Prins
bezoeken aan Leiden.
Oranjes bezoeken aan Leiden vallen samen met gewichtige tijdstippen in zijn leven en dat stad. Laat mij er in ons jaarboekje van mogen verhalen, mijne wijsheid puttend uit gedrukte en ongedrukte bescheiden, de laatste meest ten stads 1567. 1566 was ook het jaar van Het hier Zondag 25 Augustus en den vooral 26 had gewoed. Oranje, als stadhouder van Holland en Zeeland geroepen om de rust te herstellen, werd te Antwerpen opgehouden en had Hendrik van Brederode, den beroemden geuzenleider, opgedragen alvast in zijne gaan. Den September kwam hij plaats met zijne gemalin, gravinne Amalia van naar, twee zusters van Prins, wellicht met Amalia’s broeder en benevens voorts Anna of Elizabeth of Mijne Geschied. v. d. Hervorming binnen Leiden. 1908, blz. 225-236.
44 groot gevolg van Haarlem, op doorreis naar Utrecht, bij Leiden aan. De stadsregeering verwelpoort en onthaalde hem en komde hem buiten zijn gezelschap in de hem vrijen doortocht verzekerend. Men had lang geaarzeld vóór men hem toeliet, omdat de regeering in hare meerderheid nog niet geus- of hervormingsgezind was. Enkele dagen later, 14 September, schreef de landvoogdes vrije Prins uit Antwerpen, zou besloten prediking toestond totdat Z. M. zonder hindernis van religie”. De overeenkomst tusschen de gouliet regeering 19den vernante en de In deze dagen van de pui ten raadhuize aflezen. weifelde Oranje nog en geen partij kiezen, zaak noch tusschen den dienst des Konings en der Nederlandsche vrijheid, noch tusschen den ouden en den nieuwen godsdienst. Zijn hart ging uit naar het vertrapte volk, maar met zijn gansche verleden breken, als edelman, als royalist, als katholiek. . . . wie durft hem oordeelen, dat hij nog aarzelde, al liep hij gevaar aller vijand en niemands vriend te worden. Hier te Leiden hadden die van de nieuwe religie de kerk der Minnebroeders aan het Utrechtsche veer in gebruik genomen, maar, daar zij zich bovendien min of meer oproerig toonden, zoodat de regeering er zelfs over dacht B. fol. 274 v. vlgg. Vandaar immers het Broedertjespad.
garnizoen in te nemen, omdat zij op de schutters niet rekenen kon, besloot zij Oranjes hulp in te roepen. De Prins was 12 October naar Holland gekomen, 14 December 1566 van Utrecht naar Amsterdam gegaan, waar hem 20 Januari 1567 het om zijne presentie verzoek autoriteit alle verdere desordre te doen Nog hadden de nieuwgezinden de overheid voor eene nieuwe moeielijkheid gesteld door te verzoeken ook te Leiden te mogen voor befaamde dertig tonnen gouds, die voor vrije godsdienstoefening heette men Philips te willen aanbieden, maar die wezenlijk op23 Januari stand moesten voorbereiden. 1567 tusschen 3 en 4 uur na noen kwam de Prins binnen de stad. De tresoriersrekening van dat jaar burgemeesteren ontbreekt, en wij weten niet den gast hebben onthaald, noch waar hij logeerde, maar reeds Zaterdag 25 Januari werd in zijn tegenwoordigheid en die van den heer van Rijswijk, president van den Hove het verdrag door de gedeputeerden van de religie, t.w. Georgius Aponius, den en vier oudereerste gereformeerde gemeente in onze lingen Het gebruik der Minnebroederskerk sloeg stad. Z. Exc. hun af, maar zij kregen verlof eene houten kerk te bouwen, de bekende geuzenkerk buiten de Witte poort naast het blokhuis. De verdere En niet luthersch. Zie mijn a. w. blz. 246 vlg., alwaar blz. 247 noot 1 moet de Confessio tana variata van 1540.
