PrO-Loopbanen Een verkennende studie naar de onderwijsloopbanen van jongeren met een beschikking praktijkonderwijs en de invloeden daarop
Pjotr Koopman Mechtild Derriks Eva Voncken
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
Koopman, P., Derriks, M. en Voncken, E. PrO-Loopbanen. Een verkennende studie naar de onderwijsloopbanen van jongeren met een beschikking praktijkonderwijs en de invloeden daarop. Pjotr Koopman, Mechtild Derriks, Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam (SCO-rapport nr. 776 – projectnummer 40188), E. Voncken, Rotterdam: Actis Advies.
ISBN 978-90-6813-834-4
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher. Uitgave en verspreiding: SCO-Kohnstamm Instituut Nieuwe Prinsengracht 130, Postbus 94208, 1090 GE Amsterdam tel.: 020-525 1201 http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl Copyright © SCO-Kohnstamm Instituut, 2007
Inhoudsopgave
Woord vooraf Leeswijzer Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 1 1.1 1.2 1.3
Aanleiding en opzet van het onderzoek..................................................1 Van instroom naar uitstroom: het landelijk beeld ......................................1 Probleemstelling en onderzoeksvragen......................................................3 Opzet en uitvoering van het onderzoek......................................................5
2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.2 2.2.1 2.2.2
Een beschikking praktijkonderwijs… en dan? .....................................7 De RVC-database.......................................................................................7 De aanvragen voor PrO en Lwoo in 2005/2006.........................................7 De beschikkingen in 2005/2006...............................................................13 De resultaten van de survey .....................................................................14 Responsoverzicht .....................................................................................14 Het eerste schooljaar: waar worden leerlingen meteen na het verkrijgen van een beschikking praktijkonderwijs geplaatst?..................16 Het eerste schooljaar: de redenen voor plaatsing van leerlingen met een PrO-beschikking in het Lwoo............................................................17 Het eerste schooljaar: plaatsing van de leerlingen op een andere dan de aanvragende scholen.....................................................................18 Waar zitten leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs een jaar later?.................................................................................................20 Hoe zien de loopbanen eruit?...................................................................21 Loopbanen: welke leerlingen bereiken in het eerste of het tweede jaar het Vmbo/Lwoo?..............................................................................22
2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.2.7
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Bevindingen uit de case-studies ............................................................29 Selectie van de cases en werkwijze..........................................................29 Karakterisering van de scholen ................................................................30 Van advies naar aanvraag: wikken, wegen en veel communiceren .........32 Van aanvraag naar beschikking: de indicatieprocedure en de rol van PCL en RVC......................................................................................34 Aanbod/trajecten ......................................................................................36 Plaatsing in praktijkonderwijs of Vmbo of Lwoo....................................39 Verloop van de loopbanen .......................................................................41
3.8 3.9
Rol van de ouders.....................................................................................44 Wat is goed onderwijs? ............................................................................44
4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3
De loopbanen op de 6 scholen nader bezien.........................................47 Inleiding ...................................................................................................47 De schoolloopbanen tot aan het derde jaar ..............................................47 De plaatsing in het eerste jaar, schooljaar 2005/2006..............................47 De bestemmingen in het tweede jaar, schooljaar 2006/2007 ...................48 De bestemmingen aan het eind van het tweede jaar (voorgenomen bestemming 2007/2008)...........................................................................50 Welke leerlingen bereiken in het eerste of het tweede jaar het Vmbo/ Lwoo, op de zes scholen van de case-studies? ........................................52 Concluderend ...........................................................................................57
4.2.4 4.2.5
Bijlage I Begrippen en passages uit de regeling.................................................59 Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio .................................................61
Woord vooraf
Het praktijkonderwijs is voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze niet kunnen voldoen aan de eindtermen van het Vmbo, ook niet met extra leerwegondersteuning. De opzet van het praktijkonderwijs is er op gericht om voor de betreffende leerlingen eindonderwijs te bieden (toeleiding naar de arbeidsmarkt). Voor de toelating tot het praktijkonderwijs moet een beschikking afgegeven worden door een Regionale Verwijzingscommissie (RVC-VO). Voor een beschikking praktijkonderwijs gelden bij ministerieel besluit vastgelegde criteria met betrekking tot de intelligentie en de leerachterstanden van de leerling. Tot zover is het traject bij de overgang van leerlingen uit het (speciaal) basisonderwijs naar het praktijkonderwijs eenduidig en hanteerbaar. Toch blijkt de praktijk niet zo eenduidig te zijn. Leerlingen ontwikkelen zich niet altijd rechtlijnig, ouders hebben soms verwachtingen die niet in de lijn van de criteria liggen, scholen zien voor leerlingen soms een ander perspectief, RVC’s nemen in hun besluitvorming ook andere aspecten in overweging. Inmiddels zijn er in de praktijk dankzij bijzondere afspraken en regelingen - in het belang van de leerling - ook andere trajecten ontstaan. Eenmaal een PrObeschikking betekent niet per definitie ook alleen maar een op arbeidsschakeling gerichte leerroute. Leerlingen kunnen met een beschikking voor het praktijkonderwijs –onder bepaalde condities, meestal op basis van (per regio) specifieke afspraken binnen de samenwerkingsverbanden - ook hun schoolloopbaan op het Vmbo vervolgen. Voor een aantal leerlingen blijkt een overstap naar een ROC een optie. Voor beleidsmakers en beleidsuitvoerders is het van belang om beter zicht te krijgen op de werkelijkheid achter de beschikking door de RVC en de plaatsing die daarop volgt. Voor de afstemming van beleid en praktijk vindt RVC-VO Landelijk (de vereniging van de 16 RVC’s) het van belang om zicht te krijgen hoe het vervolgtraject van de leerling na 1 of meer schooljaren er uit ziet. Het is uit voorgaande onderzoeken bekend dat er regionale verschillen zijn m.b.t. plaatsingsstromen. Er is nog te weinig zicht op het vervolg. Met het PrO-loopbaanonderzoek wordt een eerste stap gezet om in beeld te brengen wat er met leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs gebeurt. Waar
worden leerlingen met een PrO-beschikking geplaatst? Komt dat overeen met de afgegeven beschikking en zo niet, wat zijn dan de motieven om de leerling elders te plaatsen? Hoe ontwikkelt hun loopbaan zich van jaar tot jaar? Zijn er leerlingen die vanuit een PrO-school of –afdeling blijvend opstromen naar het Vmbo? Hoe vergaat het leerlingen met een PrO-beschikking die in het Vmbo met Lwoo geplaatst zijn? Kunnen we een beter beeld krijgen van invloeden op het rendement van de verschillende trajecten. RVC-VO Landelijk trad op als opdrachtgever, daartoe in de gelegenheid gesteld door de directie VO van het Ministerie van OCW. Rond het onderzoek is een begeleidingscommissie geformeerd bestaande uit vertegenwoordigers uit het Landelijk Platform Samenwerkingsverbanden VO, het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs en RVC-VO Landelijk. De uitvoering van onderzoek is in handen van Pjotr Koopman en Mechtild Derriks (SCO-Kohnstamm Instituut) in samenwerking met Eva Voncken (Actis Advies). Bijgaand verslag biedt inzicht in de praktijk tussen 2005 en 2007. Wij zijn er van overtuigd dat de uitkomst van het onderzoek een groot aantal vragen oproept, die het noodzakelijk maken om de desbetreffende leerlingen ook nog over een langere periode in hun schoolloopbaan te blijven volgen. Wij bevelen dit verslag van het onderzoek van harte ter bestudering aan en treden graag met u in overleg over de aanbevelingen voor beleid en praktijk. Namens de begeleidingscommissie,
Jaap van Petegem voorzitter RVC-VO Landelijk
Leeswijzer
Het verslag wordt voorafgegaan door een samenvatting van het onderzoek, de conclusies en een aantal aanbevelingen. Het eerste hoofdstuk schetst de aanleiding, de onderzoeksvragen en de opzet van het onderzoek. In hoofdstuk 2 wordt verslag gedaan van de resultaten van het kwantitatieve deel van het onderzoek. Hierin worden de voor dit onderzoek meest relevante cijfers op grond van de landelijke database van de RVC’s gepresenteerd. Vervolgens wordt verslag gedaan van een survey gehouden onder scholen voor praktijkonderwijs en Vmbo-scholen om na te gaan waar leerlingen meteen na het verkrijgen van een beschikking praktijkonderwijs terecht komen en hoe het hen de eerste jaren daarna in het onderwijs vergaat. In hoofdstuk 3 treft u het verslag van de bevindingen van het kwalitatieve deel van het onderzoek: de case-studies gehouden bij 6 scholen in verschillende regio’s. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de ruim 350 leerlingen op deze 6 scholen, die naar verwachting de komende jaren in hun onderwijsloopbaan gevolgd zullen worden.
Rest ons op deze plaats een ieder hartelijk te bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan het onderzoek of het tot stand komen van de rapportage, naast de scholen in het bijzonder de leden van de begeleidingscommissie voor hun inbreng, kritische blik en geduld: Namens de RVC’s: Jaap van Petegem, Wil Vaessen en Ivo Cuppens; namens het Landelijk Platform Samenwerkingsverbanden VO: Bertil Boshuizen en namens het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs: Johan Omvlee.
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Er is nog weinig bekend over hoe het leerlingen met een beschikking voor praktijkonderwijs in hun onderwijsloopbaan vergaat. Om die reden heeft het Ministerie van OCW via het Dagelijks Bestuur van de RVC’s ingestemd met een onderzoek naar loopbanen van leerlingen met een PrO-beschikking. In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste conclusies uit het onderzoek samen, beschouwen we de bevindingen in het licht van relevante contexten en ontwikkelingen en formuleren we een aantal aanbevelingen. Voor het PrO-loopbanen onderzoek is een aantal hoofdvragen geformuleerd: 1 Waar worden PrO-beschikte leerlingen onmiddellijk na de beschikking geplaatst en welke motieven worden gehanteerd in geval de plaatsing afwijkt van de beschikking? 2 Hoe verlopen de verdere loopbanen van leerlingen met een PrO-beschikking? 3 Hoe is succes te definiëren en welke factoren zijn daarop van invloed? Aan de basis van het onderzoek liggen de aanvragen, die bij de RVC’s zijn ingediend voor een beschikking voor het schooljaar 2005-06. Gegevens over plaatsing en vervolgbestemmingen van leerlingen die in 2005/2006 een beschikking praktijkonderwijs ontvangen hebben, zijn opgevraagd bij scholen voor praktijkonderwijs en bij Vmbo-scholen. Vervolgens is in een aantal case-studies meer in detail ingegaan op de loopbanen van leerlingen en de invloeden daarop. Om de onderzoeksgroep –leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs- beter te kunnen plaatsen, is gestart met een analyse van de belangrijkste bevindingen uit de RVC database 2005/2006.
1
De bevindingen
•
Alle aanmeldingen voor Lwoo en PrO in 2005/2006 in aanmerking genomen is er sprake van een lichte stijging van 33.000 in 2003 en 2004 naar 36.000 aanvragen in 2005. De verhouding Lwoo-PrO binnen de aanvragen is 77%I
•
•
•
•
II
23%. Het aandeel aanvragen voor PrO is in verhouding met het voorgaande jaar iets gezakt. Op basis van de officiële regelgeving is een strikte indeling gemaakt van de aanvragen. Volgens deze strikte indeling op basis van de criteria (leerachterstand en IQ) is 49% van alle aanvragen een zuivere Lwooaanvraag; 11% van de aanvragen een zuivere PrO-aanvraag en is er in 36% van de gevallen beleidsruimte, waarbij zowel een beschikking Lwoo als een beschikking PrO gegeven mag worden. Er zijn twee gebieden waar zowel Lwoo- als PrO-aanvragen en dito besluiten mogelijk zijn: het overlap gebied IQ 75-80, en het gebied der strijdige criteria. In deze twee gebieden wordt vaker een aanvraag voor Lwoo gedaan dan voor PrO. Het aandeel PrO-aanvragen in de drie gebieden (overlap en strijdige criteria) nam vanaf 2001 toe, maar is in 2005 weer afgenomen. Een verklaring voor de toename tot 2005 is, dat tot die tijd afstroom van leerlingen met een Lwoobeschikking naar het praktijkonderwijs niet mogelijk was, andersom was al wel mogelijk. In die omstandigheid was een PrO-beschikking een veilige beschikking. Vanaf 2004 is de regeling bijzondere gevallen van kracht, waarmee de mogelijkheid bestaat om geïndiceerde Lwoo-leerlingen en leerlingen met een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs toe te laten tot het PrO. De onderzoeksgroep bestaat uit alle 8482 leerlingen in 2005/2006 met een beschikking praktijkonderwijs. Op grond van 46% respons onder de aangeschreven scholen hebben we de beschikking over loopbaangegevens van de helft van de onderzoeksgroep, namelijk 4210 leerlingen met een PrObeschikking. Een beschikking praktijkonderwijs… en dan? Waar komen leerlingen met een PrO-beschikking terecht na het verkrijgen van een beschikking? Van deze leerlingen wordt 73% geplaatst in het praktijkonderwijs, wordt 25% op een Vmbo met Lwoo geplaatst (inclusief OPDC). In de praktijk wordt dit laatste vaak aangeduid met de term vangnetconstructie, waarbij het vangnet bestaat uit de mogelijkheid, dat de leerling alsnog weer kan worden opgevangen in het praktijkonderwijs. Twee procent van de leerlingen start een ISK of in een voorziening van de Centrale Opvang Vreemdelingen (COV). Van de niet-Nederlandse leerlingen start 13% in deze voorzieningen. Eveneens is in totaal 2% van de leerlingen op de scholen
•
•
onbekend. Van de leerlingen start 12% op een andere school dan de school die de aanvraag van de leerling verzorgd heeft. De belangrijkste motieven om een leerling met een praktijkonderwijsbeschikking meteen in het Vmbo te plaatsen zijn het advies van de basisschool, de cognitieve mogelijkheden, het IQ, de werkhouding van een leerling en de uitdrukkelijke wens van de ouders. Bij niet-Nederlandse leerlingen worden de cognitieve mogelijkheden het meest benoemd. Na een jaar zit 65% van de leerlingen nog steeds in het PrO en 22% van de leerlingen in het Lwoo. Van de leerlingen is 2% doorgestroomd naar regulier Vmbo of naar het ROC. Een procent is overgestapt naar (onderwijs-) instellingen voor leerlingen met (ernstige) gedragsproblemen en/of (justitiële) jeugdinstellingen. Twee procent is verhuisd of ge(r)emigreerd. Van 8% van de leerlingen is de bestemming in het tweede jaar bij de scholen niet bekend. Als we de bevindingen in termen van loopbaanpaden aanduiden, ontstaat het volgende beeld:
Loopbaanpaden van leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs: beschikking, plaatsing en de eerstvolgende onderwijspositie Beschikking 2005/2006 Plaatsing Onderwijspositie 2005-06 2006-07 Aantal %
Leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs
PrO 3004 lln (73%)
4104 leerlingen (100%) Lwoo 1021 lln (25%)
Isk 79 lln (2%)
Totaal
PrO Lwoo ROC, lwt Zmok, etc Rest
2529 103 24 32 316
62% 3% 1% 1% 8%
PrO Lwoo ROC, lwt Zmok, etc Rest
114 791 30 11 75
3% 19% 1% 0% 2%
PrO Lwoo ROC, lwt Isk Rest
7 27 14 8 23 4104
0% 1% 0% 0% 1% 100%
III
•
•
•
IV
Op grond van de meest dominante loopbaanpaden hebben we de groep ingedeeld in PrO-gelijkstromers, Lwoo-vangnet geplaatsten en PrO-Lwooopstromers. Bekeken is in hoeverre er een onderscheid te maken is in de genoemde groepen op basis van het criterium leerachterstand (als geheel of in bepaalde domeinen) of op basis van het IQ. In grote lijnen zien we dat de groep PrO-gelijkstromers de meeste leerlingen met relatief grote leerachterstanden herbergt; de vangnetgroep omvat de leerlingen met de relatief minder grote leerachterstanden en de groep opstromers zit daar tussenin. Ten opzichte van de gelijkstromers hebben de vangnet-groep en de opstromers relatief minder leerachterstanden op alle domeinen, maar met name op spellen en inzichtelijk rekenen. Als het gaat om IQ zitten in de vangnet-groep relatief veel leerlingen met een IQ hoger dan 80. De opstromers zijn met name oververtegenwoordigd in het overlapgebied 75-80. In de vangnet- en de opstromersgroep zitten relatief meer meisjes dan in de groep PrOgelijkstromers. Tussen beleid en praktijk: beschikkingen, plaatsing en loopbanen nader beschouwd In dit onderzoek is een beperkt aantal cases (6 scholen) betrokken die op specifieke criteria geselecteerd zijn: Scholen die de meeste beweging in de leerlingenstromen laten zien. Dat betekent dus, dat niet al deze bewegingen ook op andere scholen in andere regio’s te zien zijn. In de cases werd er bijvoorbeeld soms melding gemaakt van scholen in een naburig samenwerkingsverband die geen vangnetconstructie organiseren en zich op het standpunt stellen: “PrO is PrO”. Oorspronkelijk is vanuit het beleid gesteld dat praktijkonderwijs bestemd is voor die leerlingen voor wie is vastgesteld dat zij geen diploma in het Vmbo zouden kunnen behalen. Vanuit die optiek ligt een strikte scheiding tussen PrO en Lwoo voor de hand. Toen de praktijk daarom vroeg is er vanuit het beleid een mogelijkheid geschapen om met een beschikking praktijkonderwijs –in incidentele gevallen- op te stromen naar een school voor Vmbo met Lwoo (zie Regeling Regionale Verwijzingscommissies en het Zorgbudget 2002-2003, adviesfunctie van de PCL, artikel 7 lid 3). Men verwachtte daarbij twee situaties: a. leerlingen die na enige tijd praktijkonderwijs zich dusdanig ontwikkelen dat instroom in de leerwegen in de rede ligt en b. leerlingen voor wie de RVC op grond van het dossier PrO beschikt, maar de ouders en de school het kind willen laten starten in een Vmbo-
•
•
•
•
•
1
leerweg. Nadrukkelijk geeft de minister 1 aan te verwachten dat dit om incidentele gevallen zal gaan, immers opstroom houdt in dat een leerling in staat moet zijn om in relatief korte tijd een aanmerkelijke leerachterstand ten opzichte van Lwoo-leerlingen in te lopen. Afstroom van Lwoo (met een Lwoo-beschikking) naar PrO is in die periode uitgesloten, en wordt in 2004 mogelijk door de Regeling bijzondere gevallen. Kijken we naar de loopbanen die we in de praktijk zijn tegengekomen, dan zijn er verschillende mogelijkheden die leerlingen met een PrO-beschikking kunnen doorlopen: - leerlingen gaan naar het praktijkonderwijs en vervolgen daar hun loopbaan; - een aanzienlijk deel van de leerlingen wordt onmiddellijk op Vmbo/Lwoo geplaatst zonder op het praktijkonderwijs gezeten te hebben, en vervolgen daar hun weg; - leerlingen zitten 1 jaar in PrO, al dan niet in een schakelklas of traject; of in een OPDC tussenklas en gaan vervolgens door Vmbo met Lwoo of naar het praktijkonderwijs. De grootste groep leerlingen die met een beschikking praktijkonderwijs naar het Vmbo gaan, start daar meteen na het verkrijgen van de beschikking. De opstroom naar het Vmbo uit het PrO een jaar later is geringer. In die zin heeft de wettelijke regeling zich in de praktijk ontwikkeld tot een vangnetconstructie en in de praktijk genuanceerder zijn beslag gekregen. Voor leerlingen in het gebied tussen praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs is er een scala aan trajecten ontstaan dat vaak regionaal en door de historie bepaald is. Er zijn tussen-, combi- en schakelklassen zowel in het Vmbo/Lwoo, OPDC als in het praktijkonderwijs. Er zijn criteria voor Lwoo en voor PrO geformuleerd. In de loop van de tijd zijn er mogelijkheden gekomen om zowel naar de ene als naar de andere kant door te stromen. De criteria hebben de praktijk er niet van weerhouden –of wellicht juist gestimuleerd- om allerlei toevoegingen en nuanceringen aan te brengen die men van belang acht voor een goede plaatsing van leerlingen. De criteria staan dat niet in de weg. Er wordt niet licht omgesprongen met plaatsing van leerlingen. Voor een aanvraag bij de RVC wordt ingediend heeft er binnen de regio al veel wikken en wegen, testen en intake-procedures, overleg en dialoog plaatsgevonden, TK, vergaderjaar 2001-2002, 24 578. nr 42
V
•
•
•
•
VI
zeker waar het de groep leerlingen betreft die binnen de beleidsruimte valt. Daarbij wordt vaak melding gemaakt van bevindingen op sociaal emotioneel gebied die een rol spelen (waar ze dat formeel in de criteria niet doen). De uitdrukking “het voordeel van de twijfel” lijkt bij plaatsing van PrO-beschikte leerlingen in het Vmbo nauwelijks op z’n plaats. Vóór een leerling geplaatst wordt is er doorgaans sprake van de stellige verwachting dat het leerling het onderwijs in het Vmbo zal afmaken. Tot dusver vinden we daar ook bevestiging voor in de cijfers: na een jaar is er veel meer sprake van (blijvende) opstroom dan van afstroom. Plaatsing is zelden een kwestie van een beslissing van een enkele actor: men is samen verantwoordelijk. Er is een relatie tussen leerlingkenmerken en aanbod. Soms loopt die langs de lijn van de geschiedenis (er was een Lom-voorziening en die is min of meer gehandhaafd) soms doordat een bepaald aanbod leerlingen de kans geeft om te laten zien dat ze kunnen groeien (bijvoorbeeld een schakelklas in PrO of OPDC) Of het nu gaat om een school voor praktijkonderwijs of voor Vmbo, in beide gevallen is duidelijk dat het wat vergt van de scholen als de range van leerlingen die men toelaat breder is. Ook de visie die binnen de scholen en regio bestaat op wat er mogelijk en nodig is voor leerlingen stuurt voor een deel de mogelijkheden die er zijn. Schaalvergroting of onder een groter bestuur vallen vergemakkelijkt soms de afspraken die er over plaatsingen van leerlingen gemaakt worden. Visie speelt dus een rol. Als “PrO is PrO” geldt, dan maakt dat de voorselectie belangrijker. Als opstroom altijd nog mogelijk is, is voorselectie relatief minder belangrijk. Scholen en regio’s onderscheiden zich in de mate dat ze vinden dat het praktijkonderwijs of het Lwoo een soort schakelfunctie ten behoeve van een uitgestelde keuze vervult. En daarbinnen is er nog een onderscheid of men die schakelfunctie dan bij het praktijkonderwijs belegt of in het Vmbo of OPDC. De rol en de zienswijze van ouders bij aanvraag, plaatsing en verdere loopbaan strookt niet altijd met de zienswijze van andere actoren. Een aantal fricties dat genoemd is wordt veroorzaakt door de wens hoe dan ook een diploma te halen, beeldvorming ten aanzien van het praktijkonderwijs, te late informatie vanuit de basisschool, teleurstelling vanwege moeten afstromen, of onder- of overschatting van de capaciteiten van het kind. In de cases wordt duidelijk dat er verschillende manieren gebruikt worden om PrO-leerlingen te definiëren: leerlingen die voldoen aan de criteria voor een
•
2
PrO-beschikking, leerlingen die zitten op het praktijkonderwijs en leerlingen van wie verwacht wordt dat ze het diploma Vmbo niet zullen behalen. De onderzochte regio’s verschillen in beleid, in aanbod en ook in de positie die het praktijkonderwijs binnen het samenwerkingsverband inneemt, maar hebben ieder voor zich de indruk dat de manier waarop zij het aanbod aan leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs georganiseerd hebben, een vorm van passend onderwijs is.
Wat is succes?
Succes wordt vaak gezien in termen van (kansen naar) mogelijkheden van leerlingen: het plaatsen van de leerling op de plek waar het meest recht gedaan wordt aan zijn/haar capaciteiten en vervolgens het succesvol doorlopen van die route. Dat kan zijn via het klimaat en de aanpak in het praktijkonderwijs in een bepaalde regio, maar ook via het klimaat en de aanpak van het Vmbo. In de cases zagen we dat succes op meerdere manieren te operationaliseren valt, bijvoorbeeld: worden de doelen in een individueel handelingsplan gehaald; voelt een leerling zich op z’n plek, haalt een leerling een diploma of haalt hij/zij niveau I of II, is de leerling zelfredzaam en in staat te functioneren op een arbeidsplaats, kan de leerling de richting volgen die hij/zij graag op wil. De vergelijking tussen praktijkonderwijs en Vmbo gaat op diplomagebied mank. Maar het is ook niet op voorhand te stellen dat hoger altijd beter is. Er is daarnaast ook een verschil in perspectief. De scholen voor praktijkonderwijs geven aan dat in geval van opstroom van leerlingen naar het Vmbo of doorstroom van leerlingen naar het ROC de buitenwereld de neiging heeft om die successen te benoemen in termen van capaciteiten van leerlingen (“die kinderen hadden dan ook wel Vmbo aangekund”). Men heeft er geen oog voor dat juist de aanpak in het praktijkonderwijs (de structuur, de kleinschaligheid, het maatwerk en het gegeven dat de leerlingen een bepaalde periode nou eens niet tot de minst presterenden van de klas behoren) maakt, dat sommige leerlingen het redden. Voor het praktijkonderwijs is dit een logisch onderdeel van ‘onderwijs op maat’ bieden. Feit is dat in sommige regio’s een actief beleid gevoerd wordt om leerlingen die voldoen aan de criteria voor PrO maar wel het Vmbo aan zouden kunnen, vroeger of later uit het praktijkonderwijs te halen. Dat heeft uiteraard consequenties in termen van de leerlingen die in het praktijkonderwijs blijven (‘afroomeffect’). VII
3
Aanbevelingen en overwegingen
1
Deze eerste verkenning heeft laten zien dat het mogelijk is om de leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs uit 2005/2006 op of via de scholen terug te vinden en te volgen. Tot dusver zijn drie onderwijsposities in kaart gebracht (2005/2006; 2006/2007 en het begin van 2007/2008). Om de uiteindelijke bestemmingen, het succes en de duurzaamheid van de ingeslagen trajecten in kaart te brengen is het volgen van de groep van 355 leerlingen uit de 6 scholen gedurende een langere periode nodig. Op grond van de gesprekken in de cases zijn daarbij allerlei vragen te stellen: hoe vergaat het leerlingen in de bovenbouw Vmbo zonder leerwegondersteuning; hoeveel van de leerlingen met PrO-beschikking die in het Vmbo gestart zijn of naar Vmbo overgestapt zijn halen daadwerkelijk hun Vmbo-diploma (hetzij een certificaat, niveau 1-opleiding, LWT traject)? En hoe doen deze leerlingen het in het ROC? Hoe vergaat het leerlingen in en na het praktijkonderwijs? Welke leerlingen maken de overstap naar niveau I opleidingen? Tot dusver heeft in de verkenning van de loopbanen het accent gelegen op de hoofdpatronen die er in de loopbanen te ontdekken vielen. Hoewel het tot nog toe maar een kleine groep betreft is het wel van belang de komende jaren de uitvallers als aparte groep te onderscheiden. In de cases werd zichtbaar dat met name in het grensgebied met REC IV en bij tijdelijke voorzieningen als rebound/op de rails, er rafelranden ontstaan, waardoor discontinue loopbanen ontstaan. Juist voor die groep, waarvan verwacht kan worden dat de bestemmingen sterk kunnen variëren, is het van belang na te gaan in hoeverre men passende antwoorden kan ontwikkelen en wat van invloed is op het verloop van hun loopbanen. In de cases is duidelijk geworden dat leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs in het Vmbo opgaan in de groep. Doorgaans wordt er geen aparte registratie bijgehouden van de loopbanen van PrO-beschikte leerlingen in het Vmbo. Wij proberen dat in de 6 cases in kaart te brengen. Tijdens de uitvoering van het onderzoek kregen we diverse signalen van regio’s die (deels) met dezelfde vraag bezig waren: hoe vergaat het leerlingen met een PrO-beschikking in het Vmbo? Het volgen van leerlingen, met name de leerlingen die met een PrO-beschikking op enig moment in het Vmbo zitten, opstromen of afstromen, zou een specifiek aandachtspunt kunnen zijn voor de PCL van de samenwerkingsverbanden VO.
