Productiecontracten in de land- en tuinbouw
februari 2003
Pieter Gabriëls, Dirk Van Gijseghem Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Land- en Tuinbouw (ALT), Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouw, Leuvenseplein 4, 1000 Brussel.
1
Productiecontracten in de land- en tuinbouw Pieter Gabriels & Dirk Van Gijseghem Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouw (VOLT), 2003 Rapport Aantal blz 18 In dit rapport wordt een overzicht gegeven van de contractproductie in de plantaardige en dierlijke sector in Vlaanderen. Vooral in de aardappelsector, de groentesector en de intensieve veehouderij is het gebruik van contracten vrij algemeen. De verwerker staat binnen het contract in een sterkere machtspositie dan de producent. Door het ondertekenen van het contract, onderwerpt de landbouwer zich aan een ganse waaier eisen. Bovendien luidt vaak de kritiek dat de fabrikant gaat inspelen op de schommelingen van de marktprijs, waardoor ze zich door strengere controles gaan indekken tegen financiële verliezen (bij contractprijs boven marktprijs) of overaanbod (bij groenten). In de dierlijke sector wil de landbouwer een deel van zijn productie- en prijsrisico overdragen aan de integrator. In het kader van de voedselkwaliteitscontroles (integraal ketenbeheer) worden de laatste tijd meer en meer eisen opgelegd vanuit de grootdistributie die al dan niet contractueel worden vastgelegd. Gelet op de ruime landbouwbevoegdheden die de gewesten hebben, lijkt er niet direct een bevoegdheidsprobleem te zijn om op Vlaams niveau bepalingen in verband met contractteelt op te leggen, tenzij de uitoefening van de landbouwbevoegdheid het de federale overheid onmogelijk zou maken om in de aan haar toebedeelde bevoegdheidsdomeinen een beleid te voeren. Een voorbeeld van een Modelcontract uit de aardappelsector wordt doorgelicht.
Bestellingen : Administratie Land- en Tuinbouw Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouw (VOLT) Leuvenseplein 4, 7de verdieping 1000 Brussel Tel : 02/553.63.46 Fax : 02/553.63.50 E-mail :
[email protected] Website : http://www2.vlaanderen.be/landbouw Beschikbaarheid : Op bestelling bij VOLT Downloadbaar in PDF-formaat
Vermenigvuldiging of overname van gegevens zijn toegestaan mits expliciete bronvermelding.
© Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
2
INHOUD Samenvatting Inleiding 1. Productiecontracten in Vlaanderen 1.1 Plantaardige productie 1.1.1. Aardappelen 1.1.2. Suikerbieten 1.1.3. Granen 1.1.4. Groenten 1.2. Dierlijke productie 1.2.1. Achtergrond 1.2.2. Contracten in de pluimveesector 1.2.3. Contracten in de varkenssector 1.3. Integraal ketenbeheer 2. Contractuele verhouding van landbouwers tot toeleveranciers / afnemers 2.1. Bevoegdheidsverdeling federale overheid – gewesten 2.2. Een aantal juridische mogelijkheden 3. Productiecontracten in Nederland
3
Samenvatting In dit rapport wordt een overzicht gegeven van de contractproductie in de plantaardige en dierlijke sector in Vlaanderen. Vooral in de aardappelsector, de groentesector en de intensieve veehouderij is het gebruik van contracten vrij algemeen. De verwerker staat binnen het contract in een sterkere machtspositie dan de producent. Door het ondertekenen van het contract, onderwerpt de landbouwer zich aan een ganse waaier eisen. Bovendien luidt vaak de kritiek dat de fabrikant gaat inspelen op de schommelingen van de marktprijs, waardoor ze zich door strengere controles gaan indekken tegen financiële verliezen (bij contractprijs boven marktprijs) of overaanbod (bij groenten). In de dierlijke sector wil de landbouwer een deel van zijn productie- en prijsrisico overdragen aan de integrator. De veevoederindustrie probeert met de verticale integratie haar marktaandeel te behouden of te vergroten en zo tot een spreiding van de vaste kosten en betere capaciteitsbenuttiging te komen. In het kader van de voedselkwaliteitscontroles (integraal ketenbeheer) worden de laatste tijd meer en meer eisen opgelegd vanuit de grootdistributie die al dan niet contractueel worden vastgelegd. Gelet op de ruime landbouwbevoegdheden die de gewesten hebben, lijkt er niet direct een bevoegdheidsprobleem te zijn om op Vlaams niveau bepalingen in verband met contractteelt op te leggen, tenzij de uitoefening van de landbouwbevoegdheid het de federale overheid onmogelijk zou maken om in de aan haar toebedeelde bevoegdheidsdomeinen een beleid te voeren. Het Burgerlijk Wetboek en de Wet betreffende de verticale integratie bieden belangrijke aanknopingspunten. In Nederland bestaat noch bestond ooit een registratie van contracten. Een voorbeeld van een Modelcontract uit de aardappelsector wordt doorgelicht.
Dit rapport werd opgemaakt op vraag van de Minister van Leefmilieu en Landbouw door de Vlaamse Onderzoekseenheid Land- en Tuinbouweconomie (VOLT). Er werd aan meegewerkt door Pieter Gabriels, Vincent Samborski, Elke Coppens en Wim Stoop onder leiding van Dirk Van Gijseghem. Dirk Bergen, Landbouwraad in Nederland, stond in voor het aanleveren van de Nederlandse informatie.
4
Inleiding Het afsluiten van een contract tussen de teler en de afnemer biedt een aantal zekerheden voor beide partijen. Voor de afnemers zijn ze samen te vatten onder de noemer: meer zekerheid qua bevoorrading in hoeveelheden, kwaliteit en prijs. Ook voor de teler betekent contractteelt een vermindering van het ondernemersrisico door afspraken qua prijs, oogst- en afzetmogelijkheden. Contractproductie bestaat in vele sectoren, dus ook in de landbouw. Zowel in de plantaardige productie als in de dierlijke productie komen productiecontracten voor. Voorbeelden zijn de teeltcontracten tussen suikerfabrieken en akkerbouwers, ook teelten van aardappelpootgoed en zaaizaad gebeuren overwegend op basis van contracten. In de groenteteelt voor de conservennijverheid en voor de diepvriesbedrijven wordt er o.a. omwille van rotatie, houdbaarheidsduur en leveringsvoorwaarden algemeen gewerkt met teeltcontracten. In de intensieve veehouderij is “kweken op contract” een gangbare praktijk, al evolueerde de aard van de contracten naar meer prijsgarantiecontracten met een groter ondernemersrisico. De integratie gaat nog steeds in de eerste plaats uit van de veevoederproducenten. Zij konden door integratie hun vaste kosten spreiden. Voor de intensieve veebedrijven was het veevoeder hun belangrijkste kost, ketenintegratie vanuit de veevoedersector was een belangrijke vorm van financiering. In de toekomst wordt de behoefte aan voedselveiligheid en kwaliteit een reden voor meer integrale ketenontwikkeling. Productiecontracten evolueren naar verbintenissen in de richting van het consumentenniveau. De aansturing van de integratie in de voedselketen verschuift in de richting van de groothandel. Dit houdt in dat meer en meer de intrinsieke en administratieve behoeften van verwerking en grootwinkelbedrijven domineren in de keten.