46 dezer gemeente ligt buiten het bestek van dit opstel. De Prins keerde kort daarop naar het Zuiden terug, in Maart was hij te Antwerpen en, toen de onzen onder Jan van Thoulouse bij onder klokslag dier stad jammerlijk door de Spanjaarden werden geslagen, bedwong hij de gereformeerden binnen de muren, die hunne broeders wilden te hulp snellen, eene houding, die hem bijna het leven kostte. Den llden April week hij uit naar den Dillenburg, en dan begint de tweede, levens, hij kiest partij, hij glorieuse periode wordt schutsheer, de bevrijder der benauwde Hier te Leiden trad gelijk overal de reactie in: nadering had der landvoogdes den verloren moed hergeven. Eerst 23 Juni 1572 werd Leiden geus. 1572. De Prins had eind September 1572 zijne troepen te Roermond ontbonden en zich met een zestigtal getrouwen over de Zuiderzee naar Enkhuizen begeven, waar immers de prinsenvlag van de torens 20 October trad hij daar aan wal. Uit deze dagen is die brief aan zijn broeder Jan, waarin hij zijn tegenspoed meldt en waarin o.a. deze ontroerende zinsnede: ,,Estant resolu de partir vers et Zeelande pour maintenir les affaires par tout que possible sera, ayant delibéré de faire illecq ma sépulture”. maakte hij zich Groen van Prinsterer Archives IV 4.
47 op om de geus geworden steden te bezoeken en 6 November 1572 hoorden de Leidsche poorters afburgemeesteren en gerechte lezen: dat terstont die middagh binnen stede verbeyden die van mijnheer van mijn genadighen die Prince van Orangiën Heere den grave van der Marck”. Alle schutters moesten vóór één uur zich met hun geweer en wapenen bij het raadhuis verzamelen. Aldus zouden zij in hun stad doen wat het geuzenlied voor allen gezongen had: ,,Ras Seventien provincen, Stelt U nu op de voet, te Dat van der Marck, Arvergezelde, kon hem slechts schadennen” den, 12 Augustus had hij het Minnebroedersklooster verwoest, in den nacht van 10 op 11 December zou hij Cornelis Musius, den prior van St. Aagten te Delft, hier te Leiden ellendig ombrengen, tot droefheid des Prinsen, eene zwarte in onze stadsgeschiedenis. Het is waar, dat de van Naarden, tien dagen vroeger, de gemoederen in heftige beroering had gebracht. Thans, 6 November 1572, kwam Oranje niet alleen om zich te laten huldigen, er moest ook van Dorp geld zijn voor den opstand. Jhr. innen, bijgestaan door schout Henzou drik van Broeckhoven. De Prins deed hier dezelfde
48 droevige ervaring op als elders: de lieden zaten vast op hun geld, er waren er, die de stad verlieten te ontgaan! Akelige schrielom maar de heid, den Prins sinds lang niet ongewoon. In 1570 4000, door de had zijn agent Wesembeke van de Delftsche vrienden beloofd, er maar 200 ontvangen en de Dordtenaren hadden hem met 40 afgeest en effet une pure mocquerie”, scheept. Oranje met reden. Thans moest de ring ten onzent nog den 4den December doen aflezen, dat allen die den Prins iets hadden geleend zelf had 14 Novemhet ook moesten storten. ber Leiden verlaten, reizende naar Delft. Het was een vroege winter: men reed dien dag schaatsen op stede vestgrachten. Hist. Gen. Utr. 1874, blz. 171 vlg. op 28 Nov. en 13 Dec. 1572. Orlers Kroniekje op 4 Dec. jaars. Fruin V. 153 vlg., die ook wijst op het waarmede de Prins zulke teleurook zijn brief van 27 Febr. 1573 stellingen uit Delft aan de gemeenten der ballingen in Norwich, alleenlick ons voornemen Thetford en Ipswich: aen te grijpen dieghenen, die tegenwoirdelijck bij deur te veele giericheyt liever zouden lijden ‘t verderft van een ontallick getal vrome christenen, dan doir eene mededeylinghe heurder goeden dieselve mitsgaders die vrijheyt haers vaderlandts te helpen bescherNyet dat wij daerdeur verhoopen men dieselve tot eenich beweginghe ofte verbeteringhe te brenghen, want verhardt wesende in heur groote richeyt qualick van te verwachten .. Gachard, Corresp. 73 vlg. Orlers, Kroniekje op datum in druk blz. 566.
