd worden in een samenwerkingsovereenkomst met de werkwinkels. Ook is geadviseerd om het GTB eveneens te betrekken bij het cliëntoverleg. Procesbeschrijving De toeleidings- en begeleidingmogelijkheden van OCMW-cliënten in het algemeen en van tewerkgestelden in een statuut art. 60 in het bijzonder, worden onder de loep genomen. De werkwinkels Hasselt en Genk bekijken elk (VDAB en OCMW) hun gemeenschappelijke cliënten tewerkgesteld in een statuut art. 60, waar ze zich bevinden in het traject en door wie ze begeleid worden. Van daaruit worden initiatieven en acties ondernomen om de toeleiding en begeleiding te optimaliseren. Dit geldt eveneens voor de begeleidingsmogelijkheden van OCMW-cliënten naar werkervaringtrajecten en van werkzoekenden met een ernstige medische, mentale, psychische en/of psychiatrische problematiek naar arbeidszorgtrajecten. VDAB en het OCMW zoeken ook samen naar mogelijkheden om te anticiperen op schorsing van cliënten. Via gegevensregistratie wordt het profiel van de geschorsten (zowel definitief als tijdelijk geschorsten) in kaart gebracht. Vanaf april 2009 worden gedurende zes maanden gegevens (naam, geslacht, duurtijd, categorie, leeftijd) in verband met schorsing geïnventariseerd door beide partners. Van daaruit worden acties of initiatieven in samenwerking tussen VDAB en het OCMW vooropgesteld. Het OCMW Hasselt is voortdurend op zoek naar methoden om de intake en trajectbegeleiding kwalitatief te verbeteren en de garantie te bieden aan de cliënten op een kwalitatieve en uniforme dienstverlening ongeacht de trajectbegeleider. VDAB Hasselt heeft hier al enige deskundigheid rond opgebouwd:
de
intakegesprekken
van
de
consulenten
worden
samen
met
de
teamverantwoordelijken opgevolgd en begeleid door de kwaliteitsverantwoordelijke van de VDAB. De VDAB en het OCMW van Hasselt bekijken samen hoe die deskundigheid en ervaringen hieromtrent kunnen uitgewisseld worden. Evaluatie en resultaten De gegevensregistratie in verband met schorsingen en het profiel van de geschorsten wordt verlengd met zes maanden. De werkgroep geeft weer dat een periode van zes maanden te kort is om de gegevens te analyseren. De werkgroep meent dat de proeftuin Hasselt-Genk als één proeftuin een te kunstmatige samenstelling is die totnogtoe niet geleid heeft tot meer concrete samenwerking en engagement. Engagementen werden voornamelijk aangegaan tussen het OCMW en de VDAB Hasselt. Ook de vooropgestelde kennismakingsfase met het OCMW Genk is niet doorgegaan. Bij een mogelijke verderzetting van het proeftuinproject is volgens de werkgroep een opsplitsing van beide regio’s wenselijk.
12
6.4
Knokke-Heist
Samenwerking bij de start Er is reeds een jarenlange samenwerking tussen het OCMW en de VDAB. Het OCMW is ook partner in de werkwinkel. Er zijn voor de start van de proeftuinen reeds afspraken gemaakt over werkzoekenden in Knokke-Heist. Deze afspraken situeren zich op het vlak van geschorste werkzoekenden, begeleiding na art. 60 en afspraken om dubbele begeleidingen te vermijden. Tot voor enkele jaren was er een Plaatselijk Werkgelegenheidsoverleg, waar case-besprekingen en informatie-uitwisseling werden gehouden tussen de partners van de werkwinkel. Door de werkwinkelteamvergaderingen is dit verdwenen. De dienst tewerkstelling van het OCMW is volledig geïntegreerd in de werkwinkel. Eén van de OCMW-consulenten is er tevens vestigingsverantwoordelijke. De actoren in Knokke-Heist werken aan een integratie van de werkwinkel en het sociaal huis. Het OCMW van Knokke-Heist is ook een van de voortrekkers van het Westvlaamse experiment rond het aanpassen van het cliëntvolgsysteem. Procesbeschrijving Men wil tot een gestructureerd cliëntopvolgsysteem komen voor de gemeenschappelijke cliënten van VDAB en OCMW. De samenwerking zal zich vooral op het niveau van de individuele cliënt situeren. Er wordt in kaart gebracht waar de huidige samenwerking goed loopt en waar deze kan verbeterd worden, bv. voor de samenwerking rond geschorste werkzoekenden. Het omschrijven van de criteria van trajectinitiatie is één van de doelen van de samenwerking. Verder wordt de doorstroming bekeken van o.a. artikel 60’ers of andere tewerkstellingsmaatregelen naar de reguliere arbeidsmarkt. Evaluatie en resultaten
6.5
Kortrijk
Samenwerking bij de start De
samenwerking
tussen
VDAB
en
OCMW
is
eerder
een
ad
hoc
samenwerking.
Alle
trajectbegeleiders van het OCMW hebben een zitdag in de werkwinkel. Maandelijks vindt een werkwinkeloverleg plaats rond praktische afspraken en regelgeving, maar geen gestructureerd en periodiek cliëntoverleg. Wel is er heel wat informeel overleg over cliëntendossiers. Procesbeschrijving VDAB en OCMW hebben de eerste aanzet tot samenwerking gegeven via een meer diepgaande kennismaking met elkaars werking en structuur in functie van de uitbouw van een duurzame samenwerking
op
lange
termijn.
VDAB
en
OCMW
willen
de
aansluiting
tussen
beide
dienstverleningen efficiënter en effectiever laten gebeuren. Vandaag loopt de doorstroming van cliënten in het kader van tewerkstelling art. 60 moeilijk. Binnen de proeftuin worden de doorstroomkansen naar een beroepsopleiding (in een eerste fase voor groenarbeider en schoonmaaktechnieken) onder de loep genomen en worden de hiermee gepaard gaande knelpunten opgelijst. Verder willen VDAB en OCMW van een vrijblijvend informeel cliëntoverleg de stap zetten naar een meer gestructureerd cliëntoverleg waarbij een aantal afspraken geïntegreerd worden in een vernieuwde samenwerkingsovereenkomst met de werkwinkel. Ook wordt het idee uitgewerkt om een procesbegeleider te betrekken bij het cliëntoverleg die op een neutrale en onafhankelijke
13
manier het overleg kan begeleiden, sturen en aan visieontwikkeling kan werken voor inhoudelijke opvolging van cliëntoverstijgende thema’s. Evaluatie en resultaten De gemaakte afspraken tussen het competentiecentrum VDAB en het OCMW in het kader van de doorstroming art. 60 verloopt positief en constructief. Het project moet op termijn geëvalueerd worden. Het cliëntoverleg is nog niet doorgegaan. Om het aantal overlegmomenten en overbelasting van agenda’s te beperken wordt het cliëntoverleg gekoppeld aan het overleg in het kader van de werkwinkel, maar dit loopt mank. In de toekomst moet bekeken worden hoe een evenwicht en integratie kan gevonden worden tussen de tijdsbesteding voor het formele cliëntoverleg en het overleg met betrekking tot de werkwinkel.
6.6
Leuven
Samenwerking bij de start VDAB en OCMW hebben reeds een vrij uitgebreide samenwerking. Deze situeert zich op heden tussen het team tewerkstelling van het OCMW en de dienst arbeidsbemiddeling van VDAB. Vooral de persoonlijke samenwerking loopt vlot. Het OCMW is partner in de werkwinkel maar heeft er geen zitdagen. Het OCMW kan via één PC die bij het team tewerkstelling staat, wel inloggen in het CVS systeem zodat cliënten door het OCMW kunnen bijgehouden worden. Het OCMW drukt de wil uit om in de werkwinkel te integreren, maar dit is op dit moment praktisch niet mogelijk door plaatsgebrek. Recente samenwerkingsprojecten: -
In oktober is er een “meet & greet” geweest tussen VDAB-medewerkers en OCMWmedewerkers. Deze is als positief ervaren en één van de afspraken is dat een aantal OCMW collega’s een dag zouden “meelopen” met hun VDAB collega’s om inzicht te krijgen in hun aanpak en algemeen in de werking van VDAB.
-
Project: gemeenschappelijk infomoment naar cliënten én gezamenlijk intakegesprek door consulenten van VDAB en OCMW. Dit is een positieve ervaring om elkaars aanpak te kunnen inschatten. De opvolging van het project zal de haalbaarheid uitwijzen.
Procesbeschrijving De
proeftuin
Leuven
heeft
als
strategische
doelstelling
de
“zwakkere”
werkzoekende
te
ondersteunen in zijn zoektocht naar een duurzame arbeidsplaats. De samenwerking tussen VDAB en OCMW zorgt ervoor dat de werkzoekende zo goed mogelijk verder geholpen wordt. Deze doelstelling is omgezet in twee operationele doelstellingen: -
Een
intensievere
samenwerking
bereiken
door
reeds
bestaande
en
nieuwe
samenwerkingsvormen uit te bouwen en/of te formaliseren. -
De cliëntopvolging meer structureren en verbeteren o.a. om via doorstroming van de werkzoekende het doel van duurzame tewerkstelling te bereiken.