5
1. Productiecontracten in Vlaanderen 1.1 Plantaardige productie 1.1.1. Aardappelen De aardappelteelt is de enige belangrijke tak van de akkerbouw die in Vlaanderen met 42.444 ha (2000) een veel groter areaal inneemt dan in Wallonië (21.527 ha). De totale aardappeloogst bedroeg in 2000 2,87 miljoen ton, waarvan twee derde wordt geoogst op 11.127 bedrijven in Vlaanderen. Meer dan de helft van het Vlaamse areaal, 22.789 ha, wordt geteeld in West-Vlaanderen. In OostVlaanderen bereikt het areaal 10.396 ha. Volgens het oogsttijdstip wordt de teelt ingedeeld in vroege aardappelen (10.042 ha), de halfvroege (variëteit Bintje met 25.559 ha) en de late soorten (6.841 ha). Op het stuk van opbrengsten per ha staat de aardappelteelt in Vlaanderen samen met Nederland internationaal aan de top. De gemiddelde opbrengst bedroeg in 2000, 43,7 ton per ha. De aardappelteelt is een “vrije” teelt, d.w.z. er is geen Europese marktordening met interventieprijzen of met productiequota. Dat heeft zijn gevolgen op de omvang van het areaal dat van jaar tot jaar sterk kan schommelen. In België schommelt het areaal tussen de 30.000 en 60.000 ha waarvan ongeveer 30% onder contract. Het aandeel onder contract stijgt naarmate het aardappelareaal op het bedrijf toeneemt. Schommelingen van het areaal gekoppeld aan soms wisselende opbrengsten per ha leiden natuurlijk tot gevoelige prijs- en inkomensverschillen. De veranderingen in productiewaarde zijn bijgevolg aanzienlijk. Ondanks die jaarlijkse schommelingen is sedert het begin van de jaren tachtig een trend merkbaar die wijst op een uitbreiding van het areaal. Dat heeft te maken met de groei van de aardappelverwerkende nijverheid die momenteel meer dan een miljoen ton aardappelen verwerkt tot frieten, vlokken, kroketten en chips. Met de expansie van die nijverheid neemt ook de contractteelt in de sector toe en breidt tevens de teelt van aardappelpootgoed uit1. Soorten contracten Meestal wordt een indeling gemaakt volgens het prijssysteem, dat tussen de teler en de afnemer werd afgesproken2. Er zijn drie prijssystemen: • Dagprijs (16% van de contracten in België). Dagprijscontracten geven enkel zekerheid van afzet, mits voldaan aan de gestelde kwaliteitseisen. Het contract verwijst naar één of meerdere beurzen. Het prijsrisico is volledig voor de teler. • Vaste contractprijs (70%). Meestal gaat het om kilogramcontracten waarin vaste afspraken worden gemaakt rond levertermijnen, hoeveelheden en prijs. • Gedeeltelijk vaste prijs (13%) van contracten. Hieronder vallen de contracten die werken volgens een middenprijs van in “pool” verkochte partijen. De ontvangen prijs is de gemiddelde prijs van alle in de pool afgezette aardappelen. Uit de studie van Els Bernaerts blijkt dat 80% van de landbouwbedrijven met contractteelt wensen vast te houden aan het overeengekomen prijssysteem. Er is weinig verloop van contractstelsel. Prijsvorming3 Nadat de Commissieprijs sinds 12 februari 2001 niet meer genoteerd werd heeft Belgapom het initiatief genomen om vanaf het seizoen 2001-2002 een eigen Belgapom-notering te verspreiden. De Belgapom-commissie bestaat uit 6 personen actief in de aardappelhandel en de aardappelverwerkende industrie. Het is een wekelijkse prijsnotering , voor de variëteit Bintje, veldgewas met welbepaalde sortering, OnderWaterGewicht, prijs los op de wagen, af producent. De richtprijs wordt weergegeven in Euro, BTW inclusief per ton. Contracten en kwaliteit De afnemer kan de kwaliteit contractueel stimuleren door in het contract een premieregeling in te bouwen. Toch is het vooral de mindere kwaliteit die “gekort” wordt en minder de betere die een bonus ontvangt. 1 2 3
VILT Contracten in de aardappelsector, Els Bernaerts, CLE Studie A84 De Belgische aardappelhandel en verwerking in 2001-2002, BELGAOM. www.belgapom.be
6
Meest voorkomende kenmerken die in aanmerking komen voor een premie in de groep contracten met premieregeling zijn: • De bakkleur (66%) • Het onderwatergewicht (OWG) (50%) • De maatsortering (33 %) • Het percentage afval (16%) De afnemers met contracten maakten op twee contracten na gebruik van een aftrek of weigering bij levering van slechte kwaliteit. Voornaamste kwaliteitskenmerken voor penalisatie zijn: (% contracten die dit kenmerk vermelden) • Onderwatergewicht (75%) • Bakkleur (65%) • % drijvers in zout bad (65%) De normen voor het OWG zijn het meest uniform in de verschillende contracten. Problemen bij contracten De problemen doen zich vooral voor in de manier waarop de normen worden vastgelegd en geïnterpreteerd door beide partijen. Eenduidige definiëring, kwaliteitsnormering en controle is noodzakelijk. (cfr. suikerbieten). De meeste contracten werken met absolute normen wat problemen kan geven bij seizoensgebonden kenmerken. De manier waarop kenmerken worden bepaald verschilt volgens de diverse technieken die toegepast worden in de laboratoria. (schiltechnieken, berekening OWG, gebruikte baktest, diverse beoordeling “glazige knollen”). Standaardcontracten Voor aardappelen zijn verschillende standaardcontracten opgesteld (cfr. ACV, FIWAP, RUCIP, VAWI). Het verschil zit vooral in de contractuele prijsbepaling volgens kwaliteit. In Nederland en Frankrijk zijn er arbitrage of geschillencommissies opgericht binnen de overkoepelende beroepsorganisaties. 1.1.2 Suikerbieten Het nationaal areaal suikerbieten bedroeg in 2001 95.553 ha (NIS, 2001), waarvan 36.357 ha in Vlaanderen, waarvan de totale productie, zijnde 5.417.177 ton bieten nationaal, volledig naar de 4 grote suikergroepen gaat Suikerfabriek van Veurne (1 vestiging), Tiense suikerraffinaderij (5), Sucrerie de Fontenoy (1) en Suikergroep NV (3)). 88% gaat na verwerking naar de voedingsindustrie en slechts 6,8% is bestemd voor huishoudelijk gebruik.4 Suiker is een product met een inelastische vraag. De minste verandering in vraag en aanbod veroorzaakt een belangrijke verstoring op de prijs. Om dit op te lossen, werd een interventieprijs op de bedrijfskolom ingevoerd als stabilisatiemechanisme. De suikerbietenmarkt is gereglementeerd volgens verordening 1260/2001. De modaliteiten voor de contracten worden vastgelegd in verordeningen 1261/2001 en 1262/2001, en geven de producent een prijsgarantie, gekoppeld aan een productiequotum. Daarmee worden overschotten en groeiende budgetten vermeden. De prijsvorming is heel complex. Elk jaar wordt er aan iedere lidstaat een bepaald productierecht of quotum toegekend. Voor suiker wordt dit productierecht opgesplitst in een A en een B quotum. Voor het basisquotum (A) geldt een volledige prijsgarantie. Een beperkte prijsgarantie geldt voor het B-quotum. Deze hoeveelheid komt overeen met een percentage van het basisquotum en is afhankelijk van de afzetmogelijkheden in landen buiten de EU. De hoeveelheid die boven het A- en het B-quotum wordt geproduceerd, mag niet op de EU interne markt worden afgezet. Deze mag wel aan wereldmarktprijs worden verkocht, Csuiker. Een overschot aan suiker kunnen de suikerfabrikanten dus op de internationale markt slijten. Bepalingen voor de contracten worden zowel op Europees niveau beslist (Verordening 1260/2001), als op interprofessioneel niveau met een aantal verplicht op te nemen voorwaarden. Het typecontract 4
De economie van de suiker, Christine Sneppe, www.subel.be
7