Kort daarna ontdekte van Dorp een aanslag op ‘s Prinsen leven. In het begin van aan een burgemeester Februari 1573 had hij van Delft, Hugo Janssen, geschreven dat, den Prins uitleveren, de koning de rijkelijk zou. Van Dorp ontdekte den bode te Leiden, nam hem gevangen en zond den brief naar zijn aard, gematigd met den aan Oranje, burgemeester handelde en hem alleen huisarrest gaf. 1573. in den vroegen morgen Den dag waarop ellendig het leven liet, 11 December 1572, gelijk wij boven aanstipten, was het beleg van Haarlem spande zich op het uiterste in om begonnen. de dappere stad te ontzetten. Daartoe kwam hij had de 7 Juni 1573 te Leiden. Reeds den stadsregeering de burgerij opgeroepen om het bedreigde Haarlem te hulp te snellen, ,,een van de principaelste steden van ons aller lidtmaet”, daarbij met nationale leukheid opmerkende, dat ,,veel beter is zijn vijandt voor eens deur te schutten dan voor zijn eigen Ieder die ‘t gemeene vaderland lief had Pieter de Carpentier aan de gemeente te Londen d.d. Schiedam 13 Febr. 1573 in Eccl. Lond. Dat. 1, 198 vlg. Bor, Oorlogen, 431 a zegt dat de burgemeester inderdaad onschuldig was en kent de ontdekking van den brief aan den Heer van Batenburg toe. Bleyswijck, Delft blz. 446 vlg. weet niet dat de bode te Leiden werd gegrepen.
50
en zijn eigen lijf en goed, mitsgaders wijf en wilde beschermen, moest zich voor het ontzet opmaken, opdat niet deze vrome burgers door faulte van bijstand vermoord en verworgd zouden worden. Derhalve moest ieder Zijne Vorstelijke Genade in zijn loffelijk voornemen gewillig 5den Juni beval de volgen. En ring der stad, dat alle bootsgezellen en schippers, die op de schepen van oorlog op de Haarlemmerpaspoort verlaten meer hadden, zich terstond weder aan boord moesten Toen Oranje 7den in de stad gekomen was, besloot men verder, dat alle burgers, die zich bereid hadden verklaard mede op te trekken zich bij mr. Andries Allaertsz als hopman zouden laten inschrijven, geheel uitgerust en geproviandeerd, terwijl ook de of gravers zich moesten aanmelden. Door expresse last van moest de burgerij ook alle spaden en ijzeren schoppen inleveren in het proviandshuis bij de Nieuwe brug op het Steenschuur, tegen vergoeding van de waarde, opdat het den pioniers niet aan Te Leiden verzamelwerktuigen ontbreken zou. den zich ook de burgers uit andere steden, die aan het ontzet zouden meewerken, 150 uit Rotterdam, 250 uit Delft, 120 uit Dordrecht, 100 uit Gouda. De Aflezingsboek C., op datum fol. 69 vlgg. Aflezingsboek C op datum, fol. 71r. Den Juni 1573 zond den bode Cornelis Ulrichsz. naar Tres.boek 1573 fol. den gouverneur van Vermoedelijk om ook hem om manschappen te vragen. C. op 13 Juni 1573. fol. 73r.