2
3
VIII
4
5
In de beleidsvoornemens rond passend onderwijs staat het potentieel van kinderen voorop: het gaat om de beste kansen voor elk kind. In dit onderzoek hebben we gezien dat de geselecteerde regio’s ieder hun eigen invulling hebben van passend onderwijs. Ook in de toekomst zal het regionale netwerk daar een belangrijke rol in spelen. In het huidige onderzoek staan 6 regio’s centraal waar in een intensief samenspel tussen actoren leerlingen geplaatst worden met mogelijkheden voor opstroom. In het onderzoek is niet bekeken wat er gebeurt in regio’s waar weinig bewegingen plaatsvinden. Hoe is daar de relatie tussen visie, historie en aanbod enerzijds en leerlingkenmerken anderzijds? Treedt daar dezelfde intensieve dialoog op voorafgaand aan de plaatsing van de leerlingen? Is men daar in staat de twee ‘smaken’ (Lwoo en PrO) dusdanig te scheiden dat er geen bewegingen hoeven plaatsvinden? Zijn er daar geen tussenvormen tussen Lwoo en PrO ontstaan of zijn ze anders gepositioneerd? Om die reden wordt voorgesteld in het vervolg ook 2 cases mee te nemen waar geen sprake is van leerlingen met een PrO-beschikking die eerste of in tweede instantie in het Vmbo terechtkomen. In deze verkenning is ondermeer in beeld gebracht hoe beleid en praktijk zich ontwikkeld hebben. Er zijn veel(vormige) lokale praktijken ontstaan. De herinrichting van het Vmbo en PrO is een voortdurend innovatieproces gebleken waarbij scholen bij hun inrichting van de zorgstructuur hebben gekozen voor een zo efficiënt en kwalitatief mogelijke zorg op maat. Met de leden van de begeleidingscommissie komen we tot een aanbeveling voor een vervolgstap, bedoeld om de bevindingen van het onderzoek te presenteren aan en te bediscussiëren met de respectievelijke ‘achterbannen’. Ook als opmaat voor passend onderwijs, waar de regio’s aan zet zijn, is het van belang de discussie over dit onderwerp breed te voeren. De discussie kan gaan over de betekenis van de bevindingen voor de criteria/regelgeving/indicatiestelling, de rollen van de betrokken landelijke en regionale actoren en de invullingen daarvan in de praktijk (bv. zorgbreedte). De discussie kan plaatsvinden in een aantal regionale bijeenkomsten, afgesloten met een landelijke conferentie. De bijeenkomsten kunnen leiden tot het articuleren van vervolgacties en/of vragen van de betrokken organisaties.
IX
X
1
Aanleiding en opzet van het onderzoek
Er is nog weinig bekend over hoe het leerlingen met een beschikking voor praktijkonderwijs in hun onderwijsloopbaan vergaat. Om die reden heeft het Ministerie van OCW via het Dagelijks Bestuur van de RVC’s ingestemd met een onderzoek naar loopbanen van leerlingen met een PrO-beschikking: - Waar worden deze leerlingen geplaatst? - Wat zijn daar de redenen voor? - Hoe vergaat het leerlingen met een PrO-beschikking die in het Vmbo met Lwoo geplaatst zijn? - Hoe vergaat het de leerlingen in het Praktijkonderwijs? - Welke leerlingen zijn beter af met ‘veilig kiezen’, welke met ‘het voordeel van de twijfel’? In dit hoofdstuk worden de achtergrond en de opzet van het onderzoek beschreven.
1.1
Van instroom naar uitstroom: het landelijk beeld
In de afgelopen jaren hebben scholen en RVC’s ervaring opgedaan met het afgeven van eerst adviezen, later beschikkingen voor plaatsing van leerlingen in praktijkonderwijs of Vmbo met leerwegondersteunend onderwijs. Het (RVC) traject van aanvraag tot en met het afgeven van de beschikking is gedurende 5 jaar in kaart gebracht via een jaarlijkse monitor door het SCO-Kohnstamm Instituut (zie Koopman & Voncken, 1999-2004). Wat weten we uit de voorgaande monitoring? • Het aantal aanvragen voor praktijkonderwijs binnen alle aanvragen is de laatste jaren gegroeid en lijkt nu gestabiliseerd: 1 op de 4 aanvragen is er een voor praktijkonderwijs.
1
PrO Loopbanen
• •
•
•
•
• •
In 2004/2005 zijn er ruim 8000 positieve beschikkingen praktijkonderwijs afgegeven, en daarbij nog 423 beschikkingen ‘afwijkend PrO’ 2 . RVC-regio’s vertonen grote verschillen in aandeel aanvragen voor praktijkonderwijs (PrO): van 1 op de 3 naar minder dan 1 op de 5. Hoewel RVC-regio’s van jaar tot jaar fluctuaties in het aandeel PrO aanvragen laten zien blijven scholen in dezelfde regio’s (namelijk Haaglanden met 36% PrO aanvragen en de regio Noord Brabant met 17% PrO-aanvragen) de ‘extremen’. Hoewel het totale aantal aanvragen stabiel lijkt neemt het aantal PrOaanvragen binnen het overlapgebied en het gebied van strijdige criteria nog steeds toe. In de gebieden waar zowel een aanvraag voor Lwoo als PrO gedaan kan worden zien we een jaarlijkse toename van 6% ten gunste van PrO-aanvragen. Bij 2% van de Lwoo aanvragen wordt er in afwijking van de aanvraag een positieve beschikking voor PrO gegeven (ook bij de PrO aanvragen wordt bij 2% in afwijking van de aanvraag een positieve beschikking voor Lwoo gegeven). Het percentage aanvragen voor PrO in het ‘zuivere’ PrO gebied neemt af, dat voor Lwoo neemt toe en het percentage dat onder de beleidsruimte valt blijft 36%. De aanvragen vanuit de groepen 6 en 7 uit het basisonderwijs zijn veel vaker aanvragen voor PrO (12%) dan voor Lwoo (4%). Van de bijzondere regeling die mogelijk maakt dat Lwoo-beschikte leerlingen kunnen doorstromen naar PrO is in 2004 160 keer gebruik gemaakt; in 2005 minder.
Wat is bekend over loopbanen van leerlingen met een PrO-beschikking/ leerlingen uit het praktijkonderwijs? Het registratiebestand van de RVC’s brengt de situatie tussen aanvraag en beschikking in beeld. Uit het registratiebestand is niet de daadwerkelijke plaatsing van leerlingen af te leiden: een leerling met een PrO-beschikking kan zowel op een school voor praktijkonderwijs geplaatst worden als in het Vmbo met
2
2
‘Afwijkend PrO’ betekent dat de RVC in afwijking van wat de school vraagt, een PrObeschikking afgeeft.
Aanleiding en opzet van het onderzoek
leerwegondersteuning (Lwoo). Evenmin is duidelijk in hoeverre leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs op de aanvragende scholen worden geplaatst. Recent onderzoek van het IVA (Gloudemans, 2007) brengt in beeld hoe het jongeren na uitstroom uit het praktijkonderwijs vergaat. De hoofdconclusies, gebaseerd op bevindingen bij ruim 1800 jongeren die in 2005/2006 uitstroomden, luiden dat bijna de helft van de jongeren de overstap maakt naar een arbeidssituatie (inclusief bbl). Ruim een derde leert verder aan Vmbo of in een volletijd opleiding aan het ROC; 4% volgt een toeleidingstraject en 12% van de uitstromers is werkloos, thuis of uit het oog verloren. Vergeleken met de situatie van 5 jaar geleden stromen leerlingen meer door naar alle categorieën opleiding. De condities rond uitstroom naar arbeid lijken minder gunstig geworden: vergeleken met 5 jaar geleden is er aanzienlijk minder uitstroom naar een reguliere baan; aanzienlijk meer naar een gesubsidieerde reguliere baan; is de werkloosheid toegenomen, het aandeel vaste contracten afgenomen ten gunste van het aandeel tijdelijke contracten. Let wel: dit zijn uitstroombestemming van leerlingen uit het praktijkonderwijs, die op het praktijkonderwijs zijn geplaatst. Deze groep overlapt ten dele de groep leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs. CFI voert een partiële registratie van PrO-leerlingen in het onderwijs, namelijk alleen de PrO-leerlingen in de PrO-afdelingen bij het Vmbo. Volgens het Onderwijsverslag van de Inspectie telde het praktijkonderwijs in 2004/2005 26.300 leerlingen. Tussen 2002 en 2004 was er een groei in deelname van 16%. Dat betekent al met al dat het landelijk beeld en de informatie zeer gefragmenteerd is. En dat geldt nog sterker voor de verschillende trajecten die leerlingen met PrO-beschikking binnen het onderwijs kunnen doorlopen en de uitkomst daarvan.
1.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen
Vanuit meerdere perspectieven is de vraag naar plaatsing en vervolgtrajecten van leerlingen met een PrO-beschikking interessant:
3
PrO Loopbanen
-
-
-
Voor het (praktijk)onderwijs is het interessant om te bezien in hoeverre mogelijke trajecten en keuzes verschillen in uitstroombestemming en rendement. Voor de RVC’s en ‘het beleid’ biedt informatie over de vervolgloopbaan van leerlingen met een PrO-beschikking een indicatie van de duurzaamheid van de beschikking en daarmee ook informatie over de kwaliteit van het ‘handelen’ van de RVC’s en de landelijke criteria. Het is interessant om te bezien welke trajecten leerlingen met een PrObeschikking doorlopen en welk ‘rendement’ dat oplevert. Dat geldt natuurlijk voor leerlingen en hun ouders, in termen van kansen en risico’s, maar ook voor scholen in hun samenwerkingsverband en regio: werpt voorzichtig kiezen vruchten af of is het voordeel van de twijfel een betere strategie? In hoeverre leidt een PrO-beschikking met de verschillende routes die daarna worden doorlopen tot een arbeidsplaats of een traject op weg naar een startkwalificatie? En hoe hangen routes en uitstroombestemmingen samen met de criteria?
De tendensen en verschillen die er in de monitor gesignaleerd zijn geven aanleiding te veronderstellen dat er zich na het afgeven van een PrO-beschikking verschillende bewegingen kunnen voordoen. In dit onderzoek gaat het erom het vertrekpunt, de verschillende sporen en het rendement ervan in beeld te krijgen. Dat leidt tot de volgende hoofdvragen:
-
-
4
Waar worden PrO beschikte leerlingen onmiddellijk na de beschikking geplaatst en welke motieven worden gehanteerd in geval de plaatsing afwijkt van de beschikking of aanvraag? Hoe verlopen de verdere loopbanen van leerlingen met een PrO-beschikking? Hoe is succes te definiëren en welke factoren zijn daarop van invloed?
Aanleiding en opzet van het onderzoek
1.3
Opzet en uitvoering van het onderzoek
De dataverzameling bestond uit een kwantitatieve en een kwalitatieve component en heeft op twee manieren plaatsgevonden: - Door middel van een landelijke inventarisatie onder alle scholen die een aanvraag voor een beschikking. - Door middel van een zestal case-studies. Ad 1. Via de registratiebestanden van de RVC’s van oktober 2005 zijn alle scholen in Nederland geïdentificeerd die in dat jaar een PrO-beschikking hebben gekregen. Dat waren in totaal 544 scholen, zowel zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs; Vmbo-scholen met Lwoo en praktijkonderwijs als Vmboscholen met Lwoo met in totaal bijna 8500 leerlingen met een PrO-beschikking. Via de RVC’s zijn de e-mailadressen van de aanvragers –vaak zorgcoördinatoren- verzameld. Aan alle aanvragers zijn spreadsheets toegestuurd met een individueel overzicht van (hun) leerlingen met een PrO-beschikking, voor wie de scholen bij de RVC een aanvraag hebben ingediend. Vervolgens zijn alle aanvragers verzocht om loopbaangegevens van de leerlingen in te vullen, voor de schooljaren 2005-06 en 2006-07. Alleen in geval van plaatsing in Lwoo in één of beide schooljaren is een nadere motivering gevraagd. Naast een rechtstreekse benadering is via aankondigingen/oproepen op de websites van het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs en het Platform Samenwerkingsverbanden VO en via voortgangsberichten over het onderzoek getracht de respons zo hoog mogelijk te maken. Overigens bleek naar aanleiding van de communicatie over het onderzoek ook, dat er op diverse plekken in Nederland initiatieven genomen worden om beter zicht te krijgen op loopbanen van leerlingen in het praktijkonderwijs of van leerlingen met een beschikking praktijk-onderwijs 3 . De geautomatiseerde procedure waarbij elke aanvrager een eigen spreadsheet met alleen de eigen leerlingen ontving was nieuw. De aanvragers blijken geen homogene groep, waarmee het de vraag was of de verzonden informatie wel altijd op de juiste plek is gearriveerd. Scholen gaan terecht zeer zorgvuldig om met informatie over hun leerlingen. Dat leidde tot veel telefonische vragen over doel
3
Zo zijn er onder meer signalen opgevangen uit Leeuwarden, Midden-Kennemerland, Arnhem,Venlo en Goes.
5
PrO Loopbanen
en opdracht van het onderzoek. De responsperiode heeft mede daardoor enige maanden in beslag genomen. Ad 2. Nadat uit het eerste deel van het onderzoek patronen zichtbaar werden van de plaatsing en eerste loopbaanstappen van leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs is in overleg met de begeleidings-commissie de selectie van de zes cases bepaald. In de selectie zijn zowel scholen voor praktijkonderwijs als Vmbo-scholen betrokken. Gekozen is voor scholen die interessante bewegingen van leerlingstromen laten zien, bij de eerste plaatsing dan wel na een jaar (dus bijvoorbeeld relatief veel op- of afstroom). Daarnaast is de kennis van de leden van de begeleidingscommissie over de betreffende scholen in de selectie betrokken. Op de scholen zijn gesprekken gevoerd met contactpersonen/ schoolleiders/zorgcoördinatoren en leerlingen. Naar aanleiding daarvan zijn verslagen opgesteld die zijn teruggekoppeld naar de respondenten. Op de scholen is daarnaast getracht de onderwijspositie aan het eind van schooljaar 2006/2007 zo scherp mogelijk in beeld te krijgen.
6
2
Een beschikking praktijkonderwijs…. en dan
In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van het landelijk survey gehouden onder de aanvragers van scholen die voor hun leerlingen van de RVC een beschikking praktijkonderwijs hebben ontvangen. Om te beginnen wordt in paragraaf 2.1 het RVC-databestand 2005 geanalyseerd op hoofdlijnen: hoe zien de aanmeldingen eruit (2.1.1) en hoe de beschikkingen (2.1.2) om op die manier de verkregen resultaten beter te kunnen plaatsen en af te zetten tegen het totaalplaatje. In totaal gaat het om ruim 36.000 aanmeldingen. We eindigen dit deel met het bepalen van de omvang van de onderzoeksgroep: de leerlingen met en PrO-beschikking. Paragraaf 2.2. schetst resultaten van het onderzoek onderverdeeld naar de respons; plaatsing en vervolgbestemming en de invloeden daarop.
2.1
De RVC-database
2.1.1
De aanvragen voor PrO en Lwoo in 2005/2006
De RVC’s verzamelen jaarlijks in hun database relevante gegevens over het proces van het indienen van een aanvraag tot en met het afgeven van een beschikking. De database omvat per aangemelde leerling gegevens waaronder toetsgegevens op een aantal gebieden (IQ, leerachterstand en in sommige gevallen sociaal emotionele problematiek). De aangeleverde gegevens plus een motivatie van de aanmelding vormen samen de basis van de besluitvorming van de RVC. Op basis van het RVC-bestand van het schooljaar 2005-06, waarin alle aanmeldingen bij alle RVC’s geregistreerd zijn, hebben we een overzichtstabel gemaakt, waarin we de aanvragen 2005-06 indelen op basis van de strikte toepassing van de criteria van de regeling 2005 (zie tabel 2.1) 4 .
4
In de RVC-monitor die liep van 1999 tot 2004 is jaarlijks een dergelijke overzichttabel opgenomen.
7
PrO Loopbanen
Het totale aantal aanmeldingen was sinds 2003 stabiel rond 33.000. In 2005 zien we een lichte stijging: het aantal aanvragen neemt toe naar ruim 36.000. De tabel omvat een indeling in Nederlandse en niet-Nederlandse leerlingen. Alle aanvragen zijn volgens de formele criteria voor praktijkonderwijs en leerwegonder-steunend onderwijs gecategoriseerd.
8
Tabel 2.1 Indeling van de aanvragen 2005-06 op basis van de strikte toepassing van de criteria van de regeling
Leerlingen met ontbrekende LA, geen SEP Leerlingen met ontbrekende LA, wel SEP Leerlingen met LA < .25, geen SEP Leerlingen met LA < .25, wel SEP Leerlingen met LA .25 à .5, geen SEP Leerlingen met LA .25 à .5, wel SEP Leerlingen met LA > .5, geen SEP Leerlingen met LA > .5, wel SEP Vreemdelingen met LA < .25, geen SEP Vreemdelingen met LA < .25, wel SEP Vreemdelingen met LA .25 à .5, geen SEP Vreemdelingen met LA .25 à .5, wel SEP Vreemdelingen met LA > .5, geen SEP Vreemdelingen met LA > .5, wel SEP Vreemdelingen met ontbrekende LA, geen SEP Vreemdelingen met ontbrekende LA, wel SEP
IQ Missing 139 2 1 1 3 3 3 1
Overlapgebied Lwoo PrO
<50
50 ≤ IQ<55 1
1 1 1
3
1
1
7
23 180
Legenda:
Totaal
1
11
55≤IQ<75 10 1 29 10 1344 202 3066 199 130 0 422 39 584 45 94 0 6175
75≤IQ<81 3 67 30 3218 480 2030 211 57 2 459 29 246 13 32 6877
81≤IQ<91 27 2 242 123 9491 1808 2510 457 83 6 877 84 248 28 28 1 16015
91≤Q<120 11 6 48 343 160 5167 42 821 3 15 38 195 18 66 5 4 6942
Tegenstrijdige criteria Beleidsruimte Lwoo-PrO (vreemdelingen) Buiten de criteria
9
>120
2 1
1
1 2
7
191 11 387 509 14216 7661 7652 1690 275 23 1800 348 1104 154 182 5 36208
PrO Loopbanen
Vergeleken met 2004 (Koopman, Derriks, Voncken, 2004) is het aantal aanvragen dus gestegen, van 33.000 naar 36.000. Ten opzichte van 2004 zijn de grootste veranderingen: - het aandeel aanvragen van leerlingen met een IQ tussen de 91 en 120, waarvoor SEP nodig is voor een beschikking Lwoo, is sterk afgenomen, - het aandeel aanvragen van leerlingen met een IQ tussen de 55 en de 91, met een leerachterstand van 25% à 50%, is sterk toegenomen, met name in de laagste IQ categorieën, - het aandeel aanvragen van leerlingen met een IQ tussen de 75 en de 91, met een leerachterstand van meer dan 50%, is sterk afgenomen. De overzichtstabel omvat alle aanvragen, ingedeeld naar de criteria. Bij een strikte toepassing van de criteria kunnen we de aanvragen verder indelen naar het gebied waarin de aanvraag thuishoort. Is het een zuivere Lwoo-aanvraag (gezien de criteria)? Gaat het om een aanvraag in het gebied van de strijdige criteria, etc.? De situatie in 2005/2006 als het gaat om de strikte toepassing van de criteria (zonder uitsplitsing naar leerachterstand, IQ en sociaal emotionele problematiek) staat in tabel 2.2 opgenomen. Tabel 2.2 De indeling van de aanvragen, bij strikte toepassing van de criteria Aantal Missing 1 Lwoo 2 PrO 3 Overlapgebied Lwoo-PrO: iq 75-80 4 Strijdige criteria: la=Lwoo, iq=PrO 5 Strijdige criteria: la=PrO, iq=Lwoo 6 Vreemdelingen zonder la-gegeven 7 Buiten de criteria Totaal
28 17655 3894 6686 2007 4130 131 1682 36213
% 0 49 11 18 6 11 0 5 100
Van alle aanvragen die er in 2005/2006 zijn gedaan voldoet 49% aan de criteria voor Lwoo en 11% aan de criteria voor PrO. Het totale gebied waarbinnen de RVC een beschikking PrO dan wel een beschikking Lwoo mogen afgeven telt 12.823 aanvragen, dat is 35% van het totaal aantal aanvragen. 10
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan?
Op grond van tabel 2.3 kunnen we een vergelijking maken van de omvang van de verschillende soorten aanvragen in percentages voor de jaren 2002 tot en met 2005. Tabel 2.3 Aanvragen 2002 tot en met 2005 naar strikte criteria Aanvragen naar strikte criteria 2002 2003 2004 2005* 49% 50% 45% 43% Aanvragen in het Lwoo-gebied 10% 10% 12% 13% Aanvragen in het PrO-gebied 36% 36% 36% 36% Aanvragen onder de beleidsruimte (plus overlap, strijdig) 0% 1% 3% Aanvragen voor vreemdelingen zonder gegevens over de Leerachterstand 5% 4% 5% 7% Aanvragen buiten de criteria (kunnen strikt genomen geen Positieve beschikking krijgen) Totaal 100% 100% 100% 100% * in 2005 is er een wijziging in de regeling doorgevoerd, waardoor in het IQ gebied 55-60 de zogenoemde beleidsruimte PrO veranderde in regulier PrO. Voor de vergelijkbaarheid tussen de jaren zijn voor 2005 de percentages in deze tabel gebaseerd op de oude regeling.
De tabel laat zien, dat: Het aandeel strikte Lwoo aanvragen stijgt van 43% naar 50% in 2004 en naar 49% in 2005. Het aandeel strikte PrO aanvragen daalt van 13%, via 12% tot 10% in 2005. Het aandeel aanvragen dat buiten de criteria valt, daalt van 7% en stabiliseert op rond de 5%. De totale beleidsruimte blijft in deze jaren constant op 36%. Binnen de beleidsruimte zijn er nauwelijks veranderingen. Het totale aandeel van de strijdige criteria blijft constant op 17-18%, het aandeel aanvragen in het overlapgebied is licht gestegen naar 18.5%. Vervolgens kunnen we laten zien welke aanvraag er is ingediend bij de verschillende categorieën.
11
PrO Loopbanen Tabel 2.4 De aanvragen naar de strikte indeling op basis van de criteria; RVC VO database 2005. Aanvraag Lwoo Aantal De criteria strikt toegepast
Missing
PrO %
Aantal
Totaal %
Aantal
%
15
54%
13
46%
28
100%
17598
100%
57
0%
17655
100%
137
4%
3757
96%
3894
100%
Overlapgebied Lwoo-PrO: iq 75-80
4379
65%
2307
35%
6686
100%
Strijdige criteria: la=Lwoo, iq=PrO
1098
56%
870
44%
1968
100%
Strijdige criteria: la=PrO, iq=Lwoo
3064
74%
1066
26%
4130
100%
25
19%
106
81%
131
100%
1416
82%
305
18%
1721
100%
27732
77%
8481
23%
36213
100%
Lwoo PrO
Vreemdelingen zonder la-gegeven Buiten de criteria Totaal
Deze tabel is als volgt te lezen: van de 17655 aanvragen die strikt genomen, volgens de criteria, een Lwoo aanvraag hadden moeten zijn, is nagenoeg 100% dat ook. Van de 3894 aanvragen die strikt genomen een PrO-aanvraag hadden moeten zijn, is 96% daadwerkelijk een PrO-aanvraag en in 4% van de gevallen blijkt Lwoo te zijn aangevraagd. In het overlapgebied zien we dat 65% van de aanvragen er een voor Lwoo is en 35% voor PrO. Bij de strijdige criteria waarbij het IQ op Lwoo wijst en de leerachterstand op PrO, is 74% van de aanvragen een Lwoo-aanvraag en 26% een PrO-aanvraag. Er zijn drie gebieden waar zowel Lwoo- als PrO-aanvragen en dito besluiten mogelijk zijn: het overlap gebied IQ 75-80, en de gebieden der strijdige criteria. In deze drie gebieden wordt vaker een aanvraag voor Lwoo gedaan dan voor PrO. 12
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan?
Het aandeel PrO-aanvragen in de drie gebieden (overlap en strijdige criteria) nam vanaf 2001 toe, maar is in 2005 weer afgenomen (zie tabel 2.5). Een mogelijke verklaring zou kunnen liggen in de komst van de regeling bijzondere gevallen, waarin de mogelijkheid bestaat om geïndiceerde Lwoo-leerlingen en leerlingen met een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs toe te laten tot het PrO. Tabel 2.5 Aandeel PrO-aanvragen in het overlap gebied IQ 75-80 Jaar
% PrO aanvragen in
% PrO aanvragen in
% PrO aanvragen in
overlap gebied IQ 75-80
la=Lwoo; iq=PrO
la=PrO; iq=Lwoo
2000
19%
2001
24%
2002
29%
2003
36%
38%
21%
2004
44%
44%
26%
2005
35%
44%
26%
2.1.2
De beschikkingen in 2005/2006
Het doel van het survey was een landelijk beeld te verkrijgen van de start en positie na één jaar van leerlingen met een PrO-beschikking. Uit bewerking van de RVC-database over 2005/2006 is te achterhalen hoeveel leerlingen een PrObeschikking hebben ontvangen. Tabel 2.6 De aanvragen en de beschikkingen, op basis van de RVC VO database 2005 Aanvraag Lwoo Aantal Beschikking
%
PrO Aantal
%
Totaal Aantal
%
9
0%
Missing
9
0%
Positief
26151
94%
8159
96%
34310
95%
609
2%
12
0%
621
2%
182
2%
182
1%
Negatief Afwijkend Lwoo Afwijkend PrO
323
1%
323
1%
Niet behandelbaar
640
2%
128
2%
768
2%
27732
100%
8481
100%
36213
100%
Totaal
13
PrO Loopbanen
Bevindingen: - Ruim 36.000 aanvragen, waarvan 8481 (23%) PrO aanvragen. - Grote groep ‘niet behandelbaar’. - Aantal afwijkend PrO-beschikt: 323. - Het aantal PrO aanvragen, dat positief is beschikt, betreft 8159 leerlingen. - Het totaal aantal PrO-beschikkingen in het schooljaar 2005-06 betreft 8159 + 323 = 8482 leerlingen. Vergeleken met 2004 is het aandeel PrO-aanvragen op het totaal iets gezakt: van 24% naar 23%. De totale onderzoeksgroep bestaat dus uit 8482 leerlingen die in 2005/2006 een PrO-beschikking ontvingen.
2.2
De resultaten van de survey
2.2.1
Responsoverzicht
In totaal waren de aanvragen voor die beschikkingen afkomstig van 544 scholen. Daarvan konden 164 aanvragers getraceerd worden in het scholen- en afdelingenbestand van het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs. Tabel 2.7 De aangeschreven scholen Schooltype Zelfstandige school voor praktijkonderwijs Afdeling PrO van een Vmbo-school Vmbo school met Lwoo Totaal
14
Aantal
Percentage
102 62 380 544
19 11 70 100%
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan? Tabel 2.8 Responderende scholen Schooltype Zelfstandige school voor praktijkonderwijs Afdeling PrO van een Vmbo-school Vmbo school met Lwoo Totaal
Aantal
Percentage van totaal
49 30 171 250
48% 48% 45% 46%
In de tabel is te zien dat er tussen de schooltypen nauwelijks verschillen in responspercentage bestaan. Van de benaderde scholen heeft 46% deelgenomen aan het onderzoek; dat is een relatief hoog percentage. Naar omvang van de PrO- aanmeldingen zijn er wel verschillen binnen de categoriale PrO-scholen: de scholen die responderen hebben gemiddeld iets meer aangemelde PrO-leerlingen dan de scholen die niet responderen (gemiddeld 43 versus 36 leerlingen). Bij de Vmbo-scholen scholen met een PrO-afdeling hebben de scholen die responderen gemiddeld evenveel aangemelde leerlingen als de scholen die niet responderen (gemiddeld 29 leerlingen). De scholen die niet in het bestand van het Landelijk Werkverband voorkomen (de Vmbo-scholen met Lwoo) doen beduidend minder aanmeldingen van PrOleerlingen, gemiddeld 7 per school. Er is geen verschil in omvang van de aanmeldingen tussen de wel en de niet responderende scholen. In termen van leerlingen-aantallen heeft 49.6% ‘gerespondeerd’. Op de responderende scholen zitten 4210 van de 8482 leerlingen met een PrO-beschikking. Van deze 4210 leerlingen beschikken we over de loopbaan-informatie van de eerste twee leerjaren: waar zijn zij geplaatst en waar zitten zij in schooljaar 2006/2007. In de extra dataverzameling is hierover door de scholen informatie verschaft. Er is een beperkt non-responsonderzoek gehouden onder de niet-deelnemende zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs, om te achterhalen wat de reden voor non-respons was en in hoeverre die reden samenhing met loopbanen van leerlingen. Is het bijvoorbeeld zo dat niet-deelnemende scholen duidelijk afwijkende patronen laten zien als het gaat om de eerste plaatsing van leerlingen met een PrO-beschikking of in de bestemming na een jaar? Dat blijkt niet het geval: De 15
PrO Loopbanen
redenen om niet aan het onderzoek deel te nemen waren niet ingegeven door de aard van het onderzoek. Meest worden praktische redenen genoemd (de zorgcoordinator wordt vervangen, verzoek doorgestuurd naar zorgcoördinator, er komen op dit moment erg veel internetenquêtes op de scholen af, fusies en wisselingen van functies).
2.2.2
Het eerste schooljaar: waar worden leerlingen meteen na het verkrijgen van een beschikking praktijkonderwijs geplaatst?
