PROEFEXAMEN Moderne Bedrijfsadministratie (MBA) onderdeel Bedrijfseconomie
Dit examen bestaat uit 4 opgaven.
De beschikbare tijd is 3¾ uur.
De antwoorden dienen uitsluitend op de uitwerkingenvellen te worden ingevuld; aantekeningen op deze opgave tellen niet mee in de waardering.
Deze opgave is eigendom van de Examencommissie en dient, tezamen met de uitwerkingen te worden ingeleverd.
OPGAVE I Een bedrijf produceert een product in massa. De bedrijfsleiding wil voor dit product de standaardkostprijs berekenen. Ook wil zij het voorcalculatorische resultaat over 2014 bepalen met behulp van de variabele budgettering (d.w.z. budget = afzet x integrale standaardkostprijs). Om deze berekeningen uit te voeren, heeft de bedrijfsleiding gegevens verzameld over 2013, zodat zij daaruit de gegevens kan kiezen die nodig zijn voor de gevraagde berekeningen. Alleen de grondstofkosten zijn (proportioneel) variabel. De andere kosten zijn als vaste kosten aan te merken. De normale productie en afzet bedragen 20.000 stuks per jaar. De werkelijke productie en afzet bedroegen 18.000 stuks. De werkelijke grondstofkosten bedroegen € 144.000,-, terwijl € 145.800,- was toegestaan. De werkelijke arbeidskosten voor de productie bedroegen € 90.000,-, terwijl € 88.000,- was toegestaan. De afschrijvingskosten op de machines bedragen € 50.000,- per jaar, terwijl de boekwaarde aan het begin van het jaar € 150.000,- bedroeg. Er was geen irrationele overcapaciteit. De werkelijke interestkosten bedroegen 10% per jaar over een rekening-courantkrediet van gemiddeld € 9.000,- en 9% per jaar over een lening die was afgesloten voor de financiering van de machines. Aan het begin van 2013 was die lening € 105.000,-, terwijl jaarlijks op 1 juli € 30.000,- wordt afgelost. De toegestane interestkosten (op te vatten als de kosten van de vermogensaanwending) waren 8% over het gemiddelde totale vermogen van € 200.000,- in 2013. Van de overige kosten was € 54.000,- toegestaan, maar in werkelijkheid bedroegen zij € 63.000,-. Voor 2014 verwacht de bedrijfsleiding: -
dat de begrote productie en afzet 16.000 stuks zullen zijn;
-
dat de verkoopprijs € 25,- per stuk zal zijn;
-
dat de werkelijke constante kosten gelijk zullen zijn aan de toegestane constante kosten;
-
dat het gemiddelde totale vermogen, net als in 2013, gelijk zal zijn aan € 200.000,-;
-
dat de werkelijke variabele kosten gelijk zullen zijn aan de toegestane variabele kosten;
-
dat deze variabele kosten per eenheid product niet zullen veranderen ten opzichte van 2013;
-
dat de toegestane interestkosten weer 8% over het gemiddelde totale vermogen zullen zijn;
-
dat er weer € 30.000,- op de lening wordt afgelost op 1 juli;
-
en dat het gemiddelde bedrag aan rekening-courantkrediet weer € 9.000,- zal zijn tegen gemiddeld 10% per jaar.
Geef voor 2013: 1) de berekening van het nacalculatorische interestresultaat (te berekenen als het verschil tussen toegestane interestkosten en werkelijke interestkosten); 2)
twee oorzaken voor het gevonden interestresultaat;
3)
de berekening van de som van de afschrijvingskosten en de interestkosten die betrekking hebben op de machines.
Proefexamen MBA Bedrijfseconomie
1/5
Geef voor 2014: 4) de berekening van de standaardkostprijs van het product; 5)
de berekening van het voorcalculatorische verkoopresultaat;
6)
de berekening van het voorcalculatorische budgetresultaat, te berekenen als het verschil tussen de afzet tegen kostprijs en de verwachte werkelijke kosten van de afzet;
7)
de berekening van het voorcalculatorische bezettingsresultaat op basis van het verschil tussen de normale productie en de werkelijke productie;
8)
verklaar het verschil tussen de uitkomsten bij 6 en bij 7;
9)
de berekening van het voorcalculatorische resultaat over 2014.