Prins had een zwaar hoofd in den uitslag, omdat het geen was tegen welgeoefende Spanjaarden te strijden. Maar hij gaf toe aan den sterken aandrang en bood zelfs aan mede te trekken, maar de Staten van Holland konden hem gelukkig van dat plan afbrengen: al te kostbaar was zijn leven voor de goede zaak. Van Sassenheim uit, waar men een kamp had opgericht, trok het kleine legertje met 4 of 500 wagens proviand den 8sten Juli ‘s avonds naar Haarlem op, de Spanjaarden, door verraders gewaarschuwd, legden zich in den Haarlemmer Hout in hinderlaag en hadden eene met de onervaren lieden licht spel: het slachting zonder genade, omtrent 700 bleven op het veld, sommigen redden zich in de duisternis wagens werden buit van den korten nacht, gemaakt. De aanvoerder Van Batenburg bevond zich onder de gesneuvelden; was hij dronkenschap) de oorzaak van dezen zwaren tegenslag, dan heeft hij er met zijn leven voor geboet. Bor geeft eene lange lijst van de Delftsche burgers, misschien bestaat er ook eene van Leidsche burgers, die mij dan echter is Juli ging Haarlem haar ontsnapt. Den deerlijk lot is bekend. 440a. Bor zegt, dat sommigen die dronkenschap geloochend hebben; de meeste schrijvers zwijgen er over. In een Bijvoegsel achter 1 1006 geeft Bor nog een lijst van de Goudsche burgers, die zijn uitgetrokken, met eigenaardige bijnamen als Jan Treurniet, den Jonge van der Goude, Jacob Cornelisz. wit in den mond, Cornelis
52
1574. In Leiden had men alle reden om het ergste te .De stemming was gedrukt, de nieuwsgierigen geloofden gaarne het ergste. Vrouwen en kinderen liepen in ledigheid langs de straten, pende en snappende, vernemende naar tijdinghe, en wat zij dan kwalijk verstonden zeiden zij ook kwalijk na”. Daardoor brachten zij groote onrust onder de anderen, en wie de geruchten geloofden zwaarmoedig en wilden geen werk meer dit mishaagde en dat doen. Geen wonder hij der verzocht tegen dit ijdel en geDe vaarlijk alarmeeren maatregelen te nemen. vroedschap was flinker, zij besteedde reeds een dag na Haarlems val den bouw van een bolwerk buiten de Witte Poort aan en den Juli van zulk een ravelijn buiten de Rijnsburger Poort. aanving in den nacht van Toen het tweede 25 op 26 Mei 1574, was Leiden, trots de ernstigste waarschuwingen van den Prins, onvoorbereid en slecht geproviandeerd. bevond zich toen te Dordrecht, waar de Staten vergaderden, in diepen rouw om het sneuvelen zijner broeders op de kerheide, 14 April van dat jaar, maar ongebroken tiktakker, Jan boerevijand e.a. zooals ook in de Leidsche sententieboeken bijnamen als Half-verbrant, Vroegbedorven. Aflezingsboek C. OP 9 Juli 1573, fol. 76r. Men zie den ontroerenden brief des Prinsen uit Dordrecht 7 Mei 1574 aan graaf Jan, Archives IV 386, die in alle schoolboeken behoorde te staan afgedrukt.
53 en van stonde aan voor het ontzet der stad werkzaam. Den 30sten Juli dreef hij met Paulus het lang beraamde plan door, om Rijnland, land en onder water te zetten en mine in dat bad te smoren, een plan, waartoe hij met onafmatbaar de ingelanden stak men eindelijk overreed had. Onder zijne de dijken door en intusschen beraadslaagde hij te Rotterdam met Boisot over de vloot, die over het verdronken land Leiden zou komen ontzetten. Daar te Rotterdam is de Prins toen 10 Augustus zwaar ziek geworden, volgens zijn geneesheer, den beroemden Pieter van Foreest, den lateren aar, er uitvoerig over geschreven heeft, koorts met kwaadaardigen buikloop. Met pleisters van kweepitten op de maag, met de toediening van rozenbottels, limoenstroop, bouillon van kapuinen, van pimpernoten en wat verder de pharmacopea anno 1574 voorschreef heeft Maar ook Foreest de ziekte gelukkig een andere gebeurtenis heeft die beterschap gebracht. Want toen de hooge patiënt ziek lag, in eene heete kamer van den Schuttersdoelen, waar men door besprenkeling en het uitspreiden van groene takken de temperatuur trachtte te doen dalen; eenzaam (12 Juni 1575 zou hij met Charlotte De reohtvaardiging dier uitdrukking bij Fruin, V. G. 48. Uitvoerig bij Fruin, V. G. 53-57. Zie ook Petri Foresti Alcmariani . . Observationum . . Opera omnia. Rothomagi 1653, tom. primus, lib. V, observ. VII, pag. (geheel door Fruin t.a.p. vertaald).