Onderzocht is in hoeverre het zinvol is in de tabellen een onderscheid aan te brengen tussen binnen- en buitenlandse leerlingen. Dit onderscheid wordt ingegeven door de regeling van de RVC’s, waarbij buitenlandse leerlingen worden gedefinieerd als leerlingen die minder dan 2 jaar onderwijs in Nederland hebben gevolgd, waardoor het moeilijker is betrouwbaar het niveau van hun IQ en hun leerachterstanden vast te stellen. We vinden minimale verschillen tussen de groep Nederlandse en niet-Nederlandse leerlingen. Om die reden geven we alleen op relevante plaatsen een eventueel verschil weer en is er –mede met het oog op de leesbaarheid- niet voor gekozen in elke tabel een aparte kolom buitenlanders op te nemen In tabel 2.9 geven we de plaatsing weer van de leerlingen in het eerste jaar. Tabel 2.9 De plaatsing in het eerste leerjaar Praktijkonderwijs Lwoo
%
3004
71%
951
23%
OPDC
70
2%
ISK, COV
79
2%
Vmbo, reguliere setting
2
0%
ROC/MBO/BBL
1
0%
(S)bao
5
0%
Zmok, zmlk, vso, rec2,3,4, geschorst, inrichting, jji
3
0%
11
0%
Verhuizing, buitenland, (r)emigratie Andere reden, leerling onbekend, niet aangemeld, nvt, e.d. Totaal
16
Aantal
84
2%
4210
100%
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan?
Van de leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs wordt 71% in het PrO geplaatst. Van de PrO-beschikte leerlingen start 23% in het Vmbo/Lwoo, 2% van de leerlingen start in een OPDC. In de verdere analyses zullen we het OPDC qua niveau als Lwoo behandelen. Van de PrO-beschikte leerlingen start 2% in een ISK of in een voorziening van de Centrale Opvang Vreemdelingen (COV). Van de buitenlanders start 13% in deze voorzieningen. Eveneens is in totaal 2% van de leerlingen op de scholen onbekend (missing, leerling onbekend). In de volgende analyses selecteren we de leerlingen die gestart zijn in het PrO, het Lwoo, een OPDC of een ISK. Dit zijn in totaal 4104 leerlingen.
2.2.3
Het eerste schooljaar: de redenen voor plaatsing van leerlingen met een PrO-beschikking in het Lwoo
Van de 951 leerlingen die in het Lwoo zijn geplaatst is gevraagd naar de motieven hiervoor. In 93% van de gevallen zijn één of meer motieven genoemd. De motieven hebben we gerubriceerd.
17
PrO Loopbanen Tabel 2.10 Motieven voor plaatsing in 2005-06 in het Lwoo. Het aantal keren dat een motief is genoemd Aantal
%
Advies basisschool
285
25%
Cognitieve mogelijkheden
207
18%
IQ
166
14%
Goede werkhouding, leerbaarheid
97
8%
Uitdrukkelijke wens ouders
55
5%
Disharmonisch intelligentie profiel
47
4%
Sociaal-emotionele/gedrags-/motivatie problematiek
46
4%
Relatief beperkte leerachterstanden
43
3%
Toetsgegevens
37
3%
Dyslexie / dyscalculie
22
2%
Onderwijskundig rapport
19
2%
Stimulerende gezinssituatie Anders, onduidelijk e.d. Totaal genoemd
19
2%
120
10%
1163
100%
In totaal worden 1163 motieven genoemd. In de tabel staan de meest genoemde motieven weergegeven. Het motief dat het vaakste wordt genoemd is het Advies van de basisschool. Dit motief wordt 285 maal genoemd. Buitenlandse leerlingen zullen vaak geen basisonderwijs in Nederland gevolgd hebben, waardoor dat motief minder vaak een rol speelt. Voor buitenlandse leerlingen wordt cognitieve mogelijkheden het vaakst genoemd. Op de derde plaats komt het IQ, gevolgd door de werkhouding van de leerling en de wens van de ouders.
2.2.4
Het eerste schooljaar: plaatsing van de leerlingen op andere dan de aanvragende scholen
De scholen die een beschikking aanvragen plaatsen niet noodzakelijkerwijs de leerlingen op de eigen school.
18
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan? Tabel 2.11 Plaatsing op een andere school dan de aanvragende school Schooltype PrO-school
Totaal aantal
Aantal leerlingen
leerlingen
op andere school geplaatst
2106
245
% 12
Afdeling VO-school
824
44
5
Niet in bestand LWV
1174
194
17
Totaal
4104
483
12
Lang niet altijd is door de scholen aangegeven of een leerling op de eigen of op een andere school is geplaatst. Wij gaan er van uit dat indien de informatie ontbreekt de leerling dan op de eigen school is geplaatst. Overall wordt 12% van de leerlingen op een andere school geplaatst. Om na te gaan of het type school invloed heeft in de mate waarin de aanvrager een leerling niet op de eigen school plaatst maar op een andere school delen we de scholen voorlopig in drie groepen: de zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs, VO-scholen met een PrO-afdeling, en VO-scholen waarvan niet precies bekend is wat voor school het is, maar die in ieder geval niet zijn aangesloten bij het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs. Op de categoriale PrO-scholen wordt 12% van de leerlingen op een andere school geplaatst. In ieder geval gaan alle leerlingen die op het Lwoo worden geplaatst naar een andere school, maar ook 94 leerlingen gaan naar het PrO op een andere school. Op VO scholen met een PrO-afdeling wordt 5% van de leerlingen op een andere school geplaatst, zowel leerlingen die naar een Lwoo of een PrO-afdeling gaan. Op de scholen die niet in het bestand van het LWV voorkomen gaat 17% in het eerste jaar naar een andere school, zowel leerlingen die naar een Lwoo of een PrO-afdeling gaan. Gevraagd naar de redenen om leerlingen op een andere school te plaatsen, is die vraag slechts in 38% van de gevallen beantwoord. Op de categoriale PrO-scholen
19
PrO Loopbanen
is de meest genoemde reden om een leerling op een andere school te plaatsen de loketfunctie 5 van een school. De praktijk van een aanvrager die als loket voor de RVC’s dient, lijkt dus niet wijdverbreid te zijn. Daarnaast is het onderwijsaanbod de belangrijkste reden om een leerling op een andere school te plaatsen. Andere redenen komen sporadisch voor.
2.2.5
Waar zitten leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs een jaar later?
Waar komen de leerlingen terecht, na 1 jaar? Tabel 2.12 Onderwijspositie in 2e leerjaar, schooljaar 2006-07 Aantal
%
2650
65%
Lwoo
899
22%
OPDC
17
0%
ISK, COV
8
0%
Vmbo, reguliere setting
5
0%
ROC/MBO/BBL
68
2%
Zmok, zmlk, vso, rec2,3,4, geschorst, inrichting, jji
43
1%
Verhuisd, buitenland, (r)emigratie
67
2%
347
8%
4104
100%
Praktijkonderwijs
Andere reden, onbekend Totaal
Na 1 jaar zitten de meeste leerlingen nog steeds in het PrO en het Lwoo, 65% en 22%. Een aantal leerlingen, 43 in getal, is vertrokken naar (onderwijs-) instellingen voor leerlingen met (ernstige) gedragsproblemen, of er doen zich grote problemen
5
Alle leerlingen van deze lijst zijn in een vroeg stadium centraal getoetst en geadviseerd door de PCL inzake toelaatbaarheid tot Lwoo of PrO. Er is een loketschool die de beschikkingen aanvraagt. Daarna kiezen ouders een school die bij het advies past. Daar gaat vervolgens het dossier met de RVC-beschikking naar toe. De PCL vraagt alleen na een jaar bij een PrOgeïndiceerde leerling die naar het Lwoo is gegaan of deze daar nog zit.
20
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan?
voor, in termen van schorsingen, inrichtingen en justitiële jeugdinstellingen. Er zijn 73 leerlingen naar het reguliere Vmbo of al naar het ROC doorgestroomd. Van een tamelijk grote groep leerlingen, bijna 350, is de bestemming in het tweede jaar niet bekend. Het gros van deze leerlingen komt van een elftal scholen. Deze scholen hebben de loopbaangegevens van hun leerlingen niet voldoende kunnen of willen nazoeken.
2.2.6
Hoe zien de loopbanen eruit?
In deze paragraaf geven we de loopbaan-paden weer van de eerste twee jaren van de leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs: de aanvraag, de plaatsing, en de onderwijspositie in het tweede leerjaar. Tabel 2.13 Loopbaanpaden van leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs: beschikking, plaatsing en de eerste twee onderwijsposities Beschikking Plaatsing Onderwijspositie 2005/2006 2005-06 2006-07 Aantal
Leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs 4104 leerlingen (100%)
PrO 3004 lln (73%)
Lwoo 1021 lln (25%)
isk 79 lln (2%) Totaal
•
PrO Lwoo ROC, lwt zmok, etc rest PrO Lwoo ROC, lwt zmok, etc rest PrO Lwoo ROC, lwt isk rest
2529 103 24 32 316 114 791 30 11 75 7 27 14 8 23 4104
% 62% 3% 1% 1% 8% 3% 19% 1% 0% 2% 0% 1% 0% 0% 1% 100%
62% van de leerlingen begint in het praktijkonderwijs en na een jaar zitten ze nog steeds in het praktijkonderwijs.
21
PrO Loopbanen
• •
•
•
3% van de leerlingen start in het PrO, en stroomt in het 2e jaar op naar het Lwoo. De leerlingen die starten in het Lwoo zijn geel gearceerd, in totaal 25% van de leerlingen (inclusief 2% startend in OPDC). Van hen blijft 19% ook in het tweede jaar in het Lwoo. 2% van de leerlingen starten in het ISK. In het tweede jaar stromen deze leerlingen door naar het Lwoo, het ROC of het PrO. Een enkeling blijft nog een jaar in het ISK. Van in totaal 10% van de leerlingen hebben de scholen de onderwijspositie van de leerlingen niet achterhaald.
2.2.7
Loopbanen: welke leerlingen bereiken in het eerste of het tweede jaar het Vmbo/Lwoo?
Een deel van de leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs komt na een of twee jaar toch in het Vmbo/Lwoo terecht. Sommige leerlingen worden direct in het Vmbo/Lwoo geplaatst, in een zogenaamde vangnetconstructie. Andere leerlingen beginnen in het Praktijkonderwijs, maar ontwikkelen zich zodanig, dat zij na 1 jaar de overstap naar het Vmbo/Lwoo kunnen maken. In deze paragraaf gaan we na in hoeverre het bereiken van het Vmbo/Lwoo na één jaar of na twee jaar samenhangt met de criteria, die bij de beoordeling van een zorg-aanvraag worden gehanteerd, IQ en leerachterstanden. Ook gaan we na in hoeverre jongens en meisjes in dezen verschillen. Voor deze analyse delen we de leerlingen in in drie groepen: 1 PrO-gelijkstromers: leerlingen die in het eerste jaar in het praktijkonderwijs worden geplaatst, en die na het eerste jaar niet opstromen naar het Vmbo/ Lwoo. 2 vangnet-groep: leerlingen die in het eerste jaar met een PrO-beschikking in het Vmbo/Lwoo worden geplaatst. 3 opstromers: leerlingen die gestart zijn in het praktijkonderwijs, en die na het eerste jaar opstromen naar Vmbo/Lwoo.
22
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan? Tabel 2.14 PrO-gelijkstromers, LWOO-vangnet geplaatsten en PrO-LWOO-opstromers, naar overall leerachterstand Gelijkstromers Leerachterstand < 25% of onb. 25% à 50% >=50% Totaal
Vangnet
Opstromers
Totaal
Aantal
%(col)
Aantal
%(col)
Aantal
%(col)
Aantal
%(col)
13
0%
26
3%
7
8%
46
1%
237
8%
269
27%
17
18%
523
13%
2606
91%
705
71%
69
74%
3380
86%
2856
100%
1000
100%
93
100%
3949
100%
De gelijkstromers bestaan voor ruim 90% uit leerlingen met overall meer dan 50% leerachterstand. In de vangnet-groep en de opstromers zitten substantiële aandelen leerlingen met minder leerachterstand. We zien een klein verschil tussen de vangnet-groep en de opstromers: in de vangnet-groep, die direct in het Lwoo wordt geplaatst, zitten relatief veel leerlingen met een leerachterstand van 25% à 50%, in de opstroomgroep zitten relatief meer leerlingen met leerachterstanden minder dan 25% of onbekend. De 7 opstromers blijken 7 buitenlandse leerlingen te zijn, voor wie geen leerachterstand is geregistreerd. In de volgende tabel gaan we in op de vier domeinen leerachterstand.
23
PrO Loopbanen Tabel 2.15 PrO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar leerachterstanden; per domein. Gelijkstromers Domeinen Technisch lezen
Begrijpend lezen
Spellen
Inzichtelijk rekenen
24
Vangnet
Opstromers
Totaal
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
<25%
276
10%
214
21%
21
23%
511
13%
25%à50%
474
17%
243
24%
18
19%
735
19%
≥50%
2105
74%
541
54%
54
58%
2700
68%
Totaal
2855
100%
998
100%
93
100%
3946
100%
<25%
53
2%
70
7%
8
9%
131
3%
461
16%
264
26%
19
20%
744
19%
≥50%
2335
82%
666
67%
66
71%
3067
78%
Totaal
2849
100%
1000
100%
93
100%
3942
100%
<25%
136
5%
161
16%
17
18%
314
8%
25%à50%
528
19%
351
35%
28
30%
907
23%
≥50%
2190
77%
488
49%
48
52%
2726
69%
Totaal
2854
100%
1000
100%
93
100%
3947
100%
25%à50%
<25% 25%à50%
44
2%
77
8%
9
10%
130
3%
615
22%
466
47%
30
32%
1111
28%
≥50%
2196
77%
457
46%
54
58%
2707
69%
Totaal
2855
100%
1000
100%
93
100%
3948
100%
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan?
Op de vier domeinen leerachterstand zien we – de verwachte – verschillen tussen de PrO-gelijkstromers enerzijds, en de vangnet-groep en de opstromers anderzijds. Analyses 6 laten zien, dat ten opzichte van de PrO-gelijkstromers in de vangnet-groep relatief weinig leerlingen zitten met grote leerachterstanden, en relatief veel leeringen met geringe leerachterstanden. De opstromers zitten tussen deze groepen in, iets dichter bij de vangnet-groep. De vangnet-groep en de opstromers hebben de geringste achterstanden op het domein spellen en inzichtelijk rekenen, niet voor begrijpend lezen. Meer in detail zien de resultaten er als volgt uit: - De groep PrO-gelijkstromers bestaat voor 75% tot 82% uit leerlingen met grote leerachterstanden, de vangnet-groep bestaat voor 46% tot 67% uit leerlingen met grote leerachterstanden, en in de opstromers zit 52% tot 71% leerlingen met grote leerachterstanden. - Ten opzichte van de gelijkstromers hebben de vangnet-groep en de opstromers relatief minder leerachterstanden op alle domeinen, maar met name op spellen en inzichtelijk rekenen. - Ook de vangnet-groep en de opstromers bestaan voor het merendeel uit leerlingen met een leerachterstand van meer dan 50%. - De geringste verschillen tussen de gelijkstromers enerzijds, en de vangnetgroep en de opstromers anderzijds doen zich, opvallend, voor bij begrijpend lezen. - De opstromers bevinden zich in vrijwel alle gevallen tussen de gelijkstromers en de vangnet-groep. - De meest opvallende cel in de tabel is het relatief grote percentage in de vangnet-groep, met een leerachterstand van 25% à 50% op inzichtelijk rekenen. Anders gezegd, een ‘Lwoo-achterstand’ op inzichtelijk rekenen leidt relatief vaak tot plaatsing in de vangnet-groep.
6
Adjusted standardized residuals.
25
PrO Loopbanen
Tabel 2.16 PrO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar IQ Gelijkstromers IQ
Vangnet Aantal
Opstromers
Aantal
%
%
Aantal
50 ≤ IQ < 55
1
0%
55 ≤ IQ < 75
1818
63%
390
38%
46
75 ≤ IQ < 81
719
25%
387
38%
81 ≤ IQ < 91
317
11%
225
22%
91 ≤ IQ < 120
11
0%
16
2%
2866
100%
1018
100%
Totaal
%
Aantal
%
1
0%
48%
2254
54%
40
42%
1146
29%
10
10%
552
14%
27
1%
3980
100%
<50
>120 Totaal
96
100%
Met betrekking tot IQ valt op, dat in de vangnet-groep relatief veel leerlingen met een IQ van meer dan 80 zitten. De opstromers zijn met name oververtegenwoordigd in het overlapgebied 75%-81%. Tabel 2.17 PrO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar aanvraag Gelijkstromers Aanvraag Lwoo
26
Aantal
Vangnet
Opstromers
%
Aantal
%
Totaal
Aantal
%
Aantal
%
10
0%
176
17%
186
5%
PrO
2897
100%
845
83%
97
100%
3839
95%
Totaal
2907
100%
1021
100%
97
100%
4025
100%
Een beschikking praktijkonderwijs…en dan?
Naar oorspronkelijke aanvraag valt op, dat voor geen van de opstromers aanvankelijk een Lwoo-beschikking was aangevraagd. Dit zou kunnen duiden op een groep ‘laatbloeiers’die kennelijk met een jaar praktijkonderwijs wel in staat zijn de sprong te maken en die profiteren van een uitgestelde keuze. De vangnet-groep bestaat voor 17% uit leerlingen waarvoor een Lwoo-beschikking was aangevraagd, maar die toch een PrO-beschikking hebben gekregen. Vrijwel alle leerlingen voor wie een Lwoo beschikking was aangevraagd, maar die afwijkendPrO zijn beschikt, zijn in de vangnet-constructie terecht gekomen. Tabel 2.18 PrO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar sekse. Gelijkstromers Aantal
Vangnet
Opstromers
Totaal
%
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Jongen
1715
59%
534
52%
48
49%
2297
57%
Meisje
1192
41%
487
48%
49
51%
1728
43%
Totaal
2907
100%
1021
100%
97
100%
4025
100%
Naar sekse valt op, dat in de de vangnet-groep relatief veel meisjes zitten, en in de opstromers nog meer. Wat de verschillen tussen jongens en meisjes precies betekenen, is bij uitstek een onderwerp waarbij meerdere variabelen in combinatie met elkaar moeten worden geanalyseerd.
27
PrO Loopbanen
28
3
Bevindingen uit de case-studies
Dit hoofdstuk is gebaseerd op gesprekken die gevoerd zijn in een zestal cases. Daarin is gesproken met zorgcoördinatoren, schoolleiders, (adjunct-)directeuren en met leerlingen over de loopbanen van leerlingen met een PrO-beschikking, nadat de beschikking is afgegeven. In dit hoofdstuk worden de bevindingen uit die gesprekken thematisch gepresenteerd. In bijlage I zijn de integrale schoolbeschrijvingen opgenomen, om ook te kunnen laten zien hoe beleid en praktijk op een school en regio samenhangen en uitpakken. Tijdens de gesprekken zijn daarnaast aanvullende gegevens verzameld over de leerlingen die met een PrObeschikking in 2005/2006 op deze scholen gestart zijn. In totaal gaat dat om een groep van 355 leerlingen. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op deze groep.
3.1
Selectie van de cases en werkwijze
De selectie van de scholen is geschied in overleg met de begeleidingscommissie. Van alle scholen die hebben deelgenomen aan het kwantitatieve loopbaanonderzoek zijn de gegevens over de plaatsing van jongeren met een PrO-beschikking en de gegevens over een jaar daarna in tabellen samengevat. Ook is bekeken in hoeverre er sprake was van een beschikking ‘afwijkend PrO’. Afwijkend PrO betekent dat de beschikking die door de school is aangevraagd er één voor Lwoo was, maar dat de RVC een beschikking PrO heeft toegekend. Bij de selectie is bekeken of er interessante bewegingen/patronen in de cijfers te ontdekken waren: - Is er sprake van een situatie waarin een Lwoo-beschikking is aangevraagd en een PrO-beschikking is toegekend (afwijkend beschikt)? - Is er sprake van een PrO-beschikking en vervolgens plaatsing in het Vmbo met Lwoo? - Is er sprake van opstroom van praktijkonderwijs naar Vmbo met Lwoo? - Is er sprake van afstroom van Vmbo met Lwoo naar praktijkonderwijs? Regionale spreiding was een criterium. En tot slot zijn zowel zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs als Vmbo-scholen in de selectie betrokken. Dat resulteer29
PrO Loopbanen
de in de selectie van een zestal scholen: een zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Haarlem; een Vmbo in Zaanstad, een Vmbo afdeling van een scholengemeenschap voor Vmbo, havo, vwo in Venlo, een zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Doetinchem, een zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Eindhoven en een Vmbo met een afdeling praktijkonderwijs van een brede scholengemeenschap in Winschoten en omgeving. Met de zorgcoördinatoren van de scholen zijn afspraken gemaakt voor een bezoek aan de school alsmede het voeren van gesprekken met leerlingen. In alle gevallen hebben de scholen zeer bereidwillig deelgenomen en de gevraagde informatie verzameld. Voor de verschillende gesprekken zijn leidraden opgesteld. Van de gesprekken is een integraal verslag opgemaakt (zie bijlage I) dat voor akkoord is voorgelegd aan de contactpersonen. De gesprekken omvatten de volgende onderwerpen: - Karakterisering, visie en het aanbod van de school. - Beleid rond de indicatieprocedure en plaatsing. - Bijhouden van stroomgegevens van leerlingen. - Redenen voor plaatsing, op- en afstroom. - De invloed van verschillende actoren en factoren (leerlingkenmerken, ouders, regio, aanbod) op loopbanen. - Bestemmingen van leerlingen in eind schooljaar 2006/2007. In de gesprekken met de leerlingen is hun loopbaan vanaf de start in het VO doorgenomen en zijn de waargenomen invloeden daarop besproken.
3.2
Karakterisering van de scholen
In het volgende schema wordt beknopt een overzicht en typering gegeven van de zes scholen. Beschreven zijn (de ontwikkeling in) de leerlingenaantallen, een typering van het onderwijsaanbod in de regio, en een aantal kwantitatieve gegevens, gebaseerd op de informatie uit de spreadsheets, te weten: het aantal PrO-beschikkingen bij de start van 2005-2006, de plek waar leerlingen meteen na de beschikking geplaatst zijn (in het praktijkonderwijs dan wel op een Vmbo-school met Lwoo) en de bestemming een jaar later.
30
Bevindingen uit de case-studies
School:
Omvang:
Typering regio:
A. Zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Haarlem
Ongeveer 120 leerlingen (dalend)
B. Zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Eindhoven
Ruim 270 leerlingen (stijgend)
C. Zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Doetinchem D. Vmbo met Lwoo in Zaanstad
Ongeveer 315 leerlingen (licht dalend)
Enkele Vmbo’s met Lwoo en 1 PrO-afdeling in de stad, 2 zelfstandige scholen voor PrO div. Vmbo-scholen met Lwoo in de regio; geen afd. PrO of PrO-school in nabij-heid 3 Vmbo-scholen in het samenwerkingsverband
E. Vmbo met Lwoo, onderdeel van sg Vmbo / havo/vwo in Venlo
F. Vmbo met Lwoo en PrO, onderdeel van sg met Vmbo / havo /vwo in Winschoten
Ongeveer 1400 leerlingen
Ruim 2200 lln op meerdere locaties, waarvan 100 met Lwoo of PrObeschikking Ruim 2500 leerlingen op vijf locaties; school voor praktijkonderwijs ong. 190 leerlingen
Aantal PrObeschikkingen in 2005/06 51
Plaatsing 2005/06
Bestemming 2006/07
47 PrO 4 Vmbo /Lwoo
35 PrO-PrO 9 PrO-Lwoo 0 Lwoo-PrO 4 Lwoo-Lwoo
91
61 PrO 27 Vmbo /Lwoo
59 PrO-PrO 0 PrO-Lwoo 2 Lwoo-PrO 24 Lwoo-Lwoo
103
66 PrO 37 Vmbo /Lwoo
3 andere Vmbo’s in de regio; een (gezamenlijk) OPDC en 2 zelfst PrO-scholen 3 brede sg-en met Vmbo in de stad; 1 zelfstandige school voor praktijkonderwijs
33
0 PrO 32 Vmbo /Lwoo
55 PrO-PrO 11 PrO-Lwoo 4 Lwoo-PrO 33 Lwoo-Lwoo 0 PrO-PrO 0 PrO-Lwoo 7 Lwoo-PrO 25 Lwoo-Lwoo
2 en 13 afwijkend PrO
0 PrO 15 Lwoo
0 PrO-PrO 0 PrO-Lwoo 0 Lwoo-PrO 13 Lwoo-Lwoo
Met 1 andere brede sg vormt de school het samenwerkings-verband
61 en 5 afwijkend PrO
38 PrO 28 Vmbo /Lwoo
34 PrO-PrO 1 PrO-Lwoo 5 Lwoo-PrO 23 Lwoo-Lwoo
31
PrO Loopbanen
In het schema zijn naast beknopte typeringen al eerste indicaties van ‘bewegingen’ op de scholen te zien. Een beschikking ‘afwijkend PrO’ komt alleen voor bij de Vmbo-scholen. In de cijfers is ook terug te zien dat niet van alle leerlingen de plaatsing en bestemming bekend zijn.
