PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
Besluit bouwwerken in de leefomgeving
Disclaimer Iedereen die bijgaande concepten leest wordt op het hart gedrukt dat deze conceptteksten van de amvb’s en van de nota’s van toelichting uitsluitend bedoeld zijn voor intern gebruik, gerichte informele toetsing en informele préconsultatie. Het betreft een ambtelijk werkdocument. De stukken hebben geen enkele formele status en zijn nog niet volledig interdepartementaal, politiek of met externe betrokkenen afgestemd. Tal van artikelen en onderwerpen zijn nog in ontwikkeling, in discussie of nog niet ingevuld. Ook aan de afstemming tussen de verschillende amvb’s wordt nog gewerkt. Dringend verzoek aan iedereen om er prudent mee om te gaan en waar nodig het bovenstaande onder de aandacht van anderen te brengen. De programmadirectie Eenvoudig Beter zal uitsluitend reacties verwerken van organisaties die zij daarom heeft gevraagd. Deze organisaties kunnen hun achterban natuurlijk raadplegen, maar reacties vanuit de achterban moeten vervolgens wel worden gewogen en gebundeld door de (koepel)organisaties zelf. De reacties van de (koepel)organisaties dienen uiterlijk 16 november 2015 binnen te zijn bij Eenvoudig Beter. Volgens de huidige planning start op 1 april 2016 de openbare internetconsultatie. In die fase kan iedereen reageren op de dan voorliggende conceptteksten van de Amvb’s.
1
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
I. Doel en status van het conceptbesluit en de concepttoelichting Bijgaand concept is een ambtelijk werkdocument, bedoeld voor een preconsultatie door bestuurlijke partners en andere stakeholders uit de praktijk. Via de preconsultatieversie worden onderdelen van de uitvoeringsregelgeving getest. Zoals al in de koptekst is weergegeven betreft het een ambtelijk werkdocument, dat nog in bewerking is. De tekst is op tal van punten voorzien van PM-en. Dat maakt duidelijk welke aanvullende teksten nog te voorzien zijn. De afwezigheid van dergelijke markeringen in andere tekstdelen weerspiegelt niet dat deze al definitief zouden zijn. Een aantal inhoudelijke onderwerpen is momenteel nog in ontwikkeling. Daarvoor worden komende tijd nog ontwerpbeslissingen genomen, in samenspraak met de inhoudelijk verantwoordelijke beleidsafdelingen, vertegenwoordigers van decentrale overheden en soms externe deskundigen. Daarbij wordt tevens gebruik gemaakt van de reacties die wij ontvangen op deze preconsultatieversie. NB Bij het opstellen van de voorliggende preconsultatieversie van het Bbl is uitgegaan van het Bouwbesluit 2012 zoals dat luidt met ingang van 1 juli 2015. II. Informele consultatie koepels
Dit concept is bedoeld voor gerichte informele consultatie en afstemming. Het is niet ‘af’ en niet ‘volledig’. Er staan nog onderwerpen PM en er volgen nog aanvullingen, consistentiecontroles en volledigheidscontroles. Algemene vragen: Welke aandachtspunten wilt u meegeven? Is de systematiek van het concept-besluit helder? Met name gelet op: De toepassing en reikwijdte van de specifieke zorgplicht De keuzes over meldingsplichtige en mededelingsplichtige gevallen De verhouding tussen algemene regels en vergunningplichtige gevallen De verhouding tussen algemene regels en maatwerkvoorschriften De wijze waarop kan worden afgeweken van maatwerkregels Welke kennelijke fouten en onjuistheden vallen u op? Wat mist u in het besluit?
2
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Inhoud:
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen 1
7
Afdeling 1.1
Algemeen
7
Afdeling 1.2
internationaalrechtelijke verplichtingen
7
Hoofdstuk 2
Algemene bepalingen 2
8
Afdeling 2.1
Algemeen
8
Afdeling 2.2 § 2.2.1 § 2.2.2
Meldingen en informatieverplichtingen (procedureel) Meldingen Mededelingen
8 8 8
Afdeling 2.3
CE-markeringen en kwaliteitsverklaringen
8
Afdeling 2.4
Kwaliteitsborging voor het bouwen
9
Hoofdstuk 3
Bestaande bouw, verbouw, verplaatsen en gebruiksfunctiewijziging
10
Afdeling 3.1 § 3.1.1
Algemeen Toepassingsbereik
10 10
Afdeling 3.2
Verbouw, verplaatsing en wijziging van de gebruiksfunctie
11
Afdeling 3.3 Veiligheid § 3.3.1 Constructieve veiligheid § 3.3.2 Constructieve veiligheid bij brand § 3.3.3 Vloerafscheidingen Artikel 3.18 Aansturingsartikel § 3.3.4 Trappen en hellingbanen § 3.3.5 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie § 3.3.6 Beperking van het ontwikkelen van brand en rook § 3.3.7 Beperking van uitbreiding van brand § 3.3.8 Verdere beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook § 3.3.9 Vluchtroutes § 3.3.10 Hulpverlening bij brand § 3.3.11 Hoge en ondergrondse gebouwen § 3.3.11 Aanvullende regels tunnelveiligheid
11 11 12 14 14 15 17 18 20
Afdeling 3.4 § 3.4.1 § 3.4.2 § 3.4.3 § 3.4.4 § 3.4.5 § 3.4.6 § 3.4.7. § 3.4.8
Gezondheid Bescherming tegen weg-, spoorweg of industriegeluid Bescherming tegen geluid van gebouwinstallaties Wering van vocht Luchtverversing Spuivoorziening Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas Beperking van de toepassing van schadelijke materialen Daglicht
27 27 28 29 30 32 33 34 35
Afdeling 3.5 § 3.5.1 3.89
Duurzaamheid en bruikbaarheid Energiezuinigheid Energiebesparende maatregelen
36 36 36
Afdeling 3.6 § 3.6.1 § 3.6.2 § 3.6.3
Gebouwinstallaties Verlichting Voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie Watervoorziening
37 37 39 40
3
22 23 25 27 27
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 3.6.4 § 3.6.5 § 3.6.6 § 3.6.7 § 3.6.8 § 3.6.9 § 3.6.10 § 3.6.11 § 3.6.12 § 3.6.13 Hoofdstuk 4
Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater Tijdig vaststellen van brand Vluchten bij brand Bestrijden van brand Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten Aanvullende regels tunnelveiligheid Bereikbaarheid van gebouwen met toegankelijkheidssector Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit Technische Bouwsystemen Overige bepalingen
Nieuwbouw
40 41 43 45 47 48 49 49 49 50 51
Afdeling 4.1
Algemeen
51
Afdeling 4.2. § 4.2.1 § 4.2.2 § 4.2.3 § 4.2.4 § 4.2.5 § 4.2.6 § 4.2.7 § 4.2.8
Veiligheid Constructieve veiligheid Constructieve veiligheid bij brand Vloerafscheidingen Trap en helingbaan Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie Beperking van het ontwikkelen van brand en rook Beperking van uitbreiding van brand Verdere beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook Vluchtroutes Hulpverlening bij brand Hoge en ondergrondse gebouwen Veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden Brand-en explosieaandachtsgebieden Aanvullende regels tunnelveiligheid Inbraakwerendheid
52 52 54 56 57 60 61 63
Afdeling 4.3 § 4.3.1 § 4.3.2 § 4.3.3 § 4.3.4 § 4.3.5 § 4.3.6 § 4.3.7 § 4.3.8 § 4.3.9 § 4.3.10
Gezondheid Bescherming tegen weg-, spoorweg of industriegeluid Bescherming tegen geluid van gebouwinstallaties Beperking van galm Geluidwering tussen ruimten Wering van vocht Luchtverversing Spuivoorziening Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas Beperking van schadelijke stoffen in de binnenlucht Daglicht
77 77 79 81 81 83 84 86 88 90 92
Afdeling 4.4 § 4.4.1 § 4.4.2 § 4.4.3
Bruikbaarheid en duurzaamheid Bruikbaarheid Energiezuinigheid Milieuprestatie gebouwen
93 93 95 98
Afdeling 4.5 § 4.5.1 § 4.5.2 § 4.5.3 § 4.5.4 § 4.5.5 § 4.5.6
Gebouwinstallaties Verlichting Voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie Watervoorziening Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater Tijdig vaststellen van brand Vluchten bij brand
§ 4.2.9 § 4.2.10 § 4.2.11 § 4.2.12 § 4.2.13 § 4.2.14 § 4.2.15
4
66 68 73 74 74 75 76 77
99 99 100 101 101 102 104
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 4.5.7 § 4.5.8 § 4.5.9 § 4.5.10 § 4.5.11 § 4.5.12 § 4.5.13 Hoofdstuk 5
Bestrijden van brand 106 Bereikbaarheid voor hulpdiensten 108 Aanvullende regels tunnelveiligheid 110 Bereikbaarheid van gebouwen met een toegankelijkheidsector voor personen met een fysieke functiebeperking. 111 Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit 111 Veilig onderhoud gebouwen 111 Overige bepalingen 112
Gebruik van bouwwerken
113
Afdeling 5.1 § 5.1.1 § 5.1.2
Algemeen Algemeen Gebruiksmelding
113 113 114
Afdeling 5.2 § 5.2.1 § 5.2.2
Brandveiligheid Voorkomen van brandgevaar en ontwikkeling van brand Veilig vluchten bij brand
117 117 119
Afdeling 5.3 § 5.3.1
Duurzaamheid Energielabel
121 121
Afdeling 5.4 § 5.4.1 § 5.4.2 § 5.4.3
Gebouwinstallaties Brandveiligheidsinstallaties Airconditioningssystemen Middelgrote ketelinstallaties
122 122 123 123
Hoofdstuk 6 Afdeling 6.1 § 6.1.1 § 6.1.2 § 6.1.3 § 6.1.4
Bouw- en sloopwerkzaamheden, asbestverwijdering en mobiele puinbrekers
125
Bouw- en sloopwerkzaamheden Algemeen Procedure bouwwerkzaamheden (§1.6 bb2012) Procedure sloopwerkzaamheden Het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden Afvalscheiding
125 125 126 126
Afdeling 6.2 § 6.2.1 § 6.2.2
Mobiele puinbrekers Algemeen Procedure mobiele puinbrekers
130 130 131
§ 6.2.3
Voorschriften mobiele puinbrekers
132
Afdeling 6.3 § 6.3.1 § 6.3.2 § 6.3.3
Asbestverwijdering Algemeen Procedure Asbestverwijdering Voorschriften Asbestverwijdering
132 132 133 134
§ 6.1.5
Hoofdstuk 7
Slotbepalingen.
128 129
136
Bijlage I
Begripsbepalingen
137
Bijlage II
Brandmeldinstallaties
143
5
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Besluit van (…), houdende regels voor bouwwerken in de leefomgeving ( ) (Bbl) Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van……, nr………., CZW; Gelet op de artikelen (…..) van de Omgevingswet, (……) van de xxx en (……) van de xxxx; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van…., nr. …. ); Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van ….., nr. ……, CZW; Hebben goedgevonden en verstaan:
6
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen 1
Afdeling 1.1
Algemeen
Artikel 1.1
Begripsbepalingen
De bijlage bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij dit besluit bevatten begrippen voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen. Artikel 1.2 1. 2. 3.
Normen
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de toepassing van een in dit besluit genoemde norm Indien bij of krachtens dit besluit een NEN-EN is aangewezen waarvoor een nationale bijlage is vastgesteld, is bedoeld deze NEN-EN inclusief deze bijlage. Bij ministeriele regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de toepassing van een in dit besluit genoemd certificatie- of inspectieschema.
Afdeling 1.2
internationaalrechtelijke verplichtingen
Artikel 1.3
Wederzijdse erkenning
Met een kwaliteitsverklaring, keuring, certificatie- of inspectieschema als bedoeld in dit besluit wordt gelijkgesteld een kwaliteitsverklaring, keuring, certificatie- of inspectieschema, afgegeven dan wel goedgekeurd door een onafhankelijke keuringsinstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, met een beschermingsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd. Artikel 1.4
Implementatie internationaalrechtelijke verplichtingen
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven ter uitvoering van internationaalrechtelijke verplichtingen die betrekking hebben op of samenhangen met onderwerpen waarop dit besluit van toepassing is.
7
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Hoofdstuk 2
Algemene bepalingen 2
Afdeling 2.1
Algemeen
Artikel 2.1
Bevoegd gezag
Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag waaraan een melding wordt gedaan, dat een maatwerkvoorschrift kan stellen en dat beslist op een aanvraag tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel. PM CE markering, label, asbest, mobiele puinbrekers, niet bouwwerken. Artikel 2.1a Toedeling handhavingstaak De bestuurlijke handhavingstaak als bedoeld in 18.1 van de Wet berust bij Onze Minister voor wat betreft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.5, 5.23 tot en met 5.27 en 5.35 en 5.36 van dit besluit. Artikel 2.2 1. 2.
Gelijkwaardigheid (4.7 wet)
Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op een activiteit waarvoor op grond van dit besluit een melding is voorgeschreven, dan is de toepassing van de gelijkwaardige oplossing toegestaan na voorafgaande melding. Als een gelijkwaardige maatregel betrekking heeft op een activiteit waarvoor op grond van dit besluit geen melding of vergunning is voorgeschreven, dan is de toepassing van de gelijkwaardige maatregel toegestaan zonder voorafgaande toestemming (artikel 4.7, derde lid).
Afdeling 2.2
§ 2.2.1
Meldingen en informatieverplichtingen (procedureel)
Meldingen
Artikel 2.3
Wijze van melden
Een melding kan elektronisch worden gedaan. Artikel 2.4
Gegevensverstrekking
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de melder, pm
§ 2.2.2
Mededelingen
Wijziging van de gebruiksfunctie pm
Afdeling 2.3
CE-markeringen en kwaliteitsverklaringen
Artikel 2.5
Verordening bouwproducten
Handelen in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de verordening bouwproducten is verboden.
8
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 2.6 1.
2.
3.
4.
Toepassing CE-markering en kwaliteitsverklaringen
Indien een bouwproduct, waarop een CE-markering is aangebracht, aan bepaalde prestaties moet voldoen zodat het bouwwerk waarin het wordt toegepast voldoet aan een bij of krachtens dit besluit gestelde eis, is aan die eis voldaan indien het bouwproduct is toegepast overeenkomstig een op die eis toegesneden prestatieverklaring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening bouwproducten. Indien een bouwproduct aan bepaalde prestaties die niet onder een geharmoniseerde norm vallen moet voldoen zodat het bouwwerk waarin het wordt toegepast voldoet aan een bij of krachtens dit besluit gestelde eis, is aan die eis voldaan indien het bouwproduct is toegepast overeenkomstig een op die eis toegesneden kwaliteitsverklaring. Indien een bouwproces aan bepaalde prestaties moet voldoen zodat het bouwwerk waarin het wordt uitgevoerd voldoet aan een bij of krachtens dit besluit gestelde eis, is aan die eis voldaan indien het bouwproces is toegepast overeenkomstig een op die eis toegesneden kwaliteitsverklaring. Een in het eerste lid bedoelde prestatieverklaring wordt in de Nederlandse taal verstrekt.
Artikel 2.7
Erkenning kwaliteitsverklaringen
Kwaliteitsverklaringen als bedoeld in artikel 2.6, tweede en derde lid, worden afgegeven op basis van een door Onze Minister erkend stelsel van kwaliteitsverklaringen voor de bouw.
Afdeling 2.4 PM
9
Kwaliteitsborging voor het bouwen
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Hoofdstuk 3
Bestaande bouw, verbouw, verplaatsen en gebruiksfunctiewijziging
Afdeling 3.1
Algemeen
§ 3.1.1
Toepassingsbereik
Artikel 3.1
Toepassingsbereik: activiteiten
Dit hoofdstuk is van toepassing op het in stand houden, het verbouwen en het verplaatsen van bouwwerken, en op de wijziging van de gebruiksfunctie. Artikel 3.2
Toepassingsbereik: geregelde belangen
De regels van dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid. Artikel 3.3 1. 2. 3.
4. 5.
Maatwerk
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de onderwerpen in de afdelingen 3.1 tot en met 3.6. In afwijking van het eerste lid wordt een maatwerkvoorschrift niet gesteld als over een onderwerp een vergunningvoorschrift kan worden gesteld. In een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, c. meet- of rekenvoorschriften, of d. als dat in die artikelen is bepaald. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 3.2 te waarborgen of beschermen. Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend inhouden het opleggen van de verplichting tot het treffen van voorzieningen waardoor de staat van dat bouwwerk komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de in dit hoofdstuk gestelde regels voor bestaande bouwwerken zonder dat dit hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met de in hoofdstuk 4 gestelde regels voor te bouwen bouwwerken.
Artikel 3.4
Monumenten (begrippen uit Wet cultureel erfgoed, Rijksmonumenten)
Voor zover een vergunning voor een rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument afwijkt van een bij of krachtens dit besluit gestelde regel of gesteld voorschrift, is uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing. Artikel 3.5 1. 2.
3.
Gemeenschappelijk en gezamenlijk
Voor de toepassing van voorschriften gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk is een bouwwerk, een ruimte, een voorziening, of een gedeelte daarvan naar keuze gemeenschappelijk of nietgemeenschappelijk, tenzij anders is bepaald. Voor de toepassing van voorschriften gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk wordt een gedeelte van een bouwwerk, een ruimte of een voorziening die ten dienste staat van meer dan een gebruiksfunctie, aangemerkt als gemeenschappelijk. Een zodanig gedeelte, een zodanige ruimte of een zodanige voorziening maakt, met uitzondering van een nevenfunctie, voor de toepassing van dit hoofdstuk deel uit van alle daarop aangewezen gebruiksfuncties. Voor de toepassing van voorschriften gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk wordt een gedeelte van een woonfunctie, een celfunctie of een logiesfunctie of een ruimte of voorziening die ten dienste staat van die gebruiksfunctie, gebruikt door meer dan een wooneenheid, cel of logiesverblijf in die gebruiksfunctie, aangemerkt als gezamenlijk.
10
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 3.6 pm melding (inhoudelijk)
Afdeling 3.2
Verbouw, verplaatsing en wijziging van de gebruiksfunctie
Artikel 3.7
Verbouw
1. 2. 3. 4.
Op het verbouwen van een bouwwerk is wat betreft de eisen aan veiligheid, gezondheid, en duurzaamheid en gebouwinstallaties het rechtens verkregen niveau van toepassing tenzij in de afdelingen 3.2 tot en met 3.6 anders is aangegeven. In aanvulling op het eerste lid is het rechtens verkregen niveau niet van toepassing op de voorschriften van paragraaf 4.4.3 [milieuprestatie gebouwen]. Op het geheel vernieuwen van een gebouwinstallatie zijn de voorschriften van afdeling 4.5 van toepassing, tenzij in afdeling 3.5 anders is aangegeven. Indien een bouwwerk wordt verbouwd zijn de voorschriften van dit besluit, voor zover zij betrekking hebben op dat verbouwen, slechts van toepassing op die vernieuwing, verandering of vergroting, tenzij voor een voorschrift in de afdelingen 3.2 tot en met 3.6 anders is aangegeven.
Artikel 3.8
Verplaatsing
Op een bestaand bouwwerk dat in ongewijzigde samenstelling wordt verplaatst is het rechtens verkregen niveau van toepassing. Dit geldt ook wanneer het bouwwerk na verplaatsing een tijdelijk bouwwerk is. Artikel 3.9
Wijziging van de gebruiksfunctie
Bij wijziging van de gebruiksfunctie van een bouwwerk is wat betreft de eisen aan de veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en gebouwinstallaties het rechtens verkregen niveau van toepassing, tenzij in de afdelingen 3.3 tot en met 3.6 anders is aangegeven.
Afdeling 3.3
§ 3.3.1
Constructieve veiligheid
Artikel 3.10 1. 2.
Veiligheid
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is bestand tegen de daarop werkende krachten zodat er geen sprake zal zijn van het bezwijken van bouwconstructies door krachten die horen bij het beoogde gebruik Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.10 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
11
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.10
artikel 3.11 lid * 1 Woonfunctie 7 Logiesfunctie Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties Artikel 3.11
* * *
verbouw
uiterste grenstoestand
leden van toepassing fundamentele belastingscombinaties
gebruiksfunctie
3.12 1
2
3.13 1
2
1 1 1
2 2 -
1 1 1
2 2 2
Fundamentele belastingscombinaties
Een bouwconstructie bezwijkt niet gedurende de in NEN 8700 bedoelde restlevensduur bij de fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in NEN 8700. Artikel 3.12 1. 2.
Het niet bezwijken als bedoeld in artikel 3.11 wordt bepaald volgens NEN 8700. Bij een niet in een woongebouw of logiesgebouw gelegen woonfunctie of logiesfunctie kan het bepalen van het niet bezwijken als bedoeld in artikel 3.11 rekening worden gehouden met de stabiliteitsvoorziening van een op een aangrenzend perceel gelegen gebruiksfunctie van dezelfde soort.
Artikel 3.13 1. 2.
Uiterste grenstoestand
Verbouw
Op het verbouwen van een bouwwerk zijn de artikelen 4.10 en 4.11 van toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het niveau voor verbouw zoals aangegeven in NEN 8700. Voorzover ten gevolge van een verbouwen de in NEN 8700 bedoelde fundamentele belastingscombinaties op een bestaande bouwconstructie van het bouwwerk toenemen, zijn op die constructie de artikelen 4.10 en 4.11 van toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het niveau voor verbouw zoals aangegeven in NEN 8700.
Artikel 3.13a Functiewijziging Voorzover ten gevolge van functiewijziging de in NEN 8700 bedoelde fundamentele belastingscombinaties op een bestaande bouwconstructie van het bouwwerk toenemen, zijn op die constructie de artikelen 4.10 en 4.11 van toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het niveau voor verbouw zoals aangegeven in NEN 8700.
§ 3.3.2
Constructieve veiligheid bij brand
Artikel 3.14 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is bestand tegen brand zodat er geen sprake zal zijn van het bezwijken van bouwconstructies voor zover dit gevaar oplevert voor het vluchten of de hulpverlening bij brand. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.14 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die
12
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 voorschriften. Tabel 3.14 leden van toepassing
artikel 3.15 lid 1 1 2 3 4
5 6 7 8 9 10 11
12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie a voor het personenvervoer b andere overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.15 1. 2.
2
3
4
5
6
7
3.16 1
2
3.17 *
1 1 1
2 -
3 -
4
-
-
-
1 1 1
2 2 2
* * *
1 1 1 1 1 1 1 1
-
3 3 3 3 3 3
4 4 -
5 -
-
-
1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2
* * * * * * * *
1 -
-
3 -
-
-
-
-
1 -
2 -
* -
1 -
-
-
-
-
6 -
7
1 1
2 2
* *
Tijdsduur bezwijken
Een vloer, trap of hellingbaan, waarover of waaronder een beschermde route voert, bezwijkt niet binnen 20 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die beschermde route niet ligt. Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin die bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 3.15.1 aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan dat brandcompartiment. Dit geldt dit niet voor een bouwconstructie van een aan dat brandcompartiment grenzend subbrandcompartiment of grenzende buitenruimte.
Tabel 3.15.1 Woonfunctie
Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau 3.
4.
Verbouw
bepalingsmethode
tijdsduur bezwijken
gebruiksfunctie
tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten 30
60
Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 m boven het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 30 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment. Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 3.15.2 aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een
13
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment. Tabel 3.15.2 Gebruiksfunctie
Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau 5. 6. 7.
2.
60
Het vierde lid geldt niet voor een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw, met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m². Een bouwconstructie van een tunnel bezwijkt niet binnen 30 minuten en voor zover deze onder open water ligt niet binnen 60 minuten bij brand in de tunnel. Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen een tijdsduur die afhankelijk van de bestemming en inrichting van het bouwwerk redelijkerwijs nodig is om het bouwwerk bij brand te kunnen verlaten en te doorzoeken, door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.
Artikel 3.16 1.
tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten 30
Bepalingsmethode
Bij het bepalen van het bezwijken van een bouwconstructie als bedoeld in artikel 3.15 wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN 8700 kunnen optreden bij brand. De tijdsduur van het bezwijken als bedoeld in artikel 3.15 wordt afhankelijk van het materiaal van de bouwconstructie bepaald volgens: a. NEN-EN 1992; b. NEN-EN 1993; c. NEN-EN 1994; d. NEN-EN 1995; e. NEN-EN 1996; f. NEN-EN 1999, of g. NEN 6069
Artikel 3.17
Verbouw
Op het verbouwen van een bouwwerk zijn de artikelen 4.14 en 4.15 van toepassing, waarbij in aanvulling op het in artikel 4.15, eerste lid, aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN 8700 kunnen optreden bij brand.
§ 3.3.3
Vloerafscheidingen
Artikel 3.18
Aansturingsartikel
1. 2.
Een bestaand bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het vallen van een vloer redelijkerwijs wordt voorkomen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.18 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
14
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.18
gebruiksfunctie
artikel 3.19 lid 1 2 1 2
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar b andere bijeenkomstfunctie Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties Artikel 3.19 1. 2. 3.
2. 3. 4. 5.
afmetingen 3.20 3
4
5
4.
1
2
-
1
2
3
4
5
[m] 0,2
1
2
3
1
2
3
4
5
0,1
1 1
2 2
3 3
1 1
2 2
3 3
-
5 5
-
Aanwezigheid
Afmetingen
Trappen en hellingbanen
Artikel 3.21
2.
3.20 1 2
Een vloerafscheiding als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, heeft een hoogte van ten minste 0,9 m, gemeten vanaf de vloer. In afwijking van het eerste lid heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een hoogte van ten minste 0,6 m, gemeten vanaf de vloer. In afwijking van het eerste lid, heeft een vloerafscheiding een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m, indien de som van die hoogte en de breedte van de bovenregel ten minste 1 m is. Een afscheiding als bedoeld in artikel 3.19 heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer, gemeten hoogte, geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan de in tabel 3.18 aangegeven diameter. De horizontaal gemeten afstand tussen een vloer en een afscheiding als bedoeld in artikel 3.19, is niet groter dan 0,1 m.
§ 3.3.4
1.
3
Een voor personen bestemde vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water. Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan: a. een trap, of b. een hellingbaan. Onverminderd het tweede lid geldt het eerste lid niet voor: a. een rand van een podium; b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst; c. een rand van een laadvloer; d. een rand van een perron, en e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d, gelijk te stellen rand van een vloer.
Artikel 3.20 1.
grenswaarden
afmetingen
aanwezigheid
leden van toepassing
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft in een vluchtroute voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen door personen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.21 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die
15
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 voorschriften. Tabel 3.21
3.26
3.27
3.28
*
1
2.37 2
3
4
5
*
Afscheiding trap en hellingbaan
*
verbouw
3.25
*
grenswaarden
Afscheiding trap en hellingbaan
3.24
Hellingbaanbordes
*
afmetingen hellingbaan
lid 1 2
leuning
afmetingen trap
artikel 3.22 3.23
trapbordes
leden van toepassing voorziening bij hoogteverschil
gebruiksfunctie
3.28 4 [m]
1 2
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar c andere bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.22 1. 2.
1 2
*
*
*
1
2
3
4
5
*
0,2
1 2
*
*
-
* * * * * * * * * *
-
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 -
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
0,1
* * * * * * * * * *
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
*
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
* * * * * * * * * *
-
2 2 2 2 2 2 2 -
Voorziening bij hoogteverschil
Een hoogteverschil van meer dan 0,22 m tussen vloeren waarover een vluchtroute voert, of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan. Voor zover de vluchtroute door een wegtunnelbuis voert, geldt in afwijking van het eerste lid een hoogteverschil van meer dan 0,3 m.
Artikel 3.23
Afmetingen trap
Een trap als bedoeld in artikel 3.22, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 3.23. Tabel 3.23 afmetingen van een trap Minimum breedte van de trap Minimum vrije hoogte boven de trap Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede Maximum hoogte van een optrede Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap Artikel 3.24
0,7 m 1,9 m 0,13 m 0,22 m 0,2 m
Trapbordes
Een trap als bedoeld in artikel 3.22, sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m. Artikel 3.25
Leuning
Een trap als bedoeld in artikel 3.22 waarvan de helling ter plaatse van de klimlijn groter is dan 2:3 heeft, voor zover een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,6 m en ten hoogste 1 m.
16
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 3.26
Afmetingen hellingbaan
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.22 heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een helling van ten hoogste 1:10. Artikel 3.27
Hellingbaanbordes
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 3.22 sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m. Artikel3.28 1. 2. 3. 4. 5.
Een trap heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een niet beweegbare afscheiding. Een hellingbaan heeft, indien een zijkant van de vloer meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een niet beweegbare afscheiding. Een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid, heeft een hoogte van ten minste 0,6 m, gemeten vanaf de voorkant van de tredevlakken of vanaf de vloer van de hellingbaan. Een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid heeft tot een hoogte van 0,6 m boven een tredevlak een vloer van de hellingbaan gemeten hoogte, geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan de in tabel 3.21 aangegeven diameter. De horizontaal gemeten afstand tussen een een trap of een hellingbaan en een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid, is niet groter dan 0,1 m.
§ 3.3.5
Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
Artikel 3.29 1. 2.
2.
2.
Stookplaats
Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, indien: a. op het materiaal een intensiteit aan warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m², of b. in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C. Bij toepassing van het eerste lid kan in plaats van onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064 worden uitgegaan van brandklasse A1, of A1fl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.
Artikel 3.31 1.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.30 1.
Afscheiding trap en hellingbaan
Rookgasafvoer
Een afvoervoorziening voor rookgas is brandveilig. Of de afvoervoorziening brandveilig is kan worden bepaald volgens NEN 8062. De horizontale afstand tussen de uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas van een op vaste brandstof gestookt toestel en een brandgevaarlijk dak als bedoeld in NEN 6063, van een ander bouwwerk is ten minste 15 m.
Artikel 3.32
Verbouw
Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt het in de artikelen 4.32 tot en met 4.34 aangegeven prestatieniveau.
17
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 3.3.6
Beperking van het ontwikkelen van brand en rook
Artikel 3.33 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.33 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 3.33 gebruiksfunctie
leden van toepassing
grenswaarden
artikel 3.34 3.35 3.36 3.37 3.38 3.39 lid 1 2 3 4 1 2 3 1 2 3 1 2 * 1 Woonfunctie a in een woongebouw b andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a lichte industriefunctie voor het houden van dieren b andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a tunnel of tunnelvorming bouwwerk voor verkeer b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
overig
beschermde route
extra beschermde vluchtroute
overig
beschermde route
extra beschermde vluchtroute
Verbouw
toepassing Euroklassen
vrijgesteld
beloopbaar vlak
buitenoppervlak
binnenoppervlak
zijde grenzend aan de binnenlucht buitenlucht
3.34 2
3.35 1 1 [brandklasse] [brandklasse]
1
Artikel 3.34 1.
2. 3.
1 2 3 1 - 3 1 - 3 1
-
-
1 2 3 1 2 3 1 1 2 3 1 2 3 1 1 2 3 1 2 3 1
-
* * *
1 1 1
3 4 1 2 3 1 2 3 1
-
*
1
-
2 2 2 1
2 4 4 1
4 4 4 4
2 2 2 1
2 4 4 1
4 4 4 4
2 2
2 4
4 4
2 2
4 4
4 4
2 2 2
4 4 4
4 4 4
2 2 2
4 4 4
4 4 4
2 4 4 4 4 -
4 4 4 4 4 -
2 2 2 2 2 -
4 4 4 4 4 -
4 4 4 4 4 -
-
-
2 2
4 4
4 4
1 2 3
-
1 2 3 1 2 3 1
-
*
1
1
-
3
-
1 2 3 1 2 3 1
-
*
1
1 1 1
-
3 3 3
-
1 2 3 1 2 3 1 1 2 3 1 2 3 1 1 2 3 1 2 3 1
-
* * *
1 1 1
1 2 3 1 - 3 1 - 3 1 - 3 1 - 3
-
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
1 1 1 1 1
-
* * * * *
1 1 1 1 1
2 -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
2 2 2 2 2 -
-
-
3 -
-
1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 2 3
-
2 2
* *
1 1
-
-
Binnenoppervlak
Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht heeft een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de in tabel 3.33 aangegeven brandklasse en een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1. In afwijking van het eerste lid heeft een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een beschermde route voert een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1. In afwijking van het eerste lid heeft een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.
18
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 4.
In afwijking van het eerste lid heeft een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht in een cel een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.
Artikel 3.35 1. 2. 3.
Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht heeft een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de in tabel 3.33 aangegeven brandklasse. In afwijking van het eerste lid hebben een deur, een raam, een kozijn of een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting die voldoet aan klasse 4. Het eerste lid geldt niet voor de bovenzijde van een dak.
Artikel 3.36 1.
2. 3.
2.
Beloopbaar vlak
In afwijking van artikel 3.34 geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan, die grenst aan de binnenlucht een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting van klasse T3 en een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1. In afwijking van artikel 3.35 geldt voor de bovenzijde van een vloer, trap of een hellingbaan, die grenst aan de buitenlucht een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting van klasse T3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan, waarover een extra beschermde vluchtroute voert een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting van klasse T1.
Artikel 3.37 1.
Buitenoppervlak
Vrijgesteld
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte, waarvoor volgens de artikelen 3.34 tot en met 3.36 een eis geldt, is die eis niet van toepassing. Voor bouwwerken geen gebouw zijnde is op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen, waarvoor volgens de artikelen 3.34 tot en met 3.36 een eis geldt, die eis niet van toepassing.
Artikel 3.38
Toepassing Euroklassen
Bij toepassing van de artikelen 3.34 tot en met 3.36 kan in plaats van: a. brandklasse 1 bepaald volgens NEN 6065 worden uitgegaan van brandklasse B bepaald volgens NEN-EN 13501-1; b. brandklasse 2 bepaald volgens NEN 6065 in een besloten ruimte worden uitgegaan van brandklasse B en in een niet besloten ruimte van brandklasse C beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1; c. brandklasse 3 bepaald volgens NEN 6065 worden uitgegaan van brandklasse C bepaald volgens NEN-EN 13501-1; d. brandklasse 4 bepaald volgens NEN 6065 worden uitgegaan van brandklasse D bepaald volgens NEN-EN 13501-1; e. brandklasse T1 bepaald volgens NEN 1775 worden uitgegaan van brandklasse Cfl, bepaald volgens NEN-EN 13501-1; f. brandklasse T3 bepaald volgens NEN 1775 worden uitgegaan van brandklasse D fl, bepaald volgens volgens NEN-EN 13501-1, en g. een rookproductie met een rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1 of 5,4 m-1 bepaald volgens NEN 6066 worden uitgegaan van rookklasse s2 bepaald volgens NEN-EN 13501-1.
19
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 3.39 1. 2.
Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt, in aanvulling op artikel 3.7, het in artikel 4.38, derde lid, aangegeven prestatieniveau Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt, in aanvulling op artikel 3.7, het in artikel 4.37, eerste lid, aangegeven prestatieniveau.
§ 3.3.7
Beperking van uitbreiding van brand
Artikel 3.40 1. 2.
Verbouw
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat de kans op een snelle uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.40 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 3.40
verbouw
wbdbo
ligging
omvang
grenswaarden
leden van toepassing
omvang
gebruiksfuctie
artikel 3.41 3.42 3.43 3.44 3.42 lid 1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 1 1 [m²]
1
Woonfunctie a woonwagen b andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.41 1. 2. 3.
1 1 1 1
-
3 -
1 1 1 1
2.000 2.000 2.000
1 - 3 4 - - - - 1 - 3 - - - 7 - - 10 1 2 1 - 3 4 - - - - 1 - 3 - - - 7 - - - 1 2 -
1 1
2.000 2.000
1 1 1 1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1 1 1 1
3.000 3.000 2.000 1.000 3.000 3.000 2.000 3.000
1 2 3 4 - - - - - - - 4 - - - - - - 1 2 -
1
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
-
-
-
3 3 3
3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4
4 4 4 4 4 4 4 4
-
5 5 5
-
6 6 6
-
7 7
-
8 -
1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1
2 -
-
3 3 3
3 3 3 3 3 3 3 3
-
-
5 -
-
6 -
-
7 7 7
7 7 7 7 7 7
8 -
8 8 8
9
-
-
-
1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2
2 2 2 2 2 2 2 2
Ligging
Een besloten ruimte ligt in een brandcompartiment. Een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m ligt in een brandcompartiment. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. een toiletruimte; b. een badruimte; c. een liftschacht, indien de constructieonderdelen aan de binnenzijde van de schacht voldoen aan een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting die
20
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
4. 5. 6. 7. 8.
voldoet aan klasse 2 en een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1, of aan brandklasse B en rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN 13501-1, en d. een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m² niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 160 kW. In afwijking van het eerste lid voert een extra beschermde vluchtroute niet door een brandcompartiment. Een niet besloten gebruiksgebied ligt in een brandcompartiment. Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 3.000 m² en een vuurbelasting niet groter dan 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090. Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste100 m². Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een permanente vuurbelasting niet groter dan 200 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090.