OPGAVE II Een importeur van PC's benadert een bank voor het verkrijgen van een driejarige lening ter grootte van € 2.000.000,-. Bij haar beslissing de aanvraag al dan niet te honoreren, stelt de bank onder andere de volgende voorwaarden: - het netto werkkapitaal (als maatstaf voor de liquiditeit) mag gedurende de looptijd van de lening niet dalen beneden € 1.000.000,-; - de debt ratio (als maatstaf voor de solvabiliteit) mag gedurende de looptijd van de lening niet hoger worden dan 0,80; (N.B. debt ratio = vreemd vermogen / totaal vermogen.) - de rentabiliteit van het gemiddelde eigen vermogen (als maatstaf voor de rentabiliteit) moet gedurende de looptijd van de lening steeds minimaal 10% bedragen. (N.B. de gereserveerde winst behoort tot het eigen vermogen.) De importeur doet de aanvraag voor de lening in september 2013. Een eventuele toekenning zal plaatsvinden in december 2013. Het aflossingsschema van de lening is als volgt: eind 1e jaar (2014): € 500.000,-; eind 2e jaar (2015): € 500.000,-; eind 3e jaar (2016): € 1.000.000,-. De lening behoort tot het lange vreemde vermogen. De jaarlijkse aflossingen behoren tot het korte vreemde vermogen. Na het (eventueel) verstrekken van de lening heeft de onderneming de volgende balans per 1 januari 2014: Vaste activa (boekwaarde) Vlottende activa (incl. liquide middelen)
€
3.400.000,-
„
6.600.000,-
€
Proefexamen MBA Bedrijfseconomie
10.000.000,-
Eigen vermogen Vreemd vermogen (lange termijn) Vreemd vermogen (korte termijn)
€
3.000.000,-
„
4.000.000,-
„
3.000.000,-
€ 10.000.000,-
2/5
De importeur verstrekt de bank de volgende prognose voor de komende drie jaar: - de boekwaarde van de vaste activa zal jaarlijks door investeringen toenemen met 20% van de balanswaarde van het voorafgaande jaar; - de vlottende activa zullen jaarlijks groeien met 40% van de balanswaarde van het voorafgaande jaar; - op de reeds bestaande lening van € 2.000.000,- zal niet worden afgelost; - de interestverplichting op de bestaande lening van € 2.000.000,- wordt voor 31 december jaarlijks ingelost; - de nettowinst na belasting over 2014 zal € 300.000,- bedragen en vervolgens jaarlijks met 20% groeien. Van de nettowinst over 2014 en 2015 wordt in de jaren 2014 en 2015 40% als dividend uitgekeerd en over 2016 in het jaar 2016 50%. Het resterende deel van de nettowinst wordt steeds aan de winstreserve toegevoegd. N.B. Bij de opstelling van de balansen voor de komende drie jaar moet het korte vreemde vermogen als sluitpost worden beschouwd. 10) Stel de balansen na winstdeling samen per 31 december 2014, per 31 december 2015 en per 31 december 2016. 11) Bepaal de liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit aan het einde van 2014, 2015 en 2016 (getallen afronden tot op 2 cijfers achter de komma). 12) Geef een gemotiveerd oordeel of de bank wel of niet tot het verstrekken van de lening zal besluiten.
OPGAVE III Op de balans van een grote onderneming staan per 31 december van een bepaald jaar de volgende groepen activa en passiva vermeld. Vaste activa Vlottende activa Liquide middelen
Eigen vermogen - Aandelen vermogen - Reserves Vreemd vermogen (lange termijn) Vreemd vermogen (korte termijn)
De verdeling van de activa in vaste activa en vlottende activa is voorgeschreven in de wettelijke bepalingen voor de jaarrekening op grond van een bepaald criterium. 13) Hoe luidt dit wettelijk criterium? 14) Hoe wordt dit criterium bedrijfseconomisch ingevuld? 15) Welke drie groepen dienen ingevolge de wettelijke bepalingen binnen de vaste activa te worden onderscheiden? 16) Geef een voorbeeld van elk van deze drie groepen. 17) Welke drie waarderingsgrondslagen komen in aanmerking voor de materiële vaste activa? Proefexamen MBA Bedrijfseconomie
3/5
Vaak verminderen ondernemingen hun post debiteuren door gebruik te maken van factoring. 18) Wat wordt verstaan onder factoring? 19) Noem drie argumenten die een rol spelen bij het besluit van een onderneming, wel of geen gebruik te maken van factoring. 20) Noem en omschrijf in het kort drie soorten reserves naar ontstaansoorzaak.
