Oorspronkelijke stukken
Privatisering van de Ziektewet: uiteenlopende effecten bij zowel bedrijven als Arbo-diensten h.n.plomp, g.van der wal en a.n.h.weel Door de financiële gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid meer te laten drukken op afzonderlijke werkgevers wil de overheid bedrijven stimuleren om mensen die als gevolg van een medische beperking ‘arbeidsgehandicapt’ zijn, aan het werk te houden. Bedrijven zijn daartoe ook verplicht een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren en aansluiting te zoeken bij een Arbo-dienst.1 2 In deze bijdrage beschrijven wij een onderzoek naar de veranderingen die zich in de jaren negentig binnen Arbo-diensten hebben voorgedaan en de maatregelen die bedrijven hebben genomen om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Er wordt nagegaan in hoeverre uiteindelijk bedoelde effecten van de stelselherziening (minder arbeidsongeschikten, grotere reintegratie-inspanningen van werkgevers) dan wel nietbedoelde effecten (discriminatie van arbeidsgehandicapten, aantasting van de kwaliteit van Arbo-zorg) zijn opgetreden. methode Gegevens over het aantal Arbo-diensten en de omvang en personele samenstelling daarvan werden verzameld door middel van een schriftelijke enquête onder de leden van de Branche Organisatie Arbo-diensten (BOA). De BOA heeft 13 leden die allen hun medewerking aan het onderzoek verleenden. De ‘BOA-enquête’, afgenomen in september 1997, is zodanig opgesteld dat een vergelijking mogelijk is met het laatste getalsmatige overzicht van de Arbo-zorg van TNO Preventie en Gezondheid uit 1992.3 Gegevens over inspanningen van bedrijven op het gebied van arbeidsomstandigheden en over de aard van het met de Arbo-dienst afgesloten contract zijn ontleend aan het ‘Ziekteverzuim, arbeidsomstandigheden, reïntegratie en arbeidsongeschiktheid(ZARA)-werkgeverspanelonderzoek’. Het panel omvat een steekproef van 4000 werkgevers, gestratificeerd naar 11 bedrijfssectoren en 5 grootteklassen. Dit panel wordt in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met enige regelmaat telefonisch ondervraagd over ziekteverzuim, arbeidsomstandigheden, reïntegratie en arbeidsongeschiktheid. In het ‘ZARA-werkgeverspanelonderzoek’ is gevraagd naar de samenstelling van het
Vrije Universiteit, afd. Sociale Geneeskunde, Van der Boechorststraat 7, 1081 BT Amsterdam. Dr.H.N.Plomp, socioloog-epidemioloog; prof.dr.G.van der Wal, sociaalgeneeskundige. Amsterdamse Bedrijfsartsenopleiding CORVU, Amsterdam. Dr.A.N.H.Weel, bedrijfsarts. Correspondentieadres: dr.H.N.Plomp (e-mail:
[email protected]).