Artikel 3.42
Omvang
1.
Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 3.40 aangegeven waarde. 2. In een brandcompartiment liggen ten hoogste vier woonwagens en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m². 3. Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel. 4. Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een wegtunnelbuis. 5. In een brandcompartiment liggen ten hoogste een woonfunctie en nevenfuncties daarvan. 6. In afwijking van het vijfde lid is een gemeenschappelijk verblijfsgebied toegestaan, indien dat verblijfsgebied een afzonderlijk brandcompartiment is. 7. Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² of een technische ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 160 kW worden opgesteld, is een afzonderlijk brandcompartiment. 8. Bij een brandcompartiment van een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 3.000 m² is het eerste lid niet van toepassing op een of meer in dat brandcompartiment gelegen nevenfuncties. 9. In afwijking van het eerste lid is de gebruiksoppervlakte van een brandcompartiment met een of meer cellen ten hoogste 1.000 m² en niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van het gebouw. 10. Een brandcompartiment met bedgebied voor bedgebonden patiënten is niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van de bouwlaag waarop dit brandcompartiment ligt. Artikel 3.43 1. 2.
3.
Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert is ten minste 20 minuten. Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ruimte van een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw wordt voor het op het andere perceel gelegen gebouw uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Indien het perceel grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen vindt deze spiegeling plaats ten opzichte van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment is ten minste 20 minuten of de afstand tussen een brandcompartiment en een ander brandcompartiment is ten minste 5 meter.
Artikel 3.44
Verbouw
Bij het verbouwen van een bouwwerk wordt in aanvulling op artikel 3.7, uitgegaan van een
21
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 weerstand tegen branddoorslag- en brandoverslag van ten minste 30 minuten of het rechtens verkregen niveau indien het rechtens verkregen niveau groter is dan 30 minuten.
§ 3.3.8
Verdere beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook
Artikel 3.45 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in paragraaf 3.3.7 en dat veilig kan worden gevlucht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.45 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 3.45 gebruiksfunctie
grenswaarden
artikel 3.46 lid 1 2 Woonfunctie a voor zorg met een g.o. > 1000 m2 b woonwagen c andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
3
4
5
6
7
3.47 1 2
omvang beschermd subbrandcompartiment
wtrd en wbdbo
ligging
omvang beschermd subbrandcompartiment
leden van toepassing
3
4
5
6
7
3.48 1 2
3.47 3
1
1
Artikel 3.46 1. 2. 3.
4. 5.
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 -
-
6
-
1 1 -
2 -
3
-
-
-
-
1 1 1 1 1
2 2 2
3
200 1.000 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3
-
5 -
-
7 -
1 -
-
-
4 -
5 -
6 -
7 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 -
3 -
1.000 -
1
2
3
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Ligging
Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer subbrandcompartimenten of ruimten waardoor een beschermde route voert. Een beschermde route ligt niet in het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint. In afwijking van het eerste lid kan een verblijfsgebied voor bewaking buiten een subbrandcompartiment liggen indien: a. constructieonderdelen in dat gebied voldoen aan de eisen die artikel 3.34 stelt aan constructieonderdelen die grenzen aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een beschermde route voert, en b. aankleding in dat gebied voldoet aan de eisen die artikel 3.34 stelt aan aankleding in een ruimte waardoor een beschermde route voert. Een verblijfsruimte ligt in een beschermd subbrandcompartiment. Een bedruimte ligt in een beschermd subbrandcompartiment.
22
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 6. 7.
Een cel ligt in een beschermd subbrandcompartiment. Een logiesverblijf ligt in een beschermd subbrandcompartiment.
Artikel 3.47 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7.
Een beschermd subbrandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte van ten hoogste de in tabel 3.45 aangegeven waarde. In afwijking van het eerste lid heeft een beschermd subbrandcompartiment met uitsluitend gezamenlijke ruimten een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m². Een cel is een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment. Een beschermd subbrandcompartiment met bedgebied omvat uitsluitend een of meer bedruimten en ruimten die ten dienste staan van die bedruimten, en heeft een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m². Een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in het vierde lid, bestemd voor bedgebonden patiënten heeft, afhankelijk van het bewakingsniveau, een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m² zonder bewaking en ten hoogste 1000 m² bij permanente bewaking. Een logiesverblijf is een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment. Een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment is een afzonderlijk subbrandcompartiment.
Artikel 3.48 1. 2. 3.
Vluchtroutes
Artikel 3.49
2.
Weerstand tegen rookdoorgang of branddoorslag en brandoverslag
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in artikel3.46 naar een andere ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten. Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag als bedoeld in het tweede lid blijft onder een deur een oppervlak van niet meer dan 0,02 m² bij een hoogte van niet meer dan 0,05 m, gemeten vanaf de vloer, buiten beschouwing.
§ 3.3.9
1.
Omvang
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft zodanige vluchtroutes dat bij brand een veilige plaats kan worden bereikt. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.49 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
23
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.49
artikel 3.50 3.51 3.52 3.53 3.54 3.55 3.50 lid 1 2 3 4 5 6 7 1 2 1 2 3 1 2 1 2 3 1 2 3 4 5 6 4 1 2 3 4
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.50 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2.
1 - - 4 - - - 1 - 1 - - 1 1 2 - 4 - 6 - - 2 - 2 3 - 2 - 4 - 6 - - 2 - 2 3 -
- 1 2 3 1 2 3 4 - 6 2 1 2 3 1 2 3 4 - 6 2 1 2 3 1 2 3 4 - 6
[m] 45 60 75
[m] 0,5 0,5 0,5
[m] 1,7 1,7 1,7
1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2
75 75 75 75 75 60 75 75 75
0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5
1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7
2 2 2 2 2 2 2 2 2
-
4 4 4 4 4 4 4 4 4
-
6 6 6 6 6 6 6 6 6
-
-
1 - 3 - 5 - - 1 1 - - - - - 7 -
2 2 2 2 2 2 2 2 2
-
2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3
-
- - - - - - - - -
1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3
1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4
5 -
6 6 6 6 6 6 6 6 6
- - - - 1 - 3 4 - 6 - - - - - - - - - 6
-
0,7 1,9 -
Vluchtroute
Beschermde route
Een vluchtroute is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde route, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein. Een vluchtroute waarop ten hoogste 60 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde route, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein.
Artikel 3.52 1.
3.55 4
Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg. Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer van een celfunctie of van een nevenfunctie daarvan begint een vluchtroute die, al dan niet via een buitenruimte, leidt naar een ander brandcompartiment. Op elk punt van een rijbaan begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg. De loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en een uitgang van het subbrandcompartiment waarin dat gebruiksgebied ligt, is niet groter dan de in tabel 3.49 aangegeven waarde. De loopafstand tussen een punt op een rijbaanvloer en een uitgang van het subbrandcompartiment is ten hoogste 150 m. De afstand tussen twee uitgangen is ten hoogste 250 m, gemeten langs de tunnelwand. Een subbrandcompartiment of een daar in gelegen ruimte heeft, indien bestemd voor meer dan 225 personen, ten minste twee uitgangen waardoor een vluchtroute loopt. Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende en zodanig ingerichte vluchtroutes dat in geval van brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht.
Artikel 3.51 1.
hoogte
breedte
vluchtroute
inrichting vluchtroute
grenswaarden
tweede vluchtroute
vluchtroute
veiligheidsroute
extra beschermde vluchtroute
leden van toepassing
beschermde route
gebruiksfunctie
Extra beschermde vluchtroute
Een vluchtroute die door een gemeenschappelijke verkeersruimte voert waarop een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m² aan woonfuncties is aangewezen, is een extra
24
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2. 3.
beschermde vluchtroute. Een vluchtroute waarop meer dan 60 en ten hoogste 225 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een extra beschermde vluchtroute, tenzij dat compartiment direct grenst aan het aansluitende terrein. Een vluchtroute die vanaf de uitgang van een subbrandcompartiment over een trap voert en een hoogteverschil van meer dan 12,5 m overbrugt, is een extra beschermde vluchtroute.
Artikel 3.53 1. 2.
Een vluchtroute die door een gemeenschappelijke verkeersruimte voert waarop een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 1.500 m² aan woonfuncties is aangewezen, is een veiligheidsroute. Een vluchtroute waarop meer dan 225 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een veiligheidsroute, tenzij dat compartiment direct grenst aan het aansluitende terrein.
Artikel 3.54 1. 2.
3.
2. 3. 4. 5.
6.
Tweede vluchtroute
Indien op een vluchtroute een tweede vluchtroute begint, zijn de artikelen 3.51, 3.52 eerste en tweede lid, en 3.53 niet van toepassing vanaf het punt dat de twee vluchtroutes door verschillende ruimten voeren. In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren indien: a. de ruimte grenst aan de uitgang van het subbrandcompartiment; b. de vluchtroutes in de ruimte naar verschillende uitgangen voeren, en c. de ruimte een besloten ruimte is, is de loopafstand in die ruimte gemeten over de vluchtroute ten hoogste 30 m en indien de route een beschermde route is ten hoogste 70 m. In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren voor zover de vluchtroute een veiligheidsroute is.
Artikel 3.55 1.
Veiligheidsroute
Inrichting vluchtroute
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang tussen een besloten ruimte waardoor een beschermde route of extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte is ten minste 20 minuten. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen twee vluchtroutes als bedoeld in de artikel 3.54, eerste lid, is ten minste 20 minuten. Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de nettovloeroppervlakte van een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert is per bouwlaag ten hoogste 7.000 MJ. Een vluchtroute heeft een vrije doorgang met ten minste de in tabel 3.49 aangegeven breedte en hoogte. Een vluchtroute die voert vanuit een bedgebied voor bedgebonden patiënten naar een ander brandcompartiment als bedoeld in artikel 3.42, tiende lid, heeft een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze vluchtroute voert niet over een trap of via een liftkooi. Een niet besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert heeft een zodanige capaciteit voor de afvoer van warmte en rook, en de toevoer van verse lucht dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten en voor het uitvoeren van reddings- en bluswerkzaamheden.
§ 3.3.10 Hulpverlening bij brand Artikel 3.56 1.
Aansturingsartikel
Een bestaande wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m is zodanig dat de
25
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2.
hulpverlening binnen redelijke tijd personen kan redden en brand kan bestrijden. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift in deze paragraaf.
Artikel 3.60
Hulppost wegtunnel
Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft een zodanig aantal hulpposten dat de loopafstand tussen een punt op de rijbaanvloer en ten minste een hulppost niet groter is dan 75 m. Deze afstand wordt gemeten over een route die uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend. De afstand tussen twee opeenvolgende hulpposten is ten hoogste 100 m.
26
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 3.3.11 Hoge en ondergrondse gebouwen Artikel 3.61 1. 2.
Aansturingsartikel
Een te verbouwen bouwwerk waarin een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 70 m boven of lager dan 8 m onder het meetniveau ligt, is zodanig ingericht dat het bouwwerk brandveilig is. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.62
Verbouw
Bij het verbouwen van een bouwwerk geldt het in artikel 4.70 aangegeven prestatieniveau.
§ 3.3.11 Aanvullende regels tunnelveiligheid Artikel 3.63 1. 2.
Aansturingsartikel
Een te verbouwen wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m is zodanig dat de veiligheid voor het wegverkeer is gewaarborgd. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift in deze paragraaf.
Artikel 3.64
verbouw
bij het verbouwen van een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m geldt het in artikel 4.74 aangegeven prestatieniveau.
Afdeling 3.4
§ 3.4.1
Bescherming tegen weg-, spoorweg of industriegeluid
Artikel 3.65 1. 2. 3.
Gezondheid
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk biedt na gebruiksfunctiewijziging bescherming tegen geluid van buiten. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.65 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.65 geen voorschrift is aangewezen.
27
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.65 leden van
Gebruiskfunctiewijziging
gebruiksfunctie
artikel 3.66 * lid 1 2
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.66
* * * * * -
Gebruiksfunctiewijziging
Bij gebruiksfunctiewijziging van een niettijdelijk gebouw naar een woonfunctie, bijeenkomstfunctie voor kinderopvang, gezondheidszorgfunctie of onderwijsfunctie is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een verblijfsruimte niet kleiner dan het verschil tussen de in “dat plan of besluit” opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel en 41dB.
§ 3.4.2
Bescherming tegen geluid van gebouwinstallaties
Artikel 3.67 1. 2.
Aansturingsartikel
Een te verbouwen bouwwerk biedt bescherming tegen geluid van gebouwinstallaties. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.67 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
28
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.67 leden van toepassing
verbouw
gebruiksfunctie
artikel 3.67 * lid
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.68
* * * * * * * * * * * -
Verbouw
Bij het verbouwen van een bouwwerk zijn de artikelen 4.83 tot en met 4.84 van toepassing waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in de artikelen 4.83 tot en met 4.84 aangegeven prestatieniveau.
§ 3.4.3
Wering van vocht
Artikel 3.69 1. 2. 3.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft zodanige scheidingsconstructies dat de vorming van allergenen door vocht in verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.69 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.69 geen voorschrift is aangewezen.
29
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.69 leden van toepassing
vocht van buiten
gebruiksfunctie
artikel 3.70 lid 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.70 1. 2.
3.
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 -
Vocht van buiten
Luchtverversing
Artikel 3.71
2.
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht. Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in de verblijfsruimte, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht. Een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte, voor zover die scheidingsconstructie niet grenst aan een andere verblijfsruimte, een andere toiletruimte of een andere badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.
§ 3.4.4
1.
1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.71 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
30
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.71 leden van toepassing
artikel 3.72 lid 1 2
1 2
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 1 cel 2 andere verblijfsruimte 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie a. tunnel voor het of stallen tunnelvormig van motorvoertuigen bouwwerk voor verkeer b. overig andere bouwwerk overige gebruiksfunctie geen gebouw zijnde 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a. tunnel wegtunnel of tunnelvormig met een tunnellengte bouwwerk van voor meer verkeer dan 250 m b. andere tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer c. ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.72 1. 2. 3.
4. 5.
6. 7.
2.
3
4
5
6
7
3.73 1 2
verbouw
luchtkwaliteit 3
4
5
3.74 3.75 6 1 2 3 4 5 6 *
1
-
3
4
5
6
7
1
2
3
-
-
-
1 2 - 4 5 -
*
-
2 2 2
3 3 3
-
-
6 6 6
7 7 7
1 1 1
2 2 2
3 3 3
-
-
-
1 2 - 4 5 1 2 - 4 5 1 2 - 4 5 -
* * *
-
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
4 -
-
6 6 6 6 6 6 6
7 7 7 7 7 7 7
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
-
-
-
1 1 1 1 1 1 1
-
* * * * * * *
-
-
-
-
-
6 6
7 7
1 1
2 2
3
4 -
-
-
1 2 - 4 5 6 1 2 - 4 5 -
* *
-
-
-
-
-
-
-
1 1 1
2 2 2
3 3
-
5 5 -
6 1 - 3 - - - 1 - - - - - 1 - - - - -
* * *
2 2 2 2 2 2 2
-
4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5
Luchtverversing verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte
Een verblijfsruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 0,7 dm³/s per m² vloeroppervlakte met een minimum van 7 dm³/s. Een verblijfsruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste de in tabel 3.71 aangegeven capaciteit per persoon. Onverminderd het eerste en tweede lid heeft een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel of met een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel voor warmwater een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 21 dm³/s. Een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel met een nominale belasting van meer dan 15 kW, of voor een warmwatertoestel dat geen open verbrandingstoestel is, blijft hierbij buiten beschouwing. Een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een verblijfsruimte heeft een capaciteit die ten minste voldoet aan de hoogste waarde die volgens het eerste tot en met derde lid is bepaald voor een op die voorziening aangewezen verblijfsruimte. Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsgebied, dat bestaat uit meer dan één gemeenschappelijke verblijfsruimte heeft, in afwijking van het vierde lid, een capaciteit die ten minste voldoet aan de som van de waarden die volgens het eerste tot en met derde lid is bepaald voor de op die voorziening aangewezen verblijfsruimten. Een toiletruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een capaciteit van ten minste 7 dm3/s, bepaald volgens NEN 8087. Een badruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een capaciteit van ten minste 14 dm3/s, bepaald volgens NEN 8087.
Artikel 3.73 1.
luchtverversing overige ruimten
luchtverversing verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte
gebruiksfunctie
Luchtverversing overige ruimten
Een ruimte met een opstelplaats voor een gasmeter heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 1 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte, met een minimum van 2 dm³/s. Een schacht voor een lift heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 3,2 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die
31
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
3.
4. 5. 6.
liftschacht. Een opslagruimte voor huishoudelijk afval met vloeroppervlakte van meer dan 1,5 m² heeft een niet afsluitbare voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 10 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte, of een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste100 dm3/s. [of 100 dm³/s indien de ruimte groter is dan 10 m²]. Een stallingruimte voor motorvoertuigen heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. Een tunnel heeft afhankelijk van zijn bestemming en tunnellengte een voorziening voor luchtverversing met voldoende capaciteit. Bij een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 500 m is de in het vijfde lid bedoelde voorziening voor luchtverversing mechanisch.
Artikel 3.74 1. 2. 3. 4. 5. 6.
De toevoer van verse lucht naar een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks van buiten plaats, of via de liftmachineruimte. Afvoer van binnenlucht uit een dergelijke ruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats, of via de liftmachineruimte. De toevoer van verse lucht naar een opslagruimte voor huishoudelijk afval vindt rechtstreeks van buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit een dergelijke ruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats. Bij een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m vindt de toevoer van verse lucht rechtstreeks van buiten plaats en de afvoer van binnenlucht rechtstreeks naar buiten. Ten minste 21 dm³/s van de capaciteit van de afvoer van binnenlucht uit een verblijfsruimte waarin zich een opstelplaats voor een kooktoestel, bevindt, wordt rechtstreeks naar buiten afgevoerd. De afvoer van binnenlucht uit een toiletruimte of een badruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats. Bij een voorziening voor mechanische ventilatie van een stallingsruimte voor motorvoertuigen met ten minste 20 parkeerplaatsen: a. wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 meter boven het straatniveau of, indien binnen 25 meter van de uitblaasopening een gebouw is gelegen met een hoogste daklijn die meer dan vijf meter boven het straatniveau is gelegen, ten minste één meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw; b. bedraagt de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste tien meter per seconde.
§ 3.4.5
Spuivoorziening
Artikel 3.76 1. 2. 3.
Luchtkwaliteit
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft een voorziening voor het zo nodig snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.76 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.76 geen voorschrift is aangewezen.
32
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.76 leden van toepassing
capaciteit
gebruiksfunctie
artikel 3.77 lid 1 1 2
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties
Artikel 3.77 1. 2. 3.
3.
1
2
3
1 -
-
3 -
Capaciteit
Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas
Artikel 3.78
2.
3
Een verblijfsruimte heeft een spuivoorziening met een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie van ten minste 3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. Het eerste lid is niet van toepassing op een gemeenschappelijke verblijfsruimte. De in het eerste lid bedoelde capaciteit kan worden gerealiseerd met de in artikel 3.38 bedoelde voorziening voor luchtverversing.
§ 3.4.6
1.
2
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft zodanige voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas, dat een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.78 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.78 geen voorschrift is aangewezen.
Tabel 3.78
Artikel 3.79
*
1
2
3
4
5
6
2
3
4
5
6
stromingsrichting
capaciteit
artikel 3.58 3.59 lid * 1 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties
rookdoorlatendheid
leden van toepassing
aanwezigheid
gebruiksfunctie
3.60 3.61 * 1 *
1
2 2
Aanwezigheid
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas. Een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel met open verbranding met een nominale belasting van niet meer dan 15 kW, gelegen in een verblijfsruimte, blijft hierbij buiten beschouwing.
33
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 3.80 1.
2. 4.
5. 6.
Capaciteit
Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een opstelplaats voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van meer dan 130 kW hebben een zodanige capaciteit, dat de verbranding doeltreffend kan plaatsvinden. Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit volgens NEN 8087 , dat de verbranding doeltreffende kan plaatsvinden. Een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een opstelplaats voor een verbrandingstoestel zonder ventilator met een nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit dat de verbranding doeltreffend, bepaald volgens NEN 8757, doeltreffend kan plaatsvinden.In afwijking van het derde lid heeft een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel met ventilator en een nominale belasting van niet meer dan 130 kW, een volgens NEN 8757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom. Een combinatie luchttoevoer- verbrandingsgasafvoersysteem heeft een volgens NEN 8757 bepaald positief drukverschil tussen het afvoerkanaal voor rookgas en het toevoerkanaal voor verbrandingslucht. Een combinatie van een voorziening voor de afvoer van rookgas met een voorziening voor de afvoer van binnenlucht heeft een volgens NEN 8757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de afzonderlijke voorzieningen.
Artikel 3.81
Rookdoorlatendheid
Het inwendig oppervlak van een overdrukvoorziening voor de afvoer van rookgas heeft, ter voorkoming van verspreiding van voor de gezondheid schadelijke bestanddelen uit de rook, een volgens NEN 8757 bepaalde doorlatendheid die bij een drukverschil van 200 Pa, niet groter is dan 0,006 x 10-3 m³/s per m². Artikel 3.82 1.
2.
De richting van de luchtstroming voor de toevoer van verbrandingslucht gaat vanuit de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht naar een opstelplaats van een verbrandingstoestel. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing. Rookgas stroomt, bepaald volgens NEN 8757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen op een ander perceel buiten beschouwing.
Artikel 3.83 1. 2.
Beperking van de toepassing van schadelijke materialen
Artikel 3.84
2.
Verbouw
Bij het installeren van een afvoervoorziening voor rookgas gelden, in aanvulling op artikel 3.7, de in artikel 4.111 en 4.113 aangegeven prestatieniveaus. Bij het installeren van een toevoervoorziening voor verbrandingslucht gelden, in aanvulling op artikel 3.7, de in artikel 4.111 aangegeven prestatieniveaus.
§ 3.4.7.
1.
Stromingsrichting
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat de aanwezigheid daarin van voor de gezondheid schadelijke stoffen beperkt is. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift in deze paragraaf en de krachtens die bepaling gegeven voorschriften.
34
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 3.85 2.
3.
De concentraties van asbestvezels in een voor personen toegankelijke ruimte van een bouwwerk zijn niet hoger dan 2000 vezels/m3 voor chrysotiel en 2000 vezels/m3 voor de asbestamfibolen actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet, bepaald volgens NEN 2991. De concentratie van formaldehyde in een voor personen toegankelijke ruimte van een bouwwerk is niet groter dan 120 µg/m3, bepaald volgens NEN-EN-ISO 16.000-2
§ 3.4.8
Daglicht
Artikel 3.86 1. 2. 3.
Schadelijke materialen
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat daglicht in voldoende mate kan toetreden. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.86 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.86 geen voorschrift is aangewezen.
Tabel 3.86 grenswaarden
artikel 3.78 lid 1
daglichtoppervlakte
leden van toepassing daglichtoppervlakte
gebruiksfunctie
3.78 2
3
4
5
6
7
8
1 [m²]
1 Woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.87 1. 2.
1
2
-
-
-
-
-
8
0,5
1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 -
3 3 3 3 3 -
4 -
5 -
6 -
7 -
8 8 8 8 8 -
0,5 0,15 0,5 0,5 0,5 -
Daglichtoppervlakte
Een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 2057 bepaalde equivalente daglichtoppervlakte die niet kleiner is dan de in tabel 3.86 gegeven oppervlakte. Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste lid: a. blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing; b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie, die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de perceelsgrens liggen, buiten beschouwing, waarbij, indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand wordt aangehouden tot het hart van de weg, het openbaar groen of het openbaar water, en
35
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 c.
is de in rekening te brengen belemmeringshoek α, bedoeld in NEN 2057 voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 25°. Het eerste lid geldt niet voor een bouwwerk of een gedeelte daarvan voor de landsverdediging of de bescherming van de bevolking. Het eerste lid geldt niet voor een bedruimte. In afwijking van het eerste en tweede lid, kan in een cel of andere ruimte als bedoeld in de regeling politiecellencomplex volstaan worden met het waarneembaar zijn van de dag- en nachtcyclus. Het eerste lid geldt uitsluitend voor een bedruimte. Het eerste lid geldt niet voor een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van meer dan 150 m². Indien de op grond van het eerste tot en met zevende lid vereiste equivalente daglichtoppervlakte groter is dan de met artikel 4.120 vastgestelde ten minste aan te houden equivalente daglichtoppervlakte kan in plaats van het eerste tot en met de zevende lid artikel 4.120 worden toegepast.
3. 4. 5. 6. 7. 8.
Afdeling 3.5
§ 3.5.1
Energiezuinigheid
Artikel 3.88 1. 2.
Duurzaamheid en bruikbaarheid
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is energiezuinig. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.88 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.88 geen voorschrift is aangewezen.
3.
leden van toepassing
verbouw
gebruiksfunctie
energiebesparende maatregelen
Tabel 3.88
artikel 3.89 3.90 lid 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
3.89 1. 2.
1 1 1 1 -
2 2 2 2 -
3 3 3 3 -
4 -
5 5 5 5 -
6 6 6 6 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
3 -
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 -
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 -
Energiebesparende maatregelen Aan een gebouw worden alle energiebesparende maatregelen getroffen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. De in het eerste lid bedoelde energiebesparende maatregelen hebben uitsluitend betrekking op; a. De thermische isolatie van de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw;
36
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
3. 4. 5. 6.
b. Het systeemrendement van technische bouwsystemen; c. Het energiegebruik van verlichtingsinstallaties. Het eerste lid is niet van toepassing indien het energieverbruik van het gebouw in enig kalenderjaar lager is dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen.” Het eerste lid is niet van toepassing op een kantoorfunctie die tevens een nevenfunctie is. Het eerste lid is niet van toepassing op een gebouw met een energielabel @ Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de in het eerste lid genoemde energiebesparende maatregelen.
Artikel 3.90 1. 2.
3.
4. 5.
Bij het verbouwen van een bouwwerk is het in artikel 4.132 bedoelde niveau voor de warmteweerstand niet lager dan 1,3 m²•K/W of het rechtens verkregen niveau indien het rechtens verkregen niveau hoger is dan 1,3 m²•K/W. In afwijking van het eerste lid geldt bij het vernieuwen of vervangen van isolatielagen een warmteweerstand van ten minste 2,5m2.K/W voor een vloer, 1,3 m2.K/W voor een gevel en 2,0m2.K/W voor een dak, bepaald volgens NEN 1068 en bij het vernieuwen of vervangen van ramen, deuren en kozijnen een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2W/m2.K, bepaald volgens NEN 1068. Indien het rechtens verkregen niveau een betere energieprestatie heeft, dan geldt het rechtens verkregen niveau. Bij het geheel oprichten of geheel vernieuwen van een dakkapel of van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geldt, in afwijking van het eerste lid, het in artikel 4.132, eerste tot en met zevende lid, aangegeven prestatieniveau. Bij een ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel 2 van de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen geldt, in afwijking van het eerste lid, het in artikel 4.132, eerste tot en met zevende lid, aangegeven prestatieniveau.. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de in het vierde lid bedoelde ingrijpende renovatie.
Afdeling 3.6
§ 3.6.1
2.
Gebouwinstallaties
Verlichting
Artikel 3.92 1.
Verbouw
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het bouwwerk veilig kan worden gebruikt en verlaten. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.92 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
37
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.92
6 7
8 9 10 11
12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie a voor het personenvervoer b voor het stallen van motorvoertuigen c andere overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.93 1. 2. 3.
4. 5.
2.
4
5
3.94 1 2
3
4
5
3.95 3.96 * *
1 1 1
-
-
4 4 4 4
-
1 1 1
-
3 3 3
-
5 5 5 5
* * * *
* * *
1 1
-
-
4 4
-
1 1
-
3 3
-
5 5 5
* *
* *
1 1 1 1 1
-
-
4 4 4 4 4
-
1 1 1 1 1
-
3 3 3 3 3
-
5 5 5 5 5
* * * * *
* * * *
-
2
3
4
-
-
2
3
-
5
*
*
-
2 -
-
4 4
-
-
2 -
3 -
-
5 5
* *
* *
-
-
-
4 4
5 -
-
-
3 3
4 -
5 5
* *
*
Verlichting
Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een trede vlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een onder het meetniveau gelegen functieruimte heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een trede vlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m² heeft in een boven het meetniveau gelegen functieruimte een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een trede vlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute of beschermde route voert heeft een verlichtingsinstallatie die een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een wegtunnelbuis heeft een verlichtingsinstallatie die een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux.
Artikel 3.94 1.
3
verduisterde ruimten
verlichting artikel 3.93 lid 1 2 1 2 3 4 5
stroomvoorziening
leden van toepassing
noodverlichting
gebruiksfunctie
Noodverlichting
Een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert, hebben noodverlichting. Een onder het meetniveau gelegen functieruimte als bedoeld in artikel 3.93, tweede lid,
38
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
3. 4. 5.
heeft noodverlichting. Een besloten ruimte als bedoeld in artikel 3.93, vierde lid, heeft noodverlichting. Een wegtunnelbuis heeft noodverlichting. Noodverlichting als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op een vloer, een trede vlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
Artikel 3.95
Aansluiting op voorziening voor elektriciteit
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 4.137 en 4.138is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 6.8. Artikel 3.96
Verduisterde ruimten
Een ruimte bestemd om te worden verduisterd tijdens het gebruik door meer dan 50 personen heeft zodanige voorzieningen dat tijdens de verduistering een redelijke oriëntatie mogelijk is.
§ 3.6.2
Voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie
Artikel 3.97 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk met een voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie heeft een veilige voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.98
Voorziening voor elektriciteit
Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan: a. NEN 1010 bij lage spanning, en b. V 1041 bij hoge spanning. Artikel 3.99
Voorziening voor gas
Een bestaande voorziening voor gas voldoet aan: a. NEN 8078 bij een nominale werkdruk van ten hoogste 0,5 bar, en b. NEN 2078 bij een nominale werkdruk hoger dan 0,5 bar en lager dan 40 bar.
39
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
§ 3.6.3
Watervoorziening
Artikel 3.100 1. 2.
Een bestaand bouwwerk met een voorziening voor drinkwater of warmwater heeft een voorziening voor drinkwater of warmwater die de gezondheid niet nadelig beïnvloedt. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.101 1. 2.
3.
Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater
Artikel 3.103
2.
Warmwatervoorziening
Een voorziening voor warmwater voldoet aan NEN 1006. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste lid bepaalde. Een open verbrandingstoestel voor warmwater is niet opgesteld in een badkamer
§ 3.6.4
1.
Drinkwatervoorziening
Een voorziening voor drinkwater voldoet aan NEN 1006. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste lid bepaalde.
Artikel 3.102 1. 2.
Aansturingsartikel
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.103 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
40
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.103 leden van toepassing
artikel 3.104 lid 1 1 2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a. in een logiesgebouw b. andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.104 1. 2.
afvoer van hemelwater
afvoer van huishoudelijk afvalwater
gebruiksfunctie
2
3.105 *
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
* * * * *
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
* * * * -
Afvoer van huishoudelijk afvalwater
Een gebruiksfunctie met een toilet- of badruimte of met een andere opstelplaats voor een lozingstoestel heeft voor die opstelplaats een afvoervoorziening voor huishoudelijk afvalwater. Een afvoervoorziening voor huishoudelijk afvalwater als bedoeld in het eerste lid heeft een zodanige capaciteit dat elk daarop aangesloten lozingstoestel binnen 5 minuten kan worden geleegd en een lucht- en waterdichtheid die voldoen aan NEN 3215.
Artikel 3.105
Afvoer van hemelwater
Een binnen een bouwwerk gelegen voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht. Artikel 3.106
Terreinleiding
[Omzetten in gemeentelijke bevoegdheid tot het stellen van voorschriften t.b.v. terreinleiding.]
§ 3.6.5
Tijdig vaststellen van brand
Artikel 3.107 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat brand tijdig kan worden ontdekt zodat veilig kan worden gevlucht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.107 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
41
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.107
rookmelders
functiewijziging
Leden van toepassing brandmeldinstallatie
Gebruiksfunctie
3.109 Artikel 3.108 3.110 lid 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 * 1
Woonfunctie a voor zorg b voor kamergewijze verhuur c andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a voor het aanschouwen van sport b voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar c andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie a voor het stallen van motorvoertuigen b voor het personenvervoer c andere overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.108 1.
2. 3. 4.
5.
1 2 3 4 - - - - - - - - - - - -
- - - 1 2 - - - - -
* * *
1 1 1 1
-
-
-
- - - - - 1 2 - - 5 1 2 3 - 5 -
- - - - - - - - - -
-
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
-
5 5 5 5
-
-
-
3 3 -
4 -
-
1 1 -
2 2 -
-
-
5 5 -
-
-
-
-
-
-
2 2 2 2
3 3 3
-
5 5 5 5 5
6 -
-
3 -
Brandmeldinstallatie
Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien: a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde; b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlageaangegeven grenswaarde, of c. deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld. Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie. Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer. Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een zusterpost plaats. Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een
42
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
6.
verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien: a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is; b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of c. het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in bijlage I bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.
Artikel 3.109 1.
2.
3.
4.
Rookmelders
Bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur heeft een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een woonfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.108. Een verblijfsruimte heeft een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een verblijfsruimte in een wooneenheid indien elke wooneenheid in de woonfunctie in een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment ligt met een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag vanuit dat beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment van ten minste 30 minuten. Een verblijfsruimte en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van het gebouw hebben een of meer rookmelders die voldoen aan de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.108. Het derde lid is niet van toepassing op een logiesfunctie.
Artikel 3.110
Wijziging van de gebruiksfunctie
Bij het wijzigen van een gebruiksfunctie naar een permanente woonfunctie heeft een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een woonfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.108.
§ 3.6.6
Vluchten bij brand
Artikel 3.111 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat de gebruikers het bouwwerk kunnen ontvluchten of anderszins in veiligheid kunnen worden gebracht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.111 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
43
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.111 gebruiksfunctie
zelfsluitende constructieonderdelen
deuren in vluchtroutes
vluchtorueteaanduidingen
ontruimtingsalarminstallatie en ontruimingsplan
leden van toepassing
artikel 3.112 3.113 3.114 lid 1 2 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Woonfunctie 2 a. voor zorg met een g.o. > 500 m b. andere woonfunctie voor zorg c. voor kamergewijze verhuur d. andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a. voor het aanschouwen van sport b. andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a. lichte industriefunctie b. andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a. in een logiesgebouw met 24-uurs bewaking b. in een ander logiesgebouw c. andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie a. voor het stallen van motorvoertuigen b. voor het personenvervoer c. andere overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a. wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b. ander bouwwerk geen gebouw zijnde
3.115 1 2 3
1
Artikel 3.112 1. 2.
2.
3. 4.
5.
6.
-
-
-
-
-
-
-
-
1 1 1 1
2 -
-
-
-
-
7 7 -
8 8 8 8
9 9 9 9
10 -
1 1 1 1
2 2 2 2
-
1 1 1
-
1 1 1 1
-
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
-
-
-
-
3 3 3 3
4 4 4 4
-
6 6 6 6
7 7 7 7
8 8 8 8
9 9 9 9
10 10 10 10
1 1 1 1
-
3 -
1 1
-
- - - - - - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10
1 1 1 1 1 1
2 -
1 1 1 1 1
10 10 10 10 10 10
1 - 1 - 1 - - 1 - 1 - 1 - 1 - 1 - 1 - -
1 1 -
-
1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 - - - - - - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10
1 - 1 - 1 - -
-
-
- 2 3 4 - 6 7 - - - - 5 - - 8 9 10 - - - - - - - - - 3 4 - 6 - 8 9 10
1 - 1 - -
-
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
5 5 5 5 5
-
-
-
-
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
-
6 6 6 6 6 6
7 7 7 7 7 7
8 8 8 8 8 8
9 9 9 9 9 9
Ontruimingsalarminstallatie en ontruimingsplan
Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.108, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575. Een in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie, niet zijnde een logiesfunctie met 24-uurs bewaking, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 4.156 van het besluit, waarvan het ontruimingssignaal direct en in het gehele gebouw in werking wordt gesteld bij het activeren van de automatische melder of handbrandmelder.
Artikel 3.113 1.
1 1 -
Vluchtrouteaanduidingen
Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet bij een te bouwen bouwwerk aan NEN 3011 of bij een bestaande bouwwerk aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. Een wegtunnel heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. De vluchtrouteaanduiding is niet hoger dan 1,5 m boven de vloer aangebracht en de afstand tussen twee vluchtrouteaanduidingen is niet meer dan 25 meter, gemeten langs de tunnelwand. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, gedurende een periode van ten minste 60 minuten, aan de zichtbaarheidseisen bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie niet zijnde noodverlichting als bedoeld in artikel 3.94, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing. Een deur in een tunnel die toegang geeft tot een beschermde route als bedoeld in afdeling 3.51 is uitgevoerd in de kleur groen, RAL 6024.
