Preek over Psalm 126:6a op zondagmorgen 23 november 2014 (Eeuwigheidszondag)
zingen
Psalm 84:1
stil gebed
votum en groet
aanvangstekst
‘Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt.’ (1 Korinthe 15:42,43) 1
zingen met cantorij
Evangelische Liedbundel 17: 1 t/m 3
geloofsbelijdenis met de woorden uit de Heidelbergse Catechismus zondag 22
cantorij zingt
Opwekking 714
gebed om verlichting met de Heilige Geest
kinderlied
Evangelische Liedbundel 448
verhaaltje voor de kinderen
Kijk eens wat ik heb meegenomen. Hebben jullie een idee wat dit zijn? Bloembollen. Ze zien er een beetje uit als een soort uien… Wat moet je met die bloembollen doen? In de grond stoppen. Eigenlijk had dat al gemoeten, maar goed, het zou misschien nog wel kunnen… En dan? Dan moet je wachten, wachten tot het voorjaar en dan komt er een prachtige bloem uit de grond. Kijk, hier zie je op het blaadje wat voor een bloem: een prachtige witte narcis. Apart hè, dat zo’n raar bolletje tot zo’n mooie bloem leidt… Vandaag gaat het hier in de kerk ook over mensen die gestorven zijn, mensen uit de kerk, die we missen, die begraven zijn. En misschien denk jij ook wel aan iemand die gestorven is, die je heel erg mist. Hun lichaam is ook de grond ingegaan, want dat gebeurt met begraven. Maar je mag het vergelijken met die bloembol. Die doe je in de grond en zo gaat dat ook met het lichaam van die gestorven zijn. Maar daar blijft het niet bij. Nee, eens zullen ze opstaan, met een prachtig lichaam, nog mooier dan zo’n schitterende bloem en dan zullen ze voor altijd bij de Here Jezus zijn. Ik ben zo blij dat we dat geloven mogen. Voor de mensen die verdriet hebben, omdat ze iemand moesten begraven die gestorven was, maar ook voor onszelf. Het mooiste komt nog, echt waar!
2
Een goede kindernevendienst en tot straks.
schriftlezing 1
Psalm 126 (NBV)
cantorij zingt
Er is een God die hoort
schriftlezing 2
Johannes 12:23-26
zingen
Gezang 313:1,5,7
tekstlezing Psalm 126:6a: ‘Hij gaat al wenend voort, die de zaadbuidel draagt.’ (NBG-vertaling)
verkondiging Gemeente van Jezus Christus,
Daar gaat-ie, de zaaier van onze tekst: de leren zaadbuidel hangt voor z'n buik. Elke keer neemt hij er een hand zaad uit en werpt dat met een breed armgebaar over z'n akker. Maar zie ik het nu goed? Hij huilt! De tranen staan in z'n ogen, z'n schouders schokken en ik hoor gesmoorde snikken. Zo nu en dan snuift hij met z'n neus. Ja, ‘hij gaat al wenende voort die de zaadbuidel draagt.’ Maar waarom gaat een zaaier in tranen over het land? Dat is toch vreemd, om niet te zeggen: absurd? Want zaaien is toch niet iets verdrietigs, maar juist iets heel moois, iets vrolijks ook! Zoals iemand zei: ‘zaaien is naar z'n aard toekomst zaaien? Met brede gebaren een nieuwe tijd oproepen? Dan ga je toch niet huilen?! Ja, tot je de situatie van zo'n boer toen in ogenschouw neemt... Die kon namelijk voor een boer toen heel kritiek zijn. Zeker in tijden van hongersnood. Dan zag zo'n boer z'n meelvoorraad slinken, nog even en er was geen brood meer op de plank. Ja, er staan nog wel een aantal zakken graan in de schuur, maar dat is zaaigoed. Graankorrels om te gaan zaaien voor een nieuwe oogst, volgend jaar. Maar ja, nu 3
lijdt z'n gezin honger, ziet hij de bekkies van z'n kinderen smaller worden en de glans van het haar van z'n vrouw verdoffen. Ja, en dan moet je een beslissing nemen als boer: òf toch gaan zaaien, maar dan hongert en misschien wel verhongert je gezin, òf het graan als voedsel geven, maar dan heb je volgend jaar geen oogst..... De boer van onze tekst, die daar zaaiend over z'n akker gaat, heeft voor het eerste gekozen, inderdaad voor de toekomst! Maar het is een bijna onmogelijke keuze geweest. Want terwijl hij over z’n akker loopt, ziet hij weer die magere gezichten van z’n kinderen voor zich, zie hij dat stille verdriet in de ogen van zijn vrouw, voelt hij zelf de knagende honger. En toch zaait hij. Maar wel met tranen in zijn ogen, met een steen op zijn maag. In de Psalm valt in vers 4 het woord ‘woestijn.’ Letterlijk staat er in het Hebreeuws ‘de Negev’. Dat is de woestijn in het zuiden van Israël! Het heetste en droogste deel. Daar de graankorrels uitstrooien, hopend en biddend om regen, want anders... Ja, dat maakt het extra moeilijk. Begrijpt u nu, dat in zulke omstandigheden, deze boer met de tranen in z'n ogen z'n werk doet? Zaaien is zo bijna een onmenselijk offer... Tegelijk gaat het in de Psalm om meer dan het boerenleven alleen. Psalm 126 is een pelgrimslied. Een lied dat gezongen werd door de pelgrims op weg naar Jeruzalem. En in dit lied kijken de pelgrims ook terug. Ze zingen over die geweldige terugkeer die het volk Israël meegemaakt heeft uit de Babylonische ballingschap naar hun eigen land. Het was zo onverwacht en zo geweldig dat het wel een droom leek. Maar toen het toch echt werkelijkheid bleek te zijn, was er vreugde. Vers 2: ‘een lach vulde onze mond, onze tong brak uit in gejuich.’ Helemaal euforisch waren ze. Maar daar is intussen wel een einde aan gekomen, want niet voor niets staan die beginverzen uit de Psalm in de verleden tijd. Vers 3 zegt niet voor niets: ‘we waren vol vreugde,’ ja toen, maar nu is het anders. De huidige werkelijkheid voor die pelgrims valt zo tegen. Jeruzalem ligt aan puin en de wederopbouw gaat zo moeizaam. Er is schaarste en tegenstand. En dan hebben we het nog over de uiterlijke omstandigheden zeg maar, maar hoe is het met de binnenkant, het geestelijke leven? Ook dat valt tegen. Ook daar is schaarste. Jesaja 59, een 4
gedeelte dat ook uit deze tijd stamt, geeft daar een typering van: ‘Wij hopen op licht, maar het is duister, op een sprankje licht, maar we dolen in het donker.’ Ja, bevrijding was er wel geweest, uit de Babylonische ballingschap, zeker, maar verlossing, totale verlossing, zoals de profeten dat voorzegd hadden? Het messiaanse vrederijk, waar geen kwaad, geen ellende, geen lijden en verdriet meer zou zijn? Nee, die verlossing was niet gekomen. En dan is de werkelijkheid zo hard. Zo hard als die droge, dorre grond van de Negev, waar de boer op zaait. Is het vreemd dat de tranen in de ogen staan? Is het vreemd dat die pelgrims dit lied ook met de tranen in hun ogen zingen? Is het vreemd als ons ook de tranen in de ogen staan? Ik bedoel: we leven toch nog steeds in een nog niet verloste wereld?! Als we om ons heen kijken. Neem Israël zelf. De woestijn is dan wel voor een deel gaan bloeien, maar de vrede bloeit niet. Integendeel: wat een gruwelijk geweld tussen Palestijnen en Joden - ook heel recent - wat een eindeloze spiraal van haat, vergelding, dood en verderf. Een nog niet verloste wereld. Ook als het gaat over diezelfde achtergrond als van Psalm 126: honger. Honderden miljoenen mensen op deze wereld hebben gebrek aan voedsel. Het probleem is niet dat er te weinig voedsel is – er is genoeg – ; het probleem is gebrek aan rechtvaardigheid; we kunnen niet echt delen. Daardoor sterven elke dag mensen van de honger, waaronder vele kinderen. En de slachtoffers die zo’n virus als Ebola maakt: verschrikkelijk. Ja, we leven in een nog niet verloste wereld. Dat geldt voor de grote wereld, maar ook die van ons eigen leven. Klappen die we oplopen: financieel, emotioneel, psychisch, lichamelijk. Ziektes die de kop opsteken. Relaties waar de klad in komt. Enzovoort. Enzovoort. En vandaag worden we wel heel hardhandig met die niet verloste wereld geconfronteerd. Dat geldt zeker voor de directe nabestaanden die vanmorgen in ons midden zijn. De namen van hun geliefden zullen straks genoemd worden. Namen van mannen en vrouwen, die ons ontvallen zijn. En tegelijk denken we ook aan al die geliefden, die we moesten afstaan aan de dood. En of het nu nog recent is of al langer geleden, missen kun je diegene eigenlijk nooit. En het is zo definitief, zo verschrikkelijk definitief. Ja, ondanks Pasen, ondanks Christus' 5