werd door SUBEL opgesteld, de vereniging van suikerfabrikanten. Volgende modaliteiten worden opgenomen: • Bepalingen betreffende de normale duur voor de levering van suikerbieten en de spreiding ervan. • Verzamelplaatsen voor suikerbieten • Plaatsen van ontvangst van de suikerbieten • wie bepaalt het suikergehalte en volgens welke methode moet dat gebeuren? • Bepaling van de toeslagen waarop de teler recht heeft • verplichting van de fabrikant tegenover de producent inzake retouren • Betalingsmodaliteiten Alle bietentelers met een suikerbietquotum moeten verplicht een contract met de fabrikanten afsluiten. Dit verplichtend aspect is nodig, omdat de landbouwer zich voor inzaai verbindt om een vaste hoeveelheid suikerbieten (omgerekend naar suiker) aan de fabrikant te leveren. De contracten worden jaarlijks hernieuwd, maar ze worden niet geregistreerd. De suikerbietenteelt is dus een goed voorbeeld van een heel sterk gereglementeerde productie, waarbij de producent reeds voldoende juridisch beschermd wordt inzake prijsgarantie, zowel door Europa als door de koepelorganisatie zelf. Het toegekende quotum is grondgebonden. 1.1.3 Granen De graanhandel kent o.a. volgende beroepsorganisaties : • Synagra : Syndicat National du Commerce des Céréales et autres produits agricoles. Dit is de koepelorganisatie voor de verzamelende handel. • Bemefa : Federatie van de Belgische Mengvoederfabrikanten. 90% van de voederproductie bevindt zich in Vlaanderen. De voornaamste grondstoffengroep zijn de granen (haver, gerst, rogge, triticale…), goed voor 33,9%. Bemefa vertegenwoordigt zo’n 150 voederfabrikanten. De granen vallen onder een GMO met een garantieprijs en inkomenssteun als aanvulling. De interventieprijzen werden met Agenda 2000 verlaagd, gecompenseerd door meer inkomenssteun voor de landbouwers zelf. De landbouwer levert zijn granen aan de verzamelende handel die de partij weegt, droogt en stockeert. Dit gebeurt vlak na oogst. De landbouwer bepaalt zelf wanneer hij zijn partij granen verkoopt en wordt vergoed op basis van de geldende marktwaarde op de graanbeurs van Brussel. Prijsvorming en kwaliteitsnormering De basisprijs wordt wekelijks op de Brusselse graanbeurs vastgelegd door een commissie van 6 kopers en 6 verkopers. De landbouwprijs is deze prijs, verminderd met de brutomarge voor de handel. Daarbovenop kunnen nog extra kosten voor opslag, drogen en onzuiverheden aangerekend worden. Deze kosten zijn reeds vastgelegd in de ontvangstvoorwaarden. In het geval de boer verkoopt aan de veevoederleverancier worden de geleverde granen verrekend met de mengvoeders. De prijsvorming is in dit geval mede afhankelijk van de voederafname. De normen waaraan de granen moeten voldoen zijn de volgende: NORMEN (2002) Criterium Kosten Vochtgehalte Gewichtsverlies Onzuiverheden Hectolitergewicht Kosten voor afhaling op de hoeve Ventileren en drogen (Bron : Synagra)
Maximumpercentage 0.5% toegelaten Forfaitair minimum Minimumgewicht op basis van 100 kg Vanaf 15.6%
Bijkomende kosten Prijs per ton Bijkomende kosten voor drogen
Deze normen worden jaarlijks besproken binnen de sector, en op papier gezet voor de producent, die dus heel goed ingelicht is over wat er van zijn product verwacht wordt. De normen verschillen naargelang het soort graan dat verhandeld wordt.
8
Contracten In de graansector is er nauwelijks sprake van contracten (behalve dan enkele bij de mouterijen). Daarvoor zijn twee redenen : - de aanwezigheid van de tussenschakel “graanhandelaar”. Er is doorgaans een heel traditionele vertrouwensrelatie tussen boer en graanhandelaar. Het is ook een sector met een zware premieregeling wat minder ruimte geeft voor grote schommelingen. In de andere plantaardige sectoren wordt het product rechtsreeks geleverd aan de verwerker. - de flexibiliteit van de landbouwer inzake afzetmogelijkheden voor zijn graan. Indien hij zich benadeeld voelt, kan de akkerbouwer zonder problemen naar een andere handelaar overgaan. Prijsafspraken worden mondeling overeengekomen door de partijen bij verkoop. Zoals eerder vermeld, kan de prijs enkel verhoogd of verlaagd worden door de kwaliteit van het product. Wel wordt in de nabije toekomst een kwaliteitscontract voorzien voor leveringen naar de mengvoederfabrikanten en naar de maalderijen op basis van de eisen van de GMP-code (Good Manufacturing Practise), die nog wat betreft traceerbaarheid strenger zijn dan de lopende IKB-basisnormen. De producent moet een perceelsfiche bijhouden , en de handelaar is gedeeltelijk verzekerd van de productkwaliteit voor zover hij de geleverde partijen kan identificeren. Deze GMP-gecontroleerde bedrijven krijgen dan een certificaat, dat voor 3 jaar geldig is. 1.1.4 Groenten De verwerking van grove groenten is voornamelijk geconcentreerd in West-Vlaanderen, meer bepaald in de streek van Roeselare, waar een aantal verwerkende bedrijven gevestigd zijn. De overkoepelende organisatie voor groenteverwerkende bedrijven is Vegebe. Vilt “Feiten en Cijfers” meldt dat 65% van de totale groenteproductie in Vlaanderen naar 16 diepvries- en conservenbedrijven gaat (959.400 ton). Deze 16 bedrijven halen hun groenten bij zo’n 5500 producenten, waarvan 3378 in België, met West-Vlaanderen als voornaamste toeleveraar. GROENTEN Areaal VL (ha) Productie (openlucht en (ton) onder serre) 2000 25.935 1.520.000 (bron : NIS, VILT feiten en cijfers 2001)
VL Verwerkte hoeveelheid (ton) 959.400
Aandeel verwerkte hoveelheid tov productie VL 63%
Alle teelten kunnen onder contract worden geproduceerd. Er bestaan geen typecontracten voor diepvriesgroenten die vorm en inhoud vastleggen, waardoor de verwerkende industrie een grote vrijheid heeft inzake de opstelling ervan. In de coördinatiecommissie worden bepaalde vereisten enigszins bepaald, maar dat gebeurt op een vrijwillige basis. De groenteteelt is in dit opzicht de sector die de kwetsbaarste producten voortbrengt en het minst gereglementeerd is. Ze stellen een basisprijs vast, de leveringsvoorwaarden en de op te halen hoeveelheid of oppervlakte. De industrie beoordeelt al dan niet ter plaatse het geleverde product volgens haar eigen wensen en volgens de economische situatie van vraag en aanbod op het moment zelf. Indien er een overaanbod van groenten is, zal de sector strenger controleren en indien er te weinig aanbod is, zal ze minder kieskeurig zijn. Vegebe overlegt op regelmatige tijdstippen in de Coördinatiecommissie, waarin ook Boerenbond en ABS vertegenwoordigd zijn. De doelstellingen van de Coördinatiecommissie zijn : • het vastleggen van minimale vereisten voor vorm en inhoud van het contract (onderhandse akte) • de minimale kwaliteitseisen waaraan het product moet voldoen. Hiervoor wordt eveneens verwezen naar het werk van het POVLT, die in 1995 een “leidraad” opstelde,” aanbevelingen voor het opmaken van teelt en aankoopcontracten”. Dit werk werd daarna nooit echt in de praktijk gevaloriseerd door er een standaard van te maken. • de coördinatie van de arbitrageregeling, waarbij er rechtsgeldige beslissingen genomen worden omtrent geschillen tussen teler en verwerker. Bij problemen rond een bepaalde teelt, kunnen de belangenorganisaties ook oproepen om geen contracten te tekenen. • Bespreken van knelpunten binnen de sector
9