44
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 7.
Bij een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het tweede lid is goed zichtbaar aangegeven de loopafstand in twee richtingen tot het einde van de tunnelbuis of, indien die loopafstand korter is, de loopafstand tot de meest nabije toegang als bedoeld in het zesde lid.
Artikel 3.114 1. 2.
3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10.
Een deur op een gemeenschappelijke vluchtroute die toegang geeft tot een trappenhuis van een te bouwen woongebouw draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in. Een deur op een vluchtroute vanaf de uitgang van een wooneenheid naar de uitgang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan in de vluchtrichting worden geopend: a. door een lichte druk tegen de deur, of b. met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179 of aan NEN-EN 1125. Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in indien bij een te bouwen bouwwerk meer dan 37 personen of bij een bestaand bouwwerk meer dan 60 personen op die uitgang zijn aangewezen. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn. Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in. Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door: a. een lichte druk tegen de deur, of b. een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125. Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend. Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren. Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn. Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift «nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011.
Artikel 3.115 1. 2. 3.
Bestrijden van brand
Artikel 3.116
2.
Zelfsluitende deuren
Een beweegbaar constructieonderdeel in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan de weerstand tegen branddoorslag, weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of weerstand tegen rookdoorgang geldt, is zelfsluitend. Het eerste lid geldt niet voor een deur in een niet-gemeenschappelijke doorgang. Het eerste lid geldt niet voor een deur van een cel.
§ 3.6.7
1.
Deuren in vluchtroutes
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.116 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
45
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 3.116
artikel 3.117 3.118 * lid 1 2 3 4 5 1 Woonfunctie 2 a voor zorg met een g.o. > 500 m b kamergewijze verhuur c andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde Artikel 3.117 1. 2. 3. 4. 5.
blustoestellen
bluswatervoorziening
leden van toepassing
droge blusleidingen
gebruiksfunctie
3.11 9 1 2
1 2 - 4 5
-
- 2
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
-
1 -
- - 3 - 5
*
- 2
- - - - -
-
- -
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
-
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
Droge blusleiding
Een gebruiksfunctie met een vloer van een verblijfsgebied hoger gelegen dan 20 m boven het meetniveau, heeft een droge blusleiding. Bij ministeriële regeling kan een droge blusleiding in andere gevallen dan in het eerste lid bepaald worden voorgeschreven en kunnen voorschriften ter zake van droge blusleidingen worden gegeven. Een wegtunnelbuis heeft een op een in artikel 4.163 bedoelde bluswatervoorziening aangesloten droge blusleiding met in elke hulppost als bedoeld in afdeling 3.13 een brandslangaansluiting die bij brand een capaciteit van ten minste 120 m³/h kan leveren. De loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een in het eerste lid bedoelde droge blusleiding en een punt in een op die aansluiting aangewezen gebruiksgebied is niet groter dan 60 m voor nieuwbouw en 110 m voor bestaande bouw. De inrichting van een bestaande droge blusleiding voldoet aan NEN 1594 voor: a. de drukbestendigheid; b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding; c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen; d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen, en e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
46
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 3.118
Bluswatervoorziening
Een wegtunnel heeft een bluswatervoorziening die bij brand gedurende ten minste 60 minuten een capaciteit van ten minste 120 m³/h kan leveren. Artikel 3.119 1.
Een woonfunctie voor kamergewijze verhuur heeft een draagbaar blustoestel in een gezamenlijke keuken en ten minste een per bouwlaag in een ruimte waardoor een gezamenlijke vluchtroute voert. Een blustoestel als bedoeld in het eerste lid is duidelijk zichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011.
2.
§ 3.6.8
Bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten
Artikel 3.120 1. 2.
Blustoestellen
Aansturingsartikel
Een bestaand bouwwerk is zodanig bereikbaar voor hulpverleningsdiensten dat tijdig bluswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en hulpverlening kan worden geboden. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.120 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 3.120
brandweeringang
mobiele radiocommunicatie
leden van toepassing
gebruiksfunctie
artikel 3.121 3.122 lid 1 2 3 1 2 1 2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie
Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 3.121 1. 2.
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
1 1 1 1 1
-
1 1
2 2
3 3
1
2 -
Brandweeringang
Een bouwwerk voor het verblijven van personen heeft een brandweeringang. Dit geldt niet indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist. Indien een bouwwerk dat op grond van het eerste lid een brandweeringang moet hebben meerdere toegangen heeft, worden in overleg met de brandweer een of meer van die
47
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
3.
toegangen als brandweeringang aangewezen. In een bouwwerk met een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in artikel 3.108, eerste lid, wordt een brandweeringang bij een brandmelding automatisch ontsloten of ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.
Artikel 3.122 1.
2.
Een voor grote aantallen bezoekers bestemd bouwwerk waarbij het goed functioneren van hulpverleningsdiensten afhankelijk is van mobiele radiocommunicatie heeft indien dat voor die communicatie nodig is een door het bevoegd gezag goedgekeurde installatie voor mobiele radiocommunicatie tussen hulpverleningsdiensten binnen en buiten dat bouwwerk. Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m heeft een door het bevoegd gezag goedgekeurde installatie voor mobiele radiocommunicatie tussen hulpverleningsdiensten binnen en buiten die wegtunnel.
§ 3.6.9
Aanvullende regels tunnelveiligheid
Artikel 3.123 1. 2.
Mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten
Aansturingsartikel
Een bestaande wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m heeft zodanige voorzieningen dat de veiligheid voor het wegverkeer is gewaarborgd. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.124
Uitrusting hulppost wegtunnel
Een hulppost als bedoeld in artikel 3.60 heeft een noodtelefoon en een wandcontactdoos met een elektrische spanning van 230 volt. Artikel 3.125
Bedieningscentrale
Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m is aangesloten op een bedieningscentrale met een voorziening voor permanente videobewaking en automatische detectie van ongevallen en van brand. Artikel 3.126
Afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen
Een bestaande wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft ter beperking van uitbreiding van brand door verspreiding van brandbare vloeistoffen en ter beperking van verspreiding van giftige vloeistoffen een voorziening voor de afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen. Artikel 3.127 1.
Een op een wegtunnelbuis aansluitende rijbaan heeft een zelfde aantal rijstroken als de rijbaan in de wegtunnelbuis. Een eventuele wijziging van het aantal rijstroken buiten de tunnelbuis vindt op zodanige afstand van de tunnelbuis plaats dat geen onrustige verkeersbewegingen in de tunnelbuis door die wijziging kunnen optreden.
Artikel 3.128 1.
Verkeerstechnische aspecten tunnelbuis
Communicatievoorzieningen
Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m heeft een voorziening: a. b. c.
48
waarmee door luidsprekers mededelingen kunnen worden gedaan aan personen op elke rijbaan en vluchtroute; voor heruitzending van radiosignalen in elke wegtunnelbuis, en om radio-uitzendingen te kunnen onderbreken om mededelingen te doen.
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 3.129
Aansluiting op noodstroomvoorziening
De voor een evacuatie noodzakelijke voorzieningen, systemen en installaties in een wegtunnel, die voor het functioneren zijn aangewezen op een voorziening voor elektriciteit, zijn aangesloten op een voorziening die binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten de werking van die voorzieningen, systemen en installaties zeker stelt.
§ 3.6.10 Bereikbaarheid van gebouwen met toegankelijkheidssector Artikel 3.130 1. 2.
Een bestaand bouwwerk met een toegankelijkheidssector is vanaf de openbare weg toegankelijk voor personen met een fysieke functiebeperking. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.131 1.
2.
Aansturingsartikel
Bereikbaarheid van gebouwen voor personen met een functiebeperking
Ten minste een route tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector van een gebouw loopt over een weg of pad met: a. een breedte van ten minste 1,1 m, en b. bij een te overbruggen hoogteverschil van meer dan 0,02 m, een hellingbaan als bedoeld in afdeling 3.6. Een doorgang waardoor een in het eerste lid bedoelde route voert heeft een vrije breedte van ten minste 0,85 m en een vrije hoogte van ten minste 2 m.
§ 3.6.11 Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit Artikel 3.132 1. 2.
Een bestaand woongebouw heeft zodanige voorzieningen dat veel voorkomende criminaliteit wordt voorkomen. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.133 1. 2.
Aansturingsartikel
Voorkomen van veel voorkomende criminaliteit in een woongebouw
Een afsluitbare toegang van een bestaand woongebouw heeft een zelfsluitende deur die van buitenaf niet zonder sleutel kan worden geopend. Indien een woonfunctie in een bestaand woongebouw uitsluitend bereikbaar is via een afsluitbare gemeenschappelijke verkeersruimte, heeft ten minste een toegang van het woongebouw aan de buitenkant een voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven dat in een niet-gemeenschappelijke ruimte van die woonfunctie waarneembaar is.
§ 3.6.12 Technische Bouwsystemen Artikel 3.134 1. 2.
Technische bouwsystemen in bestaande gebouwen voldoen na verbouw aan eisen ten behoeve van een optimaal energiegebruik. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.135 1.
Aansturingsartikel
Verbouw
Bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een technisch bouwsysteem, waarbij het systeemrendement wordt beïnvloed, is het rechtens verkregen
49
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2.
3.
niveau van toepassing met dien verstande dat het rendement van dat systeem niet lager is dan aangegeven in tabel 3.135 en wat betreft het in die tabel genoemde ventilatiesysteem niet hoger is dan aangegeven in die tabel. Indien een technisch bouwsysteem bestaat uit een combinatie van de in tabel 3.135 opgenomen bouwsystemen is in afwijking van het eerste lid, het systeemrendement van dat systeem niet lager dan het rendement naar rato berekend op basis van de in die tabel opgenomen rendementen van de systemen die deel uitmaken van de combinatie. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven over de bepaling van het in het eerste en tweede lid bedoelde systeemrendement. Tabel 3.135 Technisch bouwsysteem
Systeemrendement
verwarmingssysteem voor woonfunctie, niet lokaal
0,71
verwarmingssysteem voor overige functies, niet lokaal
0,65
lokaal verwarmingssysteem
0,63
Warmtapwatersysteem
0,29
Koelsysteem
0,75
ventilatiesysteem met ventilatiecapaciteit > 5000 m³/h, uitgedrukt in W/(dm³/s)
2,50
§ 3.6.13 Overige bepalingen Artikel 3.136 1. 2.
Een bestaande onderwijsfunctie voor basisonderwijs heeft een voorziening die inzicht geeft in de kwaliteit van de binnenlucht. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 3.137 1. 2.
Aansturingsartikel
Kooldioxidemeter
Een verblijfsruimte in een onderwijsfunctie voor basisonderwijs heeft een kooldioxidemeter . Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste lid bepaalde.
Artikel 3.138
Omschakelbepaling kooldioxidemeter
Artikel 3.137 is niet van toepassing op een verblijfsruimte waarvan de ventilatievoorzieningen, bedoeld in paragraaf 3.4.4, zijn gebouwd voor 1 juli 2015.
50
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Hoofdstuk 4
Afdeling 4.1 Artikel 4.1
Nieuwbouw
Algemeen Toepassingsbereik: activiteiten
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op het bouwen van nieuwe bouwwerken 2. De regels van dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, beschermen van de gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid. Artikel 4.2
Toepassingsbereik: geregelde belangen
De regels van dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.
Artikel 4.4 Maatwerkvoorschriften bijzondere gevallen 1.
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de onderwerpen in de afdelingen 4.2 tot en met 4.5, met uitzondering van de artikelen in paragraven 4.4.2 (Energiezuinigheid) en 4.4.3 (Milieuprestatie gebouwen). 2. In afwijking van het eerste lid wordt een maatwerkvoorschrift niet gesteld als over een onderwerp een vergunningvoorschrift kan worden gesteld. 3. In een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, c. meet- of rekenvoorschriften, of d. als dat in die artikelen is bepaald. 4. Een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 4.1 lid 2 te waarborgen of beschermen. 5. Een maatwerkvoorschrift wordt uitsluitend op verzoek gesteld. 6. In een maatwerkvoorschrift kunnen de eisen in de artikelen aa tot en met bb worden versoepeld. 7. Het maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld dan na instemming van Onze minister voor Wonen en Rijksdienst. 8. Als het maatwerkvoorschrift betrekking heeft op een tunnel in het trans-Europese wegennet die langer is dan 500 meter dan kan het maatwerkvoorschrift slechts worden gesteld als dat noodzakelijk is voor het toepassen van innovatieve veiligheidsvoorzieningen of innovatieve veiligheidsprocedures, en nadat de in artikel 14 van richtlijn nr. 2004/54/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet (PbEU L 167, gerectificeerd in PbEU L 201) voorgeschreven procedure is doorlopen en op grond daarvan van rechtswege toestemming is verkregen of door de Europese Commissie toestemming is verleend. 9. Het eerste tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing als voor het bouwen geen omgevingsvergunning is vereist. 10. Als bijzonder geval, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval aangemerkt het op verzoek van een aanvrager om een omgevingsvergunning na het geheel of tot op de fundering slopen van een bouwwerk, herbouwen binnen de bestaande bebouwingsgrenzen. Het zesde lid is in dit geval niet van toepassing.
51
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.6 1.
2.
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn wat betreft de onderwerpen bedoeld in de afdelingen 4.2 tot en met 4.5 de vergelijkbare voorschriften voor een bestaand bouwwerk als bedoeld in de afdelingen 3.3 tot en met 3.6 van toepassing tenzij in de desbetreffende afdeling voor een voorschrift anders is aangegeven. Indien een als tijdelijk bouwwerk gebouwd bouwwerk als permanent bouwwerk aanwezig blijft, wordt dat bouwwerk wat betreft de afdelingen 4.2 tot en met 4.5 in overeenstemming gebracht met de voorschriften van een te bouwen bouwwerk.
Artikel 4.7 1. 2.
3.
Tijdelijk bouwwerk
Gemeenschappelijk en gezamenlijk
Voor de toepassing van voorschriften gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk is een bouwwerk, een ruimte, een voorziening, of een gedeelte daarvan naar keuze een gemeenschappelijk of niet-gemeenschappelijk, tenzij anders is bepaald. Voor de toepassing van voorschriften gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk wordt een gedeelte van een bouwwerk, een ruimte of een voorziening die ten dienste staat van meer dan een gebruiksfunctie, aangemerkt als gemeenschappelijk. Een zodanig gedeelte, een zodanige ruimte of een zodanige voorziening maakt, met uitzondering van een nevenfunctie, voor de toepassing van dit hoofdstuk deel uit van alle daarop aangewezen gebruiksfuncties. Voor de toepassing van voorschriften gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk wordt een gedeelte van een woonfunctie, een celfunctie of een logiesfunctie of een ruimte of voorziening die ten dienste staat van die gebruiksfunctie, gebruikt door meer dan een wooneenheid, cel of logiesverblijf in die gebruiksfunctie, aangemerkt als gezamenlijk.
Artikel 4.7a
Bouwmelding
PM Hieronder komen de eisen voor bouwmelding en de bouwmeldingplichtige bouwwerkzaamheden. PM vergunningvrij en vergunningplichtig
Afdeling 4.2.
§ 4.2.1
Constructieve veiligheid
Artikel 4.8 1.
2.
Veiligheid
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is bestand tegen de daarop werkende krachten zodat er geen sprake zal zijn van: het bezwijken van bouwconstructies door krachten die horen bij het beoogde gebruik; voortschrijdend bezwijken van bouwconstructies door een calamiteit. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.8 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
52
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.8
Artikel 4.9
* * *
1 1 1
2 2 2
bepalingsmethode 1 1 1
2 2 2
tijdelijke bouw
1 Woonfunctie 7 Logiesfunctie Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties
4.10 4.11 1 2 1 2
aardbevingen
artikel 4.9 * lid
buitengewone belastingscombinaties
leden van toepassing
fundamentele belastingscombinaties
gebruiksfunctie
3
4.12 *
4.13 1 2
3 3 -
* * *
1 1 1
2 2 2
Fundamentele belastingscombinaties
Een bouwconstructie bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in NEN-EN 1990. Artikel 4.10 1.
2.
Een bouwconstructie bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de buitengewone belastingscombinaties als bedoeld in NEN-EN 1990, als dit leidt tot het bezwijken van een andere bouwconstructie die niet in de directe nabijheid ligt van die bouwconstructie. Daarbij wordt uitgegaan van de bekende buitengewone belastingen als bedoeld in NEN-EN 1991. Een dak of een vloerafscheiding bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de buitengewone belastingscombinaties als bedoeld in NEN-EN 1990. Daarbij wordt uitgegaan van stootbelastingen als bedoeld in NEN-EN 1991.
Artikel 4.11 1.
3.
Bepalingsmethode
Het niet bezwijken als bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.10 wordt bepaald volgens: a.
2.
Buitengewone belastingscombinaties
NEN-EN 1999 of NEN-EN 1993, indien de constructie is vervaardigd van metaal als bedoeld in die normen; b. NEN-EN 1992 of NEN-EN 1996, indien de constructie is vervaardigd van steenachtig materiaal als bedoeld in die normen; c. NEN-EN 1994, indien de constructie is vervaardigd van staal-beton als bedoeld in die norm; d. NEN-EN 1995, indien de constructie is vervaardigd van hout als bedoeld in die norm; e. NEN 2608, indien de constructie is vervaardigd van glas als bedoeld in die norm, of f. NEN 6707, indien de constructie van de bevestiging van de dakbedekking is vervaardigd van materiaal als bedoeld in die norm. Indien een ander materiaal of een andere bepalingsmethode is toegepast dan aangegeven in het eerste lid, wordt het niet bezwijken als bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.10 bepaald volgens NEN-EN 1990. Bij een niet in een woongebouw of logiesgebouw gelegen gebruiksfunctie kan bij het bepalen van het niet bezwijken als bedoeld in de artikelen 4.9 en 4.10 rekening worden gehouden met de stabiliteitsvoorziening van een op een aangrenzend perceel gelegen gebruiksfunctie van dezelfde soort.
53
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.12
Aardbevingen
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 4.9 tot en met 4.11 kunnen met betrekking tot de belastingen op bouwwerken door aardbevingen als gevolg van de gaswinning in de provincie Groningen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven. Artikel 4.13 1.
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk met een ontwerplevensduur van 5 jaar als bedoeld in NEN-EN 1990 zijn de artikelen 4.9, 4.11 en 4.12 van overeenkomstige toepassing. Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk met een ontwerplevensduur van 15 jaar als bedoeld in NEN-EN 1990 zijn de artikelen 4.9 tot en met 4.12 van overeenkomstige toepassing.
2.
§ 4.2.2
Constructieve veiligheid bij brand
Artikel 4.14 1. 2.
Tijdelijke bouw
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is bestand tegen brand zodat er geen sprake zal zijn van het bezwijken van bouwconstructies voor zover dit gevaar oplevert voor het vluchten of hulpverlening bij brand. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.14 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 4.14 leden van toepassing
bepalingsmethode
tijdsduur bezwijken
gebruiksfunctie
artikel 4.15 4.16 lid 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 1 2
3 4
5 6 7 8 9 10 11
12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang met bedgebied b andere bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie a voor het personenvervoer b voor het stallen van motorvoertuigen c andere overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.15 1. 2.
2
1
2
3
-
-
-
-
-
-
1
2
1 1 1
-
-
4 -
5 5
6 6 6
-
-
-
1 1 1
2 2 2
1 1 1 1 1 1 1 1
-
-
4 4 4 4 4 4
5 5 -
6 6 6 6 6 6 6 6
7 -
-
-
1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2
1 1 -
-
-
4 4 -
-
6 6 -
-
-
-
1 1 -
2 2 -
1 -
-
-
-
-
-
-
8 -
9
1 1
2 2
Tijdsduur bezwijken
Een vloer, trap of hellingbaan waarover of waaronder een vluchtroute voert, bezwijkt niet binnen 30 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die vluchtroute niet ligt. Dit geldt niet voor de vloer van een buitenruimte van een woonfunctie. Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin die bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 4.15.1 aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan dat brandcompartiment. Voor zover dat brandcompartiment een woonfunctie is, geldt dit niet voor een bouwconstructie
54
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 van een aan dat brandcompartiment grenzend subbrandcompartiment of grenzende buitenruimte. Tabel 4.15.1 Woonfunctie Indien geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan boven het meetniveau Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan en geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan boven het meetniveau Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan boven het meetniveau 3.
4.
5.
tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten 60 7m 90 7m 13 m 120 13 m
In afwijking van het tweede lid wordt de in tabel 4.15.1 aangegeven tijdsduur met 30 minuten bekort, indien geen vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau en: a. de constructieonderdelen van het brandcompartiment bestaan uit steenachtige of metalen materialen, of b. de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m². Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 m boven het meetniveau of lager dan 5 m onder het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 90 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment. Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen de in tabel 4.15.2 aangegeven tijdsduur door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment.
Tabel 4.15.2 gebruiksfunctie niet zijnde een woonfunctie Indien geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m en geen vloer van een gebruiksgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau Indien een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau 6.
7. 8. 9.
tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten 60 90
120
In afwijking van het vierde en vijfde lid, wordt de tijdsduur met 30 minuten bekort, indien: a. de constructieonderdelen van het brandcompartiment bestaan uit steenachtige of metalen materialen, of b. de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m². Het vijfde lid geldt niet voor een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw, met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m². Een bouwconstructie van een tunnel bezwijkt niet binnen 60 minuten en voor zover deze onder open water ligt niet binnen 120 minuten bij brand in de tunnel. Een bouwconstructie bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de
55
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 bouwconstructie niet ligt, niet binnen een tijdsduur die afhankelijk van de bestemming en inrichting van het bouwwerk redelijkerwijs nodig is om het bouwwerk bij brand te kunnen verlaten en te doorzoeken, door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment. Artikel 4.16
§ 4.2.3
Vloerafscheidingen
Artikel 4.17 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het vallen van een vloer zo veel mogelijk wordt voorkomen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.17 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 4.17 gebruiksfunctie
afmetingen
aanwezigheid
leden van toepassing
artikel 4.18 4.19 lid 1 2 3 1 2 3 4 5
6
7
8
9 10 11
4.19a *
grenswaarden
openingen
2.
Bij het bepalen van het bezwijken van een bouwconstructie, als bedoeld in artikel 4.15, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN-EN 1990 kunnen optreden bij brand. De tijdsduur van het bezwijken als bedoeld in artikel 4.15 wordt afhankelijk van het materiaal van de bouwconstructie bepaald volgens: b. NEN-EN 1992; c. NEN-EN 1993; d. NEN-EN 1994; e. NEN-EN 1995; h. NEN-EN 1996; f. NEN-EN 1999, of g. NEN 6069.
niet-gemeenschappelijke ruimte
1.
Bepalingsmethode
4.19 5 [m]
1 2
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar b andere kinderopvang c andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie a basisonderwijs b andere onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.18 1.
1
2
-
1
2
3
-
5
6
7
8
-
10
-
*
0,2
1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 4 3 3 3 3 3 -
5 5 5 5 5 5 5 5
6 6 6 6 6 6 6
7 7 7 7 7 7 7 7
8 8 8 8 8 8 8 8
9 9 9 9 9
10 10 10 10 10 10 10
11 11 11 11 11
-
0,1 0,2 0,5 0,3 0,5 0,5 0,5 0,5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 4 3 3 3 4
5 5 5 5 5 5
6 6 6 6 6 -
7 7 7 7 7 7
8 8 8 8 8 8
9 9 9 9 -
10 10 10 10 10 -
11 11 11 11 -
-
0,2 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5
Aanwezigheid
Een voor personen bestemde vloer heeft bij een rand een niet beweegbare afscheiding als die rand meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of
56
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2. 3.
het aansluitende water. Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan: a. een trap, en b. een hellingbaan. Onverminderd het vierde lid geldt het eerste lid niet voor: a. een rand van een podium; b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst; c. een rand van een laadvloer; d. een rand van een perron, en e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d, gelijk te stellen rand van een vloer.
Artikel 4.19 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
11.
Afmetingen
Een vloerafscheiding als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, heeft een hoogte van ten minste 1 m, gemeten vanaf de vloer. In afwijking van het eerste lid heeft een vloer die hoger ligt dan 13 m boven een aangrenzende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, een vloerafscheiding een hoogte van ten minste 1,2 m, gemeten vanaf de vloer. In afwijking van het eerste en tweede lid heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een hoogte van ten minste 0,85 m, gemeten vanaf de vloer. In afwijking van het eerste lid, heeft een vloerafscheiding een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,7 m, indien de som van die hoogte en de breedte van de bovenregel ten minste 1,1 m is. Een afscheiding als bedoeld in artikel 4.18 heeft geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan de in tabel 4.17 aangegeven diameter. In afwijking van het vijfde lid heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 4.18 tot een hoogte van 0,7 m boven een vloer geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan 0,1 m. De horizontaal gemeten afstand tussen een vloer en een afscheiding als bedoeld in artikel 4.18 is niet groter dan 0,05 m. De bovenregel van een in artikel 4.18 bedoelde afscheiding heeft geen onderbreking van meer dan 0,1 m. Het tweede lid is niet van toepassing op een vloer of een gedeelte daarvan, niet bestemd voor kinderen jonger dan 12 jaar. Een afscheiding als bedoeld in artikel 4.18 of een constructieonderdeel dat, gebouwinstallatie die of onderdeel van een gebouwinstallatie dat aan of naast een dergelijke afscheiding is geplaatst heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een vloer. Het tiende lid is niet van toepassing op een vloer of een gedeelte daarvan, niet bestemd voor kinderen jonger dan 12 jaar.
Artikel 4.19a
Niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie
In afwijking van de artikelen 4.17 tot en met 4.19 gelden voor de vloerafscheidingen van een nietgemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie de voorschriften van de artikelen 3.18 tot en met 3.20.
§ 4.2.4
Trap en helingbaan
Artikel 4.20 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen door personen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.20 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
57
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
artikel 4.21 lid 1
1
4.23 4.24 4.25 4.26 4.27 4.28 4.29 2
*
*
*
*
*
*
1
4.29a 2
3
4
5
6
7
8
9
10
*
tijdelijke bouw
niet-gemeenschappelijke ruimte
grenswaarden
geleiderand afscheiding trap en hellingbaan
hellinbaanbordes
afmetingen hellingbaan
regenwerend
trapbordes
4.22 2
leuning
leden van toepassing
afmetingen trap
gebruiksfunctie
afscheiding trap en hellingbaan
voorziening bij hoogteverschil
Tabel 4.20
4.30 4.29 *
4 [m]
1 2
3 4 5 6 7 8
9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a. voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar b. andere kinderopvang c. andere bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie a. voor basisonderwijs b. andere onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a. tunnel of tunelvorming bouwwerk voor verkeer b. ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.21 1.
2.
-
1
2
*
*
*
*
*
*
1
2
3
4
5
6
7
-
9
-
*
*
0,2
1 1 1 1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
* * * * * * * *
* * * * * * * *
-
* * * * * * * *
* * * * * * * *
* * * * * * * *
1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5
6 6 6 6 6 6 6 6
7 7 7 7 7 7 7 7
8 8 8 8 8
9 9 9 9 9 9 9
10 10 10 10 10
-
*
* * * * *
0,1 0,2 0,5 0,3 0,5 0,5 0,5 0,5
1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1
2 2 2 2 -
* * * * *
* * * * *
-
* * * * *
* * * * *
* * * * *
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
5 5 5 5 5
6 6 6 6 6
7 7 7 7 7
8 8 8 8
9 9 9 9 9
10 10 10 10
* * * * *
0,2 0,5 0,5 0,5 0,5
1 1
2 -
1 1
-
* *
* *
-
* *
* *
* *
1 1
2 2
3 3
4 4
-
6 6
7 7
-
-
-
-
* *
0,5 0,5
Voorziening bij hoogteverschil
Een hoogteverschil van meer dan 0,21 m tussen vloeren waarover een vluchtroute voert en tussen vloeren van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten, of voor bezoekers bestemde vloeren, vloeren van een verkeersroute die deze ruimten met elkaar verbindt of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan. Voor zover de vluchtroute door een wegtunnelbuis voert, geldt in afwijking van het eerste lid een hoogteverschil van meer dan 0,3 m.
Artikel 4.22 1. 2.
1
Afmetingen trap
Een trap als bedoeld in artikel 4.21, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 4.22. Een trap overbrugt een hoogteverschil van niet meer dan 4 meter.
58
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.22 afmetingen van een trap
Minimum breedte van de trap Minimum vrije hoogte boven de trap Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede Maximum hoogte van een optrede Minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak
alle gebruiksfuncties
trap uitsluitend voor ontvluchten
0,8 m 2,3 m 0,22 m
0,8 m 2,1 m 0,185 m
0,8 m 2,1 m 0,185 m
0,188 m 0,05 m
0,21 m 0,05 m
0,21 m 0,05 m
0,23 m
0,23 m
0,23 m
0,3 m
0,3 m
0,3 m
Minimum breedte van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap
Artikel 4.23
andere gebruiksfunctie
woonfunctie
reguliere trap
Trapbordes
Een trap als bedoeld in artikel 4.21, sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,8 m x 0,8 m. Artikel 4.24
Leuning
Een trap als bedoeld in artikel 4.21 voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 m en met een helling ter plaatse van de klimlijn groter dan 2:3 heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,8 m en ten hoogste 1 m. Artikel 4.25
Regenwerend
Een gemeenschappelijke verkeersruimte met een trap voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1,5 m, is ter plaatse van die trap, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend. Dit geldt niet voor een trap die uitsluitend bestemd is om het bouwwerk te ontvluchten. Artikel 4.26
Afmetingen hellingbaan
Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 4.21 en 4.178, heeft een breedte van ten minste 1,1 m, een hoogte van niet meer dan 1 m en een helling van ten hoogste: a. b. c.
1 : 12 indien het hoogteverschil niet groter is dan 0,25 m; 1 : 16 indien het hoogteverschil groter is dan 0,25 m, maar niet groter dan 0,5 m, en 1 : 20 indien het hoogteverschil groter is dan 0,5 m.
Artikel 4.27
Hellingbaanbordes
Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 4.21 en 6.49, sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 1,4 m x 1,4 m.
59
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.28
Geleiderand
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 4.21, heeft aan de zijkant een aaneengesloten geleiderand, met een vanaf de vloer van de hellingbaan gemeten hoogte van ten minste 0,04 m. Artikel 4.29 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Afscheiding trap en helingbaan
Een trap als bedoeld in artikel 4.21 heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een niet beweegbare afscheiding. Een hellingbaan als bedoeld in artikel 4.21 heeft, voor zover een zijkant van de vloer meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water, aan die zijkant een niet beweegbare afscheiding. Een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid heeft een hoogte van ten minste 0,85 m, gemeten vanaf de voorkant van de tredevlakken of vanaf de vloer van de hellingbaan. Een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid heeft geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan de in tabel 2.16 aangegeven diameter. In afwijking van het vierde lid heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak of een vloer van een hellingbaan geen openingen waardoor een bol kan passeren met een doorsnede groter dan 0,1 m. De horizontaal gemeten afstand tussen een trap of een hellingbaan en een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid is niet groter dan 0,05 m. De bovenregel van een in het eerste en tweede lid bedoelde afscheiding heeft geen onderbreking van meer dan 0,1 m. Het vijfde lid is niet van toepassing op een tredevlak of een vloer van een hellingbaan, of een gedeelte daarvan, niet bestemd voor kinderen jonger dan 12 jaar. Een afscheiding als bedoeld in het eerste en tweede lid heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak of een vloer van een hellingbaan. Het eerste lid is niet van toepassing op een tredevlak of een vloer van een hellingbaan, of een gedeelte daarvan, niet bestemd voor kinderen jonger dan 12 jaar.
Artikel 4.29a
Niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie
In afwijking van de artikelen 4.20 tot en met 4.29 gelden voor de voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen de voorschriften van artikelen 3.21 tot en met 3.28. Artikel 4.30
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk is artikel 4.21 van toepassing.
§ 4.2.5
Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
Artikel 4.31 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.32
Stookplaats
Materiaal ter plaatse van of nabij een stookplaats voldoet aan brandklasse A1 of voor zover het de bovenzijde van een vloer, een trap of een hellingbaan betreft aan brandklasse A1 fl, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1, indien: a. b.
op het materiaal een intensiteit aan warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m², of in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C.
60
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.33 1.
2.
Schacht, koker of kanaal
Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal grenzend aan meer dan een brandcompartiment of subbrandcompartiment met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m², voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. een schacht die uitsluitend is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten en die niet door andere ruimten voert; b. ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de in dat lid bedoelde binnenzijde, en c. het materiaal van een constructie- of gebouwinstallatieonderdeel dat wordt omsloten door een in dat lid bedoelde schacht, koker of kanaal.
Artikel 4.34
Rookgasafvoer
Een afvoervoorziening voor rookgas is brandveilig, bepaald volgens NEN 6062. Artikel 4.35
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.32 tot en met 4.34 van toepassing.
§ 4.2.6
Beperking van het ontwikkelen van brand en rook
Artikel 4.36 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.36 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
61
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.36 grenswaarden
artikel 4.37 4.38 lid 1 2 1 2
3
4
5
4.39 4.40 1 2 1 2
3
4.41 4.42 4.43 4.37 1 2 * * 1 en 2
4.38
bovenzijde
overig
beschermde vluchtroute
overig
extra beschermde vluchtroute
beschermde vluchtroute
overig
tijdelijke bouw
extra beschermde vluchtroute
constructieonderdeel
dakoppervlak
vrijgesteld
beloopbaar vlak
buitenoppervlak
binnenoppervlak
zijde grenzend aan de binnenlucht buitenlucht
beschermde vluchtroute
leden van toepassing
extra beschermde vluchtroute
gebruiksfunctie
4.39 1 en 2
1
[brandklasse] [brandklasse] [brandklasse]
1
Woonfunctie a in een woongebouw b voor zorg met een g.o. > 500 m2 c andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a lichte industriefunctie voor bedrijfsmatig houden van dieren b andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.37 1. 2.
2. 3.
4. 5.
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1
2 2
1 1
2 -
-
1 1
-
* *
* *
B B
B B
D D
C C
C C
D Cfl Cfl Dfl D Cfl Cfl Dfl
1
-
1
2
-
4
5
1
2
1
2
-
1
-
*
*
B
D
D
C
D
D Cfl Dfl Dfl
1 1 1
-
1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
5 5 5
1 1 1
2 2 2
1 1 1
2 -
-
1 1 1
-
* * *
* * *
B B B
B D B
D D C
C C B
C D B
D Cfl Dfl Dfl D Cfl Dfl Dfl D Cfl Cfl Cfl
1 1
-
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1
2 2
1 1
2
-
1 1
-
* *
* *
B B
B D
D D
C C
C D
D Cfl Dfl Dfl D Cfl Dfl Dfl
1
-
1
2
3
4
5
1
2
1
-
-
1
-
*
*
B
B
B
C
D
D Cfl Dfl Dfl
1 1 1 1 1 1 1
2
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
-
1 1 1 1 1 1 1
2
* * * * * * *
* * * * * * *
B B B B B B B
D D B D D D D
D D D D D D D
C C C C C C C
D D C D D D D
D D D D D D D
1 -
-
1 1
2 2
-
4 4
5 5
1 1
2 2
-
-
3 3
1 1
2 2
* *
* *
B -
B -
B -
C C
D D
D Cfl Dfl Dfl D Cfl Dfl Dfl
Cfl Cfl Cfl Cfl Cfl Cfl Cfl
Dfl Dfl Dfl Dfl Dfl Dfl Dfl
Binnenoppervlak
Buitenoppervlak
Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht voldoet aan de in tabel 4.36 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. Het deel van een zijde van een constructieonderdeel dat grenst aan de buitenlucht en hoger ligt dan 13 m, voldoet aan brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht, van een bouwwerk waarvan een voor personen bestemde vloer ten minste 5 m boven het meetniveau ligt, voldoet vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 m aan brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak. In afwijking van het eerste tot en met derde lid voldoet een deur, een raam, een kozijn en een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.
Artikel 4.39 1.
-
Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht voldoet aan de in tabel 4.36 aangegeven brandklasse en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1. In afwijking van het eerste lid, geldt de eis aan de rookklasse uitsluitend bij een beschermde vluchtroute.
Artikel 4.38 1.
1 1
Beloopbaar vlak
In afwijking van artikel 2.67 geldt voor de bovenzijde van een vloer, een trap en een
62
Dfl Dfl Dfl Dfl Dfl Dfl Dfl
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2.
hellingbaan die grenst aan de binnenlucht rookklasse s1fl en de in tabel 4.36 aangegeven brandklasse, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1. In afwijking van de artikel 2.68 geldt voor een bovenzijde van een vloer, een trap en een hellingbaan die grenst aan de buitenlucht de in tabel 4.36 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.