OPGAVE IV De voorraad van onderneming Cabol BV bestaat op 1 januari 2013 uit drie productsoorten: X, Y en Z. - Van goed X zijn op 1 januari 2013 800 stuks in voorraad. Waardering en resultaatbepaling van goed X gebeuren volgens de ijzeren voorraadmethode. De ijzeren voorraad is 1.000 eenheden en de ijzeren voorraadprijs € 2,-. - Ten aanzien van product Y wordt de vervangingswaardemethode toegepast. De normale voorraad is 1.500 eenheden, terwijl de werkelijke voorraad op 1 januari 2013 1.300 eenheden bedraagt. Goed Y werd in het assortiment opgenomen op 1 januari 2011. De inkoopprijs bedroeg op dat moment € 12,-. Sindsdien heeft zich met betrekking tot goed Y een prijsstijging van € 1,50 voorgedaan. - Met betrekking tot product Z wordt de individuele Lifo-methode toegepast. Op 1 januari 2013 zijn hiervan 750 stuks in voorraad. De historische uitgaafprijs op basis van Lifo van de op 1 januari 2013 aanwezige goederen Z is € 7,- per eenheid. Het verloop van de prijzen van X, Yen Z gedurende de eerste maand van het jaar 2013 was als volgt: Inkoopprijs van product: Vanaf 1 januari 2013: Vanaf 12 januari 2013: Vanaf 15 januari 2013:
X € 4,€ 3,€ 2,50
Y € 13,50 € 14,€ 14,60
Z € 8,50 € 7,50 € 7,20
In januari 2013 vonden de volgende voorraadmutaties plaats. Inkopen januari 2013 (in stuks): 2 januari 2013 13 januari 2013 29 januari 2013
X 200 300 0
Y 400 0 300
Z 600 100 200
Verkopen januari 2013 (in stuks): 4 januari 2013 10 januari 2013 28 januari 2013
X 400 100 300
Y
Z 500 0 700
0 500 400
Inkopen vinden uitsluitend op rekening plaats. De ontvangen krediettermijn is een maand. Ook de verkopen vinden uitsluitend op rekening plaats. De verkoopprijzen van de goederen X, Y en Z zijn steeds respectievelijk € 10,-, € 20,- en € 15,-. De verleende krediettermijn bedraagt 14 dagen.
Proefexamen MBA Bedrijfseconomie
4/5
Overige mutaties in januari 2013 De werkelijke kosten veroorzaakt door de bedrijfsuitoefening, bestonden uit afschrijvingen, interest op de onderhandse lening, salarissen en overige exploitatiekosten. In januari bedroegen de werkelijke kosten voor de salarissen € 4.250,- en voor de overige exploitatiekosten € 1.280,-. De gedeeltelijk ingevulde balans van Cabol BV luidt op 1 januari 2013 als volgt: Winkelpand Inventaris Voorraad X Voorraad Y Voorraad Z Debiteuren Liquide middelen
€ „ „ „ „ „ „
219.375,32.400,.............,.............,.............,6.750,13.375,-
€
.............,-
Aandelenkapitaal Herwaarderingsreserve: - winkelpand - voorraad Y Overige reserves 9% lening o/g Crediteuren
€ „ „ „ „ „ „
200.000,-
€
.............,-
.............,.............,.............,12.000,18.750,-
Het winkelpand wordt gewaardeerd en afgeschreven op basis van vervangingswaarde. Het pand is op 1 januari 2013 5 jaren oud en wordt lineair afgeschreven. De totale gebruiksduur werd op het moment van aanschaf geschat op 25 jaren en de restwaarde op € 35.000,-. Na 4 jaar, op 1 januari 2012, steeg de prijs van het pand, evenals de restwaarde, met 12,5%. Er werd een inhaalafschrijving geboekt. Nadien is de nieuwwaarde niet meer gestegen. De inventaris wordt gewaardeerd tegen de historische uitgaafprijs. Op de inventaris wordt jaarlijks 10% van de boekwaarde aan het begin van het jaar afgeschreven. De afschrijvingen op vaste activa vinden plaats met maandelijkse gelijke bedragen. 21) Wat wordt verstaan onder een manco? 22) Bereken de balanswaarde op 1 januari 2013 van de voorraden X, Yen Z. 23) Hoe groot is de huidige nieuwwaarde van het winkelpand? 24) Bereken het bedrag van de rekening Herwaarderingsreserve winkelpand op 1 januari 2013. 25) Bereken het bedrag van de rekening Herwaarderingsreserve voorraad Y op 1 januari 2013. 26) Bereken het bedrag van de rekening Herwaarderingsreserve voorraad Y op 31 januari 2013. Bereken voor januari 2013 achtereenvolgens: 27) de brutowinst op goed X; 28) de brutowinst op goed Y; 29) de brutowinst op goed Z; 30) de afschrijvingskosten op het pand en de inventaris.