3.3
Van advies naar aanvraag: wikken, wegen en veel communiceren
Leerlingen die van het basisonderwijs of speciaal basisonderwijs komen worden aangemeld op een VO-school. De basisschool geeft leerlingen en hun ouders een vervolgadvies mee. De school voor praktijkonderwijs of de Vmbo-school vraagt vervolgens een beschikking aan. In dit onderzoek gaat het in eerste instantie om wat er gebeurt met leerlingen die een PrO-beschikking krijgen. In de cases treffen we een variëteit aan situaties aan: - Advies van de basisschool is praktijkonderwijs – aanmelding door ouders bij PrO- PrO vraagt beschikking aan – beschikking RVC wordt PrO – leerling wordt geplaatst in PrO. - Advies van de basisschool is praktijkonderwijs – aanmelding door ouders bij Vmbo met Lwoo- Vmbo-school doet aanvraag Lwoo – beschikking RVC wordt PrO- plaatsing Vmbo. - Advies van de basisschool is praktijkonderwijs – aanmelding door ouders bij Vmbo met Lwoo- Vmbo-school verwijst naar PrO – beschikking RVC wordt PrO- plaatsing PrO. - Advies basisschool is Lwoo- aanmelding door ouders bij Vmbo met LwooVmbo doet aanvraag Lwoo – beschikking RVC wordt Lwoo –plaatsing Vmbo (valt buiten bestek van dit onderzoek). - Advies basisschool is Lwoo- aanmelding door ouders bij Vmbo met LwooVmbo doet aanvraag Lwoo – beschikking RVC wordt (afwijkend) PrO (na horen ouders en school/afdeling PrO) – plaatsing in Vmbo of PrO. Uit de gesprekken komt duidelijk het beeld naar voren dat er heel zorgvuldig wordt gekeken naar leerlingen, met name de leerlingen in het zogenoemde overlapgebied en de gebieden van de strijdige criteria, voor wie de RVC op grond van de criteria kan overwegen een beschikking praktijkonderwijs of Lwoo te geven. 32
Bevindingen uit de case-studies
In één regio geeft men aan het gevoel te hebben dat het overleg over de leerling een aantal jaren geleden nòg zorgvuldiger gebeurde. Toen was een beschikking immers definitief. Inmiddels zijn er bijzondere regelingen gekomen waardoor leerlingen alsnog van plek kunnen wisselen. Dat zou aanleiding kunnen geven om een leerling aan te nemen en te zien ‘waar het schip strandt’, omdat er een mogelijkheid tot afstroom bestaat. Waar er formeel twee beschikkingen voor zorgleerlingen bestaan, namelijk een beschikking praktijkonderwijs en een beschikking leerwegondersteunend onderwijs, spreekt men in de praktijk over meerdere adviezen, bijvoorbeeld: Lwoo/vangnetconstructie/PrO, of bijvoorbeeld: Vmbo kleine groep/OPDC/PrO. Duidelijk is dat het aanbod dat voorhanden is daarin meegewogen kan worden. Anders gezegd: als het om een formele beschikking gaat is er alleen een PrO of een Lwoo-beschikking mogelijk; maar in de situatie van de aanvraag redeneert men –met de criteria in het achterhoofd- met het oog op de plaatsing. Kinderen uit het sbao worden in sommige regio’s niet opnieuw getest, voor hen wordt automatisch een PrO-beschikking aangevraagd. In sommige regio’s komt de situatie dat er een ‘afwijkend PrO’-beschikking wordt afgegeven niet voor. Vanuit het perspectief van de scholen voor praktijkonderwijs is dat ook logisch. Meestal wordt er voor ISK-leerlingen een Lwoobeschikking aangevraagd, soms een PrO-beschikking. In sommige regio’s zijn er afspraken over wie een beschikking aanvraagt. In een geval is het de school voor praktijkonderwijs die de aanvragen bedoeld als vangnetconstructie doet, in een ander geval komen de aanvragen van de Vmbo-school. Ook komt voor dat de Vmbo-school (zonder afdeling PrO) een aanvraag voor PrO doet. Binnen de samenwerkingsverbanden zijn er constructies, procedures en afspraken tot stand gekomen rond de zorgaanvragen, melding en plaatsing van leerlingen. In een regio functioneert sinds kort een loket voor onderzoek, intake, trajectbegeleiding, advies en voorlichting. Men ziet een meerwaarde, van een dergelijk loket maar het kan ook de processen vertragen, waar men voorheen rechtstreeks met elkaar zaken deed. Op alle scholen geeft men aan het voor een leerling beter te vinden dat hij/zij kan opstromen en bij voorkeur afstroom te voorkomen. In de praktijk uit zich dat bij plaatsing erin, dat er nauwelijks sprake is van ‘het voordeel van de twijfel’, maar van de stellige verwachting van scholen dat de leerling het in het Vmbo zal redden. 33
PrO Loopbanen
3.4
Van aanvraag naar beschikking: De indicatieprocedure en de rol van PCL en RVC
Hoe de taken van een PCL (Permanente Commissie Leerlingenzorg) worden ingevuld, is regionaal beleid. Dàt er een PCL moet zijn is wettelijk bepaald. In de meeste regio’s is de PCL de plek waar de leerlingen worden besproken. Soms zijn er afspraken gemaakt over categorieën leerlingen die altijd besproken dienen te worden, bijvoorbeeld leerlingen met een IQ dat boven de 75 ligt. Of bijvoorbeeld leerlingen bij wie de gegevens van het instroomonderzoek niet stroken met het advies van het basisonderwijs. Voor de plaatsing van leerlingen is er soms een bindend advies van de PCL of een toelaatbaarheidsverklaring nodig. In één regio komt de PCL alleen in actie als na grondig overleg beide partijen (Vmbo en praktijkonderwijs) afwijzen. De rol van de PCL kan dus verschillen. De PCL heeft in de meeste gevallen ook duidelijk een rol als het gaat om advisering over welke school met welk aanbod voor de leerling geschikt zou zijn. In sommige regio’s spreekt men van een ‘bindend advies’ van de PCL. Dat kan betrekking hebben op het type aanvraag dat gedaan wordt of op de plaatsing. Uiteindelijk is die keuze aan de ouders. Voor de toelaatbaarheid tot praktijkonderwijs is een beschikking praktijkonderwijs nodig. De RVC beslist op basis van landelijk vastgestelde criteria over de aanvraag van een VO-school voor leerlingen die extra zorg nodig hebben en in aanmerking komen voor Lwoo of plaatsing in het praktijkonderwijs. De criteria voor toelaatbaarheid in het praktijkonderwijs zijn geformuleerd in termen van IQ en leerachterstanden: Voor de aanvraag van een beschikking praktijkonderwijs moet een leerling een leerachterstand van drie jaar (ten opzichte van groep 8 basisonderwijs) of meer hebben op minimaal twee van de vier domeinen (in ieder geval begrijpend lezen of inzichtelijk rekenen) en een intelligentiescore hebben tussen de 55 en 75-80. Er is een overlapgebied (IQ 75-80) en een gebied van tegenstrijdige criteria (IQ wijst op Lwoo, leerachterstanden op PrO en andersom). Dat gebied is beleidsruimte voor de RVC’s. Vóór een aanvraag naar de RVC gaat heeft er dus al intensief verkeer plaatsgevonden tussen verschillende actoren. Men is doordrongen van de criteria, maar op alle plekken bestaat ook de overtuiging dat een leerling méér is dan “een paar getalletjes”. Bovendien variëren testen en toetsen in betrouwbaarheid. Informatie van de basisschool, ervaringsgegevens, aanvullende gegevens over de thuissitua34
Bevindingen uit de case-studies
tie/steun vanuit de ‘achterban’, gegevens over sociaal emotioneel functioneren (met name de gedragskant), aanvullende testgegevens, de instelling en motivatie van een leerling zijn aspecten die daarin een rol spelen. En men probeert te zoeken naar verklaringen: Hoe kan het dat deze leerling met een hoog IQ relatief grote leerachterstanden heeft? Wat is er gebeurd op de basisschool? Hoe zit het met faalangst, met verbaal en performaal IQ? Wat zit er achter de gedragsproblemen? Hoe weerbaar is de leerling? Kan de leerling een grotere setting en optrekken met Vmbo-leerlingen aan? Hoe beschermd was de omgeving waar deze leerling vandaan komt? Al deze factoren samen bepalen het potentieel van een kind. Er worden uitgebreide intakes met leerlingen en ouders gehouden, in sommige gevallen worden alle toeleverende basisscholen bezocht om de aangemelde leerling door te spreken. Als het gaat om een leerling met een vangnetconstructie lijkt er wel een verschil te bestaan: als die leerlingen bij het praktijkonderwijs zijn aangemeld volgt ook overleg tussen de school voor praktijkonderwijs en de Vmbo-school waar de leerlingen feitelijk onderwijs volgen. Als ze bij het Vmbo zijn aangemeld wordt het praktijkonderwijs minder of niet betrokken. Wellicht is dat een kwestie van perspectief: als wiens leerling beschouwt men de leerling, of hoever reikt de verantwoordelijkheid. Uiteindelijk geeft de RVC de beschikking af. De inhoud daarvan is zelden een verrassing voor de betrokken partijen. Maar het is zeker méér dan een ‘stempeltje’; ook met de RVC-leden wordt gecommuniceerd, overlegd en de RVC geeft advies. In sommige situaties vervult de beschikking van de RVC naar de betrokken actoren ook duidelijk een legitimeringsfunctie.
35
PrO Loopbanen
3.5
Aanbod/trajecten
Het aanbod dat er op scholen en in regio’s uitgevoerd wordt en voorhanden is, verschilt. In de regio van school A is er een Vmbo-school met een afdeling praktijkonderwijs in de nabijheid, waar differentiaties binnen het Lwoo en tussen Lwoo en praktijkonderwijs zijn ontstaan. Zo is er bijvoorbeeld een combiklas en een Lwoo plusklas. De school zelf heeft haar aanbod georganiseerd in vier fasen : 1. aangepaste basisvorming 2. start loopbaanoriëntatie en interne stage 3. toeleiding arbeidsmarkt/externe stage 4. naschoolse begeleiding. De eerste twee leerjaren zijn georganiseerd volgens jaarklassensysteem en leggen accent op lezen, luisteren, schrijven, rekenen, etc.. De school heeft dat bewust zo gedaan met het oog op doorstroommogelijkheden. Bij voldoende leerlingenaantallen organiseert de school een aparte schakelklas, waarin het programma gestoeld is op doorstroom. Het is voorgekomen dat er ook fysiek lessen op het Vmbo werden gegeven in aanwezigheid van de mentor. Dan trokken de leerlingen ook in de pauzes met de Vmbo-leerlingen op 7 . De meeste doorstroom is er in leerjaar 1 en 2. In leerjaar 2 maakt de leerling al een start met loopbaanoriëntatie en interne stages. Het komt zelden voor dat leerlingen van hogere leerjaren nog naar Vmbo met Lwoo gaan. Dan adviseert men het praktijkonderwijs af te maken en door te gaan aan het ROC. School B is de enige school voor praktijkonderwijs in de regio. In zeer nauw overleg met toeleverende basisscholen en warme overdracht worden alle aangemelde leerlingen doorgesproken. Een voorbeeld van vorig jaar: er werden 160 leerlingen aangemeld en daar zijn er 70 van op de praktijkonderwijsschool overgebleven. Dat komt door de vangnetconstructie, mensen die een andere school vinden, hun aanmelding terugtrekken of worden afgewezen/doorverwezen. Leerlingen worden soms op meerdere scholen aangemeld. Daarover worden afspraken gemaakt binnen het samenwerkingsverband. Al met al betekent dit voor de school heel veel werk. Veel leerlingen gaan met een vangnetconstructie naar het Vmbo met Lwoo; maar weinig stromen alsnog af. Opstroom vanuit het praktijkonderwijs komt mondjesmaat voor. Leerlingen worden besproken in zorgteams en 7
“Mooi, maar duur onderwijs”aldus de adjunct-directeur. Nadeel voor het Vmbo bleek dat leerlingen vaak doorstroomden naar een andere Vmbo-school.
36
Bevindingen uit de case-studies
zorgadviesteams. Daaruit komt het signaal of een leerling zou kunnen opstromen. De school is er geen groot voorstander van. De school ziet haar opdracht primair als voorbereiding op een arbeidssituatie, in welke vorm dan ook. School C is eveneens de enige school voor praktijkonderwijs in de regio. Ook op deze school zijn er veel leerlingen met een PrO-beschikking die meteen in het Vmbo/Lwoo geplaatst worden. Leerlingen die potentieel hebben om van het praktijkonderwijs op te stromen (af te leiden aan grote vorderingen op gebied van rekenen en begrijpend lezen) naar het Lwoo worden in de gaten gehouden en volgen in de tweede helft van het eerste jaar een programma dat gelijk is aan het lesprogramma en de methodes die in leerjaar 1 van het Vmbo gebruikt worden. Van de 14 leerlingen voor wie dat aan de orde was zijn er 8 opgestroomd. Sommige ouders vinden het belangrijker dat het kind met plezier naar de praktijkschool gaat en hebben de mogelijkheid voor ogen dat een leerling na de praktijkschool ook nog kan doorstromen naar het ROC. Het aanbod binnen de school is per leerjaar georganiseerd en werkt toe naar stage en uitplaatsing naar werk. School D kent twee zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs in de regio, alsmede een OPDC dat onder gezamenlijke verantwoordelijkheid valt. Er zijn 3 Vmbo scholen die Lwoo bieden. In plaats van Lwoo gebruikt men de term ‘kleine groep’. Voor de kleine groep komen naast leerlingen die aan de Lwoo-criteria voldoen ook leerlingen in het grijze gebied, met tegenstrijdige criteria en leerlingen die voldoen aan PrO-criteria, met toestemming van de PCL in aanmerking. Dat geldt ook voor het OPDC, met toestemming van de toelatingscommissie. Het onderscheid in criteria is dat bij de laatste doorgaans jongeren met ernstige sociaal emotionele problemen geplaatst worden en in de kleine groep de gemotiveerde jongeren zonder ernstige sociaal emotionele problematiek. Het OPDC kent twee stromen: een onderbouw bbl/kbl en een schakelklas tussen PO en VO om leerachterstanden weg te werken. Leerlingen met een PrO beschikking zitten meestal in de schakelklas. Daarin heeft het taalprogramma een groot accent met bij alle vakken begrijpend lezen. In de schakelklas hebben leerlingen 24 uur les en begeleiding van hun mentor. Dat neemt af met de leerjaren. In het Vmbo zijn er PrO-beschikte leerlingen in de basis- maar ook in de kaderberoepsgerichte leerweg. 37
PrO Loopbanen
Op school E zitten in de onderbouw zo’n 100 leerlingen met een Lwoo- of PrObeschikking. De meest zwakke Lwoo-leerlingen zitten in kleine klassen van 14 leerlingen bij elkaar en krijgen les van zo weinig mogelijk docenten. Na de verhuizing probeert men de structuur met thuislokalen, helderheid en de consequente aanpak van het team dat eerst op een aparte locatie zat, nu weer opnieuw zorgvuldig op te bouwen. De school denkt dat het hele veilige en gestructureerde, het hebben van een eigen lokaal, eigen speelplaats en eigen fietsenstalling voor kwetsbare kinderen heel prettig zijn. Een klas heeft zo weinig mogelijk docenten en wordt vanaf het begin van het schooljaar heel nauw en van dichtbij gevolgd. De klassikale uitleg is veel uitgebreider en er worden picto’s bij gebruikt. De docent heeft door het aantal kinderen ook de tijd om bij een ieder na te vragen ‘vertel eens, wat moet je nou precies gaan doen’. Op die manier wordt de instructie verlengd en dat werkt heel goed. Tussen het tweede en het derde rapport kijkt de school of de leerling het gaat redden. Dit jaar zijn er 2 eersteklassers die aan het eind van het schooljaar de overstap maken naar het praktijkonderwijs. Maar er zijn ook leerlingen die van een Lwoo klas naar een reguliere 2 bbl-klas de overstap maken. En er zijn er bij die doorstromen naar een 3k(ader)-klas, met een PrO-beschikking. Sinds kort is er een bovenschoolse zorgvoorziening die een time-out functie vervult. Men zoekt nog naar de grenzen. Een ander doel is zorgen dat leerlingen op de goede plek terecht komen. School F: op de huidige locatie zaten vroeger een mlk en een lom-school, die beide gefuseerd zijn met de scholengemeenschap. Het Lwoo kent een OPDCachtige constructie. Voor leerlingen in het overlapgebied voor wie de basisschool Lwoo adviseert maar de PCL meer een PrO-indicatie op z’n plek vindt wordt een PrO-beschikking aangevraagd in het kader van een vangnetconstructie. Soms gaat het om leerlingen met een hoog IQ en grote leerachterstanden. Leerlingen kunnen geplaatst worden in Vmbo met Lwoo, in praktijkonderwijs of in een tussenklas. In de tussenklas –waar veel PrO-beschikte leerlingen geplaatst worden- is er veel aandacht voor de sociale vaardigheden van de leerlingen, het is een kleine groep, er zijn weinig leswisselingen, de kinderen worden er goed in beeld gebracht. De leerlingen in de tussenklas volgen in eerste instantie een programma dat is gericht op het inhalen van de leerachterstanden. Later in het schooljaar krijgen ze steeds meer programma onderdelen die overeenkomen met dat van het eerste jaar basisberoepsgerichte opleiding Vmbo/Lwoo. Na een jaar stromen de leerlingen vanuit 38
Bevindingen uit de case-studies
de tussenklas door naar het Vmbo/Lwoo leerjaar 1, tenzij in de tussenklas is gebleken dat zij het niveau niet aankunnen, dan stromen ze door naar praktijkonderwijs. Deze situatie maakt, dat er vanuit het praktijkonderwijs geen opstroom meer is naar het Vmbo. In het praktijkonderwijs wordt gewerkt aan toeleiding naar werk, meestal in een sociale werkvoorziening.
3.6
Plaatsing in praktijkonderwijs of Vmbo met Lwoo
Bij de plaatsing in Vmbo met Lwoo of praktijkonderwijs telt in alle regio’s het advies van de basisschool zwaar. Dat ligt voor de hand, want die heeft 8 jaar ervaring met de leerling. Soms geeft men aan dat de basisschool de ouders lang in het ongewisse laat en pas heel laat bekend maakt dat het advies praktijkonderwijs is. “Men gaat de confrontatie uit de weg”. Bij ouders en leerlingen geldt het halen van een diploma als een belangrijk streven. Men is doordrongen van het belang van onderwijs in deze maatschappij. Dat maakt dat ouders er vaak de voorkeur aan geven om hun kind bij een Vmbo-school aan te melden. De ervaring leert dat hoe later de aanmelding, des te meer er vaak aan de hand is. In de vorige paragraaf zijn diverse factoren en informatiebronnen genoemd. Wat zijn nou doorslaggevende factoren waardoor een leerling met een PrObeschikking geplaatst wordt in praktijkonderwijs of Vmbo met leerwegondersteuning? De vraag is lastiger te beantwoorden dan op het eerste gezicht zou lijken. Immers, elke school gaat bij de beantwoording van de vraag uit van zijn eigen context, visie en aanbod. Dat is voor de school de ‘normale’ situatie en het vertrekpunt van waaruit criteria benoemd worden. Daarbij komt dat uiteraard geen twee leerlingen hetzelfde zijn. Het is dus nauwelijks te ontrafelen of aanbod en leerlingkenmerken nu een kwestie van kip of ei zijn. Een onderscheid in grote lijnen: School A (praktijkschool) onderscheidt leerlingen die echt in het praktijkonderwijs thuishoren, die het ‘gehad hebben met theorie’ en ook volgens de criteria echte PrO-leerlingen zijn. Daar kunnen leerlingen tussen zitten die vanwege omstandigheden of ernstige gedragsproblemen het ook op de praktijkonderwijs niet redden. Een andere groep zijn leerlingen die in het grijze gebied zitten en ‘net tekort komen’, maar voor wie een uitgestelde keuze goed zou zijn om te kijken of 39
PrO Loopbanen
de leerachterstanden ingehaald kunnen worden in een veilige setting -i.c. de schakelklas in het praktijkonderwijs- en na 1, hooguit 2 jaar opstromen. Daarbij tellen voor de school vier zaken: de (herhaalde) toetsuitslag/de criteria, gedrag, motivatie en inzet. Tot slot leerlingen met een PrO-beschikking, met criteria in het grijze gebied, die met een vangnetconstructie meteen naar het Vmbo met Lwoo gaan: dat zit ‘m vaak in motivatie, ontbreken van gedrags- of sociaal-emotionele problemen, en de inschatting dat een leerling een grotere school aan kan. School B (praktijkonderwijs) benoemt naast de praktijkonderwijsleerlingen de leerlingen die met een vangnetconstructie meteen naar het Vmbo met Lwoo gaan. Dat zijn leerlingen in het overlapgebied en leerlingen met tegenstrijdige criteria, zonder sociaal emotionele problematiek en/of gedragsproblemen en met een stabiele thuissituatie. Als gedragsproblemen de capaciteit van de school te boven gaan wordt doorverwezen naar een REC IV traject. De school gaat ervan uit dat 85 tot 90% van de in het Vmbo geplaatste leerlingen daar slaagt. Leerlingen die boven komen drijven omdat ze achterstanden inhalen en het niveau van Vmbo zouden aankunnen worden stromen op in het eerste jaar. Dat gebeurt sporadisch. Op school C (praktijkonderwijs) spelen eveneens de criteria, en dan vooral de verbale component van het IQ een rol, naast de sociale vaardigheden, de privéomstandigheden en de weerbaarheid mee in het advies of een leerling met een beschikking praktijkonderwijs in het Vmbo kan starten. De school doet voor alle Vmbo-scholen de aanvragen voor vangnetconstructies. Leerlingen van het praktijkonderwijs die in het eerste jaar hun leerachterstanden inlopen, volgen in de tweede helft van het jaar een aanbod dat parallel loopt met dat op het Vmbo. Er zijn leerlingen die zouden kunnen opstromen maar van wie de ouders liever zien dat ze praktijkonderwijs eerst afmaken en vervolgens naar het ROC doorstromen. Bij school D (Vmbo) worden leerlingen met combinaties van leerproblemen en sociaal emotionele problemen, extreme leerachterstanden en ernstige sociaal emotionele problematiek toegelaten tot het OPDC; leerlingen met motivatieproblemen, faalangst, pestproblematiek of leerproblemen in combinatie met geringe sociaal emotionele problemen in de kleine groep in het Vmbo geplaatst. Dat geldt altijd voor leerlingen met een PrO-beschikking.
40
Bevindingen uit de case-studies
School E (Vmbo) let naast de criteria op inzet en mentaliteit van een leerling met een PrO-beschikking. Naast de criteria, waarbij het doorgaans om leerlingen met tegenstrijdige criteria en criteria in het overlapgebied, is vooral het advies van de basisschool bepalend voor toelating tot de Lwoo-groepen in de onderbouw. Voor een leerling die volgens de criteria echt binnen de normen voor praktijkonderwijs valt, maar voor wie de basisschool Lwoo adviseert, wordt een PrO-beschikking aangevraagd. School F (Vmbo met afdeling PrO) onderscheidt leerlingen die ‘zuivere’ PrOleerlingen zijn; leerlingen met een advies van de basisschool Lwoo, maar naar oordeel van de PCL PrO-leerlingen, die in het overlapgebied zitten of waarbij zich tegenstrijdige criteria voordoen. Zij komen in een tussenklas terecht (in een OPDC-achtige constructie), en een heel enkele keer in het Vmbo/Lwoo. Naast de leerlingen die in 2005/2006 voor wie de scholen een beschikking hebben aangevraagd en die (gedeeltelijk) op deze scholen geplaatst zijn, zijn er ook leerlingen die gedurende het jaar instromen op de scholen, doordat ze bijvoorbeeld van een naburige Vmbo-school afkomstig zijn of verhuisd zijn. Verhuizing is ook een reden voor uitstroom, zo ook plaatsing in een REC voorziening (meestal III of IV) of een andere instelling.
3.7
Verloop van de loopbanen
Een van de centrale kwesties is natuurlijk hoe de leerlingen het doen in het onderwijs waarbinnen ze geplaatst zijn. We hebben in grote lijnen de volgende situaties gevonden: - Leerlingen starten in het Vmbo/Lwoo en zitten daar na 2 jaar nog steeds. - Leerlingen starten in het Vmbo/Lwoo en stromen op een bepaald moment af naar het praktijkonderwijs. - Leerlingen starten in het Vmbo/Lwoo maar moeten de overstap maken naar een internaat, REC IV of andere voorziening. - Leerlingen starten in het praktijkonderwijs en zitten daar na 2 jaar nog steeds. - Leerlingen starten in het praktijkonderwijs en stromen na enige tijd op naar het Vmbo/Lwoo. 41
PrO Loopbanen
Leerlingen starten in het praktijkonderwijs en moeten op een bepaald moment de overstap maken naar een internaat, REC IV of andere voorziening. - Daarnaast zijn er leerlingen die verhuizen en van wie men niet zeker weet naar welk onderwijs ze zijn overgestapt. Leerlingen die vanuit het praktijkonderwijs met een vangnetconstructie geplaatst worden in het Vmbo worden nauwgezet gevolgd door het praktijkonderwijs, in ieder geval gedurende een jaar. Ze worden bezocht op de Vmbo-school, hun prestaties worden gevolgd. Er wordt een advies uitgebracht of de leerling zijn/haar loopbaan kan vervolgen. Daarna wordt het voor de praktijkonderwijsscholen ‘schimmiger’ wat precies de bestemmingen van de opgestroomde leerlingen zijn. Doorgaans is het geluid: “geen bericht, goed bericht” en is de praktijkschool voornamelijk goed op de hoogte van de leerlingen die zijn afgestroomd (teruggekomen). Een praktijkschool had de indruk dat een aantal leerlingen die aan Vmbo met Lwoo zijn begonnen, op termijn ‘verdwijnen’ in de leerwerktrajecten. Ook komt het voor dat een leerling die uitvalt niet terugkeert naar het praktijkonderwijs maar de overstap maakt naar het ROC. De Vmbo-scholen volgen de vorderingen van de Lwoo leerlingen eveneens nauwgezet. Ook leerlingen die in een tussenklas of schakelklas worden geplaatst worden intensief gevolgd en er wordt gekeken of de overstap aan de orde is. Als een leerling eenmaal in het Vmbo zit raakt de beschikking Praktijkonderwijs snel op de achtergrond. De meeste leerlingen gaan mee met de groep. Sommige leerlingen doen de kaderopleiding. Pas als een leerling niet mee kan komen gaat de beschikking weer een rol spelen. Leerwegondersteuning geldt doorgaans in de onderbouw. Zodra leerlingen in de bovenbouw aanlanden gaan ze mee in de leerwegen en sectorkeuze. Voor leerlingen en hun ouders is er – desgevraagd – bij de aanmelding bij het Vmbo doorgaans geen overweging aan de orde geweest om naar het praktijkonderwijs te gaan. Bij leerlingen die in het praktijkonderwijs in een schakeltraject zitten geldt de omgekeerde situatie: zij zijn zich er van meet af aan van bewust dat hun verblijf in het praktijkonderwijs tijdelijk is. De Vmbo-scholen hebben (nog) geen aparte registratie van hoe het de leerlingen met een PrO-beschikking vergaat. -
42
Bevindingen uit de case-studies
Binnen de scholen voor praktijkonderwijs zijn er diverse trajecten mogelijk. Een school stelt: “Als praktijkonderwijs heb je een veel bredere functie dan wat de regulerende werking van de criteria en de het praktijkonderwijs toebedachte rol veronderstellen. De populatie is zeer gevarieerd”. Dat maakt dat alle scholen voor praktijkonderwijs onderwijs maken op maat van de leerling. De scholen voor praktijkonderwijs hebben hun programma op verschillende manieren ingedeeld, in fasen of in leerjaren. Doorgaans zit daarin een opbouw van een basis naar loopbaanoriëntatie en via interne stages naar externe stages en de toeleiding naar een arbeidssetting of doorstroom naar een ROC. Mentoring en coaching spelen daarbij een grote rol. Een grote zorg van de scholen voor praktijkonderwijs is de doorstroom naar het ROC. Er zijn leerlingen die, door de drempelloze instroom geïnspireerd, zonder het praktijkonderwijs af te maken doorstromen naar het ROC. Daarnaast zijn er leerlingen die de overstap maken en binnen afzienbare tijd weer uitvallen bij het ROC. Een ROC is groot. Dat maakt afstemming en overdracht lastig. In alle regio’s zijn er initiatieven om de doorstroom en overgang naar kwalificerende trajecten soepeler en ‘safer’ te maken. Er is volop discussie over de positionering van bijvoorbeeld de AKA-trajecten. De leerlingen die we op deze scholen gevolgd hebben staan voor de overstap naar het derde jaar. De duurzaamheid van (het succes in) de gekozen loopbaan is pas over twee jaar vast te stellen. Op dit moment is zichtbaar dat er meer leerlingen opstromen dan er uitvallen. Soms zag een school uitval van een leerling aankomen, omdat er bijvoorbeeld tegen het advies van de school was gehandeld; soms ging het een tijd goed en deed zich plotseling iets voor in de privé-omgeving van de leerling, waardoor deze moest afhaken; soms lukte het een leerling ondanks alle inzet niet om het vereiste niveau te behalen. En soms speelde er een combinatie van dusdanig zware problematiek dat een leerling in een andere situatie geplaatst moest worden.
43
PrO Loopbanen
3.8
Rol van de ouders
In de gesprekken wordt duidelijk dat ouders niet altijd staan te trappelen om hun kind naar het praktijkonderwijs te laten gaan. Ook is aan de orde geweest dat ouders soms pas in een laat stadium geconfronteerd worden met een PrO- advies van de basisschool. Ouders hebben de vrijheid een school te kiezen voor hun kind. Die keuze kan afwijken van wat een PCL of andere betrokkenen de beste keuze vinden. In sommige situaties bestaat de indruk dat de (PrO-)beschikking van de RVC gebruikt wordt door scholen als een middel om naar te verwijzen als men er met de ouders niet uitkomt. Ouders moeten tekenen voor akkoord wanneer hun kind met een PrO-beschikking in het Vmbo/Lwoo start. Soms wordt ze ook gevraagd te tekenen dat ze akkoord gaan met de overstap naar praktijkonderwijs mocht de school kunnen aantonen dat dat nodig is. De ervaring leert dat bij ouders die tweede handtekening vrij snel op de achtergrond raakt. Men geeft ouders ook vaak mee dat het een hele stap is. Er wordt toch een soort belofte gedaan. Een leerling zet zich doorgaans in om het te redden in het Vmbo en als dat niet lukt is dat meestal een grote teleurstelling, zowel voor ouders als voor leerlingen. Het met eigen ogen aanschouwen van wat er in de school voor praktijkonderwijs gebeurt en wat voor mogelijkheden er zijn, opent een aantal ouders (en leerlingen) de ogen. In sommige Vmbo-scholen heeft die ervaring ertoe geleid dat de mentor of zorgcoördinator van het Vmbo met de leerling en diens ouders meegaat bij het bezoek aan de school voor praktijkonderwijs. De scholen voor praktijkonderwijs zijn zich ervan bewust dat beeldvorming ten aanzien van hun onderwijssoort vaak een grote rol speelt. Evengoed zijn er ouders die –ook als hun kind zou kunnen opstromen- ervoor kiezen om het kind het praktijkonderwijs te laten afmaken, omdat men ziet dat het kind er op z’n plek is.
3.9
Wat is goed onderwijs?