overwinning op de dood, blijft die dood nog steeds een verschrikkelijke vijand, de laatste vijand, die nog niet teniet gedaan is. En ondanks Gods bevrijding in Jezus’ kruis en opstanding wachten we nog op de totale verlossing. En daarom, daarom herkennen we ons toch in dat beeld van die boer die huilend z'n zaad over z'n akker uitstrooit? Juist ook als we onze geliefden begraven, want is dat ook geen zaaien met de tranen in de ogen? Ze loslaten in de aarde, hun lichaam zaaien in de dodenakker? Maar de boer laat zich niet verlammen door het verdriet. Nee, onze tekst zegt: ‘Hij gaat al wenende voort’. Er zit dus beweging in. Het stagneert of blokkeert niet, zoals dat wel eens bij een rouwproces kan gebeuren. Dat is heel erg. Maar, hier is beweging, voortgang. Hij gaat al wenende voort. Er wordt wat gedaan: zaaien. Ja, wat is zaaien eigenlijk? Letterlijk wegwerpen wat je in handen hebt, loslaten. Dat is dus iets anders dan de houding van veel mensen in deze tijd: de houding van graaien en grijpen, koste wat kost vast willen houden. Maar leven als pelgrim in deze wereld betekent juist zaaien, oftewel: kunnen loslaten, kunnen offeren, ontdekken dat je pas vrucht draagt door te sterven aan jezelf, door je eigen idealen en wensen opzij te kunnen zetten voor de ander, met een hoofd- en een kleine letter. Ik werk dat verder niet uit. Ik denk dat dat voor ieder van ons weer anders kan zijn. Als je er maar voor open staat, voor die ‘zaaihouding’, zeg maar. Dan zal de Heilige Geest het u en jou zelf wel duidelijk maken hoe dat concreet kan in je leven. Ja, dat kost wel wat. Zoals het die boer uit de tekst ook wat kostte toen hij z'n kostbare zaaigoed toch over z'n akker uitstrooide, ondanks de honger thuis. Zo weggeven, jezelf aan de kant kunnen zetten; dat kost zeker wat, soms zelfs teleurstellingen, als mensen er zo anders op reageren dan je verwacht had, het kan pijn en verdriet kosten. Zeker, maar wie heeft ons wijsgemaakt dat geloven je in een soort vrijblijvende situatie brengt? Nee, het is, zegt Jezus ook, de weg van de graankorrel, de weg van het zaad: als die graankorrel niet in de aarde valt en sterft, ja dan blijft zij op zichzelf, maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort. Om die weg gaat het, de weg van geven, loslaten, verliezen en sterven, om zo uiteindelijk te ontvangen, te winnen en te leven. 6
Iemand zei: ‘deze beweging is essentieel, omdat het de beweging van de hoop is.’ Zo is het toch met die boer: als hij geen hoop zou hebben, hoop dat er regen zal komen in die dorre Negev, hoop dat het zaad zal ontkiemen en opschieten, hoop dat het koren goudgeel zal rijpen en er volle halmen zullen komen, als hij geen hoop zal hebben, ja dan zou hij niet zaaien. Maar omdat hij die hoop wel heeft, daarom gaat hij, en werpt hij het zaad uit, met brede armgebaren. En omdat de pelgrims van Psalm 126 die hoop ook hebben, hoop dat God opnieuw zal ingrijpen, opnieuw blijdschap zal geven, zijn heerlijk koninkrijk eens definitief zal vestigen, daarom gaan zij ook, naar Jeruzalem, zingend hun liederen van verlangen, al is het nu met gesmoorde stem. En ik hoop (!) dat wij zo ook zullen gaan. Als pelgrims door deze wereld, met diezelfde hoop. Als die boer toch zaaien. En zaaien is letterlijk loslaten. Oftewel: zelfverloochening, sterven aan jezelf om zo te winnen. Maar ook zaaien in de zin van hen loslaten, die we los moesten laten, aan het graf of in het crematorium. Zaaien met tranen in de ogen. En zo voortgaan. Nee, ten diepste niet vanwege dat eeuwige cliché van ‘het leven gaat door.’ Nee, voortgaan, omdat er hoop is. Omdat er de belofte is, dat zoals vers 5 zegt: ‘zij die in tranen zaaien, zullen oogsten met gejuich.’ Die belofte kan in dit leven al vervuld worden, als een lach door de tranen heen breekt, als je Gods nabijheid merkt, Zijn troost. Als je nieuwe kracht ontvangt om door te kunnen. Als je nieuwe zegeningen ontdekt. En godzijdank zijn die er. Zo gebeurde het dat op dezelfde dag dat iemand overleed er een achterkleinkind geboren werd. Zijn vrouw zei: ‘het gaf die dag toch een gouden rand.’ Een lach door de tranen heen. Een nieuwe zegen die ze telde! Een vervulling van die belofte. Ik hoop dat u en jij ze ook ziet. Ja, maar de totale vervulling van deze belofte wacht nog. De grote oogst wacht ons nog, de toekomst van de totale verlossing, de toekomst waarvan Johannes op Patmos te horen kreeg: ‘En Hij die op de troon zit, zal bij hen wonen. Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst (…) Want het Lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.’ Geen honger meer. Geen honderden miljoenen mensen meer die elke dag het gevecht aan moeten om weer wat voedsel bij elkaar 7
te schrapen. Geen mensen meer die kilometers moeten lopen naar een waterput. Geen dorre akkers meer, mislukte oogsten, hulp die bij verkeerde mensen terechtkomt. Maar ook geen leegheid meer, gemis en eenzaamheid. Geen dromen meer over die ene – zo levensecht, alsof hij of zij naast je zit - maar als je wakker wordt is de plek naast je leeg. Zo hard. Zo keihard. Nee, dan alleen maar volheid, vervulling van onze diepste verlangens. Totaal geluk. En alle tranen die afgewist worden. Ook die tranen die je in stilte huilt. Waar niemand van weet. God droogt ze dan allemaal hoogstpersoonlijk af en één grote stralende lach zal op ons gezicht verschijnen. Eén langdurig gejuich voor Hem, onze Trooster, onze Bevrijder; Hij die alles nieuw maakt. Ja, ik hoop (!) dat u vanwege de hoop op deze toekomst door kunt. Ook al zien we nog weinig van die toekomst, toch voortgaan, vanwege de hoop. Of zoals de dichter Adriaan Roland Holst het ooit zei in een gedicht met de titel ‘De ploeger.’ Hij schreef het midden in de oorlog, midden in bezettingstijd. En het gaat zo: ‘Ik zal de halmen niet meer zien noch binden ooit de volle schoven, maar doe mij in de oogst geloven, waarvoor ik dien.’
Dat is de hoop. Blijven geloven in de oogst, waarvoor je dient, ook al zie je de halmen en de volle schoven niet, ook al zul je ze hier niet meer zien. Toch blijven zaaien met tranen, omdat het oogsten met gejuich eens wel komt, zeker wel! Die hoop, die vast en zeker is, halen we niet uit onszelf. Nee, die hoop komt van de andere kant. Bij God vandaan. Want onze tekst kun je ook op Hem betrekken. Hij die dé Zaaier is. In Zijn Zoon Jezus Christus kwam Hij naar deze wereld en ging daarover heen. Ook wenend. Het staat er zelfs expliciet in het Evangelie, als Hij bij het graf van Lazarus staat: ‘Jezus weende.’ Jezus kan het ook niet aanzien als Hij ziet welke verschrikkelijke dingen op deze wereld gebeuren: hoe de machten van zonde, duivel en dood Gods schepping verwoesten, hoe onverlost deze wereld nog is. Maar juist Jezus ging niet bij de pakken neerzitten. Nee, Hij ging voort, zaaide; in 8
woorden en daden liet Hij Gods goede boodschap horen en zien. Hopend dat het wortel zou schieten bij mensen. Uiteindelijk ging de Zaaier zelf als het zaad in de aarde. Jezus stierf. Maar niet voorgoed. Nee, Hij stond op. Als een korenaar kwam Hij uit de aarde. Als de voorbode van de grote oogst. Inderdaad, Hij is de eersteling van hen die ontslapen zijn. Zijn opstanding is de garantie van die van ons. Ook van hen waarvan we de namen straks zullen noemen en de opstanding van onszelf, op die grote dag.
Doe ons in die oogst geloven, Heer. Amen zingen
Zingende Gezegend 281:1, 2, 4 t/m 7
zingen
Gezang 273:1
gedenken van de overleden gemeenteleden in het afgelopen kerkelijk jaar (bij iedere naam wordt een kaars aangestoken)
zingen
Gezang 273:4
dankgebed en voorbede inzameling van de gaven
slotlied
Gezang 300:1,2,6
zegen
zingen (als gezongen amen)
cantorij zingt
Gezang 456:3
Joh. de Heer 289:1-4
9