Vegebe fixeert een vaste inkoopprijs, die in het contract vermeld wordt. De vastlegging van die prijs is nogal eenzijdig. Wel is het zo dat onevenwicht binnen het naleven van de contracten onmiddellijk nefaste gevolgen heeft voor prijsvorming, en het concurrentieel gedrag tussen de fabrieken aanwakkert. De productiecontracten worden niet geregistreerd. De perceelsfiches, waarin de landbouwer de toestand van zijn bedrijf moet bijhouden, worden door het CKC geregistreerd. Het CKC is een organisme voor de kwaliteitscontrole van groenten en aardappelen, dat toezicht houdt op het productieproces. Alle groentetelers die leveren aan de verwerkende industrie, moeten verplicht gecertificeerd zijn bij CKC. De kwaliteitscriteria voor groenten richten zich voornamelijk op: - wat zal men als tarra beschouwen? - manier van sorteren - omschrijving fysiek uitzicht, geur, smaak - criteria voor afkeuring - sortering Contracten Inhoudelijk heeft het contract een onvoldoende stevige basis. Er bestaat geen typecontract. Daardoor kunnen alle verwerkende bedrijven zelf de vorm en inhoud van deze contracten aanpassen naar eigen wil en behoeften. De contracten geven een prijsgarantie, een leveringsplicht en een oppervlakte, geen “afzethoeveelheidsgarantie”. Kwaliteitsvereisten worden meestal niet opgenomen in het contract omdat de groenten na oogst beoordeeld worden aan de hand van monsternames. De enige vorm van bescherming van de groenteteler zijn enerzijds een Arbitragecommissie (hieronder besproken) en anderzijds de interne solidariteit vanwege de belangenorganisaties, die de telers aanzetten om solidair geen contracten te tekenen indien niet voldaan aan bepaalde voorwaarden. Er gebeurt nauwelijks een registratie van de contracten. Mogelijke oplossingen om hieraan te voorkomen zijn: • Versterking van de machtspositie van de teler, door het stimuleren van telersverenigingen. Dit veronderstelt een 1 op 1 relatie tussen teler en afnemer. • Een contractregistratie betekent nog geen betere bescherming van de teler. De grootste bedreiging is immers dat zijn groenten ten onrechte slecht worden beoordeeld naar kwaliteit. De bepaling van een vaste vorm en inhoud via een typecontract is hierbij veel belangrijker als eerste stap naar meer standvastigheid. • Invoeren van kwaliteitspremies en het op punt zetten van een neutrale kwaliteitsbeoordeling. De teler moet kunnen vergoed worden voor meer- of minderwaardige producties. • De teler aanmoedigen en hem de vrijheid laten om contracten te sluiten met meerdere fabrieken. Op die manier kan hij dan zelf inspelen op de gunstigste kwaliteitsbeoordeling. (een soort poolsysteem voor diepvriesgroenten) Arbitrage Om ervoor te zorgen dat de afspraken tussen beide partijen beter te doen naleven werd in 1995 een arbitragecommissie opgericht, die een rechtsgeldige uitspraak doet over geschillen binnen de sector van de diepvriesgroenten. De initiatiefnemende partij moet een remgeld betalen om een procedure te starten. Indien partijen niet akkoord gaan met de uitspraak van de arbitragecommissie, kan in beroep gegaan worden. De arbitrage kent geen beroepsprocedure, zij kan geen twee keer een uitspraak doen over eenzelfde geschil. Ondanks alles is het aantal geschillen heel beperkt gebleven: 19 geschillen over een periode van 7 jaar. 10 van de 19 geschillen handelden over de teelt van bonen of erwten. 1.1.5. Enkele bevindingen met betrekking tot de plantaardige productie Contractregistratie op zich geeft de landbouwer niet meer bescherming. De problemen doen zich het vaakst voor in de groentesector, en dit wanneer de kwaliteit van het eindproduct moet beoordeeld worden. Kwaliteit wordt in sommige gevallen subjectief beoordeeld: dit is mogelijk wanneer eenzelfde partij groenten op verschillende manieren beoordeeld wordt naargelang de omstandigheden op markt, de persoon, en de criteria waaraan die persoon belang hecht. Iedere fabrikant kan ook andere eisen
10
stellen aan de groenten. Eenduidige kwaliteitskenmerken en controlemechanismen, naar vorm en inhoud, voor de verschillende groenten zouden de telers beter moeten kunnen beschermen. De verwerker staat binnen het contractensysteem in een sterkere machtspositie dan de producent. Door het ondertekenen van het contract, onderwerpt de landbouwer zich aan een ganse waaier eisen. Bovendien luidt de kritiek vaak dat de fabrikant gaat inspelen op de schommelingen van de marktprijs, waardoor ze zich door strengere controles gaan indekken tegen financiële verliezen (bij contractprijs boven marktprijs) of overaanbod (bij groenten). Productiecontracten bij “vrije” teelten zijn risicovoller. De landbouwers zijn hier minder ingedekt tegen misbruiken dan in marktgereglementeerde sectoren (chicorei, suikerbiet). De prijsvorming bij aardappelen en groenten is nogal eenzijdig, daar ze hoofdzakelijk wordt vastgelegd door de verwerkers, zonder inspraak van bijvoorbeeld beroepsorganisaties. Enkel een arbitragecommissie, die samengesteld is uit professionelen, zorgt in het geval van geschillen voor wat tegengewicht. Indien de knoop dan nog niet doorgehakt is, kan de zaak verdere juridisch afgehandeld worden. De graanteelt valt buiten het contractsysteem. De markt is transparant en flexibel genoeg voor de landbouwer. De afspraken gebeuren mondeling, wat op een band van vertrouwen wijst tussen producent en handelaar. Alle prijzen staan immers vast: de basisprijs wordt op de beurs gevormd, en alle andere bijkomende kosten worden jaarlijks gefixeerd (onzuiverheden, droogkosten, …) en aan de landbouwer bekendgemaakt. Sedert 2000 bestaat er binnen de verwerkingsindustrie voor de plantaardige sector een overlegplatform (OVPG), waar de koepelorganisaties, alsook Boerenbond en ABS in vertegenwoordigd zijn. Zij streven op eigen initiatief, samen naar een standaard voor de controle van de keten, van producent naar consument. Het is een overwogen optie binnen de sector om ook de contracten mee te integreren in het IKKB-systeem, in het kader van de traceerbaarheid. Er werd in 2000 beslist om een teeltsteekkaart in te voeren voor de landbouwer, waarvan de inhoud toegespitst is op een toezicht van het productieproces. 1.2 Contracten in dierlijke productie 1.2.1. Achtergrond De Wet van 1 april 1976 op de verticale integratie in de sector van de dierlijke productie definieert in artikel 1 integratiecontracten als "de overeenkomsten waarbij, in de sector van de dierlijke productie,
de geïntegreerde zich tegenover één of meerdere integrators verbindt om dierlijke producten voort te brengen of dieren te fokken of te mesten en waarbij regelingen aanvaard worden in verband met aankoop, verkoop, leveringen of afname van dieren, dierlijke producten, grondstoffen en andere goederen en diensten die bij het productieproces gebruikt of verbruikt worden". Men kan stellen dat
deze wet dode letter is gebleven. Dat zowel de integrator als de geïntegreerde belang hebben bij het aangaan van zo'n overeenkomst, staat buiten kijf. De landbouwer wil een deel van zijn productie en prijsrisico overdragen aan de integrator. Door het schaalvergrotingsproces kunnen er financieringsproblemen ontstaan die kunnen opgevangen worden door de verticale integratie. De veevoederindustrie probeert met de verticale integratie haar marktaandeel te behouden of te vergroten en zo tot een spreiding van de vaste kosten en betere capaciteitsbenuttiging te komen. Bij loonkweek verkrijgt de landbouwer via het voeder een bijkomende financiering en zekerheid over de aanvoer en levering van grondstoffen en de veevoederproducent heeft garanties over de afzet van veevoeders en draagt dus minder prijs- en/of productierisico. Bij een prijsgarantiecontract draagt de boer het productierisico maar heeft een garantie voor de prijs van zijn dierlijk product. Een specifieke (PCG). Bij een zekerheid over Mestwetgeving
vorm van contractteelt, hoewel niet wettelijk bepaald, in het prijsgarantiecontract PGC is de contractnemer eigenaar van de dieren en het voeder maar heeft hij de de afnameprijs van zijn dieren of producten. Het PCG vormde de achterpoort in de die toeliet dat looncontracten werden omgevormd tot PCG’s.
