Prijsvorming in de varkensvleesketen
Willy Baltussen Paul Bens Frank Bunte Emil Mihaylov Erno Kuiper Robert Hoste Gé Backus
Met de hulp van Jan Bolhuis en Arjan Wisman
LEI, Den Haag, Oktober 2011
1
1
Inleiding
De prijsvorming in de varkenshouderij staat sinds 2000 onder druk. De varkensprijzen hebben sinds 1997 meer onder dan boven de kostprijs gelegen. In 2005 en 2006 waren opbrengsten en kosten inclusief een vergoeding voor de eigen arbeid in evenwicht. Sindsdien staat de vergoeding voor de eigen arbeid onder druk. De variabele kosten worden weliswaar gedekt – met uitzondering van 2007 – maar de opportuniteitskosten voor de eigen arbeidsinzet worden niet langer goedgemaakt. Dit betekent dat het gezinsinkomen en de besparingen onder druk staan. De slechte financieel-economische positie van primaire bedrijven in Nederland hangt niet samen met een verslechtering van de prijsvorming voor varkensvlees, maar wel met de relatief hoge kosten die samenhangen met milieu- en dierenwelzijnseisen en de hoge voerprijzen in 2007/2008 en 2010/2011 (zie figuur 4). Dit geldt ook voor de varkensprijzen in andere EU landen (zie AMI (2010), AMI-Marktbilanz Vieh und Fleisch 2010, Tabel 10.12). De Europese markt is één geworden. De af boerderijprijzen waren in Nederland relatief hoog in 2006 en 2008. Binnen Europa geldt dat de varkensprijzen relatief laag zijn in Denemarken en Nederland, de twee belangrijkste exporteurs, en relatief hoog in Duitsland, Hongarije en Polen. De exportpositie van Denemarken en Nederland is voor een belangrijk deel gebaseerd op de lage kosten en prijzen voor varkens. De kosten van milieu- en dierenwelzijnseisen zijn in Nederland relatief hoog. Dit geldt met name ten aanzien van de kosten van milieueisen inclusief de kosten voor productierechten (Figuur 3).
Eurocent per kg geslacht gewicht
25 20 15 10 5 0 NL NL 2007 2013
Milieu
FR FR 2007 2013
Dierenwelzijn
DE DE 2007 2013
DK DK 2007 2013
Volksgezondheid
ES ES 2007 2013
Ruimtelijke Ordening
PL PL 2007 2013
Productierechten
Figuur 3. Extra kosten door beleidsmaatregelen in 2007 en 2013 per land (eurocent/kg geslacht gewicht) Bron: Hoste (2011).
De varkenscyclus in de oude vorm bestaat niet meer. Het aanbod van varkens(vlees) op de EU markt is vrijwel continue groter dan de vraag. Dit heeft als gevolg dat perioden van schaarste en hoge prijzen niet langer voorkomen, tenzij er een ernstige veterinaire crisis uitbreekt. Werden de toenemende prijzen voor varkensvoer in 2008-2009 nog gecompenseerd door toenemende varkensvleesprijzen, de recente toename in de prijzen van varkensvoer heeft (nog) niet geleid tot substantieel toenemende prijzen af boerderij (Figuur 4).
2
270
Indices van varkensvlees, varkensvoer en olie Basis 2004-2006 = 100 245 220 195 CPI
170
PPI af slachterij
145
PPI af boerderij
120
VP varkensvoer 95
Olie
70 45 20
Figuur 4: Prijsindex voor varkensvlees af boerderij, af slachterij en in de retail, prijsindex voor varkensvoer en de prijsindex voor olie (basis: 2004-2006=100) Bron: consumentenprijs : CBS; overige prijzen LEI. Uit figuur 5 blijkt dat er een sterk verband is tussen de schommelingen in de consumentenprijs en die van de prijs voor varkensvlees af boerderij.
7.50
1.80 1.70
7.00
1.60 1.50
6.50
1.40 1.30
6.00
Consumentenprijs Producentenprijs
1.20 1.10
5.50
1.00 5.00
0.90 200 5
200 6
200 7
200 8
200 9
201 0
Figuur 5. Consumentenprijzen en producentenprijzen van varkensvlees in euro’s per kg, incl. BTW Bron: consumentenprijs : CBS; producentenprijs LEI. De lage prijzen voor varkens worden aan marktfalen geweten. In dit rapport gaan wij na of dit het geval is. De tweede vraag die centraal staat in de studie is of er oplossingen voor de slechte prijsvorming zijn. Kan de keten waarde creëren – ook voor zichzelf - door producten te produceren met meer of in ieder geval een andere smaak, gezonder voor de consument, et cetera?
3
In deze notitie ligt de nadruk op de vers vleesmarkt in Nederland. Hierbij dient men zich te realiseren dat van een varken van 118 kg levend gewicht slechts 70 kg geschikt is voor humane consumptie (zie Hoste et al , 2004). Van deze 70 kg vlees wordt een deel als vers vlees verkocht en een deel wordt verwerkt tot vleesproducten. Volgens ING Economisch Bureau (2011) komt circa 25 kg van het dier als ‘ sterrenvlees in de schappen. Deze laatste verhouding is sterk afhankelijk van het land (in Spanje en Duitsland is het aandeel vleesverwerking veel groter dan bijvoorbeeld in Nederland) maar de exacte verhouding tussen vers en verwerkt is niet bekend.
4
2
Theorie
Er zijn in beginsel drie mogelijke oorzaken van marktfalen op het terrein van prijsvorming. 1.
2.
3.
Marktmacht. Bepaalde schakels in de keten zijn sterk geconcentreerd. Dit geldt de slachterijen, de vervolgfases in de vleesverwerking (uitsnijderijen en de vleeswarenindustrie) en de supermarktketens. Er bestaat de verdenking dat bedrijven in geconcentreerde markten in staat zijn leveranciers en afnemers uit te knijpen. Dit is geen wet van Meden en Perzen. Theorie en empirie wijzen uit dat de prijs in geconcentreerde markten kan variëren van de kostprijs tot de monopolieprijs1; Gebrek aan informatie. Het is mogelijk dat partijen een slecht onderhandelingsresultaat boeken, omdat zij te weinig inzicht in de verhouding tussen vraag en aanbod hebben. Met name kleine partijen hebben waarschijnlijk niet de capaciteit om voldoende informatie te verzamelen over de actuele prijsverhoudingen. Er bestaat een eenvoudige oplossing voor dit probleem. Partijen kunnen een intermediair inschakelen om voor hen informatie te verzamelen en/of te onderhandelen. Dit is één van de klassieke functies van de coöperatie. Een andere oorzaak voor marktfalen ligt op het terrein van externe effecten: de milieubelasting van de productie; Een andere mogelijke oorzaak voor marktfalen ligt op het terrein van externe effecten: de milieubelasting van de productie en distributie van vlees. Er bestaan in potentie negatieve externe effecten. Echter, als de productie en distributie van varkensvlees onvoldoende belast wordt, zijn de markt- en consumentenprijzen eerder te laag dan te hoog. Er kan op dit punt ook een ander probleem zijn als er geen level playing field in Europa bestaat (verschil in belasting door nationale overheden). In dat geval worden de concurrentieverhoudingen door het milieubeleid verstoord. Merk echter op dat omdat de milieubelasting in het dichtbevolkte Nederland hoger is dan elders, hier ook hogere kosten ontstaan bij gelijke normstelling binnen de EU.