54 van Bourbon huwen) en met zijne alleen; geschiedde het den 28sten Augustus, dat Cornelis bij hem aan ‘t bed trad: er waren boden uit Leiden gekomen, die, eer zij terugkeerden, gaarne wilden zien om het gerucht van zijn dood te kunnen tegenspreken. sprak hem aen, hoe sijn Exc. was en waer al zijn volk was, hij met een stemme, dat van hem doen zijne bedienden, om hen niet te besmetten, want dat hij seer krank was, gaf men dacht aan pest) hem evenwel gehoor, en verstaende dat Leiden noch van den vijanden niet in en was genomen, so verheugde hij hem, en dankte God, en van die ure terstond te beteren en nam de sake van de ontzettinge wederom bij der hand”. Den 28sten September, een zonnige dag, liet de Prins zich op een galei tusschen de schepen op de Noordaa rondroeien, overal met gejuich begroet. om 2 uur ontving hij de tijding Zondag 3 van het ontzet, in de Walenkerk te Delft, en liet haar van den kansel aflezen. Maandag 4 October kwam hij ‘s avonds in de stad. nam zijn intrek bij Dirk van foort, en als een bewijs hoe hij altijd door bezig was sta hier de volgende post uit het tresoriersboek: ,,Noch aen Jacob Gerritsz. en Gerrit Jacobsz., Bor, Oorlogen 1 551a uit den mond van De treffende woorden over beterschap in dit sober en daarom te ontroerender verhaal hebben wij onderstreept.
55
schuytvoerders, te samen ter dat sy 4 Octobris 1574 een bode van in aller gentie uyt dese stede op Delft ghevuert hebben, 3 1.” In een brief, nog te Delft begonnen maar te Leiden beëindigd, gewaagt hij van de vreugde in de verloste stad en zegt te hopen dat de overwinVan een feestelijke inning vrucht zal ‘dragen. tocht kon nog kwalijk sprake zijn, toch zou men officieel relaas van vorsten komst hebben verwacht. In plaats daarvan vinden wij op 4 October deze zeker noodige maar ietwat ontnuchterende bevelen: advies van commissarissen verbieden die van den gerechte om vee van huisluiden ten platten lande te rooven of vermangelen of vernielen”. ,,Item te helen, slachten kennis der te en die in ‘t minst te gaen op op lijfstraf”. Natuurlijk dat haring en wittebrood den honger niet voldoende stilden, maar dit was nog geen reden om bij de boeren of in de proviandschuiten in koeien te gaan te klimmen. En slachten zonder betaling van accijns ging leven was schade voor de stadskas. voort maar nuchter is het. Om aan den nog nijpenden nood tegemoet te komen hield men in gingen andere steden inzamelingen. Delfft Octobris (hierin: . .mitt bitt Sie wollen bei.. . . freundlichen Iieben unsz der . . . . entschuldiget nhemen.. . P.S. te fraw Leiden (hierin: was grosse freudt unter dem alhie gewesen. . . . lième série, tom. V 75 ss.