Zie ook de artikelen op bl. 1374 en 1379. samenvatting Doel. Evaluatie van de reacties van bedrijven en Arbo-diensten op de privatisering van de Ziektewet alsmede inventarisatie van bedoelde effecten (minder arbeidsongeschikten, grotere reïntegratie-inspanningen van werkgevers) en niet-bedoelde effecten (discriminatie van ‘arbeidsgehandicapten’, aantasting van kwaliteit Arbo-zorg). Opzet. Inventariserend enquêteonderzoek. Methode. Gegevens over het aantal Arbo-diensten en de omvang en personele samenstelling daarvan werden in september 1997 verzameld door middel van een schriftelijke enquête onder de leden van de Branche Organisatie Arbo-diensten (BOA). Daarnaast werden gegevens over inspanningen van bedrijven op het gebied van arbeidsomstandigheden in 1996 en 1997 ontleend aan de gepubliceerde resultaten van telefonische enquêtes onder een representatieve steekproef van 4000 bedrijven. Resultaten. Het aantal werknemers dat de Arbo-diensten verzorgen, was verdubbeld in 1997 ten opzichte van het aantal in 1991. Het aantal personeelsleden was ook verdubbeld, maar het aandeel van artsen in het totale personeelsbestand was afgenomen. Het aantal werknemers per arts was met 34% toegenomen. Afgaande op de aard van de afgesloten contracten met bedrijven kan men constateren dat de uitbreiding van de markt niet heeft geleid tot een bredere Arbo-zorg, wel tot een grotere variatie. Vooral grote bedrijven hadden meer initiatieven genomen om arbeidsongeschiktheid te voorkomen en om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. Middelgrote en kleine bedrijven hadden meer aan risicowering gedaan. Conclusie. De bedoelde effecten zijn in beperkte mate opgetreden; ze zijn vooral gesignaleerd in grotere bedrijven. Negatieve effecten zijn vooral aanwijsbaar in kleinere bedrijven; daar blijft bovendien de kwaliteit van Arbo-zorg het meest achter.
pakket diensten dat door bedrijven bij de Arbo-dienst contractueel wordt afgenomen. De gegevens waarvan in dit artikel gebruik wordt gemaakt dateren van november 1996 en mei 1997.4 5 Voor het hier gerapporteerde onderzoek is een aantal gegevens onderscheiden per type Arbo-dienst. Een zwakte van het ZARA-panel is de hoge non-respons (70%). Deze wordt echter voor een belangrijk deel gecompenseerd doordat de steekproef gestratificeerd is naar grootte en bedrijfstak en doordat er gecorrigeerd is op basis van populatiegegevens. De beperking van de ‘BOA-enquête’ is dat niet alle Arbo-diensten bij de BOA zijn aangesloten en er dus verschillende buiten het bestand vallen, met name kleine, regionaal opererende diensten. Bij het schatten van het marktaandeel van de verschillende typen ArboNed Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)
1369
diensten is daarvoor gecorrigeerd met behulp van de verdeling uit het ZARA-werkgeverspanel, die representatiever wordt geacht. resultaten Veranderingen in de Arbo-zorg door de stelselwijziging. Het totale aantal door Arbo-diensten verzorgde werknemers was in 6 jaar met 117% meer dan verdubbeld van 2,6 tot ruim 5,6 miljoen (figuur 1). Dat komt neer op een dekkingsgraad van 96% van de totale loonafhankelijke beroepsbevolking;6 in 1991 werd de dekkingsgraad op 44% geschat.3 Het aantal personeelsleden van Arbodiensten groeide met 120% in gelijke mate. De groei van het aantal bedrijfsartsen bleef hierbij achter; hun aantal groeide met 72% tot 1897 voltijdse eenheden, waarmee het aandeel van artsen binnen het totale personeelsbestand van Arbo-diensten daalde van 34% in 1991 tot 26% in 1997. Het gemiddelde aantal werknemers per bedrijfsarts nam daardoor aanzienlijk toe met 34%, van 2363 werknemers in 1991 tot 3159 in 1997. Het