Er zijn ook andere mogelijke oorzaken van lage prijzen die niet aan marktfalen liggen, maar het gevolg zijn van marktwerking: Overcapaciteit. Er is sprake van een overaanbod aan varkensvlees en/of een overcapaciteit aan slachthaken. Het uit de markt halen van overcapaciteit is een langdurig proces2. Figuur 6 laat zien dat de verhouding tussen de productie en consumptie van varkensvlees in de EU in de tijd redelijk stabiel is op een zelfvoorzieningsgraad van 109%. De toetreding van nieuwe EU lidstaten hebben de zelfvoorzieningsgraad op EU niveau nauwelijks beïnvloed.
1
Onder bepaalde voorwaarden kan er sprake zijn van teveel concurrentie. De prijzen zijn in dat geval lager dan in het lange termijn competitieve evenwicht. 2 Huidige consumptie van varkensvlees is hoog door de prijsacties in grootwinkelbedrijf. Indien de prijs stijgt zal de afzet dalen. Gegeven het feit dat de productiecapaciteit op korte termijn inelastisch is (zie alinea over prijsmechanisme) zal er extra afzet buiten Europa gezocht moeten worden wat waarschijnlijk een prijsdrukkend effect in de markt tot gevolg hebben. Theoretisch is er geen overcapaciteit in de markt omdat er bij een lager prijsniveau extra vraag gecreëerd kan worden. Omgekeerd geldt dat gezien het gewenste prijsniveau voor varkenshouders er te veel aanbod is gegeven de vraag die hoort bij dat prijsniveau.
5
1.115 1.11 1.105 1.1 1.095 1.09 1.085 1.08 1.075 1.07 1.065 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Figuur 6: Verhouding tussen productie en consumptie (ton /ton) in EU in periode 2004-2009; Bron: AMI Marktbilanz Vieh und Fleisch 20103. Van het prijsmechanisme gaat een beperkte prikkel uit op het aanbod dat het marktevenwicht weer kan herstellen. Omdat de vaste kosten in de varkenshouderij hoog zijn, vindt er in Nederland (bijna) nooit een tijdelijke productiestop plaats in reactie op lage marktprijzen. Dit geldt ook meer en meer voor andere Europese landen met uitzondering van gecombineerde akkerbouw-vleesvarkensbedrijven in Oost Europa die bij hoge voerprijzen de neiging hebben om minder varkens te produceren en het voer op de markt te verkopen. De opbrengstprijs voor vleesvarkens is doorgaans hoger dan de variabele kosten. De productiebeslissing (inseminatie) is bovendien afhankelijk van prijsverwachtingen – de prijs over negen maanden - en niet van actuele marktprijzen. Daarnaast kan maar beperkt in de tijd worden geschoven met de leverantie van slachtrijpe vleesvarkens. Dit komt omdat de varkens blijven groeien en het slachtgewicht van invloed is op de prijs. Ook slachterijen kunnen nauwelijks voorraad vormen, omdat varkensvlees een vers product is. In het vervolg van deze notitie beschrijven wij de wijze van prijsvorming en marge en inkomens van de belangrijkste ketenpartijen.
3
Zie voetnoot 1; Cijfers hebben betrekking op EU-25 in de periode 2004-2006 en op EU-27 vanaf 2007.
6
3
Prijsvorming in varkensketen
3.1
Prijsvorming.
Prijzen op markten tussen diverse schakels in de varkensketen worden voor een belangrijk deel op weekbasis bepaald. In essentie bestaat er een spotmarkt4 door de gehele keten heen. -
-
-
De basisprijs die varkensboeren ontvangen wordt wekelijks door de slachterijen vastgesteld waarbij in de marge over toeslagen (kwantum) nog te onderhandelen valt. Het is opvallend dat slachterijen achteraf een overzicht van de opbrengsten naar de primaire ondernemers sturen en dat laatstgenoemden niet zelf een rekening sturen naar de slachterij voor de afgenomen dieren. Er bestaan geen tot weinig contracten die op toekomstige leveringen betrekking hebben. De prijs bestaat uit een basisprijs aangevuld met toeslagen voor criteria als aantal varkens per levering, gewicht, kwaliteit vlees et cetera. De prijssystemen verschillen van slachterij tot slachterij. We hanteren in NL wel gelijke methoden (meting slachtgewicht, vleespercentage; omgaan met slachtafwijkingen; voorheen ook transportkosten), maar de economische waardering per onderdeel verschilt tussen slachterijen (en binnen slachterijen tussen marktconcepten). Dat is veel transparanter dan in Duitsland, waar in het verleden wel 200 ‘Preismasken’ (waarderings- en uitbetaalsystemen) gebruikt werden. Varkenshouders plannen de productie zodanig dat zij de vleesvarkens op een vaste dag in de week aanleveren. Dit verschilt per varkenshouder waardoor de aanvoer binnen een week redelijk constant is. De tussenhandel krijgt een vaste nominale beloning voor bemiddeling en transport van dieren. De slachterijen kopen vleesvarkens en gaan vervolgens op zoek naar outlets voor te slachten / de geslachte varkens. In dit stadium besluiten zij pas hoe zij de delen van de karkassen over potentiele klanten verdelen. Slachterijen hebben op de korte termijn weinig invloed op de hoeveelheid aangevoerde varkens en de kwaliteit ervan. o Er vindt nauwelijks productie onder contract plaats (Janssens et al. 2011). Er bestaan wel voergeldcontracten (productiecontracten) tussen varkenshouders en de veevoederindustrie. o Er wordt in de varkenshouderij overwegend gehandeld op basis van mondelinge overeenkomsten die niet schriftelijk vastgelegd worden. o Toeslagen vormen een essentieel bestanddeel van de prijsvorming. Zij kunnen voor biggen oplopen tot 15 euro per big op een basisprijs (roepprijs) van 25 euro per big. Toeslagen worden gebruikt om varkenshouders te prikkelen kwaliteit te leveren en om varkenshouders te binden. Toeslagen spelen een veel kleinere rol bij vleesvarkens. Supermarktketens organiseren tenders voor de toelevering van vers vlees (EC 2011). Er bestaan weinig langetermijncontracten op schrift. Voor vers vlees worden wel raamcontracten afgesloten om een lange termijn relatie op te bouwen en te bestendigen. Er worden in deze contracten indicaties opgesteld voor het volume en het assortiment. Dit gebeurt echter niet tot in detail. In het algemeen wordt in de raamcontracten geen prijs vastgelegd, uitzonderingen bestaan er wel. Dit gebeurt op weekbasis. Voor promoties worden korte termijn tenders georganiseerd. Promoties betreffen 40% van de omzet aan vers vlees (Hoste et al. 2004; EC 2011). Supermarkten en leveranciers blijven tot aan de levering onderhandelen over de prijs en andere leveringsvoorwaarden (ibid.). o Leveranciers ervaren late betalingen als een probleem dat de liquiditeit van de onderneming in gevaar brengt. o Omdat er weinig contractueel vastligt, ook in termen van klachtenprocedures, bestaan er weinig mogelijkheden voor leveranciers om bij de klant of bij derden in beroep te gaan. Supermarkten zetten consumentenprijzen zodanig dat zij hun omzetdoelen halen en hun marktaandeel veilig stellen ten opzichte van hun concurrenten. Dit geldt niet alleen voor de reguliere prijzen, maar ook voor de prijzen van producten die in promoties ingezet worden. De prijszetting bij supermarkten wordt in sterke mate door de volgende factoren bepaald (Hoste et al. 2004): o Supermarkten streven naar maximalisatie van de omzet en houden het marktaandeel ten opzichte van de concurrenten scherp in de gaten;
4
Een spotmarkt is hierbij gedefinieerd als: A commodities or securities market in which goods are sold for cash and delivered immediately. Contracts bought and sold on these markets are immediately effective. Het begrip spotmarkt dient niet gelezen worden als de restmarkt (zie bijvoorbeeld de elektriciteitsmarkt) waarbij de restpieken en dalen opgevangen worden. Het woord “ immediately” is hierbij rekbaar gedefinieerd namelijk dat tussen prijsafspraak en levering een periode van maximaal een week zit.