11
In het kader van het mestdecreet werd het begrip “gezinsveeteeltbedrijf” ingevoerd ter bescherming van de kleine, zelfstandige boer en deze bedrijven genoten dan ook van enkele voordelen. Gezinsveeteeltbedrijven zijn landbouwbedrijven die inzake omvang (aantal dieren), beheer, grondgebondenheid, kapitaalstructuur en financiële verantwoordelijkheid een familiaal karakter hebben. Deze bedrijven kregen voordelen op het vlak van vergunningen, bemestingspraktijken in bepaalde gebieden en mestafzet. Jaarlijks dienden zij zich te laten notificeren bij de Mestbank. Ten gevolge van het invoeren van het begrip gezinsveeteeltbedrijf, veranderde ook het begrip producent. De eigenaar van de dieren werd plots verplicht aangifte te doen en de verplichtingen van het Mestdecreet na te leven. Hierdoor werden heel wat integratoren, als eigenaars van de dieren, verplicht aangifte te doen, te zorgen voor de mestafzet en de heffingen te betalen. De bepalingen in verband met het gezinsveeteeltbedrijf waren van toepassing in de periode 1996-1999. Ze werden, door het in voege treden van het MAP2, afgeschaft. 1.2.3. Contractvormen in de braadkippensector In de braadkippensector bestaan verschillende soorten contracten: - loonkweekcontracten voorzien een vaste vergoeding voor de landbouwer, meestal uitgedrukt in een vast bedrag per gemest dier - ondernemerscontracten waarbij een vast bedrag per dier wordt uitbetaald op het einde van de ronde, aangevuld met een variabel deel afhankelijk van de behaalde technische resultaten - garantiecontracten waarbij een minimaal gegarandeerde prijs wordt gegarandeerd waartegen de afname zal gebeuren. In ruil neemt de contractant voeder en eventueel eendagskuikens af van de integrator. De prijsgarantie wordt meestal bepaald op basis van de Middenprijs Deinze. De prijs voor levend pluimvee en konijnen wordt wekelijks bepaald door de Prijzencommissie. In de meeste contracten wordt vastgelegd: - de aankoop van de eendagskuikens - de aankoop van de voerder - het aantal ronden dat moet afgewerkt worden - het aantal dieren - de regeling van de vergoeding De overgrote meerderheid van de braadkippenbedrijven (bijna 85%) werkt met een PGC5. In Vlaanderen heeft 83% een PGC. Deze zeer hoge waarden samen met het feit dat bijna alle braadkippenbedrijven economisch zelfstandig zijn, kan er op wijzen dat de contractaanbieders (= integratoren) automatisch een PGC aanbieden aan de braadkippenbedrijven om op deze wijze geregistreerd te kunnen worden als economisch zelfstandig. Dit is vooral belangrijk voor de Vlaamse milieuwetgeving. Van de legkippenbedrijven die een dossier indienden hebben, heeft ongeveer 32% een PGC6. 1.2.4. Contractvormen in de varkenshouderij Net als in de braadkippensector bestaan er vergelijkbare contractvormen in de vlees varkenshouderij. De meest opvallende vaststelling is dat er nog steeds landbouwers zijn die uitsluitend op basis van mondelinge overeenkomsten afspraken maken. Het variabel deel van de vergoeding per dier is in de meest gevallen afhankelijk van de voederconversie en uitval. Bij de gesloten varkensbedrijven komt praktisch geen contractteelt voor. Daarentegen werkt ongeveer 40% van de “grotere” varkensbedrijven met enkel afmesting onder contract. Bij de “grotere” varkensbedrijven met enkel vermeerdering werkt ongeveer 6,5% van de bedrijven onder contract. Het N.I.S. verzamelde tot 1996 gegevens over contractteelt in de varkenssector. Op 15 mei 1996 werkte volgens deze gegevens 8,2% van de Belgische varkensbedrijven onder contract, 7,7% van de Vlaamse bedrijven en 12,2% van de Waalse bedrijven. 5
6
Cijfers dioxinedatabank Cijfers dioxinedatabank
12
1.3. Integraal ketenbeheer Er zijn verschillende vormen van integraal ketenbeheer. Alle ketens zijn opgestart om een betere traceerbaarheid te creëren. De ketens zijn voortgekomen uit initiatieven van de vakverenigingen en verenigingen uit de verwerkende nijverheid. Na de verschillende crisissen in de voedselsector wou de consument meer zekerheid over de voedselveiligheid en de kwaliteit van het voedsel en de producent hoopt het vertrouwen in zijn producten te herstellen. Naast traceerbaarheid wordt er ook op de kwaliteit toegezien, dit gebeurt door onafhankelijke controleorganismen. Bij wijze van voorbeeld, het braadkippenlabel Belplume is een initiatief van alle geledingen uit de braadkippenkolom. Het heeft als hoofddoel autocontrole en kwaliteitsgarantie compatibel met het Nederlandse label IKB-Kip. Autocontrole door de hele kolom is een belangrijk uitgangspunt. Als alle controles door de overheid worden uitgevoerd kosten deze meer geld. De producenten moeten alles wat er met het product gebeurt nauwkeurig noteren. Dit voor een betere traceerbaarheid en tegelijk is het een controle of het lastenboek wel uitgevoerd wordt. Meestal gebeurt dit op teeltfiches. Door wie de aansluitings – en de controlekosten betaald worden is anders voor ieder systeem. Bij Belplume worden de werkings- en controlekosten door de producent gedragen. Bij Flandria wordt de aansluiting en de controle betaald door de veiling en moet de producent aan de veiling een commissie betalen waarin ook de werkingskosten van de veiling vervat zijn. Bij IKKB worden de analysekosten gedragen door de handel en de verwerkende industrie. Het is niet omdat men deelneemt aan een integraal ketenbeheersysteem dat men een meerprijs krijgt voor de productie. Een uitzondering hierop is IKM (Integrale Kwaliteitszorg Melk) als het product aan bepaalde parameters voldoet krijgt de producent een meerprijs voor zijn melk. Soms wordt de producent bijna verplicht om mee te doen aan een integraal ketenbeheersysteem omdat hij anders niet mag leveren aan de verwerkende industrie. Een voorbeeld hiervan is het IKKB voor de aardappel (Integraal Keten Kwaliteit Beheersysteem). Als de producent niet gecertificeerd is mag hij niet leveren aan aardappelverwerkende bedrijven die aangesloten zijn bij Belgapom. Ook de sector van de diepvriesgroenten verplicht de telers de normen uit een integraal keten kwaliteit beheersysteem (CKC) na te leven. De deelname aan een integraal ketenbeheersysteem is niet verplicht en er wordt niets contractueel vastgelegd. De teler moet zich aan het lastenboek houden en als hij dat niet doet wordt hij gesanctioneerd en kan hij uitgesloten worden.