Artikel 4.40 1. 2. 3.
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte, waarvoor volgens de artikelen 4.37 tot en met 4.39 een eis geldt, is die eis niet van toepassing. Onverminderd het eerste lid is op ten hoogste 10% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte waardoor geen beschermde vluchtroute voert, artikel 4.37 niet van toepassing. Voor bouwwerken geen gebouw zijnde is op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen, waarvoor volgens de artikelen 4.37 tot en met 4.39 een eis geldt, die eis niet van toepassing.
Artikel 4.41 1.
2.
Vrijgesteld
Dakoppervlak
De bovenzijde van een dak van een bouwwerk is, bepaald volgens NEN 6063, niet brandgevaarlijk. Dit geldt niet indien het bouwwerk geen voor personen bestemde vloer heeft die hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, en de brandgevaarlijke delen van het dak ten minste 15 m vanaf de perceelsgrens liggen. Indien het perceel waarop het bouwwerk ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen wordt die afstand aangehouden tot het hart van de weg, dat water, dat groen of dat perceel. Het eerste lid geldt niet voor een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m².
Artikel 4.42
Constructieonderdeel
PM Voorschriften ter beperking van het ontwikkelen van brand en rook in een constructieonderdeel. Artikel 4.43
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.38, derde lid, en 4.43 van toepassing.
§ 4.2.7
Beperking van uitbreiding van brand
Artikel 4.44 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat de uitbreiding van brand: naar bouwwerken op andere percelen beperkt blijft; geen gevaar oplevert voor het vluchten of hulpverlening bij brand. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.44 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
63
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.44
Woonfunctie a woonwagen b andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a lichte industriefunctie b lichte industriefunctie voor bedrijfsmatig houden van dieren c andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a Wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
tijdelijke bouw
wbdbo
ligging
artikel 4.45 lid 1 2
4.46 1 2
3
4
5
6
7
8
4.47 9 10 11 12 1 2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12
2 2 2
3 -
4 4 4
-
6 -
7 -
8 8 8
- - 9 - 10
1 1
2 2
-
4 4
-
-
-
8 8
-
8 8 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2
-
4 4 4 4 4 4 4 4 4
-
-
-
8 8 8 8 8 8
-
-
-
-
-
5 -
-
-
-
3
4
5
6
7
8
3 3 3 3
4 4 4 4
-
-
-
-
1 1 1
3 3
4 4
-
-
-
-
1 1 1 1 1 1 1 1 1
-
3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5
6 6 6 6
7 7 7
1 -
2 -
3 -
4 -
-
-
-
4.48 4.46 * 1 [m²]
1
Artikel 4.45 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7.
8.
2. 3. 4. 5.
1 1 1 1 1 1
-
-
1 1 1
2 -
3 -
4 -
-
-
7 7 -
8 8 8 8
9 10 11 9 - - 9 - - 12 9 - - 12
* * *
1.000 1.000 1.000
-
11 -
-
1 1
-
-
4
-
-
7
8 8
9 9
-
-
12 12
* *
1.000 1.000
9 9 9 9
-
-
12 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1
-
-
4 4 4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 -
6 -
7 7 7 7 7 7 7 7 7
8 8 8 8 8 8 8 8 8
9 9 9 9 9 9 9 9 9
-
-
12 12 12 12 12 12 12 12 12
* * * * * * * * *
2.500 2.500 2.500 1.000 500 1.000 1.000 1.000 1.000
-
-
-
-
1 -
-
-
-
-
-
-
8 -
9 -
-
-
12 -
-
-
Ligging
Een besloten ruimte ligt in een brandcompartiment. Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m ligt in een brandcompartiment. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. een toiletruimte; b. een badruimte; c. een liftschacht, indien de constructieonderdelen aan de binnenzijde van de schacht voldoen aan brandklasse B en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1, en d. een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m² niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW. In afwijking van het eerste lid voert een extra beschermde vluchtroute niet door een brandcompartiment. Een niet besloten gebruiksgebied ligt in een brandcompartiment. Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m² en een vuurbelasting niet groter dan 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090. Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2. Deze uitzondering geldt niet indien het bouwwerk aan een of meer andere bouwwerken grenst en de gezamenlijke gebruiksoppervlakte groter is dan 50 m2. Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie uitsluitend bestemd voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting niet groter dan 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090.
Artikel 4.46 1.
omvang
grenswaarden
leden van toepassing
omvang
gebruiksfunctie
Omvang
Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 4.44 aangegeven waarde. In afwijking van het eerste lid kan het brandcompartiment een grotere gebruiksoppervlakte hebben dan bedoeld in het eerste lid, indien deze oppervlakte bepaald volgens NEN 6060 of NEN 6079 toelaatbaar is. In een brandcompartiment liggen ten hoogste vier woonwagens en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m². Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel. Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een wegtunnelbuis.
64
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 6. 7. 8. 9.
10. 11. 12.
In een brandcompartiment liggen ten hoogste een woonfunctie en nevenfuncties daarvan. In afwijking van het zesde lid is een gemeenschappelijk verblijfsgebied toegestaan, indien dat verblijfsgebied een afzonderlijk brandcompartiment is. Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m² of een technische ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW worden opgesteld, is een afzonderlijk brandcompartiment. Bij een brandcompartiment van een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m² is het eerste lid niet van toepassing op een of meer in dat brandcompartiment gelegen nevenfuncties met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m². In afwijking van het eerste lid is de gebruiksoppervlakte van een brandcompartiment met een of meer cellen ten hoogste 500 m² en niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van het gebouw. Een brandcompartiment met bedgebied voor bedgebonden patiënten is niet groter dan 77% van de gebruiksoppervlakte van de bouwlaag waarop dit brandcompartiment ligt. Een technische ruimte is een afzonderlijk brandcompartiment
Artikel 4.47 1.
2. 3.
4.
5. 6. 7. 8.
9.
10.
11.
Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, naar een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, naar een niet besloten veiligheidsvluchtroute en naar een liftschacht van een brandweerlift is ten minste 60 minuten. In afwijking van het eerste lid kan tussen een brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert worden volstaan met 30 minuten. In afwijking van het eerste lid kan worden volstaan met 30 minuten indien: a. de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m², en b. in het gebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau. In afwijking van het eerste lid kan worden volstaan met 30 minuten indien: a. de in het eerste lid bedoelde besloten ruimten op hetzelfde perceel liggen, en b. in het gebouw geen vloer van een gebruiksgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau. Het vierde lid is niet van toepassing op een brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m². Het vierde lid is niet van toepassing op een technische ruimte. Het tweede tot en met vierde lid gelden niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert. Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ruimte van een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw wordt voor het op het andere perceel gelegen gebouw uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Deze spiegeling vindt plaats ten opzichte van het hart van de weg, het water, het groen of het aangrenzende perceel, indien het perceel grenst aan: a. een openbare weg; b. openbaar water, openbaar groen, of c. een perceel, dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen. In aanvulling op het achtste lid bedraagt de waarde van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van het brandcompartiment naar het identiek maar spiegelsymmetrischl gelegen gebouw ten minste de helft van de waarde bedoeld in het eerste tot en met vierde lid. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een woonwagen naar een andere woonwagen is ten minste 30 minuten. Bij de bepaling van deze weerstand wordt uitgegaan van een identieke maar spiegelsymmetrisch op een afstand van 5 m geplaatste woonwagen. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment is ten minste 30 minuten of de
65
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
12.
afstand tussen een brandcompartiment en een ander brandcompartiment is ten minste 5 meter. In afwijking van het eerste lid geldt geen weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m² niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW.
Artikel 4.48
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.45 en 4.46 van toepassing en is artikel 4.47 van overeenkomstige toepassing waarbij de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag ten minste 30 minuten is.
§ 4.2.8
Verdere beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook
Artikel 4.49 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt beperkt dan is beoogd met paragraaf 4.2.7 zodat veilig kan worden gevlucht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.49 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 4.49
tijdelijke bouw
weerstand tegen rookdoorgang
omvang beschermd subbrandcompartiment
ligging
omvang beschermd subbrandcompartiment
grenswaarden
leden van toepassing
wbdbo en rookdoorgang
gebruiksfunctie
artikel 4.50 4.51 4.52 4.53 4.54 4.51 lid 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 1 2 3 4 5 6 7 8 * 1 1
Woonfunctie a voor zorg met een g.o. > 500 m2 b woonwagen c andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang met bedgebied b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.50 1. 2. 3.
1 2 3 4 1 2 - - 1 2 3 4 -
-
-
-
- 1 2 1 2 3 4 5 6 - 8 - 1 - 1 2 3 4 5 - - 8 - 1 2 1 2 3 4 5 - 7 8
* * *
100 500
1 2 3 - 5 - - 1 - 3 - 1 2 3 - - - - - - - - 1 2 3 - - 6 - 1 - - 4 -
-
- 8 1 2 1 2 3 4 5 - 7 8 - - 1 - 1 2 3 4 5 - - 8 - - 1 2 1 2 3 4 5 6 - 8
* * *
200 500
8 8 8 8 8 8 8 8 8
* * * * * * * * *
500 -
- 8 - -
-
-
1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3
-
- 1 2 - - - - 1 - -
- 5 - - - - - - - - - - - - - - - - - 7 1 - - - - - - - - - - - - - - - - -
1 2 3 - - - -
-
-
-
-
-
-
-
- 5 6 - - 1 2 1 - - - - - 1 - 1 - - - - - 1 - 1 - - - - - 1 - 1 - - - 7 8 1 2 1 - - - - - 1 - 1 - - - - - 1 - 1 - - - - - 1 - 1 - - - - - 1 - 1
-
-
-
-
-
-
2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5 5 5
6 -
- 1 - 1 2 3 4 5 - - - - - - - - -
7 -
Ligging
Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer subbrandcompartimenten of verkeersruimten waardoor een beschermde vluchtroute voert. Een beschermde vluchtroute ligt niet in een subbrandcompartiment. In afwijking van het eerste lid kan een verblijfsgebied voor bewaking buiten een subbrandcompartiment liggen indien:
66
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 a. b. 4. 5. 6. 7.
Een Een Een Een
constructieonderdelen in dat gebied voldoen aan de eisen die artikel 4.37 stelt aan constuctieonderdelen die grenzen aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert, en aankleding in dat gebied voldoet aan de eisen die artikel 5.13 stelt aan aankleding in een ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert. verblijfsgebied ligt in een beschermd subbrandcompartiment. bedgebied ligt in een beschermd subbrandcompartiment. cel ligt in een beschermd subbrandcompartiment. logiesverblijf ligt in een beschermd subbrandcompartiment.
Artikel 4.51 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8.
Een beschermd subbrandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte van ten hoogste de in tabel 4.49 aangegeven waarde. In afwijking van het eerste lid is een gezamenlijke verblijfsruimte een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 500 m². Een beschermd subbrandcompartiment omvat niet meer dan een gebruiksfunctie en nevenfuncties van die gebruiksfunctie. Een cel is een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment. Een beschermd subbrandcompartiment met bedgebied omvat uitsluitend een of meer bedruimten en ruimten die ten dienste staan van die bedruimten, en heeft een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 500 m². Een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in het vijfde lid, bestemd voor bedgebonden patiënten heeft, afhankelijk van het bewakingsniveau, een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m² zonder bewaking en ten hoogste 500 m² bij permanente bewaking. Een logiesverblijf is een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment. Een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment is een afzonderlijk subbrandcompartiment.
Artikel 4.52 1.
2.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag en rookdoorgang
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag van een subbrandcompartiment naar een beschermd subbrandcompartiment,gelegen in een ander subbrandcompartiment, is ten minste 20 minuten, waarbij voor de bepaling van de brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie van een scheidingsconstructie uitsluitend rekening wordt gehouden met het beoordelingscriterium vlamdichtheid met betrekking op de afdichting. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment is ten minste 30 minuten.
Artikel 4.53 1.
Omvang
Weerstand tegen rookdoorgang
De rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een ander subbrandcompartiment is Sa bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte waardoor beschermde vluchtroute voert, is Sa bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een beschermd subbrandcompartiment, gelegen in een ander subbrandcompartiment, is S200 bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, is S200 bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een beschermd subbrandcompartiment naar een ander beschermd subbrandcompartiment is S200 bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een beschermd subbrandcompartiment naar een subbrandcompartiment is S200 bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een beschermd subbrandcompartiment naar een subbrandcompartiment is Sa bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een beschermd subbrandcompartiment naar een besloten ruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert, is S200 bepaald volgens
67
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 NEN 6075. Artikel 4.54
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.52, eerste lid, en 4.53 van toepassing.
§ 4.2.9
Vluchtroutes
Artikel 4.55 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft zodanige vluchtroutes dat bij brand een veilige plaats kan worden bereikt. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.55 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 4.55
vluchtroute
tijdelijke bouw
capaciteit van een vluchtroute
grenswaarden
inrichting vluchtroute
tweede vluchtroute
veiligheidsvluchtroute
vluchtroute
beschermde vluchtroute
extra beschermde vluchtroute
leden van toepassing
artikel 4.56 4.57 4.58 4.59 4.60 4.61 4.62 4.63 lid 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 1 2 3 4 5 6 7 1 2 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 1 2 3 * 1
2
3 4
Woonfunctie a woonwagen b andere woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang met bedgebied b andere bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie
5 6 7
Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.56 1. 2. 3. 4. 5. 6.
1 - - 4 - - - - - 1 2 - 4 - - - - - -
extra beschermde vluchtroute
gebruiksfunctie
4.56 4 en 5
4.58 6
[m]
[m]
-
- - - - - - - - - - - - - - - 1 2 3 4 - - 7 -
- - - - - - - - - - - - - - - - 11 - 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
-
14
-
16 - - 16 - - -
* *
30 30
-
1 2 - 4 5 - - - 9 - 1 2 - 4 5 - - - 9 10 -
- - - - 1 - - - - 6 7 1 - - 2 3 - - - - 5 6 7 1
- 1 2 3 4 - 1 2 3 4 5 6 - 8 9 - 1 2 3 4 - 1 2 3 4 5 6 - 8 9
-
11 11
-
-
-
-
16 1 2 16 1 2 -
* *
30 30
5 30
- 2 - 4 5 6 - - 9 10 - 12 - - - 1 - - - - 6 7 1
- 1 2 3 4 - 1 2 3 4 5 6 - 8 9
-
11
-
-
-
-
16 1 2 -
*
22,5
22,5
1 2 - 4 5 6 - - 9 - - 12 - - - 1 - - - - 6 7 1 1 2 - 4 5 6 - - 9 10 - - - 2 3 - - - - 5 6 7 1
- 1 2 3 4 - 1 2 3 4 5 6 - 8 9 - 1 2 3 4 - 1 2 3 4 5 6 - 8 9
-
11 11
-
-
-
15 16 1 2 - 16 1 2 -
* *
30 30
20 30
1 2 - 4 5 6 7 - - 10 1 2 - 4 5 6 - - 9 10 -
- - 2 3 - - - - 5 6 7 1 - - 2 3 - - - - 5 6 7 1
- 1 2 3 4 - 1 2 3 4 5 6 - 8 9 - 1 2 3 4 - 1 2 3 4 5 6 - 8 9
-
11 11
-
-
-
-
16 1 2 16 1 2 -
* *
30 30
30 30
1 1 1 1 1 1
-
-
7 7 7 7 7 7
1 1 1 1 1 1
2 2 -
1 1 1 1 1 1
9 9 9 9 9 9
-
11 11 11 11 11 11
-
-
-
-
16 16 16 16 16 16
-
* * * * * *
30 30 30 30 30 30
20 20 15 30 30 30
-
- 1 - - - - - - - - -
-
-
- - - - - 1 2 3 4 - 6 - 8 -
-
11
-
13
-
-
16 - - 3
-
-
-
1 - - - - - - - - - 11 - - - - - - - - - - -
-
-
- - - - - - - - - - - - - -
-
-
-
-
-
-
16 - - 3
-
-
-
2 2 2 2 2 2
-
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
6 6 6
7 7 7
-
9 9 9 9 9 -
10 10 10 10 10 10
1 - 3 - - - - 8 - -
-
2 2 2 2
3 3 3 3
1 1 -
-
-
-
5 5 5 5
6 6 6 6 6 6
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
-
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
6 6 6 6 6 6
-
8 8 8 8 8 8
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
Vluchtroute
Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg. Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer van een celfunctie of van een nevenfunctie daarvan begint een vluchtroute die, al dan niet via een buitenruimte, leidt naar een ander brandcompartiment. Op elk punt van een rijbaan begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg. De gecorrigeerde loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en ten minste een uitgang van het subbrandcompartiment waarin dat gebruiksgebied ligt, is niet groter dan de in tabel 4.55 aangegeven waarde. In afwijking van het vierde lid, wordt bij een niet nader in te delen gebruiksgebied en bij een verblijfsruimte in plaats van de gecorrigeerde loopafstand uitgegaan van de loopafstand die niet groter is dan de in tabel 4.55 aangegeven waarde. In afwijking van het vierde en vijfde lid geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon
68
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
7. 8. 9. 10. 11. 12.
per 12 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 45 m. In afwijking van het vierde en vijfde lid geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 60 m. De loopafstand tussen een punt op een rijbaanvloer en een uitgang van het subbrandcompartiment is ten hoogste 150 m. De afstand tussen twee uitgangen is ten hoogste 250 m, gemeten langs de tunnelwand. Op elk punt van een voor personen bestemde vloer in een subbrandcompartiment begint ten minste een vluchtroute met een op die vluchtroute te overbruggen hoogteverschil naar een uitgang van het subbrandcompartiment van ten hoogste 4 m. Een subbrandcompartiment of een daar in gelegen ruimte heeft, indien bestemd voor meer dan 150 personen, ten minste twee uitgangen waardoor een vluchtroute loopt. De onderlinge afstand tussen de uitgangen is ten minste 5 m. Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende en zodanig ingerichte vluchtroutes dat in geval van brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht. Ten minste een uitgang van een beschermd subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 4.50, vierde tot en met zevende lid: a. is de uitgang van het subbrandcompartiment waarin het beschermde subbrandcompartiment ligt, of b. is een uitgang waarbij een vluchtroute begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte naar een uitgang van het subbrandcompartiment voert.
Artikel 4.57 1.
2. 3.
Een vluchtroute is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein. Dit geldt niet voor zover de vluchtroute door een andere wegtunnelbuis voert dan de wegtunnelbuis waar de vluchtroute begint. Een vluchtroute waarop ten hoogste 37 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein. Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert heeft vanaf de uitgang van een subbrandcompartiment tot de volgende uitgang op de vluchtroute een loopafstand niet groter dan 30 m. Dit geldt niet voor zover de vluchtroute door een trappenhuis voert.
Artikel 4.58 1. 2.
3. 4.
Beschermde vluchtroute
Extra beschermde vluchtroute
Een vluchtroute is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een extra beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein. De in het eerste lid bedoelde vluchtroute voert niet langs een beweegbaar constructieonderdeel van een andere woonfunctie dan de woonfunctie waarin de vluchtroute begint. Dit geldt niet bij de toegang van een woonfunctie die recht tegenover de toegang ligt van de woonfunctie waarin de vluchtroute begint. De in het eerste lid bedoelde vluchtroute voert niet door een trappenhuis. Het tweede en derde lid gelden niet indien de route door een trappenhuis voert, de uitgangen van de op die route aangewezen woonfuncties direct aan het trappenhuis grenzen, op die route uitsluitend woonfuncties en nevenfuncties daarvan zijn aangewezen, en de uitgang van het trappenhuis direct grenst aan het aansluitende terrein en: a. er niet meer dan 6 woonfuncties op die route zijn aangewezen en geen vloer van een verblijfsgebied van die woonfuncties hoger ligt dan 6 m boven het meetniveau, of b. de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die op de route zijn aangewezen ten hoogste 800 m² bedraagt, geen vloer van een verblijfsgebied van die woonfuncties hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en geen van die woonfuncties een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 150 m². Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over een in dit lid bedoeld trappenhuis.
69
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 5. 6.
7.
Een vluchtroute waarop meer dan 37 en ten hoogste 150 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een extra beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein. In een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert is de loopafstand vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint tot het punt waar een tweede vluchtroute of een veiligheidsvluchtroute begint, of tot het aansluitende terrein niet groter dan de in tabel 4.55 aangegeven waarde. Een vluchtroute in een trappenhuis waarin een hoogteverschil van meer dan 8 m wordt overbrugd, is een extra beschermde vluchtroute.
Artikel 4.59 1. 2.
Een vluchtroute waarop meer dan 150 personen zijn aangewezen is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een veiligheidsvluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein. Een vluchtroute in een besloten trappenhuis waarin een hoogteverschil van meer dan 12,5 m wordt overbrugd, is een veiligheidsvluchtroute.
Artikel 4.60 1. 2. 3.
4. 5.
2. 3. 4. 5. 6. 7.
Tweede vluchtroute
Indien op een vluchtroute een tweede vluchtroute begint zijn de artikelen 4.57, 4.58, eerste tot en met zesde lid, en 4.59 niet van toepassing vanaf het punt dat de twee vluchtroutes door verschillende ruimten voeren. Buiten het brandcompartiment waarin de in het eerste lid bedoelde tweede vluchtroute begint, voeren de twee vluchtroutes niet door eenzelfde brandcompartiment. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren indien: a. die ruimte aan die uitgang van het subbrandcompartiment grenst; b. de vluchtroutes in die ruimte beschermde vluchtroutes en voor zover deze buiten een brandcompartiment liggen extra beschermde vluchtroutes zijn; c. de loopafstand in die ruimte gemeten over beide vluchtroutes ten hoogste 30 m is indien de ruimte besloten is, en d. de vluchtroutes in verschillende richtingen voeren. In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes door dezelfde ruimte voeren voor zover de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is. De in het vierde lid bedoelde veiligheidsvluchtroute voert uitsluitend door een trappenhuis.
Artikel 4.61 1.
Veiligheidsvluchtroute
Inrichting vluchtroute
De rookdoorgang van een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert naar een in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert, is Sa bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert naar een in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, is S200 bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert naar een in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert, is Sa bepaald volgens NEN 6075. De rookdoorgang van een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert naar een in de vluchtrichting aansluitend besloten trappenhuis waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, is Sa bepaald volgens NEN 6075. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de twee ruimten als bedoeld in artikel 4.60, eerste lid, is ten minste 30 minuten. De rookdoorgang tussen de twee ruimten als bedoeld in artikel 4.60, eerste lid, is S200 bepaald volgens NEN 6075. Per bouwlaag is de permanente vuurlast van een trappenhuis waardoor een beschermde of een extra beschermde vluchtroute voert, met inbegrip van de vanuit dat trappenhuis direct bereikbare besloten ruimten, ten hoogste 3.500 MJ. Bij de bepaling van de vuurlast blijft een besloten ruimte buiten beschouwing als de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen die ruimte en het trappenhuis ten minste 30 minuten is, bepaald
70
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
8.
9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
16.
volgens NEN 6068. Bij de in rekening te brengen vuurlast van de dakconstructie op de bovenste bouwlaag van het trappenhuis waardoor geen veiligheidsvluchtroute voert, wordt een reductie van 50% toegepast. Dit geldt niet voor een trappenhuis als bedoeld in artikel 4.58, vierde lid. Per bouwlaag is de permanente vuurlast van een besloten ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert, met inbegrip van de vanuit die ruimte direct bereikbare besloten ruimten, ten hoogste 3.500 MJ. Bij de bepaling van de vuurlast blijft een besloten ruimte buiten beschouwing als de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen die ruimte en de ruimte waardoor de veiligheidsvluchtroute voert ten minste 30 minuten is, bepaald volgens NEN 6068. Een besloten trappenhuis, waarin een hoogteverschil van meer dan 20 m wordt overbrugd, wordt in de vluchtrichting uitsluitend bereikt door een afzonderlijke beschermde vluchtroute met een loopafstand van ten minste 2 m. Een uitgang van een woonfunctie grenst niet aan een in het negende lid bedoelde afzonderlijke vluchtroute. Een vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,1 m. Dit geldt niet voor zover de vluchtroute over een trap voert. In afwijking van het elfde lid geldt voor een vluchtroute in een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,50 m en een hoogte van ten minste 1,7 m. In afwijking van het elfde lid heeft een beschermde vluchtroute, voor zover deze niet door een uitgang of over een trap voert, een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,2 m. Indien op een trap in totaal meer dan 600 m² vloeroppervlakte aan verblijfsgebied is aangewezen, is de breedte van de trap ten minste 1,2 m. Een vluchtroute die voert vanuit een bedgebied voor bedgebonden patiënten naar een ander brandcompartiment als bedoeld in artikel 4.46, elfde lid, heeft een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze route voert niet over een trap of via een liftkooi. Een niet besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert heeft een zodanige capaciteit voor de afvoer van warmte en rook, en de toevoer van verse lucht dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten en voor het uitvoeren van reddings- en bluswerkzaamheden.
Artikel 4.62 1.
2.
Capaciteit van een vluchtroute
De doorstroomcapaciteit van een gedeelte van een vluchtroute, uitgedrukt in personen, is ten minste het aantal personen dat op dat gedeelte is aangewezen. Bij de bepaling van de doorstroomcapaciteit wordt uitgegaan van: a. 45 personen per meter breedte van een trap voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 meter en 90 personen per meter vrije breedte bij een hoogteverschil van ten hoogste 1 meter, voor zover de aantrede van de trap ten minste 0,17 m bedraagt; b. 90 personen per meter vrije breedte van een ruimte; c. 90 personen per meter vrije breedte van een doorgang, indien zich in de doorgang een dubbele deur of vergelijkbaar beweegbaar constructieonderdeel bevindt met een met een maximale openingshoek van minder dan 135 graden; d. 110 personen per meter vrije breedte van een doorgang, indien zich in de doorgang een enkele deur of vergelijkbaar beweegbaar constructieonderdeel bevindt met een maximale openingshoek van minder dan 135 graden, en e. 135 personen per meter vrije breedte van een andere doorgang. Op een gedeelte van een vluchtroute, gelegen buiten het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint, kan van het eerste lid worden afgeweken indien de personen die zijn aangewezen op dat gedeelte en eventueel daarop volgende gedeelten van de vluchtroute het aansluitende terrein kunnen bereiken binnen: a. 30 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is; b. 20 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een extra beschermde vluchtroute is die in de vluchtrichting uitsluitend wordt bereikt door een afzonderlijke ruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert met een
71
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 lengte van ten minste 2 m, of 15 minuten indien het betreffende gedeelte van de vluchtroute een andere vluchtroute is. De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het tweede lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat het bedreigde subbrandcompartiment waarin een vluchtroute begint binnen 1 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten. De opvang- en doorstroomcapaciteit van de in het tweede lid bedoelde gedeelten van de vluchtroute is zodanig dat een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, op dezelfde bouwlaag als het bedreigde subbrandcompartiment: a. binnen 3,5 minuut na aanvang van het vluchten wordt verlaten, of b. binnen 6 minuten indien tussen het bedreigde subbrandcompartiment en deze ruimte een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag is van ten minste 30 minuten, bepaald volgens NEN 6068. Bij toepassing van het tweede tot en met vierde lid gelden de volgende uitgangspunten: a. berekeningen worden uitgevoerd in tijdstappen van 30 seconden; b. bij het begin van het vluchten wordt aangenomen dat alle personen in het subbrandcompartiment zich nabij de uitgangen van dat compartiment bevinden en tegelijkertijd beginnen te vluchten; c. vluchtroutes worden tijdens het vluchten slechts in een richting benut; d. door doorgangen en over trappen voeren de vluchtroutes niet in tegenovergestelde richting; e. bij samenkomende vluchtroutes wordt de beschikbare doorstroom- en opvangcapaciteit op de volgende wijze verdeeld: i. bij samenkomst in een trappenhuis wordt 50% van de beschikbare capaciteit toegedeeld aan het bovengelegen deel van het trappenhuis. De resterende 50% wordt verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen op die betreffende bouwlaag tot het trappenhuis; ii. bij samenkomst in een ruimte, niet zijnde het trappenhuis, wordt de capaciteit evenredig verdeeld over de doorstroomcapaciteit van de toegangen tot die ruimte; iii. als de beschikbare opvang- en doorstroomcapaciteit van de ruimte vanuit een of meer toegangen van die ruimte of het bovengelegen deel van het trappenhuis niet volledig wordt benut, wordt de restcapaciteit op de onder i. en ii. beschreven wijze verdeeld over de resterende toegangen en het bovengelegen deel van het trappenhuis; f. het hoogteverschil tussen bouwlagen in het trappenhuis is ten minste 2,1 m en ten hoogste 4 m; g. de daalsnelheid is 30 seconden per bouwlaag voor zover de vluchtroute over een trap of door een trappenhuis voert; h. de opvangcapaciteit van een trap is 0,5 persoon per trede, voor zover de breedte van de trap niet groter is dan 1,1 m; i. de opvangcapaciteit van een trap is 0,9 persoon per trede per meter breedte van die trede, voor zover de breedte van de trap groter is dan 1,1 m en de breedte van het tredevlak groter is dan 0,17 m; j. de opvangcapaciteit van een vloer of hellingbaan is ten hoogste 4 personen per m2 vrije vloeroppervlakte, en k. het gestelde in het eerste lid, waarbij voor ‘personen’ wordt gelezen: personen per minuut. l. het gestelde in artikel 4.158, derde lid, van het besluit, waarbij voor ‘37 personen’ wordt gelezen: 37 personen per minuut; m. in afwijking van onderdeel l geldt het gestelde in artikel 4.158, derde lid, van het besluit onverkort als in de ruimte voor de deur tijdens een tijdstap meer dan 37 personen aanwezig zijn. Bij toepassing van het derde en vierde lid gelden in aanvulling op het vierde lid de volgende uitgangspunten: a. brand ontstaat niet op twee of meer plaatsen tegelijk; b. in ieder subbrandcompartiment kan brand ontstaan; c. de opvang- en doorstroomcapaciteit van vluchtroutes die door het bedreigde subbrandcompartiment voeren blijven buiten beschouwing. Bij toepassing van het vijfde lid, onder j, geldt voor een bijeenkomstfunctie een opvangcapaciteit van ten hoogste twee personen per m2 vrije vloeroppervlakte indien bij c.
3. 4.
5.
6.
7.
72
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
8.
een tijdstap als bedoeld in het vierde lid, onder a, in een ruimte als bedoeld in het derde lid meer dan 200 personen aanwezig zijn en die ruimte niet door alle personen binnen 3,5 minuut kan worden verlaten. De doorstroomcapaciteit van een gedeelte van een vluchtroute is zodanig, dat de op dat gedeelte aangewezen personen veilig kunnen vluchten.
Artikel 4.63
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.56 tot en met 4.60 en 4.62 van toepassing.
§ 4.2.10 Hulpverlening bij brand Artikel 4.64 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat hulpverlening binnen redelijke tijd personen kan redden en brand kan bestrijden. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.64 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 4.64
hulppost
loopafstand
artikel 4.65 4.66 4.67 * lid 1 2 1 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a. wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b. ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.65 1. 2.
2.
4.68 *
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
2 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
-
* * * * * * * * * * -
-
-
-
-
*
-
-
-
-
-
-
-
Brandweerlift
Vanaf een lifttoegang van een brandweerlift is vanaf een verdieping de lifttoegang op de verdieping daarboven bereikbaar via een extra beschermde vluchtroute. Een uitgang van een woonfunctie grenst niet aan een in het eerste lid bedoelde extra beschermde vluchtroute voor zover die voert door een ruimte die direct grenst aan de lifttoegang.
Artikel 4.66 1.
tijdelijke bouw
leden van toepassing
brandweerlift
gebruiksfunctie
Loopafstand
De loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en ten minste een toegang van een trappenhuis is niet groter dan 75 m. De loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en ten minste een lifttoegang van een
73
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 brandweerlift is niet groter dan 120 m. Artikel 4.67
Hulppost
Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft een zodanig aantal hulpposten dat de loopafstand tussen een punt op de rijbaanvloer en ten minste een hulppost niet groter is dan 75 m. Deze afstand wordt gemeten over een route die uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend. De afstand tussen twee opeenvolgende hulpposten is ten hoogste 100 m. Artikel 4.68
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.65 en 4.66 van toepassing.
§ 4.2.11 Hoge en ondergrondse gebouwen Artikel 4.69 1. 2.
Een bouwwerk waarin een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 70 m boven of lager dan 8 m onder het meetniveau ligt, is zodanig ingericht dat het bouwwerk brandveilig is. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.70 1.
2.
Aansturingsartikel
Inrichting
Een bouwwerk waarin een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 70 m boven het meetniveau ligt: a. is zo ingericht dat het bouwwerk een zelfde mate van brandveiligheid heeft als beoogd met de paragrafen 4.2.2, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.8, 4.2.9 en 4.2.10, of, b. voldoet aan de SBR Handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen. Een bouwwerk waarin een vloer van een gebruiksgebied lager dan 8 m onder het meetniveau ligt, is zo ingericht dat het bouwwerk een zelfde mate van brandveiligheid heeft als beoogd met de paragrafen 4.2.2, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.8, 4.2.9 en 4.2.10.
§ 4.2.12 Veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden Artikel 4.71 1.
2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied of boven de volle breedte van een basisnetroute indien de veiligheidszone slechts een deel van de breedte van die basisnetroute betreft is zodanig dat het risico dat voortvloeit uit het vervoer van gevaarlijke stoffen voor personen in het bouwwerk beperkt is. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.72
Rijkwijdte
1. Een geheel of gedeeltelijk in een veiligheidszone bij een weg of spoorweg gelegen bouwwerk dat tevens een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is, voldoet aan het bepaalde in de artikelen 4.72a tot en met 4.72f. 2. Een geheel of gedeeltelijk in een plasbrandaandachtsgebied gelegen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is, voldoet aan het bepaalde in de artikelen 4.72a tot en met 4.72e. 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een boven de volle breedte van een weg of spoorweg die slechts voor een deel van die breedte een veiligheidszone betreft, gelegen bouwwerk dat tevens een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is. 4. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een geheel of gedeeltelijk in een veiligheidszone bij een binnenwater gelegen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt
74
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is. 5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op bouwwerken voor zover die bouwwerken objecten met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn. Artikel 4.72a
Brandwerendheid
De brandwerendheid van de uitwendige scheidingsconstructie van een gedeelte van een bouwwerk dat gelegen is in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied is ten minste 60 minuten van buiten naar binnen bepaald volgens NEN 6069, uitgaande van de buitenruimte als een brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2. Artikel 4.72b
Brandklasse gevel en vloeren
1. Een in een aan de buitenlucht grenzende zijde van een in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen constructieonderdeel voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. 2. In afwijking van het eerste lid voldoet een deur, een raam, een kozijn of een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. 3. Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen in ieder vlak van de uitwendige scheidingsconstructie met een afmeting van 3 m bij 3 m, waarvoor volgens het eerste lid een eis geldt, is die eis niet van toepassing. 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak. Artikel 4.72c
brandklasse dak
1. Een in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen dak of een gedeelte daarvan is voorzien van een constructieonderdeel waarvan de aan de buitenlucht grenzende zijde voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. 2. Op ten hoogste 5% van de oppervlakte van het in het eerste lid bedoelde constructieonderdeel is de eis van het eerste lid niet van toepassing. Artikel 4.72d
Vluchtuitgang
1. In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een gedeeltelijk in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen bouwwerk is geen in de veiligheidszone of het plasbrandaandachtsgebied gelegen doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert. 2. In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een geheel in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied gelegen bouwwerk is uitsluitend een van de basisnetroute afgekeerde doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert. Artikel 4.72e
Sterkte bij brand
1. Voor een bouwwerk dat gelegen is in een veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied zijn de voorschriften van paragraaf 4.2.2 van het besluit van overeenkomstige toepassing waarbij wordt uitgegaan van de buitenruimte als een subbrandcompartiment of brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2. 2. Na het ontstaan van brand in een veiligheidzone of plasbrandaandachtsgebied bezwijkt een boven die veiligheidszone of dat plasbrandaandachtsgebied gelegen bouwconstructie niet binnen 90 minuten, bepaald volgens artikel 4.16 van het besluit en uitgaande van ontwerpbrandscenario’s zoals bedoeld in paragraaf 2.2 van NEN-EN 1991-1-2.
§ 4.2.13 Brand-en explosieaandachtsgebieden Artikel 4.72g 1. 2.
Aansturingsartikel (brand- en explosieaandachtsgebied)
Een voor het verblijven van personen bestemd bouwwerk in een brandaandachtsgebied of in een explosieaandachtsgebied is zodanig dat de gevolgen voor personen van het aan het aandachtsgebied verbonden risico op brand of explosie worden beperkt.externe . Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift in deze afdeling en de krachtens die bepaling gegeven voorschriften.
