Pro saldo bv
Rob de Lange
De vergadering De vergadering zou, zoals gewoonlijk, ’s ochtends om tien uur beginnen. Toen ik binnen kwam, was één van de twee oprichter-aandeelhouders al aanwezig. Deze alleraardigste, wat naïeve wetenschapper was als altijd goed gemutst en voorzien van een glas melk en van een positieve kijk op de loop der dingen. Hij praatte onderhoudend met de op dat moment enige andere aanwezige: een beheerder van een klein fonds, dat werd gevoed met publieke middelen. De vergadering zou voor een groot deel uit zulke aandeelhouders bestaan. Ondanks het onmiskenbaar ambtelijke karakter van hun functie, noemen deze beheerders zichzelf graag ondernemer, klaarblijkelijk zonder te weten wat dat inhoudt. Het was al ruim over tienen en dezelfde ondernemers, die geregeld te laat arriveerden, waren ook nu weer in geen velden of wegen of mobiele kanalen te bekennen. Dat deed het humeur van hun reeds aanwezige collega merkbaar kantelen en plotsklaps verhief hij zich dan ook van zijn stoel, meldde dat hij het gevoel kreeg dat ‘ze hem onbelangrijk vinden’ en liep met een geagiteerde tred de kamer uit, nog wel het bericht achterlatend, dat ik vanaf dat moment door hem gevolmachtigd was. Uit het tumult dat kort daarna te horen viel, maakten wij op dat de ondernemers in het trappenhuis van het gebouw op elkaar waren gestoten. Het duurde een aantal aantijgingen en verontschuldigingen voordat de gehele schare wederom aan tafel schoof alsof er niets gebeurd was. Boven dampende koffie werd aarzelend het eerste agendapunt aangesneden. Hoe het toch kwam dat die ene lening niet meer op de balans prijkte. En, prangender: hoe het zat met de laatste storting op aandelen; die was toch niet gebruikt om die lening af 101
Pro domo bv 102
te lossen, zoals duidelijk was afgesproken? Die lening stamde uit de beginperiode van de onderneming. De andere oprichter, die meer het zakelijke voor z’n rekening nam, had die lening verschaft om ook andere leningen en subsidies binnen te halen en dat was weer goed voor de inkomsten van die oprichter, zoals later zal blijken. Omdat hij ook nog een andere en veel kleinere lening had verstrekt, was zijn verdediging snel op orde. ‘Jullie hebben de verkeerde lening voor ogen en daarnaast vind ik dat mijn ondernemerschap beloond moet worden’. ‘Schande’ riepen we in koor. Sterker nog: het juridisch geladen ‘misleiding’ klonk stoer op uit de groep. Maar toen de notulist vroeg of hij met die woordkeus de notulen mocht opvrolijken, werd snel bakzijl gehaald. Omdat de ondernemers gezamenlijk nog andere lucratieve zaakjes onder handen hadden, kon je elkaar natuurlijk niet met ‘misleiding’ om de oren slaan. De slotsom was dan ook dat we elkaar, zonder opzet, verkeerd begrepen moesten hebben en dat was vrijwel zeker veroorzaakt door een fout in de communicatie. Omdat hij pas kort geleden was benoemd, werd deze fout achteloos in de schoenen van de kersverse directeur geschoven. Met de vermoedelijke ruimte in zijn incasseringsvermogen dacht men ieders straatje schoon te vegen. Dus gedonder in de glazen. Toen de stofwolken waren opgetrokken, bleek dat, hoewel de vergadering nog functioneerde, zij blijvend was verdeeld. Nu de portemonnee in de achterzak al een stuk lichter aanvoelde, werd alle hoop gericht op het volgende agendapunt. Dat ging over een subsidie, die was aangevraagd en die zo goed als zeker zou worden toegekend. Dat kwam niet slecht uit: het perspectief van de onderneming kon wel een oppeppertje gebruiken. De vergadering was één en al aandacht; de ondernemers waren namelijk als geen ander gespecialiseerd in subsidies. Ze wisten er alles vanaf en omdat de meesten nauwe banden hadden met de bureaus, die zulke dingen toekenden, konden ze ook nog invloed uitoefenen. Dat er voor deze subsidie al drie verschillende plannen waren ingediend en afgekeurd deed in de ogen van de ondernemers niets af aan de geloofwaardigheid van de aanvrager. De kersverse directeur had het al helemaal gehad, toen hem nonchalant werd gevraagd een vierde plan op te stellen. Dat de kosten van vier plannen de baten wel eens zouden kunnen overtreffen, telde niet mee. Met subsidies scoorden de ondernemers bij hun achterban en dat was het belangrijkste. Tot overmaat van ramp werd er, als mosterd na de maaltijd, gemeld dat de subsidie veel lager kon uitvallen dan eerder was aangenomen. “Hoe kan dat nou” vroeg men aan de ondernemer, die zich hard zou maken voor de injectie. “Tja”, mompelde hij,
Pro forma bv
“ik heb dat bedrag in guldens genoemd zonder dat er bij te zeggen”. “Welbedankt ! Dat scheelt dus de helft” riep een snelle rekenaar overtuigd. “Meer nog; je moet delen door 2,20371” vulde de aanstichter van het onheil bedachtzaam aan, die toch nog even wilde laten zien dat hij van oorsprong econoom was. Na dit gerommel, gaf ook de wetenschapper-mede-oprichter, die er zo langzamerhand van overtuigd was geraakt, dat subsidies de drijfveer achter de Nederlandse economie vormden, nu blijk van een angstig vermoeden, dat de onderneming het wel eens zonder zou moeten stellen.