gemiddelde aantal cliënten berekend over alle personeelsleden van Arbo-diensten was vrijwel niet toegenomen, ondanks het feit dat het belang van ‘individuele verzuimbegeleiding’ als taak van Arbo-diensten sterk was toegenomen (zie verder). Het aantal Arbo-diensten was afgenomen van 189 in 1991 tot 142 in 1997 (zie figuur 1). Het aantal gecertificeerde diensten bedroeg volgens de opgave van het ministerie 118 op 1 juni 1998. Enkele tientallen diensten waren op dat moment dus nog niet gecertificeerd. Door de afname van het aantal Arbo-diensten enerzijds en de sterke groei van het aantal verzorgde werknemers anderzijds werd de gemiddelde omvang van Arbo-diensten meer dan verdrievoudigd: het gemiddelde aantal personeelsleden per Arbo-dienst nam toe van 16,9 voltijdse formatieplaatsen in 1991 tot 50,2 in 1997, terwijl het aantal verzorgde werknemers per Arbo-dienst groeide van 13.757 in 1991 tot 41.800 in 1997. Differentiatie binnen Arbo-diensten. Na 1993 verscheen er een groot aantal nieuwe, commerciële aanbieders op de markt van Arbo-zorg, die veelal werken met artsen die voorheen als verzekeringsgeneeskundige werkzaam waren. Het grootst waren de Arbo-diensten die waren opgezet vanuit de, voorheen met de Ziektewet belaste, bedrijfsverenigingen. Ze opereren alle landelijk, vaak binnen een bepaalde bedrijfstak. Met ruim 2 miljoen verzorgde werknemers hadden ze zich een bijna even groot marktaandeel weten te verwerven als de voormalige bedrijfsgezondheidsdiensten, die regionaal of als stafafdeling van een bedrijf opereren (figuur 2). Als groep hadden de laatstgenoemde diensten hun marktaandeel behouden, al deden zich binnen deze groep nogal wat veranderingen voor. Het aantal werknemers verzorgd door concerngebonden Arbo-diensten (enkelvoudige bedrijfsgezondheidsdiensten) liep terug met ruim 20% van ruim 988.000 in 1991 naar 775.000 in 1997, doordat veel grote concerns hun dienst privatiseerden of verkochten. Uitgedrukt in percentages was het marktaandeel van de voormalige bedrijfsgezondheidsdiensten 43,3%, dat van de Arbo-diensten die voortkwamen uit 1370
Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)
5 650 485
aantal verzorgde werknemers
+117%
2 600 000 7 024
aantal Arbo-personeelsleden (voltijdse eenheden)
+120%
3 200 1 897
aantal bedrijfsartsen (voltijdse eenheden)
+72%
1 100 142
aantal Arbo-diensten
–25%
189 843 812
gemiddeld aantal verzorgde werknemers per Arbopersoneelslid
+4%
3 159
gemiddeld aantal verzorgde werknemers per Arbo-arts
+34%
2 363 41 800
gemiddeld aantal verzorgde werknemers per Arbo-dienst
+204%
13 757 23%
percentage artsen in totaal Arbo-personeelsbestand
–12%
34%
figuur 1. Aantal verzorgde werknemers, personele samenstelling en cliëntbelasting in 1997 ( ) en 1991 ( ) van Arbodiensten die waren aangesloten bij de Branche Organisatie Arbo-diensten (BOA). Het aantal verzorgde werknemers in 1997 dat werd opgegeven door de BOA-leden werd gecorrigeerd op grond van de verdeling van werknemers over de verschillende typen Arbo-diensten.5
de bedrijfsverenigingen 41,2% en dat van de nieuwe, commerciële Arbo-diensten 15,5%. In figuur 2 zijn de typen Arbo-diensten op een aantal punten vergeleken. Wat betreft het aantal verzorgde werknemers waren de diensten die voortkwamen uit be-
875 825
aantal verzorgde werknemers
2 328 000 2 446 660 728
aantal Arbo-personeelsleden (voltijdse eenheden)
1 816 4 480 147
aantal bedrijfsartsen (voltijdse eenheden) aantal Arbo-diensten
427 1 015 26 5 111 782
gemiddeld aantal verzorgde werknemers per Arbopersoneelslid
1 226 700 3 877
gemiddeld aantal verzorgde werknemers per Arbo-arts gemiddeld aantal verzorgde werknemers per Arbo-dienst percentage artsen in totaal Arbo-personeelsbestand