In de gesprekken worden veel elementen van ‘goed onderwijs’ genoemd. Leerlingen kansen bieden, uitstel van keuze realiseren voor leerlingen, zorgen dat leerlingen op een goede arbeidsplek terecht komen en een zelfstandig bestaan kunnen opbouwen in de maatschappij. Het lijkt alsof de scholen voor praktijkon44
Bevindingen uit de case-studies
derwijs veel explicieter met deze vraag bezig zijn dan de Vmbo-scholen. Wellicht is dat voor een deel verklaarbaar omdat in de Vmbo-school het diploma halen een vaststaand einddoel is. Duidelijk is wel dat het vertrekpunt bij alle betrokkenen is: de leerling en diens (on-)mogelijkheden heel goed in kaart brengen. In de Vmboscholen die in de case-studies betrokken zijn is er veel oog voor de behoeften van deze leerlingen. Men probeert daaraan te voldoen door kleinere groepen, meer structuur, meer begeleiding, minder leerkrachten, etc. (citaat school voor praktijkonderwijs) “Goed onderwijs betekent verder dat je je eigen mogelijkheden en grenzen goed kent en uitgaat van wat je in huis hebt aan expertise en wat je kan aanbieden. Daarop zou je aannamebeleid afgestemd moeten zijn. Dat kan niet altijd. Met name bij leerlingen die op het randje van REC IV zitten ontstaan er fricties. Dan moet er goed gekeken worden of gedragsproblemen een antwoord zijn op andere zaken waar je binnen de school je expertise op kan vergroten. Het is een misvatting dat er in het praktijkonderwijs alleen maar leerlingen zouden zitten die via de praktijk kunnen leren of twee rechterhanden hebben.” In de verschillende regio’s wordt duidelijk dat men de wijze waarop men het in die regio georganiseerd heeft ‘passend onderwijs’ vindt. De visie daarop kan dus verschillen: waar men soms verwijst naar scholen (buiten dit onderzoek) die leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs op het praktijkonderwijs plaatsen en geen andere constructies of vangnetten kennen, zijn er ook scholen aan te wijzen die in ieder geval in de eerste twee leerjaren voortdurend aandacht besteden aan mogelijke opstroom van de leerling en de consequenties daarvan voor het programma. In het volgende hoofdstuk staan de 355 leerlingen uit de 6 cases centraal. Hun loopbanen worden in beeld gebracht en de relatie van achtergrondkenmerken met de loopbaan. Is het bijvoorbeeld zo dat leerlingen die meteen in het Lwoo, PrO of in een tussenvoorziening geplaatst worden van elkaar verschillen in de scores op de criteria of andere achtergrondkenmerken? Is de groep leerlingen die na een jaar opstroomt te onderscheiden van de andere groepen? De leerlingen uit de cases staan nu aan de overstap naar het derde jaar. Of zij een diploma halen en in hoeverre ze succesvol de overstap maken naar een arbeidsplek of het ROC is pas over enige tijd vast te stellen. 45
PrO Loopbanen
46
4
De loopbanen op de 6 scholen nader bezien
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we de resultaten van de analyses van de schoolloopbanen van PrO-beschikte leerlingen op de 6 scholen van de case studies. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit de RVC-database, de gegevens uit de survey en de aanvullende gegevens die op deze scholen aanvullend zijn verzameld. We beschrijven de loopbanen van de leerlingen opnieuw in termen van plaatsingen van de leerlingen in het schooljaar 2005-06, en de overgangen in de twee schooljaren daaropvolgend. Van deze leerlingen hebben we immers ook de bestemmingen eind schooljaar 2006/2007 verzameld. Dit mondt uit in een overzicht van de loopbaan-paden van de eerste drie schooljaren. Vervolgens gaan we in op de ontwikkeling van een loopbaaninstrument, dat we in de komende projectperiode willen ontwikkelen. Tot slot gaan we, evenals in hoofdstuk 2, voor de scholen van de zes case studies na welke van de criteria die door de RVC’s worden gehanteerd in de procedure voor het afgeven van de beschikkingen, samenhangen met plaatsing in het Lwoo in het eerste of het tweede leerjaar.
4.2
De schoolloopbanen tot aan het derde leerjaar
4.2.1
De plaatsing in het eerste jaar, schooljaar 2005-06
In schooljaar 2005/06 gaat het in de zes cases om totaal 355 leerlingen met een PrO beschikking. In onderstaande tabel staat aangeven in welke soort onderwijs deze leerlingen zijn geplaatst. Van de leerlingen is 60% (213 leerlingen) in het praktijkonderwijs geplaatst, 33% (118) in het leerwegondersteunend onderwijs en 5% (19 leerlingen) op het leerwegondersteunend onderwijs in een OPDC. De resterende leerlingen zijn ISKleerlingen.
47
PrO Loopbanen Tabel 4.1 Plaatsing leerlingen in schooljaar 2005-06 op de zes scholen van de case-studies plaatsing in schooljaar 2005-06 School
ISK, COV
A
PrO 48
D C
5
5
Totaal
19
32
51
66
32
103
38
28
66
E B
OPDC
3 13
F
Totaal
Lwoo
15
15
61
27
88
213
118
19
355
Tabel 4.2 Plaatsing leerlingen op andere dan de aanvragende scholen; de zes scholen van de case-studies, schooljaar 2005-06 plaatsing op andere school School
Nee
Ja
Totaal
A
47
4
51
D
30
2
32
C
66
37
103
F
65
1
66
E
14
1
15
B.
58
30
88
280
75
355
Totaal
Op twee van de zes scholen van de case-studies (beide scholen voor praktijkonderwijs) worden substantiële aantallen leerlingen op een andere school geplaatst.
4.2.2
De bestemmingen in het tweede jaar, schooljaar 2006-07
In de volgende tabel geven we per school de onderwijsposities weer van de leerlingen in schooljaar 2006-07.
48
De loopbanen op de 6 scholen nader bezien Tabel 4.3 Bestemmingen leerlingen in schooljaar 2006-07 op de zes scholen van de case- studies.
School
Onbekend
A
Vso, rec2,3,4,
Verhuisd,
ROC/
geschorst, in-
buitenland,
MBO/
richting, jji
(r)emigratie
PrO
Lwoo
BBL
Totaal
1
2
34
13
1
51
7
25
32
2
59
35
103
3
40
22
66
14
15
25
88
D C
7
F
1
E
1
B Totaal
1
62
N
8
3
7
202
134
1
355
%
2%
1%
2%
57%
38%
0%
100%
Na 2 jaar zijn van de 355 is 5% van de leerlingen onbekend, naar het zmok/rec etc, of verhuisd. In totaal 337 leerlingen (95%) zitten nog op het PrO, het Lwoo of hebben een overstap gemaakt naar het ROC.
49
PrO Loopbanen
4.2.3
De bestemmingen aan het eind van het tweede jaar (voorgenomen bestemming 2007/2008)
Tabel 4.4 Voorgenomen bestemming van leerlingen in schooljaar 2007-08 op de zes scholen van de case-studies Missing Nog na Vso, Ver(s)bao PrO Lwoo ROC/ Totaal nvt te rec2,3,4, huisd, MBO/ zoeken geschorst, buitenBBL inrichting, land jji (r)emigra tie A
1
D C
4
F
5
4
1
30
12
3
51
8
1
23
32
6
61
32
103
39
20
66
7
6
15
2
E
2
B
1
1
1
60
25
Tot. N
10
14
4
7
1
198
118
3
355
88
%
3%
4%
1%
2%
0%
56%
33%
1%
100%
Aan het begin van het 3e jaar zitten er van de 355 leerlingen waarmee we startten in totaal 319 (90%) nog op het PrO, het Lwoo of het ROC. Nog maar enkele leerlingen gaan naar het zmok/rec etc, of verhuizen. Eén leerling is uit het PrO vertrokken en echt onbekend. Voor 14 leerlingen kan op de scholen alsnog intensiever worden nagezocht waar ze gebleven zijn. In de volgende tabel geven we de loopbaanpaden tot aan het derde jaar weer van de leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs: de eerste plaatsing, en de onderwijsposities in het tweede schooljaar en in het begin van het derde schooljaar.
50
De loopbanen op de 6 scholen nader bezien Tabel 4.5 Loopbaanpaden van leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs op de zes scholen van de case-studies: plaatsing en de eerste drie onderwijsposities Beschikking Onderwijs2005-06
positie
Onderwijs-
Onderwijs-
2005-06
positie 2006-07
positie 2006-08 PrO
PrO 183 lln (52%) PrO 213 lln (60%) PrO
Lwoo 22 lln (6%)
355 lln (100%)
ROC, lwt zmok, etc
Lwoo 137 lln (39%)
Aantal
%
174
49%
Lwoo
1
0%
ROC, lwt
1
0%
zmok, etc
1
0%
Nazoeken
1
0%
Rest
5
1%
PrO
4
1%
17
5%
1
0%
Lwoo ROC, lwt ROC, lwt
1
0%
zmok, etc
1
0%
Rest
2
1%
rest
Rest
4
1%
PrO
PrO
12
3%
19 lln (5%)
Nazoeken
7
2%
PrO
8
2%
Lwoo
zmok, etc
1
0%
111 lln
Lwoo
99
28%
(31%)
Rest
2
1%
Nazoeken
1
0%
rest
zmok, etc
1
0%
6 lln
Rest
5
1%
2%
Nazoeken
1
0%
Isk
Lwoo
Lwoo
1
0%
5 lln (1%)
rest
Nazoeken
4
1%
355
100%
Totaal
51
PrO Loopbanen
We bespreken de loopbaanpaden van de drie grootste groepen leerlingen. • PrO-PrO-PrO: Een groep gelijkstromers, 49% van de leerlingen, voor wie een PrO-aanvraag is ingediend, die een PrO-beschikking hebben gekregen, beginnen in het praktijkonderwijs, en na twee jaar zitten ze nog steeds in het praktijkonderwijs. • PrO-Lwoo-Lwoo: Een groep opstromers van 5%. Na het tweede jaar blijft het leeuwendeel weliswaar in het Lwoo, maar toch stromen dan ook nog 4 leerlingen af. • De leerlingen die starten in het Lwoo, de ‘vangnet-groep’. In totaal 39% van de leerlingen valt in deze categorie. Lwoo-PrO-etc: Na het eerste jaar in het Lwoo stromen ruim 12 leerlingen af. Lwoo-Lwoo-etc.: Minstens 110 leerlingen van de vangnet-groep zitten ook het tweede jaar in het Lwoo. Lwoo-Lwoo-Lwoo: Ná het tweede jaar blijft het leeuwendeel van de vangnetgroep in het Lwoo, 99 leerlingen. Er stromen minstens 8 leerlingen af.
4.2.4 Welke leerlingen bereiken in het eerste of het tweede jaar het Vmbo /Lwoo, op de zes scholen van de case-studies? In deze paragraaf repliceren we de analyses voor de zes scholen van de casestudies, die we in hoofdstuk 2 hebben uitgevoerd voor de totale groep leerlingen met een PrO-beschikking. Een deel van de leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs komt na een of twee jaar toch in het Lwoo terecht. Sommige leerlingen worden direct in het Lwoo geplaatst, in een zogenaamde vangnetconstructie. Andere leerlingen beginnen in het Praktijkonderwijs, maar ontwikkelen zich zodanig, dat zij na 1 jaar de overstap naar het Lwoo kunnen maken. In deze paragraaf gaan we na in hoeverre het bereiken van het Lwoo na één jaar of na twee jaar samenhangt met de criteria, die bij de beoordeling van een zorgaanvraag worden gehanteerd, IQ en leerachterstanden. Ook gaan we na in hoeverre jongens en meisjes in dezen verschillen.
52
De loopbanen op de 6 scholen nader bezien
Voor deze analyse delen we de leerlingen in in dezelfde drie groepen als in hoofdstuk 2: • PrO-gelijkstromers: leerlingen die in het eerste jaar in het PrO worden geplaatst, en die na het eerste jaar niet opstromen naar het Vmbo/Lwoo. • Vangnet-groep: leerlingen die in het eerste jaar in het Vmbo/Lwoo worden geplaatst. • Opstromers: leerlingen die gestart zijn in het PrO, en die na het eerste opstromen naar Vmbo/Lwoo. Tabel 4.6 PrO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar overall leerachterstand; de zes scholen van de case-studies. Gelijkstromers Leerachterstand <25% 25% à 50%
Aantal
%(col)
2
1%
Vangnet Aantal
%(col)
Opstromers Aantal
%(col)
Totaal Aantal
% (col)
2
1%
15
8%
57
42%
9
43%
81
23%
≥ 50%
172
91%
80
58%
12
57%
264
76%
Totaal
189
100%
137
100%
21
100%
347
100%
De gelijkstromers bestaan voor ruim 90% uit leerlingen met overall meer dan 50% leerachterstand. In de vangnet-groep en de opstromers zitten substantiële aandelen leerlingen met minder leerachterstand. In tegenstelling met de analyses van het survey zien we op de zes scholen van de case-studies geen verschil tussen de vangnet-groep en de opstromers. In beide groepen zien we dezelfde verdeling naar leerachterstand. In de volgende tabel gaan we in op de vier domeinen leerachterstand.
53
PrO Loopbanen Tabel 4.7 PrO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar leerachterstanden; per domein; de zes scholen van de case-studies. Gelijkstromers Domeinen Technisch lezen
Begrijpend lezen
Spellen
54
Opstromers
Totaal
Aant.
%
Aant.
%
Aant.
%
Aant.
%
< 25%
19
10%
30
22%
5
24%
54
16%
25% à 50%
35
19%
35
26%
5
24%
75
22%
≥ 50%
135
71%
72
53%
11
52%
218
63%
Totaal
189
100%
137
100%
21
100%
347
100%
< 25%
3
2%
4
3%
1
5%
8
2%
41
22%
59
43%
11
52%
111
32%
≥ 50%
144
77%
74
54%
9
43%
227
66%
Totaal
188
100%
137
100%
21
100%
346
100%
< 25%
14
7%
24
18%
3
14%
41
12%
25% à 50%
25% à 50%
Inzichtelijk rekenen
Vangnet
42
22%
57
42%
10
48%
109
31%
≥ 50%
133
70%
56
41%
8
38%
197
57%
Totaal
189
100%
137
100%
21
100%
347
100%
6
2%
8
38%
113
33%
< 25% 25% à 50%
2
1%
4
3%
31
16%
74
54%
≥ 50%
156
83%
59
43%
13
62%
228
66%
Totaal
189
100%
137
100%
21
100%
347
100%
De loopbanen op de 6 scholen nader bezien
De bevindingen uit hoofdstuk 2 op basis van het survey vinden we grotendeels terug bij de zes case-studies. Op de vier domeinen leerachterstand zien we de verwachte verschillen tussen de PrO-gelijkstromers enerzijds, en de vangnet-groep en de opstromers anderzijds. Ook nu laten analyses 8 zien, dat ten opzichte van de PrO-gelijkstromers in de vangnet-groep relatief weinig leerlingen zitten met grote leerachterstanden, en relatief veel leerlingen met geringe leerachterstanden. De opstromers zitten tussen deze groepen in, iets dichter bij de vangnet-groep. De vangnet-groep en de opstromers hebben de geringste achterstanden op het domein spellen en begrijpend lezen. Meer in detail bespreken we de resultaten als volgt. - De groep PrO-gelijkstromers bestaat voor 70% tot 83% uit leerlingen met grote leerachterstanden, de vangnet-groep bestaat voor 41% tot 54% uit leerlingen met grote leerachterstanden, en in de opstromers zit 38% tot 62% leerlingen met grote leerachterstanden. - Ten opzichte van de gelijkstromers hebben de vangnet-groep en de opstromers relatief geringe leerachterstanden op alle domeinen, maar met name op spellen en begrijpend lezen. - De geringste verschillen tussen de gelijkstromers enerzijds, en de vangnetgroep en de opstromers anderzijds doen zich voor bij technisch lezen en begrijpend lezen. - Ook bij de zes pilots is de meest opvallende cel in de tabel is het relatief grote percentage in de vangnet-groep, met een leerachterstand van 25% à 50% op inzichtelijk rekenen. Anders gezegd, een ‘Lwoo-achterstand’ op inzichtelijk rekenen leidt relatief vaak tot plaatsing in de vangnet-groep.
8
Adjusted standardized residuals.
55
PrO Loopbanen Tabel 4.8 PO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar IQ; de zes scholen van de case-studies Gelijkstromers IQ
Vangnet Aantal
Opstromers
Aantal
%
%
Aantal
50 ≤ IQ < 55
1
1%
55 ≤ IQ < 75
135
7%
51
37
14
75 ≤ IQ < 81
38
20%
57
42%
4
81 ≤ IQ < 91
15
8%
27
20%
3
2
1%
137
100%
%
Totaal Aantal
%
1
0%
67%
200
58%
19%
99
29%
14%
45
13%
2
1%
347
100%
<50
91 ≤ IQ < 120 >120 Totaal
189
100%
21
100%
Met betrekking tot IQ valt op, dat in de vangnet-groep relatief veel leerlingen met een IQ van meer dan 80 zitten. De opstromers op de zes scholen van de casestudies lijken qua IQ-samenstelling tamelijk veel op de PrO-gelijkstromers .
Tabel 4.9 PrO-gelijkstromers, Lwoo-geplaatsten en PrO-Lwoo-opstromers, naar sekse; de zes scholen van de case-studies Gelijkstromers Aantal
Vangnet %
Aantal
Opstromers
Totaal
%
Aantal
%
Aantal
%
Jongen
104
54%
80
58%
13
59%
197
56%
Meisje
87
46%
57
42%
9
41%
153
44%
Totaal
191
100%
137
100%
22
100%
350
100%
Naar sekse valt op, dat in tegenstelling tot het survey-bestand, op de zes casestudies in de vangnet-groep en in de opstromers relatief weinig meisjes zitten. Wat de verschillen tussen jongens en meisjes precies betekenen, is bij uitstek een onderwerp waarbij meerdere variabelen in combinatie met elkaar moeten worden geanalyseerd, en moet worden onderzocht waar de zes scholen van de casestudies verschillen van de survey. In het vervolg van dit onderzoek zal daar aandacht aan worden besteed. 56
De loopbanen op de 6 scholen nader bezien
4.2.5
Concluderend
Vrijwel alle leerlingen worden op of via de scholen gevonden en kunnen worden gevolgd. In intensieve regionale samenwerking in de eerste twee leerjaren houden de scholen zicht op de loopbaanontwikkeling van de leerlingen, ook als ze naar een andere school in de regio gaan. Als een leerling verhuist buiten de regio of naar het buitenland gebeurt dit niet. Het leeuwendeel van de leerlingen blijft de eerste 3 jaar binnenboord op het PrO of het Lwoo, op een andere school of op een andere locatie. Een heel klein deel van de leerlingen, 1%, heeft zodanige gedragsproblemen dat er specialistische zorg nodig is in termen van Rec. Binnen de termijn tot aan het begin van het derde leerjaar is er nog nauwelijks tussentijdse uitstroom naar het ROC.
57
PrO Loopbanen
58
Bijlage I
Begrippen en passages uit de regeling
Leerwegondersteunend onderwijs (Lwoo) Leerwegondersteundend onderwijs is bedoeld voor leerlingen die het Vmbo in principe aankunnen, maar extra ondersteuning nodig hebben. Dat kan bijvoorbeeld zijn onderwijs in een kleine groep, een aangepast programma of een vorm van remedial teaching. De landelijk vastgestelde toelaatbaarheidscriteria voor Lwoo zijn: 1 Een IQ tussen 75 en 90 in combinatie met een leerachterstand van minimaal anderhalf jaar en maximaal 3 jaar (0,25 – 0,50) in twee of meer van de domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, waaronder in ieder geval rekenen of begrijpend lezen. 2 Bij een IQ tussen 91 en 120 in combinatie met een leerachterstand van minimaal anderhalf jaar en maximaal drie jaar in twee of meer domeinen waaronder in ieder geval rekenen of begrijpend lezen en daarnaast de aanwezigheid van sociaal-emotionele problematiek. Praktijkonderwijs (PrO) Voor leerlingen die in principe geen diploma Vmbo kunnen halen is er het praktijkonderwijs. Praktijkonderwijs leidt niet op voor een diploma, maar voor een plek op de arbeidsmarkt. Landelijke vastgestelde criteria om in aanmerking te komen voor praktijkonderwijs zijn: Een IQ tussen 60 en 80 in combinatie met een leerachterstand van minimaal drie jaar of meer (> 0,50) in twee of meer van de domeinen inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en spellen, waaronder in ieder geval rekenen of begrijpend lezen. Overlapgebied en strijdige criteria Voor leerlingen met een IQ tussen 75 en 80 en voor leerlingen bij wie sprake is van strijdige scores op de criteria (bijvoorbeeld de intelligentie is strijdig met de leerachterstanden of andersom, of er is strijdigheid tussen de leerachterstanden) moet expliciet worden aangegeven waarom de school voor de leerling kiest voor 59
PrO Loopbanen
Lwoo of voor PrO. Voor deze leerling kan de balans namelijk de ene of de andere kant uitslaan. Regionale verwijzingscommissie (RVC) De Regionale verwijzingscommissie besluit over de toelaatbaarheid tot leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs. De RVC beslist op basis van de gegevens die door de school voor voortgezet onderwijs (waar de leerling is aangemeld) moeten worden aangeleverd, of de leerling aan de landelijk vastgesteld criteria voldoet om in aanmerking te komen voor een beschikking leerwegondersteundend onderwijs of praktijkonderwijs Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) De samenwerkingsverbanden VO hebben als hoofdtaak te zorgen dat elke leerling een plaats vindt binnen het samenwerkingsvverband. Bij wet is bepaald dat elk samenwerkingsverband voortgezet onderwijs een PCL heeft. De samenstelling en taken van de PCL variëren naar samenwerkingverband.
60
Bijlage II
Portretten van 6 scholen in hun regio
School A Karakterisering school Oost ter Hout School voor Praktijkonderwijs in Haarlem is prachtig gelegen, centraal maar toch rustig in een groene omgeving “met weinig prikkels”. De binnenkant van de school is recent opgeknapt. De buitenkant moet nog onder handen genomen worden. Voor ouders is dat een belangrijk aspect. Sinds augustus 2006 maakt de school deel uit van de Stichting Organisatie VO Haarlem. Daarvoor was het een bestuurscommissie. De school telt in het huidige schooljaar 120 leerlingen en 25 medewerkers. Vorig schooljaar waren dat nog 152 leerlingen. Aanvragen en plaatsingen Voorheen was een beschikking definitief. Als een leerling een Lwoo-beschikking had gekregen en het ging fout, dan was daar niks aan te doen. Sinds enkele jaren is er nu de ‘kattenluikconstructie’. Voor die constructie werd er bij leerlingen in het grijze gebied heel goed overwogen: zullen we wel tot plaatsing overgaan of niet.. Wat als de leerling vastloopt op de Vmbo school? Hoe moet je zo’n leerling dan opvangen? De laatste paar jaar is een beschikking minder definitief vanwege de terugkeermogelijkheid. Nu kan men aannemen en aanzien hoe het gaat, want terugkeer is mogelijk. Dat hoeft niet altijd in het belang van het kind te zijn: opstroom is voor een leerling vaak beter dan afstroom. In de omgeving zijn er nog 2 kleine zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs. Er is wel een behoorlijk aantal Vmbo-scholen met Lwoo en een enkele afdeling praktijkonderwijs. “We vragen ons wel eens af of alle leerlingen die daar zitten echt in het Lwoo thuis horen of dat er ook PrO leerlingen tussen zitten.” Binnen het Vmbo Lwoo worden allerhande constructies bedacht om dat type leerlingen binnen te houden. Er worden differentiaties binnen het Lwoo gemaakt. Je ziet dan bijvoorbeeld een ‘ Lwoo plus’ ontstaan en een combiklas. Er stromen ook wel leerlingen uit Vmbo-Lwoo af naar het praktijkonderwijs. Of de leerling blijft tot 61
PrO Loopbanen
z’n 16e en kan dan drempelloos naar het mbo. Het Tendercollege in IJmuiden is een Vmbo met ook een afdeling praktijkonderwijs. Alle leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs van 2005 overziend zijn er leerlingen die met gelijk IQ en leerachterstanden in het ene geval wel met een PrO beschikking naar het Lwoo gaan, in het andere niet. In een geval dat de RVC beschikking eigenlijk twee kanten op kan, bijvoorbeeld Lwoo gezien het IQ en PrO gezien de leerachterstand wordt het hele dossier betrokken. Men kijkt of de leerachterstanden verklaarbaar zijn. Vaak is er sprake van sociaal emotionele zaken waarom men voorzichtig kiest. Soms is een leerling veel meer gemotiveerd voor het Lwoo. Dan wordt er heel goed gecommuniceerd met de school, met de ouders en de leerling. Het is dan een stimulans voor de leerling. De leerling wordt gevolgd, komt opnieuw in de PCL ter evaluatie en daarna wordt het omgezet of niet. Alle leerlingen met een IQ vanaf 75 worden eerst in de PCL besproken. “Anders wordt het teleurstellend voor ouders”. Wat is het verschil tussen leerlingen die direct in het Lwoo geplaatst worden en leerlingen die later opstromen? Dat zit ‘m vaak in de sociaal emotionele ontwikkeling. Kan deze leerling een grote school en optrekken met Vmbo-leerlingen aan. Als een leerling uit een te beschermde omgeving komt is dat een contra-indicatie. Ook wordt gekeken naar de steun vanuit de achterban. De school voor praktijkonderwijs houdt altijd een intake met deze leerlingen en hun ouders, verder wordt de informatie van de intake op de ontvangende Vmbo-school erbij betrokken plus de informatie van de toeleverende basisschool. Die informatie samen leidt tot een beeld of een leerling het kan redden in het Vmbo/Lwoo. Deze leerlingen worden overigens vooraf aan de beschikking door de PCL besproken en het advies van de PCL is bindend. Het onderdeel zijn van een Stichting of groter bestuur maakte in het begin wel verschil voor afspraken over plaatsingen van leerlingen. Het praktijkonderwijs was toen nog erg onbekend binnen de Stichting. Nu is de school niet meer de enige; bij de volgende fusie komen er twee scholen voor Praktijkonderwijs bij. Het feit dat het makkelijk gaat heeft niet veel te maken met het onder eenzelfde bestuur vallen. Dat komt meer door contacten, elkaar al jarenlang kennen via de PCL etc. 62
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Aanbod In 2005/2006 had de school een aparte schakelklas. De andere praktijkschool heeft dat niet en het Tendercollege heeft de combi-klas (een klas voor leerlingen tussen Lwoo en PrO in). Vorig jaar door de geringe instroom (2005/2006 43 leerlingen, 2006/2007 29 leerlingen) is de schakelklas niet door gegaan. Er waren ook minder leerlingen die ervoor in aanmerking kwamen. Het rooster is er wel op aangepast: binnen de lesweek zijn er bepaalde momenten waarop de helft van een gewone klas van 16 leerlingen meer ondersteuning krijgt voor taal en rekenen. Ook dit jaar zijn er minder aanmeldingen. “Je moet de school dan opnieuw gaan verkopen.” De schakelklassen hebben hun voors en tegens. Andere kinderen denken: ‘waarom zij wel en ik niet?’ Vaak hebben de leerlingen geen goed zelfbeeld. Een aantal jaren geleden is de schakelklas anders ingericht: gestoeld op het onderwijsleerpakket nodig voor doorstroom, maar ook een dag in de week fysiek een aantal lessen op het Vmbo, met een mentor of leerkracht van de schakelklas erbij. Leerlingen trokken ook in de pauze met de Vmbo-leerlingen op. Het was mooi, maar duur onderwijs. Lastig was dat die kinderen dan op een gegeven moment niet die zelfde Vmbo-school uitkozen als doorstroomschool. Er is doorstroom naar verschillende Vmbo-scholen. En op het ROC komen die leerlingen elkaar weer tegen. De school adviseert wel in het te volgen scholingstraject, maar het is aan de ouders om de uiteindelijke keuze te maken. Dat kan ook frictie geven. Goede contacten met de afnemende scholen helpen daarin wel. De schakelklas is een aanbod waarvan de school vindt dat ze het moet proberen te organiseren. Het belang van de leerling staat daarbij voorop, met als dilemma dat de kosten aanzienlijk zijn. Soms is ook duidelijk merkbaar bij kinderen dat een uitgestelde keuze ze goed zou doen. Er zijn leerlingen die in het grijze gebied zitten en net tekort komen. Het zijn ook momentopnames, zeker de intelligentietesten. Je kan uitwijken naar een ander instrument, maar dat is dan extra. Van de NDT is bekend dat je te hoog uitkomt. Men hanteert de NIO, zeker voor doorverwijzingen omdat men dan meer vertrouwen heeft dat het goed zal gaan. Bij twijfel wordt er in het eerste leerjaar nog een keer getoetst. De testresultaten zijn 2 jaar geldig. De NIO wordt groepsgewijs afgenomen, maar het kan ook zijn dat afname met 3, 4 leerlingen tegelijk gebeurt.