7
o
o
o o o
3.2 -
-
3.3
Supermarkten voeren teveel producten om de bruto en netto marge van product tot product in de gaten te houden. De transactiekosten zijn hiervoor te hoog. De korte termijn relatie tussen inkoop- en verkoopprijzen in supermarkten is hierdoor waarschijnlijk zwak; Bij de prijszetting speelt de prijs van de concurrentie een cruciale rol. Supermarkten houden elkaar op dit punt in de tang. Dit betekent overigens dat concurrentie op dit punt werkt. Supermarkten zijn niet in staat dit Prisoner’s Dilemma te doorbreken; Supermarkten gebruiken versproducten waaronder vlees als traffic generator. Op vers vlees maken zij waarschijnlijk geen of in beperkte mate netto winst Binnen het vlees kunnen hogere marges op producten behaald worden als deze zich weten te onderscheiden van de bulkproducten die het schap bepalen; Promotionele acties spelen een belangrijke rol bij het verhogen van de verkopen / omzet in varkensvlees en van de totale supermarktomzet (Hoste et al. 2004). Promotionele acties vormen één van de instrumenten die supermarkten hebben om een onderscheid aan te brengen tussen consumenten met een lage en een hoge prijselasticiteit, m.a.w. om prijsdiscriminatie toe te passen tussen groepen consumenten.
Conclusies In de gehele keten komen spotmarktprijzen tot stand. De varkens(vlees)markt is een EU markt waar grote exporteurs zoals Nederland en Denemarken sterk van afhankelijk zijn. Netto exporteert Nederland twee derde deel van het varkensvlees, bruto is dit nog groter doordat ook vlees en vleeswaren uit bijvoorbeeld Duitsland naar Nederland geïmporteerd wordt. Er is weinig tot geen coördinatie en coöperatie tussen varkensboeren onderling en verticaal tussen boeren, slachterijen, overige verwerkers en supermarktketens. Het is mogelijk om hoge prijzen en marges te genereren als een bedrijf of een keten tot een product of productgroep met een hoge toegevoegde waarde weet te komen. Dit is overigens binnen het vlees, i.h.b. het varkensvlees, niet eenvoudig, maar ook niet onmogelijk. Enkele ketens onderscheiden zich op dit moment onder andere Beter Leven kenmerk van de Dierenbescherming en Milieukeur. Dit betekent dat een gesloten keten georganiseerd moet worden die de extra kwaliteit garandeert. Promoties
Promoties spelen een belangrijke bij het vermarkten van varkensvlees. Zij stimuleren de verkopen van varkensvlees in het supermarktkanaal. Promoties hebben twee gevolgen voor de rest van de keten: Er is meer vraag naar varkensvlees. Dit betekent dat er meer slachthaken gevuld worden. Dit vergroot de efficiëntie in de vleesverwerking. Om deze extra vraag wordt scherp geconcurreerd. De belangen zijn groot (40% van de omzet) en dit is waarschijnlijk één van de redenen waarom supermarkten aparte tenders voor promoties inzetten. Het is ook niet eenvoudig om extra vlees ten behoeve van promotionele acties te beleveren. De vraag is beduidend groter en betreft een beperkt aantal onderdelen van een varken. Dit kan betekenen dat supermarkten direct of indirect producten van een groter aantal leveranciers dienen te betrekken. Omdat promoties zich richten op een beperkt aantal onderdelen, staat de vierkantsverwaarding onder druk. Als er meer vraag is naar schnitzels of schouderkarbonades, wat gebeurt er dan met de rest van het varkensvlees? In theorie, dienen de andere onderdelen tegen lagere prijzen afgezet te worden. Echter, er is meer dan één supermarkt. Het is onwaarschijnlijk dat supermarkten allemaal tegelijkertijd schnitzels in de aanbieding doen. En de markt is beduidend groter dan Nederland. Slachterijen kunnen acties coördineren over supermarkten heen – als de ene supermarkt schnitzels vraagt aan de slachterij voor een promotie in week X, dan kan de slachterij een andere supermarkt acties met schnitzels direct of indirect ontraden - en voor zover nodig arbitrage toepassen op de Europese markt. In de praktijk bepalen supermarktketens zelf hun acties en staan de slachterijen voor de uitdaging om tot een goede vierkantsverwaarding te komen. Het is niet zo dat de prijzen voor varkensvleesonderdelen in Nederland scherpe schokken vertonen, omdat een bepaalde onderdeel in de aanbieding is bij een grote supermarktketen.
8
4
Marktfalen
Er is iets mis met de prijsvorming in de keten als (NMA 2009; Bunte et al. 2009): - het gat tussen de af-boerderijprijs en de consumentenprijs te groot is waardoor bepaalde partijen structureel winst halen op varkensvlees; - er geen relatie bestaat tussen af-boerderij en consumentenprijs, als de schaarste in een schakel niet doorgegeven wordt aan een andere schakel. Voor varkensvlees zijn studies verricht naar beide aspecten. In paragraaf 4.1 gaan wij in op prijsopbouw en in paragraaf 4.2 op studies naar prijsasymmetrie. Paragraaf 4.3 gaat in op econometrische analyses die wij in het kader van deze studie uitgevoerd hebben. 4.1
Prijsopbouw
Een Europese studie naar de concurrentiepositie van de vleesverwerkende industrie (2011) laat zien hoe de consumentenprijs van vers varkensvlees in Nederland opgebouwd is (zie figuur 7 voor de afzet via supermarkten). In grote lijnen komen deze resultaten overeen met de resultaten uit Hoste (2004) In het algemeen kan gesteld worden dat de toegevoegde waarde door de primaire bedrijven in de loop van de tijd is afgenomen. Vooral in de verwerkende industrie is door toevoegen van marinades, het beter en anders verpakken waarde toegevoegd aan het consumentenproduct. Hierdoor komt ook een groter deel van de consumentenbesteding uiteindelijk bij de verwerkende industrie terecht. Voor de afzet via het slagerskanaal ziet figuur 6 er geheel anders uit. Het aandeel van de ‘retail’ is in dat geval 50%.