5 218 3 091 21 000 455 000 28 000 20,2% 23,5% 22,6%
figuur 2. Aantal verzorgde werknemers, personele samenstelling en cliëntbelasting naar type Arbo-dienst in 1997: ( ): voormalige bedrijfsgezondheidsdienst; ( ): dienst voortgekomen uit een bedrijfsvereniging; ( ): nieuwe, commerciële Arbo-dienst. Het aantal verzorgde werknemers in 1997 dat werd opgegeven door de BOA-leden werd gecorrigeerd op grond van de verdeling van werknemers over de verschillende typen Arbo-diensten.5
58,3%
administratief dan wel procedureel individugericht pakket met uitsluitend verzuimbegeleiding
71,4% 28,3%
17,9% 9,9% 10,1%
bijzonder individueel pakket, waarbij naast het genoemde pakket ook overleg in een sociaal-medisch team en/of bemiddeling bij bespoediging medische behandeling worden aangeboden
22,0% 18,6%
Arbo-gericht pakket met arbeidsgezondheidskundig spreekuur, advisering over verzuim en Arbo-beleid, uitvoeren en beoordelen van risico-inventarisatie en -evaluatie, en trainingen, al dan niet naast een van de andere genoemde pakketten
61,3%
figuur 3. Contractueel afgenomen pakketten van diensten naar type Arbo-dienst: ( ): voormalige bedrijfsgezondheidsdienst; ( ): dienst voortgekomen uit een bedrijfsvereniging; ( ): nieuwe, commerciële Arbo-dienst.4
plicht bij ziekte zelf. De nieuwe, commerciële Arbodiensten hadden in elke grootteklasse, met uitzondering van de klasse van bedrijven met meer dan 500 werknemers, een marktaandeel van circa 15% van de totale werknemerspopulatie en ruim 17% van de bedrijven (zie figuur 4); dit illustreert het heterogene karakter van deze categorie Arbo-diensten. Reïntegratie-inspanningen van bedrijven. Uit het ‘ZARAwerkgeverspanelonderzoek’ bleek dat bedrijfsgrootte een goede indicator was voor de aard van de inspanningen die bedrijven leveren ter voorkoming van ziekteverzuim en ten behoeve van reïntegratie van gehandicapte werknemers. Grotere bedrijven hadden vaker een structurelere benadering van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid: ze pasten vaker specifieke maatregelen voor reïntegratie toe (figuur 5) en hadden vaker een systematische manier van verzuimbegeleiding, zoals het leveren van inspanningen om een bepaalde medische be-
percentage
drijfsverenigingen koplopers met gemiddeld per dienst 445.000 werknemers en een personele bezetting van ruim 360 voltijdse eenheden, terwijl hun aantal, met 5 diensten, het geringst was. De gemiddelde omvang van de voormalige bedrijfsgezondheidsdiensten was met 28.000 verzorgde werknemers en een personeelsbestand van 40 voltijdse eenheden aanzienlijk kleiner, maar hun aantal, 111, was groter. Doordat diensten fusies en nauwe samenwerkingsverbanden aangaan, zal dat aantal naar verwachting verder dalen. De cliëntbelasting per Arbo-personeelslid en -arts bij voormalige bedrijfsgezondheidsdiensten was ongeveer de helft van die bij de Arbo-diensten die voortkomen uit bedrijfsverenigingen. De nieuwe, commerciële diensten die zijn georganiseerd in de Vereniging van Onafhankelijke Arbo-diensten (VOAD) waren, met gemiddeld 8000 te verzorgen werknemers en met een gemiddelde van 14 personele eenheden, het kleinst in omvang. (De VOAD is een onderdeel van alle commerciële diensten die in figuur 2 staan.) Wat betreft het aandeel van artsen in het totale personeelsbestand waren de verschillen tussen de 3 typen Arbo-diensten minder groot. Uit figuur 3 blijkt dat er opmerkelijke verschillen zijn in de aard van de dienstverlening door de verschillende Arbo-diensten. De Arbo-diensten die voortkwamen uit bedrijfsverenigingen hadden met 71,4% van de bij hen aangesloten bedrijven een