63
PrO Loopbanen
Het onderwijs is georganiseerd in 4 fases: 1. aangepaste basisvorming 2. start loopbaanoriëntatie en interne stage 3. toeleiding arbeidsmarkt/externe stage 4. naschoolse begeleiding. De eerste twee leerjaren zijn georganiseerd volgens jaarklassensysteem en wordt het accent gelegd op lezen, luisteren, schrijven, rekenen etc.. De school heeft dat bewust zo gedaan met het oog op doorstroommogelijkheden. De meeste doorstroom is er in leerjaar 1 en 2. In leerjaar 2 maakt de leerling al een start met loopbaanoriëntatie en interne stages. Het komt zelden voor dat leerlingen van hogere leerjaren nog naar Vmbo met Lwoo gaan. Dan adviseert men ze eerder de rit af te maken en naar het mbo te gaan. Leerlingen die niet toe zijn aan het mbo gaan nog wel eens naar een leerwerktraject. In het Vmbo beginnen ze in de 3e klas al met de examens, dat haal je niet meer in. Deze werkwijze, leerlingen de kans bieden om direct of na 1 of 2 jaar door te stromen naar Vmbo met Lwoo, vergt heel veel differentiatie. Dat vraagt de doelgroep toch al. Zowel in de praktijklessen als de theorie zijn er momenten met maximaal 8 leerlingen zodat je binnen die groep naar niveau goed kan differentiëren. Dat is een keuze geweest met het oog de kansen van de leerlingen te vergroten. Dit gaat een stap verder dan het maatwerk dat de meeste scholen voor praktijkonderwijs bieden. Meestal gaat het om individuele keuzes binnen het aanbod van de school. Dat heeft onze school ook in de bovenbouw. Een leerling die waarschijnlijk naar het ROC kan gaan krijgt extra theorielessen, waar een andere leerling extra praktijk krijgt in een richting die hij/zij graag wil. Dat start in de derde klas, die een wisselende samenstelling heeft en ook niet echt een klas meer is. Dat was even wennen maar het is wel ook plezieriger om op deze manier les te geven aan de leerlingen. Leerlingen voelen zich dan veel beter op hun plek. Er zijn ook leerlingen die het tegen die tijd al lang gehad hebben met de theorie. Er worden individuele roosters per leerling opgesteld en vervolgens waar mogelijk gecombineerd. Bijvoorbeeld een groepje dat de richting van zorg en welzijn opgaat en een groepje dat meer avo krijgt. Er zijn in het praktijkonderwijs ook leerlingen die er letterlijk genomen niet thuishoren omdat ze twee linkerhanden hebben. Met die mogelijkheid wordt amper rekening gehouden. Die leerlingen moet je ook wat te bieden hebben. Dan hopen we dat ze op administratief gebied nog wat kunnen gaan doen. De vernieuwingen in de onderbouw VO betekenen wel dat we daar een en ander op moeten aanpassen. Toen we de schakelklas hadden was daar een docent mee belast. Nu zijn er verschillende eerste en tweede klassers. Alle avo-vakken 64
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
worden door dezelfde docent gegeven. De vakleerkrachten komen daar nog bij. Voorheen hadden we per vak een docent. Dat is dus al een verandering. De mentor, dat is de avo-er, heeft het in eigen beheer. Leerlingen die opstromen gaan naar verschillende Vmbo-scholen in de omgeving. Er bestaat overleg met de Vmbo’s. Niet alleen in het kader van nazorg. De rapporten van de leerlingen in het Lwoo worden opgestuurd. (laat voorbeelden zien van rapporten van leerlingen uit de bbl). Een aantal leerlingen doet het heel erg goed, kan prima meekomen. De cijfers van het Vmbo zijn niet geflatteerd; in het praktijkonderwijs kan dat wel het geval zijn doordat men bijvoorbeeld besluit niet lager dan een 5 te geven. Er is regelmatig contact met decanen en men treft elkaar bij de PCL. Er zijn een paar leerlingen die het wat minder doen; daar wordt ook een gesprek mee gevoerd. Dat gaat meestal om gedragszaken. Dat maakt ook wel indruk op de leerling: “Zodra ik (de adjunct-directeur) daar op de school verschijn denkt die leerling: Mijn god, ik moet terug!”. Er is ook een leerling die vorig jaar is overgestapt naar Vmbo, met als advies basisberoepsgerichte leerweg techniek. Maar hij wilde heel graag administratie. Dat is niet gelukt. Hij is 16 en gaat nu verder naar het ROC. Het is niet leuk om af te stromen, maar het is gelijk ook een waarschuwing voor de rest. Ontwikkeling praktijkonderwijs Bij de start van het praktijkonderwijs was de intentie eindonderwijs. Er is veel vernieuwd in het PrO; het is een totaal ander onderwijstype geworden dan het MLK was. Aan de ene kant blijkt er dan meer uit leerlingen gehaald te kunnen worden. De andere kant is dat het schoolser geworden is. Dat was het MLK niet. Iedereen is ervan doordrongen: je moet vooruit, diploma’s halen. Daarbij is er weinig werkgelegenheid. Op het MLK werd veel aandacht besteed aan projecten buiten de deur; levensechte klussen en reële opdrachten in de buurt. Nu zijn er veel simulatieopdrachten. Dat heeft niet alleen te maken met het onderwijs maar ook met wet- en regelgeving. De leerlingen van deze school hebben in het verleden op diverse scholen in Haarlem op de speelplaatsen de speeltoestellen gemonteerd. Dat kan niet meer vanwege de voorwaarde dat het door een erkend bedrijf gedaan moet worden. Dat soort dingen is heel jammer. Daardoor zie je wel dat leerlingen de praktische lessen anders opvatten. Nu is het schoolser, met theorie waar ze soms niet zo op zitten te wachten. En vroeger zag je ze groeien in de praktijksituaties. Ze waren aan de slag en dan wisten de mensen: “Hee, 65
PrO Loopbanen
praktische vorming is weer bezig.” Of het voorbeeld van koken met als hoofddoel zelfredzaamheid (je eigen potje kunnen koken) dat de school vroeger uitgebreider aanpakte door een catering voor bevriende relaties op te zetten, voor diners, recepties. Daardoor nam het zelfvertrouwen van de leerlingen toe. Nu doen de leerlingen daar langer over. In de schoolsere situatie ben je toch de onderste in het systeem en moet je je afmeten aan alles wat boven je komt. In de oude situatie kon je laten zien dat je echt dingen kon in de praktijk en kwam je beslagen ten ijs op een werkplek. Nu is er een interne stage maar dat wordt door leerkrachten nog veel gestuurd. Het lesmateriaal van Promotie is ook heel schools. De Inspectie stimuleert dat je met leeropbrengsten moet komen. Dat is prima, maar voorheen hadden wij ook onze leeropbrengsten. Het type kind is eigenlijk niet veranderd. De meesten zitten hier omdat ze het gehad hebben met alles wat met rekenen en taal te maken heeft, een boek, een schrift, een pen. Maar ze deden wel leerervaringen op. Ik voorzie ook een probleem als de leerplicht zo meteen tot 18 jaar geldt. Voorheen mocht het tot 18, straks moet het. Misschien moet je dan je onderwijsleerpakket verlengen met een brok echt zelfstandig werken. Dan moet die arbeidstoeleiding zo ver zijn, dat je na de externe stage een werkperiode hebt of dat het ROC zo in de buurt blijft dat je de toegang tot het ROC blijft houden. Voor leerlingen die echt aangewezen zijn op het arbeidsproces daar moet je een aanbod voor kunnen hebben. Het mooist zou zijn als je weer echte projecten zou hebben Uitstroom De groep die naar het ROC gaat is een vrij homogene groep, dat zijn er dit jaar 3 of 4. Als praktijkonderwijs heb je een veel bredere functie dan wat de regulerende werking van de criteria en de PrO toebedachte rol (toeleiding naar de arbeidsmarkt) veronderstellen. De populatie is zeer gevarieerd. We proberen het wel wat in te perken door bepaalde uitstroomprofielen te bieden. Maar dat hoeft niet het belang te zijn van een leerling die eigenlijk ‘groen’ wil, terwijl je dat niet in huis hebt. Dan kan je niet zeggen ‘ga maar naar zorg en welzijn’. De school is een warm voorstander van regionale afstemming. Je zit ook in het zelfde viswater te vissen, hebt allemaal stages en arbeidsplaatsen nodig. Zo ver is het nog niet.
66
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
In 2005/2006 zag de uitstroom van de school er als volgt uit: Vmbo met Lwoo: 24 Werk: 16 ROC (bol): 15 ROC (bbl) 1 Andere PrO-school: 2 Totaal: 58 uitstromers Goed onderwijs Wat is goed praktijkonderwijs? Een blauwe maandag heeft de middenschoolgedachte geleefd. Voor een aantal leerlingen zou uitstel van keuze goed zijn. Het schoolse karakter is voor een aantal leerlingen niet meer aan de orde. Ze hebben wel veel structuur nodig maar op een andere manier. Goed praktijkonderwijs houdt in dat je je eigen mogelijkheden als school goed kent. Wat heb je in huis aan expertise. Dat kan je aanbieden. Het aannamebeleid zou daarop afgestemd moeten zijn. Maar dat is nog niet altijd het geval, omdat elke leerling met een beschikking praktijkonderwijs –en die heb je zo- naar je toekomt. Je kunt je niet altijd aanpassen op die leerling. Er kan een frictie ontstaan, met name bij kinderen die op het randje van REC IV zitten. Ze hebben een beschikking PrO . Dan kan je wel zeggen: het wordt ons teveel, maar REC IV komen ze niet in. Bij sommige kinderen merk je dat hun gedragsproblemen een antwoord zijn op andere zaken. Als dat zo is, dat moet je kijken of je binnen de school je expertise in die richting kan vergroten, want dat is geen echte REC IV leerling. Maar dat is wel moeilijk. Praktijkonderwijs is nog geen volwaardig onderwijs. Het moet gewaardeerd worden door de buitenwacht. Naarmate je als praktijkonderwijs ‘succesvoller’ bent in termen van doorstroom naar het ROC wordt er eerder gedacht dat die leerlingen dan ook wel het Vmbo hadden aangekund, in plaats van dat het juist de verdienste is van het praktijkonderwijs dat de leerling zover komt. Dat is onderwijs op maat aanbieden. Op sommige Vmbo-scholen met een Lwoo component zitten de leerlingen gewoon in de klas, zijn het niet aparte klassen. Dat is jammer. Eigenlijk had het ivbo moeten blijven. Er is er in de regio een school die nog een aparte Lwoo heeft (voormalig vso-lom?). In de PCL wordt ernaar gekeken als de beslissing Lwoo is: ja, maar welke Lwoo dan. Misschien is het woord ‘praktijkonderwijs’ wel niet op z’n plek. 67
PrO Loopbanen
Loopbanen Van de leerlingen die het niet gered hebben in het Lwoo bestond al een vermoeden dat ze het niet gingen redden. Dat zit ‘m meestal in gedragsproblemen of sociaal emotionele problemen. In één geval is de overstap tegen het advies van de school gemaakt, de ouders hebben doorgezet. Als leerlingen opstromen gaan vier zaken tellen: de toetsuitslagen (de criteria); gedrag, motivatie en inzet. Ik zeg altijd: “Het is makkelijker om van de basisschool verwezen te worden naar het Vmbo/Lwoo dan van het praktijkonderwijs naar het Vmbo/Lwoo, want daar moet je veel meer dingen voor doen.” Gedrag, motivatie en inzet gelden het hele schooljaar, zijn niet zoals de toets een momentopname. Op grond daarvan krijg je pas het advies, niet alleen omdat je de toets goed gemaakt hebt. Want anders red je het niet. Er worden dagrapporten van de leerling gemaakt, logboeken, vragenlijsten voor de leerling-besprekingen en dan worden de leerlingen eventueel getoetst. Er wordt gepraat met de ouders, zeer zeker als de school niet achter de beslissing van de ouders staat. Dat komt niet heel veel voor. Er wordt veel gecommuniceerd met de ontvangende school. Met de situatie dat een leerling met een PrO-beschikking in het Lwoo geplaatst wordt zijn de ouders blij, andersom is minder gunstig. Alle intakegesprekken die in juni gevoerd worden zijn ouders van leerlingen van wie in eerste instantie gedacht werd dat ze naar het Vmbo/Lwoo zouden gaan. Dat zijn vaak slecht nieuws gesprekken. Terwijl het soms zo duidelijk is. Bij sommige leerlingen zeg je op grond van het beeld van de leerling en ouders we schrijven de leerling wel hier in, maar hij volgt onderwijs op het praktijkonderwijs. Maar bij andere leerlingen overheerst de gedachte: laten ze het eerst maar eens laten zien in het praktijkonderwijs. Er wordt geen afwijkend PrO-beschikking gegeven in deze regio. “Je krijgt eerder een afwijkend Lwoo”. Gedurende het schooljaar zijn er aardig wat leerlingen die afstromen uit Lwoo en instromen in het praktijkonderwijs, die niet tot de ‘eigen’ leerlingen behoren maar van de naburige Vmbo-scholen afkomstig zijn of bijvoorbeeld door verhuizing. Dit schooljaar gaat het om ongeveer 6 leerlingen. Gesprekken met leerlingen De leerlingen van het Vmbo-Lwoo zitten in de proefwerkweek. De school heeft een poging gedaan maar het is niet gelukt om leerlingen te kunnen spreken. Wel 68
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
gesproken met leerlingen die komend schooljaar de overstap van praktijkonderwijs naar Vmbo/Lwoo gaan maken. Indrukken: - leerlingen wisten van meet af aan dat zij hoogstwaarschijnlijk niet op deze school zouden blijven; - waardering voor de school: lijkt veel op een basisschool, je zit in een lokaal, de docent komt je ophalen en brengen; - een van de leerlingen begint met haar 15 jaar in leerjaar 1. Is dan dus de oudste; - een leerling heeft een beroepswens: grondstewardess; - in het afgelopen jaar is veel aandacht besteed aan begrijpend lezen en engels. In alle gevallen zijn de leerlingen maar vooral ook de ouders erg blij dat de leerlingen overstappen naar Lwoo: “Mijn moeder geeft een feestje!”
2005/2006:
51 leerlingen met een PrO-beschikking.
2005/2006:
Plaatsing: 47 in het praktijkonderwijs 4 direct in het Vmbo/ Lwoo.
2006/2007:
Van de 47 leerlingen die in 2005/2006 in het praktijkonderwijs zaten gaan er: - 9 alsnog naar Vmbo/Lwoo (opstroom) - Van de overige 38 leerlingen blijven er 35 in het praktijkonderwijs, 1 leerling is verhuisd; 1 leerling gaat naar het REC 2, een leerling stapt over naar het ROC. De 4 leerlingen die in het Lwoo gestart zijn zitten daar nog steeds
69
PrO Loopbanen
Eind 2006/2007: Van de 35 praktijkonderwijsleerlingen aan het begin van 2006/2007: • blijven er 29 in het praktijkonderwijs. • gaan er twee naar het ROC. • zijn er 3 verhuisd/geremigreerd. • stroomt er 1 (na 2 jaar PrO) op naar Vmbo/Lwoo. De 4 die direct geplaatst zijn in Lwoo in 2005/2006 zitten daar nog steeds (een daarvan met onderbreking door zwangerschap/bevalling). Van de 9 die na het eerste jaar PrO naar Vmbo/Lwoo zijn opgestroomd: • zitten er 6 nog op hetzelfde Vmbo/Lwoo. • is één leerling verhuisd en overgestapt naar ander Vmbo/Lwoo. • maakt een leerling begin 2007/2008 de overstap naar het ROC. • komt 1 leerling per 2007/2008 terug naar de PrO-school (afstroom).
70
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
School B Karakterisering school Het Pleincollege Praktijkschool Eindhoven (PPE) ligt in een rustige wijk dichtbij winkelcentra en niet ver van het centrum. Het gebouw is groot en licht en voorzien van twee patio’s. De school telt ruim 260 leerlingen verdeeld over 5 leerjaren in de onder-, midden en bovenbouw. Er zijn 45 docenten. De school staat onder bestuur van Vereniging OMO, die 45 scholen telt. De school is voortgekomen uit een fusie van 2 voormalige Vso-Mlk scholen, waarvan de Schoorhorst met 65 leerlingen en de School voor Praktische Vorming met ongeveer 100 leerlingen. Beiden ressorteerden onder een ander bestuur en hadden geen/sporadisch contact en ontwikkelden zich “parallel maar separaat”. Bij de herstructurering zou de zelfstandigheid in het geding komen. De School voor Praktische Vorming is overgestapt naar het bestuur van de Schoorhorst en een fusietraject ingegaan. Er is geen Vmbo-school met een afdeling praktijkonderwijs in de regio. De indruk bestaat dat er bij afdelingen praktijkschool bij een Vmbo nog wel eens geschoven wordt met leerlingen en dat dat het beeld vertroebelt. Aanmeldingen Gestart met 160 leerlingen zit men nu 8 jaar later op 270 leerlingen, dus een explosieve groei. Het LWV heeft zich ingespannen om te zorgen dat de zelfstandigheid van het Praktijkonderwijs gehandhaafd kon blijven. Dat is heel aardig gelukt, maar in de criteria is er iets misgegaan. “Een leerling is meer dan 7 getalletjes”. De school had daar graag de sociaal-emotionele kant bij betrokken gezien. We zijn echter toendertijd niet in staat om daarin goede kaders mee te geven. De overheid heeft er haar vingers niet aan willen branden. Het gaat natuurlijk om een breed scala aan leerlingen die niet gemakkelijk in getalletjes te vatten zijn. Voor de school is steeds de sociaal-emotionele kant een belangrijk plaatsingscriterium geweest. Als leerlingen niet voldoen aan bepaalde gedragsaspecten, dan worden leerlingen doorverwezen naar het REC IV traject, want dan heeft de school niets te bieden. De school heeft haar opdracht wel licht bijgesteld: “in eerste instantie zijn we er om leerlingen goed voor te bereiden op een 71
PrO Loopbanen
arbeidssituatie in welke vorm dan ook”. Met het oog echter op de conjunctuur is dat verbreed, denk bv aan het vrijwilligers-werk. De gedragskant is een component die de school steeds meegenomen heeft, door te testen met schoolvragenlijsten, CBCL. Die gegevens is men ook steeds vaker gaan vragen aan scholen, omdat men tegen die problemen aanliep. De school geeft die bevindingen ook altijd door aan de RVC, al is het als signaal. In een aantal gevallen is dit van doorslaggevende betekenis geweest. In toenemende mate heeft de school te maken met leerlingen met en hoog capaciteitenniveau die dat niet omgezet krijgen (hoge leerachterstanden). Er zijn meer facetten, zoals het gebruik van de NDT naast de NIO, ouders die steeds mondiger worden en meer gewicht in de schaal leggen. De REC trajecten, zowel III als IV, komen steeds meer in beeld. Op school merkt men dat ouders bij schooladviezen lichtelijk in paniek raken en op 4 scholen aanmelden, waarvoor men binnen het samenwerkingsverband weer modi en afstemming moet vinden, zodat bv geen onderzoeken dubbel gedaan worden. Er wordt ook steeds geïnformeerd of de ouders op meerdere scholen aanmelden. In dit kader bestaat er contact met 10 Vmbo/Lwoo scholen om het met elkaar kort te sluiten, niet alleen binnen, ook buiten het swv. Vorig jaar waren er 160 aangemelde leerlingen en uiteindelijk zijn er 70 van overgebleven. Er zijn VC-trajecten (vangnet-constructie), maar ook mensen die zich terugtrekken of een andere school gevonden hebben, die worden afgewezen of doorverwezen. Dat is verontrustend want daar gaat een hele hoop werk in zitten. De PCL komt in actie als we in goed overleg met alle partijen allebei afwijzen. Dit gebeurt op strategische gronden. De PCL doet een bindende uitspraak die tevens de onderhavige problematiek aan alle partijen bekend maakt. We kunnen er op terugvallen en in het vervolg rekening mee houden.” Als er een leerling wordt aangemeld die al een beschikking praktijkonderwijs heeft, maar elders begonnen is, dan is er formeel geen grond om die leerling te weigeren, maar wel wordt heel goed gekeken: wat is er dan gebeurd en waarom is het misgegaan. Vaak blijkt de gedragscomponent dan geen aandacht gehad te hebben. Geïnterviewde noemt een voorbeeld van een leerling die een jaar naar een pedologisch instituut is geweest, uithuis is geplaatst en nu weer in een onrustige thuissituatie komt en aangemeld wordt bij de praktijkschool. De school geeft dan van te voren naar alle kanten duidelijk het risico aan. 72
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Wat ook meespeelt: In 8 jaar tijd is de school van 160 naar 270 leerlingen gegroeid. De kracht van een team speelt mee in hoe gedifferentieerd je kunt werken. ‘Afwijkend PrO’ komt niet voor in deze regio. Die aanmeldingen doet de school dan ook natuurlijk niet. “Wat we wel doen is heel goed overleggen, samen gaan zitten, afwegen en keus maken. Die keus is dan ook zo met alle betrokkenen doorgepraat dat het een formaliteit is. Dat doorpraten neemt tijd in beslag. Het traject gaat steeds verder naar achter liggen. Gedurende het jaar komt het maar weinig voor dat leerlingen met een Lwoobeschikking de overstap moeten maken naar het praktijkonderwijs. Er moet hiervoor een lijvig rapport gemaakt worden waarin een school moet aangeven wat ze gedaan heeft en waarom het mislukt is. Bij alle aanmeldingen wordt standaard de CBCL afgenomen. Nog steeds zijn er ouders voor wie het PrO-advies als donderslag bij heldere hemel komt. Die ouders stellen de aanmelding uit. In het begeleidingstraject gaat het steeds meer om competenties. Daar wordt door middel van sociale vaardigheidstrainingen veel aandacht aan besteed. Afgelopen jaren zijn er er een aantal verwijderingen en schorsingen doorgevoerd. Dit heeft alles met gedrag te maken. “Het is natuurlijk ook een signaal van het totaal vastlopen van het zorgsysteem, van de zmokvoorzieningen waar wachtlijsten zijn. Als je de leerling niet kwijt kan moet ie in het praktijkonderwijs blijven terwijl dat niet de goede plek voor die leerling is. Op zo’n moment verhogen we de druk op het systeem. Er zit een heel netwerk omheen van Halt, politie, Mee, enzovoort. Dat is soms ook een valkuil omdat er zoveel mensen omheen zitten dat ook lang niet altijd duidelijk is wie wanneer wat moet doen. Dat is dan nog geredeneerd vanuit de professionele kant van de zaak. Voor ouders betekent dat natuurlijk nog veel meer. Volgen van leerlingen In 2005 waren er 27 leerlingen die met een PrO beschikking onmiddellijk in het Vmbo/Lwoo zijn geplaatst. Dat noemt men de vangnetconstructie. Dat kan op alle Vmbo’s in de regio zijn. Het is duidelijk dat bij de beslissing al dan niet Lwoo uitgebreide informatie wordt meegewogen. Van de 27 zijn er drie weer teruggestroomd, dus kennelijk kan men dat toch vrij redelijk voorspellen. Het standpunt van school is dat bij het 73
PrO Loopbanen
afgeven van een vangnetconstructie 85-90% slaagt”. Wat zijn daarin de cruciale zaken? Dat begint bij de thuissituatie. Dat beschouwt de school als extra problematiek ten opzichte van een jaar of 10 geleden. Wel bestaat er steeds meer intensief contact met de donorschool. Niet alleen via een OR, maar men bezoekt deze scholen. De adjunct-directeur met de onderbouwcoördinator praten daar met de zorgcoördinator alle leerlingen door. Uit die warme overdracht komt veel aanvullende informatie. Een leerling die weggaat naar het Lwoo wordt een jaar gevolgd. In december is er contact en in mei/juni. Dan komt er een vervolgadvies: Het Lwoo gaat door met deze leerling of hij komt terug naar de praktijkschool. Als een leerling doorgaat wordt het dossier gesloten. Twee keer per jaar worden de ouders aangeschreven om te laten weten dat de school op de achtergrond aanwezig is en op twee momenten in het jaar worden de vorderingen doorgesproken, rapporten en hoe het ermee gaat. Die leerling is nooit op de praktijkonderwijsschool ingeschreven geweest. Voor de school is een VC-leerling een leerling van wie men een dossier bijhoudt om te gebruiken als die leerling na een jaar op het praktijkonderwijs doorgaat. Dat systeem heeft van meet af aan positief gelopen. Naar ouders toe wordt ook altijd aangegeven: het is een hele stap. We beloven leerlingen iets. Die leerlingen doen erg hun best. Als het desondanks niet lukt is het een teleurstelling. Daar zijn we heel voorzichtig mee: leerlingen kunnen beter op- dan afstromen. Er zijn in onze regio twee specifieke Vmbo/Lwoo scholen. dit zijn voormalige Vso-Lom scholen met een hoog expertise karakter. Van de andere scholen is dat wat minder. Maar dat speelt nauwelijks een rol bij de ‘plaatsing’; dat is vaak de keuze van de ouders. Als ouders twijfelen geeft men wel advies. Vaak is de geografische afstand (nabijheid) doorslaggevend voor deze ouders en leerlingen. Hoe het leerlingen in het Lwoo op de langere termijn vergaat is niet bekend. Het vermoeden bestaat dat er wat leerlingen overstappen naar leerwerktrajecten. Komt het voor dat leerlingen vanuit het PrO opstromen? Dit jaar zijn er twee. Dat is ook de afgelopen jaren ongeveer aan de orde geweest. De school is er geen groot voorstander van. Het is steeds een balans zoeken. Het zorgteam vergadert elke week; het zorgadviesteam komt elke maand bijeen, daarnaast zijn er bouwoverleggen en leerlingbesprekingen. Hier wordt aangegeven of een leerling naar het Lwoo zou kunnen. 74
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Uitstroom De opdracht van deze praktijkschool is arbeidstoeleiding. Uitstroom naar het ROC wordt een steeds groter fenomeen. Daar heeft de school aan moeten wennen. Het ROC heeft een opdracht gekregen van OCW die niet gemakkelijk is, denk bijv. aan de drempelloze instap. De ROC zijn kwantitatieve giganten waar leerlingen niet echt zichtbaar zijn, waar begeleiding niet de eerste prioriteit is en waar onze leerlingen nog al eens kopje ondergaan. Nu wordt er wel verplicht opgelegd om daar meer aandacht aan te besteden (ook in het kader van Vsvbestrijding). De school is bezig contact te leggen met de ROC’s om uitval te voorkomen. Het schooladvies naar leerlingen wijkt natuurlijk niet af van dat naar het ROC. Nu is de school zover dat er op het ROC aanmeldingsformulier een vakje ‘praktijkonderwijs’ staat. Als dat wordt aangekruist betekent dat er overleg start over de leerling. Dat wordt ook weer teruggekoppeld naar ouders en leerlingen. Op die manier worden bij voorbaat al wat keuzes afgesloten en hoeft het gevecht van die leerling binnen het ROC niet geleverd te worden. De samenwerking met het ROC wordt wel beter maar het is lastig omdat het ROC zo groot is. Het plan leeft dat de school wellicht AKA trajecten gaat aanbieden, eventueel in samenwerking met Vmbo. Binnen het bestuur zijn er ook Vmboscholen en wordt er ook gepraat over bijvoorbeeld een taakverdeling bij AKAtrajecten. Dat is een ontwikkeling van de laatste 2 jaar. De school weet waar ze voor staat. Een aantal leerlingen blijft moeite houden met het praktijkonderwijs en zou liever zeggen dat ze op het Vmbo of ROC zitten. Veelal wordt dat aangestuurd door thuis. “Vroeger hadden we alleen kinderen op school, tegenwoordig hebben we de ouders ook erbij.” 2005/2006:
91 leerlingen met een PrO-beschikking.
2005/2006:
Er zijn 59 leerlingen in het PrO geplaatst. Er zijn 27 leerlingen met een vangnetconstructie direct in het Lwoo geplaatst. Een leerling is niet geplaatst maar heeft zich afgemeld en is naar VSO gegaan. Een andere leerling heeft een Zmok-advies gekregen. 75
PrO Loopbanen
Daarnaast zijn er 3 leerlingen die een PrO beschikking hebben gekregen op grond van onderstaande * constructie en in Vmbo/ Lwoo geplaatst zijn. 2006/2007:
57 praktijkonderwijsleerlingen zitten nog in het praktijkonderwijs; een leerling is verhuisd; een is verwezen naar REC IV Van de 27 + 3 VC-leerlingen zijn er: - 3 van Vmbo/Lwoo naar het PrO afgestroomd. - 23 + 3 nog steeds in het Lwoo. - 1 leerling is verhuisd.
Eind 2006/2007:
Van de 57 praktijkonderwijsleerlingen aan het begin van het schooljaar zijn er: • 52 gebleven in het praktijkonderwijs. • Is er een verhuisd. • Staat er 1 op de wachtlijst REC IV, ondertussen op ander PRO. • Is er een naar een andere PrO-school. • Is een nog wel ingeschreven maar er wordt een alternatief traject voorbereid. • Stroomt er 1 waarschijnlijk (na 2 jaar) op naar Lwoo. De leerling die verhuisd was is weer terug in PrO. Van de 24 + 3 Lwoo-leerlingen: • zitten voor zover bekend allemaal nog in het Lwoo. • de drie afstromers zitten nog steeds in het praktijkonderwijs. * Het Stedelijk College heeft een ISK. Die legitimeert hun leerlingen door een Lwoo beschikking aan te vragen. Maar daar gebeurt het regelmatig dat de RVC zegt: dat is een PrO beschikking (de bekostigingsgrond). In het jaar daarna blijkt of dat wel of niet gecontinueerd wordt. “Daarvoor ondersteunen we als school dus 2 jaar een VC, dat druist eigenlijk in tegen ons beleid”. In feite is dit dus afwijkend PrO. Dat gebeurt op grond van de zeer gebrekkige taalvaardigheid.