13
2. Contractuele verhouding van landbouwers met toeleveranciers / afnemers. Vanuit juridisch perspectief werd de vraag gesteld naar de mogelijkheden die men op Vlaams niveau heeft om tot evenwichtigere contractuele relaties tussen landbouwers en toeleveranciers / afnemers te komen. In de eerste plaats stelt zich de vraag naar de omvang van de Vlaamse bevoegdheden. In de tweede plaats stelt zich de vraag naar de verschillende juridische mogelijkheden die er binnen het geschetste kader bestaan. 2.1. Bevoegdheidsverdeling federale overheid – gewesten Luidens artikel 6, §1 V van de Bijzondere Wet tot Hervorming van de Instellingen van 8 augustus 1980 (BWHI)7, zoals gewijzigd bij bijzondere wet van 13 juli 2001 is het landbouwbeleid in hoofdzaak een gewestbevoegdheid geworden. Slechts een limitatief omschreven aantal materies zijn federaal gebleven. De gewesten beschikken betreffende landbouw dan ook over een residuaire bevoegdheid8. De federale landbouwbevoegdheden hebben in de eerste plaats betrekking op de voedselveiligheid, in de tweede plaats op de inkomensvervangende maatregelen van uittredende landbouwers en in de derde plaats op het Belgisch Interventie en Restitutiebureau. Het feit dat voormeld artikel van de BWHI de residuaire bevoegdheid betreffende landbouw aan de gewesten toebedeelt en slechts een aantal limitatief opgesomde materies aan het federale niveau overlaat, zegt veel, maar niet alles. Het gegeven dat de bijzondere wet de gewesten weliswaar bijna de volledige landbouwbevoegdheid heeft toebedeeld, neemt niet weg dat inzake “nietlandbouwaangelegenheden” de federale overheid nog steeds over belangrijke bevoegdheden beschikt. Zo behoort het recht inzake de handelspraktijken, met uitzondering van de toekenning van kwaliteitslabels en oorsprongbenamingen van regionale of lokale aard, nog steeds tot de federale bevoegdheid, evenals het mededingingsrecht, het handelsrecht9 en het burgerlijk recht. Bovendien leidt de (nog) niet uitvoering van artikel 35 van de Grondwet ertoe dat de residuaire bevoegdheid betreffende niet expliciet toebedeelde bevoegdheidsdomeinen nog steeds bij de federale overheid ligt. Dit betekent dat de decreetgever bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden geen afbreuk kan doen aan de aan het federale niveau toebedeelde bevoegdheden. Dit houdt evenwel niet in dat de decreetgever zijn bevoegdheid sowieso te buiten gaat indien een bij decreet opgelegde maatregel gevolgen heeft in een bevoegdheidsdomein waarvoor men niet zelf bevoegd is. De decreetgever zal zijn bevoegdheid slechts te buiten zijn gegaan indien de door hem opgelegde beperkingen van dien aard zijn dat de federale overheid in haar eigen bevoegdheidsdomein niet langer een doeltreffend beleid kan voeren 10. Verder stelt artikel 10 BWHI uitdrukkelijk dat de decreten rechtsbepalingen kunnen bevatten in aangelegenheden waarvoor niet de decreetgever maar de federale wetgever in beginsel bevoegd is, op voorwaarde dat die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheid, dat die
7
Art. 6, §1, V BWHI: 1° de normering en de daarop toepasbare controle inzake de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen; 2° de normering en de daarop toepasbare controle inzake de dierengezondheid, het dierenwelzijn en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen; 3° de inkomensvervangende maatregelen bij vervroegde uittreding van oudere landbouwers; 4° het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, met dien verstande dat de gewesten in zijn schoot beschikken over een gegarandeerde en significante vertegenwoordiging. Het akkoord van de betrokken gewestregeringen is vereist voor de maatregelen van de federale overheid inzake dierenwelzijn die een weerslag hebben op het landbouwbeleid.) 8 Memorie van toelichting bij het ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, Senaat Stukken 2000-2001, 709/1, 14 9 Memorie van toelichting bij het ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, Sen. Stukken 2000-2001, 709/1, 15-16 10 Arbitragehof 9 juli 1992, nr. 55/92; A., ALEN, Handboek van het Belgisch Staatsrecht: syllabusuitgave, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 216, nr. 368
14
aangelegenheid zich tot een gedifferentieerde regeling leent en dat de weerslag van de betrokken bepalingen op die aangelegenheid slechts marginaal is11. Conclusie: Gelet op de ruime landbouwbevoegdheden die de gewesten hebben, lijkt er prima facie niet direct een bevoegdheidsprobleem te zijn, tenzij de uitoefening van de landbouwbevoegdheid het de federale overheid onmogelijk zou maken om in de aan haar toebedeelde bevoegdheidsdomeinen een beleid te voeren. 2.2 Een aantal juridische mogelijkheden Er zijn een aantal juridische mogelijkheden die hieronder kort worden weergegeven en besproken. a. Registratie van de overeenkomsten Het valt niet in te zien in welke mate de loutere registratie van overeenkomsten de rechtspositie van de landbouwers zal verbeteren. Registratie van overeenkomsten heeft immers geen invloed op de inhoud van de contractuele relatie tussen de twee partijen. Zo heeft de registratie van de huurovereenkomst bijvoorbeeld geen gevolgen tussen partijen, maar wel ten aanzien van derden, terwijl het hier juist de bedoeling is de rechtspositie van de landbouwer ten aanzien van toeleveranciers en afnemers te verbeteren. b. Evaluatie van het bestaande Er bestaan al een aantal inhoudelijke eisen die aan overeenkomsten gesteld worden. Er zijn niet alleen de algemene verbintenisrechtelijke principes en regels, zoals ze onder meer in het Burgerlijk Wetboek zijn vervat. Ook in de sectorale regelgeving worden er zowel door de overheid als door de marktpartijen voor bepaalde producties reeds inhoudelijke eisen aan overeenkomsten gesteld. Hieronder volgen een aantal interessante voorbeelden. i. Burgerlijk Wetboek In het Burgerlijk Wetboek liggen een aantal basisbeginselen van het contractenrecht vervat. Denk maar aan de geldigheidsvoorwaarden van een overeenkomst (toestemming van de partij die zich tot iets verbindt, haar bekwaamheid om te contracteren, een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis en een geoorloofde oorzaak, art. 1108 e.v. B.W.), gevolgen van de verbintenissen enz… Wat de gevolgen van de verbintenissen betreft, dient in eerste instantie bijvoorbeeld gewezen te worden op hét grondbeginsel van de contractuele verhoudingen, nl. dat alle overeenkomsten die wettig aangegaan zijn, diegene die ze hebben aangegaan tot wet strekken en dat ze slechts mits wederzijdse toestemming kunnen herroepen worden, tenzij er andere wettelijke gronden zijn. Met andere woorden: eenzijdige aanpassing van overeenkomsten is in principe niet mogelijk. Bovendien rust op partijen de verplichting de overeenkomst die ze hebben aangegaan te goeder trouw uit te voeren. (art. 1134 B.W.). Verder dient erop gewezen te worden dat overeenkomsten niet alleen verbinden tot wat er uitdrukkelijk in is bepaald, doch ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend (art. 1135 B.W.). Conclusie: Het is voor de landbouwer gelet op het bovenstaande dan ook belangrijk dat het contract duidelijk alle verbintenissen van de verschillende partijen omschrijft. ii. Wet betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke productie12 Deze wet heeft, zoals de titel het zegt, slechts betrekking op één welbepaald type van overeenkomst in één welbepaalde sector. Krachtens deze wetgeving dienen deze overeenkomsten aan bepaalde voorwaarden te voldoen. In eerste instantie moeten de overeenkomsten en de eventuele latere aanpassingen schriftelijk worden vastgesteld, bij gebreke waarvan de geïntegreerde het bestaan en de inhoud van de overeenkomst met alle rechtsmiddelen kan bewijzen (incl. getuigen en vermoedens). Verder wordt bepaald dat alle bedingen die vreemd zijn aan de productieovereenkomst onbestaande zijn (art. 2).