Bij de aanvang van de proeftuin is de werkgroep voor de proeftuin gevormd door een vertegenwoordiger van de VDAB en de coördinator van team tewerkstelling van het OCMW. Intussen is in het kader van een meer gestructureerde samenwerking zowel het onthaalbureau als het welzijnsbureau nauwer betrokken.
14
Evaluatie en resultaten De diverse projecten die opgestart zijn, zijn verder uitgevoerd en stilaan wordt ook gewerkt aan een meer gestructureerde samenwerking. Volgende projecten zijn hiervan een voorbeeld: Intake In het voorjaar is voor de tweede maal een gezamenlijke intake georganiseerd. Uit de evaluatie blijkt dat cliënten hierdoor steeds door de juiste organisatie worden opgevangen. Gezien de arbeidsintensiviteit, is dit echter meer een leertraject voor beide organisaties. Het doel is nu om duidelijke criteria voor doorverwijzing te bepalen die door de werkgroep opgesteld worden. Aan de werkgroep nemen zowel VDAB- als OCMW-medewerkers deel. Er ligt een eerste voorstel op tafel. Dit vormt een basis maar moet nog verbeterd worden. Analyse van code 05 lijst In voorbereiding van de reorganisatie van de sociale dienst van het OCMW werd een selectie gemaakt van de code 05 in het CVS systeem. Doel hiervan is te komen tot een correcte inschatting van het aantal te begeleiden personen en deze aan de juiste persoon te kunnen toewijzen. In de toekomst zal een meer gestructureerde samenwerking uitgebouwd worden. Er is afgesproken dat er een tweemaandelijkse vergadering komt waar VDAB– begeleiders en OCMW-medewerkers van het team tewerkstelling, de welzijnsbureaus en de dienst schuldbemiddeling elkaar ontmoeten om individuele dossiers op te volgen en de lopende projecten te bespreken.
6.7
Meetjesland Noord / Evergem
Samenwerking bij de start In Meetjesland-Noord is er een teamleider die de werkwinkels van Eeklo, Maldegem, Zomergem, Evergem en Zelzate (in Zelzate is geen werkwinkel, wel een plaatsingskantoor van VDAB) aanstuurt. Aan de proeftuin nemen de VDAB-trajectbegeleiders en consulenten alsook de tewerkstellingcel van het OCMW deel. De grootste moeilijkheid voor het Meetjesland-Noord is het feit dat binnen de cluster van vijf OCMW's (Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem, Sint-Laureins) een gemeenschappelijke visie ontbreekt en een beperkt platform aanwezig is voor samenwerking. Er is wel driemaandelijks overleg tussen de secretarissen en tussen de consulenten van de cluster, maar dit leidt niet tot een gezamenlijke visie. Tevens is er grote terughoudendheid vanuit de deelnemende OCMW’s om te vermijden dat men op elkaars werkterrein zou komen. De OCMWconsulenten in de werkwinkel Eeklo worden niet centraal aangestuurd. Voor de werkwinkel Evergem krijgt de consulent het mandaat om de proeftuin te trekken, maar heeft hij hiervoor geen ruimte binnen het takenpakket. Binnen de werkwinkels varieert de samenwerking tussen VDAB en OCMW van een stevige informele samenwerking tot weinig of geen samenwerking. De samenwerking beperkt zich vaak tot het louter doorverwijzen. Er is te weinig terugkoppeling over de ondernomen stappen in de begeleiding tussen VDAB-OCMW. De diensten zijn te weinig op de hoogte van elkaars werking, werkmethoden, mogelijkheden en beperkingen. Deels heeft dit te maken met computer- en registratieproblemen in het CVS en met het feit dat vanuit de werkwinkel consulenten geen aansluiting hebben op de server van het OCMW. De OCMW-consulenten van de cluster voor de werkwinkel zitten voltijds in de werkwinkel van Eeklo, met zitdagen in de OCMW’s (voor de eerste gesprekken) en zitdagen in de werkwinkel van Maldegem. De contacten verlopen op informele basis.
15
Procesbeschrijving Er is binnen de proeftuin Meetjesland bereidheid tot een meer gestructureerde samenwerking tussen VDAB en het OCMW maar daarvoor zijn nog heel wat stappen af te leggen. In de eerste plaats is er nood aan een uitgebreide kennismaking met elkaars diensten, tools en dienstverleningen. Zowel OCMW als VDAB maken hiervan een inventaris. Daarnaast worden in mei en juni 2009 twee uitwisselingsmomenten georganiseerd. Intussen is werk gemaakt van een uitgeschreven afsprakennota voor cliëntoverleg. Het is de bedoeling dat deze afsprakennota gedragen en goedgekeurd wordt door de bestuursorganen van de werkwinkel en het OCMW en mee opgenomen wordt in de samenwerkingsovereenkomst met de werkwinkel. Zowel de VDAB als het OCMW ervaren een gebrek aan begeleiding en nazorg bij het einde tewerkstelling art. 60. Binnen de proeftuin wordt de gelegenheid gecreëerd om de tewerkgestelden art. 60 14 dagen sollicitatietraining en twee halve dagen begeleid solliciteren te laten volgen als een geïntegreerd traject. Het OCMW bezorgt aan de VDAB een oplijsting van cliënten wiens tewerkstelling art. 60 zal beëindigen. Evaluatie en resultaten Cliëntoverleg De afsprakennota en een draaiboek voor het cliëntoverleg zijn uitgeschreven. De VDAB bekijkt deze afsprakennota met de trajectbegeleiders naar haalbaarheid. Bijkomende vragen die hierbij naar boven komen zijn ondermeer de manier waarop de cliënten al dan niet betrokken kunnen worden bij het cliëntoverleg. Van belang voor de cliënt is het feit dat zijn dossierbeheerder de vertrouwenspersoon blijft en integraal zicht heeft op het hele traject. Het formele cliëntoverleg is tot op heden enkel in Eeklo doorgegaan en is positief bevonden. In het kader van de voorbereiding, opvolging en procesbewaking van het cliëntoverleg zijn twee procesbewakers (één vanuit elke organisatie VDAB/OCMW) aangeduid. Samenwerkingsovereenkomst De samenwerkingsovereenkomst tussen de OCMW’s van het Meetjesland - bestaande uit een intentieverklaring en een afsprakenkader - is voltooid. De ondertekening door de verschillende OCMW’s is voorzien tegen het najaar. Info en uitwisseling Begin juni 2009 is een meet & greet doorgegaan tussen de VDAB en het OCMW in het kader van een betere kennismaking. De meerwaarde hiervan is door de werkgroep proeftuinen bevestigd. Verder
is
de
afspraak
gemaakt
dat
uit
de
verslaggeving
van
de
verschillende
OCMW-
teamvergaderingen bepaalde thema’s of onderwerpen die relevant zijn voor of impact hebben op de werking van de VDAB en de werkwinkel gecentraliseerd en teruggekoppeld worden naar de VDAB. OCMW-consulenten kunnen deelnemen aan de VDAB teamvergaderingen, werkgroep traject (vergadering met de trajectbegeleiders) en krijgen steeds de kans om deel te nemen aan alle infovergaderingen en opleidingen binnen de VDAB. Dit geldt ook voor de GTB consulenten. Warme overdracht Met de verantwoordelijke van Jobclub zijn constructieve afspraken gemaakt in het kader van de doorstroming van tewerkgestelden art.60 en de sollicitatietraining. De VDAB en het OCMW plannen nog werk te maken van een afsprakennota waarin bepaald wordt wie de nazorg en de verdere opvolging op zich neemt na de tewerkstelling art. 60 in het kader van de warme overdracht.
16
6.8
Merchtem
Samenwerking bij de start De samenwerking tussen VDAB en het OCMW is nog in een opstartfase. In het verleden had een OCMW-consulent van Asse een zitdag in de werkwinkel, maar de meerwaarde ervan wordt in vraag gesteld. Ook periodiek en formeel cliëntoverleg was bij de start van de proeftuin onbestaand. Procesbeschrijving Binnen de proeftuin Merchtem ligt het accent op korte termijn op kennismaking en uitwisseling met betrekking tot tools en dienstverlening en daaruit voortvloeiend het creëren van een formele structuur voor cliëntoverleg. Evaluatie en resultaten In mei 2009 is een afsprakennota tussen de VDAB en het OCMW met betrekking tot het cliëntoverleg gefinaliseerd. Het eerste formele cliëntoverleg is in oktober 2009 gepland. Aan de trajectbegeleiders wordt voorgesteld de knelpunten bij dossieropvolging en doorverwijzing te inventariseren zodat in de toekomst meer aandacht kan uitgaan naar het proces en de te ondernemen stappen bij de opvolging van een cliëntdossier (risico-analyse). Half mei 2009 heeft ook een uitwisselingsmoment plaats gevonden met VDAB- en OCMWtrajectbegeleiders, vacatureconsulenten en GTB-trajectbegeleiders. Deze “meet & greet” heeft aanleiding gegeven tot meer gerichte contacten en een verbetering van de dienstverlening. De proeftuin Merchtem geeft aan dat deze uitwisseling zinvol kan zijn voor alle OCMW’s binnen het zorggebied.