Voer 19%
Vermeerderaar /mester 13%
Verwerking 44%
Retail 24%
Figuur 7. Opbouw consumentenprijs varkensvlees in 2005 in Nederland Bron: EC (2011, Figuur C.12, p. 175)
4.2
Prijstransmissie
Studies naar de relatie tussen af-boerderij- en consumentenprijzen komen tot tegengestelde resultaten. - Bunte et al. (2003) constateren voor varkensvlees een prijsasymmetrie in de verhouding tussen de afindustrie en de af-detailhandelsprijs. “Er is een prijsasymmetrie in het voordeel van de detailhandel. Een daling van de producentenprijs (prijs van vleesvarkens) wordt wel gevolgd door de groothandel, maar niet door de detailhandel. Een stijging van de producentenprijs wordt daarentegen niet alleen door de groothandel, maar ook door de detailhandel gevolgd.”
9
- OECD (2006) komt tot de conclusie dat de prijstransmissie in de Nederlandse varkensvleesketen snel en volledig plaatsvindt. - EC (2011) concludeert dat het gat tussen de prijzen af-slachterij en af-detailhandel toegenomen is voor spek, maar niet voor andere varkensvlees in het algemeen of voor karbonades of schnitzels. Aangezien het alleen spek betreft is de meest waarschijnlijke verklaring dat de toename van het prijsverschil gerelateerd is aan de toename van de kosten voor de bewerking van speklappen tot spekblokjes en –reepjes. Dit vergt meer arbeid en eist dus een grotere marge. Deze extra marge komt met name de verwerkende industrie ten goede. 4.3
Econometrische analyse
Econometrische analyses in het kader van deze studie leiden tot de volgende resultaten: -
-
-
-
Voor de periode 2003-2010 hebben wij geen klassieke varkenscyclus vast kunnen stellen. Deze bestond wel in de periode 1977-1994 (Kuiper en Meulenberg 1997a, 1997b). Er bestaat wel een korte termijn dynamiek in de prijzen af-boerderijniveau: de prijs in week t beïnvloedt de prijs in de daarop volgende weken (t+1 en t+2). Uit econometrische analyses blijkt dat de Nederlandse varkensprijs de Duitse varkensprijs volgt in de periode 1997-2003 en in de periode 2004-2010. Deze relatie geldt niet andersom. De Nederlandse varkensprijs past zich dus aan de Duitse varkensprijs aan. Uit de analyse blijkt dat er alleen vaste opslagen tussen de af-boerderijprijs, de af-slachterijprijs en de consumentenprijs bestaan. Het verschil tussen de af-boerderij- en de af-slachterijprijs bedraagt 0,47 euro per kg; het verschil tussen de af-slachterij en de consumentenprijs 4,70 euro per kg vlees. Er is dus sprake van een perfecte prijstransmissie. In de periode 2002-2010 is geen sprake van asymmetrische prijsaanpassing. Supermarkten geven een stijging van de kosten net zo snel door als een daling.
De resultaten van de econometrische analyse bevestigen de conclusies van de onderzoeken door OECD in 2006 en EC in 2011 en bestrijden de conclusies uit Bunte et al. (2003) ten aanzien van de prijstransmissie vanaf boerderij niveau tot consument. Door de uitbreiding van de EU, verdere specialisatie en schaalvergroting van bedrijven in alle schakels van varkensvleesketen binnen de EU en door marktontwikkelingen (aandacht voor prijstransmissie) is het mogelijk dat de conclusies tussen de verschillende studies verschillen in de tijd. Er bestaat geen lange termijn relatie tussen de varkensprijs af-boerderij en de prijs van veevoer. De verhouding tussen beide prijzen was gunstig in 2005-2006 en ongunstig na 2006. Op korte termijn valt geen prijstransmissie van voerprijzen op de varkensprijzen te verwachten. Varkenshouders hebben in Nederland en in toenemende mate ook in de rest van Europa een gespecialiseerd bedrijf. Varkenshouders gaan op korte termijn door met produceren zolang de variabele kosten (voer, big, dierenarts, mestafzet, vreemde arbeid, energie, water rente omlopend vermogen etc) door de opbrengsten gedekt worden. In deze situatie krijgen ze namelijk nog een deel van hun vaste kosten (eigen arbeid en gebouwkosten) terug. Historisch gezien zijn de saldi, zelfs op de slecht presterende bedrijven positief (zie jaarlijkse kengetallenspiegel van Agrovision). Een tweede aspect is dat er minimaal een pijplijn van 9 a 10 maanden aanwezig is (vanaf het insemineren van zeugen tot het afleveren van vleesvarkens zit een periode van 9 a 10 maanden). Het tussentijds slachten van dieren maakt het verlies alleen maar groter omdat er nauwelijks markten zijn voor speenbiggen en vleesvarkens van 50 tot 80 kg. Indien voerprijzen nu stijgen én er is een directe reactie van de zeugenhouders dan duurt het 9 a 10 maanden voordat het aanbod van vleesvarkens minder wordt. Op korte termijn kan het aanbod van varkensvlees zelfs groeien als er meer zeugen voor de slacht worden aangeboden en er minder jonge zeugen worden opgezet in de zeugenhouderij. Het veronderstelde effect van voerprijzen op de varkensprijzen is een lange termijn effect doordat meer varkenshouders stoppen (krijgen geen krediet meer of gebouwen zijn afgeschreven) en minder varkenshouders investeren in uitbreiding. Ook bij uitbreiding is, zeker in Nederland anno 2011, sprake van een lange termijn effect omdat het vaak jaren duurt om de vergunningen en de financiering te regelen voordat de bouw start. Door de beperkte geldigheid van vergunning is de optie om de investering uit te stellen vaak maar in beperkte mate aanwezig.
10
4.4
Tendering
Onder bepaalde voorwaarden kan een tendersysteem ertoe leiden dat leveranciers te lage prijzen voor hun product krijgen. Stel dat een groep vergelijkbare leveranciers een bod doet aan een supermarktketen voor de levering van een product zonder de marktverhoudingen exact te kennen. Leveranciers hebben gemiddeld de juiste verwachting van de marktverhoudingen en doen gemiddeld het juiste bod: een bod dat overeenkomt met de marktprijs. Het gemiddelde van de biedingen is juist. Echter, degene die het bod wint, is te optimistisch geweest en leidt ‘verlies’. Dit verschijnsel staat bekend als ‘winner’s curse’. De kritiek op het concept van de ’winner’s curse’ is dat op lange termijn ‘slimme’ bedrijven dit verlies incalculeren en een zodanige opslag bepalen dat de gemiddelde winst niet negatief is. Bajari en Hortacsu (2003) laten zien dat vragers zich bewust zijn van de ‘winner’s curse’ en daar naar handelen. Het gemiddelde bod is 10% lager dan de marktwaarde die de bieders inschatten. Dit is een verzekering tegen de winner’s curse en houdt rekening met de door de bieder te maken transactiekosten. De vloek van de winnaar is een voorbeeld van situaties waarin concurrentie te scherp is. Arrow (1962) gaf aan dat concurrentie niet functioneert als een gebrek aan concurrentie tot te hoge prijzen leidt, maar ook niet als teveel concurrentie tot te lage prijzen leidt. Dus de algemene kritiek dat een tendersysteem dat door de supermarkten gebruikt wordt per definitie leidt tot te lage prijzen voor de leveranciers kan op theoretische basis niet onderbouwd worden.