75
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.72h
Brandwerendheid
De brandwerendheid van de uitwendige scheidingsconstructie van een gedeelte van bouwwerk dat gelegen is in een brandaandachtsgebied is ten minste 60 minuten van buiten naar binnen bepaald volgens NEN 6069, uitgaande van de buitenruimte als een brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501-2. Artikel 4.72i 1. 2. 3. 4.
Brandklasse gevel en vloeren
Een in een aan de buitenlucht grenzende zijde van een in brandaandachtsgebied gelegen constructieonderdeel of gedeelte daarvan voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NENEN 13501-1. In afwijking van het eerste lid voldoet een deur, een raam, een kozijn of een daaraan gelijk te stellen constructieonderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen in ieder vlak van de uitwendige scheidingsconstructie met een afmeting van 3 m bij 3 m, waarvoor volgens het eerste lid een eis geldt, is die eis niet van toepassing. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak.
Artikel 4.72j Brandklasse dak 1. 2.
Een in een brandaandachtsgebied gelegen dak of een gedeelte daarvan is voorzien van een constructieonderdeel waarvan de aan de buitenlucht grenzende zijde voldoet aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501-1. Op ten hoogste 5% van de oppervlakte van het in het eerste lid bedoelde constructieonderdeel is de eis van het eerste lid niet van toepassing.
Artikel 4.72k 1. 2.
Vluchtroute
In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een gedeeltelijk in een brandaandachtsgebied, gelegen bouwwerk is geen in het brandaandachtsgebied gelegen doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert. In een aan de buitenlucht grenzende zijde van een geheel in een brandaandachtsgebied gelegen bouwwerk is uitsluitend een van de @@@ afgekeerde doorgang aanwezig waardoor een vluchtroute voert.
Artikel 4.72l
Sterkte bij brand
Voor een bouwwerk dat gelegen is in een brandaandachtsgebied, zijn de voorschriften van paragraaf 4.2.2 van overeenkomstige toepassing waarbij wordt uitgegaan van de buitenruimte als een subbrandcompartiment of brandcompartiment en een buitenbrandkromme volgens NEN-EN 13501. Artikel 4.72m Scherfwerking (eisen explosieaandachtsgebied) Beglazing van een geheel of gedeeltelijk in een explosieaandachtsgebied gelegen bouwwerk is zodanig dat scherfwerking bij een explosie voorkomen wordt.
§ 4.2.14 Aanvullende regels tunnelveiligheid Artikel 4.73
Aansturingsartikel
1. Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m is zodanig dat de veiligheid voor het wegverkeer is gewaarborgd. 2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf. Artikel 4.74 1.
Verkeersveiligheid
Een buiten de bebouwde kom gelegen wegtunnel voor twee rijrichtingen heeft ten minste twee wegtunnelbuizen.
76
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 2. 3.
Een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m heeft een rijbaanvloer met een helling van ten hoogste 1 : 20. Een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m heeft, voor een doelmatige doorgang voor wegvoertuigen, een vloer met een breedte van ten minste 7 m en een hoogte boven die breedte van ten minste 4,2 m.
§ 4.2.15 Inbraakwerendheid Artikel 4.75 1. 2.
Aansturingsartikel
Een woonfunctie, niet zijnde een woonwagen, biedt weerstand tegen inbraak. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.76
Reikwijdte
Deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen in een scheidingsconstructie van een niet-gemeenschappelijke ruimte die volgens NEN 5087 bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2.
Afdeling 4.3
§ 4.3.1
Bescherming tegen weg-, spoorweg of industriegeluid
Artikel 4.77 2. 3. 4.
Gezondheid
Aansturingsartikel
Een bouwwerk biedt in een verblijfsgebied bescherming tegen geluid van buiten. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.77 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.77 geen voorschrift is aangewezen.
77
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
verbouw
luchtvaartlawaai
tijdelijke bouw
leden van toepassing
industrie-, weg- of spoorweglawaai
geluid van buiten
Tabel 4.77 gebruiksfunctie
artikel 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 lid * 1 2 3 4 5 1 2 3 4 * 1 2 1
3
Woonfunctie a woonwagen b andere woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie Celfunctie
4 5 6 7 8 9 10 11 12
Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
2
Artikel 4.78
* *
1
-
3
4
5
1
2
3
4
* *
1
2
* -
1 -
2 -
3 -
4 -
5 -
1 -
2 -
3 -
4 -
* -
1 -
2 -
* * -
1 1 -
2 -
3 3 -
4 4 -
5 5 -
1 1 -
2 2 -
3 3 -
4 4 -
* * -
1 1 -
2 2 -
Geluid van buiten
Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB. Artikel 4.79
Bescherming tegen weg- spoorweg of industriegeluid
1. Indien in het omgevingsplan, de omgevingsvergunning of het projectbesluit een geluidbelasting is vastgesteld die hoger is dan de voorkeurswaarde, is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied niet kleiner dan het verschil tussen de in dat plan, die vergunning of dat besluit opgenomen ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting en 33 dB bij geluid vanwege wegen, spoorwegen of industrieterreinen. 2. Indien in het omgevingsplan, de omgevingsvergunning of het projectbesluit een geluidbelasting is vastgesteld die hoger is dan de voorkeurswaarde, is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een bedgebied niet kleiner dan het verschil tussen de in dat plan, die vergunning of dat besluit opgenomen ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting en 28 dB bij geluid vanwege wegen, spoorwegen of industrieterreinen. 3. Indien dit leidt tot een lagere karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dan bij toepassing van het eerste of tweede lid het geval is kan de in het eerste en tweede lid bedoelde geluidsbelasting worden bepaald volgens het reken- en meetvoorschrift, bedoeld in artikel 16.6 van de Omgevingswet. 4. Op een inwendige scheidingsconstructie van een gebied als bedoeld in het eerste en tweede lid, die niet de scheiding vormt met een verblijfsgebied van een aangrenzende gebruiksfunctie waarop het eerste en tweede lid van toepassing zijn, zijn deze leden van overeenkomstige toepassing. 5. Een scheidingsconstructie als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid van een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal
78
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 2 dB lager is dan de karakteristieke geluidwering als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid van het verblijfsgebied waarin de verblijfsruimte ligt. Artikel 4.80 1.
Luchtvaartlawaai
Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie in een krachtens de Luchtvaartwet of de Wet luchtvaart vastgestelde Ke-geluidzone bij een militaire luchthaven, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die niet kleiner is dan de waarde in tabel 4.80. Indien de geluidsbelasting ligt tussen de in de eerste kolom opgenomen Ke-waarden, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de in de tweede kolom opgenomen dB-waarden.
Tabel 4.80 geluidwering bij luchtvaartlawaai geluidsbelasting in Ke 36-40 41-45 46-50 meer dan 50 2.
3.
4.
Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie in een voor de luchthaven Schiphol op de kaarten in bijlage 3B, nummer 4, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen gebied of een krachtens de Wet luchtvaart vastgestelde 56 dB(A) Lden beperkingengebied of een vastgestelde 35 Ke-geluidzone bij een burgerluchthaven, heeft een zodanige volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering dat het karakteristiek geluidniveau in het verblijfsgebied ten hoogste 33 dB is. Daarbij wordt uitgegaan van de krachtens de Luchtvaartwet of de Wet luchtvaart bepaalde geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie. Op een inwendige scheidingsconstructie van een gebied als bedoeld in het eerste en tweede lid, die niet de scheiding vormt met een verblijfsgebied van een aangrenzende gebruiksfunctie waarop het eerste en tweede lid van toepassing zijn, zijn deze leden van overeenkomstige toepassing. Een scheidingsconstructie als bedoeld in het eerste tot en met derde lid van een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB of dB(A) lager is dan de karakteristieke geluidwering als bedoeld in het eerste tot en met derde lid van het verblijfsgebied waarin de verblijfsruimte ligt.
Artikel 4.81 1. 2.
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.78 tot en met 4.80 van overeenkomstige toepassing, waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB of dB(A) lager is dan het in die artikelen aangegeven niveau. In afwijking van het eerste lid wordt bij toepassing van artikel 4.80, derde lid, uitgegaan van een karakteristiek geluidniveau in het verblijfsgebied van ten hoogste 30 dB.
§ 4.3.2
Bescherming tegen geluid van gebouwinstallaties
Artikel 4.82 1. 2.
vereiste karakteristieke geluidwering in dB 30-33 33-36 36-40 40
Aansturingsartikel
Een bouwwerk biedt bescherming tegen geluid van gebouwinstallaties. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.82 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
79
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.82
leden van toepassing
zelfde perceel
grenswaarden
tijdelijke bouw
zelfde perceel
aangrenzend perceel
gebruiksfunctie
artikel 4.83 4.84 4.85 4.84 2 lid * 1 2 * [dB]
1 Woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde Artikel 4.83
*
1
2
*
30
* * * * * * * * * * * *
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 -
* * * * * * * * * * * -
35 35 -
Aangrenzend perceel
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift veroorzaakt in een op een aangrenzend perceel gelegen verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie. Artikel 4.84 1.
2.
Zelfde perceel
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanische voorziening voor luchtverversing, een warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Een mechanische voorziening voor luchtverversing, warmteopwekking of warmteterugwinning veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte van de gebruiksfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste de in tabel 4.82 aangegeven waarde.
Artikel 4.85
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.83 en 4.84, van overeenkomstige toepassing, waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in die artikelen aangegeven niveau.
80
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 4.3.3
Beperking van galm
Artikel 4.86 1. 2.
Aansturingsartikel
Een woongebouw heeft in een gemeenschappelijke verkeersruimte een zodanige geluidsabsorptie, dat geluidhinder door galm wordt beperkt. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.87
Geluidsabsorptie
Een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte voor het ontsluiten van een woonfunctie die grenst aan een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie, heeft een volgens NEN-EN 12354-6 bepaalde totale geluidsabsorptie met een getalswaarde, uitgedrukt in m², die niet kleiner is dan 1/8 van de getalswaarde van de inhoud van die ruimte, uitgedrukt in m³, in elk van de octaafbanden met middenfrequenties van 250, 500, 1.000 en 2.000 Hz.
§ 4.3.4
Geluidwering tussen ruimten
Artikel 4.88
Aansturingsartikel
verschillende gebruiksfuncties op hetzelfde perceel
ander perceel
verschillende gebruiksfuncties op hetzelfde perceel
ander perceel
tijdelijke bouw
Een bouwwerk biedt bescherming tegen geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties en tussen ruimten in een woonfunctie voor zover in het bouwwerk een woonfunctie ligt. 2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.88 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.88 geen voorschrift is aangewezen. Tabel 4.88 verblijfsruimten van dezelfde woonfunctie
1.
4.92 4.89 artikel 4.89 4.90 4.91 4.90 3 4 3 4 lid 1 2 3 4 1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 3 * [dB]
1 Woonfunctie a. woonwagen b. in een woongebouw d. andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.89 1.
[dB]
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
-
6 -
7 -
8 8 -
1 1 -
2 2 -
3 3 -
* * * * *
54 54 59 59 59
59 59 64 64 64
54 54 59 59 59
59 59 64 64 64
1 1 1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 2 2 -
3 3 3 3 3 3 3 -
4 4 4 4 4 4 4 -
1 1 1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 2 2 -
3 3 3 3 3 3 3 -
4 4 4 4 4 4 4 -
5 5 5 5 5 -
-
-
-
-
-
-
* * * * * * * -
59 59 59 59 59 59 59 -
64 64 64 64 64 64 64 -
59 59 59 59 59 59 59 -
64 64 64 64 64 64 64 -
Ander perceel
Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een aangrenzende
81
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2.
3. 4.
gebruiksfunctie op een ander perceel is niet kleiner dan 52 dB. Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een niet in een verblijfsgebied gelegen besloten ruimte van een aangrenzende woonfunctie op een ander perceel is niet kleiner dan 47 dB. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel is niet groter dan de in tabel 4.88 aangegeven waarde. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een niet in een verblijfsgebied gelegen besloten ruimte van een aangrenzende woonfunctie op een ander perceel is niet groter dan de in tabel 4.88 aangegeven waarde.
Artikel 4.90 1. 2.
3. 4.
5. 6. 7.
8.
Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een aangrenzende woonfunctie op hetzelfde perceel is niet kleiner dan 52 dB. Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een niet in een verblijfsgebied gelegen besloten ruimte van een aangrenzende woonfunctie op hetzelfde perceel is niet kleiner dan 47 dB. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een aangrenzende woonfunctie op hetzelfde perceel is niet groter dan de in tabel 4.88 aangegeven waarde. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een niet in een verblijfsgebied gelegen besloten ruimte van een aangrenzende woonfunctie op hetzelfde perceel is niet groter dan de in tabel 4.88 aangegeven waarde. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op de geluidsoverdracht van een nevenfunctie van een woonfunctie naar die woonfunctie. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op de geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke ruimte naar een aangrenzende gemeenschappelijke ruimte. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing op de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een gemeenschappelijk verkeersruimte of op de geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke verkeersruimte naar een niet in een verblijfsgebied gelegen besloten ruimte. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op de geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke verkeersruimte naar een aangrenzende woonfunctie voor bewoners die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Artikel 4.91 1. 2. 3.
Verschillende gebruiksfuncties op hetzelfde perceel
Verblijfsruimten van dezelfde woonfunctie
Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is niet kleiner dan 32 dB. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is niet groter dan 79 dB. Het eerste en tweede lid gelden niet indien de verblijfsruimten met elkaar in open verbinding staan, of indien de ene verblijfsruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening.
Artikel 4.92
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.89 tot en met 4.93 van overeenkomstige toepassing, waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in die artikelen aangegeven niveau.
82
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 4.3.5
Wering van vocht
Artikel 4.93 1. 2. 3.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft zodanige scheidingsconstructies dat de vorming van allergenen door vocht in verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.93 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.93 geen voorschrift is aangewezen.
leden van toepassing
grenswaarden
factor van de temperatuur
factor van de temperatuur
gebruiksfunctie
wering van vocht van buiten
Tabel 4.93
artikel 4.94 4.95 4.95 lid 1 2 3 4 1 2 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.94 1. 2.
3. 4.
2.
2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
3 3 3 3 3 3 3 3 3 -
4 4 4 4 4 4 4 4 4 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
0,65 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 -
Wering van vocht van buiten
Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht. Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in het verblijfsgebied, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht. Een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, voor zover die scheidingsconstructie niet grenst aan een ander verblijfsgebied, een andere toiletruimte of een andere badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht. Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de specifieke luchtvolumestroom naar het verblijfsgebied, de toiletruimte of de badruimte, heeft een volgens NEN 2690 bepaalde, specifieke luchtvolumestroom van ten hoogste 20.10-6m³ /(m².s).
Artikel 4.95 1.
1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
Factor van de temperatuur
Een scheidingsconstructie waarvoor een warmteweerstand als bedoeld in artikel 4.130 geldt, heeft aan de zijde die grenst aan een verblijfsgebied een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte, die niet kleiner is dan de in tabel 4.93 aangegeven waarde. Het eerste lid geldt niet voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen
83
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 constructieonderdelen.
§ 4.3.6
Luchtverversing
Artikel 4.96 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.96 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 4.96 gebruiksfunctie
grenswaarde
leden van toepassing
artikel 4.97 4.98 lid 1 2 3 4 5 6 7 *
4.99 1 2
3
per persoon
tijdelijke bouw
luchtkwaliteit
plaats van de opening
luchtverversing overige ruimten
regelbaarheid
thermisch comfort
luchtverversing verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte
capaciteit
4.100 4101 4102 4103 1 2 3 4 5 6 7 1 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 *
4.97 3 [dm3/s per persoon]
1 Woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 1 cel 2 ander verblijfsgebied 4 Gezondheidszorgfunctie 1 bedgebied 2 ander verblijfsgebied 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a. in een logiesgebouw b. andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie a. voor het stallen van motorvoertuigen b. andere overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b andere tunnel of tunnelvormig bouwwerk c. ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.97 1. 2. 3. 4. 5.
1 2 - 4 5 6 7
*
1
2
3 1 2 3 4 - - -
1
3
1 2 3 4 5 - 7 8 -
- 11
*
-
- - 3 4 - 6 7 - - 3 4 - 6 7 - - 3 4 - 6 7
* * *
1 1 1
2 2 2
3 3 3
1 1 1
3 3 3
1 - - 4 5 - 7 8 1 - - 4 5 - 7 8 1 - - 4 5 - 7 8 -
- 11 - 11 - 11
* -
6,5 4
- 2 3 4 - - - 2 3 4 - - - 2 3 4 - - -
12 6,5 - - 3 4 - 6 7
*
1
2
3
- 2 3 4 - - -
1
3
1 - - 4 5 - 7 8 -
- 11
-
- - 3 4 - 6 7 - - 3 4 - 6 7
*
1
2
3
- 2 3 4 - - - 2 3 4 - - -
1 1
3 3
1 - - 4 5 - 7 8 1 - - 4 5 - 7 8 -
- 11 - 11
-
12 6,5 6,5 6,5
7 7 7 7 7
* * * * *
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
-
-
1 1 1 1 1
3 3 3 3 3
1 1 1 1 1
-
11 11 11 11 11
* -
12 12 8,5 6,5 4
- - - - - 6 7 - - - - - 6 7
-
-
-
-
- 2 3 4 5 - - 2 3 4 - - -
-
-
- - - 4 5 - 7 8 9 10 - - - 4 5 - 7 8 - -
-
-
-
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
-
-
-
-
- 2 - 4 - 6 7 - 2 - 4 - 6 - 2 - 4 - - -
-
-
- - - 4 - 6 - - - - - 4 - - - - - - - 4 5 - - - -
-
-
-
-
-
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
5 -
6 6 6 6 6
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
-
-
2 2 -
-
4 4 4 4 4
5 5 5 5 5
-
7 7 7 7 7
8 8 8 8 8
-
-
Luchtverversing verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte
Een verblijfsgebied heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 0,9 dm³/s per m² vloeroppervlakte met een minimum van 7 dm³/s. Een verblijfsruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 0,7 dm³/s per m² vloeroppervlakte met een minimum van 7 dm³/s. Een verblijfsgebied en een verblijfsruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste de in tabel 4.96 aangegeven capaciteit per persoon. Onverminderd het eerste tot en met derde lid heeft een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, met een opstelplaats voor een kooktoestel een voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 21 dm³/s. Een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een verblijfsgebied heeft een capaciteit die niet kleiner is dan de hoogste waarde die volgens het eerste en derde lid geldt voor elk afzonderlijk verblijfsgebied. In aanvulling daarop is de capaciteit niet kleiner dan 70% van de som van de waarden die volgens het eerste, derde en vierde lid gelden voor de op die voorziening aangewezen verblijfsgebieden.
84
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 6. 7.
Een toiletruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een capaciteit van ten minste 7 dm3/s, bepaald volgens NEN 1087. Een badruimte heeft een voorziening voor luchtverversing met een capaciteit van ten minste 14 dm3/s, bepaald volgens NEN 1087.
Artikel 4.98
Thermisch comfort
De toevoer van verse lucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s. Artikel 4.99 1.
2.
3.
Een voorziening voor natuurlijke toevoer van verse lucht is regelbaar in het gebied van 0% tot 30% van de capaciteit als bedoeld in artikel 4.97 en heeft, bepaald volgens NEN 1087, naast een laagste stand van ten hoogste 10% van die capaciteit en een stand van 100% van die capaciteit, ten minste twee regelstanden in het regelgebied die onderling ten minste 10% in capaciteit verschillen. Een voorziening voor mechanische toevoer van verse lucht heeft een dichtstand, is regelbaar in het gebied van 10% tot 100% van de capaciteit als bedoeld in artikel 4.97 en heeft naast een laagste stand van ten hoogste 10% van die capaciteit en een stand van 100% van die capaciteit ten minste een regelstand in het regelgebied. Een voorziening voor toevoer van verse lucht als bedoeld in het eerste en tweede lid mag zelfregelend zijn in het regelgebied.
Artikel 4.100 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2.
Luchtverversing overige ruimten
Een gemeenschappelijke verkeersruimte heeft een niet afsluitbare voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 0,5 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. Een ruimte met een opstelplaats voor een gasmeter heeft een niet afsluitbare voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 1 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte, met een minimum van 2 dm³/s. Een schacht voor een lift heeft een niet afsluitbare voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 3,2 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die liftschacht. Een opslagruimte voor huishoudelijk afval met een vloeroppervlakte van meer dan 1,5 m² heeft een niet afsluitbare voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 10 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. Een stallingruimte voor motorvoertuigen heeft een niet afsluitbare voorziening voor luchtverversing met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. Een tunnel heeft afhankelijk van zijn bestemming en tunnellengte een voorziening voor luchtverversing met voldoende capaciteit. Bij een tunnelbuislengte van meer dan 500 m is de in het zesde lid bedoelde voorziening voor luchtverversing mechanisch.
Artikel 4.101 1.
Regelbaarheid
Plaats van de opening
De volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de uitstoot van een afvoervoorziening voor luchtverversing heeft ter plaatse van een instroomopening voor de toevoer van verse lucht voor een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 4.97 ten hoogste 0,01. Bij de bepaling van de verdunningsfactor blijven afvoervoorzieningen en belemmeringen die op een ander perceel liggen buiten beschouwing. Een instroomopening en een uitmonding van een voorziening voor luchtverversing liggen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie. Dit geldt niet voor een in een dak gelegen instroomopening of uitmonding. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.
85
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.102
Luchtkwaliteit
1.
De toevoer van de in artikel 4.97 bedoelde hoeveelheid verse lucht naar een verblijfsgebied vindt rechtstreeks van buiten plaats. 2. In afwijking van het eerste lid mag, bij de toevoer van verse lucht naar een nietgemeenschappelijk verblijfsgebied, ten hoogste 50% van de in artikel 4.97 bedoelde hoeveelheid via een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied of niet-gemeenschappelijke verkeersruimte van dezelfde gebruiksfunctie worden aangevoerd. 3. De toevoer van verse lucht naar een gemeenschappelijke verkeersruimte vindt rechtstreeks van buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit een dergelijke ruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats. 4. De toevoer van verse lucht naar een schacht voor een lift vindt rechtstreeks van buiten plaats, of via de liftmachineruimte van buiten. Afvoer van binnenlucht uit een dergelijke ruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats, of via de liftmachineruimte naar buiten. 5. De toevoer van verse lucht naar een opslagruimte voor huishoudelijk afval vindt rechtstreeks van buiten plaats en de afvoer van binnenlucht rechtstreeks naar buiten. 6. Bij een wegtunnelbuis met een tunnelbuislengte van meer dan 250 m vindt de toevoer van verse lucht rechtstreeks van buiten plaats en de afvoer van binnenlucht rechtstreeks naar buiten. 7. Ten minste 21 dm³/s van de capaciteit van de afvoer van binnenlucht uit een verblijfsgebied of een verblijfsruimte waarin zich een opstelplaats voor een kooktoestel, als bedoeld in artikel 4.97, vierde lid, bevindt, wordt rechtstreeks naar buiten afgevoerd. 8. De afvoer van binnenlucht uit een toiletruimte of een badruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats. 9. De afvoer van binnenlucht uit een stallingruimte voor motorvoertuigen vindt rechtstreeks naar buiten plaats. 10. Bij een voorziening voor mechanische ventilatie van een stallingsruimte voor motorvoertuigen met ten minste 20 parkeerplaatsen: a. wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 meter boven het straatniveau of, indien binnen 25 meter van de uitblaasopening een gebouw is gelegen met een hoogste daklijn die meer dan vijf meter boven het straatniveau is gelegen, ten minste één meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw; b. bedraagt de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste tien meter per seconde. 11. Een mechanisch ventilatiessysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht. Artikel 4.103
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.97 tot en met 4.102 van toepassing.
§ 4.3.7
Spuivoorziening
Artikel 4.104 1. 2. 3.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft een voorziening voor het zo nodig snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.104 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.104 geen voorschrift is aangewezen.
86
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.104
gebruiksfunctie
tijdelijke bouw
verbouw
capaciteit
plaats van de opening
leden van toepassing
artikel 3.42 3.43 3.44 3.45 lid 1 2 3 * * * 1 2
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie a voor basisonderwijs b andere onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde Artikel 4.105 1.
2.
3.
1 2 -
*
*
*
1 -
2 -
3 -
* -
* -
* -
1 -
2 -
-
* -
* -
* -
Capaciteit
Een verblijfsgebied heeft een spuivoorziening met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie van ten minste 6 dm³/s per m² vloeroppervlakte van dat gebied. In een uitwendige scheidingsconstructie van dat gebied zijn beweegbare constructieonderdelen die op die capaciteit zijn afgestemd. Een verblijfsruimte heeft een spuivoorziening met een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie van ten minste 3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte. In een uitwendige scheidingsconstructie van die ruimte zijn beweegbare constructieonderdelen die op die capaciteit zijn afgestemd. Ten minste een van die beweegbare constructieonderdelen is een raam, of een deur die grenst aan een tot de woonfunctie behorende buitenruimte.. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de bedoelde capaciteit worden gerealiseerd met een in artikel 4.97 bedoelde voorziening voor luchtverversing.
Artikel 4.106
Plaats van de opening
Een opening van een spuivoorziening als bedoeld in artikel 4.105, eerste lid, ligt op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van de weg, dat water of dat groen. Artikel 4.107
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.107 en 4.106 van toepassing.
87
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 4.3.8
Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas
Artikel 4.108 1. 2. 3.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft zodanige voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas, dat een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.108 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.108 geen voorschrift is aangewezen.
Tabel 4.108
artikel 4.109 * lid 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.109
* * * * * * * * * * * -
4.110 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
3
4
5
6
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 -
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 -
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 -
6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 -
4.111 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
3
4
5
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 -
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 -
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 -
4.112 4.113 * * * * * * * * * * * -
* * * * * * * * * * * -
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -
tijdelijke bouw
stromingsrichting
rookdoorlatendheid
thermisch comfort
capaciteit
plaats van de opening
leden van toepassing
aanwezigheid
gebruiksfunctie
4.114 4.115 2 * 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 -
* * * * * * * * * * * -
Aanwezigheid
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgas. Een opstelplaats voor een kooktoestel met een nominale belasting van niet meer dan 15 kW, gelegen in een verblijfsruimte, blijft hierbij buiten beschouwing. Artikel 4.110 1. 5. 6. 7. 8.
Capaciteit
Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding doeltreffend kan plaatsvinden. Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een verbrandingstoestel met een nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding doeltreffende kan plaatsvinden, bepaald volgens NEN 1087. Een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een zodanige capaciteit, dat de afvoer van rookgas doeltreffende kan plaatsvinden, bepaald volgens NEN 2757. In afwijking van het derde lid heeft een voorziening voor de afvoer van rookgas voor een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel met ventilator een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom. Een combinatie luchttoevoer- verbrandingsgasafvoersysteem heeft een volgens NEN 2757
88
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
6.
bepaald positief drukverschil tussen het afvoerkanaal voor rookgas en het toevoerkanaal voor verbrandingslucht. Een combinatie van een voorziening voor de afvoer van rookgas met een voorziening voor de afvoer van binnenlucht heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de afzonderlijke voorzieningen.
Artikel 4.111 1.
2.
3.
Plaats van de opening
Bij toevoer van verbrandingslucht via een verblijfsgebied, heeft de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de uitstoot van een afvoervoorziening voor luchtverversing en van een afvoervoorziening voor rookgas, ter plaatse van een in de uitwendige scheidingsconstructie gelegen instroomopening voor verbrandingslucht, ten hoogste de in tabel 4.111 aangegeven waarde. Bij de bepaling van de verdunningsfactor blijven afvoervoorzieningen en belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing. Een instroomopening van een toevoervoorziening voor verbrandingslucht en een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas, liggen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie. Dit geldt niet voor een in een dak gelegen instroomopening of uitmonding. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van de weg, dat water of dat groen. De volgens NEN 2757 bepaalde verdunningsfactor van de uitstoot van een afvoervoorziening voor rookgas heeft ter plaatse van een instroomopening voor de toevoer van verse lucht voor een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 4.97 ten hoogste de in tabel 4.101 aangegeven waarde. Bij de bepaling van de verdunningsfactor blijven afvoervoorzieningen en belemmeringen die op een ander perceel liggen buiten beschouwing.
Tabel 4.111 Verdunningsfactoren voor verschillende soorten afvoeren. soort afvoer verdunningsfactor Luchtverversing 0,01 Afvoervoorziening voor rookgas bij gasgestookte toestellen 0,01 Afvoervoorziening voor rookgas bij toestellen met andere 0,0015 brandstoffen
4. 5.
Een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas ligt, gemeten langszij aan een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, niet zijnde het dak, op een afstand van ten minste 1 m van de perceelsgrens. Een instroomopening van een toevoervoorziening voor verbrandingslucht en een uitmonding van een afvoervoerziening voor rookgas, gelegen boven een constructieonderdeel of het aansluitende terrein, liggen, ter voorkoming van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de opening door ophoping van vuil of sneeuw, ten minste 0,3 m boven de bovenzijde van dat constructieonderdeel of dat terrein.
Artikel 4.112
Thermisch comfort
De toevoer van verbrandingslucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s. Artikel 4.113
Rookdoorlatendheid
Het inwendig oppervlak van een afvoervoorziening voor rookgas heeft, ter voorkoming van verspreiding van voor de gezondheid schadelijke bestanddelen uit de rook, een volgens NEN 2757 bepaalde doorlatendheid die niet groter is dan in tabel 4.53 is aangegeven.
89
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.113 afvoervoorziening voor rook Een overdrukvoorziening als bedoeld in NEN 2757 Een onderdrukvoorziening als bedoeld in NEN 2757
Artikel 4.114 1.
2.
toegestane doorlatendheid 0,006 x 10-3 m³/s per m² inwendig oppervlak, gemeten bij een drukverschil van 200 Pa 3 x 10-3 m³/s per m² inwendig oppervlak, gemeten bij een drukverschil van 40 Pa
Stromingsrichting
De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de toevoer van verbrandingslucht gaat vanuit de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht naar een opstelplaats van een verbrandingstoestel. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing. Rookgas stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen op een ander perceel buiten beschouwing.
Artikel 4.115
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.108 tot en met 4.115 van toepassing.
§ 4.3.9
Beperking van schadelijke stoffen in de binnenlucht
Artikel 4.116 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht door de aanwezigheid van voor de gezondheid schadelijke stoffen in materialen en ioniserende straling beperkt is. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.116 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
90
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.116
leden van toepassing
tijdelijke bouw
ministeriële regeling
gebruiksfunctie
artikel 4.117 lid 1 2 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties Artikel 4.117
1 1
2
4.118 * * *
Aanwezigheid
De concentratie van formaldehyde ten gevolge van de uitstoot van constructieonderdelen is, in een voor personen toegankelijke ruimte van een bouwwerk, niet groter dan 120 µg/m3, bepaald volgens NEN-EN-ISO 16.000-2 Artikel 4.118
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk is artikel 4.119 van toepassing.
91
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 4.3.10 Daglicht Artikel 4.119 1. 2. 3.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat daglicht in voldoende mate kan toetreden. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.119 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.119 geen voorschrift is aangewezen.
Tabel 4.119
daglichtoppervlakte
gebruiksfunctie
daglichtoppervlakte
grenswaard leden van toepassing en
artikel 4.120 lid 1 2 3 4 5 6 7
4.120 1 [m²]
1 2
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde Artikel 4.120 1.
1
2
-
-
-
-
-
0,5
1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 -
3 3 3 3 3 -
4 -
5 -
6 -
7 -
0,5 0,15 0,5 0,5 0,5 -
Daglichtoppervlakte
Een verblijfsruimte en een verblijfsgebied hebben een volgens NEN 2057 bepaalde equivalente daglichtoppervlakte die niet kleiner is dan de in tabel 4.119 gegeven oppervlakte. 2. Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste lid: a. blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing; b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie, die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de perceelsgrens liggen, buiten beschouwing, waarbij, indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand wordt aangehouden tot het hart van de weg, het openbaar groen of het openbaar water, en c. is de in rekening te brengen belemmeringshoek α, bedoeld in NEN 2057 voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 20°. 3. Het eerste lid geldt niet voor een bouwwerk of een gedeelte daarvan voor de landsverdediging of de bescherming van de bevolking.
92
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 4. Het eerste lid geldt niet voor een bedgebied dat niet mede bestemd is voor spelactiviteiten. 5. In afwijking van het eerste lid, kan in een cel of andere ruimte als bedoeld in de regeling politiecellencomplex worden volstaan met het waarneembaar zijn van de dag- en nachtcyclus. 6. Het eerste lid geldt uitsluitend voor een bedgebied. 7. Op een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van meer dan 150 m² en een verblijfsgebied waarin geen verblijfsruimte is met een kleinere vloeroppervlakte dan 150 m², is het eerste lid niet van toepassing.
Afdeling 4.4
§ 4.4.1
Bruikbaarheid
Artikel 4.121 1. 2. 3.
Bruikbaarheid en duurzaamheid
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft voldoende toegankelijke ruimten. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.121 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.121 geen voorschrift is aangewezen.
Tabel 4.121
artikel 4.122 4.123 4.124 4.125 4.126 4.127 lid 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 2 3 4 1 2 3 4 5 1 2 3 4 1
2
3 4
5
6 7
8 9 10 11 12
Woonfunctie a woonwagen b voor zorg met een g.o. > 500 m2 c andere woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor alcoholgebruik b andere bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie a. met bedgebied b. andere gezondheidszorgfunctie Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.122 1.
4.122 3
4.124 2
[%] 1
2
-
-
1
2
3
4
1
2
-
-
5
6
7
8
9
1
2
3
4
1
2
3
4
5
1
2
3
4
-
[n] -
1
-
-
-
1
2
3
4
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1
2
3
4
1
2
3
4
5
1
2
3
4
-
-
-
-
3 3 3
4 -
1 1 1
-
-
-
1 1 1
2 2 2
3
-
5
6
7 7 7
8
9
1 1 1
2 2 2
-
-
1 1 1
-
-
-
-
1 1 1
-
-
-
40 40 40
300
-
-
3 3
-
1 1
-
-
-
1 1
2 2
3 3
4 4
-
6 6
7 7
8 -
9 -
1 1
2 2
-
-
1 1
-
-
-
-
1 1
-
-
-
40 40
300 300
-
-
3 3
-
1 1
-
-
-
1 1
2 2
3
-
-
-
7 7
-
-
1 1
2 2
-
-
1 1
-
-
-
-
1 1
-
-
-
40 40
300
-
-
3 3 3 3 3 -
-
1 1 1 1 1 -
-
-
-
1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 -
3 -
-
5 5 -
6 6 -
7 7 7 7 7 -
8 8 -
9 9 -
1 1 1 1 1 -
2 2 2 2 2 -
-
-
1 1 1 1 1 -
-
-
-
-
1 1 1 1 1 -
-
-
-
40 40 100 40 40 -
1050 -
Aanwezigheid toegankelijkheidssector
Een woongebouw heeft een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, indien:
93
integraal toegankelijke toilet- en badruimte
toegankelijkheidssector
liftkooi
afmetingen
hoogteverschillen
bereikbaarheid
aanwezigheid toegankelijkheidssector
toegankelijkheidssector
grenswaarden
integraal toegankelijke verblijfs-, toilet- en badruimte
gebruiksfunctie
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 a.
2. 3.
4.
5.
6.
de vloer van een verblijfsgebied in het woongebouw hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau, of b. het woongebouw een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 3.500 m² die hoger ligt dan 1,5 m boven het meetniveau. In een woonfunctie voor zorg ligt ten minste een verblijfsgebied in een toegankelijkheidssector. Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, tezamen met de gebruiksoppervlakte van andere in hetzelfde gebouw gelegen gebruiksfuncties waarvoor dit voorschrift geldt, groter is dan 400 m², ligt het in tabel 4.121 aangegeven deel van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied van de gebruiksfunctie in een toegankelijkheidssector. Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, tezamen met de gebruiksoppervlakte van andere in hetzelfde gebouw gelegen gebruiksfuncties waarvoor dit voorschrift geldt, groter is dan 250 m² ligt het in tabel 4.121 aangegeven deel van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied van de gebruiksfunctie in een toegankelijkheidssector en ligt 5% van de logiesverblijven, op een geheel getal naar boven afgerond in een toegankelijkheidssector. Voor zover de in het vierde lid bedoelde gebruiksfunctie een bijeenkomstfunctie is voor het aanschouwen van sport, film, muziek of theater of een bijeenkomstfunctie die een nevenfunctie is van een kantoor- of industriefunctie, ligt 40% van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied in een toegankelijkheidssector. Een bijeenkomstfunctie voor alcoholgebruik met een gebruiksoppervlakte van meer dan 150 m² heeft een toegankelijkheidssector.
Artikel 4.123 1. 2. 3. 4.