6.9
Mortsel
Samenwerking bij de start De werkwinkel is van start gegaan in 2006. Op beleidsniveau zijn alle partners (stad, VDAB, …) hierin vertegenwoordigd. Voor het OCMW betekent dit een vertegenwoordiging van OCMWafgevaardigden in het dagelijks bestuur en in het Forum Werkgelegenheid. Dit heeft geleid tot ad hoc samenwerkingen tussen VDAB consulenten en trajectbegeleiders OCMW onder de vorm van een ‘warme’ overdracht na een tewerkstelling art. 60 of een cliëntbespreking. Vanuit het OCMW is er de vraag om deze samenwerking in een structurele vorm te gieten. Ook is het OCMW bereid om op vraag zitdagen in de werkwinkel te houden. Momenteel is er geen afgevaardigde van het OCMW die periodiek (bv. wekelijks) in de werkwinkel zit. Gezien het OCMW niet aanwezig is in de werkwinkel, kan men ook geen gebruik maken van het CVS. Procesbeschrijving De samenwerking tussen OCMW en VDAB bevond zich in een beginstadium bij de start van de proeftuin Mortsel. Ad hoc samenwerkingen tussen VDAB consulenten en trajectbegeleiders OCMW resulteerden onder de vorm van een ‘warme’ overdracht na een tewerkstelling art. 60 of een cliëntbespreking. Ook is er occasioneel beroep gedaan op een OCMW trajectbegeleider om een probleemsituatie bij een VDAB cliënt te helpen depanneren. De proeftuin Mortsel heeft tot doel de samenwerking te structureren zodat de gemeenschappelijke cliënten van VDAB en OCMW beter opgevolgd kunnen worden. De samenwerking houdt in een eerste fase vooral een maandelijkse opvolgingsvergadering in. Om een beeld te krijgen hoe de intake verloopt bij het OCMW wordt tevens een opleiding i.v.m. de Socioprofessionele Balans georganiseerd.
17
Evaluatie en resultaten Cliëntoverleg In de proeftuin zijn afspraken gemaakt tussen VDAB en OCMW om twee à driemaandelijks cliëntoverleg te houden. Daarnaast zijn een beperkt aantal cliënten geselecteerd die recent uit tewerkstellingsdienst van OCMW die ondanks het feit dat ze pas recent uit handen van het OCMW zijn, nu al niet reageren op uitnodigingen van de OCMW of VDAB trajectbegeleiders. Het doel is om in een eerste fase een gemeenschappelijk gesprek om een juist zicht op het profiel van de kandidaat te krijgen. Warme overdracht De afspraak is om tijdens de laatste maand van tewerkstelling in het OCMW een gezamenlijk gesprek te hebben. Voor diegenen die een opleiding wensen zal het gesprek drie maanden voor het einde van de tewerkstelling, plaatsvinden. In de toekomst wil men verder werken aan een structurele samenwerking. Volgende punten kunnen hierbij van belang zijn: -
Bepaling van gemeenschappelijke criteria bij de intake
-
Toepassing van de samenwerkingsovereenkomst Antwerpen aangepast aan de lokale situatie
-
Voorzien van meer inhoudelijke projecten in het dagelijks bestuur van de werkwinkel
-
Bespreken van specifieke items o
Opname van het woonwagenproject
o
Voorstelling van de curatieve werking van VDAB
6.10 Tielt Samenwerking bij de start Bij de aanvang van proeftuin is een maatschappelijk assistent van het OCMW één dag per week aanwezig in de werkwinkel. Zij kan van hieruit de intakes doen voor cliënten die haar toegewezen worden en deze ook opvolgen. Het CVS systeem is echter niet adequaat voor vele OCMW cliënten die een andere problematiek hebben dan enkel het zoeken naar werk. De intake van de maatschappelijke assistent gebeurt dan ook meer op basis van de Socioprofessionele Balans. Procesbeschrijving Tielt heeft van bij aanvang een duidelijk beeld wat men wil bereiken. De proeftuin Tielt wenst te komen tot een gestructureerd cliëntopvolgingssysteem voor de gemeenschappelijke cliënten van VDAB en OCMW. De samenwerking zal zich vooral op het niveau van de individuele cliënt situeren en minder op de structurele samenwerking tussen beide organisaties. Er wordt in vier fasen gewerkt: -
Lijst cliënten opstellen (februari);
-
Lijst uitzuiveren en dossiers toewijzen (maart);
-
Nieuwe dossiers opstarten (vanaf maart);
-
Criteria bepalen op welke criteria een toewijzing aan het OCMW kan gebeuren.
Deze fasen worden goed opgevolgd. Om fase 4 te realiseren wordt een werkgroep opgesteld. De werkgroep “criteria” bestaat uit een trajectbegeleider van VDAB en een vertegenwoordiger van VDAB voor het jeugdwerkplan. Vanuit het OCMW is een vertegenwoordiger van de sociale dienst aangewezen. Door de intensievere samenwerking zijn intussen nog enkele andere projecten opgestart zoals het project begeleiding art. 60 en de opleiding Socioprofessionele Balans.
18
Tielt is een voorbeeld van een zeer operationeel project dat de bestaande problemen concreet aanpakt. Het project wordt dan ook vooral op het operationele niveau uitgewerkt alhoewel ook de hoofdmaatschappelijk assistenten van de sociale dienst de proeftuinvergaderingen mee opvolgen. Evaluatie en resultaten Werkgroep criteria Er zijn criteria voor trajectinitiatie vastgelegd maar het is te vroeg om deze te evalueren. Er zijn doorverwijzingen gebeurd zowel van OCMW naar VDAB als omgekeerd. De lijst met uitgeschrevenen is ook doorgegeven en de personen werden gecontacteerd. Er is afgesproken om de doorverwijzingen individueel bij te houden zodat tegen eind 2009 een eerste evaluatie kan gebeuren. In de toekomst moet hier dan een meer gestructureerde werkwijze uit voortvloeien. Werkgroep art. 60 Het proces “overdracht artikel 60” is op papier gezet maar moet nog verder door de werkgroep doorgenomen worden. Een eerste voorstel tot aanpassing is dat de art. 60 cliënten reeds drie maanden voor het einde van hun contract met de VDAB in contact zullen gebracht worden. Er wordt ook bekeken in welke mate zij kunnen deelnemen aan de jobclubs. De samenwerking loopt en is door de proeftuin nog geïntensifieerd. Er worden geen echt nieuwe projecten voorzien. Men zal trachten om op structurele basis toch per kwartaal samen te zitten om de lopende projecten te overlopen en nieuwe projecten te bekijken.
6.11 Waregem Samenwerking bij de start Het OCMW en de VDAB kennen een lange traditie van samenwerking op verschillende domeinen, ondermeer bij screening en toeleiding naar werkervaring (vroegere wep+), sociale werkplaats en vrijwilligerswerk of opleiding. Er is zesmaandelijks gestructureerd cliëntoverleg waarbij ondermeer de stad, GTB, PWA, VDAB en OCMW’s van het zorggebied Waregem, Anzegem, Deerlijk en Wielsbeke betrokken zijn. Tijdens dit gestructureerd cliëntoverleg worden zowel cliënten die in aanmerking komen voor bepaalde vacatures als cliënten tijdens de sollicitatieprocedure opgevolgd. In de werkwinkel van Waregem zijn twee halftijdse OCMW-consulenten van de arbeidscel gevestigd, een GTB-consulent voor het hele zorggebied, PWA Waregem en dienstenchequebedrijf Waregem. De samenwerking verloopt positief, maar kan verbeterd worden door ondermeer andere OCMW-partners van het zorggebied nog meer te betrekken bij de werkwinkel, met het oog op een grotere meerwaarde voor de begeleiding en toeleiding van cliënten. Procesbeschrijving De proeftuin Waregem ervaart een nood aan afstemming tussen de begeleidingstrajecten en wenst te komen tot een geïntegreerde dienstverlening en samenwerking tussen VDAB en OCMW in het kader van een verbetering van de toeleiding en opvolging van gemeenschappelijke klanten. De proeftuin plant op geregelde tijdstippen uitwisselingsmomenten om elkaars werking en structuur beter te leren kennen, visies en werkmethoden beter op elkaar af te stemmen. Het cliëntoverleg wordt geformaliseerd door gezamenlijke afspraken te verduidelijken in een afsprakennota die gedragen wordt door alle betrokken partijen. Deze afsprakennota wordt als addendum toegevoegd aan de samenwerkingsovereenkomst van de werkwinkel. Daarnaast werken VDAB en OCMW methoden uit om de begeleiding in functie van het einde van de tewerkstelling in statuut art. 60 en de overstap en aansluiting tussen tewerkstellingsmaatregelen efficiënter te laten verlopen (vooral bij cliënten in een multiprobleemsituatie). In een eerste fase
19
wordt een procedure uitgeschreven die mee opgenomen wordt in het tewerkstellingscontract art.60 waardoor ook het engagement van de cliënt tijdens zijn tewerkstelling benadrukt wordt. De begeleiding door verschillende partners in functie van het einde tewerkstelling art. 60 wordt op geregelde tijdstippen geëvalueerd en mee opgenomen in het cliëntoverleg. Evaluatie en resultaten Cliëntoverleg en gestructureerde samenwerking In de proeftuin zijn afspraken gemaakt om het cliëntoverleg meer gestructureerd te laten verlopen, maar voor een degelijke evaluatie hiervan is het nog te vroeg. In de toekomst wil Waregem de initiatiefnemer zijn om de andere OCMW’s van het zorggebied meer te betrekken bij een gestructureerde samenwerking. Enerzijds om kansen te bieden aan en de dienstverlening te verruimen naar cliënten die ze niet kunnen bereiken, anderzijds om te komen tot afstemming van visie, werkmethoden en werkafspraken. Warme overdracht Door het beperkt aantal cliënten die begonnen zijn in art. 60 is het nog onduidelijk of de integratie van de gemaakte werkafspraken en engagementen in het tewerkstellingscontract art. 60 vruchten afwerpt. Alleszins wil de proeftuin Waregem werk maken van sollicitatietraining in de laatste drie maanden voor het einde van de tewerkstelling art. 60 en van de warme overdracht naar de dienstverlening van de werkwinkel.