11
5
Inkomens in de varkensketen
5.1
Nederland
-
De marges in de slachterijen, de uitsnijderijen en de vleesverwerkende industrie zijn laag. Dit illustreert dat ook in geconcentreerde bedrijfstakken vaak tegen kostprijs gewerkt wordt. De marges in de Nederlandse supermarktketens zijn laag. Het is wel zo dat sommige supermarktketens goed boeren en relatief veel winst maken. Dit geldt voor grote ketens, maar bijvoorbeeld ook voor sommige kleine familiebedrijven. Dit ligt voor een belangrijk deel aan een verschil in de prestaties van de ketens in termen van management en ondernemerschap.5 Een probleem bij de analyse van de prijzen en winst van supermarktketens is dat dit het gehele assortiment betreft. Het is voor buitenstaanders vanwege het mogelijke bestaan van kruissubsidies onmogelijk om aan te geven hoeveel winst supermarkten op vlees of varkensvlees behalen. Het is wellicht ook voor binnenstaanders lastig om dit te bepalen, omdat kostentoerekening voor een deel een arbitrair karakter heeft. De marge van supermarktketens geeft trouwens geen informatie over het rendement op eigen vermogen van supermarktketens. Volgens Backus et al. (2007& 2011) is dit rendement hoog.
Het bedrijfsresultaat als percentage van de bedrijfsopbrengsten (omzet plus voorraadmutatie) zijn laag door de gehele keten heen. Het CBS heeft in 2008 een benchmarkanalyse uitgevoerd naar de financiële opbrengsten in alle sectoren voor verschillende grootteklassen. De resultaten van de schakels die voor de varkenssector van belang zijn, staan in Tabel 1. Het bedrijfsresultaat bedroeg in 2008 1-3% behalve voor relatief kleine bedrijven en middelgrootte slachterijen (-8%). Het bedrijfsresultaat is relatief laag (2%) in grote bedrijven (> 250 werknemers).
Tabel1 Bedrijfsresultaat als % bedrijfsopbrengsten per schakel in de varkenshouderijketen in 2008 Aantal werknemers Totaal Varkenshouderij
2-10
10-50
50 - 100
100 - 250
>250
2 23
3
3
-8
2
Vleesverwerkende industrie
6
9
3
2
0
Groothandel in levende dieren
-
3
-
-
-
Supermarkten
-
3
3
1
2
Slachterijen (geen pluimvee)
11 Slagerijen en poeliers Bron: CBS: Benchmarkgegevens van bedrijfsopbrengsten en –kosten en LEI (varkenshouderij). De LEI cijfers zijn exclusief een beloning voor eigen arbeid.
Het inkomen van primaire varkensbedrijven uit normale bedrijfsvoering laat een wisselend beeld zien (figuur 8). Periodes met negatieve inkomens worden gevolgd door periodes met positieve resultaten. Het gemiddeld inkomen in de periode 2001-2003 was negatief voor alle typen varkensbedrijven. De situatie van de vleesvarkenshouders was gemiddeld het slechtst, op afstand gevolgd door gesloten bedrijven en fokvarkensbedrijven. In de daarop volgende jaren, 2004-2006, boekten alle typen varkensbedrijven gemiddeld een positief inkomen. Vleesvarkensbedrijven scoorden wederom relatief slecht. Na een slecht jaar in 2007 schommelde het inkomen rond de nullijn in de periode 2008-2010. Als er echter rekening gehouden wordt met de inzet van eigen arbeid en vermogen, is het netto inkomen over de periode 20012010 negatief m.u.v. 2005 (zie figuur 9).
5
Bij slecht management kan een groot supermarktconcern ook in een mum van tijd imploderen.
12
Figuur8: Inkomensontwikkeling6 van verschillende typen varkensbedrijven in Nederland
120000 100000 80000 60000 40000 20000 0 -20000 -40000 -60000 -80000 -100000 2001 2002 2003 2004 Vleesvarkensbedrijven
2005 2006 2007 Fokvarkensbedrijven
2008
2009 2010 Gesloten bedrijven
Bron: LEI-Binternet. Figuur 9. Ontwikkeling netto inkomen (bedrijfsresultaat)7 per type varkensbedrijf in Nederland.
50000 0 -50000 -100000 -150000 -200000 2001
2002
2003
Vleesvarkensbedrijven
2004
2005
2006
2007
Fokvarkensbedrijven
2008
2009
2010
Gesloten bedrijven
Bron: LEI-Binternet.
Door de gemiddeld lage inkomens in de afgelopen jaren staat de solvabiliteit en het vermogen om te investeren onder druk. Het is echter niet zo dat de solvabiliteit historisch laag is. In 2002-2003 stond de varkenshouderij er ook relatief slecht voor (zie figuur 10).
6 1
Het inkomen (bedrijfswinst uit normale bedrijfsvoering) wordt berekend door op de opbrengsten van het bedrijf de betaalde kosten enafschrijvingen in mindering te brengen. Het geeft een beeld van het gezinsinkomen dat vanuit de gewone bedrijfsvoeringverdiend is.
7
Het Netto inkomen (bedrijfsresultaat) wordt berekend door op de totale opbrengsten van het bedrijf de betaalde kosten en afschrijvingen en de berekende kosten voor arbeid en vermogen in mindering te brengen. 13
70.0% 2001 65.0%
2002
60.0%
2003
55.0%
2004 2005
50.0%
2006 45.0%
2007
40.0%
2008 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Figuur 10:. Solvabiliteit (verhouding eigen vermogen / totaal vermogen) van primaire varkensbedrijven (bron LEI-Binternet)
5.2
Europa
Nederlandse varkenshouders scoren echter niet slecht ten opzichte van andere Europese collega’s. Een harde onderbouwing van deze stelling is moeilijk te geven door enerzijds grote verschillen in bedrijfsstructuur en bedrijfsomvang tussen bedrijven met varkens in de verschillende EU landen. Aanwijzingen zijn er wel voor deze stelling in bijvoorbeeld de Europese studie ‘ Production costs and margins of pig fattening farms – 2008 Report’ (EC, 2009). Daaruit blijkt dat de toegevoegde waarde in de Nederlandse vleesvarkenshouderij hoger is dan de gerealiseerde toegevoegde waarde in Spanje, Duitsland, Polen en Hongarije. De netto toegevoegde waarde per fte in Nederland is vergelijkbaar met die in Denemarken (60,000 euro). Soortgelijke resultaten van bedrijven met zeugen of gesloten bedrijven zijn niet verschenen. Een ander aanwijzing is dat de roep om EU steun vaak uit verschillende EU landen tegelijk komt als primaire bedrijven slechte financiële jaren achter de rug hebben Ook in België en Frankrijk worden momenteel acties ondernomen. In België is voorgesteld om kostprijsontwikkelingen op primaire bedrijven door te vertalen in marktprijzen. In mei 2011 heeft de Franse Minister van Landbouw een vrijwillig convenant ondertekend met producenten, verwerkers en distribiteurs van varkens-, rundvee- en vleeskuikenketens met als doel om de volatiliteit van de prijzen in de veehouderij te verminderen (agriculture.gouv.fr).