contract op grond waarvan uitsluitend procedurele individugerichte taken werden uitgevoerd of een administratief contract waarbij alle diensten op declaratiebasis werden geleverd. Dit is niet meer dan de voormalige bedrijfsverenigingen boden in het kader van de Ziektewet. De voormalige bedrijfsgezondheidsdiensten hadden in meerderheid Arbo-gerichte contracten, waarin naast individuele verzuimbegeleiding ook taken waren opgenomen die meer bedrijfs- en arbeidsomstandighedengericht zijn, zoals het arbeidsgezondheidskundig spreekuur, advisering over verzuim en Arbo-beleid, het uitvoeren dan wel beoordelen van de risico-inventarisatie en -evaluatie alsmede het geven van cursussen. De contracten van de nieuwe, commerciële Arbo-diensten hielden het midden tussen de beide eerstgenoemde typen; ze leverden relatief het vaakst bijzondere individugerichte diensten. Type Arbo-dienst en omvang aangesloten bedrijven. De gemiddelde grootte van aangesloten bedrijven verschilde ook duidelijk voor de verschillende typen Arbodiensten. Figuur 4 laat zien dat Arbo-diensten die voortkwamen uit bedrijfsverenigingen verreweg de belangrijkste aanbieders waren in middelgrote en kleinere bedrijven (minder dan 100 werknemers). Ze waren, gezien hun achtergrond, bij uitstek geëquipeerd voor het afhandelen van de taken die na het afschaffen van de Ziektewet door de werkgever zelf moeten worden uitgevoerd. Van de aangesloten bedrijven had 87% het risico van de loondoorbetalingsplicht bij ziekte ondergebracht bij een particuliere verzekeraar. Voormalige bedrijfsgezondheidsdiensten waren de belangrijkste aanbieders aan bedrijven met meer dan 100 werknemers; in deze grootteklasse droeg driekwart van de bedrijven het risico van de loondoorbetalings-
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
voormalige bedrijfsgezondheidsdiensten voortkomend uit bedrijfsvereniging nieuw commerciële
aantal werknemers 2-9
10-19
20-49
50-99 100-499 > 500
totaal
5,2
15,9
24,6
35,5
47,1
61,5
79,2
78,2 16,8
64,7 19,4
52,3 23,1
43,6 20,8
34,9 18,9
17,5 21,5
73,2 17,6
figuur 4. Aangesloten bedrijven per grootteklasse naar type Arbo-dienst: ( ): voormalige bedrijfsgezondheidsdienst; ( ): dienst voortgekomen uit een bedrijfsvereniging; ( ): nieuwe, commerciële Arbo-dienst.4 Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)
1371
beleid werknemers betrokken bij reïntegratiemaatregelen voor eigen rekening4 bedrijven die reïntegratiemaatregelen voor eigen rekening toepassen4
2,7% 3,1% 3,4% 7,1% 49,4% 64,7% 32,2%
bedrijven met systematische verzuimbegeleiding4
93,7% 100,0% 69,4% 79,9% 87,8%
bedrijven met een door de Arbo-dienst goedgekeurde risico-inventarisatie en -evaluatie5 selectie met het oog op verzuimrisico’s bedrijven die streng selecteren op verzuimindicatoren4 bedrijven die gebruikmaken van tijdelijke, kortdurende aanstellingen in verband met een mogelijk hoog ziekteverzuim4 bedrijven die gebruikmaken van aanstellingskeuringen4
38,1% 22,4% 17,2% 14,0% 18,2% 21,0%
6,2% 59,8% 93,3%
arbeidsvoorwaardelijke prikkels 89,4% 92,0% 98,6%
bedrijven die bij ziekte loon volledig doorbetalen5 47,4%
bedrijven waar WAOuitkering het eerste jaar wordt aangevuld5 bedrijven die arbeidsvoorwaardelijke prikkels (zoals wachtdagen) toepassen4
82,5% 89,4% 29,2% 34,6% 13,9%
figuur 5. Inspanningen van bedrijven ter voorkoming van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid voor 3 bedrijfsgrootten: ( ): L 500 werknemers; ( ): 50-99 werknemers; ( ): 2-9 werknemers; WAO = Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.4 5