7.
Resultaten proeftuin OCMW - VDAB
7.1
Doelstellingen en kader van de proeftuin
Kort na de start van de verschillende proeftuinen zijn een aantal knelpunten m.b.t. de doelstellingen en het kader van de proeftuin geformuleerd: −
De opdracht van de proeftuin is in het najaar 2008 vastgelegd en diende reeds van start te gaan in januari 2009 en eerste resultaten op te leveren in mei 2009. Deze overhaaste start getuigt van een zeker politiek ongeduld om resultaten te boeken op dit terrein. De snelle start heeft echter tot gevolg gehad dat de subproeftuinen, noch de begeleidende partners zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op de opdracht.
−
De proeftuin wordt uitgevoerd zonder financiële ondersteuning van de lokale partners. Het gebrek aan budget, gecombineerd met de overhaaste start, geeft weinig garanties op doordachte acties die kunnen verankerd worden op het lokale niveau. De opdracht biedt de lokale partners bovendien geen perspectieven op inbedding en verankering van de acties, ondernomen tijdens de proeftuin, zowel op lokaal beleidsniveau als op centraal beleidsniveau.
−
De doelstellingen van de proeftuin zijn erg ambitieus, maar ook erg algemeen en vaag en bijgevolg weinig realistisch binnen de vooropgestelde tijdspanne. Een scherpere focus is nodig, bv. naar niveau van analyse, naar thema, … dit om verkeerde verwachtingen te voorkomen, zowel bij de proeftuinen als op beleidsniveau.
−
Bottom-up vernieuwingen moeten leiden tot beleidsaanbevelingen, maar het is niet duidelijk of deze beleidsaanbevelingen uitspraken moeten doen over alle thema’s vermeld op de menukaart.
−
De menukaart gaat van beleidsthema’s tot thema’s met betrekking tot de ontwikkeling van methoden en instrumenten. Het is niet duidelijk op welke manier de proeftuinen keuzes moeten maken in deze menukaart. Wil men een evenwichtige spreiding van thema’s of wordt de keuze volledig vrij gelaten? Bij de aanvang van de proeftuin was de afspraak met de
20
proeftuinen te komen tot een spreiding van de thema’s. Er werd evenwel nooit afgesproken op basis waarvan dit zou worden gerealiseerd. −
Lokale proeftuinen hebben weinig tot geen impact op contextgegevens en Vlaamse en federale beleidsmaatregelen. Sommige thema’s zijn op dit moment bijgevolg minder relevant voor de proeftuin omdat hierrond geen acties kunnen worden ondernomen. In het proces van de proeftuin worden de beleidsthema’s dan ook niet opgenomen. Dit betekent bijgevolg dat deze thema’s moeten worden opgenomen door het centrale beleidsniveau. Een andere mogelijkheid is dat bepaalde beleidsaspecten worden overgeheveld naar het lokale niveau. Maar dat is een keuze die de centrale beleidsniveaus ook binnen deze experimentele context zou moeten maken.
−
De procesbegeleiding van de proeftuinen is bij de start van de proeftuin sterk gericht op het cliëntniveau. Het beleidsniveau en het managementniveau komen weinig aan bod in de procesbegeleiding. Dit bepaalt uiteraard sterk de keuze van de thema’s en het proces van samenwerking.
−
De procesbegeleiding van de proeftuinen is gericht op de samenwerking tussen OCMW en VDAB en slechts indirect op andere lokale partners, al dan niet betrokken in de werkwinkel. Op deze manier kan slechts in beperkte mate rekening gehouden worden met de lokale context en de historiek/cultuur van samenwerking.
Het hierboven geschetste kader van de proeftuin bepaalt sterk het procesverloop en de domeinen van samenwerking tijdens de proeftuin. De geselecteerde thema’s van de menukaart bevinden zich bijgevolg
voornamelijk
op
het
operationele
niveau
van
cliëntoverleg
en
daarbij
horende
instrumenten. Vaststellingen zijn: −
Sommige thema’s van de menukaart zijn overlappend en worden samen opgenomen in de proeftuinen, bv. doorstroming en flexibilisering van tewerkstellingsmaatregelen, bv. vormen van samenwerking, criteria trajectinitiatie en tools en vormen van dienstverlening;
−
Het CVS wordt aangehaald als belangrijk thema, maar dit thema wordt niet behandeld in de proeftuin omdat het als een opdracht voor het centrale beleidsniveau beschouwd wordt. Ook het thema van de rechtspositie van de cliënt wordt als belangrijk ervaren, maar niet geschikt voor de proeftuin;
−
Sommige thema’s zijn onvoldoende duidelijk of grijpbaar voor de proeftuinen en worden bijgevolg niet opgenomen bv. de rollen, de begrippen, de participatieve methoden. Dit zijn thema’s waar vorming en informatiedoorstroming vanuit centraal niveau mogelijk en wenselijk zijn.
Samengevat kunnen we stellen dat slechts een beperkt aantal thema’s uit de menukaart zijn geselecteerd in de subproeftuinen: cliëntoverleg en doorstroming art. 60. De andere thema’s uit de menukaart zijn niet geselecteerd, ofwel omdat ze eerder thuishoren op het centrale beleidsniveau (bv. CVS, rechtspositie), ofwel omdat ze eerder ‘conceptueel’ zijn (bv. rollen, begrippen) en niet goed weet hoe men hier lokaal moet mee omgaan.