5.3
Risico afdekking tegen lage inkomens
Risico afdekking op de korte termijn is mogelijk. FS-innovators hebben voor de periode 2002-2009 onderzocht wat de mogelijkheden zijn om varkensvoerprijzen met varkensprijzen te hedgen. De zogenaamde hedging effectiveness in deze periode was zeer laag (namelijk 13%) en erg onstabiel. Een optie is om afzonderlijk de voerprijsgrondstoffen (mais, tarwe, sojabonen) en de varkensprijzen te hedgen op de termijnmarkt. Een groot probleem hierbij is dat de huidige termijnmarkt voor varkensvlees in Frankfurt een groot basisrisico kent door de zeer beperkte handel. Doordat varkenshouders, zeker de grotere bedrijven wekelijks leveren is het risico dat ze alleen te maken hebben met lage prijzen en de hoge prijzen missen zeer klein. Dit kan geheel anders liggen als in de toekomst vleesvarkenshouders besluiten om bedrijfs all-in-all-out toe te passen. Dit resulteert dan in 3 keer aankopen van biggen per jaar en circa 6 keer afleveren per jaar (twee keer per ronde). Een veevoederbedrijf probeert dit risico voor de varkenshouder op te vangen door in contracten op te nemen dat de gemiddelde prijs over een periode van 17 weken zal gelden als uitbetalingsprijs. De mengvoerindustrie in Nederland maakt gebruik van termijnmarkten voor de grondstoffen van het veevoer. In deze zin worden de korte termijnontwikkelingen op de veevoergrondstoffenmarkt al afgevlakt. Ook een varkenshouder kan een deel van de prijsrisico afdekken door contracten op de termijnmarkt af te sluiten.
14
6
Toegevoegde waarde
Een van de oplossingsrichtingen waaraan de primaire producenten denken is het creëren van toegevoegde waarde. Op dit moment is varkensvlees een commodity. Dit geldt voor de levende varkens en voor het varkensvlees in het schap. Er wordt in beperkte mate toegevoegde waarde gecreëerd met biologisch vlees, beter-leven kenmerk vlees, kant-en-klaar en/of gekruid vlees. De toegevoegde waarde komt in beginsel de schakel ten goede die de toegevoegde waarde produceert en/of vermarkt. -
-
Het snijden en kruiden van vlees en het samenstellen van barbecue pakketten zijn activiteiten die de vleesverwerkende industrie ten goede komen en wellicht supermarktketens als het vlees onder huismerk vermarkt wordt. De meerwaarde van biologisch en beter-leven vlees komt in beginsel de boer ten goede, omdat deze hiervoor activiteiten uitvoert of juist nalaat.
Voor de landbouw geldt dus dat zij na dient te denken over de vraag of zij varkens kan produceren die aan het eind van de keten meerwaarde opleveren: varkens met een beter kwaliteit in termen van vlees (smaak) of imago (duurzaam, gezond, regionaal, ambachtelijk). De bewerking van vlees komt industrie en/of detailhandel ten goede. Bij ontwikkelen van nieuwe producten en markten voor varkensvlees ligt het accent vaak op de markt voor verse producten. Hierbij dient gerealiseerd te worden dat in de Nederlandse situatie slechts 25 kg vlees van een dier van 118 kg levend gewicht als vers vlees geconsumeerd wordt. Circa 55 kg komt via bewerking van vlees beschikbaar voor humane consumptie terwijl bijna 50 kg nog aangewend wordt buiten de humane consumptie (botten, bloed, …). Voor de prijsvorming is het dus van essentieel belang om na te gaan of van een vers product met toegevoegde waarde (bijvoorbeeld het Beter leven kenmerk of milieukeur) ook via vleesbewerking en/of alternatieve aanwending van overige producten een meerprijs in de markt gerealiseerd kan worden. Stel dat een vleesvarken 5 Euro per stuk meer kost op het primaire bedrijf doordat extra eisen gesteld worden aan de houderij: •
•
Indien alleen het vers vlees verwaard kan worden zal de meerprijs op consumentenniveau dan minimaal 20 cent per kg extra ( 5 euro/25 kg) moeten opleveren als verondersteld wordt dat in de keten geen extra kosten gemaakt hoeven te worden voor dit marktsegment. Dit is vaak wel het geval waardoor in de praktijk de vuistregel gehanteerd wordt dat een kostenstijging op boerderijniveau zich vertaalt met een factor 5 op retailniveau (Ingenbleek et al, 2006). Indien zowel vers vlees als het bewerkte vlees verwaard kan worden zal de meerprijs op consumentenniveau minimaal 7 cent per kg extra (5 euro/70 kg) bedragen.
De mogelijkheden voor marktintroductie van nieuwe concepten nemen dus sterk toe indien niet alleen het vers vlees maar ook andere onderdelen van het dier beter verwaard worden (de zogenaamde vierkantsverwaarding). De creatie van een onderscheidend varken vergt afstemming tussen primaire producenten onderling en tussen primaire producten en andere schakels van de keten. De kwaliteit van het product dient bewaakt te worden. Dit betekent dat de autonomie van de spelers kleiner wordt en er vrijheid opgegeven dient te worden. Een tweede kenmerk is dat er vaak meer coördinatie noodzakelijk is in de keten om vraag en aanbod af te stemmen (zoals eerder vermeld is voorraadvorming vrijwel niet mogelijk bij varkens(vlees)). Ook dit zal de autonomie van de spelers in de keten verkleinen. Zoals in het bovenstaande vermeld is een optimale verwaarding van het hele dier van groot belang (vierkantsverwaarding) indien het onderscheidend varken tot een forse stijging van de productiekosten op de primaire bedrijven leidt. De biologische varkensvleessector is een voorbeeld waar dit geslaagd is met de nodige steun vanuit de politiek en van diverse ketenpartijen. De prijzen van Iberico en Parma ham zijn stabiel van af-boerderijniveau tot aan consumentenniveau. Dit is mogelijk, omdat de keten de productie beheerst en garandeert dat er sprake is van schaarste (aanbod gelijk of lager dan de koopkrachtige vraag).
15
7
Andere prijsmechanismen
In de literatuur en in de praktijk leven diverse ideeën voor verbetering van de prijsvorming: a)
Afstemming van vraag naar en aanbod van vleesvarkens. Dit kan bijvoorbeeld door het produceren van vleesvarkens met bepaalde kenmerken, maar ook door minder vleesvarkens te produceren (in het geval van een structureel overschot).
b)
Verstrekken van informatie over vraag en aanbod, die gemakkelijk begrepen kan worden door producenten, verpakkers en andere marktdeelnemers. Bijvoorbeeld het Amerikaanse Ministerie van Landbouw heeft in 2001 een verplichte prijsrapportage voor vee ingevoerd, de zogenaamde Livestock Mandatory Price Reporting wet (Becker, 2006). De belangrijkste doelen van deze wetgeving waren: (i) verstrekking van informatie over vraag en aanbod, die gemakkelijk begrepen kan worden door producenten, verpakkers en andere marktdeelnemers; en (ii) bevordering van de concurrentie op de markt voor dieren en dierlijke producten (Federal Register, 2000). Op deze wijze wordt de prijsvorming iets transparanter maar het effect op de prijs is nihil.