76
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
School C Karakterisering school Rozengaarde is een zelfstandige school voor praktijkonderwijs in Doetinchem. Er zijn in deze plaats twee scholen voor voortgezet onderwijs met een Vmboafdeling, het Metzo College en het AOC met een afdeling Vmbo groen. Deze scholen vormen samen met de Vmbo-afdeling De Wezenthorst, deel uitmakend van het Almende College in Ulft (op 12 kilometer afstand), en nog drie scholengemeenschappen in Doetinchem het samenwerkingsverband. De school is nu nog op verschillende locaties gehuisvest, maar begin schooljaar 2007/08 wordt met de bouw van een nieuwe school begonnen. In de nieuwbouw komen voor het eerst alle delen van de school onder een dak. De school telde in 2006/07 316 leerlingen. Komend schooljaar worden dat er ongeveer 12 minder omdat de school dit jaar een grote uitstroom heeft in de bovenbouw. Door de aantrekkende economie zijn er veel uitplaatsingen naar werk en ook de uitstroom naar het ROC is groeiende. Aanmelding en plaatsing Alle leerlingen die worden aangemeld vanuit het bao voor PrO of Lwoo, worden centraal getoetst (met uitzondering van de leerlingen die rechtstreeks van het Sbao afkomstig zijn) en daarna ingebracht in de PCL werkgroep van het samenwerkingsverband. Er zijn twee testrondes. De eerste in december en de tweede in maart. Sommige scholen wachten soms eerst de uitslag van de Citotoets af of hebben het leerniveau van de eigen leerlingen niet goed ingeschat. In het samenwerkingsverband is de afspraak gemaakt dat plaatsing van leerlingen met een PrO beschikking in het Lwoo mogelijk is. In het samenwerkingsverband rond Winterswijk kennen ze de afspraak PrO beschikking met Lwoo plaatsing niet. ‘Daar wordt geredeneerd: PrO is PrO’. Deze zogenoemde PrO vangnet constructie is mogelijk voor leerlingen die in het overgangsgebied PrO Lwoo scoren en voor leerlingen voor wie de basisschool Lwoo adviseert maar de toetsgegevens meer op een PrO leerling wijzen. Deze leerlingen worden uitgebreid in de werkgroep van de PCL besproken waarbij extra gegevens van de basisschool betrokken worden. Bij twijfel zijn er drie mogelijkheden: de leerling krijgt een Lwoo advies, een PrO advies of een PrO vangnet advies. In het uiteindelijke advies van de werkgroep 77
PrO Loopbanen
spelen verschillende aspecten een rol. Belangrijk zijn de gegevens van de basisschool. Zij hebben acht jaar met de leerling gewerkt en een afweging gemaakt welk type onderwijs het beste past. De scores van de verschillende testen zijn bepalend. Daarnaast speelt de sociale vaardigheidscomponent een rol. Belangrijk is of de leerling weerbaar genoeg voor een eventuele Lwoo plaatsing. Het Lwoo-Vmbo is vaak een veel grotere setting dan het Praktijkonderwijs. In onderling overleg vraagt men dan voor een deel van de leerlingen een PrO vangnetconstructie aan. Ouders moeten hiervoor tekenen (RVC-aanvraag). Wijken de onderzoeksgegevens van de vo-school erg af van de basisschoolgegevens, dan zijn er soms problemen met de ouders, omdat er een ander verwachtingspatroon bestond. Met alle Vmbo scholen is er de afspraak dat Rozengaarde de aanvragen voor de vangnetconstructie bij de RVC indient. Alle PrO beschikte leerlingen die in het Vmbo geplaatst worden, zijn aangevraagd door het Praktijkonderwijs, niet door het Vmbo. In 2005 zijn er relatief veel PrO beschikte leerlingen in het Vmbo-Lwoo geplaatst. Over het algemeen bleken die leerlingen het daar goed te doen. Voor de PCL is dit een indicatie dat hun advies toch wel juist is geweest. Toch is de PCL kritischer naar haar werk gaan kijken omdat op een gegeven moment voor alle twijfelgevallen de PrO vangnet constructie werd aangevraagd. In 2006 zijn er door de werkgroep van de PCL minder PrO vangnet constructies geadviseerd. De PCL werkgroep is het voorstation van de smalle PCL. Alle beslissingen van de werkgroep gaan ter kennisname door naar de smalle PCL. Alleen de bijzondere gevallen en de twijfelgevallen worden voorgelegd aan de smalle PCL. De bijzondere gevallen zijn over het algemeen leerlingen van wie de ouders protest hebben aangetekend tegen het PrO of Lwoo advies. De PCL werkgroep neemt zelf een beslissing over een vangnetconstructie. Aan het Metzo College is een ISK afdeling verbonden. Voor een ISK-leerling wordt soms een PrO-beschikking aangevraagd, maar die leerling blijft in eerste instantie twee jaar in het ISK traject. Daarna kan de leerling naar Rozengaarde komen, maar er is heel veel verloop onder de ISK-leerlingen. Rozengaarde vraagt PrO aan, maar heeft, als het om een Lwoo-plaatsing gaat, niet altijd zicht op waar de PrO beschikte leerling uiteindelijk geplaatst wordt. 78
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Bewegingen Rozengaarde beschouwt de PrO vangnet constructie als een vorm van passend onderwijs. Deze voorselectie bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs betekent niet dat er vanuit Rozengaarde verder geen inspanningen meer worden geleverd om PrO beschikte leerlingen te laten opstromen. Rozengaarde biedt de leerlingen in het eerste jaar nog kansen om op te stromen. Op basis van de intake gegevens worden al vanaf het begin van het schooljaar een aantal leerlingen nauwlettend gevolgd met het oog op mogelijke opstroom. Elk jaar zijn er wel enkele leerlingen die zich dusdanig ontwikkelen dat zij na een jaar de overstap naar het Lwoo kunnen maken. Deze leerlingen gaan altijd naar de eerste klas van het Lwoo/Vmbo, bij hoge uitzondering (meestal vanwege leeftijd) worden zij in leerjaar 2 geplaatst. Het jaar praktijkonderwijs is voor deze leerlingen in feite een tussenjaar, een extra jaar. Het groepje leerlingen dat mogelijk naar het Lwoo/Vmbo gaat, volgt vanaf februari/maart op Rozengaarde een deel van het lesprogramma / de methodes die in het eerste jaar van het Vmbo gebruikt worden. Het gaat om leerlingen die vooral grote vorderingen maken bij begrijpend lezen en rekenen. Maar ook de gedragscomponent, de werkhouding moet goed zijn want is dat niet het geval, ‘dan heeft die leerling weinig te zoeken in het Lwoo/Vmbo’. Dat sommige leerlingen een opmerkelijke progressie maken in het eerste jaar kan ermee te maken hebben dat zij in het basisonderwijs altijd aan de onderkant functioneerden, terwijl zij in het praktijkonderwijs met leerlingen van hetzelfde niveau omgaan. Ook de pedagogisch didactische aanpak op de school voor praktijkonderwijs heeft er ongetwijfeld mee te maken (persoonlijke aandacht, structuur). Dit jaar 2006/2007 waren er 14 leerlingen (van de in totaal 60 PrO-leerlingen in het eerste leerjaar) die mogelijk naar het Lwoo zou kunnen opstromen. Voor negen van hen is dat uiteindelijk daadwerkelijk gerealiseerd. Voor de leerlingen die na het eerste jaar praktijkonderwijs opstromen naar leerjaar 1 van het Lwoo/Vmbo geldt een ‘warme’ overdracht. Elke leerling wordt op de nieuwe school doorgesproken en het dossier gaat mee. Van de opgestroomde PrO-beschikte leerlingen, ontvangt Rozengaarde nog rapportages. Verder biedt de werkgroep PCL een mogelijkheid om naar het reilen en zeilen van deze leerlingen te vragen. 79
PrO Loopbanen
Hoe de PrO-beschikte leerlingen in de drie Vmboscholen worden opgevangen is afhankelijk van hoe het Lwoo in de scholen is georganiseerd. Hierin verschillen de drie scholen, maar op alle drie de scholen zijn ontwikkelingen gaande naar kleinschaliger settings met minder leerkrachten voor de klas (kernteams), een leerkracht voor de Avo-vakken e.d. Van de 34 direct in het Lwoo geplaatste leerlingen in 2005 zijn er vier na het eerste jaar vanwege hun leerprestaties weer teruggeplaatst in het praktijkonderwijs. Niet alle leerlingen die zouden kunnen opstromen doen dat ook. Sommige ouders vinden het belangrijker dat het goed gaat en dat hun kind met plezier naar de praktijkschool gaat. Een dergelijke leerling kan altijd na vijf jaar praktijkonderwijs nog doorstromen naar het ROC. Omzettingen van Lwoo naar PrO komen weinig voor. Rozengaarde staat dan wel op het standpunt dat het niet om een zodanig gedragsmatig moeilijke leerling moet gaan dat er alleen maar moeilijkheden te verwachten zijn. Dan moet er een ander traject gekozen worden. Rozengaarde waakt ervoor de opvangplek van het Vmbo te worden. Vanuit Rozengaarde gaan er zelden leerlingen naar cluster 4. Aanbod Het eerste leerjaar op Rozengaarde is nog vrij strak georganiseerd, vergelijkbaar met het basisonderwijs, maar met meer accent op praktijkvakken. Voor een deel van de leerlingen wordt met Promotie gewerkt. De leerlingen die meer aankunnen, wordt moeilijker leerstof en methodes uit het Lwoo aangeboden. Verder wordt naar maatwerk gezocht, wat betekent dat het aanbod variabel is. Er zijn mogelijkheden voor sociale vaardigheden, motorische remedial teaching, mentaal fysieke training e.d. In het tweede leerjaar worden de leerlingen voorbereid op de keuze die zij uiteindelijk zullen gaan maken. De interne stage bestaat uit ongeveer acht werkplekken in de school waarbinnen de leerlingen rouleren. Tijdens het derde leerjaar oriënteren de leerlingen zich verplicht in een aantal leerroutes. Daarna maken zij een keuze voor twee leerroutes waarin zij voor een periode van telkens vijf weken meedraaien. Daarna maken de leerlingen hun 80
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
definitieve keuze voor een leerroute. In het vierde leerjaar wordt die keuze gekoppeld aan stageplaatsen en aan certificering. Vanaf het vijfde leerjaar vindt de uitplaatsing naar werk plaats. Voor sommigen gaat dat sneller dan voor anderen, maar in principe wordt elke leerling geplaatst en nog twee jaar vanuit Rozengaarde begeleid vanuit de nazorg. Er zijn binnen Rozengaarde allerlei trajecten ontstaan in samenwerking met het ROC: • De Flexstroom: de leerlingen volgen gedurende 1 dag per week lessen op het ROC om te bepalen in welke richting ze bij een eventuele overstap na dat jaar in verder willen. • Het zelf geven en laten examineren van opleidingsniveau 1 trajecten door het ROC. • Leerlingen die op het ROC niveau 1 opleidingen volgen, maar die bij Rozengaarde blijven ingeschreven. In het laatste geval verzorgt Rozengaarde ook, als de leerling het certificaat heeft gehaald, de uitplaatsing en begeleiding naar de werkplek. Dat is niet het geval als leerlingen op eigen initiatief in de eindfase van het praktijkonderwijs naar het ROC gaan en zich daar laten inschrijven. Die leerlingen moeten, als zij al niveau 1 halen, zelfstandig een werksituatie zoeken, en dat is niet voor al die leerlingen weggelegd. Ook als zij niveau 1 halen biedt dat geen garantie voor werk. Er zijn ook leerlingen die na een paar jaar praktijkonderwijs naar het ROC ‘vluchten’, met name allochtone leerlingen. Die leerlingen kan de school niet tegenhouden. In die zin is het ongunstig dat het ROC drempelloos is. Op Rozengaarde merkt men dat de uitstroom naar het ROC groeiende is. Dit komt ten eerste omdat deze mogelijkheid er is en ten tweede omdat het ROC een ander imago heeft bij leerlingen en hun ouders. Veel praktijkscholen hebben daar mee te maken De school heeft een leerlingvolgsysteem waarin alles van de leerling is/wordt opgenomen, zoals absenties, handelingsplannen, journaals, persoonlijke leerplannen, oriëntaties, leerroutes etc. Bij de ontwikkeling van het LVS heeft de school ondersteuning vanuit het KPC gehad. Het systeem is nog niet helemaal ‘uit ontwikkeld’. 81
PrO Loopbanen
Het leerlingvolgsysteem is ontwikkeld om nog meer aan te sluiten bij de individuele mogelijkheden van de leerlingen. Met het oog daarop wordt het komende schooljaar ook het onderwijs anders georganiseerd. Er gaat gewerkt worden met week- en maandtaken vanuit IOP/PLP gesprekken. De leerlingen wordt gevraagd: ‘wat wil je bereiken en wat ga je daarvoor doen (bv. bij rekenen, bij Nederlands), wat heb je daarvoor nodig, etc’. Een deel van de leerlingen blijkt toch veel meer te kunnen als hen die kansen geboden worden. Een aantal leerlingen zal toch structuur geboden moeten en daardoor meer gestuurd moeten worden. Uitstroom De totale uitstroom van Rozengaarde in 2005 2006 staat in onderstaand overzicht vermeld. Opstroom naar Lwoo vanuit klas 1
11
Uitstroom naar werk vanuit klas 5,6
21
Uitstroom naar ROC vanuit klas 5,6
14
SW
4
Uitstroom zonder werk vanuit klas 5,6
9
Uitstroom naar REC vanuit diverse klassen
4
Uitstroom naar PrO vanuit diverse klassen
8
Onbekend vanuit klas 5,6
2
Dagbesteding
4
Wat is succes? Rozengaarde is van mening dat succes voor een praktijkonderwijs leerlingen betekent: dat zij op een goede plek in de maatschappij worden gebracht en een zelfstandig bestaan kunnen leiden. Het oorspronkelijke doel: het behalen van een goede werkplek, probeert Rozengaarde nog steeds na te streven naast de opstroommogelijkheid vanuit de groepen 1, die er altijd is geweest. Voor veel ouders blijft een diploma toch heel belangrijk, en in het praktijkonderwijs halen de leerlingen geen diploma. Rozengaarde biedt de leerlingen veel mogelijkheden. Met elke leerling worden coachingsgesprekken gehouden waarin wordt nagegaan wat de leerling wil en wat daarvoor nodig is. Daar wordt een traject op uitgezet. 82
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Er zijn veel richtingen binnen de school aanwezig, maar de school organiseert ook mogelijkheden buiten de school als de leerling iets wil wat de school zelf nog niet in huis heeft, zoals bv. een lascursus, heftruckopleiding. Tot nu toe zijn er veel praktijkuren in ‘symbiose’ aangeboden, maar dat is men aan het afstoten. De school gaat zelf meer werkmeesters en arbeidstrainers benoemen. In de nieuwbouw gaat men zelf die lessen verzorgen. Praktijkonderwijs is eindonderwijs, maar voor een deel van de leerlingen is dat toch aan het veranderen. Voor de betere PrO-leerlingen komen er meer mogelijkheden. Een praktijkonderwijs leerling is succesvol als de leerling uitgeplaatst wordt naar werk. Maar werk is niet het enige, ook vrije tijdsbesteding en actief burgerschap is belangrijk. Een praktijkleerling is succesvol als deze het ROC niveau 1 haalt en er een vervolgtraject met werk aan vast zit. Dat is een onderzoeksvraag: wat gebeurt er met de leerlingen die overstappen naar het ROC? Halen ze een diploma, krijgen ze werk?
2005/2006:
Totaal 103 leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs.
2005/2006:
65 leerlingen in praktijkonderwijs geplaatst. 33 leerlingen met vangnetconstructie in Vmbo/Lwoo geplaatst. 5 leerlingen in ISK geplaatst met vangnetconstructie.
2006/2007:
54 leerlingen zitten nog in praktijkonderwijs. 11 leerlingen zijn vanuit PrO opgestroomd naar Vmbo/Lwoo. 4 leerlingen zijn uit het Vmbo/Lwoo teruggestroomd naar PrO. 24 leerlingen zitten nog in Lwoo. 3 leerlingen zijn verhuisd. 2 leerlingen weet de school de bestemming niet van. 1 leerling zit in het Vmbo/Lwoo. 4 leerlingen weet de school de bestemming niet van. 83
PrO Loopbanen
Eind 2006/07:
84
54 leerlingen zitten nog in het PrO. 32 leerlingen nog in het Lwoo. 3 leerlingen zijn afgestroomd naar PrO (begonnen in PrO). 1 leerling is opgestroomd na 2 jaar PrO naar Lwoo. 8 bestemming onbekend. 5 verhuisd.
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
School D Karakterisering school Het Trias is een openbare Vmbo in Zaanstad. De naam geeft aan dat de school een samenvoeging is van drie verschillende scholen die vanaf schooljaar 2006/07 zijn ondergebracht in een nieuw schoolgebouw. Naast het Trias zijn er drie andere Vmbo-scholen die tezamen het totale aanbod aan Vmbo-opleidingen in Zaanstad verzorgen. Het Trias is in eerste instantie gericht op leerlingen in de Zaanstreek Noord en Wormerland. De school is groot en telt ongeveer 1400 leerlingen. In Zaanstad zijn twee zelfstandige scholen voor Praktijkonderwijs: de Brug en de Faam. Beide scholen hebben ongeveer 150 leerlingen. Op drie van de vier Vmbo-scholen in Zaanstad wordt leerwegondersteunend onderwijs geboden. In Zaanstad gebruikt men in plaats van Lwoo de term: ‘kleine groep’. Men heeft voor de term ‘kleine groep’ gekozen, omdat men van mening is dat het in eerste instantie om de zorgvraag van de leerling gaat, en niet om de bekostiging, en ook omdat men in Zaanstad van mening is dat de criteria voor leerwegondersteunend onderwijs behoorlijk arbitrair zijn. Zo worden in de ‘kleine groep’ niet alleen leerlingen met een beschikking leerwegondersteuning geplaatst, maar ook leerlingen die een kleine groep nodig hebben en die niet aan de criteria voor leerwegondersteuning voldoen. Aanmelding en plaatsing Alle leerlingen in Zaanstad die zich aanmelden bij het voortgezet onderwijs zijn in het basisonderwijs getoetst (met NIO, schoolvorderingentoetsen en de SVL). Op basis van de gegevens uit deze toetsen vullen de basisscholen een overdrachtsformulier in. Het advies van de basisschool bij leerlingen die extra zorg nodig hebben kan zijn: 1) Vmbo kleine groep, 2) OPDC, 3) praktijkonderwijs, 4) regulier Vmbo 1 (basisberoepsgerichte leerweg) met extra zorg of 5) Vmbo2 (kader/theoretisch/gemengde leerweg) met extra zorg. De scholen voor voortgezet onderwijs bekijken de overdrachtsformulieren en gaan na of de bij hen aangemelde leerlingen op hun school op hun plaats zijn. Leerlingen die voor de kleine groep in het Vmbo worden aangemeld kunnen leerlingen zijn die voldoen aan de Lwoo criteria, leerlingen in het grijze gebied/overgangsgebied en leerlingen met tegenstrijdige criteria en leerlingen die 85
PrO Loopbanen
voldoen aan de criteria voor het praktijkonderwijs. Hetzelfde geldt voor de leerlingen die worden aangemeld bij het OPDC. Ook hier kan het gaan om leerlingen die voldoen aan de Lwoo criteria, leerlingen in het grijze gebied/overgangsgebied en leerlingen met tegenstrijdige criteria en leerlingen die voldoen aan de criteria voor het praktijkonderwijs. De leerlingen die bij het Praktijkonderwijs worden aangemeld zijn over het algemeen de leerlingen die aan de criteria voor het PrO voldoen. Voor plaatsing van de leerlingen met een PrO beschikking in de kleine groep Vmbo, is toestemming van de PCL nodig. Dit zijn de zogenaamde PrO leerlingen met een T-verklaring. Meestal zijn het leerlingen in het grijze gebied of leerlingen met tegenstrijdige criteria. Voor plaatsing van leerlingen met een PrO beschikking in het OPDC geeft de toelatingscommissie van het OPDC de toelaatbaarheid beschikking af. Dat is zo afgesproken in het samenwerkingsverband om dubbel werk door PCL en toelatingscommissie OPDC te voor komen. Ook hier gaat het meestal om leerlingen in het grijze gebied of leerlingen met tegenstrijdige criteria. Het OPDC ‘Saenstroom’ genaamd, is gehuisvest in een oud schoolgebouw in Wormerveer. Het valt onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de drie Vmbo-scholen in Zaanstad die de ‘kleine groep’ bieden. Criteria voor toelating op het OPDC zijn: • een combinatie van leerproblemen en sociaal emotionele problemen • extreme leerachterstanden • ernstige sociaal emotionele problematiek Het OPDC biedt leerwegondersteunend onderwijs en kent twee stromen: de onderbouw basisberoeps en kader beroepsgerichte leerweg, en de schakelklas. De schakelklas is een soort tussenklas tussen basis- en voorgezet onderwijs, een extra jaar voor leerlingen om achterstanden weg te werken. Op het OPDC zitten ongeveer 180 leerlingen, waaronder leerlingen met ADHD, PDD-NOS, Asperger, en autistische leerlingen. De ernst van de stoornis bepaalt of de leerling in het OPDC dan wel in het reguliere onderwijs wordt geplaatst. Over het algemeen gaat het om kinderen die veel orde en structuur nodig hebben.
86
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Leerlingen met een PrO beschikking kunnen dus in de kleine groep Vmbo worden geplaatst/beginnen, of in het OPDC. In de kleine groep van het Vmbo gaat het meestal om PrO-leerlingen met leerachterstanden, maar het zijn wel gemotiveerde leerlingen en zonder aantoonbare sociaal emotionele problematiek. Bij de PrO leerlingen die in het OPDC geplaatst worden/beginnen is er vaak sprake van ernstige leerachterstanden in combinatie met sociaal emotionele problematiek. Maar tegelijk gaat het om leerlingen waarvan de basisschool of de testgegevens aangeven dat er toch wel meer in zit. De toelatingscommissie van het OPDC bepaalt of een leerling in de onderbouw Vmbo wordt geplaatst of in de schakelklas. De PrO leerlingen worden oha in de schakelklas van het OPDC geplaatst. ‘Voor bijna alle leerlingen uit de schakelklas wordt een PrO beschikking aangevraagd’. Maar soms speelt leeftijd een rol en wordt een PrOleerling toch in de onderbouw basisberoepsgericht geplaatst. In het grensgebied en bij tegenstrijdige criteria hanteert de Vmbo-school Trias als algemene regel dat voor de zekerheid een PrO beschikking wordt aangevraagd. Hierin speelt mee dat het later lastig is om een Lwoo-beschikking om te zetten in een PrO beschikking, terwijl kinderen met een PrO beschikking wel in het Lwoo kunnen (ver)blijven. Ook voor de ouders wordt zo duidelijk dat hun kind een grensgeval is waarvan moet worden afgewacht hoe het zich gaat ontwikkelen. Het gaat wel om leerlingen van wie men op basis van de gegevens de indruk heeft dat op termijn Vmbo mogelijk is. Overigens wordt bij tegenstrijdige criteria wel gekeken welke vorm van tegenstrijdigheid zich voordoet. Voor een deel van de leerlingen met tegenstrijdige criteria wordt Lwoo aangevraagd, voor een deel PrO. De Vmbo-school pleegt geen overleg met het praktijkonderwijs over de leerlingen voor wie door de Vmbo-school een beschikking praktijkonderwijs wordt aangevraagd. De PCL wordt ingeschakeld voor de noodzakelijke toelaatbaarheidsverklaring voor de PrO-leerlingen in het Vmbo. In een later stadium inventariseert de PCL wel bij alle vo-scholen hoeveel leerlingen met een praktijkbeschikking in het Vmbo ‘de kleine groep’ zijn geplaatst. Deze aantallen zijn bij het praktijkonderwijs bekend.
87
PrO Loopbanen
De school maakt deel uit van het samenwerkingsverband 27.1. Van dit samenwerkingsverband maken 3 havo-vwo scholen deel uit, vier Vmbo-scholen waarvan 1 school zonder kleine groep, en twee scholen voor praktijkonderwijs. De RVC is vooral ‘administratief’ bezig, in die zin dat haar werk streng begrensd wordt door de criteria. In de PCL vindt vooral het inhoudelijke overleg plaats. De PCL wordt door de scholen ingeschakeld bij de twijfelgevallenen voor consultatie. De PCL bestaat uit drie leden: een afgevaardigde van het Vmbo, een van het praktijkonderwijs en een onafhankelijke voorzitter. De scholen sturen hun aanvragen rechtstreeks naar de RVC. Bewegingen Hoe vergaat het de leerlingen vanuit de schakelklas? Vanuit de schakelklas kan een PrO beschikte leerling bij goede leervorderingen (de achterstand is ingehaald) rechtstreeks naar het Vmbo, de kleine klas. Heeft de leerling een fikse inhaalslag gemaakt, maar zijn er nog steeds leerachterstanden, of gaat het om een zeer kwetsbaar kind, dan blijft de leerling op het OPDC. Een derde mogelijkheid is dat de leerling geen enkele vordering heeft gemaakt alsnog naar het Praktijkonderwijs gaat. Voor 2006/2007 zijn de volgende gegevens beschikbaar: 50% (15 leerlingen) stroomt door naar OPDC onderbouw basisberoeps 1e jaar (12) of OPDC kaderberoeps 1e jaar (3), 10 leerlingen zijn naar de kleine klas, ook leerjaar 1, van het regulier Vmbo gegaan (Trias, Compaen of Pascal) en 5 leerlingen zijn naar klas 2 van het PrO gegaan. Hoe vergaat het de leerlingen die direct in ‘de kleine groep Vmbo’ zijn begonnen? Ligt het tempo en het niveau te hoog en lukt het de leerling ondanks alle inspanningen niet prestaties neer te zetten, dan gaat de leerling alsnog naar het praktijkonderwijs, in overleg met mentor, zorgcoördinator en ouders. Maar dat zijn er niet veel. Van de ongeveer 10 PrO beschikte leerlingen in het Lwoo stromen er 1 a 2 af. PrO beschikte leerlingen blijven in het Lwoo als hun prestaties voldoende zijn en het kernteam het idee heeft dat de basisberoeps gerichte leerweg haalbaar is. En sommige leerlingen kunnen zelfs de kaderberoepsgerichte leerweg halen! Dit jaar zijn er wel twee leerlingen. 88
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Vmbo-school Trias (openbaar onderwijs) werkt nauw samen met praktijkschool De Brug (openbaar). In- of opstroom vanuit de Brug komt op het Trias niet voor. De indruk bestaat bij de respondenten dat de praktijkschool De Brug vooral gericht is op het vinden van stages en werkplekken waar de leerlingen zich thuis voelen. ‘Men kiest voor het welzijn van de leerlingen. Na zoveel jaren negativiteit wil men dat ze nu positiviteit ervaren’. Er komt op het Trias in september nu wel een leerling vanuit het praktijkonderwijs, maar die leerling komt van een praktijkschool uit Den Helder. Zij begint in de eerste klas, in de kleine groep. Vanuit de andere Praktijkschool, de Faam (bijzonder onderwijs), stroomt wel eens een enkele leerling op (naar het Pascal college), dus die PrO-school heeft een iets andere filosofie (of toelatingsbeleid?) dan de Brug. Maar opstroom is niet voor elke leerling een optie. Voor sommige kinderen die niet zo weerbaar zijn is het beter in het PrO- traject te blijven ook omdat de begeleiding naar een werkplek daar gestalte krijgt. Als ze naar het Vmbo zouden gaan, zouden ze zelfstandig naar het Mbo moeten en dat is voor sommige leerlingen een brug te ver. Aanbod OPDC Het aanbod in de schakelklas (0 klas) bestaat uit een verdubbeld taalprogramma. In plaats van 4u Nederlands krijgen de leerlingen 11u per week. Verder is de invalshoek/insteek bij alle andere vakken begrijpend lezen. Men zet minder in op zelfstandig werken. Dat resulteert in enorme vorderingen. Voor rekenen (wiskunde) is er 4u per week. Verder is er veel begeleiding en extra aandacht voor de aanpak van de sociaalemotionele problematiek. In de schakelklas hebben de leerlingen 24u les en begeleiding van hun mentor. Het aantal mentor uren neemt af naarmate het leerjaar hoger wordt. In Vmbo 1 (OPDC) hebben de leerlingen nog 18u mentorles en in Vmbo2 nog 12u. Verder volgend de leerlingen in deze klassen het programma onderbouw Vmbo. De leerlingen hebben een vaste plek in de klas (de ‘bus’opstelling). Aanbod Vmbo/Lwoo Een PrO beschikte leerling komt altijd in de ‘kleine groep’. In de kleine groep komen leerlingen met motivatieproblemen, faalangst, pesters en gepesten, 89
PrO Loopbanen
leerlingen met leerproblemen, met sociaal emotionele problemen, maar niet zo zwaar dat OPDC gerechtvaardigd is. Die afweging wordt in samenspraak met de basisschool gemaakt. Het onderwijsaanbod voor de kleine groep is onderbouw basisberoepsgerichte leerweg, maar de groep is klein, evenals het aantal docenten waarmee de leerlingen te maken krijgen. Vaak is er een docent (mentor) voor de avo-vakken. De kleine groep biedt veiligheid en stuctiuur. Ouders De houding van ouders tegenover PrO is heel divers. Over het algemeen schrikken ouders wel, wanneer hun kind een beschikking praktijkonderwijs krijgt, en sommige ouders vinden het heel erg, ook al mag hun kind het in het Lwoo proberen, terwijl andere ouders het geen probleem vinden. Zij vinden het prachtig dat hun kind het op het Lwoo mag proberen en lukt het niet en wordt het toch Praktijk onderwijs, dan vinden zij dat geen probleem. Bij buitenlandse ouders ligt praktijkonderwijs over het algemeen wel moeilijk. Er valt vaak met hen niet over te discussiëren. Zij beschouwen een kind in het praktijkonderwijs als gezichtsverlies. Door geen diploma aan het PrO te verbinden geeft men ouders het idee dat het niets voorstelt. Voor ouders is een diploma een bekroning. Het Praktijkonderwijs ligt bij ouders over het algemeen moeilijk, maar vooral het basisonderwijs heeft daarmee te maken. Maar ouders zijn niet altijd gevoelig voor het argument dat het gaat om het kind en waar het kind het beste af is. 2005/2006:
Totaal 33 leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs.