Een verkeersroute in een toegankelijkheidssector loopt door een ruimte met een vrije breedte van ten minste 1,2 m. Dit geldt niet voor zover de verkeersroute over een trap voert. Een toegang van een woongebouw als bedoeld in artikel 4.125, tweede lid, ontsluit een gemeenschappelijke verkeersruimte die bij die toegang over een lengte van ten minste 1,5 m een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 1,5 m. Aan een doorgang van een liftschacht grenst een ruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 1,5 m x 1,5 m. In aanvulling op het tweede lid, heeft een gemeenschappelijke verkeersruimte, over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,5 m. Dit geldt niet indien een rolstoelgebruiker vanuit die verkeersruimte zonder te keren het aansluitende terrein kan bereiken.
Artikel 4.124 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Vrije doorgang verkeersroute
Integraal toegankelijke verblijfs,- toilet- en badruimte
Een verblijfsgebied in een toegankelijkheidsgebied heeft een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 14 m² bij een breedte van ten minste 3,2 m. Een gebruiksfunctie met een toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.122 heeft ten minste een integraal toegankelijke toiletruimte. Op een in het eerste lid bedoelde toiletruimte zijn niet meer personen aangewezen dan het in tabel 4.121 aangegeven aantal. Een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied heeft ten minste een integraal toegankelijke badruimte per 500 m² vloeroppervlakte aan bedgebied, op een geheel getal naar boven afgerond. Een gebruiksfunctie met een toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.122 heeft een aantal integraal toegankelijke badruimten van ten minste de getalswaarde van het aantal aanwezige badruimten gedeeld door 20, op een geheel getal naar boven afgerond. Een integraal toegankelijke badruimte mag zijn samengevoegd met een integraal toegankelijke toiletruimte. Een integraal toegankelijke toiletruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,65 m x 2,2 m. Een integraal toegankelijke badruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,6 m x 1,8 m. Een integraal toegankelijke badruimte die is samengevoegd met een toiletruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 2,2 m x 2,2 m.
94
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.125 1.
Een ruimte die in een toegankelijkheidssector ligt, is rechtstreeks bereikbaar vanaf het aansluitende terrein of langs een verkeersroute die uitsluitend door een toegankelijkheidssector voert. Ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector die rechtstreeks bereikbaar is vanaf het aansluitend terrein is de hoofdtoegang van het gebouw. Een verkeersroute als bedoeld in het eerste lid, voert niet door een nietgemeenschappelijke ruimte van een andere gebruiksfunctie. De toegang van een woonfunctie gelegen in een woongebouw met een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.122, eerste lid, grenst aan een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector.
2. 3. 4.
Artikel 4.126 1.
3.
4.
5.
Artikel 4.127 1.
Afmetingen lift
De kooi van een lift als bedoeld in artikel 4.27, eerste lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 1,35 m. In afwijking van het eerste lid heeft de kooi van een lift in een woongebouw met meer dan 6 woonfuncties een vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 2,05 m. De loopafstand tussen de toegang van een woonfunctie en de toegang van ten minste een lift als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste 90 m. Indien het tweede lid van toepassing is, wordt de loopafstand bepaald tussen de toegang van de woonfunctie en de toegang van ten minste een in het tweede lid bedoelde lift. Een lifttoegang heeft een vrije breedte van ten minste 0,85 m² en een tussen de onderdelen van de bouwconstructie gemeten hoogte van 2,3 m.
2. 3.
4.
§ 4.4.2
Energiezuinigheid
Artikel 4.128
3.
Hoogteverschillen
Op ten minste een route tussen een punt in een toegankelijkheidssector en het aansluitende terrein is een hoogteverschil groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de afgewerkte vloer, overbrugd door een lift of een hellingbaan. Het hoogteverschil tussen de op die route gelegen toegang van de toegankelijkheidssector en het aansluitende terrein is niet groter dan 1 m. Op ten minste een route tussen de vloer ter plaatse van de toegang van een woongebouw zonder een toegankelijkheidssector en het aansluitende terrein is een hoogteverschil groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de afgewerkte vloer, overbrugd door een hellingbaan. Het hoogteverschil tussen die toegang en het aansluitende terrein is niet groter dan 1 m. Bij ten minste een toegang van een woonfunctie is een hoogteverschil op de route tussen een niet-gemeenschappelijke vloer en de aangrenzende vloer van een gemeenschappelijke verkeersruimte of het aansluitende terrein groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de afgewerkte vloer, overbrugd door een hellingbaan. Het hoogteverschil tussen die toegang en het aansluitende terrein of de gemeenschappelijke verkeersruimte is niet groter dan 1 m. Op ten minste een route tussen ten minste een uitgang van een woonfunctie en een gemeenschappelijke buitenruimte als bedoeld in artikel 4.35, tweede lid, is een hoogteverschil groter dan 0,02 m, gemeten vanaf de afgewerkte vloer, overbrugd door een lift of een hellingbaan. Een woongebouw waarin de vloer ter plaatste van de toegang van een woonfunctie hoger ligt dan 3 m boven het meetniveau, heeft op elke bouwlaag een opstelplaats voor een lift, met een liftkooi van ten minste 1,05 m x 2,05 m.
2.
1. 2.
Bereikbaarheid toegankelijkheidssector
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is energiezuinig. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.128 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften en krachtens die bepalingen gegeven voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.128 geen
95
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 voorschrift is aangewezen. Tabel 4.128
3
4.130 1 2
3
4
5
6
7
8
4.131 1 2
4.132 4.133 4.133a. * * 1 2
thermische isolatie
energieprestatiecoëfficiënt
maatwerkvoorschrift energiezuinigheid
tijdelijk bouwwerk
luchtvolumestroom
thermische isolatie
artikel 4.129 lid 1 2
grenswaarde
onverwarmde gebruiksfunctie
leden van toepassing
energieprestatiecoëfficiënt
gebruiksfunctie
4.129 3
4
4.129
1, 2 en 3 1 en 5
1 Woonfunctie a woonwagen b andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.129 1.
2
3 en 4
[m2.K/W]
[-] 1 1 1 1
2 2 2
3 3 3 3
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
6 6 6 6
7 7 7 7
8 8 8 8
1 1 1 1
2 2 2 2
* -
* * * *
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
1,3 0,4 1,1 1
2,5 4,5 4,5 4,5
2,5 6,0 6,0 6,0
2,5 3,5 3,5 3,5
1 1 1
2 2 2
3 3 3
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
6 6 6 6
7 7 7 7
8 8 8 8
1 1 1 1
2 2 2 2
* -
* * * *
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
1,8 0,8 0,8
4,5 4,5 4,5 4,5
6,0 6,0 6,0 6,0
3,5 3,5 3,5 3,5
1
2
3
1
2
3
4
5
6
7
8
1
2
-
*
1
2
3
4
1 1 1 1 -
2 2 2 2 -
3 3 3 3 -
1 1 1 1 -
2 2 2 2 -
3 3 3 3 -
4 4 4 4 -
5 5 5 5 -
6 6 6 6
7 7 7 7 -
8 8 8 8 -
1 1 1 1 -
2 2 2 2 -
* * * -
* * * * -
1 1 1 1 -
2 2 2 2 -
3 3 3 3 -
4 4 4 4 -
1 1,4 0,7 0,9 1,7 -
4,5 4,5 4,5 4,5 4,5 -
6,0 6,0 6,0 6,0 6,0 -
3,5 3,5 3,5 3,5 3,5 -
Energieprestatiecoëfficiënt
Een gebruiksfunctie heeft een volgens NEN 7120 bepaalde energieprestatiecoëfficiënt van ten hoogste de in tabel 4.128 aangegeven waarde.
[ De in de tabel aangegeven waarde voor een gebruiksfunctie wordt tenminste om de vijf jaar getoetst, en zo mogelijk aangepast aan de technische ontwikkelingen.] 2.
3. 4.
5. 6. 7.
In afwijking van het eerste lid, heeft een gebouw of een gedeelte daarvan dat op niet meer dan een perceel ligt, met meerdere gebruiksfuncties waarvoor volgens het eerste lid een energieprestatiecoëfficiënt geldt, een totaal volgens NEN 7120 bepaald karakteristiek energiegebruik dat niet hoger is dan het totale volgens NEN 7120 bepaalde toelaatbare energiegebruik. Bij het bepalen van het toelaatbare energiegebruik wordt per gebruiksfunctie uitgegaan van de in tabel 4.128 aangegeven waarde. Indien bij toepassing van NEN 7120 gebruik wordt gemaakt van NVN 7125 dan is de waarde van de zonder NVN 7125 bepaalde energieprestatiecoëfficiënt ten hoogste 1,33 maal de in tabel 4.128 aangegeven waarde. Indien bij een gebruiksfunctie gebruik kan worden gemaakt van een energie-infrastructuur op gebiedsniveau als bedoeld in NVN 7125, dan zal bij de bepaling van de energieprestatiecoëfficiënt de technische, functionele en economische haalbaarheid in overweging worden genomen. De resultaten van deze overwegingen worden gedocumenteerd en beschikbaar gehouden voor controle. Nieuwe gebouwen waarvan de overheid eigenaar is en waarin overheidinstanties zijn gevestigd zijn bijna energieneutraal. Nieuwe gebouwen, anders dan de in het vijfde lid bedoelde gebouwen, zijn bijna energieneutraal. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het vierde tot en met zesde lid bepaalde.
Artikel 4.130 1.
Thermische isolatie
Een verticale uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel
96
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2. 3.
4.
5.
6.
7. 8.
4.128 gegeven waarde. Een horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.128 gegeven waarde. Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.128 gegeven waarde. Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en de grond of het water, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.128 gegeven waarde. Een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een ruimte die niet wordt verwarmd of die wordt verwarmd voor uitsluitend een ander doel dan het verblijven van personen, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.128 gegeven waarde. Ramen, deuren en kozijnen in een in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde scheidingsconstructie hebben een volgens NEN 1068 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 W/m².K. De gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt van de ramen, deuren en kozijnen in de eerste tot en met vijfde lid bedoelde scheidingsconstructies van een bouwwerk is, bepaald volgens een bij ministeriële regeling gegeven bepalingsmethode, ten hoogste 1,65 W/m².K. Met ramen, deuren, kozijnen gelijk te stellen constructieonderdelen in een in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde scheidingsconstructie hebben een volgens NEN 1068 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 1,65 W/m².K. Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op een oppervlakte aan scheidingsconstructies, waarvan de getalswaarde niet groter is dan 2% van de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie.
Artikel 4.131 1. 2.
Luchtvolumestroom
De volgens NEN 2686 bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van een gebruiksfunctie is niet groter dan 0,2 m³/s. In afwijking van het eerste lid, heeft een gebouw of een gedeelte daarvan dat op niet meer dan een perceel ligt, met meerdere gebruiksfuncties waarvoor volgens het eerste lid een eis aan de luchtvolumestroom geldt, een volgens NEN 2686 bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van de gebruiksfuncties die niet groter is dan 0,2 m³/s.
Artikel 4.132
onverwarmde gebruiksfunctie
Op een gebruiksfunctie die niet bestemd is om te worden verwarmd, of indien de verwarming uitsluitend is bestemd voor een ander doel dan het verblijven van personen, zijn de artikelen 4.129 tot en met 4.1321 niet van toepassing. Artikel 4.133
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd is artikel 4.130 van overeenkomstige toepassing, waarbij de warmteweerstand ten minste 1,3 m²•K/W en de warmtedoorgangscoëfficiënt ten hoogste 4,2 W/m²•K bedraagt. Artikel 4.133a 1. 2.
Maatwerkregels energieprestatie
In het omgevingsplan kan een maatwerkregel worden gesteld over het onderwerp in artikel 4.129 (energieprestatiecoefficient). In de maatwerkregel kan worden afgeweken van het artikel, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten,
97
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
3. 4.
c. meet- of rekenvoorschriften, of d. als dat in die artikelen is bepaald. De maatwerkregel kan worden gesteld om het belang, genoemd in artikelen 4.128 te waarborgen of beschermen. De maatwerkregel kan uitsluitend inhouden het aanwijzen van gebieden waarin voor in het omgevingsplan aangewezen gebruiksfuncties de volgens NEN 7120 bepaalde energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 4.129, lager is dan de in tabel 4.128 aangegeven waarde.
§ 4.4.3
Milieuprestatie gebouwen
Artikel 4.134 1. 2. 3.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig dat de belasting van het milieu door de in het bouwwerk toe te passen materialen wordt beperkt. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.134 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.134 geen voorschrift is aangewezen.
Tabel 4.134 leden van toepassing
artikel 4.135 lid 1 1 Woonfunctie a woonwagen b andere woonfunctie 6 Kantoorfunctie Alle niet hierboven genoemde gebruiksfuncties
Artikel 4.135
maatwerkregels milieuprestatie
duurzaam bouwen
gebruiksfunctie
2
4.135a 1 2
3
4
-
-
-
-
-
-
1 -
2 -
1 1 -
2 2 -
3 3 -
4 4 -
Duurzaam bouwen
1.
Een gebruiksfunctie heeft een volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken 1-puntscore van ten hoogste 1.0 per m2 bruto-vloeroppervlakte.]
2.
Een gebouw met uitsluitend kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² heeft een volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken 1-puntscore van ten hoogste 1.0 per m2 bruto-vloeroppervlakte.
Artikel 4.135a 1. 2.
3.
Maatwerkregels milieuprestatie
In het omgevingsplan kan een maatwerkregel worden gesteld over het onderwerp in artikel 4.135 (Duurzaam bouwen). In de maatwerkregel kan worden afgeweken van het artikel, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, c. meet- of rekenvoorschriften, of d. als dat in die artikelen is bepaald. De maatwerkregel kan worden gesteld om het belang, genoemd in artikel 4.134 te waarborgen of beschermen.
98
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 4.
De maatwerkregel kan uitsluitend inhouden het aanwijzen van gebieden waarin voor in het omgevingsplan aangewezen gebruiksfuncties de volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken bepaalde 1-puntscore als bedoeld in artikel 4.135, lager is dan de in dat artikel aangegeven waarde.
Afdeling 4.5
§ 4.5.1
Verlichting
Artikel 4.136 1. 2.
Gebouwinstallaties
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het bouwwerk veilig kan worden gebruikt en verlaten. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.136 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
Tabel 4.136
6 7
8 9 10 11
12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie a voor het personenvervoer b voor het stallen van motorvoertuigen c andere overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.137 1. 2.
3
4
5
6
4.138 1 2
3
4
5
4.139 4.140 * *
tijdelijke bouw
verduisterde ruimten
noodverlichting
artikel 4.137 lid 1 2 1 2 3 4 5
stroomvoorziening
leden van toepassing
verlichtingssterkte
gebruiksfunctie
4.141 *
1 1 1
-
-
4 4 4 4
-
-
1 1 1
-
3 3 3
-
5 5 5 5
* * * *
* * *
* * * *
1 1
-
-
4 4
-
-
1 1
-
3 3
-
5 5 5
* *
* *
* * *
1 1 1 1 1
-
-
4 4 4 4 4
-
-
1 1 1 1 1
-
3 3 3 3 3
-
5 5 5 5 5
* * * * *
* * * *
* * * * *
-
2
3
4
-
-
-
2
3
-
5
*
*
*
-
2 -
-
4 4
-
-
-
2 -
3 -
-
5 5
* *
* *
* *
-
-
-
4 4
5 -
6 -
-
-
3 3
4 -
5 5
* *
*
* *
Verlichting
Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een onder het meetniveau gelegen functieruimte heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten
99
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
3.
4. 5. 6.
minste 1 lux. Een overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m² heeft in een boven het meetniveau gelegen functieruimte een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute of beschermde route voert heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een trede vlak of een hellingbaangemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een wegtunnelbuis heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een trede vlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux. Een te bouwen wegtunnelbuis heeft een voorziening die een uit oogpunt van verkeersveiligheid voldoende geleidelijke overgang van daglicht naar kunstlicht waarborgt.
Artikel 4.138 1. 2. 3. 4. 5.
Noodverlichting
Een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert, hebben noodverlichting. Een onder het meetniveau gelegen functieruimte als bedoeld in artikel 4.137, tweede lid, heeft noodverlichting. Een besloten ruimte als bedoeld in artikel 4.137, vierde lid, heeft noodverlichting. Een wegtunnelbuis heeft noodverlichting. Noodverlichting als bedoeld in het eerste tot en met zesde lid geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
Artikel 4.139
Verduisterde ruimten
Een ruimte bestemd om te worden verduisterd tijdens het gebruik door meer dan 50 personen heeft zodanige voorzieningen dat tijdens de verduistering een redelijke oriëntatie mogelijk is. Artikel 4.140
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk is artikel 4.138, vierde lid, van toepassing. Artikel 4.141
Omschakelbepaling noodverlichting
Zolang de indeling van een bouwwerk of een gedeelte daarvan niet verandert en het aantal personen in dat bouwwerk of gedeelte niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan 1 maart 2012 voor dat bouwwerk toegestane aantal personen blijft op dat bouwwerk of gedeelte artikel 4.138 buiten toepassing indien dat bouwwerk of dat gedeelte daarvan voldoet aan de artikelen 2.66 en 2.67 van het Bouwbesluit 2003 zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaande aan 1 maart 2012.
§ 4.5.2
Voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie
Artikel 4.142 2.
3.
Een bouwwerk met een voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie heeft een veilige voorziening voor het afnemen en gebruiken van energie die geen onaanvaardbare ongevallen met zich meebrengt, zoals elektrocutie, brandwonden en verwondingen door explosies. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.143 1.
Aansturingsartikel
Voorziening voor elektriciteit
Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan: b. NEN 1010 bij lage spanning, en c. NEN-EN-IEC 61936-1 en NEN-EN 50522, bij hoge spanning.
100
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 4.144 1. 3.
§ 4.5.3
Een voorziening voor gas voldoet aan: a. NEN 1078 bij een nominale werkdruk van ten hoogste 0,5 bar, en b. NEN-EN 15001-1 bij een nominale werkdruk hoger dan 0,5 bar en lager dan 40 bar. Een bouwwerk met een aansluiting op het distributienet voor gas heeft, voor die aansluiting, leidingdoorvoeren en een mantelbuis die voldoen aan NEN 2768.
Watervoorziening
Artikel 4.145 1.
2.
3.
§ 4.5.4
2.
Warmwatervoorziening
Een voorziening voor warmwater voldoet aan NEN 1006. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste lid bepaalde. Een open verbrandingstoestel voor warmwater is niet opgesteld in een badkamer.
Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater
Artikel 4.148 1.
Drinkwatervoorziening
Een voorziening voor drinkwater voldoet aan NEN 1006. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste lid bepaalde.
Artikel 4.147 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk met een voorziening voor drinkwater of warmwater heeft een voorziening voor drinkwater of warmwater die de gezondheid niet nadelig beïnvloedt als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in drinkwater of warmwater, of het drinkwater of warmwater op enige wijze nadelig beïnvloeden. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.146 1. 2.
Voorziening voor gas
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.148 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
101
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.148 leden van toepassing afvoer van hemelwater
afvoer van huishoudelijk afvalwater
gebruiksfunctie
artikel 4.149 4.150 lid 1 2 1 2 1 2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a. in een logiesgebouw b. andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.149 1. 2.
2.
2 2 2 2 2 2
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
1 1 1 1 -
2 2 2 2 -
Afvoer van huishoudelijk afvalwater
Een gebruiksfunctie met een toilet- of badruimte of met een andere opstelplaats voor een lozingstoestel heeft voor die opstelplaats een afvoervoorziening voor huishoudelijk afvalwater. Een afvoervoorziening voor huishoudelijk afvalwater als bedoeld in het eerste lid heefteen capaciteit, een lucht- en waterdichtheid en een uitmonding en capaciteit van de ontspanningsleiding die voldoen aan NEN 3215.
Artikel 4.150 1.
1 1 1 1 1 1
Afvoer van hemelwater
Een dak van een bouwwerk heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater met een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit van ten minste de volgens die norm bepaalde belasting van die voorziening. Een binnen een bouwwerk gelegen voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.
Artikel 4.151
Terreinleiding
[Omzetten in gemeentelijke bevoegdheid tot het stellen van voorschriften t.b.v. terreinleiding.]
§ 4.5.5
Tijdig vaststellen van brand
Artikel 4.152 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat brand tijdig kan worden ontdekt zodat veilig kan worden gevlucht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.152 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
102
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.152 Leden van toepassing
1
2
3 4 5
6 7
8 9 10 11
12
Woonfunctie a voor zorg b voor kamergewijze verhuur c andere woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor het aanschouwen van sport b voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar c andere bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie a voor het stallen van motorvoertuigen b voor het personenvervoer c andere overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.153 1.
2. 3. 4.
rookmelders
brandmeldinstallatie
Gebruiksfunctie
Artikel 4.153 lid 1 2 3 4 5 6 7
4.154 1 2 3 4
1 2 3 4 - 6 - - - - - - - - - - - - -
1 - - 1 2 - 1 - - -
1 1 1 1
-
2 2 2 2
3 3 3
-
5 5 5 5 5
6 6 6 6
7 -
-
3 -
-
- - - - - - 1 2 - - 5 6 1 2 3 - 5 6 -
- - - - - - - - - -
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
-
5 5 5 5
6 6 6 6 6
-
-
-
3 3 -
4 -
1 1 -
2 2 -
-
-
5 5 -
6 6 -
-
-
-
-
-
Brandmeldinstallatie
Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien: a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde; b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlageaangegeven grenswaarde, of c. deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld. Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie. Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer. Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een
103
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
5.
6. 7.
zusterpost plaats. Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien: a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is; b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of c. het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is. In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in bijlage I bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.
Artikel 4.154 1.
2.
3.
4.
§ 4.5.6
Bij een woonfunctie heeft een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een woonfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 4.153. Een verblijfsruimte heeft een of meer rookmelders die voldoen aan en zijn geplaatst volgens de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een verblijfsruimte in een wooneenheid indien elke wooneenheid in de woonfunctie in een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment ligt met een volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag vanuit dat beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment van ten minste 30 minuten. Een verblijfsruimte en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van het gebouw hebben een of meer rookmelders die voldoen aan de primaire inrichtingseisen als bedoeld in NEN 2555. Dit geldt niet voor een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 4.153. Het derde lid is niet van toepassing op een bestaande logiesfunctie.
Vluchten bij brand
Artikel 4.155 1. 2.
Rookmelders
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat de gebruikers het bouwwerk kunnen ontvluchten of anderszins in veiligheid kunnen worden gebracht. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.155 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
104
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.155 gebruiksfunctie
zelfsluitende constructieonderdelen
deuren in vluchtroutes
vluchtorueteaanduidingen
ontruimtingsalarminstallatie en ontruimingsplan
leden van toepassing
artikel 4.156 4.157 4.158 lid 1 2 3 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Woonfunctie 2 a. voor zorg met een g.o. > 500 m b. andere woonfunctie voor zorg c. voor kamergewijze verhuur d. andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a. voor het aanschouwen van sport b. andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie a. lichte industriefunctie b. andere industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a. in een logiesgebouw met 24-uurs bewaking b. in een ander logiesgebouw c. andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie a. voor het stallen van motorvoertuigen b. voor het personenvervoer c. andere overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a. wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b. ander bouwwerk geen gebouw zijnde
4.159 11 1 2 3 4
1
Artikel 4.156 1. 2.
3.
2.
3. 4.
5.
-
3 3 -
-
-
-
-
-
-
-
1 1 1 1
2 -
-
-
-
-
7 7 -
8 8 8 8
9 9 9 9
10 -
-
1 1 1 1
2
-
4 4 4 -
1 1 1
-
3 3 3
1 1 1 1
-
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
-
-
-
-
3 3 3 3
4 4 4 4
-
6 6 6 6
7 7 7 7
8 8 8 8
9 9 9 9
10 10 10 10
11 11 11 11
1 1 1 1
-
3 -
-
11 1 - 11 1 - 11 1 - - 11 1 - 11 1 - 11 1 - 11 1 - 11 1 - 11 1 - -
-
- - - - - - - - - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 1 - 3 1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 1 - 3 1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 1 1 1 1 1 1
2 -
3 3 3 3 3 3
1 1 1 1 1
-
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
5 5 5 5 5
-
-
-
-
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
-
6 6 6 6 6 6
7 7 7 7 7 7
8 8 8 8 8 8
9 9 9 9 9 9
10 10 10 10 10 10
1 - 3 1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 1 - 3 1 - 3 4 5 - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10 - - - - - - - - - - - - 3 4 - 6 7 8 9 10
11 1 - - 11 1 - - 11 1 - - -
- - - - 2 3 4 - 6 7 - - - - 5 - - 8 9 10 - - - - - - - - - - - - 3 4 - 6 - 8 9 10
1 - - 11 1 - - -
Ontruimingsalarminstallatie en ontruimingsplan
Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 4.153, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575. Een in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie, niet zijnde een logiesfunctie met 24-uurs bewaking, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 4.156 van het besluit, waarvan het ontruimingssignaal direct en in het gehele gebouw in werking wordt gesteld bij het activeren van de automatische melder of handbrandmelder. Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 4.153, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties.
Artikel 4.157 1.
1 1 -
Vluchtrouteaanduidingen
Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet bij een te bouwen bouwwerk aan NEN 3011 of bij een bestaande bouwwerk aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. Een wegtunnel heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. De vluchtrouteaanduiding is niet hoger dan 1,5 m boven de vloer aangebracht en de afstand tussen twee vluchtrouteaanduidingen is niet meer dan 25 meter, gemeten langs de tunnelwand. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, gedurende een periode van ten minste 60 minuten, aan de zichtbaarheidseisen bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838. Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie niet zijnde noodverlichting als bedoeld in artikel 6.3, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid
105
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
6. 7.
bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing. Een deur in een tunnel die toegang geeft tot een beschermde route als bedoeld in afdeling 2.12 is uitgevoerd in de kleur groen, RAL 6024. Bij een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het tweede lid is goed zichtbaar aangegeven de loopafstand in twee richtingen tot het einde van de tunnelbuis of, indien die loopafstand korter is, de loopafstand tot de meest nabije toegang als bedoeld in het zesde lid.
Artikel 4.158 1. 2.
3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10. 11.
Een deur op een gemeenschappelijke vluchtroute die toegang geeft tot een trappenhuis van een te bouwen woongebouw draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in. Een deur op een vluchtroute vanaf de uitgang van een wooneenheid naar de uitgang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan in de vluchtrichting worden geopend: a. door een lichte druk tegen de deur, of b. met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179 of aan NENEN 1125. Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in indien bij een te bouwen bouwwerk meer dan 37 personen of bij een bestaand bouwwerk meer dan 60 personen op die uitgang zijn aangewezen. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn. Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in. Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door: a. een lichte druk tegen de deur, of b. een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125. Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend. Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren. Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn. Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift «nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011. Bij ministeriele regeling kan worden afgeweken van het derde lid.
Artikel 4.159 1. 2. 3. 4. 5.
§ 4.5.7
2.
Zelfsluitende constructieonderdelen
Een beweegbaar constructieonderdeel in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan de weerstand tegen branddoorslag, weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of weerstand tegen rookdoorgang geldt, is zelfsluitend. Het eerste lid geldt niet voor een deur in een niet-gemeenschappelijke doorgang. Het eerste lid geldt niet voor een deur van een cel. Het eerste lid geldt niet voor een deur in een niet-gezamenlijke doorgang. In afwijking van het tweede lid geldt voor een woongebouw zoals bedoeld in artikel 2.104, vierde lid, dat een niet-gemeenschappelijke doorgang een zelfsluitende deur heeft.
Bestrijden van brand
Artikel 4.160 1.
Deuren in vluchtroutes
Aansturingsartikel
Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.160 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.
106
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 4.160
tijdelijke bouw
blustoestellen
bluswatervoorziening
droge blusleidingen
artikel 4.161 4.162 4.163 * lid 1 2 3 4 1 2 3 4 5 6
4.164 4.165 1 2 3 *
1 Woonfunctie
2
3 4
5
6 7
8 9 10 11 12
a voor zorg met een g.o. > 500 m2 b kamergewijze verhuur c andere woonfunctie Bijeenkomstfunctie a voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie a met bedgebied b ander gezondheidszorgfunctie Industriefunctie a lichte industriefunctie b andere industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.161 1. 2. 3.
4.
brandslanghaspels
grens waarden
leden van toepassing
brandslanghaspels
gebruiksfunctie
4.161
2 [m²] -
1 - 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- - - - 1 2 - 4 5 6
-
1 - 3
*
- - - - 1 2 - 4 5 6
-
- - -
*
1 - 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- 2 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
1 - 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
1 - 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- 2 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- - - - 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- 2 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- 2 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
1 - 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- 2 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
1 - 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- 2 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- 2 3 4 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
- - - - 1 2 - 4 5 6
-
- - 3
*
500 500 500 -
- - - - - - 3 - 5 6
*
- 2 3
*
-
- - - - - - - - - -
-
- - -
-
-
500 500 1000 500
Brandslanghaspels
Een gebruiksfunctie heeft ten minste een brandslanghaspel. Een gebruiksfunctie heeft ten minste een brandslanghaspel indien de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw groter is dan de grenswaarde vermeld in tabel 4.160. De gecorrigeerde loopafstand tussen een brandslanghaspel als bedoeld in het eerste en tweede lid en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie is niet groter dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor een niet in een functiegebied gelegen vloer die uitsluitend door niet besloten ruimten kan worden bereikt. Een brandslanghaspel als bedoeld in het eerste en tweede lid: a. heeft een slang met een lengte van niet meer dan 30 m; b. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 4.146, die bij het mondstuk een statische druk geeft van niet minder dan 100 kPa en een
107
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
c. Artikel 4.162 1. 2. 3. 4. 5. 6.
capaciteit heeft van 1,3 m³/h bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels, en ligt niet in een ruimte met een trap waarover een beschermde vluchtroute voert. Droge blusleiding
Een gebruiksfunctie met een vloer van een verblijfsgebied hoger gelegen dan 20 m boven het meetniveau, heeft een droge blusleiding. Bij ministeriële regeling kan een droge blusleiding in andere gevallen dan in het eerste lid bepaald worden voorgeschreven en kunnen voorschriften ter zake van droge blusleidingen worden gegeven. Een wegtunnelbuis heeft een op een in artikel 4.163 bedoelde bluswatervoorziening aangesloten droge blusleiding met in elke hulppost als bedoeld in artikel 4.67 een brandslangaansluiting die bij brand een capaciteit van ten minste 120 m³/h kan leveren. De loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een in het eerste lid bedoelde droge blusleiding en een punt in een op die aansluiting aangewezen gebruiksgebied is niet groter dan 60 m voor nieuwbouw en 110 m voor bestaande bouw. Een droge blusleiding voldoet aan NEN 1594. De inrichting van een bestaande droge blusleiding voldoet aan NEN 1594 voor: b. de drukbestendigheid; c. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding; d. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen; e. de aanduiding van de brandslangaansluitingen, en f. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
Artikel 4.163
Bluswatervoorziening wegtunnel
Een wegtunnel heeft een bluswatervoorziening die bij brand gedurende ten minste 60 minuten een capaciteit van ten minste 120 m³/h kan leveren. Artikel 4.164 1. 2. 3.
Een woonfunctie voor kamergewijze verhuur heeft een draagbaar blustoestel in een gezamenlijke keuken en ten minste een per bouwlaag in een ruimte waardoor een gezamenlijke vluchtroute voert. Elke hulppost als bedoeld in artikel 2.122 heeft een draagbaar brandblusapparaat. Een blustoestel als bedoeld in het eerste en tweede lid is duidelijk zichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011.
Artikel 4.165 1. 2.
Blustoestellen
Automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem
Een bij of krachtens de wet voorgeschreven automatische brandblusinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen. Een bij of krachtens de wet voorgeschreven rookbeheersingsinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Rookbeheersingsinstallaties.
Artikel 4.165
Tijdelijke bouw
Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk zijn de artikelen 4.161 en 4.162 van toepassing.
§ 4.5.8
Bereikbaarheid voor hulpdiensten
Artikel 4.166 1. 2.
Aansturingsartikel
Een bouwwerk is zodanig bereikbaar voor hulpverleningsdiensten dat tijdig bluswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en hulpverlening kan worden geboden. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.166 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van
108
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 die voorschriften.
brandweerlift
maatwerkvoorschriften
leden van toepassing
brandweeringang
gebruiksfunctie
mobiele radiocommunicatie
Tabel 4.166
artikel 4.167 4.168 4.169 4.169a. * 1 2 1 2 3 4 5 lid 1 2 3 1 2 3 4 5 6 7
8 9 10 11 12
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie
Kantoorfunctie Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde a wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 4.167 1. 2.
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
* * * * * *
1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
* * * * * -
1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
-
1
2 -
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
Brandweeringang
Een bouwwerk voor het verblijven van personen heeft een brandweeringang. In een bouwwerk met een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in artikel 4.153, eerste lid, wordt een brandweeringang bij een brandmelding automatisch ontsloten of ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.
Artikel 4.168
Brandweerlift
Een gebouw waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau heeft een brandweerlift. Artikel 4.169 1.
2.
Mobiele radiocommunicatie hulpverleningsdiensten
Een voor grote aantallen bezoekers bestemd bouwwerk waarbij het goed functioneren van hulpverleningsdiensten afhankelijk is van mobiele radiocommunicatie heeft indien dat voor die communicatie nodig is een door het bevoegd gezag goedgekeurde installatie voor mobiele radiocommunicatie tussen hulpverleningsdiensten binnen en buiten dat bouwwerk. Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m heeft een door het bevoegd gezag goedgekeurde installatie voor mobiele radiocommunicatie tussen hulpverleningsdiensten binnen en buiten die wegtunnel.
Artikel 4. 169a
Maatwerkvoorschriften
1. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de brandweeringang zoals bedoeld in artikel 4.167. 2. In afwijking van het eerste lid wordt een maatwerkvoorschrift niet gesteld als over een onderwerp een vergunningvoorschrift kan worden gesteld. 3. In een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van het artikel, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, c. meet- of rekenvoorschriften, of
109
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 d. als dat in die artikelen is bepaald. 4. Een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 4.1 lid 2 te waarborgen of beschermen. 5. Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend inhouden het; a. afwijken van de verplichting dat een bouwwerk een brandweeringang heeft, zoals bedoeld in artikel 4.167, lid 1, indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist; b. het aanwijzen van één of meer toegangen als brandweeringang, indien een bouwwerk meerdere toegangen heeft. P.M mobiele radiocommunicatie
§ 4.5.9
Aanvullende regels tunnelveiligheid
Artikel 4.170 1. 2.
Aansturingsartikel
Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m heeft zodanige voorzieningen dat de veiligheid voor het wegverkeer is gewaarborgd. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.171
Uitrusting hulppost
Een hulppost als bedoeld in artikel 2.122 heeft een noodtelefoon en een wandcontactdoos met een elektrische spanning van 230 volt. Artikel 4.172
Bedieningscentrale
Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m is aangesloten op een bedieningscentrale met een voorziening voor permanente videobewaking en automatische detectie van ongevallen en van brand. Artikel 4.173
Afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen
Een wegtunnelbuis met een lengte van meer dan 250 m heeft ter beperking van uitbreiding van brand door verspreiding van brandbare vloeistoffen en ter beperking van verspreiding van giftige vloeistoffen, in een rijbaanvloer ten minste iedere 20 m gemeten in de lengterichting van de tunnelbuis, een voorziening voor de afvoer van brandbare en giftige vloeistoffen. Artikel 4.174
Verkeerstechnische aspecten tunnelbuis
Een op een wegtunnelbuis aansluitende rijbaan heeft een zelfde aantal rijstroken als de rijbaan in de wegtunnelbuis. Een eventuele wijziging van het aantal rijstroken buiten de tunnelbuis vindt op zodanige afstand van de tunnelbuis plaats dat geen onrustige verkeersbewegingen in de tunnelbuis door die wijziging kunnen optreden. Artikel 4.175 1.
Communicatievoorzieningen
Een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 500 m heeft een voorziening: a.
2.
waarmee door luidsprekers mededelingen kunnen worden gedaan aan personen op elke rijbaan en vluchtroute; b. voor heruitzending van radiosignalen in elke wegtunnelbuis, en c. om radio-uitzendingen te kunnen onderbreken om mededelingen te doen. Mededelingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, worden ten minste in het Nederlands en het Engels gedaan.
Artikel 4.176
Aansluiting op noodstroomvoorziening
De voor een evacuatie noodzakelijke voorzieningen, systemen en installaties in een wegtunnel, die voor het functioneren zijn aangewezen op een voorziening voor elektriciteit, zijn aangesloten
110
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 op een voorziening die binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten de werking van die voorzieningen, systemen en installaties zeker stelt.
§ 4.5.10 Bereikbaarheid van gebouwen met een toegankelijkheidsector voor personen met een fysieke functiebeperking. Artikel 4.177 1. 2.
Een bouwwerk met een toegankelijkheidssector is vanaf de openbare weg toegankelijk voor personen met een fysieke functiebeperking. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.178 1.