7.2
Doelgroep en methodieken voor geïntegreerde dienstverlening
Tijdens focusgroepen met lokale vertegenwoordigers van de proeftuin is gepeild naar de visie op geïntegreerde dienstverlening van VDAB en OCMW. De visie op geïntegreerde dienstverlening hangt nauw samen met de afbakening van de doelgroep met een welzijnsproblematiek voor OCMW en VDAB en daaraan gekoppeld de regierol voor welzijnstrajecten. In de periode van de proeftuin is men er op deze relatief korte termijn niet in geslaagd criteria te bepalen voor de afbakening van startdossiers voor samenwerking tussen OCMW en VDAB en daaraan gekoppeld de regie over deze dossiers. Op operationeel niveau zijn tijdens de proeftuin verschillende
wegen
bewandeld
om
de
doelgroep
voor
samenwerking,
de
zogenaamde
21
startdossiers voor begeleiding, af te bakenen. Een eerste weg is het opstellen van cliëntlijsten, zowel door VDAB als door OCMW, met de potentiële doelgroep voor samenwerking. Op basis van deze lijsten zijn cliëntdossiers geselecteerd en toegewezen om in een volgende stap te groeien naar criteria voor trajectinitiatie en -toewijzing. Een tweede weg is de organisatie van gezamenlijke infomomenten en intakegesprekken door consulenten van VDAB en OCMW. Op basis hiervan kunnen criteria voor trajectinitiatie en -toewijzing bepaald worden. Het zijn tijdsintensieve wegen die in een proeftuin vruchten kunnen afwerpen maar die op termijn moeilijk hanteerbaar blijven. Op termijn moeten deze wegen leiden tot duidelijke criteria die vertaald worden in cliënttoewijzing en gestructureerd cliëntoverleg. Bij de zoektocht naar bruikbare criteria voor startdossiers is bovendien gebleken dat de MMPPdoelgroep (medische, mentale, psychische en psychiatrische problematiek) van VDAB en de doelgroep van leefloongerechtigde werkzoekenden gedeeltelijk overlappend en alleszins verwant zijn, maar vanuit een verschillende regie worden opgevolgd. Daarmee samenhangend kan men vaststellen dat in de proeftuin de samenwerking vooral gericht is geweest op de doorverwijzing van OCMW–cliënten naar VDAB en niet omgekeerd. Op deze manier is de doelgroep beperkt tot leefloongerechtigde werkzoekenden (code 05 in CVS) en is de doelgroep van werkzoekenden met een welzijnsproblematiek niet of nauwelijks aan bod gekomen. Aangezien op operationeel niveau consulenten geconfronteerd worden met het probleem van selectie en toewijzing van de doelgroep naar de meest geschikte consulent, dient op beleidsniveau dit te worden aangepakt. In een mogelijk vervolg op de proeftuin kunnen de twee bewandelde wegen voor de afbakening van de doelgroep meer gestructureerd worden aangepakt. In een tweede fase van de proeftuin kunnen de resultaten van de zoektocht naar criteria van trajectinitiatie
op
operationeel
niveau
samen
gebracht
worden
en
vertaald
worden
naar
beleidsniveau. Daarnaast kan een afstemming van de intake van VDAB en de sociale dienst van OCMW een belangrijke stap zijn in een meer geïntegreerde benadering van de brede doelgroep van werkzoekenden met een welzijnsproblematiek. Op deze manier kan VDAB in de intake meer welzijnsgerichte vragen integreren en kan de sociale dienst van het OCMW ook werkgerelateerde vragen opnemen in de intake. In hoeverre de intake bij VDAB en OCMW gedeeltelijk gemeenschappelijk ontwikkeld wordt en/of in hoeverre de Socioprofessionele Balans als instrument (gedeeltelijk) kan worden geïntegreerd, kan voorwerp uitmaken van een tweede fase van de proeftuin. De visie op geïntegreerde dienstverlening hangt, naast de afbakening van de doelgroep, ook samen met de activeringsdoelstelling die moet worden gehanteerd voor deze doelgroepen in de range van activering naar de reguliere arbeidsmarkt naar sociale activering. Deze vraag is verbonden met de definitie van werkbereidheid en bijgevolg de registratie in CVS en de koppeling met het normale regime van activering, inclusief schorsingsmaatregelen. Hoe bepaal je met andere woorden de werkbereidheid en –geschiktheid bij werkzoekenden met een complexe welzijnsproblematiek en welke zijn hiervan de consequenties voor het regime van activering? Tijdens de proeftuin is op operationeel niveau opnieuw gezocht naar wegen om voor de doelgroep de gepaste activering te vinden en te anticiperen op schorsingsmaatregelen. Zo wordt in de proeftuin Hasselt-Genk het profiel van de geschorsten geïnventariseerd om op basis daarvan gepaste initiatieven te ondernemen om dit in de toekomst te vermijden. Uitgangspunt in het proces van de geïntegreerde dienstverlening is de cliënt. Organisatorisch dient dit vertaald te worden naar de eindverantwoordelijkheid van trajectbegeleiders in toeleiding en doorverwijzing en bij mogelijke doorkruising van maatregelen en instrumenten (bijv. vacatures, schorsing). Een vertrouwensband van de trajectbegeleider met de cliënt, ongeacht het statuut, blijft een belangrijk kenmerk van de geïntegreerde dienstverlening.
22
Een laatste aandachtspunt van geïntegreerde dienstverlening in de proeftuin is de begeleiding van de doelgroep naar werk via een warme overdracht van OCMW naar VDAB. Tijdens de proeftuin zijn hierrond verschillende initiatieven genomen. Voorbeelden hiervan zijn: een gesprek van de OCMWcliënt met een VDAB-consulent drie maanden voor het einde van het tewerkstellingstraject bij OCMW, de mogelijkheid tot deelname aan sollicitatietrainingen bij VDAB. Een belangrijke barrière voor samenwerking bij de toeleiding ligt bij de financiering van geïntegreerde dienstverlening in trajecten. Het meest opvallende probleem van financiering ligt bij de maatregel artikel 60: het huidige artikel 60 is louter en alleen bedoeld voor leeflooncliënten met onvoldoende
opgebouwde
sociale
zekerheidsrechten
om
toegang
te
krijgen
tot
de
werkloosheidsverzekering (OCMW’s hanteren artikel 60 al jaren als een tewerkstellingsinstrument, maar de maatregel is nooit aangepast aan de interpretatie ervan in de praktijk). Omgekeerd kan er wel overleg zijn over de toeleiding van OCMW-cliënten naar andere tewerkstellingsmaatregelen. Het probleem van financiering is echter breder dan dat van artikel 60; meer algemeen kan gesteld worden dat de huidige tewerkstellingsmaatregelen en werkloosheidsreglementering het niet mogelijk maken om geïntegreerde dienstverlening in naadloze werk- en welzijnstrajecten te organiseren.
7.3 De
Organisatie van geïntegreerde dienstverlening organisatie
van
de
geïntegreerde
dienstverlening
is
gedifferentieerd
naargelang
de
schaalgrootte en historiek van samenwerking tussen VDAB en OCMW. Meer in het bijzonder heeft de schaalgrootte impact op het niveau van samenwerking en de mate van formalisering van samenwerking: −
in landelijke regio’s is de samenwerking informeel en eerder ad hoc van aard omwille van de beperkte doelgroep (bv. Tielt). De samenwerking ligt sterk op het operationele niveau, maar ook op beleidsniveau is er samenwerking omwille van het voordeel van de schaalgrootte bij samenwerking (bv. integratie werkwinkel en sociaal huis in Knokke-Heist; samenwerking OCMW’s Meetjesland in samenwerking met VDAB);
−
in centrumsteden wordt gewerkt aan meer formele samenwerking op operationeel niveau, meer bepaald structureel cliëntoverleg i.p.v. ad hoc overleg. De samenwerking verloopt stapsgewijs op basis van overleg en afstemming van methodieken en instrumenten (bv. Leuven).
−
in grootsteden ligt de nadruk op formele afspraken op beleidsniveau om operationele samenwerking mogelijk te maken, gezien de grootte van de doelgroep en de consequenties van geïntegreerde dienstverlening en samenwerking op workload en financiën (bv. Gent met convenant en NIKA-project).
In een volgende fase van de proeftuin is het aangewezen verder in te gaan op de gedifferentieerde organisatie van de geïntegreerde dienstverlening en de samenwerking tussen OCMW en VDAB. De proeftuin heeft alleszins geëxperimenteerd met verschillende vormen van samenwerking op operationeel niveau, via het cliëntoverleg. Opvallend is ook dat in de proeftuin veel aandacht is gegaan naar wederzijdse kennismaking, terwijl dit bij de opzet van de proeftuin eerder als startpunt gezien werd en niet als doelstelling van de proeftuin Organisatorisch zijn in de proeftuin te weinig vragen gesteld bij de betrokkenheid van de meest relevante diensten van VDAB en OCMW in de geïntegreerde dienstverlening en van andere lokale partners. In een aantal proeftuinen is hier wel aandacht aan besteed. Zo zijn in Tielt en Eeklo en in de toekomst ook Leuven de sociale diensten en niet enkel de tewerkstellingsdiensten van het OCMW betrokken in de proeftuin. Dit zijn immers belangrijke partners om afspraken te kunnen maken over mogelijke VDAB-cliënten die door het OCMW zouden kunnen worden geholpen voor
23
problemen op welzijnsvlak, met andere woorden afspraken over de wederzijdse doorverwijzing van cliënten tussen VDAB en OCMW. Ook de vraag naar de relevantie van formalisering van samenwerking en organisatorische inbedding in de werkwinkel is slechts zijdelings aan bod gekomen in de proeftuin. De werkwinkel als kader wordt wel gehanteerd, maar dan louter voor het cliëntoverleg en niet vanuit een beleidsvisie en voor regieoverleg. Sommige locaties willen evenwel evolueren van een ad hocsamenwerking naar een meer gestructureerde samenwerking. Op geen enkele plaats bestaat momenteel al een gestructureerd kader voor samenwerking zoals in Antwerpen. Wel zijn er locaties die in die richting evolueren. In Gent is recent een convenant afgesloten in een vergelijkbaar kader voor samenwerking. De vraag is of deze grootstedelijke voorbeelden ook van toepassing kunnen zijn in de andere locaties.
7.4
Randvoorwaarden voor geïntegreerde dienstverlening
De randvoorwaarden voor geïntegreerde dienstverlening hangen nauw samen met de toets van de haalbaarheid van de proeftuin, gegeven de beleidscontext, de maatschappelijke context, de institutionele context en het concrete kader van de proeftuin (cf. evaluatiekader proeftuin): −
de beleidscontext heeft betrekking op de wet- en regelgeving m.b.t. arbeidsactivering en maatschappelijke participatie, maar ook op de visie op geïntegreerde dienstverlening, samenwerking en regie;
−
de maatschappelijke context doelt op de doelgroepen met multi-causale problematiek;
−
de institutionele context heeft betrekking op regels, procedures, praktijken in VDAB- en OCMW-werking;
−
het concrete kader van de proeftuin slaat op de randvoorwaarden van budget en tijd, de selectie van regio’s en betrokken actoren, de menukaart.