handeling te versnellen en het plegen van systematisch overleg met de Arbo-dienst over werknemers met gezondheidsproblemen in zogenaamde sociaal-medische teams.7 Ook hadden ze vaker een door de Arbo-dienst goedgekeurde risico-inventarisatie en -evaluatie. Werkgevers in middelgrote en kleine bedrijven gaven aan dat de vergroting van het eigen risico bij ziekte en invaliditeit had geleid tot meer risicoselectie en het toepassen van arbeidsvoorwaardelijke prikkels. In deze bedrijven werd nieuw personeel sinds de stelselherziening scherper geselecteerd op verzuimindicatoren en er werd meer gebruikgemaakt van tijdelijke aanstellingen; ze betaalden vaker slechts het wettelijk minimum van 70% van het loon in geval van ziekte en invaliditeit en bij hen werden de eerste ziektedagen vaker niet uitbetaald. Aanstellingskeuringen werden met name in grotere bedrijven algemeen toegepast; vanaf 1 januari 1998 is vanwege de Wet op de Medische Keuringen het algemeen keuren evenwel niet meer toegestaan. 1372
Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)
beschouwing Door de verplichtstelling van de Arbo-dienstverlening is het aantal werknemers dat door deze diensten wordt bereikt spectaculair toegenomen, maar dat betekent nog niet dat er ook meer Arbo-zorg wordt verleend. Het pakket dat aan de nieuw gecontracteerde bedrijven wordt geleverd is in verreweg de meeste gevallen uitsluitend gericht op individuele verzuimbegeleiding en omvat niet meer dan wat de voormalige bedrijfsverenigingen boden in het kader van de Ziektewet. Het wordt wel anders – klantvriendelijker – aangeboden: een recent onderzoek laat zien dat werknemers de begeleiding bij verzuim door de bedrijfsarts verbeterd vinden.8 De grote verschillen tussen Arbo-diensten wat betreft omvang, cliëntbelasting en dienstenpakket weerspiegelen niet zozeer uiteenlopende visies op Arbo-zorg als wel grote verschillen in vraag ernaar. Gezien fusies en overnames die nog steeds gaande zijn, verder gaande rationalisatie en de samenwerking binnen de BOA zullen onderlinge verschillen tussen Arbo-diensten naar verwachting afnemen. De verschillen in aangeboden diensten zullen wel blijven bestaan, omdat Arbo-dienstverlening een markt is geworden waar niet de aanbieders bepalen wat er geleverd wordt, maar de afnemers. Dienstverlening die gedifferentieerd is naar prijs en product hoort bij een markt, maar roept ook direct vragen op naar de inhoudelijke kwaliteit van de dienstverlening en de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts.9 Diens individugerichte verzuimbegeleidingstaken zijn zowel absoluut als relatief toegenomen.10 Bedrijfsartsen rapporteren dan ook een grotere werkdruk, 40% meent dat zijn positie verslechterd is en volgens 26% is er verlies van de onafhankelijke positie van de arts.11 Het lijkt erop dat de kwaliteit van de Arbo-zorg en de positie van de bedrijfsarts door de marktwerking en prijsconcurrentie te veel onder druk zijn komen te staan. Wanneer wij kijken naar het uiteindelijk beoogde effect van de stelselherziening, dan is er na 1995/’96 sprake van stagnatie. Het schokeffect dat de in 1996 van kracht geworden Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte in het bedrijfsleven teweegbracht, heeft wel de particuliere verzekeraar een stevige positie verschaft op de markt van ‘employee benefit’-verzekeringen, maar heeft vooralsnog niet geleid tot minder verzuim en zelfs tot een stijging van het aantal arbeidsongeschikten. Het vergroten van de financiële consequenties van ziekteverzuim heeft ook de barrières bij de reïntegratie van chronisch zieken vergroot. Het ziekteverzuim daalde van 6,7% in 1993 tot 5,1% in 1996 en 1997, maar steeg weer in 1998.12 De instroom in de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering liep van 1,6% in 1993 terug tot 1,1% in 1995, maar steeg weer tot 1,3% in 1997.13 Het percentage werkende arbeidsgehandicapten bleef tussen 1995 en 1997 1,3, ondanks de uitbreiding van de Arbo-zorg en het sterk aantrekken van de arbeidsmarkt in deze periode.5 7 Dit is aanzienlijk minder dan de 5% die de wetgever zich in 1986 in de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers als streefdoel stelde. Het midden- en kleinbedrijf is niet alleen minder bereid of in staat om een verzuim- en Arbo-beleid te voe-