Handelsorganisaties – al dan niet coöperatief zoals de Duitse Erzeugergemeinschaften – kunnen als schakel fungeren tussen varkenshouderij en slachterij. Handelsorganisaties hebben schaalvoordelen, kunnen professioneel onderhandelen en kunnen ondersteuning bieden in de kanalisatie van de gewenste kwaliteiten te selecteren. Zij kunnen o.a. schaalvoordelen behalen in transactiekosten waaronder het verzamelen en verwerken van marktinformatie. c)
Verticale integratie van verschillende schakels: van producent tot retail.
d)
Langere termijnprijzen: Dit vergt vertrouwen over en weer tussen slachterij en varkenshouder. Dit werkt alleen in combinatie met afspraken die de ketenlogistiek en/of –kwaliteit verbeteren. Een slachterij profiteert dan van leveringszekerheid en een optimale capaciteitsbenutting. Varkenshouders die voor marktconcepten produceren, ontvangen een premie ten opzichte van de commodityprijs. Overstappen naar een andere afnemer is dan minder snel aantrekkelijk. Dit geldt ook voor slachterijen.
e)
Rendement koppelen: Koppelen van rendement van slachterijen en eventuele verdere schakels met dat van de varkenshouder. Dit is goed voor de onderlinge betrokkenheid en kan het onderlinge vertrouwen versterken en bespaart daarmee transactiekosten. Deze koppeling kan plaatsvinden door onderlinge contracten door de keten heen (met leverantie- en afnameplicht).
f)
Veilingen: Door de varkenshandel te centraliseren via een veiling, zal de drang voor individuele ondernemers om andere afnemers te kiezen, minder sterk zijn. De prijsvorming is meer transparant en naar verwachting ook minder volatiel. In Duitsland worden varkens geveild via de ISW, in Frankrijk gebeurt dat via de Marché du Porc Breton en in Oostenrijk via de Österreichische Schweinebörse. In alle drie de landen zijn de varkenshouders tevreden met het systeem.
g)
Termijnmarkt: Varkenshouders dekken zich niet in voor prijsrisico's omdat grote bedrijven wekelijks leveren en dus zowel prijspieken als dalen meemaken en uiteindelijk een gemiddeld prijs op de lange termijn ontvangen. Voor bedrijven die minder frequent leveren (vergelijk aardappels) is het prijsrisico veel groter en kan het aantrekkelijk zijn om de prijsrisico’s via termijnmarkten in te dekken.
h)
Egalisatiefonds: In Oost-Nederland heeft jarenlang een egalisatiefonds bestaan. Deelnemende varkenshouders droegen bij hoge prijzen een deel af aan het fonds en bij lage prijzen kregen ze daarvan een uitkering.
In figuur 11 is kort weergegeven hoe diverse vormen van prijsvorming (prijsmechanismen) aansluiten bij bepaalde typen markten. Figuur 11: Geschiktheid van bepaalde prijsvormingsmechanismen voor bepaalde type markten. Optie
Type markten
a. afstemmen vraag en
Past bij alle markten maar afstemming is vooral vereist bij ketenproducties 16
aanbod
van relatief kleine omvang (vermijden overaanbod (dumpen voor lage prijs) en vermijden lege schappen (teleurstelling bij trouwe klanten).
b. verstrekken van informatie
Past bij alle markten maar afstemming is vooral vereist bij ketenproducties van relatief kleine omvang (vermijden overaanbod, dumpen voor lage prijs en vermijden lege schappen (teleurstelling bij trouwe klanten)). Ook voor spotmarkten is vraag naar informatie over vraag en aanbod, zie bijvoorbeeld DCA op de aardappelmarkt en varkensmarkt.
c. verticale integratie
Past bij contractproductie waarin enerzijds afstemming van vraag en aanbod plaatsvindt en bepaalde vormen van prijsvorming / margeverdeling aan de orde komen. Verticale integratie stelt bedrijven in staat productie en distributie in de opeenvolgende schakels tot in detail op elkaar af te stemmen. Er zijn geen transactiekosten met externe partijen, maar de interne coördinatiekosten in de integratie zijn hoog. Efficiënte concurrenten van schakels in de integratie worden eerder buitengesloten.
d. lange termijnprijzen
Prijsafspraken passen het beste bij niche afspraken waar sprake is van lock in situaties (zie bijvoorbeeld de biologische landbouw). Hierdoor loont het voor producenten om te investeren in bepaalde producten. Voor de gangbare markt werken dergelijke afspraken nauwelijks omdat één van de partijen in de kolom de prijsrisico’s moet dragen (zowel hoge als lage prijzen).
e. koppelen van rendementen
Dit geldt vooral voor producten die in ketenverband geproduceerd worden. Naast de opbrengsten dienen dan ook de kostenontwikkelingen in de keten gemonitord te worden. Deze optie heeft als nadeel dat efficiëntieverbetering in één schakel van de keten ten goede komt aan andere schakels in de keten wat de innovatiesnelheid mogelijk vermindert. Anderzijds kunnen ketenverliezen (zie VARKEL project) sterk verminderd worden en rendementen verbeterd worden.
f. Veilingen
Past bij een spotmarkt waarbij vele aanbieders en vragers zijn.
g. Termijnmarkt
Past vooral op markten voor commodity’s waarbij de productiebeslissingen ruime tijd aan het verkoopmoment voorafgaat. Het verschil tussen productiebeslissing en verkoopmoment creëert prijsrisico’s./ Varkens in de EU zijn commodity’s. Door continue levering van varkens vangen varkenshouders prijsrisico’s vaak zelf op, waardoor weinig handel op de termijnmarkt optreedt wat het basisrisico verhoogt. De termijnmarkten voor varkensvlees zijn momenteel onvoldoende liquide.
h. Egalisatiefonds
Dit past bij alle markten en zorgt voor stabiele opbrengsten in de tijd. Vooral bedrijven met hoge financiële lasten (jonge ondernemers, ondernemers met hoge financieringslasten) hebben hier baat bij omdat geld lenen voor het levensonderhoud vaak duur is. Er dient wel een partij te zijn die bereid is het risico te lopen dat varkenshouders uiteindelijk niet kunnen betalen (egaliseren). Daarnaast dient deze partij een forse financiële buffer te hebben om prijsschommelingen op te vangen.
In de basis kunnen de meeste van bovenstaande opties met betrekking tot prijsvorming ingedeeld worden in twee hoofdcategorieën: 1.
Opties die transactiekosten verlagen en de prijsvorming efficiënter maken zoals a.
Verstrekken van informatie over vraag en aanbod;
b.
Veilingen;
17
c.
Termijnmarkten.