Algemeen kan men stellen dat de proeftuin bottom-up te weinig experimenteerruimte heeft gekregen, gegeven de beleidscontext en de institutionele context op centraal beleidsniveau. Belangrijke voorwaarden voor mogelijke nieuwe fase in de proeftuin zijn dan ook beleidsmatig en institutioneel van aard. Een eerste voorwaarde heeft te maken met de betrokken actoren in de proeftuin. In de afgelopen proeftuin ontbreken cruciale actoren: −
op het operationele niveau ontbreken de sociale diensten van OCMW’s. Tijdens de proeftuin is gebleken dat sociale diensten van OCMW’s een belangrijke schakel zijn in de afstemming van werktrajecten en welzijnstrajecten. De tewerkstellingsdiensten van OCMW’s alleen kunnen deze afstemming niet mogelijk maken. Ook de GTB’s van VDAB worden beter betrokken gezien de link met multi-causale problematiek in de welzijnssector.
−
op het beleidsniveau ontbreekt de RVA om problemen van de rechtspositie van OCMW-cliënten in begeleidingstrajecten en problemen van doorverwijzing en schorsing aan te pakken. De betrokkenheid van het federale niveau is essentieel om tewerkstellingsmaatregelen en werkloosheidsreglementering af te stemmen met als doel geïntegreerde dienstverlening in naadloze
werk-
en
welzijnstrajecten
mogelijk
te
maken.
Ook
de
betrokkenheid
van
stadsbestuur/gemeentebestuur is belangrijk voor een lokaal engagement in samenwerking tussen werk en welzijn. Een tweede voorwaarde is een centrale verantwoordelijkheid in de proeftuin van VDAB en VVSG als forum voor lokale overheden om beleidsaspecten aan te pakken en uit te klaren, zoals cliëntregistratie en –volgsysteem en doelgroepafbakening en eerder conceptuele aspecten zoals de visie op geïntegreerde dienstverlening, regie en sociale activering.
24
De eenzijdige keuze van thema’s van de menukaart is, zoals reeds aangegeven, gelinkt aan het operationele niveau van samenwerking in de proeftuin. De beleidsmatige samenwerking op lokaal niveau is voor een aantal thema’s echter onvoldoende om daadwerkelijk vooruitgang te boeken. Niet alleen het lokale beleidsniveau, ook het centrale beleidsniveau heeft verantwoordelijkheid op te nemen voor het behalen van de doelstelling van deze proeftuin. Zo dient het centrale beleidsniveau thema’s als het CVS en de rechtspositie van de cliënt zelf aan te pakken. Ook voor de duiding van eerder theoretische concepten en visies heeft het centrale beleidsniveau een rol te vervullen. Voor andere thema’s heeft het centrale beleid eerder een voorwaardencreërende rol te vervullen, zonder hiermee het centrale beleid te gaan reproduceren op het lokale niveau. Op deze manier kunnen lokale settings daadwerkelijk experimenteel werken.
8.
Scenario’s voor een nieuwe fase in de proeftuin
Om de ambities van de proeftuin te kunnen waarmaken en sterkere en blijvende resultaten van de proeftuin te realiseren is een nieuwe fase in de proeftuin noodzakelijk. De geformuleerde aanbevelingen in de vorige paragrafen bij een mogelijke verlenging van de proeftuin zijn gebaseerd op de vaststellingen m.b.t. de doelstellingen, het procesverloop en de resultaten van de proeftuin en op basis van de resultaten van de focusgroepen. Deze aanbevelingen kunnen in een tweede fase van de proeftuin volgens verschillende scenario’s vorm gegeven worden. Een eerste scenario is de verbreding van de proeftuin met een uitbreiding van de locaties, naast de huidige locaties. Uit de resultaten van de proeftuin blijkt dat er op operationeel niveau resultaten zijn geboekt in de samenwerking tussen VDAB en OCMW, zij het eerder embryonaal maar toch aantoonbaar. Uit het procesverloop kan bovendien vastgesteld worden dat de afstemming tussen beide vormen van dienstverlening een traag proces is van kennismaking en toenadering. Anderzijds is het duidelijk dat het vooropgestelde kader van de proeftuin niet optimaal is gebleken voor de noodzakelijke experimenteerruimte in een proeftuin. De loutere bottom-up benadering, de algemeenheid van de doelstellingen en de vrijblijvendheid van de menukaart moeten bij een scenario van verbreding alleszins herbekeken worden. Een verbreding creëert ook meer vragen naar procesbegeleiding en ondersteuning. Een tweede scenario is de verdieping van de proeftuin binnen dezelfde locaties of een selectie van locaties
van
de
huidige
proeftuin.
De
verdieping
kan
dan
betrekking
hebben
op
methodiekontwikkeling naar criteria voor trajectinitiatie, gemeenschappelijke intake en afspraken naar wederzijdse doorverwijzing. Deze methodiekontwikkeling kan dan in een tweede stap vertaald worden naar beleidsmatige vertaling en organisatorische inbedding. Ook dit scenario botst op beperkingen van beleidsmatige en institutionele aard. Bovendien wordt de methodiekontwikkeling best onderzoeksmatig ondersteund om de juiste effecten in begeleiding en activering van de doelgroep te sorteren. Een derde scenario is een mix van verbreding en verdieping van de proeftuin, waarbij de proeftuin toelaat de regio’s op verschillende snelheden te werken en de nieuwe locaties mee te nemen in de ontwikkelingen van de voorlopers. Welk scenario ook gekozen wordt, het is essentieel dat naast het operationele niveau ook het lokale en centrale beleidsniveau een duidelijke rol krijgt in de proeftuin. Het centrale beleidsniveau is verantwoordelijk voor de afstemming van technische hulpbronnen zoals het CVS en voor de rechtspositie van de cliënt. De betrokkenheid van het federale niveau is hierbij onontbeerlijk. Concreet denken we aan de Vlaamse en federale administraties, VDAB, RVA en VVSG als forum voor lokale overheden. Het lokale beleidsniveau is verantwoordelijk voor de organisatorische inbedding van geïntegreerde dienstverlening in werkwinkel en/of sociaal huis, in het betrekken van lokale partners in de dienstverlening en de mate van formalisering van afspraken naar methodiek en organisatie. Op het
25
lokale niveau zijn de betrokkenheid van stad/gemeente, OCMW en/of een intergemeentelijk platform onontbeerlijk voor de nodige lokale ruggesteun. Tot slot is er, welk scenario het ook wordt, de nood aan meer doorgedreven aansturing, procesbegeleiding en ondersteuning. Een top-down benadering van voorwaardenscheppend en ondersteunend kader, complementair aan een bottom-up benadering van methodiekontwikkeling en organisatorische inbedding geeft meer garanties tot resultaten op het terrein. Ondersteuning kan in deze optiek dan ook niet zonder financiële ondersteuning op lokaal en centraal niveau. Op deze manier wordt de proeftuin minder vrijblijvend in de keuze van thema’s en acties en is er een grotere garantie tot verankering in het lokale en centrale beleid. Met het huidige budget dat ter beschikking is, wordt dit onvoldoende gegarandeerd.