ren, het levert deze bedrijfstypen ook minder op. Ze zijn te klein om het risico van loondoorbetaling bij ziekte zelf te dragen en gemiddeld is hun premie ook hoger dan die welke grotere bedrijven per werknemer betalen.7 Voor grotere bedrijven is er minder noodzaak om het verzuimrisico te verzekeren, ze hebben meer profijt bij het voeren van een eigen Arbo- en verzuimbeleid en ze zijn derhalve meer geneigd te werken aan beheersing van arbeidsongeschiktheidsrisico’s. Kort gezegd, de door de overheid bedoelde effecten van de stelselherziening treden vooral op in grote bedrijven; onbedoelde effecten zijn er in kleinere bedrijven en daar blijft de Arbo-zorg achter bij wat ervan mag worden verwacht. Marktwerking is allerminst een panacee voor het bevorderen van de maatschappelijke deelname van gehandicapten en chronisch zieken aan het arbeidsproces; er kunnen zelfs averechtse effecten optreden. Aanvullende maatregelen (zoals in de Wet (Re)integratie Arbeidsgehandicapten van juli 1998) zijn nodig om de marktwerking te sturen.
1
2
3
4 5
6
7 8
9
A.G.ter Huurne van het Instituut voor Arbeidsvraagstukken, Tilburg, voerde een aantal bewerkingen uit op het databestand van het ZARA-werkgeverspanel (najaar 1996); hiervan werd gebruikgemaakt bij het samenstellen van figuur 3 en bij de schatting van het totale aantal werknemers per type Arbodienst.
10
11
12 13
abstract The social security reform: different effects in companies as well as Occupational Health Services Objective. To evaluate the reactions of companies and Occupational Health Services (OHSs) to the reform of the social security system by the government of the Netherlands; especially to inventory to what extent intended effects (more handicapped workers employed, more reintegration efforts) and unintended effects (exclusion handicapped workers, deteriorated quality OHSs) occurred. Design. Inventory survey. Method. Data on number of OHSs and their sizes and staff compositions were collected in September 1997 through a questionnaire sent to all members of the National Association of OHSs (BOA). In addition, data on efforts of enterprises in the area of working circumstances in 1996 and in 1997 were derived from the published results of enquiries by telephone among a representative random sample of 4,000 enterprises. Results. The number of employees in the care of the OHSs was twice as high in 1997 as in 1991. The number of OHS staff members had also doubled, but the proportion of physicians among the total staff had decreased. The number of employees per physician had increased by 34%. The nature of the contracts concluded with enterprises shows that the extension of the market has not led to more extensive OHS care, although it has brought about greater variation. Generally, large companies developed a policy to prevent disability and to employ more handicapped workers, while small and medium-size companies more often tried to exclude people that is at risk for disability or absenteeism. Conclusion. Intended effects occurred to a limited extent in larger companies and unintended effects mainly in small and medium-size companies.