11 Arbitragehof 19 december 2002, nr. 189/2002, r.o. B.5.; A., ALEN, Handboek van het Belgisch Staatsrecht: syllabusuitgave, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 219-220, nr. 372-373 12 Wet betreffende de verticale integratie in de sector van de dierlijke productie, B.S. 1 mei 1976
15
In tweede instantie wordt expliciet bepaald wat de overeenkomst moet inhouden. Het betreft o.m. het voorwerp van de overeenkomst, de aanvangsdatum en duur ervan, opzeggingstermijn – en modaliteiten, de wijze van de berekening van de aan de geïntegreerde toekomende vergoeding voor zijn inbreng onder vorm van kapitaal en arbeid rekening houdend met zijn risicograad, de wijze van berekening van de door de integrator verrichte prestaties, een nauwkeurige omschrijving van de door partijen te leveren prestaties, met inbegrip van een maximum- en minimumduur van elke prestatie en van de tijden tussen 2 prestaties en tenslotte een omschrijving van de vergoedingen die eventueel verschuldigd zijn bij het niet (tijdig) vervullen van de aangegane verbintenissen (art. 3). Verder wordt in de wet uitdrukkelijk bepaald wat de gevolgen zijn indien een aantal van de hierboven vermelde elementen niet in de overeenkomst zijn vervat, waarbij het belang van de geïntegreerde veelal voorop staat. Zo heeft de geïntegreerde indien de aanvangsdatum van de overeenkomst niet duidelijk is en de uitvoering van de overeenkomst nog niet is aangevat, het recht de overeenkomst te verbreken bij eenvoudig aangetekend schrijven (art. 4). Indien de duur van de prestatie, de tijden tussen twee prestaties, de vergoedingen bij het overschrijden van de duur van de prestatieperioden of van de tussentijden, in de overeenkomst niet werden bepaald, wordt dit in geval van betwisting door de rechter vastgesteld (art. 6). Bij een eventuele betwisting over de wijze van berekening van de aan de geïntegreerde toekomende vergoeding, zal deze bepaald worden door de rechter. De geïntegreerde zal zelfs de kosten van de procedure niet hoeven te dragen, indien de betwisting te wijten is aan het feit dat de vergoeding op een onvolledige of onduidelijke wijze in de overeenkomst werd bepaald (art. 7). Indien de wijze van berekening van de door de integrator geleverde goederen of diensten, en de aard ervan, niet duidelijk zijn bepaald, worden ze eveneens door de rechter vastgesteld. Ook hier zal de geïntegreerde de kosten van de procedure niet hoeven te dragen (art. 8). Er is voor afrekeningen en betalingen een wettelijke termijn van één maand voorzien. Indien de integrator deze termijn niet naleeft, zal het door hem verschuldigde bedrag van rechtswege en zonder enige ingebrekestelling de wettelijke interest opbrengen. Zelfs de wijze van betaling wordt opgegeven (art. 9). Verder wordt geëxpliciteerd dat de eigenaar van de dieren het risico draagt voor de sterfte ervan (art. 10) en dat iedere partij haar dieren en installaties voor de gehele waarde tegen brand- en stormschade door een verzekering moet laten dekken (art. 11). Indien de overeenkomst bij brand of stormschade ontbonden of geschorst wordt, dient de integrator de geïntegreerde een vergoeding te betalen naar evenredigheid met de reeds geleverde prestaties. Dit geldt eveneens indien de integrator bij gedwongen opruiming, sterfte of ziekte van de dieren een overheidssubsidie bekomt (art. 12). Het uitdrukkelijk ontbindend beding en het strafbeding worden niet getolereerd en worden als niet geschreven beschouwd. Tegen overeengekomen schadevergoedingen staat steeds beroep bij de rechter open (art. 13). In overmachtsituaties wordt de uitvoering van de overeenkomst geschorst. Overheidsmaatregelen die de uitbating onmogelijk maken, worden met overmacht gelijk gesteld. De rechter kan de overeenkomst in die omstandigheden verbreken. De rechter kan de overeenkomst schorsen of ontbinden bij het eindigen van een prestatieperiode en een vergoeding toekennen indien zich een zware crisis zou voordoen of indien de overheid saneringsmaatregelen zou treffen (art. 14). De geïntegreerde kan geen afstand doen van de bij deze wet gegeven rechten. Indien hij dat bij een overeenkomst toch zou doen, wordt deze overeenkomst als niet bestaande beschouwd (art. 17). Met deze wet wordt de geïntegreerde toch wel een belangrijke bescherming geboden. Er worden vooreerst een aantal inhoudelijke verplichtingen opgelegd waaraan de overeenkomst moet voldoen en bij onduidelijkheid wordt veelal de kaart van de geïntegreerde getrokken. Nochtans wordt de partijen verder de vrijheid gelaten wat de concrete invulling van de overeenkomst betreft. Of dit de geïntegreerde ten goede komt is maar de vraag, aldus wordt de contractsvrijheid echter wel ten volle gerespecteerd. Een belangrijke zwakte van deze regeling bestaat in het feit dat er bij betwisting steeds verwezen wordt naar de gemeenrechtelijke rechtscolleges. Het valt te vrezen dat de schroom die er bij de geïntegreerde zal bestaan om een dergelijk drastische stap te zetten toch wel groot zal zijn. Bovendien is het niet echt tijdsefficiënt. Belangrijk is wel dat de financiële drempel om een procedure op te starten in zekere zin wordt ondervangen door de procedurekosten in bepaalde gevallen ten laste van de integrator te leggen. Het is echter maar de vraag of hier ook de rechtsbijstandskosten onder vallen.