56 sarissen van 5 October met wagens en schuiten in Delft rond en haalden brood, boter en kaas, vleesch, spek en visch op tot een waarde van 10000 caroli. Het is gul en aartsvaderlijk! En al deze bemoeiingen, terwijl er nog vijandelijke lagen! Men nog troepen bij Ter afstand. Oranje ging tijdens geen oorlog op zijn verblijf te Leiden ook in de buurt op inspectie, 8 October b.v. naar de Kaag, om zorg te dragen dat die plaats, de sleutel tot de Haarlemmermeer, den 9den naar de Gouwsche sluis, versterkt waar een geweldige schans gelegd werd. zaak was het verzetten van de Wet, Een d.i. de verandering regeering, wat toch moest geschieden, omdat zij weinig betrouwbaar was gebleken. Echter was het in strijd met der voorrechten: de vroedschap was onafzetbaar. Toch moest men de slechtsten uit hen afzetten en buiten hen om nieuwe regenten kiezen. Daarom zette de Prins door, opdat de vrijheid niet wederom gevaar zou Hij wilde den naar Gouda afreiontsloeg hij 22 leden der vroedschap zen, en benoemde vier nieuwe burgemeesteren, Willem van Willem van Loo, Claes Huygensz. Gael en Dirk Jacobsz. van Montfoort. Dus niet van der Werff, maar voorjaar 1577 zou hij weder in dat ambt optreden. De andering is echter niet ver genoeg gegaan: de geest van ongezeggelijkheid jegens den Prins was niet wilde niet dwingender verdwenen; maar was. optreden dan
57 V. 1580. Oranjes bemoeiingen met Leiden bleven talrijk. De allervoornaamste is natuurlijk de stichting der zijne onvergelijkelijke gave aan onze stad, waarvan hij de opening op 8 Februari 1575 echter niet bijwoonde. In 1579 trad hij verzoenend OP in den strijd tusschen den gereformeerden kerkeraad onder leiding van Pieter Cornelisz en de stadsregeering met Jan van Hout, met wien Caspar Coolhaes éénstemmig was, over de oude kwestie ook over de Kerk van het gezag dat der toekwam. De Prins, altijd verlangend tweedracht vuur te bluste bannen, zond deputaten om met even weinig vrucht helaas als zijne twee brieven d.d. Antwerpen 14 April en 12 Augustus 1579. In 1580, het jaar van den Ban tegen en van Orlers’ de beroemde Apologie van op Vrijdag 5 kroniekje een bezoek van Januari. Doch in dat jaar viel 5 Januari op een Dinsdag, maar bovendien was de Prins toen immers in Antwerpen, waar hij 9 Januari tot de Staten-Generaal die beroemde redevoering over den vrede, waarin hij tegenover den laster zijner vijanden zich beroept op de waarheid van Eerst zijn leven, aan het algemeen belang gewijd. den lsten Februari 1580 kwam hij in Den Haag. In drie jaar had hij Holland niet gezien. Het verraad Origin. archief, Kerk no. en 6 Ruth Willem de Zwijger, bew. 235 vlg. Men vindt de gansche remonstrantie van bij Bor, a.w.
58
van Rennenberg valt 3 Maart, gedurende die maand blijft de Prins in Holland, 7 April keert hij naar Antwerpen terug. Orlers moet zich dus vergist hebben. Maar is kort daarop toch in Leiden geweest? Er is een post in onze tresoriersrekening van 1580 van drie ponden aan drie ter van haren ‘diensten stede met spelen gedaen ten tijde binnen stede 25 Het is was als wesende mogelijk, maar juist in deze maanden (de inden Raet sitten, Prins) steets aen ‘t Roer nu in Brabandt Vlaenderen dan over Den November was te Delft. Is de Prins inderdaad dien 25sten Mei in Leiden geweest, dan heeft die maaltijd, denk ik, plaats dan ook heeft gehad in het Prinsenhof, waar gelogeerd. Zeven jaar later heeft zijn weduwe daar onderdak gevonden en met het verhaal daarvan kan ik het relaas dezer vorstelijke bezoeken besluiten. De terreinen hoek Rapenburg en Voldersgrac’ht naar den kant van de Breestraat waren eerst ingenomen geweest door S. convent voor nonnen van de derde orde van S. Franciscus. Weinig na het beleg bestemde men die gebouwen voor Prinsenhof of logement ten behoeve van aanzienlijke personen, die op hun doorreis hier korter of langer vertoefden. Wel is waar heeft men daar in 1575 de Academie Everh. van Bor, a.w.
Historie der Ned.
fol. 26a.