26
Bijlagen Bijlage 1: Artikel Fons Leroy 1 juni 2007 cf. pdf-file: VDAB en OCMW samen meer dan twee
Bijlage 2: Reactie van VVSG op het artikel van Fons Leroy Geachte heer Leroy In de recente bijdrage op uw blog stelt u dat het wenselijk is dat de tewerktstellingsopdrachten worden overgeheveld van het OCMW’s naar de VDAB. Terecht merkt u op dat de hervorming van het arbeidsmarktbeleid hoog op de politieke agenda staat en moet staan. VVSG erkent dat de verhoging van de werkzaamheidsgraad een absolute voorwaarde is om onze economie, en de daaraan gekoppelde welvaart, in stand te houden. Laat ons toe te reageren op, onze ongerustheid uit te spreken over en enkele kanttekeningen te plaatsen bij uw discours. Uw opmerking over het “het befaamde artikel 60 §7” moet grondig genuanceerd worden. Sinds de invoering van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI-wet) op 1 oktober 2002 werkt het overgrote deel van de OCMW’s aan de socioprofessionele inschakeling van hun cliënten. Het is een proces dat reeds door heel wat OCMW’s eerder werd gestart, onder meer onder impuls van het ‘lenteprogramma’. De RMI-wet heeft de OCMW’s een aantal tools gegeven om aan deze inschakeling
te
werken,
via
het
aanbieden
van
een
arbeidsovereenkomst
of
via
een
Geïndividualiseerd Project voor Maatschappelijke Integratie (GPMI). Wat dit laatste betreft kan het gaan over het volgen van een studie met een voltijds leerplan of een tewerkstelling die binnen een bepaalde periode leidt tot een arbeidsovereenkomst. De tewerkstellingsmaatregel artikel 60 §7 werd ooit in het leven geroepen om personen die geen recht hebben
op
uitkeringen
de
nodige
arbeidsdagen
te
laten
bewijzen
om
ziekte- en
werkloosheidsuitkering te laten verwerven. De OCMW’s, VVSG en de bevoegde minister van Maatschappelijke Integratie zagen al snel in dat deze aanpak onvoldoende was in het kader van een structurele armoedebestrijding. Wat te weinig of niet aan bod komt in uw analyse is dat de aanpak van de OCMW’s, onder meer onder impuls van een veranderende arbeidsmarkt, sterk veranderde en dat deze instellingen door de jaren heen meer de nadruk legden op het aanreiken van werkervaring en het verwezenlijken van een duurzame tewerkstelling. Met succes! Hoewel er nog werk aan de winkel is, bevestigde een in opdracht van de POD Maatschappelijke Integratie uitgevoerde studie dat 52% van de personen die tewerk werden gesteld in het kader van artikel 60 §7 binnen het jaar erna weer aan het werk zijn. Wij willen dit verhaal nog verder nuanceren door erop te wijzen dat de verwachting is dat bestaansonzekerheid en armoede op middellange termijn zullen toenemen (minder werk voor laaggeschoolden, economische migraties). Een structureel armoedebeleid werkt op lange termijn en moet inwerken op verschillende elementen én op hun onderlinge samenhang. Ten eerste moet er gefocust worden op de mensen die zich in een armoedesituatie bevinden. Zij moeten in staat gesteld worden hun armoede beter te beheren, moeten hulp krijgen bij het lenigen van hun noden en moeten versterkt worden zodat noodsituaties in de toekomst kunnen worden voorkomen. Participatie van de doelgroep zelf in het vinden van oplossingen is volgens VVSG de weg die daarbij moet worden bewandeld. De OCMW’s zijn daarvoor het ideale instrument. Wij
mogen
absoluut
de
probleemoplossingen
voor
de
doelgroep
van
de
OCMW’s
niet
onderschatten. De situatie van deze mensen is vaak precair, er is een cumulatief proces van maatschappelijke uitsluiting en ze zijn maatschappelijk kwetsbaar. Dit brengt een verhoogd risico
27
met zich mee om in contact met maatschappelijke instellingen vooral, en telkens opnieuw, de negatieve (i.c. disciplinerende) aspecten te ondergaan en minder te genieten van het positieve aanbod. Om hieraan tegemoet te komen is een interactief proces noodzakelijk. Ook hiertoe leent de structuur van het OCMW zich perfect. Ten tweede moet de samenleving, die armoede produceert, worden heringericht. Maatschappelijke zorg drijft op solidariteit, verstrekt collectieve voorzieningen en verzekert sociale grondrechten. In elk geval is armoede volgens VVSG meer dan een inkomensprobleem. Arbeid is een zeer belangrijke hefboom, maar niet de enige. Het debat dreigt integratie gelijk te stellen aan tewerkstelling en verantwoordelijkheid aan werkbereidheid. Dit leidt niet tot duurzame oplossingen. Ongeveer een jaar geleden meldde u dat de VDAB-dienstverlening ontoereikend is voor de begeleiding van 20% van de langdurig werklozen. Wij betwijfelen dan ook dat VDAB, ondanks een aantal duidelijke inspanningen, op één jaar tijd de inhaalbeweging volledig heeft gemaakt en ook nog in staat is alle leefloongerechtigden te begeleiden. Het gebrek aan invulling van bestaande vacatures door uw dienst bewijzen ook initiatieven zoals jobkanaal, legale arbeidsmigratie en daarbij aansluitende recente politieke discussies. Het klopt dat OCMW’s vandaag in beperkte mate deelnemen aan het Werkwinkelverhaal. Maar om die reden moet het kind (de Werkwinkel) niet met het badwater weggegooid worden. Op sommige plaatsen werkt het immers wel. Er zijn verscheidene redenen voor het gebrek aan integratie Werkwinkel/OCMW. In de eerste plaats zijn er geen 308 werkwinkels maar een 130-tal, wat betekent dat de OCMW's fijnmaziger zijn georganiseerd en de doelgroepen beter kunnen bereiken. In de tweede plaats zijn, voor de OCMW’s die bewust kiezen voor de werkwinkel, een aantal drempels ingebouwd. De sleutels voor vaak technische belemmeringen liggen o.a. binnen de VDAB: het cliëntvolgsyteem, .. Vanuit dit perspectief bekeken is de balans ons inziens zelfs gematigd positief. Het sterkt ons in de overtuiging dat het versneld tegemoetkomen aan een aantal verzuchtingen van de OCMW’s de integratie zeer sterk zal bevorderen. VVSG schaart zich in elk geval achter de éénloketfunctie en de Werkwinkel als netwerkorganisatie, en bewijst dit onder meer door een zeer actieve deelname aan de Projectcel Werkwinkels en door verschillende beleidsdossiers actief te koppelen aan het Werkwinkelverhaal. Elk OCMW, en bij extensie elke gemeente, heeft er alle belang bij om een langetermijnoplossing te vinden voor elke leefloner. Zij betalen immers mee, maatschappelijk én financieel. Wij willen ook wijzen
op
de
primaire
verantwoordelijkheid
van
de
lokale
overheid
op
het
vlak
van
beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid voor iedereen van lokale dienstverlening. Het lokale bestuur, als democratisch verkozen bestuur, streeft naar de realisatie van een leefbare omgeving voor haar inwoners. Dit beperkt zich niet tot ruimtelijke ordening, veiligheid of vuilnisophaling, maar ook door een rol te spelen in de lokale arbeidsmarkt, meer bepaald inzake noden en behoeften voor burgers, wijken en buurten, bedrijven, zelfstandige ondernemers, enz. De lokale overheid is prima geplaatst om bij te dragen tot een arbeidsmarktbeleid-op-maat. Ze beschikt over informatie uit eerste hand, zowel op het individuele, sociale als economische vlak. Het is aan de gemeente om met relevante maatschappelijk actoren op lokaal niveau een consistent beleid tot stand te brengen. Lokale besturen moeten dit niet realiseren door een hiërarchische macht, maar door alle partijen op vrijwillige basis te bewegen tot samenwerking bij de oplossing van een gemeenschappelijk lokaal vraagstuk. Deze lokale regie krijgt slechts zuurstof als andere overheden een kader creëren om binnen de gedetailleerde Vlaamse en Europese regels de ruimte te bieden om lokale vraagstukken op te lossen. Binnen dit kader hebben lokale besturen bewegingsvrijheid én verantwoordelijkheid om samen met maatschappelijke instanties passende oplossingen te zoeken voor lokale problemen. Ook het afstemmen van de verschillende instrumenten van de verschillende bestuurlijke niveaus kadert hierbinnen.
28
Wij willen pleiten voor het werken aan synergie en aan een versterking van de werking van de verschillende organisaties, in plaats van op te roepen om opdrachten van de partner te decimeren. Er is nood aan een opbouwend en open gesprek, met het nodige respect voor de verschillende rollen die de partners in het tewerkstellingsbeleid opnemen.
29
Bijlage 3: Doelgroepgegevens VDAB en OCMW in proeftuin Aantal NWWZ dd. 31 januari 2009 in de gemeenten/steden en zorggebieden van de proeftuin OCMWVDAB (Bron: Arvastat) Proeftuin
Stad/gemeente
Dendermonde
Dendermonde
NWWZ stad/gemeente NWWZ Zorggebied 1.130
1.411 Buggenhout, Dendermonde, Lebbeke
Genk
3.454
4.280 As, Genk, Opglabbeek , Zutendaal
Hasselt-Genk
Hasselt
2.671
3.207 Diepenbeek, Hasselt
Gent
Gent
12.476
12.476
Meetjesland Noord
Assenede
329
1.805
Eeklo
717
Sint-Laureins
120
Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem, SintLaureins
Kaprijke
110
Maldegem
529
Evergem
734
Knokke-Heist
Knokke-Heist
867
867
Kortrijk
Kortrijk
2.486
2.486
Leuven
Leuven
2.844
3.178 Herent, Leuven
Merchtem
Merchtem
237
1.725 Asse, Merchtem, Opwijk, Wemmel