16
3. Productiecontracten in Nederland Dit deel bevat informatie over de ontwikkelingen in verband met het tot stand komen en het naleven van productiecontracten teeltcontracten in Nederland. Ook werd nagegaan welke zekerheden er in een contract kunnen worden ingebouwd en of een evenwaardige positie van beide partijen in productiecontracten kan worden vastgelegd. Onderstaande tabel vat de bestaande toestand samen en geeft informatie over de situatie rond registratie, arbitrage, gelijkwaardigheid, productie- of teeltcontracten in Nederland. Begrippen Registratie
Verduidelijking Er is heden geen registratie van teelt- of productiecontracten in de dierlijke of plantaardige sector. Dit was ook vroeger ten tijde van het Landbouwschap niet het geval. Er gebeurt wel een registratie van de mestafzetcontracten (tussen veehouders en akkerbouwers) door bureau Heffingen. Arbitrage Op arbitrage wordt slechts in zeer beperkte mate een beroep gedaan door partijen. Sinds de opheffing van het Landbouwschap in 2001, dat voordien de arbitrage organiseerde, treedt het Instituut voor Agrarisch Recht (IAR) in Wageningen als arbiter op. Het IAR behandelt slechts 5-6 gevallen per jaar. Beroep bij het gerecht is mogelijk maar gebeurt zeer weinig omwille van de tijdrovende procedure en hoge kosten. Gelijkwaardig Het Nederlandse contractrecht gebiedt vrijheid van contract (dhr. Bruil van IAR) zijn der partijen Gelet op dit beginsel moeten beide partijen niet gelijkwaardig te zijn. Voor de agrarische sector bestaat een negatieve (zwarte) lijst van bedingen die niet in een contract mogen staan. Het gaat hierbij vooral om bedingen die ingaan tegen het onredelijkheidsbeginsel. De rechter kan een contract niet ontvankelijk verklaren. Algemene Voor de uitwerking van productiecontracten kon in het verleden het productievoorw Landbouwschap wel een rol spelen wanneer dit door partijen binnen een bepaalde aarden sector gewenst werd. Dit door het opstellen en “bewaren” van de algemene productievoorwaarden. Deze rol is nu overgenomen door LTO-Nederland Aardappelen en Voor aardappelen zijn er “algemene leveringsvoorwaarden” opgesteld door het uien collectief van afnemers en producenten. In dit geval de vereniging voor de Aardappelverwerkende industrie (VAVI) in samenwerking met de Nederlandse Land- en Tuinbouworganisatie (LTO). Een contract voor aardappelen verwijst steeds naar deze “algemene voorwaarden voor de koop en contractteelt van aardappelen”. Overige Voor alle overige partijen stellen bedrijven zelf het contract en de algemene producten voorwaarden op. In Nederland wordt niet gewerkt met model- of typecontracten of andere voor de sector bepaalde algemene leveringsvoorwaarden. Tabel 1: Productiecontracten in Nederland
Modelovereenkomst voor de in- en verkoop en de contractteelt van consumptieaardappelen / Algemene voorwaarden voor de koop en contractteelt van aardappelen (VAVI) / Arbitragereglement behorende bij de VAVI De modelovereenkomst bevat de hoogstnodige elementen, zoals de identiteit van de partijen en het voorwerp van de overeenkomst. Wel verder gespecificeerd worden de hoeveelheid (ton / perceelsgrootte), de plaats van levering, de prijs van diverse categorieën, diverse kosten (zoals bewaarvergoedingen) en de toe te passen toeslagen en kortingen bij keuring volgens CKA. Er is tevens de mogelijkheid om nog bijzondere voorwaarden in het modelcontract op te nemen. Belangrijk is dat de “Algemene voorwaarden voor de in- en verkoop en de contractteelt van consumptieaardappelen” van toepassing wordt verklaard, voor zover de overeenkomst er niet
17
uitdrukkelijk van afwijkt. Verder zal de kwaliteitsbeoordeling conform CKA, of het Keuringsreglement van de Commissie Kwaliteitskeuring Aardappelen gebeuren. Hieronder zal kort ingegaan worden op een aantal frappante punten van deze regeling. De algemene voorwaarden zijn slechts van toepassing voor zover ze in de overeenkomst van toepassing worden verklaard en in de mate dat ze van toepassing worden verklaard. Het hangt met andere woorden volledig af van de goodwill van de contractspartijen en in het bijzonder die van de koper. Men voorziet bovendien in een nogal eigenaardige regeling betreffende de totstandkoming van de overeenkomst. De overeenkomst as such vereist in eerste instantie geen geschrift om rechtsgeldig tot stand te komen. Dit is niet zo uitzonderlijk, aangezien dit overeenstemt met wat in het Burgerlijk Wetboek wordt gezegd. Opmerkelijk is echter wel dat de koper de overeenkomst schriftelijk dient te bevestigen en dat die bevestiging geacht wordt de afspraken weer te hebben gegeven indien de verkoper niet binnen een bepaalde termijn haar bezwaren tegen de inhoud van de bevestiging meedeelt (2 werkdagen indien de wederpartij in Nederland is gevestigd en 5 werkdagen indien de wederpartij buiten de Nederlandse landsgrenzen is gevestigd). Deze regeling is niet erg vriendelijk voor de landbouwer en vraagt een grote waakzaamheid. De algemene voorwaarden bevatten verder bepalingen betreffende de hoeveelheid- en oppervlakteaanduiding, de levering, de kwaliteit, het gewicht, de kwaliteitsvaststelling, de tarra, bewaring en sortering, aansprakelijkheid, overmacht en arbitrage. De regeling is vrij behoorlijk uitgewerkt Wat de aansprakelijkheid betreft bevatten de algemene voorwaarden een aantal exoneratieclausules. Zo wordt gesteld dat de koper niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het door hem verstrekt foutief voor de opbrengst en de kwaliteit van de aardappelen. Het al dan niet overnemen van adviezen zou geheel onder de verantwoordelijkheid van de verkoper vallen. Dit is toch wel zeer verregaand. Daar staat tegenover dat de aansprakelijkheid van de verkoper beperkt is tot de waarde van de te leveren aardappelen, tenzij er opzet grove schuld of nalatigheid in het spel zou zijn. De aansprakelijkheidsbeperking zou in voorkomend geval voor de verkoper ophouden te bestaan. Wat de levering betreft, is de koper in principe verplicht de overeengekomen hoeveelheid af te nemen, terwijl de verkoper ertoe gehouden is de overeengekomen hoeveelheid te leveren. De levering zal pas plaatsvinden indien de koper de aardappelen heeft bemonsterd en de kwaliteit heeft goedgekeurd, onder voorbehoud van aantoonbare en traceerbare verborgen gebreken. Indien bij deze keuring door de koper vastgesteld wordt dat deze niet aan de overeengekomen kwaliteitseisen voldoen, kan hij de aardappelen weigeren, dan wel ontvangen tegen een in onderling overleg vastgestelde minderwaarde. De kwaliteitseisen dienen in de koopovereenkomst te worden genoemd en er wordt volledigheidshalve in de bevestiging naar verwezen. De koper dient de verkoper bij het sluiten van de overeenkomst eveneens in het bezit te stellen van de keuringsmethodiek, die gehanteerd zal worden bij de monstername, de tarrabepaling en kwaliteitsvaststelling. De koper moet binnen een termijn van 12 uur of voor 12 uur van de eerste werkdag volgend op de dag waarop de kwaliteitsvaststelling heeft plaatsgevonden, aan de verkoper de eventuele gebreken meedelen. De koper dient de aardappelen in voorkomend geval zorgvuldig te bewaren met het oog op een eventuele tegenexpertise. Indien de verkoper de resultaten van de expertise wenst te betwisten, dient hij er snel bij te zijn. Hij dient dit immers de werkdag volgend op deze waarin hij in kennis is gesteld aan de verkoper mee te delen. Indien men er aldus niet uitgeraakt, dient één van de partijen uiterlijk de eerste werkdag na het ontstaan van het geschil de benoeming van een beëdigd expert aan te vragen bij het Instituut voor Agrarisch Recht. Vervolgens wordt de expertise bijna ogenblikkelijk uitgevoerd. Tenslotte wordt voorzien in een arbitrage voor de oplossing van geschillen. De lijst van arbiters wordt paritair samengesteld. Enerzijds is er een lijst van 12 personen afkomstig uit de verwerkende industrie en anderzijds een lijst van 12 personen Conclusie: Deze Nederlandse regeling kan dan al niet over de gehele lijn gevolgd worden, maar de principiële keuze voor enerzijds een modelcontract / algemene voorwaarden / eigen geschillenregeling / en anderzijds de regeling met betrekking tot de kwaliteitsbeoordeling en de geschillenbeslechting (expertise – arbitrage) kan wel als voorbeeld gebruikt worden. 18