2005/2006:
13 leerlingen met vangnetconstructie direct in kleine groep Vmbo geplaatst. 19 leerlingen met vangnetconstructie in schakelklas van het OPDC/Lwoo geplaatst. 1 leerling bij de school niet bekend.
2006/2007:
8 leerlingen zijn afgestroomd naar school voor PrO. 24 leerlingen zitten nog in het Lwoo (kleine groep Vmbo dan wel OPDC). 1 leerling is bij de school niet bekend.
90
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
Eind 2006/07:
8 leerlingen zitten nog in het PrO. 23 leerlingen zitten nog in het Lwoo (1 daarvan op een Vmboschool Alkmaar). 1 leerling is afgestroomd naar school voor PrO. 1 leerling is bij de school niet bekend.
91
PrO Loopbanen
School E Karakterisering school Het Valuascollege is een brede scholengemeenschap die bestaat uit Vmbo tot en gymnasium. Daarnaast is er een ISK 9 aan de school verbonden. Het Vmbo kent de afdelingen bouwtechniek, consumptieve techniek, handel en administratie en transport & logistiek. De school heeft vanaf schooljaar 2006/2007 een nieuw schoolgebouw. Er is een nieuw gebouw gekomen maar ook de oude gebouwen zijn bewaard en de ruimtes aangepast. Uitgangspunt was voor de school kleinschaligheid. De praktijkschool in de regio is het Wildveld. Aanvragen (De zorgcoördinator was voor het eerst betrokken bij de aanvragen van 2005/2006, en heeft die samen met een een collega verzorgd. Vanaf dit schooljaar doet de zorgcoördinator de aanvragen.) Er worden aanmeldingen gedaan bij de school. Wanneer de school inschat dat de leerlingen het Vmbo met Lwoo kunnen doorlopen wordt een Lwoo-aanvraag gedaan. De RVC geeft daarop een advies. Het wordt een PrO beschikking als het gaat om een leerling in het grensgebied en de RVC het “op het randje’ vindt. In een dergelijk geval wordt er een vangnet-constructie afgegeven, zodat, mocht het toch niet lukken in het Vmbo-, de leerlingen redelijk makkelijk de overstap kunnen maken naar praktijkonderwijs. Alle kinderen die van het speciaal basisonderwijs komen, krijgen bijna automatisch een PrO-beschikking. Er worden gesprekken gevoerd met de ouders. Ouders moeten ondertekenen dat hun kind met een PrO-beschikking start in het Vmbo/Lwoo. Dat proces wordt goed gevolgd door de school. De ouders wordt ook gevraagd te ondertekenen dat ze akkoord gaan met een overstap naar het praktijkonderwijs als de school kan aantonen en het nodig acht dat de leerling die overstap maakt. Dat werkt niet altijd even goed. Ouders vergeten nog wel eens dat ze dat ondertekend hebben en als ouders blijven weigeren dan is er toch een probleem. Men gaat bij de aanvragen sterk af op de adviezen van toeleverende basisscholen. Als die zeggen dat een leerling Vmbo/Lwoo aankan, dan neemt de school een 9
Op de ISK wordt voor alle leerlingen een LWOO-beschikking aangevraagd; géén PrO beschikking met vangnetconstructie
92
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
leerling aan. De school telt in schooljaar 0607 in de onderbouw Vmbo in totaal ongeveer 100 leerlingen met een Lwoo- of PrO beschikking. De meest zwakke Lwoo-leerlingen zitten in kleine aparte klassen van ongeveer 14 leerlingen bij elkaar en krijgen les van zo weinig mogelijk docenten. Vorig jaar zat de onderbouw nog in een ander gebouw met een grote speelplaats waar veel structuur geboden kon worden. Leerlingen hadden daar een thuislokaal. Elke klas had een lokaal waar ze de avo-vakken kregen en alleen voor handvaardigheid, techniek, informatiekunde en de gymlessen gingen ze uit hun klas. Dat schept een veilige gestructureerde omgeving waar deze leerlingen zeer bij gebaat zijn. Dit jaar zit men in een ander gebouw. Het begin van het schooljaar is zeer rumoerig verlopen. Men probeert dat gaandeweg in te halen, maar op dit moment zijn er bijvoorbeeld nog geen thuislokalen. De structuur en helderheid en de consequente aanpak van het team dat eerst op een aparte lokatie zat, probeert men nu weer opnieuw zorgvuldig op te bouwen. De school denkt dat het hele veilige en gestructureerde, het hebben van een eigen lokaal, eigen speelplaats en eigen fietsenstalling voor kwetsbare kinderen heel prettig zijn. Een klas bestaat uit 14, 15 kinderen, met zo weinig mogelijk docenten en worden vanaf het begin van het schooljaar heel nauw en van dichtbij gevolgd. Het zijn allemaal Lwoo-leerlingen. Daarom is de klassikale uitleg veel uitgebreider, worden er picto’s bij gebruikt. De docent heeft door het aantal kinderen ook de tijd om bij een ieder na te vragen ‘vertel eens, wat moet je nou precies gaan doen’. Op die manier wordt de instructie verlengd en dat werkt heel goed. Tussen het tweede en het derde rapport kijkt de school of de leerling het gaat redden. Dit jaar zijn er 2 eersteklassers die aan het eind van het schooljaar de overstap maken naar het praktijkonderwijs. Maar er zijn ook leerlingen die van een echte Lwoo klas naar een reguliere 2 bbl-klas de overstap maken. En er zijn er bij die doorstromen naar een 3k(ader)-klas, met een PrO-beschikking. De IQ-scores van leerlingen kunnen sterk verschillen (65-85). Daarnaast tellen de leerachterstanden. Er wordt ook sterk gekeken naar de adviezen van de basisschool. Voor aanname van een leerling is er altijd een gesprek met de basisschool, met de groep 8 leerkracht. Daar gaat men op af. Met testen is toch de ervaring dat onder druk van het moment of onder invloed van faalangst de scores vertekend zijn. Er zijn 2 leerlingen uit 2005/2006 voor wie een PrO-beschikking is aangevraagd en geen Lwoo-beschikking. Als leerlingen echt binnen de PrO 93
PrO Loopbanen
normen vallen wordt een PrO-beschikking aangevraagd. Maar dan zet men op het formulier erbij dat men de leerling een kans wil geven binnen een Lwoo-klas te starten, op advies van de basisschool. Het is moeilijk de vinger erop te leggen waarom kinderen het al dan niet redden in het Vmbo/Lwoo. Vaak heeft het te maken met de instelling en mentaliteit van een leerling; of deze bereid is om veel inzet te tonen. Er stapt eind van dit schooljaar een leerling over naar PrO, die heel hard gewerkt heeft maar het niet redt. De andere leerling stapt over omdat ze niet meer zo’n zin heeft om te leren. Die overstap ging ook niet zo moeilijk; maar voor het andere meisjes dat heel hard gewerkt heeft, was het wel een enorme teleurstelling. Als de overstap in de eerste klas gemaakt wordt is dat nog wat makkelijker te verteren, ook voor ouders. Maar er zitten dit jaar twee leerlingen met een PrO-beschikking als vangnetconstructie die in de tweede klas compleet uit de boot aan het vallen zijn. Als er dan overgestapt moet worden is het een ander verhaal. Een van beiden staat op de lijst. Die leerling heeft het anderhalf jaar binnen de Lwoo-normen goed gedaan in een Lwoo-klas (dus ook in de 2e). De thuissituatie is niet stimulerend en er is een traditie van voortijdig schoolverlaten. Deze jongen wil nu zelf naar een praktijkschool. Maar dat was een situatie die van te voren niet te voorzien was. Het is nog nooit gebeurd dat er leerlingen uit het praktijkonderwijs zijn opgestroomd naar het Vmbo/Lwoo. Ouders vinden het nog steeds heel moeilijk als hun kind naar een praktijkschool moet. De zorgcoördinator heeft uit ervaring geleerd dat het beter is om een afspraak met de leerlingen en de ouders te maken om gezamenlijk te gaan kijken op de school voor praktijkonderwijs. Er is geen andere school voor praktijkonderwijs in de regio dan het Wildveld. Er zijn een paar kinderen die maar heel kort in het Vmbo/Lwoo hebben gezeten en die heel snel ontspoord zijn en ernstige gedragsproblemen vertoonden. Voor die leerlingen is een REC-IV aangevraagd. Vorig jaar is ‘per ongeluk’ een leerling met een PrO-beschikking in een 1 bk (basis/kader)-klas terecht gekomen, en die gaat nu naar een 2k-klas. Die jongen was ook erg gemotiveerd. Ook de omgeving van de klas stimuleert; hij wordt helemaal meegetrokken. Er zijn meer leerlingen die van een echte Lwooklas doorstromen naar een b/k klas en daarna naar een k-klas. Er is een jaar geweest dat men met alle Venlose scholengemeenschappen afgesproken heeft dat men van de vangnetleerlingen de namen zou doorgeven. Nu 94
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
is dat niet meer nodig omdat de namen via de RVC bekend zijn bij alle scholen. De PCL speelt daar geen enkele rol in. Organisatie in de regio Sinds kort is er in Venlo een interdisciplinair team geformeerd. De expertisemedewerkers van de Stichting Speciaal Onderwijs Noord-en Midden-Limburg worden samengebracht in het IDT: één loket voor onderzoek, intake, trajectbegeleiding, advies en voorlichting. Als de school wil dat een leerling de overstap gaat maken van het Valuascollege naar het Wildveld, dan moet er een heel dossier samengesteld worden en voorgelegd aan de IDT, die vervolgens bepaalt of een kind dan naar het praktijkonderwijs kan. Sinds 1 augustus 2006 is dit team operationeel. Het werkt nog niet optimaal dus houdt de zorgcoördinator ook nog zelf gesprekken. Als het een logische overstap is en de ouders akkoord zijn en het is aantoonbaar dat het niet lukt dan is er nog een rechtstreekse overstap mogelijk, maar alleen op voorwaarde dat de gedragspsycholoog van de praktijkschool die ook in het IDT zit akkoord is. Dat is nu ook een beetje het verwarrende. Vroeger deed de school rechtstreeks zaken met het Wildveld, nu is het op papier wel duidelijk, maar in de praktijk nog niet 100%. In sommige gevallen is er een meerwaarde van het IDT, in sommige gevallen niet. Het kan een voordeel zijn dat ouders een trajectbegeleider krijgen aangewezen, een aanspreekpunt. Als REC IV moet worden aangevraagd voor een leerling kunnen ouders ook verwezen worden naar het IDT. Tegelijkertijd is de ervaring dat het bij de REC IV aanvragen ook een tussenstap is waardoor zaken langer duren dan nodig. Tot 1 januari 2007 was er een externe time-outvoorziening (TOP) voor 10 weken. Vanaf 1 januari heet het een bovenschoolse zorgvoorziening (BZV) waar leerlingen langer dan 10 weken zouden kunnen verblijven. Men is nog zoekende naar de eigen grenzen. Op papier is er plaats voor 40 leerlingen, maar op dit moment is er feitelijk maar plaats voor 10. Men gaat verhuizen naar een andere locatie die veel groter en passender is. Een van de leerlingen van 2005/2006 zal de eerste zijn die daar langere tijd is gebleven. Bij aanvraag voor een plaats in de time-outvoorziening leverde de school een onderwijskundig rapport en toestemmingsformulieren gesigneerd door ouders, leerling en school, een lijst met gebruikte methodes op school en een werkpuntenformulier. Daarna volgde een intake-gesprek waar de zorgcoördinator met de mentor heenging. Dan volgde een 95
PrO Loopbanen
klein samenvattend verslagje, op basis waarvan de beslissing werd genomen. Toen ging dat rechtstreeks, nu is er een zorgloket gekomen. Behalve de papieren die eerder al nodig waren moet er nu ook een verslag van de schoolpsycholoog die werkzaam is bij BCO en een handelingsplan van de voorafgaande maanden overlegd worden De BZV functioneert nog niet helemaal naar behoren, en er bestaat nu een wachtlijst door de huidige krappe behuizing. Er zijn situaties voorgevallen dat de school de aangemelde leerlingen na 2 weken terugkreeg, omdat de voorziening er ook geen raad mee wist. Het doel blijft ook in de nieuwe situatie ‘time-out’. Een ander doel dat erbij is gekomen is zorgen dat de leerling op de goede plek terecht komt. Volgen van leerlingen Leerlingen met een PrO-beschikking en vangnetconstructie starten altijd in een kleine Lwoo-klas van maximaal 15 leerlingen, en kunnen op verschillende plekken binnen het Vmbo terecht kunnen komen in de loop van hun schoolloopbaan. Worden de leerlingen met PrO-beschikking wel als zodanig herkend tijdens hun loopbaan, dus is/blijft men zich ervan bewust dat het om leerlingen met een PrO-beschikking gaat? De leerlingen vergeten dat vaak heel snel. Ook voor de school is het niet iets wat ze in het achterhoofd houdt. Als een kind meer zorg nodig heeft, krijgt de leerling die. En als de leerling met de meute meegaat, dan is het ook prima. “Het merendeel gaat heel prettig mee met de meute”. Zouden er op ‘t Wildveld ook nog leerlingen zitten die eigenlijk hier zouden kunnen meedraaien? Volgens de zorgcoördinator is dat waarschijnlijk niet het geval. De leerlingen die op deze Vmbo-school zitten zijn de leerlingen in het grensgebied. Men verwacht dat op ’t Wildveld toch eerder de leerlingen zitten die duidelijk in het PrO-gebied zitten. De zorgcoördinator verwacht dat de stromen leerlingen erg gestuurd worden door de basisschool. Ook de praktijkschool zal sterk afgaan op die adviezen. Het is bekend dat geen enkele ouder staat te trappelen om zijn kind naar het praktijkonderwijs te brengen. Voor ouders telt zwaar dat leerlingen in het praktijkonderwijs geen diploma krijgen. Leerkrachten groep 8 zullen al jaren in de gaten hebben dat het kind naar praktijkonderwijs moet. Hier in de regio zijn basisscholen daar open in, en het wordt ook ruim voor de tijd, zodra een leerling een Lwoo-test heeft gemaakt, met ouders, basisschool besproken en dan staat ook al vast dat het zeer waarschijnlijk een PrO-indicatie 96
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
zal worden. Er wordt uitvoerig over gesproken dat de school wel PrO gaat aanvragen maar dat er dan wel op het Vmbo gestart kan worden met een vangnet. Duidelijke PrO-leerlingen krijgt de school niet; die gaan meteen naar de praktijkschool. Op deze school zitten echt de grensgevallen. Bij leerlingen die van deze school afstromen is niet aan de orde dat ze eigenlijk een echte PrO-leerling waren, maar dat er wat voorvalt waardoor het misgaat. Er is geen zicht op hoeveel leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs uiteindelijk een diploma Vmbo behalen. Tot dusver is op de school nog niet systematisch bijgehouden hoe het leerlingen met leerwegondersteuning of met een vangnetconstructie vergaat in verdere schoolcarrière. Vanaf schooljaar 2005/2006 heeft de zorgcoördinator een start gemaakt met het volgen van de leerlingen met een beschikking voor praktijkonderwijs. Ook al doen leerlingen het goed, het is toch nodig om een vangnetconstructie te hebben. Naar ouders toe zeg je vanaf het begin: we gaan het proberen. En er is van te voren niet te voorspellen of iets fout of goed gaat lopen. Als het onverhoopt misloopt kan de overstap toch makkelijker verlopen. Het advies van de RVC is daarin ook belangrijk. Bij de leerlingen die in het Vmbo/Lwoo zitten komt het uiterst zelden voor dat ze afstromen naar het praktijkonderwijs. Dit jaar is dat aan de hand met een jongen die vorig jaar was aangemeld voor de praktijkschool op advies van de basisschool. Maar daar vond men hem te goed en hij is op het Vmbo gestart (met een Lwoo indicatie). Hij is getest. Voor de jongen is ook REC IV aangevraagd en toegewezen. De school blijkt goed in staat die leerlingen aan te nemen waar ze een aanbod voor heeft en die leerlingen doen het in meerderheid heel goed. Dat heeft te maken dat er een behoorlijk grote harde kern in het team zit die heel ervaren is. Gesprekken met leerlingen (met een PrO-beschikking) In de gesprekjes is duidelijk merkbaar dat de leerlingen zich op hun plek voelen op deze school. Ze wilden ook allemaal graag naar deze school toe na het basisonderwijs. Geen van allen heeft overwogen om naar het praktijkonderwijs te gaan. Een van de leerlingen gaat na dit jaar naar een 3K klas, een ander naar 2K. Geen van deze leerlingen heeft ‘vergelijkingsmateriaal’; men zit hier op school 97
PrO Loopbanen
en dat is gewoon. Een enkele leerling heeft een idee van een opleidings/ beroepskeuze, bij de anderen is dit nog twijfelachtig. Er is een leerlinge die het ondanks hard werken niet gered heeft. Aanvankelijk was de teleurstelling bij haar en haar ouders groot. Ze zijn samen met de zorgcoördinator een bezoek gaan brengen aan de praktijkschool en op dit moment overheerst de berusting. Ze kent nog niemand op de praktijkonderwijsschool. 2005/2006:
15 leerlingen met een PrO-beschikking, van wie 13 met een Lwoo aanvraag en 2 met een PrO-aanvraag. De beschikking was dus PrO of (in 13 gevallen) afwijkend PrO.
2005/2006:
plaatsing: alle 15 leerlingen in het leerjaar 1 Vmbo/Lwoo.
2006/2007:
13 Vmbo/Lwoo leerlingen in leerjaar 2. Een leerling naar speciaal onderwijs/in een gesloten inrichting (had niets te maken met PrO-indicatie). Een leerling naar time-outvoorziening.
Eind 2006/2007 -Een leerling van time-outvoorziening naar bovenschoolse voorziening en naar REC IV. -Een leerling in gesloten inrichting. -Drie leerlingen naar 3K. -Een leerling naar 3 B/K. -Zeven leerlingen naar 3B. -Een leerling stroomt door naar praktijkonderwijs. -Van een leerling is nog niet duidelijk wat er gaat gebeuren, doubleren of naar de school voor praktijkonderwijs (dat laatste wil ze niet).
98
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
School F Karakterisering school De school voor Praktijkonderwijs De Flint is een afdeling van het Dollard college, een scholengemeenschap voor gymnasium, atheneum, havo, Vmbo en Lwoo/PrO in de provincie Groningen. De Flint is een van de acht locaties van het Dollard College en is gevestigd in Winschoten op de locatie Bovenburen. De leerlingen zijn meestal afkomstig van het speciale basisonderwijs in Winschoten (Delta) of van reguliere basisscholen uit Winschoten en omringende gemeenten. Praktijkschool De Flint telt 180 tot 200 leerlingen, het Dollardcollege in totaal ongeveer 2500 leerlingen. Op de locatie Bovenburen waar de Flint is gehuisvest, zaten voorheen twee zelfstandige scholen: VSO-Lom en VSO-Mlk. Beide scholen zijn met het Dollard College gefuseerd. (Het SVO-Lom is onderdeel geworden van de zorgstructuur (LWOO) van het Dollard College en de Flint is als zelfstandige school onderdeel van Onderwijs Groep Noord). Vanuit die situatie maakt naast het praktijkonderwijs, ook een deel van het leerwegondersteunend onderwijs van het Dollard college gebruik van het gebouw op de locatie Bovenburen. Het gaat om de meer OPDC-achtige Lwoo-leerlingen (de ‘oude Lom kinderen’). Het leerwegondersteunend onderwijs op de lokatie Bovenburen is formeel geen OPDC. Aanmelding en plaatsing Het Dollard College maakt samen met het Ubbo Emmius deel uit van het samenwerkingsverband regio Winschoten. Er zijn vanaf februari drie momenten waarop de basisscholen de leerlingen voor het instroomonderzoek voor praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs bij de PCL van dit samenwerkingsverband kunnen aanmelden. De leerlingen van het Sbao worden niet getoetst. In de PCL worden de instroomgegevens vergeleken met de gegevens van de basisscholen: met het onderwijskundig rapport en het advies van de basisschool. Over het algemeen komen de adviezen van de PCL voor het grootste deel overeen met die van het basisonderwijs. Is dat niet het geval, dan wordt de basisscholen om aanvullende gegevens gevraagd. De leerlingen van wie de instroomgegevens niet overeenkomen met de gegevens van het basisonderwijs worden uitvoerig in de PCL van het samenwerkingsverband regio Winschoten besproken. Eventueel vindt aanvullend onderzoek plaats. Men vindt het de 99
PrO Loopbanen
verantwoordelijkheid van de scholen met elkaar om in goed overleg de juiste plek voor de leerling te bepalen. Getallen alleen zijn daarbij niet doorslaggevend; er zijn veel andere factoren die daarbij meespelen en die mensen met ervaring goed kunnen inschatten. Voor sommige leerlingen wordt dan een PrO beschikking aangevraagd met het voordeel van de twijfel: de vangnet constructie. Dat kunnen leerlingen zijn in het grensgebied/overlapgebied voor wie de basisschool Lwoo adviseert maar waarvan de PCL vindt dat het meer een PrO leerling is. Soms gaat het om leerlingen voor wie de basisschool zijn huiswerk niet goed gedaan heeft bijv. leerlingen met een hoog IQ maar met grote leerachterstanden waarvan op de basisschool de mogelijkheden nooit goed zijn onderzocht. Over het algemeen worden de PrO beschikte leerlingen met een vangnet constructie in de zogenoemde tussenklas van het leerwegondersteunend onderwijs (OPDC-achtig) op de locatie Bovenburen geplaatst. Een enkeling wordt in klas 1 van het Lwoo op de lokatie Bovenburen geplaatst. Daarnaast zijn er meestal zo’n 5 tot 10 leerlingen per jaar met een PrO beschikking die rechtstreeks in het Vmbo worden geplaatst. Dat zijn vaak leerlingen uit de laatste toetsronde, van wie de toetsgegevens erg tegenvallen maar die op grond van hun functioneren in het basisonderwijs meestal een Lwoo-advies hebben meegekregen. Voor de plaatsing in het Lwoo van PrO beschikte leerlingen wordt door de PCL een toelaatbaarheidverklaring afgegeven. De ouders moeten daarvoor tekenen. Aanbod en bewegingen In de tussenklas is er veel aandacht voor de sociale vaardigheden van de leerlingen, het is een kleine groep, er zijn weinig leswisselingen, de kinderen worden er goed in beeld gebracht. De leerlingen in de tussenklas volgen in eerste instantie een programma dat is gericht op het inhalen van de leer achterstanden. Gedurende het schooljaar krijgen ze steeds meer programma onderdelen die overeenkomen met dat van het eerste jaar basisberoepsgerichte opleiding Vmbo/Lwoo. Na een jaar stromen de leerlingen vanuit de tussenklas door naar het Vmbo/Lwoo leerjaar 1, tenzij in de tussenklas is gebleken dat zij het niveau niet aankunnen. Dan worden zij alsnog in het praktijkonderwijs geplaatst. In het praktijkonderwijs gaat men ervan uit dat de docenten in het Vmbo/Lwoo ervan op de hoogte zijn dat het om een PrO beschikte leerling gaat, want het dossier van de leerling gaat mee van de PCL of de tussenklas naar het Vmbo/Lwoo. (In het dossier zit een kopie van de PrO 100
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
beschikking en het toestemmingsformulier van de PCL). De Praktijkschool weet naar welke Vmbo/Lwoo school de PrO beschikte leerlingen gaan en staat op het standpunt ‘geen bericht, goed bericht’. Over het algemeen gaat het goed met deze leerlingen. In een enkel geval wordt door de PCL informatie gevraagd over de voortgang. Door de serieuze voorselectie, het maatwerk in het voortraject naar de RVC, stromen er vanuit het Praktijkonderwijs verder geen leerlingen nog op naar het Vmbo. In 2005 zijn er van de 67 leerlingen die een praktijkbeschikking PrO hebben gekregen, uiteindelijk 35 echt praktijkonderwijs gaan volgen. De overige leerlingen werden in de tussenklas geplaatst, of rechtstreeks in het Vmbo. Van de 35 leerlingen die praktijkonderwijs zijn gaan volgen wordt niet meer verwacht dat zij nog kunnen/zullen opstromen naar het Vmbo. Het zijn leerlingen met grote leerachterstanden op alle gebieden en een laag intelligentie die recht hebben op minder theoretische vakken en meer praktijkonderwijs. De Flint leidt de leerlingen op voor een plaats op de arbeidsmarkt en begeleidt de leerlingen naar een zo zelfstandig mogelijk functioneren in de samenleving. De leerlingen blijven over het algemeen 5 jaar op de praktijkschool de Flint. De opleiding is in drie fasen verdeeld. Fase 1 omvat de eerste twee leerjaren. Het onderwijsaanbod omvat vrijwel alle vakken en is gericht op de belangrijkste algemene, praktische, sociale en communicatieve vaardigheden. De school is druk doende om lesmaterialen van PrOmotie in te voeren. Fase 2 omvat het derde en vierde leerjaar. In deze fase wordt een begin gemaakt met eventuele specialisatie. De leerlingen volgen niet meer alle vakken en men probeert de mogelijkheden van de leerling in beeld te krijgen in verband met een toekomstig beroep. In het vierde leerjaar is er de mogelijkheid voor een oriënterende stage voor 1 of 2 dagen per week. In fase 3, het vijfde leerjaar, wordt er toegewerkt naar de toekomstige leef-, woon- en werksituatie. Stage en gerichte specialisatie behoren tot de mogelijkheden. Uitstroom Veel leerlingen stromen uit naar sociale werkvoorziening, enkele naar vrije bedrijven. Dat heeft alles te maken met de instroom. De PrO beschikte leerlingen met goede verwachtingen voor het Vmbo zijn er in het voortraject al uitge101
PrO Loopbanen
selecteerd. De leerlingen die in het Lwoo zijn geplaatst met een PrO beschikking zouden de leerlingen kunnen zijn die als zij praktijkonderwijs hadden gevolgd, misschien naar het mbo niveau 1 waren doorgestroomd. Het afgelopen jaar hebben 51 leerlingen de school verlaten. Daarvan zijn er 16 uitgestroomd naar de WSW, 9 naar het vrije bedrijf, 3 naar gesubsidieerde arbeid, 1 naar de jeugdgevangenis en 22 leerlingen naar ander onderwijs. Van deze 22 leerlingen zijn er 14 naar het ROC uitgestroomd, 2 naar REC 4, en 6 naar ander praktijkonderwijs (verhuisd). Ouders Niet alle basisscholen bereiden ouders voor op een mogelijke plaatsing van hun kind in het praktijkonderwijs. Nog steeds zijn er basisscholen die Lwoo adviseren, of geen advies geven omdat zij de confrontatie met ouders hierover uit de weg gaan. Nog steeds zijn er basisscholen die niet helder met de ouders communiceren. Met ouders wordt bijvoorbeeld gecommuniceerd dat het kind een laag niveau heeft en een eigen leerlijn, maar niet dat het drie jaar leerachterstand heeft en het niveau van een leerling van groep 5. Veel ouders kunnen niet accepteren dat hun kind naar het praktijkonderwijs gaat. Pas als ouders op de school komen en zien hoe de werkwijze van de school is, zien ze in dat het de juiste school voor hun kind is. 2005/2006
Totaal 65 leerlingen met een beschikking praktijkonderwijs.
2005/2006
37 leerlingen zijn in het praktijkonderwijs geplaatst. 28 leerlingen zijn in het Lwoo geplaatst.
2006/2007
34 leerlingen zitten nog in het praktijkonderwijs. 3 leerlingen (PrO) zijn verhuisd. 22 leerlingen zitten nog in het Lwoo. 5 leerlingen zijn afgestroomd naar het praktijkonderwijs. 1 leerling (Lwoo) is verhuisd.
Eind 2006/07
39 leerlingen zitten in het praktijonderwijs. 20 leerlingen zitten in het Lwoo. 2 leerlingen (Lwoo) zijn verhuisd.
102
Bijlage II Portretten van 6 scholen in hun regio
103