2.
Aansturingsartikel
Bereikbaarheid van gebouwen voor personen met een functiebeperking
Ten minste een route tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector van een gebouw loopt over een weg of pad met: a. een breedte van ten minste 1,1 m, en b. bij een te overbruggen hoogteverschil van meer dan 0,02 m, een hellingbaan als bedoeld in afdeling 2.6. Een doorgang waardoor een in het eerste lid bedoelde route voert heeft een vrije breedte van ten minste 0,85 m en een vrije hoogte van ten minste 2 m.
§ 4.5.11 Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit Artikel 4.179 1. 2.
Een woongebouw heeft zodanige voorzieningen dat veel voorkomende criminaliteit wordt voorkomen. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.180 1. 2.
Aansturingsartikel
Voorkomen van veel voorkomende criminaliteit in een woongebouw
Een toegang van een woongebouw heeft een zelfsluitende deur die van buitenaf niet zonder sleutel kan worden geopend. Ten minste een toegang van een woongebouw: a. heeft aan de buitenkant een voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven dat in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een op die toegang aangewezen woonfunctie waarneembaar is; b. heeft een spreekinstallatie die vanuit ten minste een niet-gemeenschappelijke ruimte van een op die toegang aangewezen woonfunctie kan worden bediend, en c. kan vanuit ten minste een niet-gemeenschappelijke ruimte van een op die toegang aangewezen woonfunctie worden geopend.
§ 4.5.12 Veilig onderhoud gebouwen Artikel 4.181 1. 2.
Een gebouw is zodanig dat onderhoud aan het gebouw veilig kan worden uitgevoerd. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
Artikel 4.182 1.
Aansturingsartikel
Veiligheidsvoorzieningen voor onderhoud
Indien onderhoud niet veilig kan worden uitgevoerd zonder gebouwgebonden
111
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
2.
veiligheidsvoorzieningen, heeft een te bouwen gebouw daarvoor voldoende gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste lid bepaalde.
§ 4.5.13 Overige bepalingen Artikel 4.183 1. 2.
Een bestaande onderwijsfunctie voor basisonderwijs biedt inzicht in de kwaliteit van de binnenlucht. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze paragraaf.
Artikel 4.184 1. 2.
Aansturingsartikel
Kooldioxidemeter
Een verblijfsruimte in een onderwijsfunctie voor basisonderwijs heeft een kooldioxidemeter. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het eerste lid bepaalde.
112
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Hoofdstuk 5
Gebruik van bouwwerken
Afdeling 5.1
Algemeen
§ 5.1.1
Algemeen
Artikel 5.1
Toepassingsbereik (gebruik van bouwwerken)
Dit hoofdstuk is van toepassing op het gebruik van bouwwerken. Artikel 5.2
Toepassingsbereik (geregelde belangen gebruik van bouwwerken)
De regels ten aanzien van het gebruik van bouwwerken in dit hoofdstuk zijn gesteld met het oog op: a. Het waarborgen van de veiligheid, b. Het beschermen van de gezondheid, c. Duurzaamheid en bruikbaarheid Artikel 5.3 1. 2. -
Specifieke zorgplicht (brandveilig gebruik van bouwwerken)
Een ieder die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken draagt er zorg voor dat als gevolg van dat gebruiken: geen brandgevaar wordt veroorzaakt; bij brand geen gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt,; de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand niet wordt belemmerd; het gebruik van vluchtmogelijkheid bij brand niet wordt belemmerd; het redden van personen of dieren bij brand niet wordt belemmerd; en er anderszins geen gevaar voor de brandveiligheid ontstaat dan wel voortduurt. De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen van een bouwwerk draagt er zorg voor dat: een brandveiligheidsinstallatie die bij of krachtens de wet aanwezig is in een bouwwerk overeenkomstig de op die installatie van toepassing zijn voorschriften functioneert en adequaat wordt beheerd, onderhouden en gecontroleerd; op adequate wijze wordt gecontroleerd of na het aanbrengen van een doorvoer in of door de scheidingsconstructie waarvoor een eis met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of rookdoorgang geldt, nog aan deze eis wordt voldaan.
Artikel 5.3a
Instandhouden gelijkwaardige maatregel
Een gelijkwaardige maatregel wordt bij het gebruik van het bouwwerk in stand gehouden. Artikel 5.4
Aantal personen in een gebruiksfunctie anders dan een woonfunctie
In een bouwwerk of gedeelte daarvan zijn niet meer personen aanwezig dan het aantal personen waarvoor het bouwwerk of gedeelte daarvan overeenkomstig dit besluit is bestemd. Artikel 5.5 1. 2.
3.
Maatwerk
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de onderwerpen in afdeling 5.2. In een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, c. meet- of rekenvoorschriften, of d. als dat in die artikelen is bepaald. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 5.2 te waarborgen of beschermen.
113
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 4. 5. 6. 7. 8.
Een maatwerkvoorschrift kan op aanvraag ook worden gesteld om de belangen van degene die de activiteit verricht te behartigen, voor zover de belangen, genoemd in artikel 5.2 zich daar niet tegen verzetten. Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend inhouden het opleggen van nadere voorwaarden aan het brandveilig gebruik van het bouwwerk.1 Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend worden gesteld als dat noodzakelijk is voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand. Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend worden gesteld na een gebruiksmelding.2 Een gesteld maatwerkvoorschrift kan uitsluitend worden gewijzigd: 3 a. als een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten het bouwwerk die bij de beoordeling van de melding een rol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt; b. op verzoek van de melder.
Artikel 5.5a
Omschakelbepaling toelaatbaar aantal personen
Zolang het aantal personen dat in bouwwerk of een gedeelte daarvan aanwezig is niet groter is dan het onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit toegestane aantal personen in dat bouwwerk of gedeelte daarvan blijven de artikelen 5.4 en 5.5 voor zover deze betrekking hebben op de bij of krachtens hoofdstuk 3 of 4 gestelde eisen buiten toepassing.
§ 5.1.2
Gebruiksmelding
Artikel 5.6
Aansturingsartikel
De voorschriften van deze paragraaf zijn op een gebruiksfunctie van toepassing voor zover deze in tabel 5.6 voor die gebruiksfunctie zijn aangewezen.
1 2
3
In toelichting opnemen dat maatwerk nadere voorwaarden In toelichting dat dit ambsthalve of op verzoek melder kan plaatsvinden (nu reeds in lid 8). ‘nadat het de melder in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen’ Dit is nu geschrapt, is dat reeds in de AWB geregeld.
114
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Tabel 5.6
leden van toepassing
grenswaarden
artikel 5.7 lid 1 2
3
5.8 1 2
3
4
5
6
7
5.9 *
aanwezigheid
Ontvangstbevestiging
Meldingsplicht
Indiening gebruiksmelding
gebruiksfunctie
5.7 2 [personen]
1
Woonfunctie a voor kamergewijze verhuur b voor zorg c andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie a voor kinderen jonger dan 12 jaar b voor personen met een zorgbehoefte c andere bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie a voor kinderen jonger dan 12 jaar b andere onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie a besloten overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen b besloten overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer c andere overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde Artikel 5.7 1. 2.
3.
-
3 3 -
1 1 -
2 2 -
3 3 -
4 4 -
5 5 -
6 6 -
7 7 -
* * -
-
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5 5
6 6 6 6 6 6 6
7 7 7 7 7 7 7
* * * * * * *
10 10 50 10 10 150 150
1 1
2 2
3 3
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
6 6
7 7
* *
10 50
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
6 6 6 6
7 7 7 7
* * * *
10 50 50 50
1
2
3
1
2
3
4
5
6
7
*
50
1
2
3
1
2
3
4
5
6
7
*
50
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Meldingsplicht
Het is verboden een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken zonder of in afwijking van een gebruiksmelding. Het eerste lid is slechts van toepassing, indien in het bouwwerk meer personen aanwezig zijn dan in tabel 5.6 is aangegeven voor een in het bouwwerk aanwezige gebruiksfunctie. Bij toepassing van het tweede lid, wordt een in een ander brandcompartiment gelegen gebruiksfunctie met afzonderlijke vluchtroutes, beschouwd als een gebruiksfunctie in een afzonderlijk bouwwerk. In afwijking van tabel 5.6 geldt voor een bijeenkomstfunctie of een overige gebruiksfunctie die een nevenfunctie is van een kantoor- of industriefunctie een grenswaarde van 150 personen.
Artikel 5.8 1.
1 1 -
Indiening gebruiksmelding
Een gebruiksmelding wordt ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van het gebruik schriftelijk ingediend bij het bevoegd gezag.
115
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 2.
3. 4.
5.
6. 7.
Een gebruiksmelding langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de gebruiksmelding beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in xxxxx. Op die melding is xxxxxxx van overeenkomstige toepassing. Een gebruiksmelding anders dan langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het formulier, bedoeld in xxxxx. Bij de gebruiksmelding worden de volgende gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag verstrekt: a. naam, adres en woonplaats van de melder en indien van toepassing, van de gemachtigde om te melden; b. adres, kadastrale aanduiding dan wel ligging van het bouwwerk en de aard en omvang daarvan; In of bij de gebruiiksmelding verstrekt de melder een situatieschets met noordpijl met een schaal die niet kleiner is dan 1:1.000, en per bouwlaag een plattegrondtekening met een schaal die niet kleiner is dan 1:100 bij een gebouw met een brutovloeroppervlakte van minder dan 10.000 m² en niet kleiner dan 1:200 bij een grotere brutovloeroppervlakte. Op de plattegrondtekening of een bijlage daarvan is aangegeven: a. schaalaanduiding; b. per bouwlaag:hoogte van de vloer boven meetniveau, gebruiksoppervlakte, maximaal aantal personen; c. per ruimte: 1°. vloeroppervlakte; 2°. gebruiksbestemming; 3°. bij ruimten voor meer dan 25 personen, de hoogste bezetting van die ruimte, en 4°. opstelling van inventaris en van inrichtingselementen als bedoeld in dit besluit; d. met aanduidingen van de plaats van, voor zover deze aanwezig zijn: 1°. brand- en/of rookwerende scheidingsconstructies; 2°. vluchtroutes; 3°. draairichting van deuren; 4°. zelfsluitende deuren als bedoeld in de artikelen 3.115 en 4.159; 5°. Sluitwerk van deuren als bedoeld in de artikelen 4.158 en [7.12 deuren in vluchtroutes]; 6°. vluchtroute-aanduidingen; 7°. noodverlichting; 8°. oriëntatieverlichting als bedoeld in artikel 4.140; 9°. brandmeldcentrale en brandmeldpaneel; 10°. brandslanghaspels; 11°. mobiele brandblusapparaten; 12°. droge blusleidingen; 13°. brandweeringang; 14°. sleutelkluis of -buis, en 15°. brandweerlift, en e. gegevens en bescheiden over de aard en de plaats van de brandveiligheidsinstallaties.De aanduidingen zijn conform NEN 1413 voor zover deze norm daarin voorziet. Bij een gebruiksmelding voor tijdelijk of seizoensgebonden gebruik van een bouwwerk wordt door de melder aangegeven voor welke periode of voor welke tijdvakken in een kalenderjaar het gebruik is beoogd. Een gebruiksmelding kan betrekking hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.
Artikel 5.9
Ontvangstbevestiging gebruiksmelding
De melder krijgt door of namens het bevoegd gezag een bewijs van ontvangst toegezonden of uitgereikt, waarin de datum van ontvangst is vermeld. Artikel 5.9a 1.
Maatwerkregels gebruiksmelding
In het omgevingsplan kan een maatwerkregel worden gesteld over de in tabel 5.4 gestelde grenswaarden voor de celfunctie, de gezondheidszorgfunctie en de logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw.
116
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 2.
Een maatwerkregel kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 5.2 te waarborgen of beschermen. Een maatwerkregel kan uitsluitend inhouden het afwijken van de in de tabel 5.4 gestelde grenswaarden.
3.
Afdeling 5.2
§ 5.2.1
Brandveiligheid
Voorkomen van brandgevaar en ontwikkeling van brand
Artikel 5.10
Aansturingsartikel
Ter voorkoming van brandgevaar en ontwikkeling van brand gelden voor een gebruiksfunctie de voorschriften die in tabel 5.10 zijn aangewezen. Tabel 5.10
leden van toepassing
1.
2.
brandveiligheid inrichtingselementen
artikel 5.11 5.12 1 2 * lid
5.13 5.14 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3
1
-
*
1 2 - 4 5 6 7 1 2 3
1 1
2 2
* *
- - 3 4 5 - 7 1 2 1 2 - 4 5 - 7 1 2 -
1 1 1 1
2 2 2 2
* * * *
1 1 1 1
1 Woonfunctie 2 Industriefunctie a lichte industriefunctie voor bedrijfsmatig houden van dieren b andere industriefunctie 3 Logiesfunctie a in een logiesgebouw b andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie Alle hier niet boven genoemde gebruiksfuncties Artikel 5.11
vastzetten zelfsluitend constructieonderdeel aankleding
verbod op roken en open vuur
gebruiksfunctie
2 2 2 2
-
4 4 4 4
5 5 5 5
6 -
7 7 7 7
1 1 1 1
2 2 2 2
3 -
Verbod op roken en open vuur
Het is verboden te roken of open vuur te hebben: a. in een ruimte die is bestemd voor de opslag van een brandgevaarlijke stof; b. bij het verrichten van een handeling die het uitstromen van een brandgevaarlijke stof kan veroorzaken, en c. bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandgevaarlijke stof. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, wordt goed zichtbaar aangegeven door het aanbrengen van een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig NEN 3011.
117
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 5.12
Vastzetten zelfsluitend constructieonderdeel
Een zelfsluitend constructieonderdeel als bedoeld in het eerste lid van de artikelen 3.115 en 4.159 mag niet in geopende stand zijn vastgezet tenzij het constructieonderdeel bij brand en bij rook door brand automatisch wordt losgelaten. Artikel 5.13 1.
2.
3.
4.
5. 6. 7.
Aankleding in een besloten ruimte mag geen brandgevaar opleveren. Dit gevaar is niet aanwezig indien de aankleding: a. een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert; b. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064; c. voldoet aan brandklasse A1 als bedoeld in NEN-EN 13501-1; d. voldoet aan de eisen voor constructieonderdelen als bedoeld in afdeling 2.9, of e. een navlamduur heeft van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden. Bij een besloten ruimte voor het verblijven of vluchten van meer dan 50 personen, of voor een besloten ruimte waardoor een beschermde of extra beschermde vluchtroute voert, is het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing, indien de aankleding: a. zich bevindt boven een gedeelte van de vloer waar zich personen kunnen bevinden; b. de verticale vrije ruimte tussen de vloer en de aankleding minder dan 2,5 m is, en c. niet direct op de vloer, trap of hellingbaan is aangebracht. Aankleding in een besloten ruimte die niet direct op de vloer, trap of hellingbaan is aangebracht mag geen brandgevaar opleveren. Dit gevaar is niet aanwezig indien de aankleding: a. een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert; b. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064; c. voldoet aan brandklasse A1 als bedoeld in NEN-EN 13501-1 of d. voldoet aan de eisen voor constructieonderdelen als bedoeld in afdeling 2.9. Materiaal ter plaatse van of nabij apparatuur en installaties die warmte ontwikkelen voldoet aan brandklasse A1, als bedoeld in NEN-EN 13501-1 of is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, indien: a. op het materiaal een intensiteit van de warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m², of b. in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 °C. In een besloten ruimte zijn geen met brandbaar gas gevulde ballonnen aanwezig. Het eerste tot en met vijfde lid gelden niet voor een niet-gemeenschappelijke ruimte. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de bijdrage aan brandgevaar van aankleding.
Artikel 5.14 1. 2.
3.
Aankleding
Brandveiligheid inrichtingselementen
In een voor publiek toegankelijke ruimte opgestelde stands, kramen, schappen, podia en daarmee vergelijkbare inrichtingselementen zijn brandveilig. Aan het in het eerste lid gestelde is in ieder geval voldaan indien een naar de lucht gekeerd onderdeel van het inrichtingselement: a. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064; b. voldoet aan brandklasse A1, als bedoeld in NEN-EN 13501-1; c. een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan brandklasse D, als bedoeld in NEN-EN 13501-1; d. een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als bedoeld in NEN 6065, of e. een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder c of d. Het eerste en tweede lid gelden niet voor een niet-gemeenschappelijke ruimte.
118
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 5.2.2
Veilig vluchten bij brand
Artikel 5.15
Aansturingsartikel
Voor het veilig kunnen vluchten bij brand gelden voor een gebruiksfunctie de voorschriften die in tabel 5.15 zijn aangewezen. Tabel 5.15
Kooldioxidemeter
beperking van gevaar voor letsel
gangpaden
deuren in vluchtroutes
opstelling zitplaatsen en verdere inrcihting
leden van toepassing
Hulp bij ontruiming bij brand
gebruiksfunctie
artikel 5.16 5.17 5.18 5.19 5.20 5.21 lid 1 2 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 1 2 1 2 3 4 5 * 1
Woonfunctie a. voor zorg b. andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a. in een logiesgebouw b. andere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie a. voor het basisonderwijs b. andere onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde a. wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 m b. ander bouwwerk geen gebouw zijnde
Artikel 5.16 2.
3.
2.
3.
2 -
-
-
1 - 1 2 - 4 1 - 1 2 - 4 -
- - - - - - 1 2 1 2 3 - 5 - - - - - - - - - - - - -
-
1 1 1 1 -
1 1 1 1 1
-
1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 -
-
-
-
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3
3 3 3 3 3
4 4 4 4 4
4 4 4 4 4
5 5 5 5 5
5 5 5 5 5
6 6 6 6 6
6 6 6 6 6
1 1 1 1 1
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2
2 2 2 2 2
1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
3 3 3 3 3
4 4 -
2 2 2 2 2
-
-
-
-
* -
- - 1 - - 1 -
-
- 5 - - - - - - - - - - - - - - 1 2 3 4 5 6 1 2 1 2 3 - -
-
Hulp bij ontruiming bij brand
In een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.108 of 4.153, in een bouwwerk met een vergunning voor brandveilig gebruik en in een bouwwerk waarvoor een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 1.18 is gedaan zijn voldoende personen aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen. Het eerste lid is niet van toepassing op een woonfunctie voor zorg met zorg op afspraak of met zorg op afroep, als bedoeld in bijlage I.
Artikel 5.17 1.
1 1 1 1 1 1
Deuren in vluchtroutes
Een deur op een vluchtroute is bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend gesloten indien die deur tijdens het vluchten, zonder gebruik te moeten maken van een sleutel onmiddellijk over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend. In afwijking van het eerste lid kan een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen als bedoeld in artikel @, zevende lid, tijdens het vluchten met een sleutel over de ten minste vereiste breedte worden geopend, mits de inrichting, het gebruik en de organisatie zodanig zijn dat het in het met artikel 5.13 beoogde brandveiligheidsniveau is gewaarborgd. Het eerste lid geldt niet voor een niet-gemeenschappelijke vluchtroute.
119
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 4. 5.
Het eerste lid geldt niet voor een vluchtroute in een logiesverblijf. In afwijking van het eerste lid kan een deur op een vluchtroute in een tunnel worden ontgrendeld met een automatische ontgrendeling.
Artikel 5.18 1.
Opstelling zitplaatsen en verdere inrichting
De inrichting van een ruimte is zodanig dat: a.
2. 3. 4. 5. 6.
voor elke persoon zonder zitplaats ten minste 0,25 m² vloeroppervlakte beschikbaar is; b. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,3 m² vloeroppervlakte beschikbaar is, indien geen inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang; c. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,5 m² vloeroppervlakte beschikbaar is, indien inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang. Bij de berekening van de per persoon beschikbare vloeroppervlakte wordt uitgegaan van de vloeroppervlakte aan verblijfsruimte na aftrek van de oppervlakte van de inventaris. In een ruimte met meer dan 100 zitplaatsen zijn de zitplaatsen gekoppeld of aan de vloer bevestigd, zodanig dat deze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang, voor zover die zitplaatsen in meer dan 4 rijen van meer dan 4 stoelen zijn opgesteld. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen is tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig met een breedte van ten minste 0,4 m, gemeten tussen de loodlijnen op de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij als bedoeld in het derde lid tussen de zitplaatsen een tafel is geplaatst, bevindt deze zich niet in de vrije ruimte, bedoeld in dat lid. Een rij zitplaatsen die slechts aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft niet meer dan 8 zitplaatsen. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft ten hoogste: a. 16 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, niet groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is; b. 32 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is; c. 50 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 1,1 m is.
Artikel 5.19 1. 2.
Gangpaden tussen stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen in een voor publiek toegankelijke ruimte zijn ten minste 1,1 m breed. Voor een uitgang in een ruimte als bedoeld in het eerste lid is een vrije vloeroppervlakte met een lengte en een breedte van ten minste de breedte van deze uitgang.
Artikel 5.20 1. 2. 3. 4. 5.
Gangpaden
Beperking van gevaar voor letsel
Tegen of onder het plafond aangebracht glas is veiligheidsglas of glas voorzien van een ingegoten kruiswapening met een maximale maaswijdte van 0,016 m. Textiel, folie of papier in horizontale toepassing is onderspannen met metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 0,35 m, of metaaldraad in twee richtingen met een maximale maaswijdte van 0,7 m. Aankleding in een besloten ruimte mag bij brand geen druppelvorming geven boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruik door personen. Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor een niet-gemeenschappelijke ruimte. Het eerste tot en met derde lid gelden niet in een logiesverblijf.
120
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Afdeling 5.3
§ 5.3.1
Energielabel
Artikel 5.23 1. 2.
3. 4. 5. 6. 7. 8.
Duurzaamheid
Beschikbaarheid energielabel
Bij de oplevering van een gebouw stelt de verkoper van het gebouw een geldig energielabel beschikbaar aan de koper. In afwijking van het eerste lid zorgt de eigenaar van een gebouw voor de aanwezigheid van een geldig energielabel bij de oplevering van dat gebouw indien dat gebouw is gebouwd in opdrachtgeverschap waarbij die eigenaar de eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor de bouw van dat gebouw. Bij de verhuur van een gebouw stelt de eigenaar een afschrift van een geldig energielabel voor dat gebouw beschikbaar aan de nieuwe huurder. Bij de verkoop van een gebouw stelt de eigenaar een geldig energielabel voor dat gebouw beschikbaar aan de koper. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de verkoop van een deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op het gebruik van een gebouw. De eigenaar van een gebouw waarvan een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m² in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat veelvuldig door het publiek wordt bezocht, heeft een geldig energielabel voor dat gebouw. Een energielabel is geldig gedurende tien jaar na de datum van afgifte ervan. Een energielabel bevat een in een letter of lettercombinatie uitgedrukte energieprestatieindicator.
Artikel 5.24
Uitzonderingen
Het eerste lid van artikel 5.23 is niet van toepassing op: a. gebouwen waarvoor geen energie gebruikt wordt om het binnenklimaat te regelen; b. beschermde monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Monumentenwet 1988, monumenten waarop artikel 5 van die wet van toepassing is, krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monumenten en monumenten waarop, voordat zij zijn aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is; c. gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten; d. gebouwen die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden, en die een lage energiebehoefte hebben; e. gebouwen die ten hoogste twee jaar worden gebruikt; f. voor bewoning bestemde gebouwen die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt, en met een verwacht energieverbruik van minder dan 25% van het energieverbruik bij permanent gebruik; g. alleenstaande gebouwen met een gebruiksoppervlakte van minder dan 50 m², en h. gebouwen die bij minnelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van de Onteigeningswet worden verkregen en, met het oog op de uitvoering van het werk waarmee die verkrijging verband houdt, zullen worden gesloopt. Artikel 5.25 1.
2.
Kenbaarheid
Degene die een gebouw waarvoor een geldig energielabel is afgegeven te koop of te huur aanbiedt door middel van advertenties in commerciële media, vermeldt in die advertenties de energieprestatie-indicator van dat energielabel, bedoeld in artikel 5.19, achtste lid. De eigenaar van een gebouw brengt een daarvoor afgegeven geldig energielabel aan op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in dat gebouw, indien: a. van dat gebouw een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m² in gebruik is bij een overheidsinstelling en dat gebouw veelvuldig door het publiek wordt bezocht, of b. voor het gebouw een geldig energielabel is afgegeven zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste tot en met vijfde lid, een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m² heeft en veelvuldig door het publiek wordt bezocht.
121
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 3.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het tweede lid van toepassing is op een of meer bij die regeling aan te wijzen onderdelen van het energielabel.
Artikel 5.26
Uitvoering aanbevelingen energielabel
Een overheidsinstantie voert voor een gebouw in haar eigendom de in het voor dat gebouw afgegeven energielabel opgenomen aanbevelingen uit binnen de geldigheidsperiode van dat energielabel. Artikel 5.27
Nadere voorschriften
Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften gegeven bij de voorschriften van de artikelen 5.23 tot en met 5.26.
Afdeling 5.4
§ 5.4.1
Brandveiligheidsinstallaties
Artikel 5.29 1. 2. 3.
2.
3. 4.
Brandmeldinstallatie
In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties. Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid van artikel 4.153 is vereist, voldoet aan NEN 2654-1. Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1.
Artikel 5.30 1.
Gebouwinstallaties
Ontruimingsalarminstallatie
Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in artikel 3.112 of 4.156 voldoen aan NEN 2654-2. Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 3.108, of 4.153, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties. Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 3.108, zesde lid, of 4.153, zevende lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 3.108 of 4.153 heeft een ontruimingsplan.
Artikel 5.31
Droge blusleiding
Een bij of krachtens de wet voorgeschreven droge blusleiding en een pompinstallatie wordt eenmaal in de vijf jaar getest volgens NEN 1594. Artikel 5.32 1. 2.
Blustoestellen en brandslanghaspels
Aan een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandslanghaspel wordt ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze het nodige onderhoud verricht en de goede werking van dat blustoestel gecontroleerd. Aan een bij of krachtens de wet voorgeschreven draagbaar of verrijdbaar blustoestel wordt ten minste eenmaal per twee jaar op adequate wijze het nodige onderhoud verricht en de goede werking van dat blustoestel gecontroleerd.
122
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 5.33 1
Een bij of krachtens de wet voorgeschreven automatische brandblusinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCVinspectieschema Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen. Een bij of krachtens de wet voorgeschreven rookbeheersingsinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Rookbeheersingsinstallaties.
2
§ 5.4.2
Airconditioningssystemen
Artikel 5.35 1.
3. 4.
5.
Artikel 5.36 1.
Middelgrote ketelinstallaties
Artikel 5.38
3. 4.
Kwalificaties
De keuring wordt op onafhankelijke wijze uitgevoerd door een gekwalificeerde deskundige die voldoet aan de bij ministeriële regeling bepaalde of aangewezen beroeps- en kwaliteitseisen. 2. Aan een deskundige als bedoeld in dit artikel staat gelijk een deskundige die voldoet aan eisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt en die een beroeps- en kwaliteitsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de eisen, bedoeld in dit artikel, wordt nagestreefd.
§ 5.4.3
2.
Keuring van airconditioningsystemen
De toegankelijke delen van airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van meer dan 12 kW worden ten minste eenmaal per vijf jaar gekeurd. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de dimensionering ervan, gelet op de koelingsbehoeften van het gebouw. De beoordeling van de dimensionering, bedoeld in het tweede lid, kan achterwege blijven zolang er tussen de eerste keuring en opvolgende keuringen geen veranderingen plaatsvinden aan het verwarmingssysteem of de koelingsbehoeften van het gebouw. Na de keuring wordt aan de eigenaar of huurder van het gebouw een keuringsverslag verstrekt dat ten minste het resultaat van de verrichte keuring alsmede aanbevelingen voor een kostenefficiënte verbetering van de energieprestatie van het gekeurde airconditioningsysteem bevat. Aan een keuring als bedoeld in deze paragraaf staat gelijk een keuring, verricht door een keuringsinstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt en die een kwaliteitsniveau waarborgt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de eisen, bedoeld in dit artikel, wordt nagestreefd.
2.
1.
Automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem
Keuring van ketelinstallaties
Een niet-gasgestookte ketelinstallatie met een nominaal vermogen van: a. 20 kW tot ten hoogste 100 kW, wordt ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid; b. meer dan 100 kW, wordt ten minste eenmaal per twee jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. Een gasgestookte ketelinstallatie met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW wordt ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt voor de eerste keer uitgevoerd binnen zes weken na ingebruikname. Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid omvat mede de afstelling voor de verbranding, het systeem voor de toevoer van brandstof en verbrandingslucht en de afvoer
123
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015
5.
6. 7.
van verbrandingsgassen. Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verricht door een bedrijf dat beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instantie die door een accreditatie-instantie is geaccrediteerd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de van de ‘Certificatieregeling voor inspectie en onderhoud stookinstallaties’ onderdeel uitmakende «Beoordelingrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties» van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties. De exploitant vraagt van degene die een keuring verricht een door hem opgesteld en ondertekend verslag van die keuring, waaruit ten minste blijkt wanneer en door wie de keuring is verricht en de resultaten van de keuring. Het laatstelijk verstrekte verslag van een keuring en het laatstelijk verstrekte bewijs van verricht onderhoud, bedoeld in artikel 3.7m, vierde en vijfde lid, worden door de exploitant ter beschikking gehouden ten behoeve van het bevoegde gezag. Indien uit een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid blijkt dat de installatie onderhoud behoeft, vindt dat onderhoud binnen twee weken na de keuring plaats. De exploitant vraagt van degene die het onderhoud verricht aan de ketelinstallatie een door hem ondertekend bewijs waaruit blijkt wanneer, door wie en welk onderhoud is verricht.
Artikel 5.39
Geldigheidsduur
Met een geldig certificaat als bedoeld in artikel 4.35 wordt bedoeld, een certificaat dat toeziet op de actuele situatie en niet langer geleden is afgegeven dan: a. vier jaar bij een gasgestookte stookinstallatie, b. vier jaar bij een niet-gasgestookte stookinstallatie met een nominale belasting van niet meer dan 100 kW, en c. twee jaar bij een niet-gasgestookte stookinstallatie met een nominale belasting van meer dan 100 kW.
124
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Hoofdstuk 6
Bouw- en sloopwerkzaamheden, asbestverwijdering en mobiele puinbrekers
Afdeling 6.1
Bouw- en sloopwerkzaamheden
§ 6.1.1
Algemeen
Artikel 6.1
Toepassingsbereik (bouw- en sloopwerkzaamheden)
Deze afdeling is van toepassing op het bouwen en slopen van bouwwerken.. Artikel 6.2
Toepassingsbereik (geregelde belangen bouw- en sloopwerkzaamheden)
De regels over hetten aanzien van bouwen en slopen van bouwwerken in afdelingen PM zijn gesteld met het oog op: a. Het waarborgen van de veiligheid, b. Het beschermen van de gezondheid, c. duurzaamheid. Artikel 6.3 1. 2. 3.
4. 5.
Maatwerkvoorschriften hinder
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de onderwerpen in afdeling 6.1.4, artikelen 6. 14(geluidshinder) en 6.15 (trillingshinder). In afwijking van het eerste lid wordt een maatwerkvoorschrift niet gesteld als over een onderwerp een vergunningvoorschrift kan worden gesteld. In een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, c. meet- of rekenvoorschriften, of d. als dat in die artikelen is bepaald. Een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 6.2 (toepassingsbereik, geregelde belangen bouw- en sloopwerkzaamheden) te waarborgen of beschermen. Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend inhouden het versoepelenHet bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de waarden gegeven in artikel 6.14, eerste en tweede lid (Geluidshinder) of artikel 6.15, eerste lid (trillingshinder).
Artikel 6.4
Specifieke zorgplicht (bouw- en sloopwerkzaamheden)
Een ieder draagt erdient zorg voor te dragen dat er geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt gedurende het bouwen en/of slopen van een bouwwerk en het scheiden van bouw- en sloopafval op de bouw- of sloopplaats. Artikel 6.4a 1. 2.
3. 4.
Maatwerkvoorschriften sloopmelding
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de onderwerpen in paragraaf 6.1.3. In een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, c. meet- of rekenvoorschriften, of d. als dat in die artikelen is bepaald. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 6.2 te waarborgen of beschermen. Een maatwerkvoorschrift kan op aanvraag ook worden gesteld om de belangen van degene die de activiteit verricht te behartigen, voor zover de belangen, genoemd in artikel 6.2 zich daar niet tegen verzetten.
125
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 5.
6. 7.
Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend inhouden het opleggen van nadere voorwaarden aan het slopen van bouwwerken zoals bedoeld in artikel 6.8, als dit noodzakelijk is voor het voorkomen of beperken en bestrijden van hinder of van een onveilige situatie tijdens het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden; Een maatwerkvoorschrift kan uitsluitend worden gesteld na een sloopmelding. Een gesteld maatwerkvoorschrift kan uitsluitend worden gewijzigd: a. indien een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten het bouwwerk die bij de beoordeling van de melding een rol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt, en b. op verzoek van de melder4
§ 6.1.2
Procedure bouwwerkzaamheden (§1.6 bb2012)
Artikel 6.5
Het uitzetten van de bebouwingsgrenzen
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is verleend wordt, onverminderd de aan de vergunning verbonden voorschriften, niet begonnen voordat voor zover nodig door of namens het bevoegd gezag de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op de bouwplaats zijn uitgezet, en het straatpeil is uitgezet. Artikel 6.6
1.
2.
3.
Mededeling aanvang en beëindiging bouwwerkzaamheden
Het bevoegd gezag wordt ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend door de houder van die vergunning schriftelijk van de aanvang van die werkzaamheden, met inbegrip van ontgravingswerkzaamheden, in kennis gesteld. Het bevoegd gezag wordt uiterlijk op de eerste werkdag na de dag van beëindiging van de bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend, door de houder van die vergunning schriftelijk van de beëindiging van die werkzaamheden in kennis gesteld. Een bouwwerk voor het bouwen waarvan een vergunning voor het bouwen is verleend, wordt niet in gebruik gegeven of genomen indien niet is voldaan aan het bepaalde in het tweede lid.
Artikel 6.7
Aanwezigheid bouwbescheiden
Tijdens het bouwen zijn, voor zover van toepassing, de volgende bescheiden of een afschrift daarvan op de bouwplaatshet terrein aanwezig: a. vergunning voor het bouwen; b. veiligheidsplan als bedoeld in artikel 6.17; c. afschrift van een besluit ingevolge artikel 3.3, dan wel een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom, en d. overige voor het bouwen van belang zijnde xxxx.
§ 6.1.3
Procedure sloopwerkzaamheden
Artikel 6.8 1. 2.
4
Sloopmeldingsplicht
Het is verboden om zonder of in afwijking van een sloopmelding een bouwwerk te slopen als de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m³ zal bedragen. Het eerste lid is niet van toepassing op:
‘nadat het de melder in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen’ Dit is nu geschrapt, is dat reeds in de AWB geregeld.
126
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 a. b.
het slopen van een seizoensgebonden bouwwerk, en het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 3.33 dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.
Artikel 6.9 1. 2.
3.
Indiening sloopmelding
Een sloopmelding wordt ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van de sloopwerkzaamheden schriftelijk ingediend bij het bevoegd gezag. Bij de sloopmelding worden de volgende gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag verstrekt: a. naam en adres van de eigenaar van het te slopen bouwwerk en indien van toepassing, van diegene die uit andere hoofde bevoegd is tot het slopen van het bouwwerk; b. naam en adres van diegene die de sloopwerkzaamheden zal uitvoeren, indien de uitvoerder een ander persoon is dan bedoeld onder a; c. adres, kadastrale aanduiding en aard van het te slopen bouwwerk of onderdeel daarvan; d. de data, de tijdstippen en een beschrijving van de wijze waarop het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden zal plaatsvinden; e. een veiligheidsplan, bedoeld in artikel 66.17; f. een globale inventarisatie van de aard en de hoeveelheid van de afvalstoffen die naar verwachting zullen vrijkomen bij de sloopwerkzaamheden en een opgave van de voorgenomen afvoerbestemming van die stoffen, en g. indien op grond van het eerste, tweede of derde lid van artikel 6.30 een asbestinventarisatierapport is vereist, het asbestinventarisatierapport, dan wel een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling als bedoeld in het vijfde lid van artikel 6.31. h. indien bij het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden steenachtig afval zal vrijkomen dat ter plaatse zal worden gebroken, de hoeveelheid, de naam en het adres van de eigenaar van het recyclinggranulaat. Als tijdens het slopen asbest wordt ontdekt dat niet is opgenomen in het asbestinventarisatierapport als bedoeld in het derde lid wordt het bevoegd gezag daarvan onmiddellijk in kennis gesteld.
Artikel 6.10
Afhandeling sloopmelding
PM Artikel 6.11 1. 2. 3.
4.