EINDE EXAMEN
Proefexamen MBA Bedrijfseconomie
5/5
Uitwerking proefexamen MBA Bedrijfseconomie Opg. Pt. 1. 2
Toegestaan: 8% * € 200.000
€
16.000
€ € €
900 4.725 3.375
€ Werkelijk: 10% * € 9.000 9% * € 105.000 * 6/12 9% * € 75.000 * 6/12
€ €
Interestresultaat: 2.
2 Wijziging werkelijk interestpercentage Vervroegde aflossingen Interestvoet te hoog ingeschat
3.
2 Kosten machines Interestkosten (zie 1): Afschijvingskosten:
4.
5.
6.
7.
8.
9.
€ €
3 Grondstof: € 145.800/18.000 stuks Arbeid: € 88.000/20.000 stuks Afschrijving: € 50.000/20.000 stuks Interestkst: € 16.000/20.000 stuks Overige kst: € 54.000/20.000 stuks Kostprijs: Oftewel: Variabel: € 145.800 (grondstof)= V/W = € 145.800 / 18.000 st = Constant: € 88.000 (arbeid) + € 50.000 (afschrijving) + € 16.000 (interest) + € 54.000 (overig) = C/N = € 120.000 / 20.000 st =
2 Verkoopresultaat
= Afzet * (VP -/- KP) = 16.000 * (25 -/- 18,50) = 16.000 * 6,50 =
4 Budgetresultaat = Toegestane -/- Werkelijke kosten Toegestaan: 16.000 * € 18,50 Werkelijk: - Variabele kst: 16.000 * € 8,10 - Constante kst: Arbeid: Afschrijving: Interest: 9% * € 75.000 * 6/12 9% * € 45.000 * 6/12 10% * € 9.000 Overig:
€ € € € €
€
€ € € € € €
€ €
9.000,00 7.000,00 voordelig
8.100 50.000 €
58.100,00
€
18,50
€
8,10
€
10,40
8,10 4,40 2,50 0,80 2,70
€
145.800
€
208.000
€
18,50
104.000
€
296.000
€
129.600 -/-
€ €
198.300 -/31.900- (Negatief)
€
41.600- (Negatief)
88.000 50.000 3.375 2.025 900 54.000
2 Bezettingsresultaat = (W -/- N) * C/N = (16.000 -/- 20.000) * € 10,40 = 2 Verschil 6 en 7 = Toegestane interestkosten: Werkelijke interestkosten:
16.000,00
€
9.700-
€
9.700
16.000 6.300
2 Voorcalculatorisch resultaat = Verkoopresultaat +/- Budgetresultaat Verkoopresultaat: € 104.000 Budgetresultaat: € 31.900€
Uitwerking proefexamen MBA Bedrijfseconomie
72.100 voordelig
10.
3 31-dec-14 Activa:
Passiva
3 31-dec-15 Activa:
Passiva
3 31-dec-16 Activa:
Passiva
11.
Vaste activa: Vlottende activa: Eigen vermogen Vreemd vermogen lang Vreemd vermogen kort
Vaste activa: Vlottende activa: Eigen vermogen Vreemd vermogen lang Vreemd vermogen kort
Vaste activa: Vlottende activa: Eigen vermogen Vreemd vermogen lang Vreemd vermogen kort
€ € € € € € €
4.080.000 9.240.000 13.320.000 3.180.000 3.500.000 6.640.000 13.320.000
= 3.400.000 * 120% = 6.600.000 * 140%
€ € € € € € €
4.896.000 12.936.000 17.832.000 3.396.000 3.000.000 11.436.000 17.832.000
= 4.080.000 * 120% = 9.240.000 * 140%
€ € € € € € €
5.875.200 18.110.400 23.985.600 3.606.000 2.000.000 18.379.600 23.985.600
= 4.896.000 * 120% = 12.936.000 * 140%
=3.000.000 + 60% * 300.000 = 4.000.000 -/- 500.000 = 3.000.000 + 40% * 300.000 + 3520000 (sluitpost)
=3.180.000 + 60% * 360.000 = 3.500.000 -/- 500.000 = 6.640.000 + 40% * 360.000 + 6.116.000 (sluitpost)
=3.396.000 + 50% * 420.000 = 3.000.000 -/- 1.000.000 = 11.436.000 + 50% * 420.000 +6.733.600 (sluitpost)
2 Jaar 2014 2015 2016
Liquiditeit = werkkapitaal = Vlottende activa - Kort vreemd vermogen = € 9.240.000 - € 6.640.000 = € 2.600.000 = € 12.936.000 - € 11.436.000 = € 1.500.000 = € 18.110.400 - € 18.379.600 = € 269.200-
2 Jaar 2014 2015 2016
Solvabiliteit = Vreemd vermogen / Totaal vermogen = € 10.140.000 / 13.320.000 = = € 14.436.000 / € 17.832.000 = = € 20.379.000 / € 23.985.600 =
2 Jaar 2014 2015 2016
Rentabliteit = Nettowinst / Gem. Eigen Vermogen = € 300.000 / 0,5 * (€ 3.000.000 + € 3.180.000) = = € 360.000 / 0,5 * (€ 3.180.000 + € 3.396.000) = = € 420.000 / € 3.606.000 =
76,13% 80,96% 84,97%
12.