Mortsel
Mortsel
655
1.226 Boechout, Borsbeek, Mortsel
Tielt
Tielt
364
1.162
Dentergem, Meulebeke, Oostrozebeke, Pittem, Ruiselde, Tielt, Wingene Waregem
Waregem
804
1.473 Anzegem, Deerlijk, Waregem, Wielsbeke
Voor informatie over de definiëring NWWZ, zie: http://arvastat.vdab.be/nwwz/indexhelp.htm
30
Aantal ingeschreven leefloongerechtigden dd. 31 januari 2009 bij de VDAB in het zorggebied van de proeftuinen (Bron: VDAB-studiedienst) Ingeschreven leefloongerechtigden Proeftuin
LWW
Dendermonde
LWW Dendermonde
14
15
29
Hasselt-Genk
LWW Hasselt
64
45
109
LWW Genk
M
V
Totaal
25
32
57
LWW Gent Minnemeers
136
109
245
LWW Gent Rabot - Brugse Poort
130
99
229
LWW Gentbrugge - Ledeberg
59
43
102
Meetjesland-Noord
LWW Meetjesland Noord
33
33
66
Knokke-Heist
LWW Knokke-Heist
12
9
21
Kortrijk
LWW Kortrijk
108
108
216
Leuven
LWW Leuven
218
83
301
Merchtem
LWW Asse
33
31
64
Mortsel
LWW Mortsel
17
25
42
Tielt
LWW Tielt
9
2
11
Waregem
LWW Waregem
15
22
37
873
656
1529
Gent
Totaal
31
Bijlage 4: Focusgroepen: samenstelling Antwerpen 17/9/2009 Operationeel niveau Proeftuin
VDAB
OCMW
Dendermonde
Joke Deblaere
/
Teamleider Regionale Contactdiensten Hasselt-Genk
Mira Hermans en Sandra Knapen Trajectbegeleidsters
Leuven
Mickey Vangramberen
Veronique Vandekerkhof en Katleen Willekens Nancy Van Nerum
Expert Basisdienstverlening Merchtem
/
/
Mortsel
Heidi Geurts en Marit Leysen
Carl De Vel
Trajectbegeleidsters Beleidsniveau Proeftuin
VDAB
OCMW
Dendermonde
Anne Merckaert
/
Coördinator Arbeidsbemiddeling Sint-Niklaas Hasselt-Genk
/
Katleen Willekens
Leuven
Jos Geuvens
/
Directeur Arbeidsmarktbeheer Merchtem
/
/
Mortsel
Luc Hostens
/
Directeur Arbeidsmarktbeheer Gent 22/9/2009 Operationeel niveau Proeftuin
VDAB
OCMW
Gent
/
Iris Degryse en Guido De Baere
Knokke-Heist
Pascale Morel
/
Expert Trajectbegeleiding Brugge Kortrijk/Tielt
Luc Guillemin
/
Teamleider Regionale Contactdiensten Meetjesland Noord/Evergem
Senem Atmaca Trajectbegeleidster
Waregem
Dorine Keirsbulck
Myriam Van Hyfte en Elke Fordyn OCMW Eeklo /
Trajectbegeleidster
32
Beleidsniveau Proeftuin
VDAB
OCMW
Gent
Michael Leemans
Iris Degryse en Guido De Baere
Stafmedewerker regie Knokke-Heist
Mia Goedertier
/
Coördinator Arbeidsbemiddeling Kortrijk/Tielt
/
/
Meetjesland Noord/Evergem
Michael Leemans
/
Stafmedewerker regie Waregem
/
/
33
Bijlage 5: Ontwikkeldagen: programma Op dinsdag 23 juni en 24 september hebben de VDAB en de VVSG twee denk- en ontmoetingsdagen georganiseerd voor de OCMW’s en lokale VDAB-afdelingen die deel uitmaken van de proeftuin OCMW’s - VDAB. Doelstelling Op de denk- en ontmoetingsdagen is een platform aangeboden om de huidige samenwerking in de verschillende subproeftuinen verder te verdiepen via het aanreiken van nieuwe en verfrissende ideeën. Bovendien worden de proeftuinmedewerkers betrokken en bewust gemaakt van het bredere proeftuinverhaal. Tot slot willen VDAB en VVSG de samenwerking een bredere ingang laten vinden binnen alle echelons van de VDAB en de OCMW’s. De dag is bedoeld voor de verantwoordelijken van de lokale VDAB-afdelingen en de OCMW’s, i.c. directies, coördinatoren, secretarissen, voorzitters en diensthoofden. Het programma is ook gericht op de veldwerkers die betrokken zijn in de proeftuin. Inhoud De twee dagen focussen inhoudelijk op thema’s van zowel beleidsmatige als operationele aard. De studiedagen hebben een plenair gedeelte en een workshop-gedeelte. In onderstaande tabellen worden de workshops van beide denk- en ontmoetingsdagen weergegeven. Workshops Mechelen, 23 juni 2009 Workshop 1
Workshop 2
Workshop 3
Workshop 4
Activeringsbeleid: rol van de OCMW’s en de VDAB
Van idee naar realisatie in sociaal beleid
Uitwerken van participatieve methodes
Ketenregie
De onderzoeker formuleert een antwoord op de vraag wat de rol is van de OCMW’s en de VDAB in het kader van activeringsbeleid, rekening houdend met hun missie en visie. Wat zijn verschillende perspectieven op activering? Hoe realiseer je activering vanuit een empowermentperspectief? Wat zijn de randvoorwaarden voor een activering op maat? Wat kan het partnerschap hierin betekenen?
De begeleiders gaan met de deelnemers op zoek naar een antwoord op de vraag hoe men een proces kan opzetten om van een eerste idee te komen tot nieuw sociaal beleid. De workshop focust op procedures, planning en concretisering van deze ideeën. Wie betrek je bij de planning Wat zijn de stappen? Wie zijn de stakeholders? Hoe maak je keuzes? Hoe werk je dit idee concreet uit? De sessie staat stil bij de realisatie hiervan in het licht van samenwerking.
Bij de ontwikkeling van een welzijns- en tewerkstellingsbeleid is het noodzakelijk dat de noden en verwachtingen van maatschappelijk kwetsbare groepen mee in rekening worden genomen. Participatie-initiatieven versterken de deelnemers en leiden tot meer maatschappelijke participatie. Maar hoe organiseer je dit? Hoe betrek je de doelgroep bij beleidsvoering en de uitwerking van de projecten? De workshop vertrekt vanuit de praktijk. Welke noden en wensen formuleren maatschappelijk kwetsbare groepen voor het welzijns- en tewerkstellingsbeleid en welke participatieinitiatieven/instrumenten leiden tot een kwalitatief resultaat?
Door ketenregie organiseren en ontwikkelen diensten een betere dienstverlening voor de cliënt. Ketenpartners werken aan een goede afstemming van hun activiteiten. Wat betekent ketenregie voor de samenwerking tussen de VDAB en de OCMW’s? Wat zijn de voorwaarden? Hoe communiceren ketenpartners? Wie neemt verantwoordelijkheid?
Door: Peter Raeymaeckers & Lize Van Dijck, Centrum Ongelijkheid, Armoede, Sociale Uitsluiting en de Stad, Universiteit Antwerpen
Door: Dirk Meulemans en Peter Sels - Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
Door: Steven Rommel – Samenlevingsopbouw OostVlaanderen
Door: Alwin Vandenbosch – Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling/Qernel
34
Workshops Gent, 24 september 2009 Workshop 4
Workshop 2
Workshop 3
Workshop 4
W : Werk en welzijn-trajecten
Privacy
Armoede
Samenwerking tussen publieke actoren
Het label W2 vertolkt de idee dat werk en welzijn elkaar versterken. Een trajectbegeleiding die deze beide domeinen bestrijkt, heeft een veel grotere kans op succes dan de som van afzonderlijke, partiële diensten. Maar ook werk is onmogelijk zonder welzijn. De onderzoeker geeft voorbeelden van organisaties of samenwerkingsverbanden waar beide domeinen worden gekoppeld. De deelnemers gaan nadien op zoek naar manieren om dit concept zelf om te zetten in een project. De onderzoeker treedt daarbij op als adviseur.
Elke dag krijgen organisaties informatie en persoonlijke gegevens van burgers. Voor een goed afgestemde dienstverlening voelen organisaties de nood om informatie uit te wisselen. In de samenwerking tussen de VDAB en de OCMW’s is het omgaan met privacy een veel terugkerende vraag. Welke soort informatie kan men doorgeven? Moet de cliënt steeds op de hoogte zijn? Is er een verschil in privacywetgeving voor VDAB- en OCMW-consulenten? Schenden consulenten de privacy als ze een gezamenlijk cliëntoverleg organiseren? Een specialist beantwoordt de voornaamste vragen rond privacy in de samenwerking.
Mensen in armoede bevinden zich vaak in een erg moeilijke positie op de arbeidsmarkt. De complexe problematiek die armoede met zich meebrengt, verhindert vaak dat ze toto die arbeidsmarkt kunnen toetreden. Als dit wel lukt, komen ze helaas dikwijls in slechtbetaalde, fysiek zware en erg onzekere jobs terecht. Waarom is het zo moeilijk voor mensen in arbmoede om kwalitatief werkt te vinden en te behouden? Werken de traditionele vormen van bemiddeling en socioprofessionele inschakeling, of zijn er andere pistes nodig? De deelnemers aan de workshop maken kennis met de complexiteit van armoede en gaan in dialoog met een ervaringsdeskundige in de armoede.
De maatschappij verandert. Organisaties moeten zich daar noodgedwongen aan aanpassen. Ook overheden en overheidsdiensten kunnen hun uitdagingen niet meer alleen aan. Ze werken meer en meer samen, vaak in netwerken. De onderzoeker besteed aandacht aan deze nieuwe samenwerkingsverbanden. Hoe kunnen publieke actoren samenwerken met respect voor hun missie? Wat zijn de voorwaarden voor bestaande en nieuwe samenwerkingverbanden tussen deze actoren? Bepaalde voorwaarden situeren zich op het niveau van de organisaties zelf, andere liggen erbuiten en hebben een structureel karakter. De onderzoeker vertrekt voor zijn uiteenzetting vanuit de ervaringen van de deelnemers en vanuit een onderzoek naar de samenwerking tussen twee organisaties.
Door: Dr. Ides Nicaise – Hoger Instituut Voor de Arbeid, Katholieke Universiteit Leuven
Door: Dr. Yves Stevens – Katholieke Universiteit Leuven
Door: Swa Schyvens, ervaringsdeskundige in de armoede en sociale uitsluiting & Elke Vandermeerschen, stafmedewerker werk en sociale economie, Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen
Door: Bart Van Herck Idea Consult
2
35