Mededeling aanvang en beëindiging sloopwerkzaamheden
Het bevoegd gezag wordt ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van de sloopwerkzaamheden waarvoor een melding is ingediend, schriftelijk van de aanvang van die werkzaamheden in kennis gesteld door diegene die de sloopwerkzaamheden gaat uitvoeren. Het bevoegd gezag wordt uiterlijk op de eerste werkdag na de dag van beëindiging van de sloopwerkzaamheden, van de beëindiging van die werkzaamheden in kennis gesteld door degene die de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Voor zover van toepassing verstrekt degene die de sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd het bevoegd gezag binnen twee weken na beëindiging van de werkzaamheden een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Op verzoek van het bevoegd gezag overlegt degene die de in het eerste lid bedoelde sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd, binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn na beëindiging van de werkzaamheden, een opgave van de aard en de hoeveelheid van de bij de werkzaamheden vrijgekomen afvalstoffen en van de afvoerbestemming van die stoffen.
Artikel 6.12
Aanwezigheid sloopbescheiden
Tijdens het slopen zijn, voor zover van toepassing, de volgende bescheiden of een afschrift daarvan op de sloopplaatshet terrein aanwezig: a. sloopmelding; b. veiligheidsplan als bedoeld in artikel 6.17;
127
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 c. d. e.
afschrift van een besluit ingevolge artikel 3.3, dan wel een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom; overige voor het slopen van belang zijnde vergunningen en documenten met nadere voorwaarden en ontheffingen, en indien op grond van het eerste, tweede of derde lid van artikel 6.30 een asbestinventarisatierapport is vereist, het asbestinventarisatierapport, dan wel een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling als bedoeld in het vijfde lid van artikel 6.31.
§ 6.1.4
Het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden
Artikel 6.13
Veiligheid in de omgeving
Bij het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van: a. letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan de bouw- of sloopplaats grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen; b. letsel van personen die de bouw- of sloopplaats onbevoegd betreden, en c. beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouwterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen. d. zodanige wijziging van de grondwaterstand dat gevaar kan ontstaan voor de veiligheid van belendingen. Artikel 6.14. 1. 2.
Geluidhinder
Bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden worden op werkdagen en op zaterdag tussen 7.00 uur en 19.00 uur uitgevoerd. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden de in tabel 6.14614 aangegeven dagwaarden en de daarbij behorende maximale blootstellingsduur niet overschreden.
Tabel 6.14 Dagwaarde
≤60 dB(A)
>60 dB(A)
maximale blootstellingsduur
onbeperkt
50 dagen
3. 4.
2.
>70 dB(A) 15 dagen
>75 dB(A) 5 dagen
>80 dB(A) 0 dagen
Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het eerste en tweede en derde lid. Onverkort het gestelde in de ontheffing, wordt bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden gebruik gemaakt van de best beschikbare stille technieken. Indien het bevoegd gezag met betrekking tot het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden beleidsregels als bedoeld in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht heeft vastgesteld, is in afwijking van het derde lid geen ontheffing vereist indien het uitvoeren van de werkzaamheden voldoet aan die beleidsregels en het bevoegd gezag ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van die werkzaamheden in kennis is gesteld van de aanvang van de werkzaamheden.
Artikel 6.15 1.
>65 dB(A) 30 dagen
Trillingshinder
Trillingen veroorzaakt door het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden bedragen in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en in verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van het Besluit geluidhinder niet meer dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» 2006. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de trillingsterkte, bedoeld in het eerste lid.
128
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 6.16
Stofhinder
Tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen om visueel waarneembare stofverspreiding buiten de bouw- of sloopplaats te voorkomen. Artikel 6.17
Veiligheidsplan
De op grond van artikel 6.13 te treffen maatregelen worden op aanwijzing van het bevoegd gezag vastgelegd in een veiligheidsplan. Het plan bevat ter beoordeling door het bevoegd gezag: a.
b.
c.
d.
e.
ten minste een tekening waaruit de bouw- of sloopplaatsinrichting blijkt met: i. de toegang tot de bouw- of sloopplaats inclusief begrenzing, afscheiding en afsluiting van de bouw- of sloopplaats; ii. de ligging van het perceel waarop gebouwd of gesloopt wordt en de omliggende wegen en bouwwerken; iii. de situering van het te bouwen of te slopen bouwwerk; iv. de aan- en afvoerwegen; v. de laad-, los- en hijszones; vi. de plaats van bouwketen; vii. de in of op de bodem van het perceel aanwezige leidingen; viii. de plaats van machines, werktuigen en ander hulpmaterieel en opslag van materialen; ix. de bereikbaarheid van bluswater- en andere veiligheidsvoorzieningen; gegevens en bescheiden over de toe te passen bouw- of sloopmethodiek en de toe te passen materialen, materieel, hulp- en beveiligings-middelen bij de bouw- of sloopwerkzaamheden; indien een bouwput wordt gemaakt: i. de hoofdopzet van de verticale bouwputafscheiding en de bouwputbodem; ii. de uitgangspunten voor een bemalingsplan; iii. de uitgangspunten voor een monitoringsplan ter voorkoming van schade aan naburige bouwwerken; een rapport van een akoestisch onderzoek, indien aannemelijk is dat de dagwaarde vanwege het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden meer bedraagt of de maximale blootstellingsduur in dagen langer duurt dan de waarden, bedoeld in artikel 66.14, tweede en derde lid, of indien aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan de beleidsregels als bedoeld in artikel 66.14, vijfde lid; een rapport van een trillingenonderzoek, indien aannemelijk is dat het uitvoeren van de bouw- of sloopwerkzaamheden een grotere trillings-sterkte veroorzaakt dan de trillingssterkte bedoeld in artikel 6.1515, eerste lid.
§ 6.1.5
Afvalscheiding
Artikel 6.18
Scheiden gevaarlijk bouw- en sloopafval
1. Ongeacht de hoeveelheid bouw-en sloopafval wordt bouw- en sloopafval vanuit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en duurzaamheid in ieder geval gescheiden in de volgende fracties: a. Teerhoudende dakbedekking, al dan niet met dakbeschot; b. Teerhoudend asfalt; c. Overig als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen als bedoeld in hoofdstuk 17 van de afvalstoffenlijst bedoeld in de Regeling Europese afvalstoffenlijst, voor zover deze stoffen niet in de onderdelen a enbb van dit lid zijn opgenomen. 2. Gevaarlijke stoffen als bedoeld in het eerste lid, onder c, worden niet gemengd of gescheiden. 3. De fracties als bedoeld in het eerste lid, worden op de bouw- of sloopplaats gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd. 4. In afwijking van het derde lid kunnen de fracties uit het eerste lid op een andere locatie worden gescheiden, voor zover scheiding op het bouw- en sloopterrein naar oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is.
129
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 6.19
Overige scheiden van bouw- en sloopafval
1. Bouw- en sloopafval wordt op de bouw- of sloopplaats gescheiden in minimaal de volgende fracties: a. Bitumineuze dakbedekking, al dan niet met dakbeschot, b. Niet-teerhoudend asfalt; c. Vlakglas, al dan niet met kozijn; d. Gipsblokken en gipsmateriaal; e. Dakgrind; f. Armaturen, en g. Gasontladingslampen; 2. eerste lid onder a t/m g is niet van toepassing voor zover de betreffende fractie minder dan 1 m³ bedraagt. 3. In afwijking van het eerste lid kunnen de fracties op een andere locatie worden gescheiden, voor zover scheiding op de bouw- en sloopplaats naar oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs niet mogelijk is.
Afdeling 6.2
§ 6.2.1
Mobiele puinbrekers
Algemeen
Artikel 6.20
Toepassingsbereik (milieubelastende activiteiten)
Deze afdeling is van toepassing op het breken van puin afkomstig van gebouwen of wegen door middeldoormiddel van een mobiele puinbreker. Artikel 6.21
Toepassingsbereik (geregelde belangen mobiel puinbreken)
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van lucht, bodem en, de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, het zuinig gebruik van energie en grondstoffen, een doelmatig beheer van afvalstoffen, het beperken van de kans op en de gevolgen van ongewone voorvallen, het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater, het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder, het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen en wateroverlast, en de vervulling van de maatschappelijke functies die op grond van de wet aan watersystemen zijn toegekend.
Artikel 6.22
Specifieke zorgplicht (mobiel puinbreken)
1. Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat het verrichten van milieubelastende activiteiten nadelige gevolgen kan hebben voor de in artikel 6.21 genoemde belangen is verplicht: a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken als deze niet kunnen worden voorkomen, en, c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten alsvoor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt. 2. Voor milieubelastende activiteitenTer aanvulling van wat in het eerste lid genoemd staat houdt deze verplichting ten aanzien van mobiel puinbreken in ieder geval in dat: a. alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen,
130
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 b. c. d. e. f. g. h.
de beste beschikbare technieken worden toegepast, cgeen significante verontreiniging wordt veroorzaakt, dmaatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken, en maatregelen worden getroffen om geluidhinder en geurhinder te voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken, gekanaliseerde emissies van stoffen naar de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd, emissies van afvalwater naar het oppervlaktewater, de riolering en de bodem doelmatig kunnen worden bemonsterd, en verontreiniging van de bodem en het grondwater met bodemverontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt voorkomen, waarbij herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft.
Artikel 6.22a 1. 2.
maatwerkvoorschriften mobiel breken
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de onderwerpen in deze paragraaf. In een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in deze paragraaf, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, of c. meet- of rekenmethoden. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 62.2 te waarborgen of beschermen. Een maatwerkvoorschrift kan op aanvraag ook worden gesteld om de belangen van degene die de activiteit verricht te behartigen, voor zover de belangen, genoemd in artikel 6.21 zich daar niet tegen verzetten.
3. 4.
§ 6.2.2
Procedure mobiele puinbrekers
Artikel 6.23
Melding Mobiel puinbreken
Het is verboden zonder of in afwijking van een melding bouw- of sloopafval afkomstig van een bouwwerk of een weg met behulp van een mobiele puinbreker te bewerken (melding mobiel breken). Artikel 6.23a
Indiening melding mobiel breken
1. Een melding mobiel breken wordt ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van de werkzaamheden schriftelijk ingediend bij het bevoegd gezag. 2. Bij de melding worden de volgende gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag verstrekt: a. naam en adres van de natuurlijke of rechtspersoon die de mobiele puinbreker in werking heeft; b. adres, kadastrale aanduiding of de plaatselijke aanduiding van de locatie, met de exacte positie aldaar waar de mobiele puinbreker in werking zal worden gebracht; c. de data en de tijdstippen dat met een mobiele puinbreker bouw- of sloopafval wordt bewerkt; d. een globale inventarisatie van de hoeveelheid en de aard van het met de mobiele puinbreker te bewerken bouw- en sloopafval; e. een beschrijving van de bronsterkte (LW) in dB(A) van de mobiele puinbreker; Artikel 6.23b
Mededeling aanvang mobiel breken
Het bevoegd gezag wordt ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van de werkzaamheden van het mobiele puinbreker bewerken van bouw- of sloopafval, waarvoor een melding is ingediend, schriftelijk van de aanvang van die werkzaamheden in kennis gesteld door diegene die de werkzaamheden gaat uitvoeren. PM
131
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 6.24
Aanwezigheid bescheiden mobiel breken, bewaren van documenten
Tijdens het bewerken van bouw- of sloopafval met een mobiele puinbreker zijn, voor zover van toepassing, de volgende bescheiden of een afschrift daarvan op het terrein aanwezig: a. gegevens omtrent de bronsterkte in dB(A) van de mobiele puinbreker; b. het inspectie- en onderhoudsschema van de mobiele puinbreker, bedoeld in voorschrift 6.@ en de kalibratiegegevens, bedoeld in voorschrift 6.@; c. certificaten of bewijzen van: 1º. de installatie van tanks, filters en andere voorzieningen; 2º. onderhoud of keuringen van ten behoeve van de mobiele puinbreker aanwezige voorzieningen en installaties; d. een afschrift van de melding mobiel breken, bedoeld in 6.@. PM
§ 6.2.3
Voorschriften mobiele puinbrekers
Artikel 6.25
Het in werking hebben van een mobiele puinbreker.
1.
2. 3. 4.
Deze paragraaf is van toepassing op het bewerken van tijdens het bouwen of slopen vrijkomend steenachtig bouw- en sloopafval met een mobiele puinbreker gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie maanden op of in de directe nabijheid van de sloop- of bouwplaats waar het afval vrijkomt. Het bewerken van tijdens de uitvoering vrijkomend steenachtig bouw- en sloopafval met een mobiele puinbreker geschiedt overeenkomstig de voorschriften uit § 6.2.1. In aanvulling op het tweede lid kunnen voorschriften die bij ministeriële regeling zijn gegeven. De natuurlijke of rechtspersoon die een mobiele puinbreker in werking heeft en degene die terzake de feitelijke leiding heeft dragen ervoor zorg dat de voorschriften van dit besluit over het met een mobiele puinbreker bewerken van steenachtig bouw- en sloopafval worden nageleefd.
Afdeling 6.3
§ 6.3.1
Asbestverwijdering
Algemeen
Artikel 6.26
Toepassingsbereik (milieubelastende activiteiten)
1.
DezeDit afdeling is van toepassing op de asbestverwijdering bij bouwwerken of nietbouwwerken. 2. Deze afdeling is niet van toepassing op: a. puin, puingranulaat, bodem, grond, slib, baggerspecie en grondwater, en b. producten waaromtrent regels zijn gesteld in de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Artikel 6.27 De a. b. c. d. e. f. g. h. i.
Toepassingsbereik (geregelde belangen asbestverwijdering)
regels in deze afdeling zijn alleen gesteld met het oog op: het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van lucht, bodem en, de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, het zuinig gebruik van energie en grondstoffen, een doelmatig beheer van afvalstoffen, het beperken van de kans op en de gevolgen van ongewone voorvallen, het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater, het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder, het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen en wateroverlast, en
132
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 j.
de vervulling van de maatschappelijke functies die op grond van de wet aan watersystemen zijn toegekend.
Artikel 6.28 1.
2.
Specifieke zorgplicht (asbestverwijdering)
Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat het verrichten van milieubelastende activiteitenzijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de in artikel 6.27 genoemde belangen is verplicht: a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen,; b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken als deze niet kunnen worden voorkomen, en c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten alsvoor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt. Voor milieubelastende activiteiten Ter aanvulling van wat in het eerste lid genoemd staat houdt deze verplichting ten aanzien van asbestverwijderingsactiviteiten in ieder geval in dat: a. alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen,; b. alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen, c. de beste beschikbare technieken worden toegepast,; d. geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt,; e. maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken, en maatregelen worden getroffen om geluidhinder en geurhinder te voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken, f. gekanaliseerde emissies van stoffen naar de lucht doelmatig kunnenmaatregelen worden bemonsterd, g. emissies van afvalwater naar het oppervlaktewater, de rioleringgetroffen om geluidhinder en de bodem doelmatig kunnen worden bemonsterd, en h. verontreiniging van de bodem en het grondwater met bodemverontreinigende stoffen zoveel mogelijk wordt geurhinder te voorkomen, waarbij herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft.
Artikel 6.28b 1. 2.
3. 4.
§ 6.3.2
maatwerkvoorschriften asbestverwijdering
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de onderwerpen in deze paragraaf. In of tot een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in deze paragraaf, met uitzondering van: a. het toepassingsbereik, b. meldingsplichten, of c. meet- of rekenmethoden. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld om de belangen, genoemd in artikel 6.21 te waarborgen of beschermen. Een maatwerkvoorschrift kan op aanvraag ook worden gesteld om de belangen van degene die de activiteit verrichtaanvaardbaar niveau te behartigen, voor zover de belangen, genoemd in artikel 6.21 zich daar niet tegen verzettenbeperken.
Procedure Asbestverwijdering
Artikel 6.29
Asbestverwijderingsmelding
PM Artikel 6.30 PM
133
Indiening Asbestverwijderingsmelding
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 § 6.3.3
Voorschriften Asbestverwijdering
Artikel 6.31
Inventarisatie van aanwezigheid van asbest t.b.v. het veilig en gezond verwijderen van asbest
1. Degene die: a. anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf een bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk afbreekt of uit elkaar neemt, of b. een bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk doet afbreken of uit elkaar doet nemen, beschikt met betrekking tot het bouwwerk of object, dan wel het gedeelte daarvan ten aanzien waarvan de handeling wordt verricht, over een asbestinventarisatierapport indien hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zich in het bouwwerk of object asbest of een asbesthoudend product bevindt. 2. Degene die: a. anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf asbest of een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object verwijdert, of b. asbest of een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object doet verwijderen, beschikt met betrekking tot het bouwwerk of object over een asbestinventarisatierapport. 3 Degene die materialen of producten doet opruimen die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen, beschikt met betrekking tot de materialen of producten over een asbestinventarisatierapport indien hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zich in de materialen of producten asbest of een asbesthoudend product bevindt. 4 Het eerste, tweede en derde lidlid zijn niet van toepassing op: a. werkzaamheden die worden uitgevoerd in of aan bouwwerken of objecten, niet zijnde zeeschepen als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, die op of na 1 januari 1994 zijn gebouwd dan wel vervaardigd; b. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van rem- en frictiematerialen, en c. wegen als bedoeld in het Besluit asbestwegen milieubeheer. 5 Het eerste, tweede en derde lidlid zijn voorts niet van toepassing op het in de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk: a. verwijderen van waterleidingbuizen, gasleidingbuizen, rioolleidingbuizen en mantelbuizen, voorzover zij deel uitmaken van het ondergrondse openbare gas-, water- en rioolleidingnet; b. verwijderen van geklemde vloerplaten onder verwarmingstoestellen; c. verwijderen van beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen; d. verwijderen van pakkingen uit verbrandingsmotoren, en e. verwijderen van pakkingen uit procesinstallaties onderscheidelijk verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen dat lager is dan 2250 kilowatt. 6 Het eerste, tweede en derde lidlid zijn voorts niet van toepassing op het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel: a. verwijderen van geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt; b. verwijderen van asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt; c. verwijderen van geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, of asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een vaartuig, voorzover het vaartuig niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt of bedoeld is voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter bedraagt. 7 Degene die een handeling doet verrichten waarop hethet eerste, tweede en derde lid van toepassing zijn, verstrekt, voordat de handeling wordt verricht, een afschrift van het asbestinventarisatierapport aan degene die de handeling verricht.
134
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Artikel 6.32
Verwijderen van asbest
1. De volgende handelingen, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3 als bedoeld in artikel 4.48 onderscheidenlijk artikel 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, mogen slechts worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit: a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten indien in die bouwwerken of objecten asbest of een asbesthoudend product is verwerkt; b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit bouwwerken of objecten; c. het opruimen van asbest dat of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident is of zijn vrijgekomen. 2. Artikel 6.30, leden 5, 6 en 7 zijn, met uitzondering van artikel 6.30, lid 5 onder a, van overeenkomstige toepassing. 3. Het is verboden een handeling als bedoeld in het eerste lid te doen verrichten in strijd met het bepaalde in het eerste lid in verbinding met het tweede lid. 4. Degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf asbest of een asbesthoudend product verwijdert, draagt er zorg voor dat: a. de verwijderingshandeling, indien technisch mogelijk, wordt verricht alvorens het bouwwerk of object waarin het asbest of asbesthoudende product zich bevindt, geheel of gedeeltelijk wordt afgebroken of uit elkaar genomen; b. verwijderd asbest of een verwijderd asbesthoudend product onmiddellijk van nietasbesthoudende producten wordt gescheiden en verzameld; c. het verzamelde asbest of de verzamelde asbesthoudende producten, tenzij dit door vorm of formaat niet mogelijk is, onmiddellijk wordt respectievelijk worden verpakt in nietluchtdoorlatend verpakkingsmateriaal van zodanige dikte en sterkte dat deze niet scheurt; d. niet-luchtdoorlatend verpakkingsmateriaal waarin verwijderd asbest of een verwijderd asbesthoudend product is verpakt onmiddellijk wordt afgesloten en opgeslagen in een afgesloten opslagplaats; e. ingeval verzameld asbest of verzamelde asbesthoudende producten niet in nietluchtdoorlatend verpakkingsmateriaal kan respectievelijk kunnen worden verpakt, dat asbest of die asbesthoudende producten onmiddellijk in een afgesloten container wordt respectievelijk worden opgeslagen; f. niet-luchtdoorlatend verpakkingsmateriaal waarin verwijderd asbest of een verwijderd asbesthoudend product is verpakt op duidelijke wijze wordt voorzien van aanduidingen overeenkomstig artikel 7 van het Productenbesluit asbest, en g. opgeslagen verwijderd asbest of een opgeslagen verwijderd asbesthoudend product binnen twee weken na het vrijkomen hiervan wordt afgevoerd naar een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. 5. Degene die in een binnenruimte een handeling doet verrichten waarop het eerste lid, van toepassing is, draagt er zorg voor dat direct na het verrichten van die handeling een eindbeoordeling wordt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 4.51a, eerste, tweede en vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. 6. Degene die in de buitenlucht een handeling doet verrichten waarop eerste lid, van toepassing is, draagt er zorg voor dat direct na het verrichten van die handeling een visuele inspectie wordt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens 4.51a, derde en vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. 7. Het is verboden andere werkzaamheden in een binnenruimte te verrichten of te doen verrichten met betrekking tot een bouwwerk of object ten aanzien waarvan een handeling als bedoeld eerste lid, is verricht, zolang niet een eindbeoordeling als bedoeld in het zesde lid is uitgevoerd of indien uit de eindbeoordeling, bedoeld in het zesde lid, volgt dat er op de plaats van de handeling nog visueel waarneembaar asbest aanwezig is of de concentratie asbestvezels in de lucht, bedoeld in artikel 4.51a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt overschreden. 8. Het is verboden andere werkzaamheden in de buitenlucht te verrichten of te doen verrichten met betrekking tot een bouwwerk of object ten aanzien waarvan een handeling als bedoeld in het eerste lid onder a en b, is verricht of op de plaats waar een handeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, is verricht, zolang niet een visuele inspectie als bedoeld in het zevende lid is uitgevoerd of indien uit de visuele inspectie, bedoeld in het zevende lid, volgt dat er op de plaats van de handeling nog visueel waarneembaar asbest aanwezig is.
135
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Hoofdstuk 7
Slotbepalingen.
Artikel 7.1
Algemeen overgangsrecht
Artikel 7.2
Specifiek overgangsrecht
NB overgangsrecht warmtenet, rijwielstalling Artikel 7.3
Intrekking regelgeving
Artikel 7.4
Inwerkingtreding
Artikel 7.5
Citeertitel
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. De Minister voor Wonen en Rijksdienst, Drs. S.A. Blok
136
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Bijlage I
Begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regel of gesteld voorschrift wordt verstaan onder: aansluitende terrein: aan een bouwwerk grenzend onbebouwd gedeelte van een perceel of openbaar toegankelijk gebied; airconditioningsysteem: technisch bouwsysteem met als doel het koelen van een ruimte binnen een gebouw of gedeelte daarvan, door middel van het toevoeren van koude of het ontvochtigen van de lucht of een combinatie van beide; asbest: produkt dat een of meer van de volgende vezelachtige silicaten bevat: a. actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), b. amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), c. anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), d. chrysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), e. crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4), en f. tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6); basisnetroute: basisnetroute als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving; bedgebied: verblijfsgebied met een of meer bedruimten; bedruimte: verblijfsruimte bestemd voor een of meer bedden bestemd voor slapen of voor het verblijf van aan bed gebonden patiënten in die ruimte; beschermd subbrandcompartiment: gedeelte van een bouwwerk dat binnen de begrenzing van een subbrandcompartiment ligt of daarmee samenvalt, dat meer bescherming biedt tegen brand of rook dan een subbrandcompartiment; beschermde route: buiten het subbrandcompartiment waar de vluchtroute begint gelegen gedeelte van een vluchtroute; beschermde vluchtroute: buiten een subbrandcompartiment gelegen gedeelte van een vluchtroute die uitsluitend voert door een verkeersruimte; bijna energieneutraal gebouw: gebouw met een zeer hoge energieprestatie, waarbij de dicht bij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist in zeer aanzienlijke mate wordt geleverd uit hernieuwbare bronnen die deels ter plaatse of dichtbij wordt geproduceerd; bouwconstructie: onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is om belasting te dragen; bouwschil: de geïntegreerde onderdelen die de binnenruimte van een gebouw scheiden van de buitenwereld; brandaandachtsgebied: een gebied als bedoeld in artikel PM van het Besluit kwaliteit leefomgeving;5 brandcompartiment: gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand; brandweerlift: lift die met een eenvoudige handeling ter beschikking van de brandweer kan worden gesteld voor het transport van materieel en manschappen; bruto-vloeroppervlakte: Bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580; doorgang: toegang, uitgang of doorlaatopening voor personen van een bouwwerk of van een gedeelte daarvan; energieprestatie: berekende of gemeten hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting; energielabel: op een gebouw betrekking hebbende schriftelijke verklaring: 1°. waarin het resultaat is vermeld van de berekening van de energieprestatie;
5
N.B. Deze wordt vastgesteld bij omgevingsplan. In het Bkl staan de instructieregels die dit regelen. Vraag Kan brand- en plasbrand-aandachtsgebied misschien samengevoegd worden?
137
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 2°. waarin referentiewaarden zijn vermeld waarmee de energieprestatie kan worden vergeleken en beoordeeld en 3°. die aanbevelingen voor een kostenoptimale of kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie bevat, tenzij er voor een dergelijke verbetering geen redelijk potentieel is ten opzichte van de geldende energieprestatie-eisen. Deze aanbevelingen zijn technisch haalbaar voor het gebouw waarvoor het energielabel is afgegeven en kunnen een raming bieden van de terugverdientijden of kostenvoordelen gedurende de economische levensduur. Deze aanbevelingen omvatten in ieder geval maatregelen betreffende de ingrijpende renovatie van de bouwschil of technische bouwsystemen en maatregelen voor individuele onderdelen van een gebouw zonder dat er sprake is van een ingrijpende renovatie, alsmede een vindplaats voor extra informatie; explosieaandachtsgebied: een gebied als bedoeld in artikel PM van het Besluit kwaliteit leefomgeving; extra beschermde vluchtroute: buiten een brandcompartiment gelegen gedeelte van een beschermde vluchtroute; functiegebied: gebruiksgebied of een gedeelte daarvan, waar de voor die gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten, niet zijnde het verblijven van personen, plaatsvinden; functieruimte: in een functiegebied gelegen ruimte; gebruiksfunctie: gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen; gebouw: ieder bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; gebruiksgebied: vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is; gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580; gecorrigeerde loopafstand: loopafstand waarbij constructieonderdelen die geen onderdeel uitmaken van de bouwconstructie buiten beschouwing worden gelaten, waarbij de loopafstand voor zover deze door een gebruiksgebied voert met 1,5 wordt vermenigvuldigd; geharmoniseerde norm: norm als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de verordening bouwproducten; hoge spanning: nominale wisselspanning van meer dan 1.000 volt, hetzij een nominale gelijkspanning van meer dan 1.500 volt; gebouwinstallatie: voor het functioneren van een bouwwerk of een gedeelte daarvan noodzakelijke voorziening van niet-bouwkundige aard; inwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen twee voor personen toegankelijke besloten ruimten van een gebouw, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift; klimlijn: denkbeeldige, vloeiend verlopende lijn die de voorkanten van de treden van een trap met elkaar verbindt; koelsysteem: technisch bouwsysteem met als doel het koelen van een ruimte binnen een gebouw of gedeelte daarvan, door middel van het toevoeren van koude of het ontvochtigen van de lucht of een combinatie van beide; kwaliteitsverklaring:XXXX lage spanning: nominale wisselspanning van niet meer dan 1.000 volt, hetzij nominale gelijkspanning van niet meer dan 1.500 volt; lift: lift als bedoeld in artikel 1 van het Warenwetbesluit liften bestemd voor personen; lifttoegang: doorgang van een liftschacht voor het bereiken van een kooi van een lift;
138
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 loopafstand: afstand, gemeten langs een denkbeeldige, kortst realiseerbare lijn tussen twee punten, waarover op een afstand van ten minste 0,3 m van constructieonderdelen kan worden gelopen en waarbij de loopafstand over een trap samenvalt met de klimlijn; meetniveau: hoogte van het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het gebouw; milieugevaarlijke stoffen: gevaarlijke stoffen als bedoeld in het xxxx; NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm; NEN-EN: door de Europese Commissie voor Normalisatie geharmoniseerde norm; nevenfunctie: gebruiksfunctie die ten dienste staat van een andere gebruiksfunctie; norm: document uitgegeven door een deskundig en onafhankelijk instituut waarin is omschreven aan welke eisen een bouwmateriaal, bouwdeel of bouwconstructie moet voldoen dan wel waarin een omschrijving is gegeven van een keurings-, meet- of berekeningsmethode; een BRL valt dus niet altijd onder deze definitie; nominale belasting: maximale belasting van een verbrandingstoestel, bepaald op basis van de calorische bovenwaarde van de brandstof waarvoor dat toestel is ingericht; nooddeur: deur die uitsluitend is bestemd om te vluchten; onderdeel van een gebouw: technisch bouwsysteem of een onderdeel van de bouwschil; Onze Minister: Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst; permanente vuurbelasting: volgens NEN 6090 bepaalde vuurbelasting van de brandbare materialen in de constructieonderdelen van een bouwwerk of van een daarin gelegen ruimte, dan wel de constructieonderdelen die dat bouwwerk of die ruimte begrenzen; permanente vuurlast: product van de permanente vuurbelasting van een ruimte of een groep van ruimten en de volgens NEN 2580 bepaalde netto-vloeroppervlakte van het beschouwde gedeelte van het bouwwerk; plasbrandaandachtsgebied: gebied als bedoeld in het Besluit kwaliteit van de leefomgeving; prestatieverklaring: verklaring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening bouwproducten; rechtens verkregen niveau: niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk; rijbaan: rijbaan als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; stookplaats: opstelplaats voor een verbrandingstoestel dat bestemd is voor open verbranding van vaste brandstoffen; straatpeil: a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; subbrandcompartiment: gedeelte van een bouwwerk dat binnen de begrenzing van een brandcompartiment ligt of daarmee samenvalt, bestemd voor beperking van verspreiding van rook of verdere beperking van het uitbreidingsgebied van brand; systeemrendement: verhouding tussen de door het technisch bouwsysteem nuttig geleverde energie voor het doelmatig functioneren van dat systeem en de door dat systeem aangewende primaire energie; technisch bouwsysteem: gebouwgebonden samenstelling van alle bestanddelen van een installatie, waaronder de isolatiekenmerken daarvan, die is bedoeld voor het verwarmen, koelen, ventileren, of het voorzien van warmtapwater, of een combinatie daarvan, van een gebouw of een gedeelte daarvan; technische ruimte: ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het functioneren van het bouwwerk, waaronder in ieder geval begrepen een meterruimte, een liftmachineruimte en een stookruimte;
139
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 toegankelijkheidssector: voor personen met een fysieke functiebeperking zelfstandig bruikbaar en toegankelijk gedeelte van een gebouw; trappenhuis: verkeersruimte waarin een trap ligt; tunnelbuislengte: lengte van het omsloten gedeelte van een tunnelbuis; tunnellengte: lengte van de wegtunnelbuis met de grootste tunnelbuislengte; tijdelijk bouwwerk: bouwwerk dat bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn; uitwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen een voor personen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift; V: door de Hoofdcommissie voor de Normalisatie uitgegeven leidraad; veiligheidsroute: gedeelte van een extra beschermde vluchtroute dat voert door een niet besloten ruimte en aansluitend daarop door een ruimte die in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet besloten ruimte; veiligheidsvluchtroute: gedeelte van een extra beschermde vluchtroute dat voert door een niet besloten ruimte en aansluitend daarop door een ruimte die uitsluitend kan worden bereikt vanuit niet besloten ruimten; veiligheidszone: gebied langs of binnen een basisnetroute waar het plaatsgebonden risico meer bedraagt of kan bedragen dan 10-6; ventilatiesysteem: technisch bouwsysteem, geen onderdeel uitmakend van een verwarmings- of koelsysteem, dat verse lucht toevoert of verontreinigde binnenlucht afvoert, of een combinatie daarvan; verblijfsgebied: gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen; verblijfsruimte: in een verblijfsgebied gelegen ruimte voor het verblijven van personen; verbouwen: gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten; vergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel p.m. van de Omgevingswet; verkeersroute: route die begint bij een doorgang van een ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt bij de doorgang van een andere ruimte; verkeersruimte: ruimte bestemd voor het bereiken van een andere ruimte, die niet ligt in een verblijfsgebied of in een functiegebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte; verordening bouwproducten: verordening van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (305/2011/EU, PbEU L88); verwarmingssysteem: technisch bouwsysteem waarin warmte wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven of een combinatie daarvan; vluchtroute: route die begint in een voor personen bestemde ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift; voor personen bestemde vloer of ruimte: vloer of ruimte waarvan het kenmerkende gebruik verbonden is met de aanwezigheid van personen; vrije breedte: kleinste afstand tussen constructieonderdelen aan weerskanten van een doorgang; vrije hoogte: vrije hoogte als bedoeld in NEN 2580; vuurbelasting: hoeveelheid warmte die vrijkomt per eenheid vloeroppervlakte bij verbranding van alle in een gebouw of een daarin gelegen ruimte aanwezige brandbare materialen; warmtapwatersysteem: technisch bouwsysteem waarin warmtapwater wordt opgewekt, gedistribueerd of afgegeven; weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: kortste tijd die een brand nodig heeft om zich uit te breiden van een ruimte naar een andere ruimte; wegtunnel: tunnel of tunnelvormig bouwwerk uitsluitend dan wel mede bestemd voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994;
140
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 wegtunnelbuis: gedeelte van een wegtunnel voor een rijbaan; wet: Omgevingswet. 2. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder: bijeenkomstfunctie: gebruiksfunctie voor het samenkomen van personen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse of het aanschouwen van sport; bouwwerk geen gebouw zijnde: bouwwerk of gedeelte daarvan, voor zover dat geen gebouw of onderdeel daarvan is; celfunctie: gebruiksfunctie voor dwangverblijf van personen; gezondheidszorgfunctie: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling; industriefunctie: gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden; kantoorfunctie: gebruiksfunctie voor administratie; logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen; onderwijsfunctie: gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs; overige gebruiksfunctie: niet in dit lid benoemde gebruiksfunctie voor activiteiten waarbij het verblijven van personen een ondergeschikte rol speelt; sportfunctie: gebruiksfunctie voor het beoefenen van sport; voorkeurswaarde: PM; winkelfunctie: gebruiksfunctie voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten; woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen. 3. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder: bijeenkomstfunctie voor kinderopvang: bijeenkomstfunctie voor het bedrijfsmatig opvangen, verzorgen, opvoeden en begeleiden van kinderen die het basisonderwijs nog niet hebben beëindigd, niet zijnde gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; cel: voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een celfunctie; lichte industriefunctie: industriefunctie waarin activiteiten plaatsvinden, waarbij het verblijven van personen een ondergeschikte rol speelt; lichte industriefunctie voor het bedrijfsmatig houden van dieren: lichte industriefunctie waarin dieren als bedoeld in bijlage II bij het Besluit houders van dieren, worden gehouden; logiesfunctie met 24-uurs bewaking: logiesfunctie waarbij 24 uur per dag een functionaris aanwezig is in het logiesgebouw, op het eigen perceel of op een loopafstand van ten hoogste 100 m vanaf de toegang van het logiesgebouw, mits die functionaris in geval van brand wordt gealarmeerd door de bij de logiesfunctie behorende ontruimingsinstallatie; logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute; logiesverblijf: voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie; overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer: overige gebruiksfunctie die bestemd is voor aankomst of vertrek van vervoermiddelen ten behoeve van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer van personen; wooneenheid: gedeelte van een woonfunctie voor kamergewijze verhuur dat bestemd is voor afzonderlijke bewoning; woonfunctie voor kamergewijze verhuur: niet-gemeenschappelijk deel van een woonfunctie waarin zich vijf of meer wooneenheden bevinden; woonfunctie voor particulier eigendom: woonfunctie die wordt gebouwd in particulier opdrachtgeverschap als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening of die wordt bewoond door de eigenaar; woonfunctie voor zorg: woonfunctie waarbij aan de bewoners professionele zorg wordt verleend met een vanuit het zorgaanbod georganiseerde koppeling tussen wonen en zorg in een daarvoor bestemde en uitgeruste woonfunctie;
141
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 woongebouw: gebouw of gedeelte daarvan met uitsluitend woonfuncties of nevenfuncties daarvan, waarin meer dan een woonfunctie ligt die is aangewezen op een gemeenschappelijke verkeersroute; woonwagen: woonfunctie op een perceel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
142
PRECONSULTATIE – CONCEPT BESLUIT BOUWWERKEN IN DE LEEFOMGEVING – 1 OKTOBER 2015 Bijlage II
PM
143
Brandmeldinstallaties