2 Zij zal niet overgaan tot het verstrekken van een lening omdat: - Het werkkapitaal gedurende de looptijd onder € 1.000.000 komt - Het debt Ratio gedurende de looptijd boven de 80% komt
13.
2 Duurzaamheidscriterium: Het wettelijke criterium luidt dat de activa en passiva op de balans moeten worden gepresenteerd naar de duur van de aanwezigheid in het bedrijf.
14.
2
15.
2 Materiele vaste aciva Immateriele vaste aciva Financiele vaste aciva
16.
2 Gebouwen Goodwill Deelneming
Activa en passiva langer dan één jaar aanwezig in het bedrijf worden bovenaan in de balans gepresenteerd.
Uitwerking proefexamen MBA Bedrijfseconomie
9,71% 10,95% 12,00%
17.
2 Waarde o.b.v. vervaardigingsprijs/kostprijs Waarde o.b.v. vervangingswaarde Waarde o.b.v. aanschafwaarde
18.
1
19.
2 Risicoargument van (gedeeltelijk) oninbare vorderingen Liquiditeitsargument; vorderingen worden direct betaald Administratief argument; geen correspondentie en juridische kosten om tot inning te komen
20.
2 Algemene of winstreserve: Reservering (niet uitkeren) van nettowinst Agioreserve: Het emitteren van aandelen boven pari Herwaarderingsreserve: Het verschil tussen de (oude) boekwaarde en de opnieuw getaxeerde activa
21.
1 Het negatieve verschil tussen werkelijke voorraad en de ijzeren voorraad
22.
2 Voorraad 1/1/`13 X Y Z
23.
1.600 17.550 5.250
2 Boekwaarde = Nog te boeken afschrijving + Restwaarde € 219.375 = 20 * afschrijving + € 39.375 (€ 35.000 * 112,5%) € 180.000 = 20 * afschrijving Afschrijving = € 9.000 Nieuwwaarde = € 219.375 + 5* € 9000 = €
264.375
1
25.
27.
28.
29.
30.
Waarde = 800* € 2,- = = 1.300* € 13,50 = = 750* € 7,- =
€ € €
24.
26.
Het overdragen van de vorderingen aan een factoringsbedrijf tegen betaling van een X percentage van de vordering
= 12,5%/112,5% * € 264.375 =
€
29.375
2 Herwaarderingsreserve voorraad Y op 1/1/13 = waarde voorraad 1/1/'13 * prijsstijging = 1.300 * € 1,50 =
€
1.950
2 Herwaarderingsreserve voorraad Y op 31/1/13 = waarde voorraad 31/1/'13 * prijsstijging = 1.300 + 400 + 300 - 500 - 400 * € 2,60 =
€
2.860
2 Brutowinst op goed X = Verkoop * (VP - IP) = 800 stuks * (€ 10 - € 2) =
€
6.400
€ € €
3.250 2.160 5.410
€
3.250
€ €
5.400 8.650
€
270
€
750
2 Brutowinst op goed Y = Verkoop * (VP - IP) 10/1 (IP: € 13,50): 500 * (€ 20 - € 13,50)= 28/1 (IP: € 14,60): 400 * (€ 20 - € 14,60) =
2 Brutowinst op goed Z = Verkoop * (VP - IP) 4/1: 500 stuks * (€ 15 - € 8,50)= 28/1: 700 stuks * (€ 15 - ??) = 100 st * (€ 15 - € 7,50) € 750 = 100 st * (€ 15 - € 8,50) € 650 = 500 st * (€ 15 - € 7) € 4.000
2 Afschrijvingskosten inventaris: = 10% * € 32.400 / 12 mnd. = Afschrijvingskosten pand: = € 9.000 / 12 mnd = 71
Uitwerking proefexamen MBA Bedrijfseconomie
Uitwerking proefexamen MBA Bedrijfseconomie
uitpost)
Uitwerking proefexamen MBA Bedrijfseconomie
Uitwerking proefexamen MBA Bedrijfseconomie