Deze opties hebben geen impact op de kostprijs en vormen veelal geen prikkel om toegevoegde waarde te creëren, tenzij de spotmarkt kwaliteitsverschillen tot uitdrukking brengt. Dit gebeurt in de sierteeltmarkt. 2.
Opties die primair tot doel hebben om toegevoegde waarde in de totale keten te verhogen: a.
Ketenafspraken;
b.
Lange termijn prijzen;
c.
Koppelen van rendementen;
d.
Verticale ketenintegratie.
Dit kan ten koste gaan van de efficiëntie van prijsvorming, doordat prijzen niet meer reageren op wijzigingen in vraag en aanbod (prijzen zeer star). Ook worden kostprijzen in veel gevallen in een deel van de keten verhoogd om tot de hogere toegevoegde waarde te kunnen komen. Door meer afspraken over een langere periode tussen ketenpartijen vast te leggen is het aantal keer dat transactiekosten gemaakt worden laag. De transactiekosten per keer zijn hoog omdat er meer afspraken geregeld moeten worden. Enkele hamvragen ten aanzien van integrale ketenvorming (meest vergaande vorm van afstemming in de keten) zijn: a.
Waarom kan afstemming bij pluimvee en kalveren wel en bij varkens niet?
Afstemming tussen ketenpartijen kan zowel bij varkensvlees, pluimveevlees, eieren als vleeskalveren. Voorbeelden zijn in alle sectoren beschikbaar : Smithfield voor varkensvlees, label rouge voor pluimveevlees, en VanDrie Group voor kalfsvlees. b.
Ligt het aan de spelers of aan de eigenschappen van de keten?
De eigenschappen van de keten zijn voor alle drie de sectoren vrijwel gelijk: mengvoer, producenten van dieren en slachterijen. Productieproces van het vleesdieren verschilt van 8 maanden bij kalveren (blank); 4 maanden bij vleesvarkens en 6 weken bij vleeskuikens. Alle ketens kenmerken zich door beperkt aantal mengvoerleveranciers, vele producenten en beperkt aantal slachterijen. Integratie bij kalfsvlees was en is sterk dominant. Door het gemeenschappelijk landbouwbeleid is de markt voor kalfsvlees ook een beschermde markt (dit neemt wel langzaam maar zeker af). Tussen kalfsvleesintegraties bestond een sterke concurrentie. Door diverse overnames is VanDrie Group als winnaar naar voren gekomen. Bij pluimveevlees is de integratievorm nog sterk aanwezig in Duitsland Spanje, Italië en Frankrijk maar niet in Nederland (PINGO van Nutreco heeft in het verleden deze opzet gehad maar dit is vervolgens geheel afgebouwd). Als belangrijkste oorzaak wordt genoemd dat primaire ondernemers in andere EU landen meer vakman willen zijn en Nederlandse ondernemers veel hechten aan onafhankelijk ondernemerschap. Belangrijke voordelen van geïntegreerde productie is dat kwaliteit van het eindproduct door de gehele keten geregeld kan worden (IKB versus (bedrijfs-)kwaliteitssystemen) en informatie-uitwisseling in de keten tussen ketenpartijen kan plaatsvinden. Een belangrijk kenmerk van Nederlandse varkenshouders is dat ze veel waarde hechten aan individueel ondernemerschap.
18
Referenties Backus, G.B.C., J.A. Boone, E. ten Pierick, F.H.J. Bunte en K.J. van Calker (2007), Ketenrendementen in de Nederlandse agribusiness: varkensvlees, zuivel, groente en fruit, Den Haag, LEI, Rapport 5.07.05. http://www.lei.dlo.nl/publicaties/PDF/2007/5_xxx/5_07_05.pdf Bajari, P. en A. Hortacsu (2004), Economic insights from internet auctions, Journal of Economic Literature 42(2), pp. 457-486. Baltussen W.H.M., Hoste R., H.B. van der Veen, S. Bokma, P. Bens en H. Zeewuster (2010), Economische gevolgen van bestaande regelgeving voor de Nederlandse varkenshouderij, Den Haag, LEI, Rapport 2010-010. http://www.lei.dlo.nl/publicaties/PDF/2010/2010-010.pdf Becker, G. S. (2006). Livestock Marketing and Competition Issues. Congressional Research Service. The Library of Congress. Bunte, F., M. van Galen, E. Kuiper en S. Goddijn (2003), Macht en prijsvorming in agrofoodketens, Den Haag, LEI, Rapport 5.03.01. http://www.lei.wur.nl/NL/publicaties+en+producten/LEIpublicaties/?id=375 Bunte, F., J. Bolhuis, C. de Bont, G. Jukema en E. Kuiper (2009), Prijsvorming van voedingsproducten, Den Haag, LEI, Nota 09-074. http://www.lei.wur.nl/NR/rdonlyres/2A3C9F9F-BAD0-4BB3-876953B40EABC049/97023/LEINota09075.pdf EC (2009), Production costs and margins of pig fattening farms – 2008 Report, European Commission, Brussels, 20 February 2009. EC (2011), The competitiveness of the European meat processing industry, European Commission, Brussels, Report for DG Enterprise, 2011. ING Economisch Bureau (2011) Consument bepaalt succes ketenconcepten varkensvlees. 28 juni 2011. Ingenbleek, P.T.M., G.B.C. Backus, M.H.A. Binnekamp, N. Bondt en S.T. Goddijn (2006),Dierenwelzijn in transitie: Thema's rond de implementatie van de dierenwelzijnsindex, Den Haag, LEI, 2006, Rapport 5.06.04; ISBN 978-90-8615-071-7. Janssens, B., R. Hoste, W. Baltussen en F. Bunte (2011), Handelsrelaties in de aardappel en varkenssector, Den Haag, LEI, forthcoming. Hoste, R., N. Bondt en P. Ingenbleek (2004), Visie op de varkenskolom, Den Haag, LEI, Rapport PR.04.05. http://www.lei.dlo.nl/publicaties/PDF/2004/PR_xxx/PR_04_05.pdf Hoste, R. (2011), Productiekosten van varkens; Resultaten van InterPIG over 2009, Den Haag, LEI, Rapport 2011-012. http://www.lei.dlo.nl/publicaties/PDF/2011/2011-012.pdf Kohlmüller, M. en D. Weiß (2010), AMI-Marktbilanz Vieh und Fleisch 2010, Agrarmarkt InformationsGesellschaft, Bonn Duitsland, 16 April 2010. Kuiper, W.E. en M.T.G. Meulenberg (1997a), Voorspellingsmethoden voor het maandelijkse aanbod van vleesvarkens in Nederland, rapportnummer 9702 b, Rijswijk: Productschappen Vee, Vlees en Eieren. Kuiper, W.E. en M.T.G. Meulenberg (1997b), Cointegration and prediction analysis of market supply in the Dutch pig-farming industry, European Review of Agricultural Economics, 24, 285-312. NMa (2009), Prijsvorming in de agri-food sector. Den Haag: Nederlandse Mededingingsautoriteit. OECD (2006), Supermarkets and the meat supply chain: the economic impact of food retail on farmers, processors and consumers, Paris: OECD, joint work with Pavel Vavra.
19