Peter van Straaten: Zaken en werk, Van Gennip 1992
103
Pro Deo bv 104
‘Dan maar naar de omzet’ opperde de voorzitter, die zijn geld, of liever gezegd, wat daar nog van over was, als sneeuw voor de zon zag verdwijnen. Gelukkig was de omzet op enkele tonnen begroot en als daar maar een beetje van werd gerealiseerd, dan zou het toch nog goed komen met de investering. Helaas bleek zelfs dat veel te hoog gegrepen. Het meest recente plan, dat door de zakenman- oprichter was opgesteld, bleek uit louter lucht te bestaan. Eigenlijk was dat geheel volgens verwachting; hij stond alom bekend als producent van duimgezogen bedrijfs- en marketingplannen. Zijn bedrijfsvoorraad bestond voornamelijk uit opblaasbare vormen daarvan: je hoefde ze maar even aan een nieuwe situatie aan te passen en ze deden beleggers en verschaffers van subsidies iedere keer weer watertanden. Een hedendaags businessmodel noemde hij dat; zo haal je geld op en verzeker je jezelf van een vorstelijke managementfee. Gedonder in de glazen dus, nu duidelijk werd, dat de inkomsten hoegenaamd niet van nul verschilde. “Laten we met z’n allen nog een beetje bijstorten” gooide iemand in de groep, “dan kunnen we met hulp van de universiteit en met wat subsidie nog een prachtige toekomst tegemoet zien”. De daaropvolgende discussie maakte echter zonneklaar, dat als er al kans op bestond, het succes nog lang op zich kon laten wachten. De ontwikkeltermijn van de alles vernieuwende producten, die werd genoemd in het businessplan, bleek te moeten worden vermenigvuldigd met dezelfde factor als waarmee de geprognosticeerde omzet moest worden gedeeld. Nou waren de ondernemers echt wel gewend aan hoge standaarddeviaties in dit soort waarden. Maar deze orde van grootte van verschillen met de echte wereld waren zelfs voor hen teveel. En dus werd het bijstortplan vrijwel direct afgeblazen. De knip was dus gewoon leeg, was de harde conclusie. “Welke activa stellen nog wél wat voor” zo vroeg men zich af. Nou, dat waren alleen nog de patenten een misschien nog een aantal reageerbuizen. Omdat de ondernemers in het algemeen niet werden gehinderd door inhoudelijke kennis omtrent de activiteiten van hun deelnemingen, verwachtten zij aanvankelijk veel van de waarde van de reageerbuizen, die kon je immers voelen. Gelukkig kon onze wetenschapper hen op andere gedachten brengen. “Dan moeten we die patenten maar verkopen” zei een ondernemer, die tot dan toe nog niets nuttigs had weten te melden. “Dat treft” zo vervolgde hij, “want ik heb een bv die daarin is gespecialiseerd, maar dat kost natuurlijk wel geld”. Hoewel iedereen de bouwsector had leren kennen, moest men toch even wennen aan de pragmatische insteek van deze ambtenaar van economische zaken.
Pro memorie bv
“Maar hoe verdelen we de resterende opbrengsten dan ?” vroeg een andere aandeelhouder. Die vraag maakte het beste in de ondernemers los: hun theoretisch economisch inzicht. Ze verdedigden hun belangen in de overblijvende stuivers te vuur en te zwaard, gunden elkaar het licht in de ogen niet en zo kwam het, dat we na een half uur weer een aantal creatieve financiële instrumenten rijker waren. We konden er niet omheen: er kwam geen enkel geluid meer uit onze geldbuidel en er was niemand, die bij wilde storten. De sfeer van de vergadering werd dan ook plotseling even ambtelijk als voorspelbaar. “We moesten maar liquideren”, zei iemand. “Maar dan op termijn en zo geruisloos mogelijk” voegde een ondernemer toe, “want anders krijg ík de schuld en verlies ik mijn baan”. En dat wilde natuurlijk geen enkele van de aanwezige ondernemers, want hoe zouden ze elkaar dan nog van publiek geld kunnen voorzien ? Niets meer aan de orde zijnde werd de vergadering gesloten. De ondernemers moesten vrijwel allemaal naar een volgende vergadering, hoogstwaarschijnlijk met een vergelijkbare problematiek. In een opgetogen sfeer spoedden zij zich naar elders om geheel belangeloos de innovatie in Nederland te dienen. Niet in de letter, maar in de geest van dit verhaal, hebben wij elkaar leren kennen, Tom, en dat was voor mij het enige positieve element van die periode; sterker nog: het was me een waar genoegen! En zo zie je maar weer: ‘Ieder nadeel heb ze voordeel’!
105