59 onder dak gebracht, maar reeds in September Bagijnehof. Prins is verplaatst naar het er zeker dikwijls geweest, ook Jan van Hout heeft er een poos gewoond en er 10 en 11 November 1578 ambtshalve een maaltijd aan de hooge op Martini te doen autoriteiten gegeven gebruikelijk was. De kosten waren 198. maaltijden”, zegt Van die dagen van geen gering nut geweest zijn, om elkanders inneraan te lijke neiging te polsen, of de ken, omdat het geheim des gemoeds zich best door den ontdekt en leert wie men vertrouwen mag”. Er was aan het convent veel Mees Claesz. maakte er eene besloten bedstede tot feeringe van prinsen logement voor 18 pond (20 Juni 1579). Jan Anthonisz. lijstenmaker, man en voogd van Ariën Daniëlsdr. uitdraagster, leverde een comtoir met een opslag (boekenkist met op10, een buffet voor 13 en slaand deksel) voor vier verbonden kooien (slaapgelegenheid) voor 6, wederom tot stoffeeringe van ‘s prinsen logeDecember Trijntje ment een ledikant voor 13 (10 Febr. 1580). een schut voor 3.50 (27 Dec. 1579) en Pietersdr. een besloten bedstede voor 24 Juni 1581). Voorts maakte Thoenis er in 1578 nieuwe schoorsteenmantels, bol- en kruiskozijnen, dubbele vensters, hij herstelde de Tresoriersrek. 1578, Van Leiden,
1580 406a.
fol.
60
deuren en liet de zolders opschuren. Jan Arentsz. de leidekker herstelde boven omhoog de en dakbedekking (Mei 1579). Dezelfde Thoenis zorgde ook voor de dakvensters (Dec. 1579). De glazenmaker deed er zijn werk o.a. in de keuken, die van den secretaris placht te zijn” (13 Maart 1581). Ook aan de leering dacht stadsregeering en zij liet van elke nieuwe aanwinst inventaris opmaken. Zóó b.v. 22 Febr. 1586 bedden met hoofdpeluw en oorkussens; gevoerde roode dekens van Engelsch laken; vier witte Spaansche dekens en slaaplakens. Den 4den Augustus van datzelfde jaar schafte de stad zich voor het prinsenlogement aan voor ‘t eerst van gebruyckt te worden in ‘t vier de sleutelen gemerkt, acht groote, acht middelbare en acht kleine schotelen, acht sausieren (sauskommen) en drie dozijn taeljooren (borden) Toch was nog weinig huis, en dat mag de reden geweest zijn, dat het b.v. in stad er kosteloos een harer 1599 leeg stond en boden, Jan Derksz., wonen liet, terwijl het gedeelte eertijds de kloosterkerk, als aan de stads artilleriehuis dienst deed, bewaarplaats van kanonnen en haakbussen. Doch ‘zelfs in dit weinig aantrekkelijk gebouw logeerden nog soms Alle posten in rekeningen op data. Omslagen vroein de portefeuille Fabricage, 17de eeuw, ger Stadsarchief, thans geïnv. als Secretarie-archief omslagen nos. 5215-5221.
61 zienlijke reizigers. Louise de Coligny hield er verblijf van 11 Maart tot 3 Juni 1585. De stad zorgde toen voor een nieuwen en rijken inboedel, meubelen, linnengoed, glaswerk, maar liet meteen, nuchter, een stuk teekenen, den dag van haar komst, waarbij zij beloofde alles na gebruik te zullen teruggeven. Het dokument met de der prinsss luidt: dese kloeke voirs. geïnventariseerde meubelen bekendt mevrouw de princesse, weduwe van memorie, ontfangen te hebben van Pieter schepen als incopinghe van deselve goederen bij die van den gerechte sijnde; belovende na ‘t van die weer op te leveren in handen van burgemeesteren. den elfden Martii 1585. Geteyckent bij Louise de Coligny”. Toch schijnt zij bij haar vertrek iets te hebben mogen medenemen, ik denk tegen taxatie overgenomen, althans in dezelfde belangrijke portefeuille Fabricage 17de eeuw bevindt zich suyt ce que dit vel slordig beschreven papier: la Princesse ayt prins avecq elle en lande le 3de 1585. Deux tapisseries quatorze oreilles, huyct couvertures de say, huyct lits avecq leur traversins, neuf tures et une enz. Ook linnengoed. Later is de prinses er nog eens geweest. meesteren”, leest men in een merkwaardig stuk, ,,door een hellebardier verwittigt sijnde dat Blok, Leiden
17.