literatuur Plomp HN. Regime-omslag in de bedrijfsgezondheidszorg in Nederland: van aanbiedersmarkt naar afnemersmarkt. In: Buijs PC, Oosterom T, Wolvetang H, redacteuren. Handboek bedrijfsgezondheidszorg. Utrecht: Bunge; 1999. A4-1/1-8. Plomp HN, Wal G van der, Weel ANH. Marktwerking in de sociale zekerheid en Arbo-dienstverlening. Ned Tijdschr Geneeskd 1999; 143:1374-8. Putten DJ van, Draaisma D, Heuvel SG van den, Smulders PGW, Willems JHBM. Monitoring van bedrijfsgezondheidszorg. Leiden: Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde TNO; 1992. Huurne AG ter, Deursen CGL. ZARA-werkgeverspanel rapportage najaar 1996. Den Haag: VUGA; 1997. Huurne AG ter, Veerman TJ, Deursen CGL, Fux RAP, Schellekens EILM, Vissers AMC. ZARA-werkgeverspanel rapportage 19961997. Den Haag: VUGA; 1997. Het Bredase onderzoeksbureau Helioview meldt dat 3,2% van alle bedrijven per 1 januari 1998 nog geen contract had met een Arbodienst. Staatscourant 14 januari 1998. Veerman TJ, Huurne AG ter. ZARA-werkgeverspanel rapportage 1995-1996. Den Haag: VUGA; 1996. Vuuren CV van, Verboon F, Buijs PC. Voor en na de privatisering van de Ziektewet: werknemers over de veranderingen in de Arboen verzuimwetgeving. Amsterdam: Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden/TNO; 1998. Plomp HN, Weel ANH, Wal G van der. Professionele integriteit binnen commerciële Arbo-dienstverlening. Ned Tijdschr Geneeskd 1999; 143:1379-82. Docter HJ, Fortuin RJ, Kuitert HDWB. Tijdsbesteding van bedrijfsartsen en andere deskundigen in Arbo-diensten. Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde 1996;4:203-13. Willems JHBM. Privatisering van de Ziektewet: ervaringen van bedrijfs- en verzekeringsartsen. Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde 1998;6:98-102. Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandbericht Gezondheidsstatistiek 1998;6:26-7. Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid, jaaroverzicht AAW en WAO 1997. Amsterdam: Landelijk Instituut Sociale Verzekering; 1998.
Aanvaard op 3 februari 1999
Bladvulling Het rangnummer in het gezin Prof. X heeft een studie gepubliceerd, waarin hij tot het besluit komt, dat 3/5 van de groote talenten of genieën eerstgeborenen waren en dat verder nagenoeg alle knappe menschen nº. 2 of 3 of wel het heksluitertje zijn geweest. Onder de vele groote eerstelingen, die hij noemt, vindt men schopenhauer, luther, karel de groote, alexander de groote, heine, mahomed, molière, byron, carlisle. Onder zijn ‘tweedelingen’: beethoven, cuvier, rousseau, garibaldi, shakespeare, plato, aquino, tasso waren nº. 3, schubert was nº. 14, loyola en franklin nº. 13 en volta nº. 7, al deze vier waren benjaminnetjes. Dr. dupureux, de causeur der Belgique médicale, vindt dit alles niets prettig voor de middennummers. Maar men kan er uit afleiden, dat een eenig kind – tegelijkertijd eerste en laatste – ontzettend geniaal moet worden; dat een gezin waarin nº. 4 de laatste is, nog al goede kansen heeft, en dat de wereld uit louter genieën zal bestaan, zoodra men besluit alle kinderen die na nº. 3 geboren worden, met uitzondering van het jongste af te maken. Dupureux is daar erg voor: hij is de jongste van de negen! (Berichten Buitenland. Ned Tijdschr Geneeskd 1899;43II:6401.) Ned Tijdschr Geneeskd 1999 26 juni;143(26)
1373